Onderwerpenregister bij de Bijbel/V

Uit Christipedia

V: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter V.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Ps. 20 : 6 vaandel opsteken
Spr. 22 : 29 vaardig in je werk
Richt. 14 : 19 vaardig worden: de Geest van Jahweh: over Simson
Jer. 27 : 21 vaatwerk profetie over het overgebleven vaatwerk
2 Kon. 5 : 13 vader "mijn -": aanspreektitel van Naäman
Jer. 2 : 27 vader afgodsbeeld vader genoemd
Job 29 : 16 vader als een - zijn voor de nooddruftigen
2 Kon. 16 : 2 vader begrip: voorvader hier
Spr. 28 : 7 vader beschamen
Spr. 30 : 17 vader bespotten
1 Kon. 15 : 3 vader betekenis hier: overgrootvader
Luk. 3 : 8 vader betekenis hier: stamvader
2 Kon. 18 : 3 vader betekenis: voorvader (hier)
Matth. 23 : 9 vader een is uw Vader
Luk. 18 20 vader eer uw -
Gen. 46 : 29 vader en kind: emoties
Rom. 7 : 1 vader fig. "vaders"
1 Cor. 4 : 15 vader fig. die in Christus Jezus verwekt heeft
Richt. 17 : 10 vader fig. iemand tot een vader verzoeken
Richt. 18 : 19 vader fig. leidsman en beschermer
Jes. 22 : 21 vader figuurlijk: tot een - zijn
1 Thess. 2 : 11 vader geestelijk als een vader zijn voor de pasgelovigen
Rom. 4 : 11 vader geestelijke -: Abraham
1Jo 2 : 13 vader geestelijke -s
1Jo 2 : 14 vader geestelijke -s
Deut. 1 : 31 vader God handelend als een -
Ex. 15 : 2 vader God van mijn –
1 Kron. 17 : 13 vader God zou Davids zoon tot een - zijn
2 Kron. 17 : 3 vader hier voorvader
Gen. 28 : 13 vader hier: grootvader
2 Kon. 14 : 3 vader hier: voorvader
Spr. 23 : 22 vader hoor naar uw vader
2 Kron. 28 : 1 vader in de zin van 'voorvader'
Col. 3 : 20 vader kind: vaders irriteert uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden
Jer. 3 : 4 vader leidsman mijner jeugd
Matth. 23 : 9 vader noemt niemand uw - op de aarde
Ps. 103 : 13 vader ontfermen, zich, over de kinderen
Klg. 5 : 7 vader onze -s hebben gezondigd en zijn niet meer
Hand. 22 : 1 vader Paulus sprak aan met 'vaders'
Spr. 20 : 7 vader rechtvaardige -
Ef. 6 : 4 vader risico: kinderen tot toorn prikkelen
Ex. 21 : 15 vader slaan van een –
Deut. 32 : 6 vader taak
Jer. 47 : 3 vader taak: bescherming van zijn gezin (toepassing)
1 Thess. 2 : 11 vader taken
Lev. 19 : 3 vader te vrezen
Rom. 9 : 5 vader tot de Israëlieten behoren de -en
Hand. 13 : 36 vader vaderen: voorvaders
Hebr. 12 : 9 vader vaders van ons vlees
Col. 3 : 21 vader vaders, irriteert uw kinderen niet
Spr. 23 : 24 vader van de rechtvaardige zal zich zeer verheugen
Spr. 17 : 25 vader verdriet om zijn zotte zoon
Matth. 19 : 29 vader verlaten
1 Tim. 1 : 9 vader vermoorden
Spr. 30 : 11 vader vervloeken
Spr. 19 : 26 vader verwoesten: door een zoon
Matth. 15 : 4 vader vloeken van -
Ex. 21 : 17 vader vloeken van de –: doodstraf hiervoor
1 Kon. 22 : 43 vader wandelen in de weg van zijn -
1 Kon. 15 : 3 vader wandelen in de zonden van zijn vader
Luk. 14 : 26 vader zijn - haten
Ef. 3 : 14 Vader aanbidden
Joh. 4 : 21 Vader aanbidden van de -
Matth. 11 : 27 Vader alles heeft Hij aan de Zoon overgegeven
Joh. 17 : 7 Vader alles wat de - aan de Zoon heeft gegeven is van de Vader
Matth. 6 : 8 Vader alwetend
Matth. 6 : 4 Vader alwetend: kijkt in het verborgen
Joh. 17 : 10 Vader bezit: wat van Hem is, is van de Zoon, en andersom
1Jo 1 : 2 Vader bij de - zijn: het eeuwige leven, namelijk Jezus Christus
Joh. 14 : 10 Vader blijft in Jezus
1Jo 2 : 23 Vader de - al of niet hebben
Ef. 1 : 17 Vader de - der heerlijkheid
Joh. 15 : 23 v Vader de - haten: door hen die Jezus haten
Joh. 3 : 35 Vader de - heeft de Zoon lief
Joh. 16 : 32 Vader de - was met Jezus, toen de discipelen Jezus alleen lieten
Joh. 4 : 23 Vader de - zoekt aanbidders
Joh. 5 : 23 Vader de – eren
2Jo : 9 Vader de – hebben: wie in de leer blijft
Joh. 5 : 26 Vader de – heeft de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf
Joh. 5 : 26 Vader de – heeft leven in Zichzelf
Joh. 16 : 32 Vader de – is met Mij
Joh. 5 : 22 Vader de – oordeelt niemand, maar heeft het oordeel aan de Zoon gegeven
Joh. 5 : 21 Vader de – wekt de doden op
Joh. 5 : 23 Vader de – zoekt de eer van de Zoon
Joh. 6 : 27 Vader de –, God
Joh. 17 : 3 Vader de enige waarachtige God
Matth. 10 : 20 Vader de Geest van uw –
Joh. 15 : 24 Vader de Vader is gehaat doordat de Zoon is gehaat
Joh. 15 : 24 Vader de Vader is gezien aan Jezus
Joh. 10 : 38 Vader de Vader is in de Zoon en de Zoon is in de Vader
Opb. 3 : 5 Vader de Vader van Jezus is Zijn God, vgl. vs. 2
Joh. 10 : 29 Vader de Zoon en de Vader zijn één
Jak. 1 : 17 Vader der lichten
Matth. 7 : 21 Vader die in de hemelen is
Luk. 11 : 13 Vader die van [de] hemel is
Joh. 5 : 20 Vader doen door de –: de – toont de Zoon alles wat Hijzelf doet
Joh. 5 : 19 Vader doen van de – en van de Zoon
Joh. 13 : 3 Vader en God
1Jo 3 : 1 Vader en God
1 Cor. 8 : 6 Vader en Jezus onderscheiden
Joh. 5 : 37 Vader en Zoon: de Zoon kent de Vader echt
2Jo : 4 Vader gebod van de – ontvangen hebben
Joh. 5 : 37 Vader gedaante: door mensen niet gezien
Joh. 17 : 7 v Vader geeft aan de Zoon: woorden
Joh. 6 : 37 Vader geeft gelovigen aan de Heer Jezus
Joh. 6 : 66 Vader geeft mensen de mogelijkheid tot Jezus te komen
Joh. 16 : 23 Vader geeft op ons gebed in Jezus’ naam
Joh. 5 : 24 Vader geloven: de – geloven
1Jo 1 : 3 Vader gelovige: onze gemeenschap is met de Vader en met Zijn Zoon
Joh. 17 : 9 Vader geven door de - aan de Zoon: de gelovigen
Num. 12 : 14 Vader God
Joh. 16 : 30 Vader God
1 Tim. 1 : 2 Vader God -
Ps. 89 : 27 Vader God - genoemd door David
Rom. 8 : 15 Vader God – noemen door de geest van zoonschap
1 Kron. 28 : 6 Vader God als -: van Salomo
2 Pe 1 : 17 Vader God de –
2Jo : 3 Vader God de –: barmhartigheid van Hem
2Jo : 3 Vader God de –: genade van Hem
2Jo : 3 Vader God de –: vrede van Hem
Deut. 32 : 6 Vader God de Vader van het volk Israël
Joh. 15 : 8 Vader God de Vader wordt verheerlijkt als wij veel vrucht dragen
Jes. 64 : 8 Vader God onze -
Joh. 10 : 29 Vader groter dan allen is Hij
Joh. 14 : 28 Vader groter dan de Heer Jezus
Joh. 3 : 35 Vader heeft alles in de hand van Zijn Zoon gegeven
Joh. 5 : 20 Vader heeft de Zoon lieft
Joh. 16 : 27 Vader heeft u lief: redenen
Matth. 11 : 25 Vader Heer van de hemel en van de aarde
Luk. 10 : 21 Vader Heer van de hemel en van de aarde
Ef. 3 : 16 Vader heerlijkheid van de -: rijkdom
Rom. 6 : 4 Vader heerlijkheid van de –: hierdoor is Christus opgewekt
Joh. 17 : 11 Vader heilige -: zo sprak Jezus Hem aan
Matth. 6 : 26 Vader hemelse -
Matth. 6 : 32 Vader hemelse -
Matth. 15 : 13 Vader hemelse -
Matth. 23 : 9 Vader hemelse -
Joh. 11 : 41 v Vader hoort de Zoon
Joh. 14 : 2 Vader huis van de -: vele woningen
Joh. 10 : 30 Vader Ik en de – zijn een
1Jo 2 : 24 Vader in de - blijven
Joh. 14 : 11 Vader in de Zoon zijnde
Joh. 14 : 10 Vader in Jezus zijnde
Matth. 16 : 17 Vader is in de hemelen
Luk. 6 : 35 Vader is ontfermend
Joh. 16 : 15 Vader Jezus: alles wat de Vader heeft is van Jezus
Joh. 10 : 36 Vader Jezus: de – heeft hem geheiligd
Joh. 15 : 9 Vader Jezus: de – heeft Jezus liefgehad
Joh. 16 : 5 Vader Jezus: de Vader heeft Jezus gezonden
1Jo 2 : 13 Vader kennen
Luk. 10 : 22 Vader kennen (genitivus objectivus): door de Zoon
Matth. 11 : 27 Vader kennen door de -: de Zoon
Joh. 16 : 3 Vader kennen van de - : Hem niet kennen
Joh. 17 : 25 Vader kennen van de - door de wereld: zij heeft Hem niet gekend
Joh. 17 : 25 Vader kennen van de - door de Zoon: hij heeft Hem gekend
Matth. 11 : 27 Vader kennen van de -: alleen de Zoon en hij aan wie …
Joh. 14 : 7 Vader kennen: door ons
Joh. 15 : 21 Vader kennen: niet kennen: de –: door de wereld
Joh. 10 : 15 Vader kent Jezus
Joh. 14 : 6 Vader komen tot de -: alleen door de Zoon
Joh. 15 : 1 Vader landman: de – is de landman
Joh. 6 : 45 Vader leert
Joh. 6 : 57 Vader levende –
Joh. 15 : 10 Vader liefde tot Jezus
1Jo 3 : 1 Vader liefde van de -
Joh. 17 : 26 Vader liefde van de - in ons: bevorderen: door de Heer Jezus
Joh. 17 : 23 Vader liefde van de - tot ons
1Jo 2 : 15 Vader liefde van de -: in ons
Joh. 17 : 23 Vader liefhebben door de -: ons: heeft ons liefgehad
Joh. 14 : 23 Vader liefhebben door de –: de Vader zal hem liefhebben die Jezus liefheeft
Joh. 14 : 31 Vader liefhebben: door Jezus: de wereld doen weten
Joh. 10 : 17 Vader liefhebben: heeft de Zoon lief, omdat deze zijn leven aflegt
Joh. 17 : 26 Vader naam: bekendmaken door de Zoon
Matth. 6 : 9 Vader naam: worde geheiligd
Joh. 17 : 23 Vader ons: liefde: heeft ons liefgehad
Matth. 18 : 14 Vader onze - is in hemelen
Matth. 11 : 25 Vader openbaren door de -
Joh. 17 : 25 Vader rechtvaardig
Joh. 6 : 45 Vader spreekt
Joh. 5 : 37 Vader stem: door mensen niet gehoord
Joh. 5 : 20 Vader toont de Zoon alles wat Hij doet
Joh. 6 : 44 Vader trekt mensen tot de Zoon
1Jo 2 : 15 Vader uit de – zijn: goede gezindheden
1 Cor. 8 : 6 Vader uit Hem zijn alle dingen
Joh. 16 : 27 Vader uitgaan van de –: Jezus
Joh. 16 : 28 Vader uitgegaan van de Vader: Jezus
Opb. 1 : 6 Vader van Jezus Christus
Rom. 15 : 6 Vader van onze Heer Jezus Christus
Spr. 29 : 3 Vader verblijden: door wijsheid te beminnen
Matth. 6 : 18 Vader verborgen: Hij is in het verborgen
Joh. 17 : 4 Vader verheerlijken: door de Zoon
Joh. 14 : 13 Vader verheerlijkt in de Zoon
Matth. 6 : 26 Vader voeden door uw hemelse -: de vogels
Joh. 16 : 25 Vader vrijuit over de - verkondigen: door Jezus
Joh. 8 : 26 Vader waarachtig
Luk. 12 : 30 Vader weet dat u voedsel en drinken nodig hebt
Matth. 6 : 8 Vader weet wat u nodig hebt
Luk. 12 : 32 Vader welbehagen van uw -: u het Koninkrijk te geven
Joh. 10 : 32 Vader werken van de –
Joh. 10 : 37 Vader werken van de –: door Jezus gedaan
Joh. 14 : 10 Vader werken: doet ze in Jezus
Joh. 5 : 17 Vader werkt
1 Cor. 8 : 6 Vader wij zijn er voor Hem
Joh. 5 : 30 Vader wil van de –: door Jezus gezocht
Luk. 22 41 Vader wil van de –: Jezus schikte zich eronder
Joh. 6 : 39 Vader wil: ten aanzien van de gelovigen: behouden worden
Joh. 5 : 38 Vader woord van de –: niet blijvend in zich hebben
Joh. 5 : 23 Vader zenden door de Vader: heeft de Zoon gezonden
Joh. 5 : 24 Vader zenden door de Vader: heeft de Zoon gezonden
Joh. 14 : 24 Vader zenden: Jezus door de – gezonden
Joh. 6 : 46 Vader zien door mensen: niemand dan Jezus heeft Hem gezien
Joh. 14 : 9 Vader zien: door de leerlingen: door Jezus te zien
Joh. 14 : 8 Vader zien: door Filippus: Hem willen zien
Joh. 14 : 7 Vader zien: door ons: door Jezus
Joh. 17 : 6 Vader Zijn naam geopenbaard door de Zoon
Joh. 6 : 44 Vader zond de Zoon
Matth. 10 : 29 Vader zonder uw – valt niet één musje op de aarde
Joh. 14 : 11 Vader Zoon is in de -
Joh. 17 : 25 Vader Zoon kent de -
2Jo : 3 Vader Zoon van de –: de Heer Jezus Christus
Joh. 17 : 23 Vader Zoon: de - heeft de Zoon in de wereld gezonden
Joh. 17 : 26 Vader Zoon: de - heeft de Zoon liefgehad
Joh. 17 : 24 Vader Zoon: de - heeft de Zoon liefgehad vóór de grondlegging van de wereld
Joh. 17 : 24 Vader Zoon: de - heeft hem heerlijkheid gegeven
Joh. 17 : 18 Vader Zoon: de – heeft de Zoon in de wereld gezonden
Joh. 17 : 21 Vader Zoon: de – heeft de Zoon in de wereld gezonden
Joh. 17 : 24 Vader Zoon: de – heeft ons aan de Zoon gegeven
Joh. 17 : 21 Vader Zoon: eenheid: de Vader is in de Zoon en de Zoon in de Vader
Joh. 17 : 23 Vader Zoon: heeft de Zoon liefgehad
2Jo : 9 Vader Zoon: zowel de – als de zoon
Joh. 14 : 31 Vader gebieden door de -: aan de Zoon
Hebr. 11 : 16 vaderland hemels -
2 Kron. 24 : 12 vakman gehuurd werden vaklieden
1 Kon. 5 : 6 vakmanschap geval: hout houwen
Matth. 13 : 21 val als gevolg van verdrukking of vervolging
Spr. 16 : 18 val fig.
Matth. 7 : 27 val grote –
Jes. 3 : 8 val oorzaak: zonde
Luk. 7 : 23 val ten - komen over de Heer Jezus
Matth. 11 : 6 val ten - komen over Jezus
Mark. 14 : 27 val ten - komen: door alle discipelen
Rom. 14 : 21 val ten – gebracht worden
Mark. 4 : 17 val ten val brengen, komen
Matth. 26 : 31 val ten val komen over Jezus: de discipelen
Joh. 16 : 1 val ten val komen: voorkomen: door Jezus
Opb. 18 : 2 val van Babylon
Matth 24 : 10 val velen zullen ten val komen
2 Kon. 1 : 2 val
Job 39 : 29 valk
Ps. 57 : 7 valkuil
Ps. 119 : 85 valkuil
Jes. 63 : 14 vallei plaats van voedsel en rust
Luk. 8 : 41 vallen aan de voeten van Jezus: door Jaïrus
Hand. 10 : 25 vallen aan iemand voeten vallen
Matth. 18 : 6 vallen aanleiding tot -
1Jo 2 : 10 vallen aanleiding tot -
Rom. 11 : 9 vallen aanleiding tot –
Rom. 14 : 13 vallen aanleiding tot –
Luk. 17 : 1 vallen aanleidingen tot - onvermijdelijk
Matth. 13 : 41 vallen aanleidingen tot - verwijderd
Rom. 16 : 17 vallen aanleidingen tot -en
Rom. 16 : 16 vallen aanleidingen tot – verwekken tegen de leer
Jes. 28 : 13 vallen achterwaarts
Ps. 37 : 24 vallen als de rechtvaardige valt, wordt hij niet weggeworpen, want Jhwh ondersteunt hem
Opb. 18 : 2 vallen Babylon is gevallen
Ps. 33 : 3 vallen behoeden voor -: door God
Ps. 118 : 13 vallen bijna -
Luk. 4 : 35 vallen demon wierp de bezetene neer
Ps. 36 : 13 vallen door de werkers der ongerechtigheid
Spr. 11 : 5 vallen door goddeloosheid
Pred. 4 : 10 vallen en opstaan
Jer. 8 : 4 v vallen en opstaan: weigeren op te staan
Rom. 14 : 4 vallen fig.
Hebr. 4 : 11 vallen geestelijk –
2 Kron. 25 : 8 vallen in God is kracht om te helpen en om te doen -
Jak. 1 : 2 vallen in verzoeking vallen, d.i. daarin komen
Mark. 14 : 35 vallen Jezus: op de aarde
Jes. 40 : 30 vallen jongelingen zullen voorzeker -
Hos. 14 : 2 vallen om ongerechtigheid
Jer. 8 : 12 vallen onder de vallenden
Spr. 11 : 28 vallen oorzaak: vertrouwen op rijkdom
Joh. 18 : 6 vallen op de grond: door de legerafdeling
Hand. 22 : 7 vallen op de grond: door Paulus: bij openbaring van Jezus Christus
Hand. 9 : 4 vallen op de grond: door Saulus
Luk. 20 18 vallen op de steen Jezus
Richt. 13 : 20 vallen op het aangezicht ter aarde
Luk. 17 : 16 vallen op zijn aangezicht aan Jezus' voeten
1 Cor. 10 : 12 vallen oppassen tegen -
Micha 7 : 8 vallen opstaan met hulp van God
Jes. 8 : 15 vallen over een struikelblok
Joh. 6 : 62 vallen over een woord van Jezus -
Rom. 14 : 4 vallen versus staan
Ps. 27 : 2 vallen vijanden struikelden en vielen
Jes. 54 : 15 vallen vijanden van Israël: door God bewerkt
Matth. 18 : 8 vallen zedelijk -: oorzaken
vallen zie ook Neervallen
vallen zie ook Neervallen
Matth. 19 : 18 vals getuigen: verbod
Jer. 14 : 14 vals gezicht
2 Pe 2 : 1 vals leraar
2 Pe 2 : 1 vals profeten
Jer. 14 : 14 vals profeteren
Spr. 12 : 19 vals tong: valse tong: is tijdeljk
2 Cor. 11 : 13 vals valse apostelen
2 Cor. 11 : 27 vals valse broeders
Gal. 2 : 4 vals valse broeders: binnengeslopen
Deut. 19 : 18 vals valse getuige
Jer. 8 : 8 vals valse pen der schriftgeleerden
Matth. 7 : 22 vals valse profeten
1Jo 4 : 1 vals valse profeten
Jes. 32 : 7 vals valse redenen: hiermee de ellendigen bederven
Jes. 59 : 13 vals valse woorden dichten
Jes. 59 : 13 vals valse woorden ontvangen
Ex. 23 : 7 vals zaken: wees verre van valse zaken
Jer. 5 : 2 vals zweren
Zach. 5 : 4 vals zweren
Lev. 19 : 11 valselijk handelen
Lev. 19 : 11 valselijk zweren
Jer. 8 : 10 valsheid bedrijven
1 Cor. 15 : 15 valsheid begrip
Rom. 3 : 8 valsheid geval
Jes. 28 : 15 valsheid leugen
Lev. 6 : 3 valsheid met – zweren
Jer. 23 : 14 valsheid omgaan met –
Jer. 27 : 14 valsheid profeteren
Jes. 59 : 3 valsheid spreken
Hos. 7 : 1 valsheid werken: bedrog, fraude
Jes. 28 : 15 valsheid zich onder de - verbergen
1 Sam. 18 : 21 valstrik Michal tot - gezet voor David
Ex. 23 : 33 valstrik vreemde goden dienen is een –
Ps. 140 : 5 valstrik zetten voor iemand
Richt. 8 : 27 valstrik
Ps. 69 : 23 valstrik
Spr. 6 : 18 vandalisme toepassing
Spr. 24 : 2 vandalisme
Luk. 11 : 54 vangen fig. Jezus op een woord zoeken te -
Jer. 18 : 22 vangen Jeremia trachten te –
Mark. 12 : 13 vangen Jezus op een - zoeken te vangen
Luk. 20 20 vangen Jezus trachten te vatten op een woord
Jer. 5 : 26 vangen mensen -
Luk. 5 : 10 vangen mensen -
2 Cor. 12 : 16 vangen mensen -
Jer. 5 : 26 vangen mensen -: door de goddelozen
Joh. 21 : 3 vangen niets –
Spr. 6 : 1 vangen zich - met de woorden van zijn mond
Rom. 11 : 9 vangnet
Mark. 4 : 28 vanzelf vruchtdragen: door de aarde
Ex. 29 : 14 var als zondoffer
Jes. 1 : 11 var bloed der -ren
Hos. 14 : 3 var de varren onzer lippen betalen
Ps. 69 : 32 var gehoornde -
Ex. 29 : 11 var slachting
Richt. 6 : 25 var ten brandoffer
Ps. 51 : 21 var varren offeren op uw altaar
Richt. 6 : 25 var zevenjarige –
Gen. 11 : 7 varen neder-: God
Matth. 7 : 6 varken fig. heiden (?), ongelovige, goddeloze
Mark. 5 : 11 varken kudde -s
Luk. 8 : 32 varken kudde van -s
Matth. 8 : 30 varken kudde van vele -s raakte bezeten
Deut. 14 : 8 varken onrein dier
Luk. 15 : 15 varken weiden van -s
Luk. 8 : 34 varkenshoeder
Hebr. 6 : 19 vast hoop: zeker en -
Col. 1 : 23 vast in het geloof blijven
2 Pe 1 : 19 vast woord: profetisch woord
Ez. 3 : 8 vastberaden deugd
Luk. 9 : 51 vastbesloten Jezus wendde zijn gezicht - om naar Jeruzalem te gaan
Matth. 9 : 15 vasten aanleiding: bedroefende toestand of gebeurtenis
Luk. 5 35 vasten aanleiding: ellende
Matth. 9 : 15 vasten aanleiding: verdriet, scheiding
Dan. 10 : 2 v vasten begrip
Luk. 5 : 33 vasten begrip: zich onthouden van eten en drinken
Hand. 14 : 23 vasten bidden met -
Joel 2 : 12 vasten bij bekering
Zach. 8 : 19 vasten der Joden in de tijd van Zacharia
Luk. 5 : 33 vasten dikwijls -: door de discipelen van Johannes
2 Sam. 12 : 22 vasten doel
Jer. 14 : 12 vasten doel: God bewegen gunstig te handelen
Luk. 5 35 vasten door christenen
Matth. 9 : 14 vasten door de discipelen van Johannes
Matth. 9 : 14 vasten door de Farizeeën
Joel 2 : 12 vasten door God bevolen
Jona 3 : 7 vasten door heidenen
Matth. 4 : 2 vasten door Jezus
Deut. 9 : 18 vasten door Mozes
Hand. 9 : 9 vasten door Saulus
Hand. 9 : 19 vasten einde -: voedsel nemen
Jona 3 : 5 vasten en bekering
Deut. 9 : 18 vasten en bidden
Neh. 1 : 3 vasten en bidden
Hand. 13 : 3 vasten en bidden
Jes. 58 : 3 vasten en je ziel kwellen
Ezra 10 : 6 vasten en rouw bedrijven
Neh. 1 : 4 vasten en rouw bedrijven
2 Sam. 12 : 16 v vasten en wenen: om God te vermurwen
Luk. 5 : 34 vasten gelegenheid
Hand. 13 : 2 vasten geval
Richt. 20 : 26 vasten geval van -
2 Sam. 3 : 35 vasten geval: David
2 Cor. 6 : 6 vasten in -
2 Cor. 11 : 27 vasten in - dikwijls
Dan. 10 : 2 v vasten in droefenis
Esth. 4 : 3 vasten in rouw
1 Sam. 31 : 13 vasten inwoners van Jabes nav Sauls dood
Matth. 9 : 14 vasten Jezus’ discipelen vastten niet
Joel 2 : 12 vasten met droefenis
Zach. 7 : 5 vasten niet voor God, wel voor God
1 Kron. 10 : 12 vasten om de dood van Saul: door inwoners van Jabes
Luk. 5 : 34 vasten ongepast -
Mark. 2 : 20 vasten reden
Luk. 18 12 vasten tweemaal per week: door de Farizeeer
2 Kron. 20 : 3 vasten uitroepen
Ps. 69 : 11 vasten van mijn ziel
Jes. 58 : 4 vasten vast niet gelijk heden
Ex. 34 : 28 vasten veertig dagen: door Mozes
Jes. 58 : 5 vasten verkeerd en goed -
Hand. 9 : 19 vasten verzwakt
Ps. 109 : 24 vasten verzwakt de vastende
Esth. 4 : 16 vasten voor iemand -
Ps. 69 : 11 vasten wenen in het vasten van mijn ziel
Jes. 58 : 5 vasten ziel kwellen
Jes. 58 : 3 vasten
Matth. 6 : 16 v vasten
Mark. 2 : 17 vasten
Mark. 2 : 18 vasten
Luk. 14 : 4 vastgrijpen door Jezus: een waterzuchtige
Jes. 25 : 1 vastheid en waarheid
Col. 2 : 5 vastheid geloof: - van uw geloof
Jer. 8 : 5 vasthouden aan bedrog
Opb. 2 : 15 vasthouden aan de leer van de Nicolaïeten
Opb. 2 : 13 vasthouden aan de naam van Christus
Jes. 56 : 4 vasthouden aan Gods verbond
Jes. 56 : 6 vasthouden aan Gods verbond
Col. 2 : 19 vasthouden aan het hoofd, d.i. Christus
Jes. 56 : 2 vasthouden aan iets gerechtigheid te doen en het recht te bewaren
Job 2 : 3 vasthouden aan zijn oprechtheid: Job
Hebr. 4 : 14 vasthouden belijdenis
Hebr. 10 : 23 vasthouden belijdenis van de hoop: onwankelbaar vasthouden
1 Tim. 3 : 9 vasthouden de verborgenheid van het geloof - in een rein geweten
Ef. 4 : 15 vasthouden de waarheid - in liefde
Ps. 139 : 10 vasthouden door God: mij
Hebr. 12 : 28 vasthouden genade -
Mark. 9 : 10 vasthouden Gods woord
Jud : 17 vasthouden Gods woord: door dat te gedenken
Hebr. 3 : 6 vasthouden het roemen in de hoop -
Opb. 3 : 11 vasthouden houd wat u hebt
Opb. 2 : 25 vasthouden houdt vast wat u hebt
1 Cor. 11 : 2 vasthouden inzettingen -
Luk. 22 63 vasthouden Jezus - door mannen
Hebr. 3 : 14 vasthouden onwrikbaar –: het begin van het vertrouwen
Tit. 1 : 9 vasthouden vasthoudend aan het naar de leer betrouwbare woord
Opb. 2 : 14 vasthouden verkeerd -: aan verkeerde leer
2 Tim. 3 : 14 vasthouden wat je geleerd hebt
vasthouden zie ook Bewaren, Standhouden
Luk. 8 : 13 vastigheid (associatie)
Ps. 33 : 3 vastigheid in levenswandel
2 Cor. 13 : 1 vaststaan door een zaak: zeker zijn
Filip. 4 : 1 vaststaan in [de] Heer
1 Thess. 3 : 8 vaststaan in de Heer
Filip. 1 : 27 vaststaan in één geest
1 Cor. 16 : 13 vaststaan staat vast in het geloof
Gal. 5 : 1 vaststaan staat vast!
2 Thess. 2 : 15 vaststaan staat vast!
Spr. 12 : 3 vaststaan toepassing
Matth. 18 : 16 vaststaan van een woord
Ex. 14 : 13 vaststaan vreest niet, staat vast
Col. 4 : 12 vaststaan
2 Kron. 4 : 16 vat -en van het huis des Heren gemaakt
1 Kron. 28 : 13 vat -en van het huis Gods
2 Cor. 4 : 7 vat aarden -: lichaam
Lev. 14 : 5 vat aarden –
Jer. 32 : 14 vat aarden –: koopbrief in een aarden vat
2 Tim. 2 : 21 vat bruikbaar -
Hos. 8 : 8 vat fig. mens
2 Tim. 2 : 20 vat fig. mens voorzover gebruikt kan worden
Hand. 9 : 15 vat fig. Paulus was een uitverkoren -
Jer. 13 : 12 vat fig. voor mens
1 Kron. 22 : 19 vat heilige -en van God
Rom. 9 : 21 vat maken tot eer of oneer
Jer. 18 : 4 vat maken: door de pottenbakker
Rom. 9 : 23 vat vaten van barmhartigheid
Hebr. 9 : 21 vat vaten van de dienst
Jer. 27 : 22 vat vaten van de tempel door God opgevoerd
Ezra 1 : 7 v vat vaten van Gods huis
2 Kron. 25 : 24 vat vaten van Gods huis geroofd door Israël
Ezra 1 : 7 vat vaten van het huis des HEEREN gesteld in een afgodisch huis
Dan. 1 : 2 vat vaten van het huis van God: naar afgodische plaats gebracht
Jes. 52 : 11 vat vaten van Jahweh dragen
Rom. 9 : 22 vat vaten van toorn
Ezra 7 : 19 vat vaten voor de God van Jeruzalem
2 Kron. 24 : 14 vat vaten voor het huis van God gemaakt
1 Pe 3 : 7 vat vrouw een zwakker -
Joh. 2 : 7 vat watervaten: te vullen met water
Matth. 19 : 12 vatten kunnen - het woord
1 Tim. 3 : 3 vechter geen -
Tit. 1 : 7 vechter geen - mag de opziener zijn
Job 42 : 12 vee geval: Jobs vee
Deut. 15 : 19 vee nut: arbeid, wol
Gen. 7 : 8 vee onrein -
Gen. 7 : 2 vee rein -
Gen. 7 : 8 vee rein -
1 Kon. 4 : 33 vee Salomo sprak van het -
Ps. 147 : 9 vee voeder door God
Gen. 46 : 32 veeboer de Israëlieten waren veeboeren
Spr. 24 : 6 veelheid in de - der raadgevers is de overwinning
2 Sam. 5 : 13 veelwijverij David
1 Kron. 14 : 3 veelwijverij Davids -
Richt. 8 : 30 veelwijverij geval: Gideon
2 Kron. 11 : 21 , 23 veelwijverij nadeel: de een meer liefhebben dan de ander
Gen. 16 : 3 veelwijverij
Dan. 5 : 2 veelwijverij
Gen. 47 : 6 veemeester
Gen. 32 : 23 veer - Jabbok
Richt. 3 : 28 veer veren van de Jordaan innemen
Gen. 50 : 3 veertig dagen duurde de balseming van Jakobs lijk
Num. 13 : 25 veertig dagen duurde de verkenning van het land
Gen. 7 : 4 veertig dagen en nachten regen
Ex. 24 : 18 veertig dagen en nachten was Mozes op de berg
Mark. 1 : 13 veertig dagen in de woestijn
Hand. 1 : 3 veertig dagen: gedurende welke Jezus werd gezien na Zijn opstanding
Jona 3 : 4 veertig na veertig dagen zou Ninevé omgekeerd worden
Deut. 25 : 3 veertig slagen lijfstraf
2 Sam. 5 : 3 Veertig jaar regering David
Joz. 5 : 6 Veertig jaren woestijnreis
2 Kron. 9 : 30 Veertig regeringsperiode Salomo
Mark. 6 : 41 vegetarier Jezus geen -
Joh. 21 : 9 vegetariër vegetarisch eten geen christelijke plicht
Rom. 14 : 2 vegetariër
Lev. 11 : 2 v vegetarisme -
Gen. 9 : 3 vegetarisme argument tegen -
Deut. 12 : 15 vegetarisme argument tegen -
1 Kon. 17 : 6 vegetarisme argument tegen vegetarisme
Hand. 11 : 7 vegetarisme tegen - (argument)
Luk. 24 : 42 vegetarisme tegenargument: Jezus at vis, zelfs na zijn opstanding
Ef. 4 : 30 veilig bij Jezus
Luk. 21 18 veilig ondanks vervolging
Lev. 25 : 18 v veiligheid - dankzij gehoorzaamheid
Ps. 4 : 9 veiligheid alleen door de HERE
Ps. 59 : 3 veiligheid bidden om
Ps. 5 : 12 veiligheid bij God
Spr. 1 : 33 veiligheid dankzij wijsheid
Ex. 9 : 19 veiligheid in - brengen: tegen de hagel
Ps. 144 : 14 veiligheid openbare -: afhankelijk van Gods zegen
Jer. 21 : 13 veiligheid vermeende -
Deut. 12 : 10 veiligheid zeker wonen
Jes. 26 : 1 veiligheidshek Israëls - maakt plaats voor muren van heil
1 Pe 1 : 22 veinzen broederliefde
Rom. 12 : 9 veinzen de liefde zij ongeveinsd
1 Tim. 1 : 5 veinzen geloof
Luk. 20 7 veinzen onwetendheid -
Jer. 41 : 6 veinzen smart –
Spr. 26 : 18 veinzen toorn : verkeerd
Deut. 33 : 29 veinzen zich geveinsdelijk onderwerpen
veinzen zie Ongeveinsd
Pred. 5 : 8 veld de koning zelf wordt van het veld gediend
Lev. 26 : 22 veld gedierte van het -
Spr. 8 : 26 veld gemaakt door God zijn de -en
Deut. 28 : 3 veld gezegend in het -
Jer. 32 : 43 veld kopen
Ps. 65 : 13 veld velden zijn bekleed met kudden
Deut. 28 : 3 veld versus stad
Gen. 25 : 27 veldman Ezau
Mark. 10 : 45 velen Jezus gaf zijn leven tot een losprijs voor -
Jak. 3 : 8 venijn dodelijk -
Jes. 54 : 11 venster glas-s
Job 32 : 20 ventileren fig.
Ps. 71 : 11 ver God: o God! wees niet verre van mij
2Jo : 9 ver te – gaan en niet in de leer van Christus blijven
1 Cor. 1 : 27 verachte door God uitverkoren
Jes. 3 : 5 verachte vs. geeerde
Luk. 23 11 verachtelijk Jezus – behandeld door Herodes met zijn soldaten
Jes. 23 : 9 verachtelijk maken: door God
Mal. 2 : 9 verachtelijk maken: door God: voor het volk
1 Thess. 4 : 8 verachten afmaning van hoererij en overspel -
Luk. 18 9 verachten anderen verachten
Jes. 49 : 7 verachten Christus veracht
2 Pe 2 : 10 verachten de heerschappij –
Neh. 4 : 4 verachten de Joden veracht
Rom. 2 : 4 verachten de rijkdom van Gods goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid
1 Sam. 17 : 42 verachten door Goliath: van David
Hebr. 12 : 2 verachten door Jezus: de schande
2 Sam. 6 : 16 verachten door Michal: jegens David
Gen. 25 : 34 verachten eerstegeboorte -: door Ezau
1 Tim. 6 : 2 verachten gelovige meesters niet -
Ps. 69 : 34 verachten God veracht zijn gevangenen niet
Ez. 22 : 8 verachten heilige dingen van God -
Matth. 6 : 24 verachten iemand – versus zich aan iemand hechten
Deut. 25 : 3 verachten iemand ten onrechte -
Ps. 119 : 141 verachten ik ben veracht
1 Tim. 4 : 12 verachten jeugdige leeftijd
Jes. 53 : 3 verachten Jezus was veracht
Job 12 : 1 verachten Job veracht
Matth. 18 : 10 verachten kleinen -
Tit. 2 : 15 verachten laat niemand je -
1 Sam. 12 : 27 verachten leider -
1 Thess. 4 : 8 verachten mens of God -
1 Kron. 15 : 29 verachten Michal verachtte David in haar hart
Spr. 23 : 22 verachten moeder -: niet doen
Spr. 14 : 21 verachten naaste -: die zijn naaste veracht, zondigt
Spr. 11 : 12 verachten nalaten: uit verstand
1 Thess. 5 : 21 verachten profetieën -: doet dat niet
Gen. 16 : 4 verachten Sarai: door Hagar
Spr. 11 : 12 verachten uit verstandeloosheid
Deut. 27 : 16 verachten van ouders: kwaad
1 Cor. 4 : 10 verachten veracht zijn
1 Thess. 4 : 8 verachten vermaning tegen -
Jes. 37 : 22 verachten vijand -: door de dochter Sions
Spr. 1 : 7 verachten wijsheid, tucht -: door de dwazen
Jes. 57 : 4 verachten
Hand. 13 : 41 verachter
Hebr. 5 : 12 verachtering geestelijke –
Spr. 6 : 30 verachting aandoen: aan een dief
Ps. 107 : 40 verachting als straf
Pred. 9 : 15 verachting Christus' deel
Job 12 : 20 verachting door God uitgegoten over de prinsen
Spr. 12 : 8 verachting grond: verkeerdheid van hart
Mark. 15 : 19 verachting Jezus voorwerp van -
Spr. 18 : 3 verachting komt met de goddeloze
Ps. 123 : 3 v verachting lijden onder -
Ps. 119 : 21 verachting smartelijk
1 Sam. 1 : 6 verachting vgl. de Heer
Luk. 23 11 verachting voor Christus
Ps. 119 : 21 verachting voor de vrome
1 Sam. 18 : 23 verachtzaam David vond zichzelf een - man
1 Sam. 15 : 9 verachtzaam
Ex. 8 : 15 verademing daarop volgde verzwaring van farao’s hart
Ef. 2 : 14 veraf vroeger waren wij -
Jes. 36 : 18 veralgemenen geval
Hebr. 1 : 12 veranderen aarde en hemel zullen veranderen
Gal. 4 : 11 veranderen arbeiden aan mensen: door Paulus
Filip. 3 : 21 veranderen door Christus: ons lichaam
1 Sam. 10 : 6 veranderen door de Geest des HEEREN
Hebr. 1 : 12 veranderen door Jezus: aarde en hemelen
Jer. 26 : 3 veranderen God kan zijn voornemen veranderen
2 Kron. 30 : 3 veranderen God verandert mensen
Ps. 89 : 35 veranderen God zal zijn gesproken woorden niet -
2 Thess. 3 : 5 veranderen hart -: door God
1 Sam. 10 : 9 veranderen hart -: door God: geval
1 Cor. 15 : 51 veranderen in een ondeelbaar ogenblik
Jes. 24 : 4 v veranderen inzettingen ten onrechte -
Spr. 22 : 28 veranderen risico: te veel veranderen, wat goed is veranderen
2 Cor. 3 : 18 veranderen van heerlijkheid tot heerlijkheid
Matth. 18 : 3 veranderen verander en wordt als de kinderen
2 Cor. 3 : 18 veranderen veranderd worden door de Geest
2 Cor. 3 : 18 veranderen veranderd worden naar hetzelfde beeld van Gods heerlijkheid
Rom. 12 : 2 veranderen wordt veranderd door de vernieuwing van uw denken
Jak. 1 : 17 verandering geen - bij God
Jer. 2 : 11 verandering kwade –: God veranderd
Spr. 24 : 21 verandering Meng u niet met hen die naar - staan
Ps. 55 : 20 verandering nodig hier bij mensen
Jes. 47 : 9 verandering plotselinge –
Rom. 13 : 12 verandering van gedrag: vermaning tot -
Hebr. 7 : 12 verandering van priesterschap
Hebr. 7 : 12 verandering van wet
Gal. 3 : 3 verandering verslechtering hier
Hand. 18 : 13 verandering weerstand tegen -
verandering zie ook Wankelbaar
Hebr. 12 : 27 verandering
2 Sam. 12 : 9 verantwoordelijk David - voor dood Uriah
Mark. 6 : 16 verantwoordelijk Herodes - voor de dood van Johannes
Matth. 2 : 13 verantwoordelijk Herodes is – voor de dood van de jongetjes
Matth. 2 : 16 verantwoordelijk Herodes is – voor de dood van de jongetjes
Luk. 10 : 12 verantwoordelijkheid collectieve -: stad
Deut. 24 : 16 verantwoordelijkheid eigen
Ex. 21 : 29 verantwoordelijkheid en doodstraf
Opb. 2 : 14 verantwoordelijkheid gemeentelijke -
Jer. 29 : 20 verantwoordelijkheid Gods aandeel in de wegvoering naar Babel
Jer. 29 : 14 verantwoordelijkheid Gods aandeel in wegvoering van Israël
Ez. 18 : 1 v verantwoordelijkheid persoonlijke –
Ef. 4 : 25 verantwoordelijkheid van een christen
Ex. 32 : 35 verantwoordelijkheid van het volk en van Aaron
Ex. 32 : 24 verantwoordelijkheid verkleinen: 'dit kalf kwam er uit'
Luk. 12 : 48 verantwoordelijkheid
Luk. 21 14 verantwoorden zich -
Luk. 5 : 31 verantwoorden zich -: door Jezus
Richt. 15 : 2 verantwoorden zich –
Richt. 15 : 2 verantwoording afleggen
Luk. 19 15 verantwoording afleggen
Joz. 22 : 21 verantwoording afleggen: over de bouw van een altaar
1 Pe 3 : 15 verantwoording altijd bereid tot -
Jer. 5 : 29 verantwoording door God
Jer. 26 : 12 verantwoording door Jeremia
Jer. 26 : 15 verantwoording door Jeremia: aan zijn doodsvijanden
Matth. 3 : 15 verantwoording door Jezus
Luk. 16 : 2 verantwoording
Richt. 6 : 6 verarmen Israël verarmde vanwege de Midianieten
Gen. 45 : 11 verarmen
Ezra 9 : 3 verbaasd blijven zitten: Ezra
Jes. 34 : 2 verbannen door God: de heidenen
Jes. 34 : 5 verbannen door God: van Edom
Joz. 2 : 10 verbannen door Israël: Sihon en Og
Jes. 37 : 11 verbannen landen -: door de koning van Assyrië
1 Sam. 15 : 9 verbannen nalaten alles te -
Ex. 22 : 20 verbannen straf voor offer aan afgod
Deut. 7 : 2 verbannen van volken:geboden
Jer. 25 : 9 verbannen volken – : door God: door middel van de Chaldeeën
Deut. 13 : 15 verbannen
1 Kon. 20 : 42 verbannene verschonen: zonde hier
Lev. 27 : 28 verbannene
Opb. 1 : 9 verbanning
Jer. 2 : 21 verbasteren verbasterde ranken
Mark. 10 : 24 verbazen Jezus deed discipelen verbaasd staan, over zijn woorden
Job 9 : 34 verbazen Job was verbaasd gemaakt door verschrikkelijke dingen
Mark. 10 : 32 verbazen verbaasd zijn over Jezus' gaan naar Jeruzalem
Jes. 41 : 10 verbazen wees niet verbaasd, want Ik ben uw God
Mark. 1 : 27 verbazing door Jezus gewekt
Luk. 4 : 36 verbazing kwam over allen na de uitdrijving van de demon
Luk. 5 : 9 verbazing na een wonder door Jezus
Hand. 3 : 10 verbazing over de wonderbaarlijke genezing
Opb. 13 : 3 verbazing
Jes. 8 : 17 verbeiden God -
Ps. 106 : 13 verbeiden Gods raad -
Ps. 37 : 7 verbeiden verbeid de HEERE
Jes. 53 : 3 verbergen aangezicht verbergen voor Jezus
1 Sam. 16 : 2 verbergen bedoeling
Luk. 9 : 45 verbergen betekenis van dit woord bleef hen verborgen
Spr. 25 : 2 verbergen door God
Jer. 36 : 26 verbergen door God
Ps. 27 : 5 verbergen door God: David: in Zijn hut: ten dage van het kwaad
Deut. 34 : 6 verbergen door God: graf van Mozes
2 Kon. 4 : 27 verbergen door God: informatie achterhouden
Gen. 18 : 17 verbergen door God: niet - dat Sodom verwoest zou worden
Micha 3 : 4 verbergen door God: zijn aangezicht
Deut. 31 : 17 v verbergen door God: Zijn aangezicht: om de zonde van het volk
Hebr. 11 : 23 verbergen door het geloof werd Mozes drie maanden lang door zijn ouders verborgen
Ex. 2 : 2 verbergen een baby verbergen
Matth. 10 : 26 verbergen er is niets verborgen dat niet bekend zal worden
Luk. 10 : 21 verbergen God verbergt dingen voor wijzen en verstandigen
Ez. 39 : 22 verbergen God verbergt zich voor Israël
Deut. 31 : 17 v verbergen God verbergt Zijn aangezicht voor Israël, als oordeel
Jes. 64 : 7 verbergen God verbergt zijn aangezicht voor ons
Ps. 102 : 3 verbergen God: verberg uw aangezicht niet voor mij
Ez. 39 : 29 verbergen Gods - houdt op
Ez. 39 : 23 v verbergen Gods aangezicht: voor Israël
1 Sam. 3 : 17 v verbergen Gods woord -
Deut. 13 : 8 verbergen iemand -
Hand. 26 : 25 verbergen niets van deze dingen is hem verborgen
Jes. 59 : 2 verbergen uw zonden verbergen het aangezicht van u, dat Hij niet hoort
Deut. 27 : 15 verbergen verborgen afgoderij
Deut. 29 : 29 verbergen versus openbaren
Col. 1 : 26 verbergen vs. openbaren
Ps. 54 : 2 verbergen zich -
Luk. 1 : 24 verbergen zich -
Joz. 2 : 16 verbergen zich - drie dagen
Gen. 3 : 8 verbergen zich - uit vrees en schaamte voor God
Jes. 29 : 15 verbergen zich - voor God
Jes. 58 : 7 verbergen zich - voor uw behoeftige naasten is verkeerd
Jes. 2 : 10 verbergen zich -: door de mens: voor God
Jes. 57 : 17 verbergen zich -: door God
1 Kon. 17 : 3 verbergen zich -: door God bevolen
Joh. 8 : 59 verbergen zich -: door Jezus
Joh. 12 : 36 verbergen zich -: door Jezus
Joh. 8 : 59 verbergen zich -: door Jezus: voor een steniging
Jes. 26 : 20 verbergen zich -: geboden
1 Sam. 12 : 22 verbergen zich -: Saul
Spr. 28 : 28 verbergen zich -: voor de goddelozen
Spr. 22 : 3 verbergen zich -: voor het kwaad
Opb. 6 : 15 verbergen zich – in de holen en de rotsen van de bergen
Spr. 28 : 27 verbergen zijn ogen - voor ellende
Joz. 7 : 19 verbergen zonde niet -, maar te kennen geven
Jes. 32 : 2 verberging tegen de wind: Christus
Matth. 7 : 5 verbeteren denken van een broeder –: voorwaarde
2 Kron. 24 : 5 verbeteren Gods huis -, van jaar tot jaar
2 Tim. 3 : 16 verbeteren met de bijbel
Jer. 26 : 13 verbeteren verbetert uw handel en wandel
1 Thess. 1 : 8 verbetering geen - behoeven
Jes. 38 : 4 verbidden God laat zich -
2 Kron. 33 : 13 verbidden God liet zich - door Manasse
Gen. 25 : 21 verbidden God liet zich door Izak -
Matth. 15 : 27 v verbidden Jezus liet zich -
Jes. 19 : 22 verbidden zich - laten: door God
2 Kron. 33 : 13 verbidden zich laten -
1 Kron. 5 : 20 verbidden zich laten -: God
Luk. 23 2 verbieden belasting te betalen
Matth. 16 : 20 verbieden door Christus
Mark. 3 : 12 verbieden door Christus
Matth. 17 : 9 verbieden door Jezus
Mark. 1 : 43 verbieden door Jezus
Mark. 5 : 40 verbieden door Jezus
Mark. 8 : 26 verbieden door Jezus
Luk. 8 : 56 verbieden door Jezus: bericht te geven van het wonder
Mark. 7 : 36 verbieden door Jezus: dat men het iemand zegt
Num. 11 : 28 verbieden Jozua vraagt Mozes profeteren door twee mannen te verbieden
Opb. 10 : 4 verbieden opschrijven verboden
Matth. 9 : 30 verbieden streng –: door Jezus
Neh. 4 : 8 verbijstering maken: - willen maken in Jeruzalem
Job 5 : 18 verbinden door God
Ps. 147 : 3 verbinden door God: de gebrokenen van hart
Hos. 6 : 1 verbinden door God: Hij zal Israël verbinden
Hebr. 4 : 2 verbinden niet verbonden waren met hen die het in het geloof hoorden
Luk. 10 : 34 verbinden wonden -
Hebr. 6 : 17 verbinden zich met een eed –: door God
Neh. 4 : 8 verbintenis maken
2 Kon. 12 : 20 verbintenis maken: tegen iemand anders
2 Kron. 25 : 27 verbintenis tegen Amazia maken
1 Kon. 15 : 27 verbintenis tegen iemand maken
1 Kon. 16 : 9 verbintenis tegen iemand maken
2 Kon. 15 : 10 verbintenis tegen iemand maken
2 Kon. 15 : 25 verbintenis tegen iemand maken
Jes. 8 : 12 verbintenis van volken
Jer. 11 : 9 verbintenis
Ex. 23 : 21 verbitteren Christus - door weerspannige ongehoorzaamheid (toepassing)
Jes. 3 : 8 verbitteren de ogen van Jahweh's heerlijkheid verbitteren
Ex. 23 : 21 verbitteren engel –: verboden
Hebr. 3 : 16 verbitteren God -
Ps. 106 : 33 verbitteren iemands geest -
Joh. 7 : 23 verbitteren verbitterd tegen Jezus
Hand. 15 : 39 verbittering tussen Paulus en Barnabas
Hebr. 3 : 15 verbittering verharding
Hebr. 3 : 8 verbittering
Jer. 31 : 13 verblijden door God: bedroefden van Israël
2 Kron. 20 : 27 verblijden door God: de Israëlieten
Ezra 6 : 22 verblijden door God: Israël
Ezra 7 : 22 verblijden door God: mensen
Ps. 104 : 34 verblijden God: ik zal mij in de HEERE -
Luk. 23 9 verblijden Herodes was verblijd Jezus te zien
Filip. 4 : 10 verblijden iem. - door te laten merken dat je aan hem denkt
Ps. 66 : 6 verblijden in God
Ex. 4 : 14 verblijden in het hart verblijd zijn
Ps. 126 : 3 verblijden om de grote dingen gedaan door God
Ps. 107 : 30 verblijden redenen
Spr. 5 : 18 verblijden verblijd u vanwege de huisvrouw van uw jeugd
Job 31 : 29 verblijden verblijd zijn in de verdrukking van zijn hater
Spr. 27 : 11 verblijden verblijdt Mijn hart
2 Cor. 13 : 11 verblijden verblijdt u
Filip. 3 : 1 verblijden verblijdt u in [de] Heer
Rom. 12 : 12 verblijden verblijdt u in de hoop
Rom. 12 : 15 verblijden verblijdt u met de blijden
Luk. 6 : 23 verblijden verblijdt u onder smaad
Matth. 5 : 12 verblijden verblijdt u, vervolgde christenen
Filip. 2 : 18 verblijden verblijdt u!
Filip. 2 : 17 verblijden zich - ; daartoe aangemoedigd
1 Thess. 3 : 9 verblijden zich - : door Paulus en de zijnen: over de Thessalonikers
Ps. 105 : 3 verblijden zich - : hart dergenen die de HEERE zoeken
Spr. 24 : 17 verblijden zich - : verboden: wanneer vijand valt
Filip. 4 : 4 verblijden zich - in de Heer: opdracht
Ps. 63 : 12 verblijden zich - in God
Ps. 97 : 12 verblijden zich - in God
Ps. 149 : 2 verblijden zich - in God
Pred. 3 : 22 verblijden zich - in zijn werken
Ps. 122 : 1 verblijden zich - in: medegelovigen
Filip. 2 : 17 verblijden zich - met anderen
Filip. 4 : 10 verblijden zich - over iets in [de] Heer
2 Kron. 30 : 25 verblijden zich -: door de hele gemeente
Hand. 2 : 26 verblijden zich -: door het hart
Filip. 1 : 18 verblijden zich -: door Paulus: reden
2 Cor. 7 : 7 verblijden zich -: geval
Spr. 13 : 9 verblijden zich -: het licht der rechtvaardigen
Ps. 119 : 74 verblijden zich -: om iemands hoop
Hand. 13 : 48 verblijden zich -: over het woord van de Heer, het evangelie
2 Cor. 7 : 16 verblijden zich -: reden
Luk. 10 : 20 verblijden zich -: verblijdt niet hierover, dat de geesten u onderdanig zijn
1 Thess. 5 : 16 verblijden zich -: verblijdt u altijd
Luk. 10 : 20 verblijden zich -: verblijdt u dat uw namen staan ingeschreven in de hemelen
Luk. 22 5 verblijden zich – over de geboden kans om Jezus te grijpen
Rom. 16 : 19 verblijden zich – over gehoorzamen
Luk. 22 5 verblijden zich – over ongerechtigheid
Joh. 20 : 20 verblijden zich –: door de discipelen
Joh. 3 : 29 verblijden zich –: Johannes de Doper: over Jezus
Joh. 16 : 22 verblijden zich –: uw hart zal zich –
2Jo : 4 verblijden zich –: zeer
2 Cor. 7 : 13 verblijden zich overvloedig -
Col. 2 : 5 verblijden zich verblijden over orde
3Jo : 3 verblijden zich zeer –
Joh. 14 : 28 verblijden
Joh. 14 : 25 verblijven door Jezus: bij de discipelen
Gen. 19 : 11 verblinden door engelen
2 Kon. 6 : 18 verblinden door God: geval: Syriers
2 Cor. 4 : 4 verblinden gedachten -
Ex. 23 : 8 verblinden geestelijk – verblinden: door een geschenk
2 Kon. 25 : 7 verblinden geval
Jer. 39 : 7 verblinden Zedekia werd verblind
Spr. 14 : 9 verbloemen schuld -: door de dwaas
Lev. 23 : 36 verbod -sdag
Gen. 9 : 4 verbod bloed te eten
Deut. 12 : 25 verbod gehoorzamen geeft zegen
Matth. 12 : 1 v verbod ongerechtvaardigd - weerleggen
Num. 1 : 49 verbod uitzondering hier op geboden, ctr. 3:15
Deut. 12 : 16 verbod vgl. Gen. verbod
Jes. 1 : 13 verbodsdag
Joel 2 : 15 verbodsdag
Jes. 57 : 17 verbolgen God -: over ongerechtigheid
Jes. 64 : 5 verbolgen God – om onze zonden
Klg. 5 : 21 verbolgen God – tegen Israël
Jes. 64 : 9 verbolgen HEERE, wees niet zozeer –
Esth. 1 : 12 verbolgen worden
Spr. 11 : 4 verbolgenheid dag der -
Ez. 38 : 18 verbolgenheid Gods
Hos. 5 : 10 verbolgenheid Gods - als water uitgegoten
Jes. 34 : 2 verbolgenheid Gods - is over al de heidenen
Jes. 10 : 6 verbolgenheid Gods -: het volk van Gods -
Jer. 10 : 10 verbolgenheid Gods -: hiervan beeft de aarde
Jer. 21 : 5 verbolgenheid Gods –: strijden met –: door God
Gen. 49 : 7 verbolgenheid harde –
Jes. 60 : 10 verbolgenheid van God
Jes. 13 : 13 verbolgenheid van Jahweh
Job 40 : 6 verbolgenheid verbolgenheden van zijn toorn uitstrooien
Spr. 14 : 35 verbolgenheid vs. welbehagen
Jes. 14 : 6 verbolgenheid
Deut. 5 : 2 verbond aan Horeb gemaakt
Deut. 31 : 9 verbond ark des -s des HEEREN
Ez. 20 : 37 verbond band van het -
2 Sam. 5 : 3 verbond begrip
Jer. 11 : 4 v verbond begrip
Jer. 33 : 20 verbond begrip
Jer. 34 : 18 verbond begrip
Joz. 9 : 11 verbond begrip, vs 15
Jer. 34 : 15 verbond begrip: afspraak
Deut. 4 : 31 verbond begrip: afspraak met belofte
2 Kron. 6 : 18 verbond begrip: belofte: inhoud
1 Kon. 20 : 34 verbond begrip: overeenkomst met beloften
2 Kon. 11 : 17 verbond belofte om iets te doen
1 Kron. 16 : 18 verbond belofte: inhoud
1 Sam. 18 : 3 verbond betekenis
2 Kon. 11 : 17 verbond betekenis
1 Kron. 16 : 16 verbond betekenis: bevat belofte
2 Kron. 6 : 11 verbond betekenis: twee stenen tafelen
Hebr. 8 : 6 verbond beter
Hebr. 7 : 22 verbond beter –: volmaakt ons
2 Kon. 23 : 3 verbond bevestigen
Hebr. 8 : 9 verbond blijven in het -: niet: door Israël
Hebr. 10 : 20 verbond bloed van het -
Hebr. 9 : 20 verbond bloed van het –
Hebr. 13 : 20 verbond bloed van het eeuwig -
2 Kon. 23 : 21 verbond boek van het - , de wet van Mozes
2 Kron. 34 : 30 verbond boek van het -: wetboek van Mozes
Ex. 24 : 7 verbond boek van het –
Deut. 29 : 1 verbond boven een ander -
Ez. 17 : 15 verbond breken
Gen. 17 : 14 verbond breken: door ongehoorzaamheid: onbesnedenheid
Jes. 49 : 8 verbond Christus gegeven tot een – van het volk
Rom. 9 : 4 verbond de verbonden zijn van de Israëlieten
Ex. 6 : 3 verbond denken aan Zijn verbond: door God
Deut. 4 : 13 verbond der 10 woorden
Amos 1 : 9 verbond der broederen: Salomo en Hiram?
1 Sam. 20 : 8 verbond des HEEREN: tussen mensen: geval
Num. 25 : 12 verbond des vredes: gegeven aan Pinehas
Jer. 11 : 8 verbond doen: niet doen: door Israël
Hebr. 9 : 15 verbond eerste -
Hebr. 9 : 18 verbond eerste -
Hebr. 8 : 8 verbond eerste - niet onberispelijk
1 Kron. 16 : 17 verbond eeuwig
Ez. 37 : 26 verbond eeuwig
2 Sam. 23 : 5 verbond eeuwig -
Ps. 105 : 10 verbond eeuwig -
Jes. 24 : 5 verbond eeuwig - : vernietigen: door de mensen
Jer. 32 : 40 verbond eeuwig - met Israël
Jes. 61 : 8 verbond eeuwig - tussen God en Israël
Jes. 55 : 3 verbond eeuwig - zal God met Israël maken
Hebr. 13 : 20 verbond eeuwig -: bloed van het eeuwig -
Gen. 17 : 19 verbond eeuwig -: Gods verbond met Izak
Gen. 9 : 16 verbond eeuwig -: met alle levende ziel
Jer. 50 : 5 verbond eeuwig – van Israël met God
Ex. 31 : 16 verbond eeuwig –: sabbatdag
Gen. 17 : 13 verbond eeuwig: Gods verbond met Abraham
2 Kron. 21 : 7 verbond en belofte
2 Kron. 15 : 15 verbond en eed
Ps. 105 : 9 verbond en eed
Luk. 1 : 73 verbond en eed
Hebr. 9 : 20 verbond gebieden: door God
Hebr. 10 : 20 verbond geboden: door God
Ps. 111 : 5 verbond gedenken
Jer. 14 : 21 verbond gedenken
Gen. 9 : 15 verbond gedenken aan het -: door God
1 Kron. 16 : 15 verbond gedenkt t in der eeuwigheid Zijns verbonds
Ex. 34 : 12 verbond geen - maken met de inwoners: opdat geen strik
Deut. 9 : 9 verbond gemaakt in Sinai
Joz. 9 : 6 v verbond gesloten met Gibeonieten
Ps. 111 : 5 verbond God gedenkt in eeuwigheid aan Zijn verbond
Deut. 31 : 16 verbond God heeft een verbond met Israël gemaakt
Ps. 111 : 9 verbond God heeft zijn - in eeuwigheid geboden
Neh. 9 : 32 verbond God houdt het -
Neh. 9 : 8 verbond God is trouw aan het - met Abraham
Ex. 34 : 10 verbond God maakt een –
Deut. 4 : 31 verbond God vergeet het - met de aartsvaders niet
Ps. 89 : 35 verbond God zal zijn - niet ontheiligen noch veranderen
Deut. 33 : 9 verbond Gods - bewaren
Ps. 25 : 10 verbond Gods - bewaren
Jer. 11 : 10 verbond Gods - gebroken door Israël en Juda
Ps. 105 : 9 verbond Gods - met Abraham en Izak
Ps. 105 : 11 verbond Gods - met Abraham, Izak en Jakob : inhoud: landbelofte
Ps. 105 : 12 v verbond Gods - met Abraham, Izak en Jakob : tijd
Gen. 17 : 9 verbond Gods - met Abraham: te houden
Gen. 16 : 17 verbond Gods - met Abram
Gen. 17 : 2 v verbond Gods - met Abram
Gen. 17 : 10 v verbond Gods - met Abram: besnijdenis als teken
Hand. 3 : 25 verbond Gods - met de vaderen van de Isralieten
Gen. 17 : 19 v verbond Gods - met Isaäk
Ps. 106 : 45 verbond Gods - met Israël
Lev. 26 : 9 verbond Gods - met Israël: bevestigen
Jes. 59 : 21 verbond Gods - met Israël: Geest en Woord bij hen
Jer. 14 : 21 verbond Gods - met Israël: vernietig niet Uw -
Gen. 6 : 18 verbond Gods - met Noach
Hos. 8 : 1 verbond Gods - overtreden
2 Kon. 18 : 12 verbond Gods - overtreden: door Israël
1 Kron. 16 : 15 verbond Gods - te gedenken
Ps. 89 : 29 verbond Gods - vast aan David blijvend
1 Kon. 19 : 14 verbond Gods - verlaten
Deut. 31 : 20 verbond Gods - vernietigen door Israël
Lev. 26 : 15 verbond Gods - vernietigen door ongehoorzaamheid
2 Kon. 17 : 15 verbond Gods - verwerpen
Jes. 56 : 4 verbond Gods -: daaraan vasthouden
Ps. 105 : 8 verbond Gods -: een woord door hem ingesteld
Ps. 105 : 8 verbond Gods -: Hij gedenkt dat tot in der eeuwigheid
Ps. 132 : 12 verbond Gods -: houden door mensen
2 Sam. 23 : 5 verbond Gods -: met David
1 Kon. 19 : 10 verbond Gods -: verlaten door de Israëlieten
Lev. 26 : 42 verbond Gods -en
Jer. 33 : 21 verbond Gods – met David
Richt. 2 : 1 verbond Gods – met de kinderen Israël: zou Hij niet verbreken
Jer. 33 : 21 verbond Gods – met de Levieten, de priesters
Jer. 14 : 21 verbond Gods – met Israël: gedenk Uw –
Ex. 34 : 27 verbond Gods – met Mozes en met Israël: op grond van deze woorden
Richt. 2 : 20 verbond Gods – overtreden: door Israël
Jer. 33 : 20 verbond Gods – van de dag
Jer. 33 : 20 verbond Gods – van de nacht
Jes. 56 : 6 verbond Gods –: daaraan vasthouden
Richt. 2 : 20 verbond Gods –: door Hem geboden aan IsraËl
Luk. 1 : 71 verbond Gods heilig -
2 Sam. 23 : 5 verbond heil: daarin is al mijn heil
Jes. 33 : 8 verbond hij vernietigt het -
Deut. 29 : 9 verbond houden
1 Kon. 8 : 23 verbond houden
Ps. 132 : 12 verbond houden
2 Kron. 6 : 14 verbond houden: door God
Spr. 2 : 17 verbond huwelijks-
1 Kon. 8 : 21 verbond in de ark
Ez. 16 : 8 verbond in een - met God komen
2 Kron. 15 : 12 verbond in een - treden
Gen. 17 : 13 verbond in jullie vlees
Deut. 29 : 1 verbond in Moab
Deut. 29 : 13 verbond inhoud
2 Kron. 34 : 31 verbond inhoud
Hebr. 9 : 18 verbond inwijden: met bloed
Ps. 105 : 10 verbond inzetting
Richt. 2 : 2 verbond Israël - met Kanaänieten: verboden
Deut. 26 : 17 v verbond Israël met God: bevestiging
Jes. 42 : 6 verbond Jezus gegeven tot een verbond des volks
1 Sam. 22 : 8 verbond Jonathan met David
1 Sam. 23 : 18 verbond Jonathan met David
2 Kon. 23 : 3 verbond Josia en het volk, met God gemaakt
Gen. 31 : 44 verbond laat ons een - maken, zei Laban tot Jakob
2 Kron. 34 : 31 verbond maken
2 Kron. 29 : 10 verbond maken met de HEERE
2 Kron. 23 : 3 verbond maken met de koning Joas
Ps. 83 : 2 verbond maken tegen God
Gen. 21 : 27 verbond maken: Abraham en Abimelech
2 Kron. 23 : 16 verbond maken: dat men de HEER tot volk zou zijn
Jer. 11 : 10 verbond maken: door God: met de voorvaderen
2 Kon. 17 : 15 verbond maken: door God: met Israël
Joz. 24 : 25 verbond maken: door Jozua
Deut. 29 : 12 verbond maken: heden
Hos. 12 : 2 verbond maken: met Assur: door Efraïm
Ezra 10 : 3 verbond maken: met God
Ex. 23 : 32 verbond maken: met vreemde volken of goden: verboden
1 Kon. 5 : 12 verbond maken: tussen 2 koningen
Ex. 6 : 3 verbond met aartsvaders: inhoud: belofte van het land Kanaän
1 Kron. 16 : 15 v verbond met Abraham
Neh. 9 : 5 verbond met Abraham
Luk. 1 : 73 verbond met Abraham
Gal. 3 : 15 v verbond met Abraham
Gen. 18 : 19 verbond met Abraham: voorwaardelijk wat betreft de vervulling
Ez. 17 : 14 verbond met Babel
2 Kron. 7 : 18 verbond met David
2 Kron. 21 : 7 verbond met David
Hos. 2 : 17 verbond met de dieren in de eindtijd
Jes. 28 : 15 verbond met de dood
Joz. 9 : 15 verbond met de Gibeonieten
2 Kron. 15 : 12 v verbond met God: geval
Gen. 17 : 21 verbond met Izak
Mal. 2 : 8 verbond met Levi: door de priesters verdorven
Gen. 9 : 9 v verbond met Noach en nageslacht en dierenrijk
Deut. 29 : 12 , 14 verbond met vloek erbij
Hebr. 8 : 6 verbond middelaar: Jezus
Deut. 26 : 17 verbond mondeling aspect van de sluiting
Deut. 4 : 23 verbond niet te vergeten
Pred. 9 : 15 verbond nieuw -
Jer. 31 : 31 verbond nieuw -: met Israël en Juda
Hebr. 9 : 15 verbond nieuw -: middelaar: Jezus
Hebr. 12 : 24 verbond nieuw -: middelaar: Jezus
Ez. 34 : 25 verbond nieuw -: verbond des vredes
Ez. 37 : 26 verbond nieuw -: verbond des vredes
Hebr. 8 : 8 verbond nieuw -: voor Israël: te sluiten
Ez. 36 : 26 verbond nieuwe
Matth. 26 : 28 verbond nieuwe -
2 Cor. 3 : 9 verbond nieuwe -: bediening van de gerechtigheid
2 Cor. 3 : 11 verbond nieuwe -: blijft
Hebr. 10 : 29 verbond nieuwe -: bloed van het -: heiligt
2 Cor. 3 : 6 verbond nieuwe -: dienaars van het nieuwe -
Hebr. 8 : 6 verbond nieuwe -: grondslag: betere beloften
Luk. 22 20 verbond nieuwe -: in Jezus' bloed
Hebr. 8 : 10 v verbond nieuwe -: inhoud
Hebr. 10 : 16 verbond nieuwe -: inhoud
Hebr. 10 : 16 verbond nieuwe -: wanneer maken
Ez. 11 : 19 v verbond nieuwe –
Jes. 54 : 10 verbond nieuwe – (waarschijnlijk)
Jes. 59 : 21 verbond nieuwe – met Israël
Hebr. 10 : 16 verbond nieuwe –: met Israël: te maken
Jer. 31 : 33 verbond nieuwe –: relatie God – Zijn volk
Rom. 9 : 4 verbond nieuwe –: van Israël (gevolgtrekking)
Jer. 31 : 33 v verbond nieuwe –: wat daarin gebeurt
2 Kron. 21 : 7 verbond om des -s wil liet God na te verderven
Mal. 2 : 10 verbond ontheiligen
Gen. 6 : 18 verbond oprichten: door God: met Noach
Jer. 11 : 2 v verbond oproep door God om te gehoorzamen aan het verbond
Neh. 9 : 38 verbond opschrijven
2 Cor. 3 : 14 verbond oude -
Hebr. 8 : 12 verbond oude - dichtbij verdwijning
Hebr. 8 : 12 verbond oude - oud gemaakt door nieuwe -
Jer. 31 : 32 verbond oude - vernietigd door de kinderen Israëls
2 Cor. 3 : 7 verbond oude -: bediening van de dood
Hebr. 8 : 9 verbond oude -: gemaakt met de vaderen van Israël
Hebr. 8 : 9 verbond oude -: gemaakt wanneer
Hebr. 10 : 9 verbond oude -: opvolger van het oude -
2 Cor. 3 : 6 verbond oude -: van de letter
Jer. 31 : 32 verbond oude –
Deut. 29 : 12 verbond overgaan in het -
Deut. 17 : 2 verbond overtreden
Joz. 7 : 11 verbond overtreden
Joz. 7 : 15 verbond overtreden
Joz. 23 : 16 verbond overtreden
Hos. 6 : 7 verbond overtreden: vgl. Adam
2 Kon. 11 : 3 verbond sluiten: geval: tussen mensen
2 Kron. 23 : 1 verbond sluiten: tussen mensen
Ex. 24 : 8 verbond sluiting: met bloedsprenging
Jer. 34 : 18 verbond sluitingsritueel
Gen. 9 : 17 verbond teken van het -
Jer. 11 : 4 v verbond tussen God en Israël na de uittocht
2 Kon. 11 : 17 verbond tussen God, koning en volk
Gen. 26 : 28 verbond tussen Isaak en Abimelech
1 Kron. 11 : 3 verbond tussen mensen
1 Sam. 20 : 8 verbond tussen mensen: als een verbond des HEEREN
2 Sam. 5 : 3 verbond tussen mensen: David en Israëls oudsten
Gen. 21 : 27 verbond tussen twee partijen
2 Kron. 16 : 3 verbond tussen twee rijken
Gal. 4 : 24 verbond twee -en
Jer. 33 : 25 verbond van dag en nacht
Gal. 4 : 24 verbond van de berg Sinaï
Neh. 9 : 8 verbond van God met Abraham
Jer. 34 : 13 verbond van God met Israël
Jer. 34 : 8 verbond van God met Israël ten dage van de Uittocht
2 Kon. 17 : 35 verbond van God met Israël: tegen afgoderij
Jer. 22 : 9 verbond van God: verlaten
Num. 25 : 12 verbond van het altoosdurende priesterdom: gegeven aan Pinehas
Neh. 13 : 29 verbond van het priesterdom en van de Levieten
Deut. 7 : 2 verbond van Israël: met volken
1 Kon. 8 : 21 verbond van Jahweh: dat hij met Israël maakte
1 Sam. 20 : 16 verbond van Jonathan met het huis Davids
Jes. 54 : 10 verbond van Mijn vrede: zal niet wankelen
Jer. 34 : 8 verbond van Zedekia met het volk
Ef. 2 : 12 verbond verbonden der belofte: vreemdelingen van de -en der belofte
Jer. 14 : 21 verbond verbreken
Richt. 2 : 1 verbond verbreken: niet door God
Jes. 28 : 15 verbond verdrag
Jer. 50 : 5 verbond vergeten
Ex. 34 : 15 verbond verkeerd -: met inwoners van Kanaän
Deut. 29 : 25 verbond verlaten
Deut. 31 : 16 verbond vernietigen van Gods verbond door het volk
Deut. 7 : 12 verbond voorwaardelijk -
2 Sam. 23 : 5 verbond wel geordineerd en bewaard
Deut. 29 : 9 verbond woorden van dit verbond
Jer. 11 : 2 verbond woorden van het – spreken: opdracht aan Jeremia
Ex. 34 : 28 verbond woorden van het verbond geschreven op de stenen tafels
Lev. 26 : 25 verbond wraak van het - wreken
Gen. 21 : 31 verbond zweren bij het sluiten van een -
Gen. 21 : 32 verbond
2 Kron. 13 : 5 verbond
Ez. 44 : 7 verbond Gods - verbreken door Israël
2 Kon. 13 : 23 verbondstrouw Gods -
Mark. 7 : 24 verborgen blijven: niet - kunnen blijven: door Jezus
Luk. 8 : 47 verborgen blijven: niet langer
Matth. 6 : 18 verborgen de Vader is in het –
2 Cor. 4 : 2 verborgen dingen van de schande
Jes. 48 : 6 verborgen dingen: God doet ze horen
Luk. 8 : 17 verborgen en openbaar
Jes. 63 : 11 verborgen God - voor Zijn volk
Matth. 6 : 6 verborgen God is in het –
Matth. 6 : 6 verborgen God kijkt in ons verborgen
Jer. 33 : 5 verborgen Gods aangezicht -: om al onze boosheid
Luk. 19 42 verborgen iets is - voor iem. ogen
Matth. 6 : 2 verborgen in het verborgen weldoen
Joh. 7 : 10 verborgen Jezus ging op haar Jeruzalem in het –
Rom. 2 : 29 verborgen Jood in het -e (innerlijke) zijn
Opb. 2 : 17 verborgen manna
Col. 3 : 3 verborgen mijn leven is met Christus verborgen in God
Deut. 30 : 11 verborgen niet -: Gods gebod
Mark. 4 : 22 verborgen onderscheiden van geheim
Col. 2 : 3 verborgen schatten van wijsheid en kennis zijn - in God
1 Pe 3 : 4 verborgen verborgen mens van het hart
Matth. 10 : 26 verborgen versus bekend
Luk. 12 : 2 verborgen versus bekend
1 Tim. 5 : 25 verborgen versus openbaar
Luk. 12 : 2 verborgen vs. bekend
2 Sam. 12 : 12 verborgen vs. openbaar
Matth. 6 : 4 verborgen weldadigheid
Luk. 18 34 verborgen woord - voor iem.
Matth. 5 : 14 verborgen zijn van een stad
Lev. 4 : 13 verborgen zonde
1 Tim. 5 : 25 verborgen zonden en goede werken
Luk. 12 : 1 verborgen
Ps. 51 : 8 verborgene in het - maakt God mij wijsheid bekend
Rom. 2 : 16 verborgene van de mens wordt geoordeeld
Mark. 4 : 22 verborgene wordt openbaar
Jer. 38 : 16 verborgene in het – bespreken
1 Tim. 2 : 16 verborgenheid - van de godsvrucht
Ef. 3 : 3 verborgenheid bekendgemaakt aan Paulus
Matth. 13 : 34 verborgenheid bekendgemaakt door Jezus
Ef. 3 : 5 verborgenheid bekendmaken
Ef. 6 : 19 verborgenheid bekendmaken
Ef. 3 : 9 verborgenheid die verborgen was in God
Dan. 4 : 9 verborgenheid geen - was te moeilijk voor Daniel
Matth. 13 : 44 verborgenheid gemeente
Col. 1 : 26 verborgenheid geopenbaard
Dan. 2 : 10 verborgenheid geval
Ps. 44 : 22 verborgenheid God weet de -en van het hart
Col. 2 : 2 verborgenheid God: - van G
Jes. 42 : 14 verborgenheid Gods -
Spr. 3 : 32 verborgenheid Gods: verborgen omgang met de vromen
Col. 1 : 27 verborgenheid heerlijkheid van deze -
Col. 1 : 27 verborgenheid inhoud: Christus in u
Matth. 13 : 11 verborgenheid kennen
Luk. 8 : 10 verborgenheid kennen van -en van het Koninkrijk van God
Matth. 13 : 11 verborgenheid koninkrijk der hemelen: -en van het k der h
Opb. 17 : 7 verborgenheid meedelen: door een engel
Opb. 17 : 5 verborgenheid naam op het voorhoofd van de hoer Babylon
Amos 3 : 7 verborgenheid openbaren
Dan. 2 : 47 verborgenheid openbaren van -en: door God, door Daniel
Rom. 16 : 25 verborgenheid openbaring van de –
Opb. 1 : 20 verborgenheid openbaring van een -: geval
Ef. 3 : 4 verborgenheid van Christus
Col. 4 : 3 verborgenheid van Christus: openbaren
1 Tim. 3 : 16 verborgenheid van de godsvrucht
Opb. 17 : 7 verborgenheid van de vrouw Babylon
2 Thess. 2 : 7 verborgenheid van de wetteloosheid: werkt al
Opb. 10 : 7 verborgenheid van God: voleindigd
Ef. 1 : 9 verborgenheid van Gods wil: door Hem aan ons bekendgemaakt
Opb. 17 : 7 verborgenheid van het Beest
Ef. 6 : 19 verborgenheid van het evangelie bekendmaken
1 Tim. 3 : 9 verborgenheid van het geloof
Mark. 4 : 11 verborgenheid van het Koninkrijk van God: kennen
Opb. 1 : 20 verborgenheid verborgen betekenis
1 Cor. 15 : 51 verborgenheid
1 Cor. 13 : 2 verborgheid weten
1 Kon. 15 : 13 verbranden afgod
Opb. 17 : 16 verbranden de Hoer zal verbrand worden
Jer. 7 : 31 verbranden kinderen –
Opb. 16 : 9 verbranden mensen werd verbrand door grote hitte
Lev. 21 : 9 verbranden met vuur -: hoererende priestersdochter
Lev. 20 : 14 verbranden van zondaar: geval: door God bevolen
Joh. 15 : 6 verbranden verdorde ranken
Richt. 15 : 6 verbranding als straf toegepast op de vrouw en schoonvader van Simson
Opb. 18 : 8 v verbranding Babylon gestraft met –
Hebr. 6 : 8 verbranding fig. dorens en distels
Gen. 38 : 24 verbranding straf
Job 16 : 12 verbreken God heeft mij (Job) verbroken
Joh. 10 : 35 verbreken Schrift kan niet verbroken worden
Jer. 11 : 16 verbreken takken van de olijfboom –
Jer. 17 : 18 verbreken verbreek mijn vervolgers met een dubbele verbreking
Spr. 29 : 1 verbreken verbroken worden
Jes. 8 : 15 verbreken verbroken worden: velen zullen verbroken worden
Jes. 59 : 7 verbreking is op hun banen
Jes. 65 : 14 verbreking van de geest
Jes. 1 : 28 verbreking van de overtreders en van de zondaars
Jes. 57 : 15 verbrijzelde God maakt levend het hart der -n
Ps. 94 : 5 verbrijzelen Israël -
Jes. 53 : 5 verbrijzelen Jezus verbrijzeld om onze ongerechtigheden
Jes. 53 : 10 verbrijzelen Jezus: door God
Job 19 : 2 verbrijzelen met woorden
Jer. 44 : 10 verbrijzelen verbrijzeld van hart
Luk. 20 18 verbrijzelen verbrijzeld worden: ieder die op die hoeksteen valt
Ex. 15 : 6 verbroken de vijand -
Ez. 6 : 9 verbroken God -: door een hoerachtig hart
2 Kron. 14 : 13 verbroken voor de HEER
Spr. 13 : 20 verbroken worden: door omgaan met de zotten
Ps. 119 : 20 verbroken ziel
2 Cor. 8 : 20 verdacht voorkomen dat iemand je verdacht maakt
1 Kron. 19 : 3 verdachtmaking geval
Ezra 4 : 13 verdachtmaking geval
Pred. 4 : 12 verdedigen jezelf -
Spr. 31 : 8 verdedigen open uw mond ten behove van de stomme
2 Cor. 12 : 19 verdedigen zich -
Hand. 26 : 2 verdedigen zich - over dingen waarvan Paulus wordt beschuldigd
Hand. 25 : 8 verdedigen zich -: door Paulus
Hand. 26 : 24 verdedigen zich -: door Paulus
Job 13 : 3 verdedigen zichzelf - voor God
Job 23 : 4 verdedigen zichzelf willen - tegenover God
Filip. 1 : 7 verdediging evangelie, - van het ev.
Filip. 1 : 16 verdediging evangelie, - van het evangelie
Hand. 25 : 16 verdediging gelegenheid tot - tegen de aanklacht krijgen
Hand. 22 : 1 verdediging Paulus' zelfverdediging tegenover de moordlustige menigte
Filip. 1 : 16 verdediging van het evangelie
2 Tim. 4 : 16 verdediging zelf-
Hand. 24 : 10 v verdediging zelf-: door Paulus
Matth. 12 : 25 verdeeldheid bewerkt ondergang
Rom. 7 : 15 verdeeldheid doen wat ik niet wil, doen wat ik haat
1 Kon. 1 : 7 verdeeldheid geval
Jes. 66 : 5 verdeeldheid godsdienstige -
Hand. 23 : 7 verdeeldheid in de Raad
Mark. 3 : 24 verdeeldheid in een koninkrijk
Jes. 19 : 2 verdeeldheid in Egypte: door God gesticht
Matth. 12 : 25 verdeeldheid in koninkrijk, stad of huis
Luk. 11 : 17 verdeeldheid leidt tot ondergang
Joh. 9 : 16 verdeeldheid om Jezus
Joh. 7 : 42 verdeeldheid om Jezus: onder de menigte
Joh. 10 : 19 verdeeldheid onder de Joden: om Jezus' woorden
Luk. 12 : 51 verdeeldheid oorzaak: evangelie
Luk. 12 : 51 verdeeldheid versus vrede
verdeeldheid zie ook Breuk
Hand. 14 : 2 verdeeldheid
Jak. 3 : 13 v verdeeldheid
Hand. 14 : 4 verdeelheid door het evangelie
Luk. 9 : 14 verdelen een menigte - in eetgezelschappen
Luk. 23 34 verdelen Jezus' kleren
Jud : 5 verdelgen door God
Klg. 3 : 66 verdelgen tegenstanders –: hierom gebeden
Gen. 6 : 7 verdelgen van de aardbodem: de mens
1 Sam. 30 : 24 verdeling gelijke -
2 Cor. 8 : 20 verdenking voorkomen dat iemand je verdacht maakt
Filip. 1 : 28 verderf bewijs van -
Deut. 32 : 24 verderf bitter -
Jer. 18 : 17 verderf dag van Israëls –
Ps. 91 : 6 verderf dat op de middag verwoest
Job 31 : 3 verderf deel of erve van God voor de verkeerde
2 Tim. 2 : 14 verderf door woordenstrijd
2 Thess. 1 : 9 verderf eeuwig -
2 Pe 3 : 16 verderf eigen verderf bevorderen: door de Schrift te verdraaien
Filip. 3 : 18 verderf einde, - als e
Deut. 28 : 20 verderf gezonden door God hier
Spr. 6 : 15 verderf haastig komend
Filip. 3 : 19 verderf hun einde is het verderf
2 Pe 1 : 4 verderf in de wereld: door de begeerte
2 Pe 2 : 12 verderf in eigen - omkomen
2 Pe 1 : 4 verderf ontkomen aan het –
Gen. 42 : 38 verderf ontmoeten
Gal. 6 : 8 verderf oogsten uit het vlees
Gen. 42 : 4 verderf opdat Benjamin niet misschien het – ontmoet
2 Pe 2 : 1 verderf over zichzelf brengen
Spr. 3 : 25 verderf plotseling
2 Pe 2 : 19 verderf slaven van het -
2 Pe 2 : 1 verderf spoedig -
Jes. 47 : 11 verderf vallend, onverwachts, op Babel
Rom. 9 : 22 verderf vaten van de toorn, tot het – toebereid
Matth. 7 : 13 verderf velen gaan het verderf tegemoet
Ps. 103 : 4 verderf verlossen van het -: uw leven: door God
Hebr. 10 : 39 verderf versus behoud van de ziel
Filip. 1 : 28 verderf versus behoudenis
Matth. 7 : 14 verderf versus leven
Matth. 7 : 13 verderf weg naar het –
1 Tim. 6 : 9 verderf wegzinken in - door begeerte naar rijkdom
2 Pe 2 : 3 verderf zal valse leraars overkomen
Hebr. 10 : 39 verderf zich onttrekken tot -
2 Thess. 2 : 3 verderf zoon van het -, vgl. 1:9
Joh. 17 : 12 verderf zoon van het -: Judas Iskariot
Spr. 1 : 26 v verderf
2 Pe 2 : 1 verderfelijk sekten
Gen. 6 : 11 verderven aarde was verdorven voor Gods aangezicht
2 Kon. 8 : 19 verderven de HERE wilde niet - omwille van David
Luk. 4 : 34 verderven demonen -
1 Kron. 21 : 15 verderven door een engel
Gen. 19 : 13 verderven door engelen: Sodom
Jak. 4 : 12 verderven door God
2 Kron. 12 : 12 verderven door God: beperkte mate: Rehabeam
Jer. 13 : 9 verderven door God: hovaardij van Juda en van Jeruzalem
Jer. 13 : 14 verderven door God: Judeeërs
Pred. 5 : 5 verderven door God: werk van uw handen
Opb. 11 : 18 verderven hen die de aarde verderven
Deut. 31 : 29 verderven Israël zou het -
2 Kron. 35 : 21 verderven opdat God u niet verderft, zei Necho tegen Josia
Pred. 9 : 18 verderven veel goeds -
1 Tim. 6 : 5 verderven verdorven zijn in het denken
Jer. 31 : 28 verderven vernielen: door God
Jak. 4 : 12 verderven versus behouden
Richt. 2 : 19 verderven zedelijk – : meer dan hun vaders
Jud : 10 verderven zich -, vgl. Rom 1
2 Kron. 27 : 2 verderven zich -: door een volk
Jes. 51 : 13 verderven zich bereiden om te –
Deut. 4 : 16 verderven zichzelf -
Hos. 9 : 9 verderven zichzelf -
Matth. 10 : 28 verderven ziel en lichaam verderven in de –
Micha 7 : 3 verderven ziel: eigen zijn -
Jes. 11 : 9 verderven
Joh. 10 : 10 verderven
Jes. 54 : 16 verderver God heeft de - geschapen, om te vernielen
Ex. 12 : 23 verderver toelaten: niet toelaten, door God
Hebr. 11 : 28 verderver van de eerstgeborenen
Spr. 12 : 2 verdichtsel schandelijke -en
Spr. 24 : 8 verdichtsel schandelijke -en
Jes. 32 : 7 verdichtsel schandelijke -en
Spr. 14 : 17 verdichtsel schandelijke -en: gevolg: haat
Matth. 19 : 16 verdienen eeuwig leven willen verdienen
Luk. 19 15 verdienen
Jer. 51 : 6 verdienste betalen
Jes. 66 : 6 verdienste ongunstige -n: vergelden: door God
Deut. 25 : 1 verdoemen begrip
Spr. 12 : 2 verdoemen door God: een man van schandelijke verdichtselen
Job 40 : 3 verdoemen God -: mogelijkheid vragenderwijs gesteld
Job 32 : 3 verdoemen Job werd verdoemd door zijn drie vrienden
Job 9 : 20 verdoemen mijn mond zal mij -
Ps. 94 : 21 verdoemen onschuldig bloed verdoemen
Job 15 : 6 verdoemen uw mond verdoemt u
Job 10 : 2 verdoemen verdoem mij niet
Jes. 54 : 17 verdoemen veroordelen
Jes. 50 : 9 verdoemen wie is het, die Mij zal –?
verdoemen zie ook Veroordelen
Jer. 18 : 7 verdoen een koninkrijk: door God
Jer. 18 : 7 verdoen een volk: door God
Jes. 5 : 24 verdoen het kaf door de vlam
Job 17 : 7 verdonkeren mijn oog is door verdriet verdonkerd
Joh. 5 : 3 verdorde
Joh. 15 : 6 verdorren geestelijk –: als de rank die niet in de wijnstok blijft
Jak. 1 : 11 verdorren gras: door de zon
Jer. 12 : 4 verdorren kruid van het veld
Jer. 23 : 10 verdorren weiden der woestijn –
Mark. 4 : 6 verdorren zonder wortel
Jona 4 : 7 verdorren
Luk. 8 : 6 verdorren
1 Tim. 6 : 5 verdorven zijn in hun denken
2 Tim. 2 : 24 verdraagzaam slaaf van de Heer zij -
Col. 3 : 12 verdraagzaamheid bron: Christus, zie vers 11
Opb. 2 : 3 verdraagzaamheid deugd
Rom. 3 : 25 verdraagzaamheid Gods -
Jer. 44 : 22 verdraagzaamheid Gods -: grens aan
Luk. 9 : 41 verdraagzaamheid Jezus' -
Rom. 2 : 4 verdraagzaamheid rijkdom van -: bij God
Opb. 2 : 20 verdraagzaamheid verkeerde –
Matth. 17 : 17 verdraaid geslacht
Filip. 2 : 15 verdraaid geslacht
Hand. 13 : 10 verdraaien de rechte wegen van de Heer -
Gal. 1 : 7 verdraaien evangelie van Christus -
Jer. 23 : 36 verdraaien Gods woord –
2 Pe 3 : 16 verdraaien van Gods woord
Luk. 9 : 41 verdraaien verdraaid -
Hand. 20 : 30 verdraaien verdraaide dingen spreken
Ps. 56 : 6 verdraaien woorden -
Jes. 28 : 15 verdrag met het dodenrijk
2 Tim. 2 : 10 verdragen alles - ter wille van de uitverkorenen
2 Cor. 11 : 19 verdragen de onwijzen -
Mark. 9 : 19 verdragen door Christus: moeitevol
1 Cor. 13 : 7 verdragen door de liefde: alles
Rom. 9 : 22 verdragen door God: de vaten van de toorn
Matth. 17 : 17 verdragen door Jezus
1 Pe 2 : 19 verdragen droeve dingen – terwille van het geweten voor God
Col. 3 : 12 verdragen elkaar -
2 Tim. 2 : 12 verdragen gelijk Christus
1 Cor. 4 : 13 verdragen gescholden worden -
Jer. 44 : 22 verdragen God kan de boosheid van de Judeeërs niet meer –
Amos 7 : 10 verdragen Gods woord niet kunnen -
Ef. 4 : 2 verdragen hoe: in alle nederigheid en zachtm.
2 Cor. 11 : 1 verdragen iem. -
Ef. 4 : 2 verdragen in liefde elkaar -
2 Tim. 4 : 3 verdragen leer -: niet
Hebr. 12 : 2 verdragen motief: bij Jezus: de toekomstige vreugde
Jes. 30 : 10 verdragen niet -: Gods woord
Opb. 2 : 2 verdragen niet kunnen –: de bozen
Hebr. 12 : 20 verdragen niet kunnen –: de Godsspraak
2 Cor. 11 : 20 verdragen onterecht -
2 Cor. 11 : 4 verdragen onterecht een valse prediking verdragen
2 Cor. 11 : 1 verdragen onwijsheid -
1 Pe 2 : 19 verdragen terwille van het geweten voor God
Opb. 2 : 3 verdragen terwille van Zijn naam
Hebr. 12 : 7 verdragen tot tuchtiging
Hebr. 10 : 32 verdragen veel strijd in lijden -
Lev. 19 : 17 verdragen verdraag de zonde in de ander niet
Hebr. 10 : 22 verdragen verdraagt 't woord van de vermaning
Hebr. 13 : 22 verdragen vermaning tot - van het geschreven woord van de vermaning
2 Thess. 1 : 4 verdragen vervolgingen en verdrukkingen -
Jak. 1 : 12 verdragen verzoeking -
Jer. 20 : 9 verdragen zich bemoeien om te –
Jes. 58 : 7 verdrevene verdrevenen in huis brengen
Spr. 26 : 10 verdriet aandoen: door groten: aan ieder
Jes. 7 : 6 verdriet aandoen: Juda - willen aandoen
Richt. 10 : 16 verdriet bij God
Jer. 13 : 17 verdriet bij Jeremia: voorzegd
Ps. 95 : 10 verdriet Gods -: aan mensen
1 Sam. 1 : 10 v verdriet groot -
Pred. 1 : 18 verdriet is in veel wijsheid
Matth. 26 : 37 verdriet Jezus
Job 17 : 7 verdriet mijn oog is door - verdonkerd
Ps. 119 : 136 verdriet om ongehoorzaamheid aan Gods wet bij anderen
Ps. 90 : 10 verdriet ons leven vol -
Opb. 21 : 4 verdriet toekomst: door God gestild
Job 6 : 2 verdriet van Job: kennen, recht wegen
Pred. 5 : 16 verdriet veel - gehad hebben
Deut. 21 : 13 verdriet verwerken: maand lang
verdriet zie ook Bedroeven
Job 6 : 2 verdriet zwaar -
Job 10 : 1 verdrietig over zijn leven zijn: Job
Richt. 16 : 16 verdrietig tot stervens toe
Ex. 1 : 12 verdrietig vanwege de kinderen Israëls: Egyptische regering
Spr. 3 : 11 verdrietig wees niet - over Gods kastijding
1 Thess. 2 : 14 verdrijven door de Joden
Joz. 13 : 6 verdrijven door God
Ps. 68 : 3 verdrijven door God
Joz. 23 : 9 verdrijven door God: grote en machtige volken
Jer. 32 : 37 verdrijven door God: Israël
Richt. 2 : 21 v verdrijven God houdt op met vijanden te -: om ongehoorzaamheid van Israël
Richt. 1 : 21 verdrijven nalaten te –
Richt. 1 : 28 v verdrijven nalaten te –
Richt. 1 : 27 verdrijven nalaten: door Manasse
Hand. 13 : 50 verdrijven Paulus en Barnabas verdreven
Jer. 23 : 2 verdrijven schapen –
Richt. 11 : 24 verdrijven uit de bezitting: door Ammonieten
Joz. 23 : 5 verdrijven volken -: door God
Luk. 12 : 1 verdringen elkaar - in een menigte
1 Tim. 5 : 8 verdringen geloof -
Mark. 3 : 9 verdringen
Mark. 5 : 13 verdrinken in de zee
Ps. 69 : 3 verdrinken
Klg. 3 : 54 verdrinken
Jes. 44 : 26 verdrogen de diepte, rivieren
Ps. 107 : 33 verdrogen Gof doet riveren opdrogen: als straf
Spr. 14 : 31 verdrukken arme - is diens Maker smade
Deut. 24 : 14 verdrukken arme, nooddruftige dagloner -: verboden
Hos. 12 : 8 verdrukken beminnen te -
1 Kon. 2 : 26 verdrukken David verdrukt
Ex. 3 : 9 verdrukken door de Egyptenaars: Gods volk
Job 37 : 23 verdrukken door gericht en grote gerechtigheid verdrukt God niet
Job 10 : 3 verdrukken door God
Ps. 90 : 15 verdrukken door God
2 Kon. 17 : 20 verdrukken door God: Israël
Ps. 119 : 75 verdrukken door God: uit getrouwheid
Ps. 106 : 42 verdrukken door vijanden
Lev. 19 : 13 verdrukken een naaste bedrieglijk – verboden
Ez. 18 : 12 verdrukken ellendige –
Ex. 22 : 22 verdrukken geen weduwe of wees –
Matth 24 : 9 verdrukken gelovigen verdrukt
2 Sam. 7 : 10 verdrukken God tegen -
Ez. 18 : 7 verdrukken iemand – is verkeerd
2 Cor. 4 : 8 verdrukken in alles verdrukt
2 Cor. 7 : 5 verdrukken in alles waren wij verdrukt
Ps. 94 : 5 verdrukken Israël -
Gen. 15 : 13 verdrukken Israëlieten verdrukt in Egypte
Jes. 53 : 7 verdrukken Jezus verdrukt
1 Kon. 2 : 26 verdrukken mede verdrukt zijn: Abjathar
2 Cor. 4 : 8 verdrukken Paulus was in alles verdrukt
Deut. 23 : 16 verdrukken slaven: geen weggelopen slaven -
Ex. 1 : 12 verdrukken van een volk: waarna het desondanks vermeerdert
Hebr. 11 : 37 verdrukken verdrukt worden
Deut. 28 : 29 verdrukken verdrukt zijn alle dagen
Lev. 19 : 33 verdrukken vreemdeling niet -
Jer. 7 : 6 verdrukken
Jer. 22 : 3 verdrukker redt de beroofde uit de hand van de -
2 Thess. 1 : 6 verdrukker verdrukkers van de gelovigen wordt verdrukking vergolden
Jes. 49 : 26 verdrukker verdrukkers zal God spijzen met hun eigen vlees
Jes. 49 : 26 verdrukker verdrukkers zullen dronken worden van hun eigen bloed
Spr. 29 : 13 verdrukker
Jer. 21 : 12 verdrukker
Jer. 25 : 38 verdrukker
Gen. 41 : 52 verdrukking "land van mijn verdrukking" (Jozef)
Pred. 4 : 1 v verdrukking aanschouwd
Deut. 28 : 33 verdrukking als straf
Rom. 2 : 9 verdrukking als vergelding voor ongerechtigheid
Opb. 2 : 10 verdrukking begrip
1 Sam. 20 : 33 verdrukking christenen lijden - omwille van Christus
Opb. 2 : 9 verdrukking Christus weet onze -
1 Thess. 3 : 5 verdrukking daarachter of daarbij satan
1 Thess. 3 : 3 verdrukking daartoe zijn we bestemd
Job 30 : 27 verdrukking dagen der -
1 Kron. 22 : 14 verdrukking Davids -
Filip. 4 : 14 verdrukking deelnemen aan Paulus' -
Opb. 13 : 10 verdrukking der heiligen in de toekomst
Jer. 22 : 17 verdrukking doen aan naasten
Spr. 28 : 16 verdrukking door een vorst
Ex. 3 : 9 verdrukking door God gezien
Ex. 3 : 14 verdrukking door God gezien
Matth. 7 : 6 verdrukking door goddelozen
Jes. 3 : 12 verdrukking door kinderen
Ez. 45 : 8 verdrukking door oversten: in Israël: zal God doen ophouden
Hebr. 10 : 33 verdrukking door smaadheden en -en een schouwspel geworden
Hand. 14 : 22 verdrukking door vele -en moeten wij het Koninkrijk van God binnengaan
Opb. 2 : 10 verdrukking duur: in dit geval tien dagen
Spr. 28 : 3 verdrukking een arm man die de geringen verdrukt
1 Thess. 1 : 6 verdrukking en blijdschap
2 Thess. 1 : 4 verdrukking en vervolging
Ps. 119 : 23 verdrukking gehoorzaam in -
1 Thess. 3 : 3 verdrukking gevaar: wankelen
Hand. 18 : 2 verdrukking geval: gedwongen vertrek
Gen. 16 : 11 verdrukking geval: Hagar
Gen. 29 : 32 verdrukking geval: Lea
Hand. 11 : 19 verdrukking gevolg: verstrooiing
1 Pe 3 : 14 verdrukking gevolgen: emotioneel: vrees, verwarring
Ex. 4 : 31 verdrukking gezien door God
Ps. 119 : 67 verdrukking Gods doel met: terecht brengen
Luk. 20 10 verdrukking Gods knechten geslagen
Ex. 1 : 12 verdrukking groei in -
Gen. 41 : 52 verdrukking groeien in het land van verdrukking (Egypte)
Mark. 13 : 19 verdrukking grootste verdrukking aller tijden
Matth. 24 : 29 verdrukking grote -
Opb. 2 : 22 verdrukking grote -
Opb. 7 : 14 verdrukking grote -
Matth. 24 : 21 v verdrukking grote -
Joh. 16 : 33 verdrukking helpen bij -: wijzen op Jezus' overwinning
Joh. 16 : 33 verdrukking in de wereld hebt u -
Jer. 6 : 6 verdrukking in het midden van Jeruzalem
2 Sam. 7 : 10 verdrukking Israëls - in Egypte
2 Kon. 13 : 4 verdrukking Israëls: door Syrie
Rom. 8 : 35 verdrukking kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Mark. 4 : 17 verdrukking leidt soms tot val
Ps. 119 : 107 verdrukking maak mij levend naar Uw woord
1 Kon. 2 : 26 verdrukking mede verdrukt worden, Abjathar met David
Ex. 1 : 11 verdrukking met lasten
Mark. 13 : 24 verdrukking na de grootste -
Mark. 4 : 17 verdrukking om het woord van God
Opb. 6 : 9 verdrukking om het woord van God EN om je getuigenis
Matth. 13 : 21 verdrukking om het woord: gevaar: afval
1 Thess. 1 : 6 verdrukking onder - tot geloof komen
Mark. 4 : 17 verdrukking onderscheiden van vervolging
Ps. 119 : 71 verdrukking opvoedkundige waarde
Hand. 26 : 11 verdrukking Paulus dwong de heiligen te lasteren
Hand. 20 : 23 verdrukking Paulus stond - te wachten
Filip. 4 : 14 verdrukking Paulus' -
Ef. 3 : 13 verdrukking Paulus' -en strekten tot heerlijkheid van de gelovigen
Ef. 3 : 13 verdrukking Paulus' geleden - werkt mee tot heerlijkheid van anderen
Lev. 25 : 17 verdrukking preventie door vreze Gods
Rom. 5 : 3 verdrukking roemen in de -en
Lev. 25 : 14 verdrukking tegen -
Filip. 1 : 17 verdrukking toevoegen aan Paulus' gevangenschap
Opb. 2 : 22 verdrukking tuchtmiddel van Christus kan het zijn
Ps. 107 : 41 verdrukking uit de - in een hoog vertrek
Ex. 3 : 17 verdrukking uit de – opvoeren: door God
Ef. 3 : 13 verdrukking van ander kan ons moedeloos maken
Matth. 10 : 17 verdrukking van christenen
2 Thess. 1 : 4 verdrukking van de gemeente aldaar
Ex. 1 : 11 verdrukking van een volk: reden: macht inperken
Ex. 3 : 7 verdrukking van Gods volk: door God gekend
Jes. 51 : 23 verdrukking van Sion
1 Thess. 1 : 6 verdrukking veel -
Job 31 : 29 verdrukking verblijd zijn in de - van zijn hater
2 Thess. 1 : 4 verdrukking verdragen
Mark. 13 : 20 verdrukking verkorten van de grootste -
1 Thess. 3 : 7 verdrukking vertroost in -
Gen. 41 : 51 verdrukking verwerken en vergeten
Ef. 3 : 13 verdrukking voor anderen: Paulus had verdrukkingen voor anderen
Joh. 9 : 28 verdrukking vorm: gescholden worden
Joh. 16 : 2 verdrukking vorm: uitbanning
Joh. 16 : 33 verdrukking vrede in Jezus hebben versus verdrukt worden in de wereld
Jes. 30 : 20 verdrukking wateren der verdrukking te drinken geven
Jak. 1 : 27 verdrukking weduwen bezoeken in hun -
Jes. 54 : 14 verdrukking wees verre van -
Rom. 12 : 12 verdrukking weest geduldig in de –
Matth. 5 : 13 verdrukking wegens smakeloosheid
Hand. 11 : 19 verdrukking wegens Stefanus
Rom. 5 : 3 verdrukking werkt volharding
Jak. 1 : 27 verdrukking wezen bezoeken in hun -
Richt. 2 : 18 verdrukking
Ps. 44 : 23 verdrukking
Hebr. 10 : 32 verdrukking
2 Cor. 1 : 4 verdrukking allerlei -
2 Cor. 8 : 2 verdrukking beproeving van -
2 Cor. 4 : 16 verdrukking bewerkt door Gods bestiering grote heerlijkheid
2 Cor. 8 : 13 verdrukking en verlichting
2 Cor. 6 : 4 verdrukking in -en
2 Cor. 1 : 8 verdrukking in Asia overkomen aan Paulus
1 Cor. 7 : 28 verdrukking in het vlees hebben
2 Cor. 4 : 16 verdrukking kortstondig
2 Cor. 4 : 16 verdrukking lichtheid van onze -
2 Tim. 4 : 5 verdrukking lijd -
2 Tim. 1 : 8 verdrukking lijd verdrukking met het evangelie
2 Tim. 2 : 3 verdrukking lijden
2 Tim. 2 : 9 verdrukking lijden in het evangelie
2 Tim. 1 : 8 verdrukking lijden: naar de kracht van God
2 Cor. 1 : 6 verdrukking nut van verdrukt worden
2 Cor. 7 : 4 verdrukking overvloeien van blijdschap bij al onze -
2 Cor. 1 : 4 verdrukking troost in -
Rom. 15 : 31 verdrukking van de zijde der ongehoorzame Joden
2 Cor. 2 : 4 verdrukking van hart (ook?)
2 Cor. 2 : 4 verdrukking veel -
Ps. 102 : 1 verdrukte gebed van een -
Rom. 16 : 3 verdrukte helpen
Jes. 1 : 17 verdrukte helpt de verdrukte
1 Tim. 5 : 10 verdrukte hulp verlenen aan -n
Jes. 54 : 11 verdrukte Israël
Spr. 31 : 9 verdrukte recht doen aan de -
Ps. 146 : 7 verdrukte recht doen: door God
Ps. 82 : 3 verdrukte rechtvaardigt de -
Spr. 31 : 5 verdrukte rechtzaak van -n
Mark. 13 : 24 verduisteren de zon zal verduisterd worden
Jes. 8 : 22 verduisteren door angst
Opb. 16 : 10 verduisteren koninkrijk van het beest werd verduisterd
Amos 8 : 9 verduisteren land bij lichte dag -
Ex. 10 : 15 verduisteren land: door sprinkhanenplaag
Rom. 11 : 10 verduisteren laten hun ogen verduisterd worden om niet te zien
Rom. 1 : 21 verduisteren onverstandig hart is verduisterd geworden
Ef. 4 : 18 verduisteren verduisterd in het verstand
Ef. 4 : 17 verduisteren verduisterd in hun verstand
Jer. 4 : 23 verduistering hemel zonder licht
Opb. 8 : 12 verduistering toekomstige gedeeltelijke –
Opb. 9 : 2 verduistering
1 Cor. 13 : 7 verduren door de liefde: alles
Spr. 5 : 23 verdwalen in de grootheid van zijn dwaasheid
Richt. 6 : 21 verdwijnen engel des HEEREN uit de ogen van Gideon
Micha 4 : 3 Verenigde Staten deze 'machtige hedenen' gestraft?
2 Cor. 5 : 14 vereniging en plaatsvervanging
Lev. 19 : 32 vereren de ouden -: geboden
Mark. 7 : 7 vereren God - tevergeefs
Hand. 16 : 14 vereren God -: door Lydia
Matth. 15 : 9 vereren God tevergeefs -
Hand. 28 : 10 vereren Paulus en de zijnen -: met vele eerbewijzen
Dan. 5 : 17 verering afgewezen door Daniël
Col. 2 : 23 verering eigenwillige
Rom. 2 : 22 verfoeien afgoden –
Job 42 : 5 verfoeien zichzelf -
Tit. 3 : 3 verfoeilijk kenmerk van de oude mens
Tit. 1 : 16 verfoeilijk zijn
Opb. 21 : 8 verfoeilijke zijn deel is de hel
Lev. 11 : 10 v verfoeisel bepaalde waterdieren
Jes. 66 : 3 verfoeisel lust hebben aan -en
Jer. 7 : 30 verfoeisel verfoeilijk afgodsbeeld
Jer. 32 : 34 verfoeisel verfoeiselen in Gods huis te Jeruzalem geplaatst
Deut. 29 : 17 verfoeisel verfoeiselen van de volken
2 Kron. 15 : 8 verfoeisel wegdoen de -en: door Asa
Jer. 4 : 1 verfoeisel wegdoen van Gods aangezicht
Jak. 1 : 10 vergaan als een bloem van het gras: de rijke
Jes. 41 : 11 vergaan die met Israël twisten zullen -
Matth. 8 : 25 vergaan dreigen te -
Mark. 4 : 38 vergaan dreigen te -
Luk. 8 : 24 vergaan dreigen te -
Matth. 8 : 25 vergaan dreigen te vergaan in de zee
2 Pe 3 : 11 vergaan hemelen en aarde zullen –
2 Pe 3 : 12 vergaan hemelen zullen –
Ps. 49 : 15 vergaan in het graf
Luk. 12 : 33 vergaan schat kan -
Hos. 13 : 3 vergaan snel -
Joh. 6 : 27 vergaan voedsel dat vergaat
Ps. 112 : 10 vergaan wens der goddelozen
2 Pe 3 : 6 vergaan wereld: toenmalige wereld
Gen. 1 : 9 vergaderd worden: de wateren onder de hemel
Hand. 14 : 27 vergaderen de gemeente -: door Paulus en Barnabas
Hand. 15 : 30 vergaderen de menigte -
Deut. 31 : 28 vergaderen doel: woorden horen
Jes. 66 : 18 vergaderen door God: alle heidenen en tongen
Jes. 56 : 8 vergaderen door God: de verdrevenen van Israël
Ps. 147 : 2 vergaderen door God: Israëls verdrevenen
Jes. 56 : 8 vergaderen door: Israël: overigen
Jer. 26 : 9 vergaderen het hele volk werd vergaderd tegen Jeremia
Matth. 18 : 20 vergaderen in de naam van de Heer Jezus: dan is Hij in het midden
Jes. 40 : 11 vergaderen in Gods armen: de lammeren
Hand. 1 : 4 vergaderen Jezus vergaderd met de apostelen
Jes. 43 : 9 vergaderen laat al de heidenen samen vergaderd worden
1 Cor. 5 : 4 vergaderen met de kracht van onze Heer Jezus
Hand. 20 : 7 vergaderen op de eerste dag van de week
Luk. 24 : 33 vergaderen samenvergaderd zijn: de elf en zij die bij hen waren
1 Sam. 22 : 2 vergaderen tot Christus -
1 Kon. 8 : 33 vergaderen tot de naam van de Heer Jezus (toepassing van 'uw naam belijden')
2 Kon. 23 : 1 vergaderen tot iemand: Josia
Deut. 31 : 28 vergaderen tot Mozes vergaderen al de oudsten en ambtlieden
1 Kron. 13 : 2 vergaderen tot: David: bewerkstelligen
Deut. 30 : 3 vergaderen uit de volken: verstrooide Israëlieten
Deut. 32 : 50 vergaderen vergaderd worden tot je volken
1 Kron. 19 : 7 vergaderen zich -
Esth. 9 : 2 vergaderen zich -
1 Sam. 25 : 1 vergaderen zich -
Num. 16 : 2 vergaderen zich - tegen
Joz. 10 : 6 vergaderen zich - tegen Gibeon: door al de koningen der Amorieten
2 Kron. 13 : 7 vergaderen zich - tot iemand
Jes. 54 : 15 vergaderen zich – tegen Israël
Hand. 15 : 6 vergaderen
Hebr. 12 : 22 vergadering algemene -: in de hemel
Lev. 9 : 5 vergadering begrip: vertegenwoordiging van het volk, vgl. vers 1
Num. 14 : 27 vergadering boze -
Num. 14 : 35 vergadering boze -
Neh. 8 : 3 v vergadering deelnemers waren die verstandig waren om te horen
Ps. 1 : 5 vergadering der rechtvaardigen
Job 16 : 7 vergadering Gij hebt mijn ganse - verwoest
2 Kron. 20 : 13 vergadering met kinderen
Joz. 9 : 15 vergadering oversten van de -
Hand. 23 : 7 v vergadering redetwist in de - van de Raad
Deut. 23 : 2 v vergadering van de Heer: wie geweerd moesten worden
Num. 14 : 1 vergadering van het volk Israël
2 Kron. 20 : 3 vergadering van het volk: doel: om samen van God hulp te zoeken
Hand. 20 : 7 vergadering verloop: geval
Num. 14 : 35 vergadering verzameld tegen God
Joz. 20 : 9 vergadering voor het aangezicht van de - staan
Mark. 4 : 1 vergadering zich verzamelen bij Jezus: een grote menigte
Esth. 8 : 11 vergadern zich -
Pred. 1 : 4 vergankelijjkheid geslachten
Pred. 2 : 15 vergankelijjkheid
Mark. 13 : 31 vergankelijk aarde, hemel
Jes. 64 : 6 vergankelijk afvallen als een –: doen wij
1 Pe 1 : 7 vergankelijk goud is –
Matth. 24 : 35 vergankelijk hemel en aarde
Job 14 : 2 vergankelijk mens is -
Ps. 49 : 10 v vergankelijk mens is -
Jak. 5 : 1 v vergankelijk rijkdom
Ps. 119 : 96 vergankelijk volmaaktheid -
1 Pe 1 : 23 vergankelijk zaad
1 Cor. 15 : 53 vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen
Hebr. 1 : 11 vergankelijkheid aarde
Jak. 5 : 2 vergankelijkheid aardse schatten
Joh. 6 : 27 vergankelijkheid besef van -: bij Jezus
1 Kron. 29 : 15 vergankelijkheid des levens
1 Cor. 15 : 42 vergankelijkheid gezaaid worden de mensen in -
Hebr. 1 : 11 vergankelijkheid hemelen
Jak. 1 : 10 vergankelijkheid rijke zal als een bloem van het gras vergaan
Rom. 8 : 21 vergankelijkheid slavernij van de -
Spr. 10 : 25 vergankelijkheid twee soorten
Jak. 1 : 10 vergankelijkheid van de mens
1 Pe 1 : 24 vergankelijkheid vlees
Ps. 146 : 4 vergankelijkheid
Jer. 2 : 25 vergeefs vermanen, waarschuwen
Jes. 59 : 11 vergeefs wachten naar recht
1 Kron. 12 : 17 vergelden aan God overgeven
2 Tim. 1 : 18 vergelden barmhartigheid te vergelden
Matth. 16 : 27 vergelden Christus zal ieder - naar zijn doen
Joel 2 : 25 vergelden de jaren van gebrek
Spr. 11 : 31 vergelden de rechtvaardige wordt vergolden op de aarde
Ps. 116 : 12 vergelden den HEERE - : onmogelijk
1 Tim. 5 : 4 vergelden door christenen
Opb. 2 : 23 vergelden door Christus: ieder naar werken
2 Tim. 4 : 14 vergelden door de Heer: naar werken: degene die kwaad berokkent
Matth. 6 : 18 vergelden door de Vader: het vasten voor Hem
2 Sam. 3 : 39 vergelden door God
Jes. 66 : 6 vergelden door God
Matth. 6 : 4 vergelden door God
Hos. 4 : 9 vergelden door God: begrip
Ruth 2 : 12 vergelden door God: een goede daad: gewenst door Boaz
Jer. 17 : 10 vergelden door God: een ieder naar zijn wegen, naar zijn praktische vrucht
1 Sam. 24 : 20 vergelden door God: Hij vergelde u het goede
2 Kron. 6 : 23 vergelden door God: hoe
Rom. 2 : 6 vergelden door God: ieder naar zijn werken
Job 34 : 11 vergelden door God: naar 's mensen werken
Jes. 59 : 18 vergelden door God: naar de werken
Job 33 : 11 vergelden door God: naar het werk van de mens
Jer. 25 : 14 vergelden door God: naar het werk van hun handen
Jer. 25 : 14 vergelden door God: naar iem. doen
Hos. 12 : 3 vergelden door God: naar zijn wegen en handelingen
Matth. 6 : 7 vergelden door God: ons bidden in het verborgen
Ps. 103 : 10 vergelden door God: ons niet naar onze ongerechtigheden
Opb. 22 : 12 vergelden door Jezus: ieder: zoals zijn werk is
Ps. 56 : 13 vergelden door ons: aan God: dank
Jer. 16 : 18 vergelden dubbel –: ongerechtigheid, zonde
Hos. 4 : 7 vergelden eer in schande veranderd
Hebr. 10 : 30 vergelden en wraak: door God
2 Kron. 6 : 31 vergelden gevolg: vrezen van God
1 Thess. 3 : 9 vergelden God - door dank
Deut. 32 : 6 vergelden God - onmogelijk voor Israël
1 Sam. 26 : 23 vergelden God vergelde
Rom. 12 : 19 vergelden God zal het kwaad –
Ps. 62 : 12 vergelden God zal ieder - naar zijn werk
2 Sam. 16 : 12 vergelden goed - voor een vloek
Spr. 13 : 21 vergelden goed -: de rechtvaardigen zal men goed -
Ps. 109 : 5 vergelden goed door kwaad
1 Sam. 24 : 18 vergelden goed met kwaad vergelden: door Saul
2 Kron. 6 : 30 vergelden iem. geven naar al zijn wegen
Rom. 11 : 35 vergelden iemand - wat hij heeft gegeven
Jer. 14 : 16 vergelden Ik zal hun boosheid over hen uitstorten
Jes. 65 : 6 v vergelden in de boezem
Jes. 65 : 6 vergelden in hun boezem zal Ik vergelden
Spr. 20 : 22 vergelden kwaad -
Gen. 50 : 15 vergelden kwaad - door straf
1 Pe 3 : 9 vergelden kwaad -: vergeldt niet kwaad met kwaad
Ps. 54 : 7 vergelden kwaad -: voorbeeld
Rom. 12 : 17 vergelden kwaad –: vergeldt niemand kwaad met kwaad
1 Thess. 5 : 15 vergelden kwaad met - vergelden: niet toegestaan
Jer. 18 : 20 vergelden kwaad voor goed
Gen. 44 : 4 vergelden kwaad voor goed -: broers aan Jozef
1 Sam. 25 : 21 vergelden kwaad voor goed -: door Nabal aan David
1 Sam. 24 : 18 vergelden kwaam met goed -: door David
Jes. 59 : 18 vergelden loon –: door God: aan de eilanden
Hos. 12 : 3 vergelden naar je handelingen
Jer. 51 : 6 vergelden naar verdienste
Opb. 22 : 12 vergelden naar werk
Spr. 24 : 12 vergelden naar zijn werk
Spr. 24 : 29 vergelden niet zelf doen
Jer. 16 : 18 vergelden ongerechtigheid – door God
1 Pe 3 : 9 vergelden schelden -: vergeldt niet schelden met schelden
Hos. 12 : 15 vergelden smaad -
2 Thess. 1 : 6 vergelden verdrukking - door verdrukking: door God
1 Thess. 5 : 14 vergelden vergeldt geen kwaad met kwaad
Job 34 : 11 vergelden vinden: naar diens weg doet God de mens vinden
Hos. 4 : 6 vergelden voorbeelden
Spr. 19 : 17 vergelden weldaad: door God
Spr. 13 : 13 vergelden wie het gebod vreest dien zal vergolden worden
Spr. 6 : 31 vergelden zevenvoudig - diefstal
Luk. 14 : 12 vergelden
Jer. 32 : 18 vergelden ongerechtigheid van de vaders vergelden in de schoot van hun kinderen
Spr. 20 : 22 vergelding aan God overlaten
Pred. 5 : 7 vergelding aan God overlaten
Jes. 59 : 18 vergelding aan zijn vijanden: door God
Col. 3 : 24 v vergelding als - de erfenis ontvangen
Deut. 32 : 21 vergelding betalen met gelijke munt
Ps. 94 : 2 vergelding brengen door God
Hos. 9 : 7 vergelding dagen der -
2 Sam. 22 : 21 vergelding David: vergolden door God
Jes. 3 : 11 vergelding de - zijner handen zal de goddeloze geschieden
1 Tim. 5 : 4 vergelding doen: voorbeeld
Ps. 94 : 23 vergelding door God
Jes. 40 : 10 vergelding door God
Jer. 32 : 19 vergelding door God: aan iedereen: naar wegen en vruchten van hun handelingen
2 Sam. 12 : 11 vergelding door God: kwaad met kwaad
Obadja : 15 vergelding door God: principe
1 Kon. 8 : 32 vergelding door mensen gewenst
Jes. 40 : 2 vergelding dubbele
Rom. 2 : 7 , 6 vergelding eeuwig leven
1 Kon. 21 : 19 vergelding einde vergolden met gelijke einde
Matth. 6 : 1 - 4 vergelding en loon
2 Cor. 9 : 6 vergelding evenredige
Klg. 3 : 64 vergelding gebed om vergelding van de tegenstanders
Richt. 8 : 19 vergelding geval
Jer. 34 : 17 vergelding geval van weder-
2 Sam. 19 : 36 vergelding geval: goed met goed
Jer. 51 : 56 vergelding God der – : Jahweh
Spr. 1 : 28 vergelding God hoort niet
Deut. 32 : 41 vergelding Gods - over zijn tegenstanders
Jes. 35 : 4 vergelding Gods: toekomst
Rom. 2 : 10 vergelding heerlijkheid, eer en vrede als -
Rom. 1 : 27 vergelding homoseksuele omgang als – voor de afdwaling van afgoderij
2 Cor. 11 : 15 vergelding hun einde zal zijn naar hun werken
Ez. 22 : 31 vergelding hun weg op hun hoofd geven
Luk. 14 : 14 vergelding in de opstanding
Jes. 34 : 8 vergelding jaar der -en
1 Sam. 25 : 39 vergelding kwaad keer weder op de kwaaddoener
Jer. 14 : 15 vergelding naar het tegendeel van iemands woorden
1 Kon. 8 : 39 vergelding naar weg en hart
Luk. 23 : 41 vergelding naar werken: geval
2 Cor. 5 : 10 vergelding naar werken: voor Christus' rechterstoel
Matth. 5 : 38 vergelding nalaten
2 Pe 2 : 12 vergelding omkomen in eigen verderf
Spr. 11 : 31 vergelding op de aarde: voor rechtvaardige en goddeloze
Hebr. 2 : 2 vergelding overtreding, ongehoorzaamheid - ontvangen hebbende
Deut. 19 : 21 vergelding recht van -
Hebr. 2 : 2 vergelding rechtvaardige -
Jer. 18 : 21 v vergelding smeken om – van het kwaad
Spr. 3 : 34 vergelding spot voor spot
Ps. 91 : 8 vergelding straf in dit geval
Rom. 2 : 8 vergelding toorn en gramschap voor de ongehoorzame zondaars
Rom. 11 : 9 vergelding tot een – worden
2 Sam. 16 : 8 vergelding valselijk toegedicht
Ps. 91 : 8 vergelding van de goddelozen zien
Spr. 12 : 21 vergelding van goed en lkwaad
Ef. 6 : 8 vergelding van het goede
Spr. 18 : 20 vergelding van woorden
Jes. 1 : 23 vergelding vergeldingen najagen
Spr. 14 : 14 vergelding verzadiging van zichzelf
Mark. 10 : 21 vergelding voor geven aan de armen
Spr. 14 : 22 vergelding voor kwaad en goed
1 Kon. 8 : 32 vergelding weder-
Job 15 : 31 vergelding weder-
Spr. 1 : 18 vergelding weder-
Spr. 28 : 10 vergelding weder-
Jes. 33 : 1 vergelding weder-
Jer. 30 : 16 vergelding weder-
Opb. 13 : 10 vergelding weder-
Lev. 24 : 19 v vergelding weder-, vs. 17
1 Kon. 16 : 7 vergelding weder-: eens anders huis verslagen, eigen huis verslagen
Mal. 2 : 9 vergelding weder-: geval: de priesters verachtelijk en onwaard gemaakt
2 Cor. 6 : 13 vergelding weder-: hart openstellen voor Paulus
Ez. 11 : 21 vergelding weder-: je weg op je hoofd krijgen
2 Kron. 24 : 26 vergelding weder-: kwaad met kwaad: door God: Joas, die Zacharia had laten stenigen
1 Kon. 2 : 32 v vergelding weder-: moord voor moord
Spr. 22 : 23 vergelding wedervergelding
Ez. 7 : 4 vergelding wedervergelding
Ps. 141 : 9 vergelding wedervergelding de goddelozen toegewenst
Spr. 5 : 22 vergelding wet der -
Ez. 7 : 3 v vergelding wet der -
Ez. 7 : 27 vergelding wet der -
Col. 3 : 24 vergelding wet der -
Micha 2 : 4 vergelding wet der -, vgl. vs. 2
Ez. 9 : 10 vergelding wet der -: je weg op je hoofd krijgen
Ez. 18 : 30 vergelding wet der -: ongerechtigheid wordt tot een aanstoot
2 Sam. 22 : 26 vergelding wet van -
1 Kon. 2 : 33 vergelding wet van -
1 Kon. 2 : 44 vergelding wet van -
Spr. 12 : 14 vergelding wet van -
Spr. 13 : 2 vergelding wet van -
Spr. 14 : 3 vergelding wet van -
Jer. 22 : 15 vergelding wet van -
Ez. 18 : 20 vergelding wet van -
Obadja : 15 vergelding wet van -
Joel 3 : 7 vergelding wet van - : wie verkoopt wordt zelf verkocht
2 Kon. 7 : 9 vergelding wet van -: besef: geval: bij melaatsen
Spr. 14 : 14 vergelding wet van -: die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden
Amos 5 : 11 vergelding wet van -: gebrek van wat je begeert
Deut. 15 : 10 vergelding wet van -: geef en ontvang
2 Kron. 24 : 20 vergelding wet van -: verlaten doet verlaten
Amos 9 : 10 vergelding wet van -: wat zondaars menen te ontgaan, zal hen overkomen
1 Sam. 15 : 6 vergelding wet van de weder-: geval
Spr. 13 : 21 vergelding wet van vergelding
Job 4 : 8 vergelding wet van vergelding: wie zaait, maait
Luk. 6 : 37 v vergelding wet van weder-
Filip. 4 : 17 vergelding wet van weder-: geven en gegeven worden
2 Kron. 12 : 5 vergelding wet van weder-: verlaten maakt verlaten
Hos. 7 : 2 vergelding wet: omsingeld door je handelingen
Deut. 5 : 9 vergelding wet: tot in 4e geslacht
Opb. 18 : 6 v vergelding wetten van -
Ps. 69 : 23 vergelding
Spr. 1 : 31 vergelding
Spr. 22 : 16 vergelding
Jes. 3 : 10 vergelding
Richt. 9 : 24 vergeldingsrecht geval
Ezra 3 : 12 vergelijken
Luk. 7 : 31 vergelijken
Rom. 8 : 18 vergelijken
Luk. 4 : 23 vergelijking
Opb. 16 : 12 vergemakkelijken geval
Pred. 1 : 11 vergeteheid
Pred. 2 : 16 vergetelheid
Klg. 5 : 20 vergeten door God
Hos. 4 : 6 vergeten door God: als wedervergelding
Luk. 12 : 4 vergeten door God: gebeurt niet tov ons
Jes. 49 : 14 vergeten door God: meent Sion
Jer. 23 : 39 vergeten door God: Zijn volk
Job 19 : 14 vergeten door mensen
Gen. 41 : 51 - 52 vergeten ellende – door voorspoed
Hebr. 13 : 2 vergeten gastvrijheid -
Deut. 8 : 18 vergeten God -
Richt. 3 : 7 vergeten God -
Jer. 3 : 21 vergeten God -
Ez. 23 : 35 vergeten God -
Richt. 3 : 7 vergeten God -: door Israël
Hos. 13 : 6 vergeten God -: oorzaak
Jes. 51 : 13 vergeten God –
Hebr. 6 : 10 vergeten God is niet onrechtvaardig om uw werk te -
Luk. 12 : 6 vergeten God vergeet de musjes niet
Jes. 49 : 15 vergeten God vergeet Zijn volk beslist niet
Jer. 23 : 27 vergeten God: naam: – door Zijn volk, door een vreemde god
Ps. 106 : 13 vergeten Gods werken
Spr. 3 : 1 vergeten Gods wet -
Pred. 8 : 10 vergeten heiligen die recht gedaan hadden werden -
Gen. 40 : 23 vergeten iemand -
Ps. 103 : 2 vergeten niet - een van Gods weldaden
2 Kon. 17 : 38 vergeten niet -: geboden: het verbond
Spr. 3 : 1 vergeten niet te -
Hebr. 13 : 16 vergeten niet te - : weldadigheid, mededeelzaamheid
Jer. 23 : 40 vergeten niet vergeten zal worden de eeuwige schande die God aandoet
2 Pe 1 : 9 vergeten reiniging van vroegere zonden
Spr. 31 : 7 vergeten soms heilzaam
Mark. 8 : 14 vergeten te doen
Spr. 4 : 5 vergeten vergeet niet de woorden van mijn mond
Richt. 2 : 7 vergeten vergeet niet Gods weldaden
Deut. 4 : 9 vergeten vergeet niet!
Hebr. 12 : 5 vergeten vermaning -
Filip. 3 : 14 vergeten wat achter mij is
Jak. 1 : 23 vergeten
Jes. 65 : 11 vergeter van de berg van Gods heiligheid
Mark. 11 : 25 vergeven als u iets tegen iemand hebt
Gen. 50 : 17 vergeven bede aan mensen om te -
Joz. 24 : 19 - 20 vergeven begrip
Micha 7 : 18 vergeven begrip: overtreding voorbijgaat
Col. 3 : 13 vergeven Christus heeft ons vergeven
Gen. 4 : 24 vergeven dikwijls: ctr. Lamech
Mark. 11 : 25 vergeven door de Vader
Luk. 12 : 10 vergeven door God
Ps. 103 : 3 vergeven door God: al mijn ongerechtigheid
Jes. 55 : 7 vergeven door God: menigvuldig
1Jo 1 : 9 vergeven door God: na belijdenis van zonden door ons
Jer. 33 : 8 vergeven door God: ongerechtigheden van Israël
Ef. 4 : 32 vergeven door God: ons: in Christus
Ex. 34 : 9 vergeven door God: vergeef ons onze ongerechtigheid
Num. 14 : 18 vergeven door Jhwh: de ongerechtigheid en overtreding
2 Cor. 2 : 7 vergeven door ons: geval
Matth. 6 : 11 v vergeven een ander zijn overtredingen -
Col. 3 : 12 vergeven elkaar
Jer. 31 : 34 vergeven en gedenken
Ps. 99 : 8 vergeven en wraak doen: door God
Luk. 11 : 3 vergeven gebed om vergeving
1 Kon. 8 : 36 vergeven God gebeden te -
1 Kon. 8 : 30 v vergeven God gevraagd te vergeven
Num. 14 : 20 vergeven God heeft hun vergeven, naar Mozes' woord
Ps. 86 : 5 vergeven God is gaarne -de
Joz. 24 : 19 vergeven God kan niet – de overtredingen Israëls
2 Kon. 5 : 18 vergeven God vergeve mij (Naaman)
2 Kon. 24 : 4 vergeven God wilde niet -
Matth. 18 : 21 vergeven hoe vaak
Luk. 5 : 24 vergeven macht om zonden te -
Luk. 17 : 3 v vergeven na berouw
Matth. 12 : 31 - 32 vergeven niet -: de lastering van de Geest
Ex. 23 : 21 vergeven niet -: door de engel van God
Jes. 2 : 9 vergeven niet -: door God
Jer. 5 : 7 vergeven niet -: door God
Luk. 12 : 10 vergeven niet -: door God
Deut. 29 : 20 vergeven niet willen -: door God
Luk. 23 34 vergeven om de onwetendheid van de daders
Jer. 36 : 3 vergeven ongerechtigheid en zonde –
Job 7 : 21 vergeven overtreding
Ps. 32 : 1 vergeven overtreding -
Col. 2 : 13 vergeven overtreding: alle overtredingen zijn ons door God vergeven
Ex. 23 : 21 vergeven overtredingen: niet – hier
Mark. 11 : 25 vergeven reden om te
Matth. 18 : 35 vergeven van harte -: evenals God doet
Luk. 7 : 47 vergeven vele zonden -
Ps. 25 : 11 vergeven vergeef mijn ongerechtigheid
Luk. 11 : 3 vergeven vergeef ons onze zonden
Num. 14 : 19 vergeven vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk
2 Cor. 12 : 14 vergeven vergeeft mij dit onrecht
Matth. 6 : 14 vergeven vergeven en vergeven worden
Micha 7 : 19 vergeven vgl. dempen, in diepte van de zee werpen
Deut. 29 : 20 vergeven vs. ijver
Deut. 29 : 20 vergeven vs. toorn
Job 7 : 21 vergeven waarom vergeeft U mij niet?
Matth. 6 : 14 vergeven wat: overtredingen
Matth. 6 : 11 vergeven wat: schulden
2 Kron. 6 : 39 vergeven wat: zonden
1 Kon. 8 : 34 vergeven zonde -
1 Kon. 8 : 36 vergeven zonde -
Matth. 18 : 21 vergeven zonde van een mens - door een mens
Matth. 12 : 31 vergeven zonde, lastering
Luk. 7 : 49 vergeven zonden - door Jezus: riep vragen op
Joh. 20 : 23 vergeven zonden - versus houden
Luk. 5 : 20 vergeven zonden -: door Jezus
Matth. 9 : 6 vergeven zonden -: macht om dit te doen: Jezus had de macht
Ex. 32 : 32 vergeven zonden – door God
Gen. 4 : 13 vergeven
Matth. 18 : 33 vergeven uit erbarming
Dan. 9 : 9 vergeving -en: bij God
Luk. 24 : 47 vergeving bekering tot vergeving van zonden
Mark. 2 : 9 vergeving bevoegdheid: door God verleend
Matth. 6 : 11 vergeving bidden om -
Hand. 8 : 22 vergeving bidden om -
Ex. 10 : 17 vergeving bidden om -: door farao, aan Mozes en Aaron
Ps. 130 : 4 vergeving bij God is -
Ps. 130 : 4 vergeving bij God: opdat Hij gevreesd wordt
Neh. 9 : 18 vergeving door God: Gij, een God van -en
Jer. 33 : 8 vergeving door God: na reiniging
Ef. 1 : 7 vergeving en genade
Matth. 18 : 23 vergeving en kwijtschelding
Luk. 7 : 47 vergeving en liefde
Hebr. 10 : 17 - 18 vergeving en niet meer gedenken
Hebr. 10 : 18 vergeving en niet meer gedenken
1Jo 1 : 9 vergeving en reiniging
Luk. 11 : 3 vergeving en schuld
Lev. 4 : 20 vergeving en verzoening
Lev. 4 : 26 vergeving en verzoening
Lev. 4 : 31 vergeving en verzoening
Lev. 5 : 10 vergeving en verzoening
Mark. 3 : 29 vergeving geen - in eeuwigheid
Jes. 33 : 24 vergeving geneest van ziekte
2 Tim. 4 : 16 vergeving geval: Paulus vergeeft
Neh. 9 : 17 vergeving God van -en
Luk. 7 : 48 vergeving grond: betoonde liefde, vgl. echter vs 50: geloof tot behoudenis
Ef. 1 : 7 vergeving in Hem hebben wij de - van de overtredingen
Hebr. 10 : 18 vergeving maakt offerande overbodig
1 Kon. 8 : 34 vergeving na bekering
Jer. 36 : 3 vergeving na bekering
Mark. 4 : 12 vergeving na bekering
1Jo 1 : 9 vergeving na belijdenis
2 Cor. 2 : 10 vergeving onthouden: doet satan op ons voordeel behalen
Matth. 9 : 2 vergeving op grond van geloof
Lev. 4 : 26 vergeving op grond van zondoffer
2 Sam. 19 : 19 vergeving smeken om -
Luk. 7 : 48 vergeving uitgesproken door Christus
Col. 1 : 14 vergeving van de zonden hebben in Christus
Jes. 33 : 24 vergeving van ongerechtigheid
Lev. 19 : 22 vergeving van zonde
Luk. 3 : 3 vergeving van zonden
Hand. 26 : 18 vergeving van zonden
Jak. 5 : 15 vergeving van zonden na de bekering
Hand. 10 : 43 vergeving van zonden ontvangen: door het geloof in Hem, door Zijn naam
Mark. 2 : 5 vergeving van zonden: door Jezus
Hand. 13 : 38 vergeving van zonden: door Jezus
Luk. 1 : 77 vergeving van zonden: en behoudenis
Mark. 1 : 4 vergeving van zonden: na bekering
1Jo 2 : 12 vergeving van zonden: terwille van Zijn naam
Mark. 3 : 28 vergeving voor alles, bijna alles
Mark. 4 : 12 vergeving voorkomen: door de Heer zelf
2 Cor. 10 : 13 vergeving vragen om -
1 Sam. 15 : 25 vergeving vragen om -: door Saul
Hebr. 9 : 22 vergeving zonder bloedstorting is er geen –
Ef. 4 : 32 vergevingsgezind weest - jegens elkaar
Col. 3 : 12 vergevingsgezindheid bron: Christus, zie vers 11
Matth. 18 : 35 vergevingsgezindheid ontbrekende -
1 Sam. 16 : 6 vergissen zich -
1 Sam. 1 : 13 vergissing geval: iemand valselijk voor dronken houden
Matth. 14 : 26 vergissing geval: vermeend spook
Hand. 12 : 15 vergissing
Hand. 14 : 19 vergissing
Hand. 12 : 22 vergoddelijken een menselijke leider -: Herodes
1 Cor. 8 : 5 vergoding van een mens (god op aarde)
Gen. 48 : 11 vergoeden door God: meer dan gehoopt
Ex. 22 : 11 vergoeden niet nodig in dit geval
2 Cor. 11 : 8 vergoeding aannemen
Ex. 22 : 1 vergoeding door dief te geven
Lev. 24 : 18 vergoeding naar misdrijf
Lev. 6 : 5 vergoeding vijfde deel
Spr. 19 : 3 vergrammen zich -: een hart: tegen God
Deut. 32 : 51 vergrijpen zich - tegen God
1 Cor. 16 : 7 vergunnen door de Heer: als de Heer het vergunt
Hebr. 6 : 3 vergunnen door God
Ezra 3 : 7 vergunning van Kores aan de Joden
Richt. 20 : 35 verhaal hoofdlijn, daarna uitwerking
Gen. 7 : 6 v verhaal twee -en? (vergelijk 2-verhalen theorie schepping)
Gen. 11 : 10 v verhaal twee -en? Vgl.10:21v (tegen 2-verhalen theorie schepping)
Gen. 31 : 3 verhaal twee -n, vgl. vers 11v.
Gen. 4 : 25 v verhaal twee Seth' verhalen?? (tegen de 2 scheppingsverhalen-theorie)
Joz. 6 : 20 verhaal twee verhalen bijna in één vers
Luk. 1 : 64 , 67 verhaal twee verhalen schijnbaar aan la Genesis, waarbij tweede inzoomt
Joz. 4 : 1 v verhaal twee verhalen? (2x over de Jordaan trekken door het volk)
Joz. 4 : 11 v verhaal twee verhalen? (2x uit Jordaan trekken door de priesters)
Num. 33 : 38 verhaal tweer verhalen over Aarons dood in Numeri
2 Pe 3 : 12 verhaasten komst van de dag van God
Hand. 15 : 3 verhalen de bekering van de - verhalen
Ps. 40 : 6 verhalen niet te -: Gods wonderen en gedachten aan ons
Joz. 9 : 6 , 8 verhalen schijnbaar twee -
Mark. 8 : 18 verhard hat
Spr. 29 : 1 verharden de nek -: gevolg verbreking
Rom. 9 : 18 verharden door God: een mens
Ex. 11 : 10 verharden door God: farao’s hart
Ex. 7 : 3 verharden door God: Farao’s hart
1 Sam. 2 : 25 verharden door God: geval: zonen van Eli
Hebr. 3 : 13 verharden door het bedrieglijke van de zonde
2 Kon. 17 : 14 verharden en ongeloof
Ex. 13 : 15 verharden Farao verhardde zich Israël te laten trekken
2 Cor. 3 : 14 verharden gedachten zijn verhard geworden
Ps. 95 : 8 verharden hart - naar aanleidng van Gods stem
Hebr. 4 : 7 verharden hart –: zijn eigen hart –
Ex. 10 : 27 verharden hart van farao: door God
Mark. 6 : 52 verharden hart verhard: gevolg: niet verstandig worden
Rom. 11 : 7 verharden Israëls deels verhard
Neh. 9 : 16 verharden nek -
Neh. 9 : 17 verharden nek -
Jer. 7 : 26 verharden nek -
Jer. 19 : 15 verharden nek – om Gods woorden niet te horen
Jer. 19 : 15 verharden nek – tegen God
Jer. 17 : 23 verharden nek verharden: om niet te horen
Ef. 4 : 18 verharden verharding: hart
2 Kron. 30 : 7 verharden verhardt nu ulieder nek niet
Hebr. 3 : 8 verharden verhardt uw harten niet
Hebr. 3 : 15 verharden verhardt uw harten niet
2 Kron. 30 : 8 verharden verhardt uw nek niet
Deut. 10 : 16 verharden verhardt uw nek niet meer
Hand. 19 : 9 verharden zich -
Job 19 : 3 verharden zich - : tegen Job: door zijn vrienden
Job 9 : 4 verharden zich - tegen God
Job 39 : 19 verharden zich - tegen iemand
2 Kron. 36 : 13 verharden zijn nek -
Ex. 11 : 9 verharding door God: farao’s hart: doel: vermenigvuldiging wonderen
1 Sam. 2 : 25 verharding geval: zonen Eli
Mark. 3 : 5 verharding hart
Jer. 7 : 27 verharding kenmerk: niet horen of antwoorden
Rom. 11 : 25 verharding over een deel van Israël
2 Sam. 6 : 20 verheerlijken begrip
Jer. 30 : 19 verheerlijken begrip
2 Thess. 1 : 10 verheerlijken Christus zal verheerlijkt worden in Zijn heiligen
Joh. 12 : 28 verheerlijken de naam van de Vader - : door Hemzelf
Joh. 17 : 4 verheerlijken de Vader -: door de Zoon
Joh. 11 : 4 verheerlijken de Zoon van God -: door de opwekking van Lazarus
Joh. 17 : 1 verheerlijken door de Vader: verheerlijk Uw Zoon
Ps. 91 : 15 verheerlijken door God
Rom. 8 : 30 verheerlijken door God: de gerechtvaardigde gelovigen
Joh. 12 : 27 verheerlijken door Vader: Zijn naam
Ez. 39 : 13 verheerlijken God
Mark. 2 : 12 verheerlijken God -
Luk. 2 : 19 verheerlijken God -
Luk. 5 : 25 v verheerlijken God -
Luk. 5 : 26 verheerlijken God -
Luk. 17 : 14 verheerlijken God -
Luk. 17 : 15 verheerlijken God -
Hand. 11 : 18 verheerlijken God -
Hand. 21 : 20 verheerlijken God -
2 Cor. 9 : 15 verheerlijken God -
Jes. 60 : 21 verheerlijken God - : opdat God -t worde
Hag. 1 : 8 verheerlijken God - door de tempel
Ez. 28 : 22 verheerlijken God - en heiligen
Matth. 9 : 8 verheerlijken God - na een wonder
Luk. 7 : 16 verheerlijken God - naar aanleiding van een wonder verricht door Jezus
Hand. 4 : 21 verheerlijken God - om wat er is gebeurd
Luk. 23 47 verheerlijken God -: door een heiden
Luk. 18 19 verheerlijken God -: geval: Jezus zegt God is goed
Gal. 1 : 24 verheerlijken God -: in iem.: in Paulus
Joh. 21 : 19 verheerlijken God -: met de martelaarsdood
Luk. 23 47 verheerlijken God -: met de mond
Luk. 13 : 13 verheerlijken God -: na genezen te zijn
Luk. 18 43 verheerlijken God -: na genezing
Dan. 5 : 23 verheerlijken God -: nalaten: door Belsazar
Matth. 15 : 31 verheerlijken God -: om genezingen
Rom. 15 : 8 verheerlijken God -: wegens zijn barmhartigheid
Jes. 49 : 3 verheerlijken God – : door Christus
1 Pe 2 : 12 verheerlijken God – in [de] dag van [de] bezoeking
1 Pe 4 : 16 verheerlijken God – in de naam van Christus
Rom. 15 : 9 verheerlijken God –: door de volken
Rom. 1 : 21 verheerlijken God –: verzuimen God te –
Matth. 5 : 16 verheerlijken God de Vader -
Joh. 15 : 8 verheerlijken God de Vader -: door veel vrucht te dragen
Joh. 14 : 13 verheerlijken God de Vader in de Zoon
Joh. 14 : 13 verheerlijken God de Vader: door Jezus gewenst
Joh. 13 : 32 verheerlijken God in de Zoon verheerlijkt
Ex. 14 : 17 v verheerlijken God verheerlijkt aan Farao en zijn legermacht
Ex. 15 : 11 verheerlijken God verheerlijkt in heiligheid
Joh. 13 : 31 verheerlijken God verheerlijkt in Jezus
Ex. 14 : 4 verheerlijken God wordt verheerlijkt aan, vs 17
Joh. 13 : 32 verheerlijken God zal de Zoon in Zichzelf verheerlijken
Lev. 10 : 3 verheerlijken God zal verheerlijkt worden voor het aangezicht van al het volk
Rom. 15 : 6 verheerlijken God: mondeling
Opb. 15 : 4 verheerlijken Gods naam - : door ons
2 Thess. 3 : 1 verheerlijken Gods woord worde verheerlijkt, zoals ook bij de Thessalonicenzen
Gal. 1 : 24 verheerlijken in: God in Paulus werd verheerlijkt
Ps. 45 : 14 verheerlijken inwendig
Jes. 61 : 3 verheerlijken is de heerlijkheid van God doen uitkomen
Joh. 17 : 5 verheerlijken Jezus -
Joh. 16 : 14 verheerlijken Jezus -: door de Geest
Joh. 13 : 31 verheerlijken Jezus verheerlijkt
Joh. 12 : 16 verheerlijken Jezus verheerlijkt
Joh. 7 : 39 verheerlijken Jezus verheerlijkt in de hemel
Joh. 17 : 10 verheerlijken Jezus verheerlijkt: in: ons
Joh. 17 : 5 verheerlijken Jezus vraagt de Vader om Hem te -
2 Pe 1 : 17 verheerlijken Jezus werd verheerlijkt door God Vader
Joh. 12 : 23 verheerlijken Jezus wordt verheerlijkt
Jes. 49 : 5 verheerlijken Jezus zal verheerlijkt worden in de ogen van Jahweh
Rom. 8 : 17 verheerlijken met Christus worden wij verheerlijkt
2 Thess. 1 : 12 verheerlijken naam van de Heer Jezus: in ons
Jes. 61 : 3 verheerlijken opdat God verheerlijkt wordt
Joh. 17 : 1 verheerlijken van de Vader: door de Zoon: de wens dezes
Ex. 15 : 6 verheerlijken van Gods rechterhand: in macht
Jes. 43 : 4 verheerlijken verheerlijkt geweest: Israël
1 Pe 1 : 8 verheerlijken verheerlijkte vreugde
1 Pe 4 : 14 verheerlijken versus lasteren
2 Thess. 1 : 12 verheerlijken wij in de Heer Jezus
Hand. 13 : 48 verheerlijken woord van de Heer -
2 Sam. 6 : 22 verheerlijken zelf -: verkeerd
Joh. 8 : 54 verheerlijken zich -
Opb. 18 : 7 verheerlijken zichzelf -
Hebr. 5 : 5 verheerlijken zichzelf -: door voor zichzelf een eerwaardige plaats te nemen
Job 40 : 5 verheerlijken zichzelf -: kan een mens wezenlijk niet
Joh. 8 : 44 verheerlijken zichzelf -: levert niets op
Joh. 8 : 44 verheerlijken zichzelf -: voorbeeld
Rom. 11 : 13 verheerlijken zijn eigen bediening -: door Paulus
Ps. 91 : 15 verheerlijking Christus' -
Esth. 9 : 3 verheffen de Joden werd verheven
Job 24 : 24 verheffen de zondaars zijn een weinig tijd verheven
Esth. 5 : 11 verheffen door een koning
1 Kon. 16 : 2 verheffen door God: iemand tot koning
Ex. 15 : 2 verheffen God –
Hos. 13 : 6 verheffen hun hart heeft zich verheven
Deut. 26 : 19 verheffen Israël -
Ps. 108 : 6 v verheffen verhef U, o God, boven de hemelen en uw eer over de ganse aarde
Ps. 99 : 5 , 9 verheffen verheft God
1 Kon. 1 : 5 verheffen zich -
Spr. 30 : 32 verheffen zich -
Spr. 30 : 33 verheffen zich -
2 Cor. 11 : 20 verheffen zich -
Deut. 17 : 20 verheffen zich - boven zijn broeders
Dan. 5 : 23 verheffen zich - tegen de Heer van de hemel
2 Thess. 2 : 4 verheffen zich - tegen: door de mens der zonde
2 Kron. 26 : 16 verheffen zich -: tot verdervens toe
Dan. 5 : 20 verheffen zich -: zijn hart verhief zich
2 Kron. 17 : 6 verheffen zich -: zijn hart verhief zich: in de wegen van de HEER
Ex. 9 : 17 verheffen zich – tegen Israël: door Farao
Jer. 13 : 15 verheffen zich –: doet dat niet
Num. 16 : 3 verheffing zelf- toegedicht aan Mozes en Aäron
2 Cor. 12 : 7 verheffing zelf- voorkomen
Opb. 19 : 7 verheugen laten we ons verheugen
Deut. 24 : 5 verheugen man verheuge zijn vrouw
Jes. 65 : 18 verheugen verheugt u in hetgeen Ik schep
Luk. 10 : 21 verheugen zich - in de Geest (geest): door Jezus
Jes. 61 : 10 verheugen zich - in God
1 Sam. 2 : 1 verheugen zich - in Uw heil
Hand. 16 : 34 verheugen zich - omdat hij tot geloof is gekomen
Matth. 5 : 12 verheugen zich -, verheugt u, vervolgde christenen
Luk. 1 : 47 verheugen zich -: door de geest
1 Pe 1 : 6 verheugen zich -: in de toekomstige behoudenis
Ps. 2 : 11 verheugen zich -: verheugt u in den HERE met beving
Ps. 89 : 16 verheugen zich de hele dag - in Gods naam
Ps. 43 : 4 verheuging de God der blijdschap van mijn -
Ps. 65 : 13 verheuging heuvelen aangegord met verheuging
2 Kron. 32 : 25 verheven Jehizkia's hart werd -
2 Kron. 32 : 23 verheven worden: Jehizkia: voor de ogen van alle heidenen
Ps. 138 : 6 verhevene God kent de - van verre
2 Pe 2 : 16 verhinderen de dwaasheid van de profeet -
Mark. 9 : 38 v verhinderen discipel - : verkeerd
Hand. 16 : 6 verhinderen door de Heilige Geest verhinderd worden
1 Thess. 2 : 18 verhinderen door de satan
2 Kron. 11 : 4 verhinderen door God
Jes. 53 : 9 verhinderen door God
1 Sam. 25 : 34 verhinderen door God: van iem. kwaad te doen
Luk. 9 : 49 verhinderen iemand - iets te doen
Mark. 10 : 13 verhinderen kinderen -: door de discipelen
Luk. 9 : 50 verhinderen niet - dat iemand in Jezus' naam demonen uitdrijft
3Jo : 10 verhinderen onterecht –
1 Thess. 2 : 16 verhinderen te spreken
Luk. 18 16 verhinderen verhindert de kinderen niet bij Jezus te komen
1 Kron. 28 : 3 verhindering bloedvergieten was een - voor David voor de bouw van de tempel
Rom. 1 : 13 verhindering Paulus dikwijls verhinderd
Rom. 15 : 22 verhindering voor Paulus om te komen
Filip. 2 : 9 verhogen Christus uitermate verhoogd
Hand. 2 : 33 verhogen Christus verhoogd door de rechterhand van God
Jes. 40 : 4 verhogen dalen verhoogd, bergen vernederd
Ps. 27 : 5 verhogen David zal verhoogd worden boven zijn omringende vijanden
1 Sam. 9 : 22 verhogen door God
1 Kon. 16 : 2 verhogen door God
Jes. 1 : 2 verhogen door God: kinderen Israëls
2 Sam. 22 : 49 verhogen door God: mij: van degenen die tegen mij opstaan
1 Pe 5 : 6 verhogen door God: op Zijn tijd
1 Kon. 14 : 7 verhogen door God: tot voorganger
Ps. 113 : 7 verhogen door God: van de nooddruftige
Jak. 4 : 10 verhogen door God: van ons: na vernedering
Spr. 4 : 8 verhogen en vereren
Spr. 14 : 34 verhogen gerechtigheid verhoogt een volk
Ps. 145 : 1 verhogen God
Ps. 107 : 32 verhogen God -
Ps. 30 : 2 verhogen God -: door David
1 Sam. 2 : 7 v verhogen God verhoogt
Job 36 : 22 verhogen God verhoogt door zijn kracht
Jes. 30 : 18 verhogen God zal verhoogd worden
Ps. 46 : 11 verhogen God zal verhoogd worden onder de volken
Ps. 89 : 16 verhogen Gods volk zal door Zijn gerechtigheid verhoogd worden
Ps. 89 : 18 verhogen hoorn van Gods volk: zal door Gods welbehagen verhoogd worden
Deut. 26 : 19 verhogen Israël -
Joh. 3 : 14 verhogen Jezus moest verhoogd worden, gelijk de slang in de woestijn
Joh. 12 : 32 verhogen Jezus verhoogd van de aarde
Jes. 1 : 2 verhogen kinderen verhoogd: door God
Joh. 8 : 28 verhogen kruisigen
Joh. 12 : 34 verhogen kruisigen
Matth. 11 : 23 verhogen tot de hemel –
Jes. 25 : 1 verhogen U -
Ps. 113 : 7 verhogen uit de drek
Dan. 5 : 19 verhogen versus vernederen
Matth. 23 : 12 verhogen wordt wie zich vernederd
Luk. 14 : 11 verhogen zichzelf - en vernederd worden
Luk. 18 14 verhogen zichzelf - en vernederd worden
Matth. 23 : 12 verhogen zichzelf -: die wordt vernederd
Esth. 3 : 1 verhogen
2 Sam. 23 : 1 verhoging David
Esth. 6 : 3 verhoging doen aan iemand
1 Kron. 17 : 17 verhoging door God: David
1 Kron. 17 : 8 verhoging door God: van David
1 Sam. 2 : 1 verhoging Hanna's -
Matth. 22 : 44 verhoging Jezus' duidt zijn verhoging impliciet aan
Gen. 39 : 4 verhoging Jozef verhoogd in het huis van Potifar
Gen. 39 : 22 verhoging Jozefs - in de gevangenis
Gen. 4 : 7 verhoging na weldoen
Spr. 22 : 29 verhoging om de vaardigheid in het werk
Deut. 28 : 13 verhoging op gehoorzaamheid
Deut. 28 : 43 verhoging sociale -
Dan. 2 : 48 verhoging van Daniel
Ps. 112 : 9 verhoging van de oprechten
Deut. 28 : 1 verhoging van Israël: dankzij gehoorzaamheid
Hand. 13 : 17 verhoging van Israël: in Egypte
Ps. 113 : 8 verhoging voorbeeld
Gen. 17 : 20 verhoren bede -: door God: geval
Jes. 49 : 8 verhoren Christus verhoord door God
Richt. 13 : 9 verhoren de stem van Manoach
Ex. 22 : 27 verhoren door God
Deut. 26 : 7 verhoren door God
2 Kon. 13 : 4 verhoren door God
Ps. 91 : 15 verhoren door God
Pred. 5 : 19 verhoren door God
Jes. 41 : 17 verhoren door God
Num. 21 : 2 verhoren door God: de stem van Israël
2 Cor. 6 : 2 verhoren door God: in de aangename tijd
2 Kron. 30 : 20 verhoren door God: Jehizkia
2 Kron. 34 : 27 verhoren door God: Josia
2 Kon. 22 : 19 verhoren door God: Josia verhoord
Gen. 30 : 22 verhoren door God: Rachel
Jes. 30 : 19 verhoren door God: snel -
Spr. 21 : 13 verhoren door rechtvaardige: van de arme
Hand. 10 : 31 verhoren gebed
Gen. 30 : 17 verhoren God verhoorde Lea
Ps. 20 : 10 verhoren God verhore ons ten dage van ons roepen
Hos. 2 : 20 verhoren God zal - te dien dage
Ps. 143 : 7 verhoren haastelijk: verhoor mij haastelijk, HEERE
Luk. 23 14 verhoren Jezus –
Hebr. 5 : 7 verhoren Jezus verhoord om Zijn godsvrucht
1 Sam. 8 : 18 verhoren niet -: door God
Deut. 1 : 45 verhoren niet -: door God: geval
Micha 3 : 4 verhoren niet -: oorzaak zonde
Job 19 : 7 verhoren niet verhoord worden
Ps. 69 : 18 verhoren verhoor mij
Ps. 86 : 1 verhoren verhoor mij
Ps. 69 : 14 verhoren verhoor mij door de getrouwheid van Uw heil
Ps. 69 : 17 verhoren verhoor mij, want uw goedertierenheid is goed
Ex. 22 : 23 verhoren zeker –: door God
2 Cor. 12 : 8 verhoring geen - op smeekbede
Ps. 120 : 1 verhoring geval
Gen. 24 : 26 verhoring na de wonderbare - van zijn gebed aanbad Eliëzer God
Joh. 11 : 22 verhoring van gebed
2 Cor. 1 : 11 verhoring van gebed
Jak. 1 : 5 verhoring van gebed
Gen. 24 : 52 verhoring van gebed: reden tot aanbidding, bij Eliëzer
1Jo 3 : 22 verhoring van gebed: voorwaarden
Joh. 15 : 16 verhoring voorwaarde
Deut. 1 : 33 verhuizen Gods leiding
Gen. 11 : 31 verhuizing Terah's -
Luk. 20 9 verhuren wijngaard -
Mark. 12 : 1 verhuren
1 Kon. 10 : 6 verifieren
Hand. 12 : 16 v verifiëren door waarneming
Job 5 : 12 verijdelen door God: plannen
Gen. 37 : 20 verijdelen trachten te verijdelen: de verwerkelijking van Jozefs dromen
Matth. 14 : 5 verjaardag Herodes Antipas
Lev. 23 : 2 verjaardag niet verkeerd, God heeft ook hoogtijden
Job 1 : 4 verjaardag vieren
Gen. 40 : 20 verjaardag
Mark. 6 : 21 verjaardag
Matth. 26 : 56 verkaten Jezus - door de discipelen
Jak. 4 : 3 verkeerd bidden
Rom. 1 : 28 verkeerd denken: hieraan overgegeven door God
2 Sam. 19 : 19 verkeerd doen
1 Kon. 8 : 47 verkeerd doen
Spr. 12 : 8 verkeerd van hart
Jes. 5 : 23 verkeerd verkeerde - rechtspraak
Hand. 2 : 40 verkeerd verkeerde geslacht
Spr. 21 : 8 verkeerd weg: -e weg
2 Sam. 22 : 26 verkeerde bij de - houdt Gij U verdraaid
Zef. 3 : 5 verkeerde de - weet van geen schaamte
Job 31 : 3 verkeerde deel of erve van God: het verderf
Job 27 : 7 verkeerde en de goddeloze
Job 29 : 16 verkeerde gestraft: door Job
Job 16 : 11 verkeerde overgegeven aan de -
Job 31 : 3 verkeerde werker der ongerechtigheid
Klg. 3 : 59 verkeerdheid aangedaan worden
Spr. 11 : 6 verkeerdheid gevangen in
1 Kron. 17 : 9 verkeerdheid kinderen der -
Hos. 10 : 13 verkeerdheid maaien
Spr. 8 : 13 verkeerdheid mond der -en haten
Jes. 30 : 12 verkeerdheid op - vertrouwen
Spr. 11 : 3 verkeerdheid verwoest de trouweloze
Spr. 10 : 32 verkeerheid mond der goddelozen is enkel verkeerdheid
Jer. 23 : 36 verkeren Gods woord –
Jes. 63 : 10 verkeren in een vijand –: God: tegenover zijn volk
Jes. 5 : 20 verkeren kwaad en goed
Micha 3 : 9 verkeren recht -
Jer. 3 : 21 verkeren weg –
Jes. 5 : 20 verkeren zedelijk -
Deut. 21 : 11 verkering aanleiding
Deut. 21 : 14 verkering aanleiding
2 Cor. 6 : 17 verkering met een ongelovige verbreken (toepassing)
Ps. 119 : 30 verkiezen de weg der waarheid
Jer. 8 : 3 verkiezen dood voor het leven
Num. 17 : 5 verkiezen door God: Aäron
1 Kron. 28 : 4 verkiezen door God: David
Ps. 33 : 12 verkiezen door God: een volk ten erve
Hand. 10 : 41 verkiezen door God: getuigen (de apostelen)
Deut. 14 : 2 verkiezen door God: Israël
Ez. 20 : 5 verkiezen door God: Israël
1 Sam. 12 : 24 verkiezen door God: naar de stem van het volk: Saul
1 Sam. 2 : 28 verkiezen door God: priester
2 Kron. 7 : 16 verkiezen door God: tempel
2 Kron. 6 : 12 verkiezen door God: van de tempel: tot een offerhuis
Jes. 66 : 3 verkiezen eigen wegen
2 Kron. 6 : 16 verkiezen en heiligen
Ps. 105 : 25 verkiezen God verkoos Aaron
Ps. 119 : 173 verkiezen Gods bevelen -
Jes. 66 : 4 verkiezen hetgeen waartoe God geen lust heeft
Jes. 56 : 4 verkiezen hetgeen waartoe God lust heeft
Jes. 49 : 7 verkiezen Jezus verkoren door God
Matth. 12 : 18 verkiezen Jezus, knecht verkoren door God
Ex. 18 : 25 verkiezen leiders
2 Sam. 6 : 21 verkiezen met keuzemogelijkheden
Spr. 3 : 31 verkiezen negatief: geen van wegen van een man des gewelds
Hand. 9 : 15 verkiezen Paulus een door de Heer uitverkoren vat
1 Kron. 29 : 1 verkiezen Salomo: door God verkoren
Ps. 65 : 5 verkiezen welgelukzalig is hij dien U verkiest
Num. 17 : 5 verkiezing bewijs van -
2 Kron. 29 : 11 verkiezing door God: dat iem. zo zou zijn of doen
1 Sam. 16 : 11 verkiezing door God: de kleinste
2 Thess. 2 : 13 verkiezing door God: tot behoudenis
Rom. 9 : 18 verkiezing en Gods wil
Rom. 9 : 16 verkiezing en menselijke wil
Jes. 66 : 2 verkiezing Gods -: arme en verslagene
1 Sam. 9 : 21 verkiezing Gods: het geringe
Rom. 9 : 11 verkiezing naar -: het voornemen van God
Rom. 9 : 11 verkiezing niet op grond van werken, maar uit Hem die roept
Rom. 11 : 5 verkiezing van de genade
2 Pe 1 : 10 verkiezing vastmaken
Mark. 15 : 11 verkiezingsstrijd (toepassing)
2 Kron. 9 : 2 verklaren alles kunnen -
Matth. 15 : 15 verklaren betekenis uitleggen hier
Mark. 4 : 34 verklaren betekenis: uitleggen
Neh. 8 : 9 verklaren de zin van het wetboek verklaren
Pred. 3 : 18 verklaren door God
Joh. 10 : 7 verklaren door Jezus: beeldspraak
Flm. : 15 verklaren gebeurtenissen uit Gods bestuur: voorzichtige -
Gen. 43 : 18 verklaren gedrag:onjuist hier
Matth. 13 : 36 verklaren gelijkenis -
Joh. 1 : 18 verklaren God –: door Jezus
2 Kron. 7 : 22 verklaren Gods handelwijze
Ex. 18 : 20 verklaren instellingen en wetten
Joh. 13 : 7 verklaren Jezus verklaarde niet alles direct
Joh. 4 : 19 verklaren Jezus' woorden en kennis: hij is een profeet
Hebr. 5 : 11 verklaren moeilijk te verklaren: oorzaak: traagheid in horen
1 Sam. 20 : 3 verklaren motivationeel
Luk. 8 : 47 verklaren om welke reden iets gedaan is
Luk. 24 : 11 verklaren onjuist -: getuigenis als kletspraat
Mark. 7 : 19 verklaren rein -: alle spijzen
Matth. 3 : 15 verklaren van zijn gedrag: door Jezus
Dan. 5 : 11 verklaring afgodische -
1 Kon. 20 : 23 verklaring afgodische -: valse -
Matth. 5 : 45 verklaring alles door God
Ezra 4 : 15 verklaring alternatieve -
Matth. 9 : 34 verklaring alternatieve, valse – door de farizeeën
Jer. 44 : 23 verklaring bovennatuurlijke -: tegengestelde -en
Mark. 15 : 39 verklaring christologische -
Luk. 7 : 33 verklaring demonologische -
Luk. 11 : 15 verklaring demonologische -
Joh. 10 : 20 verklaring demonologische –: aangaande Jezus: valse –
Joh. 8 : 52 verklaring demonologische –: valse hier
Mark. 15 : 39 verklaring door een heiden: waarheidsgehalte
1 Sam. 3 : 8 verklaring Eli's -
Matth. 14 : 1 verklaring en persoonlijke ervaring en ideeen
Joz. 5 : 12 verklaring Jozua had twee -en, beide waren onjuist
1 Sam. 17 : 28 verklaring motivationele -: onjuiste
1 Kron. 19 : 3 verklaring motivationele -: verkeerde
Joh. 21 : 7 verklaring na ondervinding
Ex. 14 : 21 verklaring natuurlijke en bovennatuurlijke -
Joh. 12 : 29 verklaring natuurlijke en bovennatuurlijke -en
Deut. 8 : 17 verklaring omgebogen
Deut. 9 : 28 verklaring omtrent God: onjuiste -
Deut. 31 : 17 verklaring onheil: - van o: Gods afwezigheid
1 Sam. 20 : 26 verklaring onjuiste -
1 Sam. 21 : 14 verklaring onjuiste -
2 Kon. 3 : 23 verklaring onjuiste -
Matth. 9 : 34 verklaring onjuiste -
Mark. 9 : 26 verklaring onjuiste -
Mark. 3 : 21 v verklaring onjuiste - van Jezus handelen
Matth. 14 : 1 verklaring onjuiste - van Jezus krachten
Mark. 3 : 30 verklaring onjuiste - van menselijk gedrag
Gen. 44 : 28 verklaring onjuiste -: geval
Gen. 43 : 18 verklaring onjuiste -: voorbeeld
Mark. 6 : 14 v verklaring onjuiste -n van de krachten werkzaam in Jezus
Joh. 20 : 2 verklaring onjuiste – door Maria Magdalena
Joz. 7 : 7 verklaring onjuiste theologische verklaring door Jozua
Joh. 6 : 18 verklaring oorzakelijke –: geval
Jes. 48 : 5 verklaring oorzakelijke: valse
Hand. 28 : 4 verklaring religieuze - van de adderbeet van Paulus
2 Kon. 17 : 26 verklaring religieuze -: juiste verklaring door heidenen: geval
Deut. 11 : 17 verklaring soorten: thelogische en creatuurlijk, vs 15
Matth. 12 : 24 verklaring tegengestelde -en aangaande Jezus
Ex. 14 : 25 verklaring theologisch -: door ongelovigen: hier juist
Gen. 42 : 28 verklaring theologische -
Gen. 45 : 5 verklaring theologische -
2 Kron. 12 : 2 verklaring theologische -
2 Kron. 30 : 7 verklaring theologische -
Neh. 6 : 16 verklaring theologische -
Luk. 11 : 20 verklaring theologische -
Joh. 3 : 2 verklaring theologische -
Joh. 4 : 19 verklaring theologische -
Hand. 14 : 11 verklaring theologische -
Matth. 14 : 33 verklaring theologische - van Jezus wonderdaad
Hand. 8 : 10 verklaring theologische -: valse
Joh. 9 : 33 verklaring theologische verklaring van een genezingswonder
1 Sam. 6 : 9 verklaring toeval of God
Richt. 16 : 23 v verklaring uit de afgod
Matth. 21 : 21 verklaring uit geloof: geval
Joh. 9 : 17 verklaring uit goddelijke oorzaak: genezing van blindheid
2 Kron. 18 : 31 v verklaring uit Gods en mensen handelen: geval
Ex. 3 : 10 verklaring uittocht: Mozes voerde uit, God voerde uit (vs. 8)
Gen. 37 : 33 verklaring valse -
1 Kon. 20 : 23 verklaring valse -
2 Kon. 6 : 11 verklaring valse -
Luk. 9 : 7 verklaring valse -
Luk. 9 : 8 verklaring valse -
Hand. 12 : 15 verklaring valse -
Hand. 14 : 11 verklaring valse -
2 Kon. 7 : 6 verklaring valse -: geval
2 Kon. 7 : 12 verklaring valse -: geval
Ex. 32 : 12 verklaring valse –
Richt. 3 : 24 verklaring valse –
Joh. 2 : 10 verklaring valse – van een wonder
Ex. 32 : 17 v verklaring valse – van geroep
Jer. 44 : 18 verklaring valse oorzakelijke verklaring
Matth. 12 : 24 verklaring valse, demonologische -
Matth. 12 : 23 verklaring van Christus' wonderen: Zoon van David
Dan. 4 : 18 verklaring van Daniels wijsheid: vanuit afgoderij
Joh. 6 : 14 verklaring van de wonderbare spijziging: Jezus is de profeet
Hand. 3 : 16 verklaring van een genezingswonder
2 Sam. 10 : 3 verklaring van gedrag: onjuiste -
Ex. 5 : 17 verklaring van gedrag: valse –: door Farao
Joh. 7 : 35 verklaring van iemands woorden
Joh. 3 : 2 verklaring van tekenen
2 Kron. 29 : 8 v verklaring vanuit Gods handelen
Hand. 28 : 6 verklaring veranderen van -
Joh. 10 : 21 verklaring verwerpen: geval
Matth. 15 : 15 verklaring verzoek om een – van een gelijkenis
1 Kon. 18 : 39 verklaring voor het volk was er maar 1 verklaring
Joh. 9 : 15 verklaring vragen om oorzakelijke –
Jer. 10 : 13 verklaring wetenschappelijke -: eenzijdig
Gen. 42 : 21 v verklaring zedelijke -
Matth. 13 : 54 v verklaring zoeken voor buitengewone wijsheid en krachten
Deut. 32 : 27 verklaring zonder God: ten onrechte
Hand. 26 : 20 verkondigen berouw en bekering
Filip. 1 : 18 verkondigen Christus -
Col. 1 : 28 verkondigen Christus -
Hand. 13 : 32 verkondigen de belofte
1Jo 1 : 5 verkondigen de boodschap gehoord van Jezus
Hand. 11 : 20 verkondigen de Heer Jezus -
Joh. 16 : 13 verkondigen door de Geest
Joh. 16 : 14 - 15 verkondigen door de Geest
1 Pe 2 : 9 verkondigen door een christen: Gods deugden
Jes. 43 : 12 verkondigen door God
Ex. 19 : 9 verkondigen door Mozes: aan God: de woorden van het volk
Hand. 15 : 35 verkondigen en leren
Luk. 8 : 1 verkondigen en prediken
Luk. 4 : 43 verkondigen evangelie van het Koninkrijk van God: opdracht aan Jezus
1 Pe 1 : 12 verkondigen evangelie: door de Heilige Geest
Ps. 71 : 18 verkondigen Gods arm -, Gods macht
1 Pe 1 : 25 verkondigen Gods woord –
Hand. 20 : 27 verkondigen hele raad van God
Rom. 10 : 15 verkondigen het goede –, vrede –
Luk. 9 : 60 verkondigen het kroninkrijk van God -: opgedragen aan iemand: door Jezus
Hand. 8 : 4 verkondigen het woord
Micha 3 : 8 verkondigen in de kracht van Gods Geest: geval
Hand. 8 : 35 verkondigen Jezus -
Filip. 1 : 17 verkondigen uit partijzucht Christus -
Hand. 13 : 38 verkondigen vergeving van zonden door Jezus
Luk. 8 : 39 verkondigen wat Jezus aan mij heeft gedaan
Hand. 20 : 20 verkondigen wat nuttig is
1Jo 1 : 2 v verkondigen wat: het eeuwige leven
Hand. 4 : 2 verkondigen wat: in Jezus de opstanding uit doden
verkondigen zie ook Bekend maken
Gal. 1 : 23 verkondigen geloof
Col. 4 : 7 v verkondiging Christocentrisch (toepassing), vgl. Paulus als hoofdonderwerp
1Jo 1 : 2 verkondiging doel: gemeenschap
Gal. 1 : 16 verkondiging leven gaat er aan vooraf
Jes. 40 : 9 verkondigster van goede boodschap: Sion
Matth. 13 : 44 , 46 verkopen alles -: door Christus
Matth. 19 : 21 verkopen bezittingen
Deut. 32 : 30 verkopen door God, en overleveren door God
Richt. 4 : 2 verkopen door God: in de hand van Jabin
Richt. 10 : 7 verkopen door God: Israël in de hand der Ammonieten
Richt. 10 : 7 verkopen door God: Israël in de hand der Filistijnen
Richt. 2 : 14 verkopen door God: Israël: in de hand van hun vijanden rondom
Richt. 10 : 7 verkopen door God: Israël: in de hand zijner vijanden
Jes. 50 : 1 verkopen door God: Israël: om zijn ongerechtigheden
Richt. 4 : 9 verkopen door God: Sisera: in de hand van een vrouw
Ps. 44 : 13 verkopen door God: zijn volk
1 Kon. 21 : 20 , 25 verkopen geval: zichzelf - om kwaad te doen
Jes. 52 : 3 verkopen om niet: Jeruzalem
Deut. 14 : 1 verkopen onreine dieren mag je aan vreemden verkopen
Rom. 7 : 14 verkopen verkocht onder de zonde
Luk. 18 22 verkopen verkoop alles wat u hebt en verdeel het onder armen
2 Kon. 17 : 17 verkopen zich - om kwaad te doen
1 Kon. 21 : 25 verkopen zichzelf - kwaad te doen
Deut. 14 : 21 verkopen
Spr. 11 : 26 verkoper zegening op het hoofd van de -
Deut. 22 : 25 verkrachting begrip: onvrijwilligheid slachtoffer
Richt. 19 : 25 verkrachting geval
Klg. 5 : 11 verkrachting massale –
Deut. 22 : 29 verkrachting straf op
Gen. 34 : 2 verkrachting van Dina
Deut. 22 : 25 verkrachting verkrachter gestenigd
Gen. 34 : 5 verkrachting verontreinigt een vrouw
2 Sam. 13 : 11 v verkrachting
Zach. 14 : 2 verkrachting
Jak. 4 : 2 verkrijgen niet kunnen -
2 Tim. 1 : 16 verkwikken door Onesiforus: Paulus
Flm. : 20 verkwikken hart: in Christus
Flm. : 7 verkwikken harten -
1 Cor. 16 : 18 verkwikken iemands geest -
Ps. 94 : 19 verkwikken Uw vertroostingen hebben mijn ziel verkwikt
Rom. 15 : 32 verkwikken zich –: Paulus, met de heiligen te Rome
Ruth 4 : 15 verkwikker van de ziel: een zoon voor Naomi
Jer. 8 : 18 verkwikking is in droefenis
Luk. 16 : 1 verkwisten bezittingen van iemand -
Jes. 46 : 6 verkwisten goud: voor het maken van een afgodsbeeld
Jak. 4 : 3 verkwisten in hartstochten iets -
Jes. 55 : 2 verkwisting
Gen. 39 : 20 verlagen
Matth. 8 : 6 verlamd
Matth. 9 : 1 v verlamde bij Jezus gebracht, door Hem vergeven en genezen
Hand. 8 : 7 verlamde genezen
Hand. 9 : 33 verlamde genezen door Petrus
Mark. 2 : 3 v verlamde genezing van een -
Mark. 2 : 11 verlamde genezing van een -
Luk. 5 : 24 verlamde genezing van een -
Matth. 4 : 24 verlamde verlamden tot Jezus gebracht en door Hem genezen
Matth. 9 : 2 verlamde
Joz. 11 : 6 verlammen paarden -
Filip. 4 : 6 verlangen bekend doen worden bij God
Ps. 119 : 81 verlangen bezwijken van - naar Gods heil
Ezra 7 : 6 verlangen de koning Arthahsasta geeft al het verlangen van Ezra
Deut. 24 : 15 verlangen door de ziel: naar arbeidsloon
Filip. 1 : 23 verlangen geval
1 Thess. 2 : 17 verlangen groot -: om iem. te zien
Rom. 15 : 23 verlangen groot –
Mark. 8 : 11 verlangen iets - van Jezus: door zijn kritici
Ps. 119 : 131 verlangen lichamelijke uiting van -
Rom. 15 : 23 verlangen meerjarig –
Filip. 4 : 1 verlangen naar geliefde broeders -
Ps. 119 : 131 verlangen naar Gods geboden
Filip. 1 : 8 verlangen naar mensen
Hos. 4 : 8 verlangen naar ongerechtigheid
Rom. 1 : 11 verlangen sterk - bij Paulus om de heiligen te Rome te bezoeken
1 Thess. 3 : 6 verlangen te zien: Paulus en de zijnen
Ps. 119 : 20 verlangen verbreekt de ziel
2 Tim. 1 : 4 verlangen verlangen iemand te zien: Paulus ten opzichte vanTimotheüs
1 Pe 2 : 2 verlangen verlangt naar Gods woord
2 Cor. 5 : 2 verlangen vurig -
2 Cor. 7 : 7 verlangen vurig -
2 Cor. 7 : 11 verlangen vurig -
Luk. 5 : 11 verlaten alles - en Jezus volgen
Matth. 19 : 27 verlaten alles - om Jezus te volgen
Spr. 10 : 17 verlaten bestraffing -
Luk. 18 28 verlaten bezittingen
Joz. 22 : 3 verlaten broederen niet -
Richt. 2 : 12 v verlaten de HEERE -
Deut. 14 : 27 verlaten de Leviet zult u niet -
Spr. 28 : 4 verlaten de wet -
Mark. 10 : 7 verlaten door een man: zijn vader en zijn moeder
2 Kon. 21 : 10 verlaten door God
2 Kon. 21 : 14 verlaten door God
Jes. 2 : 6 verlaten door God
Klg. 5 : 20 verlaten door God
Deut. 31 : 17 verlaten door God, na verlaten door Israël
Jes. 41 : 17 verlaten door God: de ellendigen en nooddruftigen zal God niet -
Jer. 23 : 33 verlaten door God: het volk
Jer. 7 : 29 verlaten door God: het volk van Juda, het geslacht van Zijn verbolgenheid
1 Kon. 8 : 57 verlaten door God: Hij verlate ons niet
Jer. 3 : 8 verlaten door God: Israël
Neh. 9 : 28 verlaten door God: Israël: in de hand van vijanden
Jes. 54 : 7 verlaten door God: Israël: voor een klein ogenblik
Jes. 49 : 14 verlaten door God: meent Sion
Ps. 71 : 9 verlaten door God: verlaat mij niet terwijl mijn kracht vergaat
Jer. 14 : 9 verlaten door God: verlaat ons niet!
Matth. 26 : 44 verlaten door Jezus
Matth. 16 : 4 verlaten door Jezus: farizeeen en sadduceeen
Matth. 21 : 17 verlaten door Jezus: overpriesters en schriftgeleerden
Opb. 2 : 4 verlaten eerste liefde -
2 Kon. 17 : 16 verlaten gebod: alle geboden des HEEREN verlaten
2 Kron. 25 : 9 verlaten geld -: omdat de Heer meer geeft
Richt. 10 : 6 verlaten God -
1 Sam. 8 : 8 verlaten God -
Jes. 1 : 4 verlaten God -
Jes. 1 : 28 verlaten God -
Richt. 10 : 13 verlaten God - en andere goden dienen
Richt. 2 : 12 verlaten God - en andere goden navolgen
Jer. 5 : 19 verlaten God - en vreemde goden dienen
2 Kon. 21 : 22 verlaten God -: begrip
1 Kron. 28 : 9 verlaten God -: dan eeuwig verstoten worden
Deut. 28 : 20 verlaten God -: door de boosheid van onze werken
2 Kron. 28 : 6 verlaten God -: gevolg: oorlog en dood
Richt. 2 : 13 verlaten God –
Jer. 2 : 13 verlaten God –
Jer. 2 : 17 verlaten God –
Jer. 15 : 6 verlaten God –
Jer. 16 : 11 verlaten God – : door het volk
Jer. 2 : 19 verlaten God – is kwaad en bitter
Joz. 24 : 16 verlaten God – om ander goden te dienen
Jer. 17 : 13 verlaten God –: dan beschaamd worden
Richt. 6 : 13 verlaten God heeft ons verlaten, zei Gideon
Neh. 9 : 17 verlaten God verliet Israël niet
Neh. 9 : 19 verlaten God verliet Israël niet
Neh. 9 : 31 verlaten God verliet Israël niet
Hebr. 13 : 5 verlaten God zal ons geenszins -
1 Kron. 28 : 20 verlaten God zal u niet -
Deut. 31 : 6 verlaten God zal u niet verlaten
Deut. 31 : 8 verlaten God zal u niet verlaten
Joz. 1 : 5 verlaten God zou Jozua niet -
Deut. 31 : 16 verlaten God: verlaten: door Israël: voorzegd voor de intocht
Ps. 119 : 53 verlaten Gods wet -
2 Kron. 32 : 31 verlaten JeJehizkia verlaten door God ter verzoeking
Matth. 27 : 46 verlaten Jezus - door God
Joh. 6 : 66 verlaten Jezus -: door velen van zijn discipelen
Mark. 14 : 50 verlaten Jezus -: door zijn discipelen
Mark. 10 : 28 v verlaten mensen en bezittingen - terwille van Christus
Neh. 9 : 18 verlaten niet -: door God
Gen. 28 : 15 verlaten niet -: door God: van Jakob
2 Tim. 4 : 9 verlaten oorzaak
Spr. 15 : 10 verlaten pad -
2 Tim. 4 : 9 verlaten Paulus - door Demas
2 Tim. 4 : 16 - 17 verlaten Paulus -: door alle mensen, maar de Heer stond hem bij
2 Pe 2 : 15 verlaten rechte weg -
Matth. 19 : 29 verlaten terwille van Jezus
Spr. 6 : 20 verlaten verlaat de wet van uw moeder niet
Spr. 4 : 6 verlaten verlaat de wijsheid niet
Spr. 27 : 10 verlaten verlaat uw vriend niet noch de vriend van uw vader
Jer. 9 : 2 verlaten volk willen –: door Jeremia
Jes. 54 : 6 verlaten vrouw
Jes. 55 : 7 verlaten weg –: de goddeloze verlate zijn –
2 Kron. 12 : 1 verlaten wet des HEEREN -: wanneer: na voorspoed
2 Kron. 24 : 20 verlaten worden door God: geen voorspoed hebben
Gen. 2 : 24 verlaten zijn ouders - om zijn vrouw aan te kleven
2 Kron. 15 : 2 verlaten
Jes. 65 : 11 verlater en vergeter
Jes. 65 : 11 verlater van de Heer
1 Sam. 28 : 15 verlating geestelijke -
Jes. 66 : 2 verleden herhaalt zich
Jes. 1 : 26 verleden hier beter, vs. 21
Jes. 41 : 22 verleden kennen: niet wel te kennen door de mens
Jes. 43 : 9 verleden kennis van het -: alleen bij God
Pred. 7 : 10 verleden niet beter dan heden
Jes. 43 : 18 verleden niet te gedenken hier
1 Kron. 28 : 4 verleden tijd: voltooid verleden tijd: heeft een welgevallen gehad aan David
2 Cor. 1 : 12 verleden voltooid verleden tijd, terwijl de toestand nog voortduurt
Jes. 41 : 22 verleden voor mensen onvoldoende te kennen
Luk. 9 : 7 verlegenheid in - zijn
Hand. 10 : 17 verlegenheid in - zijn
Mark. 6 : 20 verlegenheid
Rom. 7 : 11 verleiden door de zonde
Jes. 3 : 12 verleiden door leiders
Jer. 23 : 13 verleiden door valse profeten
Jer. 23 : 13 verleiden door valse profeten in Samaria: Gods volk
Ez. 13 : 10 verleiden geval van -
Jer. 23 : 32 verleiden Gods volk – door valse profeten
Spr. 28 : 10 verleiden iem. -: gevolg: zelf vallen
Micha 3 : 5 verleiden volk -: door valse profeten
2 Cor. 6 : 8 verleider beschuldiging verleider te zijn
Matth. 27 : 62 verleider Jezus beschouwd als -
2Jo : 7 verleider vele -s in de wereld
2 Cor. 6 : 8 verleider versus waarachtige
Spr. 1 : 10 verleiding bewillig niet
Jer. 10 : 14 verleiding door afgodsbeelden
Spr. 6 : 25 verleiding door een kwade vrouw
Spr. 2 : 16 verleiding door een vreemde vrouw
Spr. 7 : 5 verleiding door gevlei
Spr. 7 : 21 verleiding door onderricht en gevlei
Spr. 22 : 14 verleiding door vreemde vrouwen
Spr. 1 : 10 verleiding door zondaars
Ruth 3 : 11 verleiding geen verleiding in de verkeerde zin
Deut. 13 : 2 verleiding tot afgoderij, door teken of wonder
Gen. 39 : 7 v verleiding tot overspel
Spr. 5 : 8 verleiding vermijden
Ps. 119 : 37 verleiding vermijden: afwenden van je ogen
Jer. 10 : 15 verleiding werk van -en: afgodsbeelden
verleiding zie ook Verlokken
Spr. 5 : 3 v verleiding
Spr. 2 : 16 verleidster
Ps. 97 : 4 verlichten bliksems - de wereld
Luk. 11 : 36 verlichten door een lamp
Spr. 29 : 13 verlichten door God: ogen van arme en verdrukker beiden
Opb. 21 : 23 verlichten door het heerlijkheid van God
Joh. 1 : 9 verlichten door Jezus: iedere mens
Hebr. 10 : 32 verlichten fig. gelovige is verlicht
Hebr. 6 : 4 verlichten fig. zij die eens verlicht zijn geweest
Ex. 18 : 22 verlichten last verminderen
Ef. 1 : 18 verlichten verlichte ogen van uw hart
Jes. 60 : 1 verlichten word verlicht, want uw licht komt
Jes. 60 : 1 verlichten word verlicht!
2 Cor. 8 : 13 verlichting en verdrukking
Matth. 6 : 22 verlichting inwendige –
Ez. 23 : 1 v verliefd dikwijls -
Gen. 34 : 8 verliefd Sichem - op Dina
Ez. 23 : 5 verliefd
Ez. 23 : 12 verliefd
Ez. 23 : 20 verliefd
2 Sam. 13 : 1 verliefdheid en uiterlijk
Jer. 8 : 10 verlies lijden: als oordeel
Gen. 24 : 67 verlies troost om een - van zijn moeder
Opb. 18 : 19 verlies uiting van smart om –: stof op het hoofd werpen
Luk. 15 : 4 verlies van een schaap
Spr. 5 : 10 verlies van goed, verworvenheid
Jer. 6 : 12 verlies van goederen: overgaan in de handen van vreemden
Ex. 23 : 4 verlies verloren dieren terugbrengen bij hun eigenaar
Job 1 : 21 verlies zwaar -: houding tegenover
Spr. 13 : 22 verliezen bezit: door zonde
Col. 1 : 23 verliezen geloof, hoop
Joh. 6 : 39 verliezen Jezus wil de zijnen niet -
Matth. 16 : 25 verliezen leven -
Deut. 28 : 25 verliezen strijd - als straf
Luk. 15 : 24 verliezen versus vinden
Luk. 9 : 25 verliezen zichzelf -
Luk. 9 : 24 verliezen zijn leven -
Matth. 10 : 39 verliezen zijn ziel - ter wille van Christus
Spr. 16 : 29 verlokken door een man des gewelds
Jak. 1 : 14 verlokken door eigen begeerte worden verlokt
2 Pe 2 : 18 verlokken door losbandigheden
2 Pe 2 : 18 verlokken door vleselijke begeerten
Ex. 22 : 16 verlokken een maagd verlokken
Spr. 20 : 19 verlokken met de lippen
2 Pe 2 : 14 verlokken onstandvastige zielen -
Job 31 : 9 verlokken verlokt worden tot een vrouw
2 Tim. 2 : 12 verloochenen Christus -
Jud : 4 verloochenen Christus - als Meester en Heer
2 Tim. 2 : 12 verloochenen door Christus
Luk. 12 : 9 verloochenen door Jezus: die Hem verloochenen
Matth. 10 : 33 verloochenen door Jezus: voor Zijn Vader
Luk. 22 61 verloochenen door Petrus: voorzegd
1 Tim. 5 : 8 verloochenen geloof -
Opb. 2 : 13 verloochenen geloof in Christus niet –
Jer. 5 : 12 verloochenen God -
Tit. 1 : 16 verloochenen God - met de werken
1 Tim. 5 : 8 verloochenen het geloof -
2 Pe 2 : 1 verloochenen Jezus -
Mark. 14 : 72 verloochenen Jezus - door Petrus
Matth. 10 : 33 verloochenen Jezus - voor de mensen
Luk. 12 : 9 verloochenen Jezus - voor de mensen
Hand. 3 : 14 verloochenen Jezus -: door de Israëlieten
Matth. 26 : 35 verloochenen Jezus -: door Petrus
Joh. 18 : 17 verloochenen Jezus door Petrus verloochend
Joh. 13 : 38 verloochenen Jezus driemaal -
2 Tim. 3 : 5 verloochenen kracht van de godsvrucht -
Hand. 7 : 35 verloochenen Mozes -: door het volk Israël
Opb. 3 : 8 verloochenen niet -: Christus naam
Spr. 30 : 9 verloochenen uit rijkdom en verzadigd-zijn
Matth. 16 : 24 verloochenen zichzelf - en willen
Mark. 8 : 34 v verloochenen zichzelf -: begrip
Mark. 14 : 36 verloochenen zichzelf -: door Jezus
Luk. 9 : 23 verloochenen zichzelf -: vereist voor volgen van Christus
2 Tim. 2 : 13 verloochenen zichzelf niet kunnen -: Christus
Richt. 5 : 18 verloochening zelf-: geval als van Christus
2 Cor. 11 : 2 verloofd aan Christus verloofd
Luk. 15 : 24 verloren begrip
Joh. 6 : 39 verloren begrip: God verliest iem.
Luk. 15 : 9 verloren begrip: vergelijk verloren munt
Ex. 23 : 4 verloren dier terugbrengen
Ex. 10 : 7 verloren Egypte is –
Luk. 15 : 32 verloren en daarna gevonden
Matth. 18 : 14 verloren gaan
2 Cor. 4 : 3 verloren gaan
2 Cor. 2 : 14 verloren gaan vs. behouden worden
Jak. 1 : 11 verloren gaan: de uiterlijke schoonheid van een bloem
1 Cor. 8 : 11 verloren gaan: door een broeder
Joh. 10 : 28 verloren gaan: geenszins - gaan: Jezus' schapen
2 Pe 3 : 9 verloren gaan: God wil niet dat iemand - gaat
Joh. 17 : 12 verloren gaan: Judas Iskariot
Joh. 6 : 12 verloren gaan: overgeschoten brokken: voorkomen
Ps. 49 : 20 verloren gaan: tot in eeuwigheid het licht niet zien
Joh. 3 : 16 verloren gaan: voorkomen
Joh. 3 : 15 verloren gaan: voorkomen: door te geloven
Joh. 3 : 17 verloren gaan: vs. behouden worden
Joh. 3 : 16 verloren gaan: vs. eeuwig leven hebben
2 Thess. 2 : 10 verloren gaan: zij die - g
Rom. 2 : 12 verloren gaan: zij die zonder wet gezondigd hebben
Luk. 21 18 verloren geen enkele haar van uw hoofd zal - gaan
Luk. 6 : 9 verloren laten gaan: een leven
Pred. 3 : 6 verloren laten gaan: versus zoeken
Matth. 15 : 24 verloren schapen
Matth. 10 : 6 verloren schapen van het huis van Israël
Deut. 22 : 1 v verloren voorwerpen: wat te doen met
2 Cor. 2 : 14 verloren vs. behouden
1 Cor. 15 : 18 verloren zijn
Matth. 18 : 14 verlorene terugvinden: oorzaak van blijdschap
Luk. 19 10 verlorene zoeken en behouden
Luk. 15 : 4 verlorene
Luk. 12 : 10 verlorenheid eeuwige - (associatie)
Jes. 66 : 7 verlossen barende vrouw – van een kind
Richt. 13 : 5 verlossen beginnen te -: door Simson
2 Sam. 10 : 11 verlossen begrip
Dan. 3 : 17 verlossen begrip
Deut. 22 : 26 verlossen begrip: bevrijden
2 Kon. 19 : 34 verlossen beschermen om te -
Richt. 6 : 16 verlossen dankzij de Heer
2 Kon. 14 : 27 verlossen de HEERE verloste door de hand van Jerobeam II
Jer. 7 : 10 verlossen doel: God dienen, het goede doen
Hos. 1 : 7 verlossen door boog
Opb. 1 : 5 verlossen door Christus: van onze zonden: door zijn bloed
Hebr. 2 : 15 verlossen door Christus: van slavernij
Hebr. 2 : 16 verlossen door Christus: vastgrijpen
1 Sam. 23 : 5 verlossen door David (dankzij God)
Gen. 48 : 16 verlossen door de Engel des HEREN
Richt. 6 : 14 verlossen door een mens: in opdracht van God
1 Sam. 4 : 3 verlossen door een voorwerp: niet
Job 5 : 20 verlossen door God
Jer. 20 : 13 verlossen door God
Dan. 6 : 28 verlossen door God
1 Sam. 13 : 23 verlossen door God en mens
Jes. 29 : 22 verlossen door God: Abraham
Ex. 3 : 8 verlossen door God: daartoe neerkomen door Hem
2 Kon. 14 : 27 verlossen door God: door de hand van een zondaar
1 Sam. 14 : 6 verlossen door God: door velen of door weinigen
Jes. 63 : 9 verlossen door God: door Zijn liefde en genade heeft Hij de Israëlieten verlost
1 Kron. 17 : 21 verlossen door God: God is heengegaan om zich een volk te verlossen
Ps. 18 : 28 verlossen door God: het bedrukte volk
Jes. 38 : 20 verlossen door God: Hij was gereed om mij te -
Ps. 116 : 6 verlossen door God: ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost
Ex. 18 : 8 v verlossen door God: Israël
Joz. 24 : 10 verlossen door God: Israël uit de hand van Bileam
Deut. 24 : 18 verlossen door God: Israël uit Egypte
Jes. 43 : 1 verlossen door God: Israël: ondanks Israëls ongehoorzaamheid
Richt. 2 : 18 verlossen door God: Israël: uit de hand van hun vijanden
Micha 6 : 4 verlossen door God: Israël: uit diensthuis Egypte
Hand. 7 : 34 verlossen door God: Israël: uit Egypte
Richt. 10 : 11 verlossen door God: Israël: van menigerlei heidenvolken
Hebr. 5 : 7 verlossen door God: Jezus
Jes. 63 : 1 verlossen door God: machtig om te -
Ps. 18 : 17 verlossen door God: met openbaring van toorn en natuurverschijnselen
1 Sam. 17 : 47 verlossen door God: middelen: noch zwaard noch spies
1 Sam. 9 : 16 verlossen door God: na geroep
Ps. 18 : 4 verlossen door God: nadat Hij aangeroepen werd
2 Sam. 22 : 42 verlossen door God: nagelaten
Ps. 103 : 4 verlossen door God: ons leven: van het verderf
1 Kron. 11 : 14 verlossen door God: strijders van David
2 Kron. 32 : 22 verlossen door God: uit de hand van vijanden
Jes. 49 : 25 verlossen door God: uw kinderen
Ps. 130 : 8 verlossen door God: van ongerechtigheden
Deut. 20 : 4 verlossen door God: vergt hier strijd door God
1 Sam. 14 : 45 verlossen door het volk: dat Jonathan niet stierf
Mark. 15 : 29 verlossen door Jezus: anderen
Jes. 19 : 20 verlossen door Jezus: Egypte
Ex. 2 : 19 verlossen door Mozes: de waterputsters
Ex. 2 : 17 , 19 verlossen door Mozes: van de waterputsters
Hos. 1 : 7 verlossen door oorlog
Richt. 3 : 9 verlossen door Othniel
Hos. 1 : 7 verlossen door paarden
Hos. 1 : 7 verlossen door ruiters
Hos. 1 : 7 verlossen door zwaard
Dan. 6 : 28 verlossen en redden
1 Sam. 23 : 5 verlossen geval van -
1 Kron. 19 : 6 verlossen geval: in oorlog
Ps. 106 : 7 verlossen God (door God): grond: Zijn naam
Ps. 106 : 7 verlossen God (door God): ondanks onze weerspannigheid
Jes. 44 : 22 verlossen God heeft Israël verlost
Hos. 7 : 13 verlossen God kan -
Ps. 107 : 13 verlossen God verlost op ons geroep
Ps. 145 : 18 verlossen God verlost op ons geroep
Ps. 107 : 13 verlossen God verlost uit angsten
1 Kon. 1 : 29 verlossen God verloste David uit alle nood
Deut. 23 : 14 verlossen God wandelt in uw midden om u te -
Ps. 106 : 8 verlossen God, door: reden: Zijn Naam: macht
Deut. 33 : 29 verlossen God: verlost door God: geluk
Deut. 33 : 29 verlossen God: verlost door God: Israël
Ps. 57 : 4 verlossen Hij zal van de hemel zenden en mij -
Hebr. 2 : 15 verlossen iem. van slavernij -
Richt. 3 : 31 verlossen Israël – door Samgar
Luk. 24 : 21 verlossen Israël –: door Jezus: gehoopt
Richt. 6 : 9 verlossen Israël door God verlost van de hand der Egyptenaren
Jer. 30 : 11 verlossen Jakob –: door God
Mark. 15 : 29 verlossen jezelf -
Gen. 37 : 21 verlossen Jozef verlost uit de hand van zijn broers
Richt. 10 : 14 verlossen laat de afgoden u verlossen
Jes. 63 : 1 verlossen machtig om de verlossen is Jezus
1 Pe 1 : 18 - 19 verlossen middel: bloed van Christus
Hos. 1 : 7 verlossen middel: de HERE zelf
Hos. 1 : 7 verlossen middel: wel en niet door God gebruikte middelen
Ex. 18 : 4 verlossen Mozes verlost van Farao’s zwaard
2 Sam. 22 : 4 verlossen na aanroepen
Jes. 47 : 13 verlossen niet kunnen –
Jer. 14 : 9 verlossen niet kunnen –: een held die niet kan verlossen
Richt. 10 : 13 verlossen niet meer -: door God: Israël
Jer. 8 : 20 verlossen nog niet verlost zijn
Richt. 2 : 16 v verlossen ons werk en Gods werk
Rom. 15 : 31 verlossen opdat ik verlost word van de ongehoorzamen in Judea
2 Cor. 1 : 10 verlossen Paulus was door God verlost uit een grote dood
Hand. 12 : 11 verlossen Petrus verlost uit de hand van Herodes
Ps. 49 : 8 verlossen rijkdom kan niet -
2 Kon. 19 : 19 verlossen smeken om verlossing
Ps. 106 : 10 verlossen synoniem hier: bevrijden
1 Sam. 10 : 19 verlossen uit alle noden en ellenden: door God
Jer. 30 : 7 verlossen uit benauwdheid: door God
Ex. 14 : 30 verlossen uit de hand der Egyptenaren: door God
Joz. 22 : 31 verlossen uit de hand des HEEREN: door de 2,5 stam
Joz. 9 : 26 verlossen uit de hand van de kinderen Israëls: Gibeonieten: door Jozua
Jes. 38 : 5 verlossen uit de hand van de koning van Assyrië
Jer. 31 : 11 verlossen uit de hand van de overmachtige
Jer. 15 : 21 verlossen uit de handpalm der tirannen
Dan. 3 : 15 verlossen uit iemands handen
Opb. 1 : 5 verlossen uit liefde: door Christus
Dan. 3 : 17 verlossen uit: de brandende oven
Hebr. 5 : 7 verlossen uit: de dood
Ps. 106 : 10 verlossen uit: de hand des haters
Dan. 3 : 17 verlossen uit: de hand van een koning
Jud : 5 verlossen uit: een land: Israël uit Egypte
1 Sam. 4 : 3 verlossen van de hand onzer vijanden
1 Kron. 19 : 19 verlossen van de vijand: door mensen: niet willen
Ps. 119 : 134 verlossen van des mensen overlast
2 Sam. 22 : 3 verlossen van geweld: door God
Luk. 23 : 35 verlossen van het kruis: zichzelf: dit deed Jezus niet
Ps. 59 : 3 verlossen van mannen des bloeds
Ps. 130 : 8 verlossen van ongerechtigheden
Ez. 36 : 29 verlossen van onreinigheden
2 Sam. 22 : 4 verlossen van vijanden: door God
Tit. 2 : 14 verlossen van wetteloosheid
Luk. 13 : 12 verlossen van ziekte
Matth. 6 : 13 verlossen van: de boze
1 Pe 1 : 18 verlossen van: onvruchtbare wandel
Ps. 54 : 3 verlossen verlos mij door Uw naam
Ps. 69 : 19 verlossen verlos mij om mijner vijanden wil
Ps. 109 : 26 verlossen verlos mij, Jahweh, mijn God, naar uw goedertierenheid
Ps. 69 : 2 verlossen verlos mij, o God
Ps. 44 : 27 verlossen verlos ons om Uwer goedertierenheid wil
Matth. 6 : 13 verlossen verlos ons van de boze
Ps. 106 : 47 verlossen verlos ons, Jahweh!
1 Kron. 16 : 35 verlossen verlos ons, o God
Luk. 23 : 37 verlossen verlos Uzelf (zeiden de soldaten)
Luk. 23 : 39 verlossen verlos Uzelf en ons (zei een boosdoener)
Matth. 27 : 40 verlossen verlos Uzelf!
Jer. 7 : 10 verlossen wij zijn niet verlost om te zondigen
Matth. 27 : 42 verlossen zichzelf
1 Sam. 25 : 26 verlossen zichzelf -, vs 33
1 Sam. 25 : 31 verlossen zichzelf -, vs 33
Job 40 : 9 verlossen zichzelf -: mogelijkheid bedacht
Jes. 1 : 27 verlossen door recht en gerechtigheid
Jes. 1 : 27 verlossen door recht en gerechtigheid
Pred. 9 : 15 verlossen door wijsheid
Richt. 2 : 16 verlosser -s (richteren) gezonden door God
Richt. 2 : 16 verlosser -s verwekt door God
Jes. 5 : 29 verlosser begrip: bevrijden, losmaken uit een benarde toestand
Jes. 59 : 20 verlosser Christus -: voor die zich bekeren
Richt. 3 : 9 verlosser door God verwekt
2 Kon. 13 : 5 verlosser functie: verlossing van de gevolgen der zonde
Deut. 28 : 29 , 31 verlosser geen - : als straf hier
Jes. 5 : 29 verlosser geen - zal daar zijn
Richt. 18 : 28 verlosser gemis van – voor de bewoners van Laïs
Deut. 28 : 31 verlosser gemis van een -
2 Kon. 13 : 5 verlosser God gaf Israël een -
Neh. 9 : 27 verlosser God gaf naar zijn grote barmhartigheden -s
Jer. 14 : 8 verlosser God is Israëls Verlosser in tijd van benauwdheid
2 Sam. 22 : 3 verlosser God mijn -
Jes. 47 : 4 verlosser God onze –
Jes. 63 : 16 Verlosser "Onze - van ouds af" is Uw naam
Jes. 41 : 14 Verlosser Israëls - is de Heilige Israëls
Jes. 49 : 26 Verlosser Jahweh is Israëls –
Job 19 : 25 Verlosser Job wist: mijn - leeft!
Ps. 53 : 7 verlossing -en
Hebr. 11 : 35 verlossing aannemen: weigeren (goed hier)
Luk. 1 : 68 verlossing bewerken: door God: voor Israël
Ps. 130 : 7 verlossing bij God is VEEL verlossing
1 Cor. 1 : 30 verlossing Christus is ons – van Godswege geworden
Ex. 29 : 46 verlossing doel: Gods woning bij ons
Ps. 111 : 9 verlossing door God gezonden tot zijn volk
Ps. 116 : 13 verlossing door God: de beker der -en opnemen
Ex. 3 : 10 verlossing door God: door middel van mensen, vgl. vs 8
Jer. 2 : 20 verlossing door God: Israël
Deut. 4 : 37 verlossing door God: uit liefde en verkiezing
Ef. 1 : 7 verlossing door Zijn bloed hebben wij in Christus
Hebr. 9 : 12 verlossing eeuwige -: door Christus voor ons verworven
Jes. 45 : 17 verlossing eeuwige –: Israël wordt verlost met een eeuwige –
2 Kon. 17 : 39 verlossing en gehoorzaamheid
Deut. 15 : 15 verlossing gedenken
Deut. 26 : 5 v verlossing gedenken
Ps. 55 : 19 verlossing geval
Ps. 42 : 6 verlossing God loven voor de -en van Zijn aangezicht
2 Kon. 5 : 1 verlossing God verlost een volk: Syriers, door Naaman
2 Kon. 17 : 39 verlossing God zal ons redden uit de hand van al uw vijanden
Gen. 45 : 7 verlossing grote -: door Jozef
Col. 1 : 14 verlossing in Christus hebben wij de -
Rom. 3 : 24 verlossing in Christus Jezus
Mark. 14 : 35 verlossing Jezus bidt om -
1 Sam. 7 : 3 verlossing na bekering
Pred. 9 : 15 verlossing niet gedenken aan het middel en de man die het aanreikte
Hos. 7 : 13 verlossing ongeloof aan Gods -smacht
Ex. 3 : 7 verlossing reden: verdrukking, geschrei, smart
Jer. 2 : 27 verlossing roep om - door onttrouwen
Deut. 22 : 26 verlossing roepen om -: door een aangevallen vrouw
Matth. 12 : 11 verlossing schaap
Ex. 5 : 23 verlossing scheen uit te blijven
Richt. 10 : 15 verlossing smeken om verlossing: door Israël
Jes. 37 : 20 verlossing strekt tot kennis van God bij anderen
Neh. 9 : 17 verlossing te niet doen
Klg. 4 : 17 verlossing tevergeefs verwachten van Egypte
Ef. 4 : 30 verlossing toekomstige
Luk. 21 28 verlossing toekomstige –
Gal. 1 : 4 verlossing trekken uit deze boze eeuw
Richt. 2 : 16 verlossing uit de hand van rovers
Deut. 26 : 5 - 9 verlossing uit Egypte: kort verhaald
Jes. 63 : 12 verlossing uit Egypte: opdat Hij Zich een eeuwige naam maakte
Deut. 13 : 5 verlossing uit het diensthuis: Israël
Hebr. 9 : 15 verlossing van de overtredingen
Ef. 1 : 14 verlossing van de verkregen bezitting
Ps. 49 : 9 verlossing van een ziel is kostbaar
Rom. 8 : 23 verlossing van ons lichaam
Jes. 59 : 20 verlossing voor wie: die zich bekeren
Joh. 12 : 27 verlossing vragen om - : niet doen hier
Ex. 8 : 23 verlossing zetten: door God: tussen volk van Israël en dat van Farao
Jona 2 : 6 verlossing
Jes. 66 : 11 verlusten zich – met de glans van Jeruzalems heerlijkheid
Jes. 55 : 2 verlustigen laat uw ziel zich in vettigheid –
Rom. 7 : 22 verlustigen zich - in de wet van God
Jes. 58 : 14 verlustigen zich – in de HEERE
Jes. 5 : 7 verlustiging mannen van Juda een - voor God
Pred. 2 : 8 vermaak
Rom. 16 : 7 vermaard zijn onder de apostelen
Ps. 102 : 5 vermageren
Ps. 109 : 24 vermageren
Richt. 16 : 25 vermaken door Simson: gedwongen, voor de Filistijnen
Ps. 119 : 47 vermaken zich - in Gods geboden
Spr. 8 : 31 vermaking met de mensen
1 Thess. 4 : 10 vermanen aanmoedigen, aansporen om toe te nemen in de broederliefde
1 Thess. 2 : 11 vermanen als een vader zijn eigen kinderen
1 Tim. 5 : 1 vermanen begrip
1 Tim. 6 : 2 vermanen begrip
Hebr. 3 : 13 vermanen begrip
Hand. 11 : 23 vermanen bij de Heer te blijven
2 Thess. 3 : 12 vermanen dat men voor zijn eigen brood werkt
Hebr. 3 : 13 vermanen doel: voorkomen dat niemand verhard
1 Kron. 28 : 8 vermanen door David: alle oversten van Israël
2 Cor. 10 : 1 vermanen door de gezindheid van Christus
Rom. 12 : 1 vermanen door de ontfermingen van God
Hand. 16 : 40 vermanen door Paulus
1 Pe 5 : 12 vermanen door Petrus
2 Thess. 3 : 12 vermanen en bevelen
1 Tim. 6 : 2 vermanen en leren
1 Thess. 4 : 1 vermanen en vragen, verzoeken
1 Thess. 5 : 14 , 12 vermanen en vragen, verzoeken
Rom. 12 : 8 vermanen genadegave van het -
Hand. 14 : 22 vermanen geval
Rom. 12 : 1 vermanen geval
Rom. 16 : 16 vermanen geval
1 Thess. 4 : 1 vermanen geval
1 Thess. 4 : 10 vermanen geval
1 Tim. 2 : 1 vermanen geval
Hebr. 13 : 19 vermanen geval: tot bidden
Hebr. 13 : 22 vermanen geval: tot verdragen
1 Tim. 4 : 13 vermanen houd aan met -
1 Thess. 3 : 2 vermanen iemand - aangaande zijn geloof: opdat niemand wankelt in deze verdrukking
Hebr. 10 : 22 vermanen ik vermaan u, broeders, verdraagt ...
1 Thess. 4 : 1 vermanen in [de] Heer Jezus
2 Tim. 4 : 2 vermanen in alle lankmoedigheid en lering
2 Thess. 3 : 12 vermanen in de Heer Jezus Christus
1 Tim. 5 : 1 vermanen jongere -: als broer/zus
Tit. 2 : 6 vermanen jongere mannen vermanen
Hebr. 10 : 25 vermanen laten wij elkaar - , te meer naarmate u de dag ziet naderen
Tit. 1 : 9 vermanen met gezonde leer
Hand. 2 : 40 vermanen met vele woorden
Hand. 13 : 43 vermanen om bij de genade van God te blijven
Pred. 4 : 13 vermanen onvatbaar voor -
1 Tim. 5 : 1 vermanen oudere -: als vader,moeder
Hebr. 13 : 19 vermanen overvloedig -
Tit. 2 : 9 vermanen slaven -
1 Tim. 6 : 2 vermanen vermaan deze dingen
2 Tim. 4 : 2 vermanen vermaan!
Tit. 2 : 15 vermanen vermaan!
1 Thess. 5 : 11 vermanen vermaant elkaar
Col. 3 : 16 vermanen vermaant elkaar in alle wijsheid
Hebr. 3 : 13 vermanen vermaant elkaar: elke dag
1 Tim. 6 : 17 vermanen vermaning met leer gepaard
1 Tim. 6 : 1 v vermanen voorbeelden
1 Thess. 5 : 14 vermanen wij - u, broeders
Rom. 16 : 17 vermanen
1 Cor. 16 : 15 vermanen
Tit. 3 : 10 vermaning begrip: hier element van correctie bevattend
Tit. 3 : 10 vermaning eerste -
Ef. 6 : 4 vermaning en tucht
1 Thess. 2 : 3 vermaning evangelisatie: element van evangelisatie
Filip. 4 : 2 vermaning geval
Hebr. 12 : 5 vermaning geval
Hebr. 13 : 22 vermaning geval
1 Pe 2 : 11 vermaning geval
1 Pe 5 : 1 vermaning geval
Jud : 3 vermaning geval
Luk. 3 : 18 vermaning gevallen
Ef. 6 : 4 vermaning in - van de Heer
1 Pe 2 : 11 vermaning met verwijzing naar positie
Tit. 3 : 10 vermaning tweede -
1 Thess. 4 : 8 vermaning verachten
Hebr. 13 : 22 vermaning verdragen
Hebr. 13 : 22 vermaning woord van de -: verdragen
Ps. 4 : 4 vermaning
Job 42 : 10 vermeerderen bezit: tot dubbel zoveel: door God: bij Job
Hand. 9 : 31 vermeerderen de gemeente vermeerderde door de vertroosting van de H. Geest
Gen. 47 : 27 vermeerderen Israël vermeerderde zeer
2 Thess. 1 : 3 vermeerderen zich -: geloof
Jer. 30 : 19 vermeerdering waardevol voor God
Jes. 12 : 4 vermelden vermeldt dat Gods naam verhoogd is
Ps. 106 : 35 vermengen zich - met de heidenen door Israël
Spr. 20 : 19 vermengen zich vermengen met iemand
Neh. 13 : 3 vermenging afscheiden van Israël
Ps. 106 : 35 vermenging gevaar van gelijkvormigheid: zelfde werken
2 Kon. 17 : 32 vermenging godsdienstige -
Richt. 17 : 3 vermenging godsdienstige -: geval
Neh. 13 : 23 vermenging huwelijkse -
Hos. 7 : 8 vermenging met de volken
Richt. 3 : 6 vermenging met heidenen door huwelijksluiting
2 Kron. 33 : 4 vermenging met heidense godsdienst
Lev. 18 : 23 vermenging seksuele -: mens - dier bestialiteit
Lev. 19 : 19 vermenging tegen -
Deut. 22 : 9 v vermenging tegen - van goed en kwaad
Ezra 9 : 2 vermenging van volkeren
Jud : 2 vermenigvuldigen barmhartigheid, vrede, liefde zij u vermenigvuldigd
Ps. 107 : 38 vermenigvuldigen ctr. Verminderen
Gen. 8 : 17 vermenigvuldigen dieren
Jes. 51 : 2 vermenigvuldigen door God: Abraham
Gen. 48 : 4 vermenigvuldigen door God: Jakob
Jer. 31 : 27 vermenigvuldigen door God: mensen en vee
Lev. 26 : 8 vermenigvuldigen door God: van mensen
Jer. 3 : 16 vermenigvuldigen goede zaak
Deut. 13 : 17 vermenigvuldigen het volk -: door God
Deut. 30 : 5 vermenigvuldigen Israël: door God bewerkt
Gen. 6 : 1 vermenigvuldigen mens: op de aardbodem
Deut. 30 : 16 vermenigvuldigen opdat gij vermenigvuldigt
Gen. 9 : 1 vermenigvuldigen vermenigvuldigt
Dan. 12 : 4 vermenigvuldigen wetenschap zal vermenigvuldigd worden
Gen. 26 : 4 vermenigvuldigen zaad van Izak: als de sterren van de hemel
Gen. 17 : 20 vermenigvuldigen zeer -: door God: Ismaël
Hebr. 6 : 14 vermenigvuldigen zeer –: door God: Abraham
Jer. 29 : 6 vermenigvuldiging bevolen: door God
Ps. 107 : 41 vermenigvuldiging geval
Jer. 29 : 6 vermenigvuldiging versus vermindering
2 Pe 2 : 10 vermetel
Joh. 3 : 20 vermijden bestraffing
Spr. 15 : 12 vermijden door de spotter: van wijzen
Ex. 13 : 17 vermijden door God t.b.v. het volk
Joh. 6 : 15 vermijden door Jezus
Joh. 7 : 1 vermijden door Jezus: levensgevaar
Spr. 20 : 19 vermijden gemeenschap met een achterklapper
Spr. 16 : 17 vermijden goed
Ez. 3 : 25 vermijden soms goed
Tit. 3 : 9 vermijden vermijd dwaze en onbelangrijke kwesties
Spr. 5 : 8 vermijden
Hand. 21 : 4 vermijden
2 Cor. 2 : 1 vermijden
Ps. 107 : 38 verminderen oorzaken
Jer. 29 : 6 vermindering in getal: versus vermenigvuldiging
Gal. 5 : 12 verminken zich -
Matth. 15 : 31 verminkte genezing van -n
Luk. 14 : 13 verminkte nodig -n
Luk. 14 : 21 verminkte verminkten ten avondmaal gebracht
Matth. 15 : 30 verminkte
Hand. 27 : 27 vermoeden en nader onderzoek
1 Tim. 6 : 5 vermoeden kwade -s: oorzaak van deze: andere leer en woordenstrijd
Hand. 25 : 18 vermoeden vals -
Joh. 4 : 6 vermoeid Jezus - van de reis
Job 16 : 7 vermoeien door God
Mal. 2 : 17 vermoeien God - met woorden
Jes. 43 : 24 vermoeien God – met uw ongerechtigheden
Matth. 11 : 28 vermoeien vermoeid zijn: tot Jezus komen
1 Cor. 4 : 12 vermoeien zich -
Jes. 43 : 22 vermoeien zich - tegen God
Pred. 9 : 10 vermogen aanwenden
Filip. 4 : 13 vermogen alles - door God: Paulus
Job 31 : 25 vermogen blijdschap om eigen -
2 Cor. 8 : 3 vermogen boven -
2 Cor. 1 : 8 vermogen boven - bezwaard worden
Luk. 15 : 12 vermogen de vader verdeelde het onder hen
Jer. 15 : 13 vermogen door God tot een roof gegeven
Spr. 31 : 3 vermogen geven aan de vrouwen uw - niet
Ruth 2 : 1 vermogen geweldig van -: Boaz
Deut. 6 : 5 vermogen God liefhebben met al uw vermogen
Ps. 62 : 11 vermogen groei
Mark. 10 : 23 vermogen hebben
Luk. 18 24 vermogen hebben
1 Sam. 2 : 9 vermogen man vermag niet door kracht
2 Cor. 8 : 3 vermogen naar -
Jer. 1 : 19 vermogen niet – tegen Jeremia
2 Cor. 13 : 8 vermogen niets tegen de waarheid -
Luk. 15 : 30 vermogen opmaken
Esth. 1 : 7 vermogen van Ahasveros
Spr. 13 : 22 vermogen van de zondaar: is voor de rechtvaardige
2 Cor. 13 : 8 vermogen voor de waarheid
Deut. 8 : 18 vermogen
1 Kon. 14 : 2 vermommen zich -
2 Kron. 18 : 29 vermommen zich -: door Achab
Matth. 23 : 31 vermoorden profeten -
Hebr. 11 : 37 vermoorden vermorod worden
Job 33 : 24 vermorzelen door God: de geweldigen
Job 5 : 11 vernederde wordt verhoogd door God
Jes. 5 : 15 vernederen aanzienlijke man vernederd
Jes. 5 : 14 vernederen als oordeel
Jes. 40 : 4 vernederen bergen vernederd
2 Cor. 12 : 21 vernederen dat God mij wat u betreft zal vernederen
Spr. 29 : 23 vernederen door eigen hoogmoed vernederd worden
Jes. 2 : 12 vernederen door God
Jes. 26 : 5 vernederen door God
Jes. 2 : 11 v vernederen door God: de hoge ogen der mensen
Ps. 18 : 28 vernederen door God: Gij vernedert de hoge ogen
1 Kron. 17 : 10 vernederen door God: Israëls vijanden
2 Kron. 28 : 19 vernederen door God: omdat iem. overtreed
Gen. 16 : 6 vernederen door Sarai: Hagar
Deut. 22 : 29 vernederen door verkrachting
Deut. 22 : 24 vernederen een vrouw wordt door verkrachting vernederd
Spr. 29 : 23 vernederen en ontdoen van eer
Ez. 29 : 9 v vernederen geval van -: Egypte
1 Sam. 2 : 7 vernederen God vernedert
2 Sam. 22 : 20 vernederen God vernedert de hogen
Gen. 16 : 4 vernederen Hagar werd vernederd door Sarai
Ps. 107 : 12 vernederen hart: door zwarigheden
Jes. 25 : 5 vernederen het gezang der tirannen
Ps. 106 : 42 vernederen Israël vernederd onder de hand van zijn vijanden
Obadja : 2 vernederen klein maken: Edom: door God
Jes. 25 : 12 vernederen Moabs vestingmuren
Jes. 5 : 15 vernederen ogen der hoovaardigen zullen vernederd worden
2 Kron. 33 : 19 vernederen vernederd worden
Filip. 4 : 12 vernederen vernederd worden: Paulus
Matth. 23 : 12 vernederen vernederd wordt wie zichzelf verhoogt
1 Sam. 2 : 7 vernederen versus verhogen
Dan. 5 : 19 vernederen versus verhogen
Jak. 4 : 10 vernederen versus verhogen
1 Sam. 7 : 13 vernederen volk: geval: Filistijnen
Deut. 21 : 14 vernederen vrouw -
Jes. 29 : 4 vernederen worden: door Gods toedoen
Gen. 16 : 9 vernederen zich - onder Sarai's handen: bevolen door een engel aan Hagar
Jak. 4 : 10 vernederen zich - voor de Heer
2 Kron. 34 : 27 vernederen zich - voor Gods aangezicht: Josia
2 Kron. 33 : 23 vernederen zich - voor het aangezicht des HEEREN: dat niet doen
1 Kon. 21 : 29 vernederen zich -: door Achab
2 Kron. 33 : 12 vernederen zich -: door Manasse
2 Kon. 22 : 19 vernederen zich -: geval: Josia
1 Pe 5 : 6 vernederen zich -: onder de krachtige hand van God
Jes. 2 : 9 vernederen zich -: voor een afgod
1 Pe 5 : 6 vernederen zich – tegenover zelfverheffing
Jer. 13 : 18 vernederen zich –: vermaning tot
Jes. 31 : 4 vernederen zich niet - vanwege hun veelheid
Luk. 18 14 vernederen zichzelf -
Luk. 14 : 11 vernederen zichzelf - en verhoogd worden
Matth. 18 : 4 vernederen zichzelf -: als een kind
Matth. 23 : 12 vernederen zichzelf -: die zal worden verhoogd
Filip. 2 : 7 - 8 vernederen zichzelf -: door Christus: twee fasen
2 Kon. 1 : 13 vernederen zichzelf vernederen voor Elia
1 Kron. 19 : 4 vernederen
Filip. 3 : 21 vernedering lichaam van onze -
Dan. 4 : 25 vernedering Nebukadnezar vernederd
Deut. 28 : 43 vernedering sociale -
Hand. 8 : 33 vernedering van Jezus
1 Kon. 21 : 29 vernedering zelf-: door Achab
Gen. 33 : 3 vernedering zelf-: door Jakob tegenover Ezau
Jes. 51 : 23 vernedering
Jes. 54 : 16 vernielen door de verderver
Neh. 9 : 31 vernielen door God: nalaten
Ps. 69 : 5 vernielen iemand zoeken te -
Jer. 9 : 19 vernielen wij zijn vernield
Rom. 3 : 16 vernieling is op hun wegen
Jes. 10 : 25 vernieling van Assur
Col. 3 : 10 vernieuwen de nieuwe mens wordt - tot kennis
Rom. 12 : 2 vernieuwen denken –
Ps. 51 : 12 vernieuwen in het binnenste een vaste geest
Jes. 41 : 1 vernieuwen kracht -
Hebr. 6 : 4 vernieuwen tot bekering
Hebr. 6 : 5 vernieuwen tot bekering
Hebr. 6 : 6 vernieuwen tot bekering
Col. 3 : 10 vernieuwen tot kennis: de nieuwe mens wordt aldus vernieuwd
Klg. 5 : 21 vernieuwen vernieuw onze dagen als van ouds
Ef. 4 : 23 vernieuwen vernieuwd in de geest van uw denken, ctr. vs 17
Jes. 61 : 4 vernieuwen verwoeste steden
Ez. 18 : 31 vernieuwing inwendige –: bevolen
Tit. 3 : 5 vernieuwing van Heilige Geest
Matth. 9 : 16 - 17 vernieuwing
Mark. 2 : 21 v vernieuwing
Luk. 5 36 v vernieuwing
Luk. 5 39 vernieuwing
Ps. 49 : 12 vernoemen landen noemen naar hun namen
Num. 32 : 42 vernoemen naar zichzelf: een stad
Ex. 31 : 4 vernuftig arbeid
Dan. 1 : 4 vernuftig in alle wijsheid -
Hebr. 2 : 3 veronachtzamen behoudenis -
Luk. 7 : 43 veronderstellen
Klg. 3 : 36 verongelijken in een twistzaak
2 Kron. 34 : 5 verontreinigen afgoderij -t stad en land
Ez. 18 : 6 verontreinigen de huisvrouw van zijn naaste – door overspel
Hebr. 12 : 15 verontreinigen door bitterheid: velen
Gen. 34 : 5 verontreinigen door verkrachting
Num. 35 : 34 verontreinigen een land, door bloedvergieten
Num. 35 : 34 , 33 verontreinigen en ontheiligen
Mark. 7 : 15 verontreinigen geestelijk-zedelijk
Mark. 7 : 18 verontreinigen geestelijk-zedelijk
Mark. 7 : 20 verontreinigen geestelijk-zedelijk
Mark. 7 : 23 verontreinigen geestelijk-zedelijk
Jer. 2 : 7 verontreinigen Gods land –
Ezra 9 : 11 verontreinigen land -
Deut. 21 : 23 verontreinigen land - : door gehangene te laten hangen
Jud : 8 verontreinigen lichaam
Matth. 15 : 18 v verontreinigen mens: door voortbrengselen van het hart
Matth. 15 : 20 verontreinigen mens: door zonden
Matth. 15 : 11 verontreinigen opvatting: verkeerde opvatting over
Neh. 13 : 29 verontreinigen priesterdom
Ez. 5 : 11 verontreinigen tempel
Lev. 18 : 24 verontreinigen verontreinigd met seksuele zonden, vs 30
Lev. 11 : 43 verontreinigen verontreinigt u niet aan enig kruipend gedierte
Matth. 15 : 11 verontreinigen woorden: - door wat de mond uitgaat
Matth. 15 : 18 verontreinigen worden door voortbrengsels van het hart
Ps. 106 : 38 verontreinigen zich - door zijn werken
Lev. 21 : 4 verontreinigen zich - en zich ontheiligen
Lev. 21 : 1 v verontreinigen zich - toegestaan ingeval van dode
Lev. 19 : 31 verontreinigen zich -: met occultisme
Lev. 18 : 30 verontreinigen zich – door geslachtszonden
Lev. 18 : 24 verontreinigen zich – door geslachtszonden: niet doen
Ez. 20 : 7 verontreinigen zich – met drekgoden
Dan. 1 : 8 verontreinigen zich niet willen -: door Daniël
Ez. 20 : 30 v verontreinigen zichzelf – door afgoderij
Mark. 7 : 15 verontreiniging bron: zondige hart
Deut. 24 : 4 verontreiniging door seks met tweede man
Jer. 2 : 23 verontreiniging eigen – ontkennen
Ez. 44 : 25 verontreiniging toegestane - : aan priesters toegestane -
Joh. 18 : 28 verontreiniging voorkomen
Rom. 2 : 15 verontschuldigen door gedachten in ons
Rom. 1 : 20 verontschuldigen niet te -
Rom. 2 : 1 verontschuldigen niet te -
Gen. 21 : 26 verontschuldigen zich -
verontschuldigen zie ook Schuld, Onschuld
Luk. 14 : 18 verontschuldiging vragen
Joh. 11 : 33 verontwaardigd Jezus – in de geest
Joh. 11 : 38 verontwaardigd Jezus – in Zichzelf
Mark. 14 : 5 verontwaardiging grote -: onterecht hier
Ezra 9 : 3 verontwaardiging
1 Kon. 8 : 32 veroordelen begrip
Joh. 8 : 7 veroordelen begrip
Jak. 5 : 6 veroordelen de rechtvaardige –
2 Pe 2 : 6 veroordelen door God: tot omkering
1Jo 3 : 20 veroordelen door het hart: als ons hart ons veroordeelt
Joh. 8 : 11 veroordelen door Jezus: Hij liet na de vrouw te veroordelen
Matth. 12 : 41 veroordelen door mannen van Ninevé: ongelovige Israël
Rom. 8 : 33 veroordelen door mensen
1Jo 3 : 21 veroordelen door ons hart
Tit. 3 : 11 veroordelen door zichzelf -
1 Tim. 3 : 6 veroordelen duivel veroordeeld
Gal. 2 : 11 veroordelen een medegelovige -
Mark. 14 : 64 veroordelen geval: Jezus als de dood schuldig veroordeeld
Luk. 11 : 31 v veroordelen in het eindoordeel: door mensen
Matth. 26 : 66 veroordelen Jezus veroordeeld
Matth. 12 : 7 veroordelen onschuldigen -
Matth. 12 : 37 veroordelen op grond van je woorden
Gal. 2 : 11 veroordelen Paulus vond Petrus te -
Mark. 10 : 33 veroordelen ter dood
Matth. 20 : 18 veroordelen ter dood -
Matth. 20 : 18 veroordelen ter dood -
Mark. 16 : 16 veroordelen veroordeeld worden en ongeloof
Rom. 14 : 23 veroordelen veroordeeld zijn: bij twijfel
Luk. 6 : 37 veroordelen veroordeelt niet en u zult geenszins worden veroordeeld
Rom. 8 : 33 - 34 veroordelen versus rechtvaardigen
Joh. 8 : 10 veroordelen Vrouw, heeft niemand u veroordeeld?
Matth. 12 : 37 veroordelen vs. rechtvaardigen
Hebr. 11 : 7 veroordelen wereld: deze veroordelen: door Noach: door de bouw van de ark
Rom. 2 : 1 veroordelen zichzelf -
veroordelen zie ook Verdoemen
Deut. 25 : 1 veroordelen
Rom. 8 : 1 veroordeling geen - voor hen die in Christus Jezus zijn
2 Cor. 7 : 3 veroordeling iets niet zeggen tot -
Rom. 5 : 15 veroordeling van Adam
Rom. 5 : 18 veroordeling van alle mensen
Rom. 5 : 16 veroordeling versus rechtvaardiging
Rom. 5 : 18 veroordeling versus rechtvaardiging
Hand. 25 : 15 veroordeling vragen tegen Paulus
Luk. 14 : 3 veroorloven is het geoorloofd op de sabbat te genezen of niet?
Hebr. 12 : 15 veroorzaken onrust –
2 Sam. 22 : 36 verootmoedigen door uw - hebt Gij mij groot gemaakt
2 Kron. 7 : 14 verootmoedigen zich -
2 Kron. 32 : 26 verootmoedigen zich - na de veheffing van zijn hart
Dan. 10 : 12 verootmoedigen zich - voor Gods aangezicht: door Daniël
2 Kron. 36 : 12 verootmoedigen zich - voor het aangezicht van een profeet
2 Kron. 30 : 11 verootmoedigen zich -: door sommigen
2 Kron. 12 : 6 v verootmoedigen zich -: volk van Juda: aanleiding: profetische boodschap
2 Kron. 12 : 12 verootmoedigen zich -: waarna Gods toorn afkeert
Ex. 10 : 3 verootmoedigen zich – voor Gods aangezicht: farao weigerde zulks
2 Kron. 12 : 12 verootmoedigen zich: Rehabeam
Lev. 23 : 27 verootmoedigen zichzelf -, vers 32
2 Kon. 22 : 19 verootmoediging Josia
Luk. 17 : 10 verootmoediging na al het bevolene gedaan te hebben
2 Kron. 36 : 12 verootmoediging nagelaten
Lev. 23 : 29 verootmoediging verzuimd: straf
2 Kron. 34 : 26 verootmoediging
1 Cor. 7 : 17 verordenen door Paulus: in de gemeenten
Hand. 16 : 4 verordening leren, overgeven
Hand. 16 : 4 verordening vaststellen van -en
Jes. 50 : 9 verouden als een kleed –: mensen
Luk. 12 : 33 verouderen beurzen die niet -
Neh. 9 : 21 verouderen niet -: klederen
Matth. 4 : 5 verplaatsing wonderbare -
Matth. 4 : 8 verplaatsing wonderbare -
Jes. 58 : 6 verpletterde loslaten van -n
Jes. 58 : 6 verpletterden los te laten
Luk. 20 18 verpletteren door de steen Jezus
Job 16 : 12 verpletteren door God: Job
Job 40 : 7 verpletteren goddelozen -
Rom. 16 : 20 verpletteren satan zal spoedig worden verpletterd
2 Kon. 11 : 14 verraad geval
Matth. 26 : 48 v verraad geval
2 Kron. 23 : 13 verraad
2 Tim. 3 : 4 verrader in de laatste dagen zijn de mensen -s
Luk. 22 4 verrader Judas Iskariot
Ps. 65 : 10 verrijken door God: het land
Ex. 23 : 27 versaagd maken: door God: van de vijanden
Jer. 14 : 9 versaagd waarom zoudt U zijn als een – man
Ef. 4 : 16 verscheidenheid in werking in het Lichaam van Christus
Ef. 4 : 7 verscheidenheid van gaven en de eenheid
Lev. 17 : 15 verscheurde eten
Lev. 22 : 8 verscheurde niet eten
Hos. 6 : 1 verscheuren door God: Hij had Israël verscheurd
Ex. 22 : 31 verscheuren verscheurd door een wild dier
Hebr. 9 : 28 verschijnen Christus zal verschijnen tot behoudenis aan hen die Hem verwachten
Richt. 13 : 21 verschijnen door een engel des HEEREN
1 Sam. 3 : 21 verschijnen door God
verschijnen door God, zie ook Nederdalen
Ex. 4 : 5 verschijnen door God: aan Mozes
1 Kon. 11 : 9 verschijnen door God: aan Salomo
Hand. 26 : 16 verschijnen door Jezus: aan Paulus
1 Pe 5 : 4 verschijnen door Jezus: in de toekomst
1 Sam. 3 : 21 verschijnen en openbaren
Tit. 2 : 11 verschijnen genade van God is verschenen
Deut. 31 : 14 verschijnen God verscheen in de tent in de wolkkolom
Lev. 16 : 2 verschijnen God verschijnt in een wolk op het verzoekdeksel
Jes. 66 : 5 verschijnen God zal – tot beschaming van de goddelozen
Jes. 66 : 5 verschijnen God zal – tot vreugde van de vromen
Lev. 9 : 4 v verschijnen God zou verschijnen
Ex. 3 : 16 verschijnen God: aan Mozes
Tit. 3 : 4 verschijnen Gods goedertierenheid en mensenliefde
Hebr. 9 : 24 verschijnen Jezus verschijnt voor het aangezicht van God voor ons
Luk. 24 : 34 verschijnen Jezus: aan Simon
Matth. 27 : 53 verschijnen opgewekte heiligen verschenen aan velen
Ps. 42 : 3 verschijnen voor Gods aangezicht
Matth. 24 : 30 verschijning Christus' -
2 Tim. 4 : 1 verschijning Christus' -
1 Tim. 6 : 14 verschijning Christus' - aan ons bij Zijn wederkomst
Ps. 110 : 3 verschijning Christus' - met zijn verheerlijkte heiligen
Jes. 60 : 1 verschijning Christus’ toekomstige –
Luk. 24 37 verschijning door Christus
Gen. 48 : 3 verschijning door God: aan Jakob : te Luz
1 Kon. 9 : 2 verschijning door God: aan Salomo
2 Kron. 1 : 7 verschijning door God: na de brandoffers
Hand. 9 : 17 verschijning door Jezus: aan Saulus
Matth. 1 : 20 verschijning engel
2 Kon. 6 : 17 verschijning engel: aan onze situatie aangepast
Gen. 26 : 24 verschijning God aan Izaak
Gen. 12 : 7 verschijning God verscheen aan Abram
Gen. 26 : 2 verschijning God verscheen aan Izak
2 Sam. 22 : 12 verschijning God: met de wolken des hemels
2 Sam. 22 : 12 verschijning God: op de vleugelen des winds
Ps. 94 : 1 verschijning Gods -: blinkend
2 Kron. 6 : 12 verschijning Gods: 's nachts: aan Salomo
Lev. 16 : 2 verschijning Gods: dodelijk
Dan. 10 : 5 v verschijning hemelse -
2 Tim. 1 : 10 verschijning Jezus - : eerste komst op aarde
Mark. 9 : 4 verschijning overledenen: Elia, Mozes
Hebr. 9 : 28 verschijning van Christus: tweede keer: tot onze behoudenis
Hebr. 9 : 28 verschijning van Christus: tweede keer: verschijning aan die Hem verwachten
2 Thess. 2 : 8 verschijning van Christus' komst
Deut. 31 : 14 verschijning van de HEERE: in de tent, in de wolkkolom
Luk. 24 : 23 verschijning van engelen
Lev. 9 : 23 verschijning van God: Zijn heerlijkheid, aan al het volk
Opb. 1 : 13 verschijning van Jezus
Hand. 26 : 13 v verschijning van Jezus: aan Saul
1 Sam. 28 : 15 verschijning van Samuel
Hand. 10 : 31 verschil tussen verslagen van de ontmoeting met de engel
2 Sam. 21 : 7 verschonen door David: Mefiboseth
Mal. 3 : 17 verschonen door God: de vrome, gelijk een man zijn zoon verschoont die hem dient
2 Kron. 34 : 26 verschonen door God: koning Josia en zijn land
Jer. 13 : 14 verschonen door God: niet –
Joel 2 : 18 verschonen door God: zijn volk
2 Kron. 36 : 15 verschonen door God: zijn volk en zijn woning
Gen. 18 : 25 verschonen een stad verschonen omwille van rechtvaardige inwoners
Jer. 15 : 5 verschonen Israël wordt niet verschoond
Job 2 : 6 verschonen leven van Job -
Spr. 6 : 34 verschonen niet -
1 Sam. 15 : 3 verschonen niet -: Amalek
Jes. 13 : 18 verschonen niet -: kinderen
Ez. 7 : 4 verschonen niet – : door God
Klg. 3 : 43 verschonen niet –: door God: wegens overtredingen van Israël
Neh. 13 : 22 verschonen verschoon mij naar de veelheid van Uw goedertierenheid
Jes. 29 : 20 verschrikkelijke heeft een einde
Jer. 36 : 16 verschrikken de vorsten verschrikten
Dan. 7 : 28 verschrikken door eigen gedachten
Joz. 10 : 10 verschrikken door God
2 Kron. 15 : 6 verschrikken door God
Ex. 14 : 24 verschrikken door God: het leger der Egyptenaren
Gen. 27 : 33 verschrikken Izak verschrikte met zeer grote verschrikking
Jer. 17 : 18 verschrikken laat mij niet verschrikt worden
Jer. 17 : 18 verschrikken laat mijn vervolgers verschrikt worden
Jer. 30 : 10 verschrikken niemand zal Jakob meer verschrikken
Jes. 31 : 4 verschrikken niet - voor hun stem
Joz. 1 : 9 verschrikken niet -: verschrik niet!
Jer. 23 : 4 verschrikken niet meer verschrikt worden: Israël
Jes. 44 : 8 verschrikken verschrikt niet
Deut. 31 : 6 verschrikken verschrikt niet voor hun aangezicht, want God gaat met ons
Gen. 45 : 3 verschrikken verschrikt voor Jozefs aangezicht waren zijn broers
2 Thess. 2 : 2 verschrikken verschrikt worden
Jer. 8 : 9 verschrikken verschrikte wijzen
Matth 24 : 6 verschrikken wordt niet verschrikt
Mark. 13 : 7 verschrikken wordt niet verschrikt
Richt. 8 : 12 verschrikken
1 Kron. 14 : 17 verschrikking de HEERE gaf Davids verschrikking over al die heidenen
Job 9 : 34 verschrikking door God
Jer. 32 : 21 verschrikking door grote – heeft God Israël uitgevoerd uit Egypte
1 Pe 3 : 6 verschrikking geen enkele – vrezen
2 Kron. 17 : 10 verschrikking geven: door God
Jes. 8 : 13 verschrikking God zij uw -, niet mensen
Gen. 35 : 5 verschrikking Gods - over de steden rondom Jakob s volk
2 Kron. 20 : 29 verschrikking Gods: over alle koninkrijken van die landen
Deut. 4 : 34 verschrikking grote -en
Ezra 3 : 3 verschrikking handelen met -
Ps. 105 : 38 verschrikking Israël een - voor Egypte
Joz. 2 : 9 verschrikking jullie - is op ons gevallen
Jes. 33 : 18 verschrikking overdenken naderhand
Jer. 30 : 5 verschrikking stem der –
Deut. 32 : 25 verschrikking uit de binnenkamers komend
Gen. 9 : 2 verschrikking uw - zij over al het gedierte der aarde
2 Kron. 19 : 7 verschrikking van de HEER zij op ulieden
Ezra 3 : 3 verschrikking vanwege de volken
Ps. 119 : 120 verschrikking voor God: bij de vrome
Jer. 17 : 17 verschrikking wees U mij niet tot een –
Jes. 54 : 14 verschrikking wees verre van –
Gen. 27 : 33 verschrikking zeer grote -
Num. 5 : 7 verschuldigen zich - aan iem.
Opb. 21 : 2 versieren bruid versierd voor haar man
Tit. 2 : 10 versieren de leer van God – door goed gedrag
2 Kon. 9 : 30 versieren Izebel versierde haar hoofd
Esth. 2 : 3 versieren vrouwen - zich
1 Pe 3 : 5 versieren zich -: door bepaalde deugden
Jes. 61 : 10 versieren zich – door een bruid
Jes. 61 : 10 versieren zich – met priesterlijk sieraad
versieren zie ook Blanketten
Jes. 60 : 13 versieren
Esth. 2 : 15 versiering aan ander overlaten
Jes. 4 : 2 versiering Christus onze - (ctr. Voorgaande verzen)
Jes. 61 : 10 versiering geestelijke -
1 Pe 3 : 4 versiering onvergankelijke -
1 Pe 3 : 3 versiering uiterlijke -
Tit. 3 : 3 verslaafd aan allerlei begeerten en genietingen
Tit. 3 : 3 verslaafd kenmerk van de oude mens
Richt. 4 : 15 verslaan door de scherpte des zwaards
Jer. 33 : 5 verslaan door God
Jer. 1 : 17 verslaan door God: opdat ik u niet versla
Richt. 4 : 15 verslaan door God: Sisera
Gen. 41 : 8 verslaan geest van Farao was –
Ps. 44 : 10 verslaan verslagen worden door de vijand
Hand. 10 : 31 verslag iets ander -: van ontmoeting met de engel
Spr. 15 : 13 verslagen geest
1 Kron. 22 : 13 verslagen wees niet -
1 Kron. 28 : 20 verslagen wees niet -
Jer. 1 : 17 verslagen wees niet - voor hun aangezicht
Jes. 66 : 2 verslagene van geest
Jer. 14 : 18 verslagene van het zwaard
Richt. 9 : 40 verslagene
Jak. 4 : 9 verslagenheid versus blijdschap
Gal. 6 : 9 verslappen in goeddoen
2 Kron. 15 : 7 verslappen laat uw handen niet -
Jer. 47 : 3 verslappen verslapte handen van de ontzette vaders te Gaza
Tit. 2 : 3 verslaving aan wijn
Ps. 107 : 14 verslaving Gods breekt banden
Jer. 7 : 24 verslechteren
Jer. 7 : 26 verslechtering
Opb. 12 : 4 verslinden door de draak: gewild door hem
1 Pe 5 : 8 verslinden door de duivel
Job 10 : 8 verslinden een mens -
Ps. 69 : 16 verslinden laat de diepte mij niet -
Hebr. 10 : 27 verslinden tegenstanders van God – door vuur
Ps. 57 : 4 verslinden zoeken op te slokken
Ps. 69 : 8 versmaadheid dragen om Uwentwil
Ps. 69 : 21 versmaadheid heeft mijn hart gebroken
Spr. 18 : 3 versmaadheid komt met schande
Neh. 4 : 4 versmaadheid op hun hoofd wederkeren
Ps. 119 : 21 versmaadheid smartelijk
Ps. 69 : 20 versmaadheid U weet mijn -
Ps. 119 : 21 versmaadheid voor de vrome
Neh. 2 : 17 versmaadheid
Spr. 1 : 30 versmaden al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad
Spr. 5 : 12 versmaden bestraffing -
Amos 5 : 21 versmaden door God: feesten
1 Sam. 2 : 30 versmaden God -: dien zal licht geacht worden
Jes. 54 : 6 versmaden Israël, door God
Ps. 106 : 24 versmaden land -: door Israël
Job 31 : 13 versmaden recht van een knecht -
Ps. 106 : 24 versmaden uit ongeloof
Jer. 14 : 21 versmaden versmaad ons niet!
Joz. 5 : 1 versmelten hart versmolt
Joz. 2 : 11 versmelten hart: bij de inwoners van Jericho
Filip. 3 : 2 versnijdenis
Ps. 5 : 9 verspieder Christus' -s
Ps. 56 : 3 verspieder mijn -s zoeken mij de hele dag op te slokken
Jes. 55 : 2 verspilling
Spr. 28 : 5 verstaan alles -: door hen die de HEERE zoeken
Neh. 8 : 9 verstaan begrijpen: na verklaring
Luk. 24 45 verstaan dankzij Christus
Jes. 43 : 10 verstaan dat God het is
Jes. 41 : 20 verstaan dat God iets gewerkt heeft
Dan. 9 : 22 verstaan doen - : door een engel
Dan. 12 : 9 verstaan door verstandigen
Dan. 10 : 1 verstaan een openbaring
Deut. 29 : 4 verstaan gave Gods
Luk. 8 : 10 verstaan geestelijk -
Hand. 28 : 26 verstaan geestelijk -
Rom. 15 : 21 verstaan geestelijk –
Ps. 119 : 144 verstaan Gods woord -: doe mij Uw getuigenissen verstaan
Dan. 10 : 12 verstaan Gods woord zoeken te -
Spr. 28 : 5 verstaan het recht -: niet door kwade lieden
Matth. 15 : 10 verstaan horen: hoort en verstaat
Jes. 44 : 18 verstaan hun harten verstaan niet de ijdelheid van de afgodsbeelden
Matth. 13 : 51 verstaan Jezus' gelijkenissen
Deut. 29 : 4 verstaan met het hart
Spr. 8 : 5 verstaan met het hart
Matth. 13 : 13 v verstaan niet - de woorden van God, de gelijkenissen
2 Cor. 3 : 14 verstaan niet - door bedekking
Jes. 1 : 3 verstaan niet -: betreffende God
Dan. 12 : 9 verstaan niet -: geen van de goddelozen zullen het -
Matth. 13 : 18 verstaan niet -: Gods woord
Luk. 9 : 45 verstaan niet -: Jezus' woorden
Mark. 9 : 32 verstaan niet -: woord van Jezus
Mark. 9 : 10 verstaan niet -: woorden van de Heer Jezus
Jes. 44 : 18 verstaan niet –: makers van afgoden
Jes. 6 : 9 verstaan niet verstaan, ondanks horen
Spr. 2 : 9 verstaan recht, gerechtigheid, billijkheid
Mark. 7 : 14 verstaan verstaat Mijn woorden!
Ef. 5 : 17 verstaan verstaat wat de wil van de Heer is
Joh. 13 : 22 verstaan willen verstaan naar wie de Heer verwijst
Matth. 19 : 11 verstaan woord - is van boven gegeven
Matth. 13 : 23 verstaan woord van God -
Richt. 6 : 37 , 39 verstaan zinsverband nodig voor verstaan ‘hele land’ hier
1 Kon. 3 : 11 verstand begeren
Spr. 19 : 8 verstand bekomen
Tit. 1 : 15 verstand besmet
Spr. 5 : 1 verstand betekenis: inzicht, wijsheid (niet: denkvermogen)
Spr. 16 : 16 verstand beter dan zilver
1 Kon. 7 : 14 verstand bij heiden: om te maken
Spr. 2 : 5 verstand bron: God
Ps. 119 : 104 verstand bron: Gods bevelen
Opb. 17 : 9 verstand dat wijsheid heeft
Spr. 8 : 14 verstand de Wijsheid is het -
Ex. 36 : 1 verstand door God gegeven
1 Kon. 4 : 29 verstand door God gegeven
Spr. 15 : 21 verstand een man van - zal recht wandelen
Hebr. 10 : 16 verstand en hart
Spr. 16 : 22 verstand en leven: - is een springader des levens
Spr. 19 : 8 verstand en welzijn
Neh. 10 : 28 verstand en wetenschap
Job 28 : 12 verstand en wijsheid
Spr. 5 : 1 verstand en wijsheid
Ex. 35 : 31 verstand en wijsheid en wetenschap
Ex. 31 : 3 verstand gave Gods
1 Kron. 22 : 12 verstand gave Gods
Ex. 35 : 31 verstand gave van God
Spr. 10 : 21 verstand gebrek van -: doodsoorzaak
Spr. 28 : 16 verstand gebrek van alle verstand: doet verdrukken
1 Pe 3 : 7 verstand gebruik je - in de omgang met je vrouw
Luk. 16 : 8 verstand gebruik je verstand
Mark. 14 : 1 verstand gebruiken voor een boze daad
Richt. 13 : 23 verstand gebruiken: door een vrouw
Ps. 119 : 34 verstand geef mij het - en ik zal uw wet onderhouden
Ps. 49 : 21 verstand geen - hebben
Jes. 44 : 19 verstand geen –
Spr. 30 : 2 verstand geen mensenverstand hebben
Jes. 11 : 2 verstand Geest van het -
Jes. 40 : 14 verstand geven: aan God: onnodig
Hand. 26 : 25 verstand gezond -
Dan. 1 : 17 verstand God gaf - in alle Chaldeeuwse boeken
Dan. 1 : 17 verstand God gaf Daniel - in allerlei gezichten en dromen
Job 12 : 13 verstand God heeft -
Spr. 19 : 8 verstand goed
Spr. 1 : 3 verstand goed -
Ps. 111 : 10 verstand goed - door vreze des hEEREN te doen
Spr. 13 : 15 verstand goed - geeft aangenaamheid
Spr. 3 : 4 verstand goed - vinden: bij God en mensen
Luk. 8 : 35 verstand goed bij zijn -
1 Sam. 25 : 3 verstand goed van verstand zijn
Spr. 11 : 12 verstand groot -
Spr. 14 : 29 verstand groot van -
Opb. 13 : 18 verstand hebben
Mark. 5 : 15 verstand herstel van - bij bezetene: door Jezus
Dan. 4 : 34 verstand hersteld
Deut. 4 : 6 verstand in de ogen der volken: door het doen van Gods wil
Neh. 8 : 14 verstand inzicht: zoeken
Job 28 : 28 verstand is van het kwaad te wijken
Mark. 3 : 23 verstand Jezus prikkelt - van de schriftgeleerden
2 Kron. 2 : 12 verstand kloek in -
2 Kron. 2 : 13 verstand kloek van -
Dan. 1 : 4 verstand kloek van -
Spr. 15 : 32 verstand krijgen: door de bestraffing te horen
Dan. 4 : 36 verstand kwam terug in Nebukadnezar
Spr. 7 : 4 verstand liefhebben
Spr. 10 : 23 verstand man van -
Jer. 3 : 15 verstand met - weiden: goede zaak
Jer. 23 : 20 verstand met – daarop letten
Matth. 22 : 37 verstand met heel uw - God liefhebben
Spr. 17 : 16 verstand missen
Spr. 5 : 1 verstand neig uw oor tot mijn -
1Jo 5 : 20 verstand om God te kennen: gave van Christus
Ex. 36 : 1 verstand om te weten hoe je iets moet doen
1 Pe 1 : 13 verstand omgordt de lendenen van uw verstand
Gal. 3 : 1 verstand on-ige Galaten
Job 39 : 20 verstand ontreekt door God gewild, bij struisvogels
Luk. 24 : 45 verstand openen: van de leerlingen: door Jezus
Filip. 4 : 7 verstand overstijgen: vrede Gods
Spr. 1 : 2 verstand redenen van het -: als doel
Hebr. 10 : 16 verstand schrijven in het -: Gods wetten
Spr. 3 : 5 verstand steunen: niet op - s
Spr. 21 : 30 verstand tegen God: is er niet
Jes. 29 : 24 verstand tot - komen
Spr. 2 : 3 verstand tot het - roepen
Spr. 2 : 6 verstand uit Gods mond komt kennis en verstand
1 Kon. 4 : 29 verstand veel -: zeer veel -: aan Salomo geschonken
Ef. 4 : 17 verstand verduisterd
Ef. 4 : 18 verstand verduisterd in het -
Spr. 4 : 5 verstand verkrijg -, vs 7
Spr. 19 : 11 verstand vertraagt toorn
Job 28 : 12 v verstand waarde
Spr. 21 : 16 verstand weg van het -: afdwalen hiervan: gevolg: dood
Jes. 40 : 14 verstand weg van het veelvoudige -
Spr. 9 : 10 verstand wetenschap der heiligen is -
Hebr. 8 : 10 verstand wetten in het - geven
Spr. 2 : 3 v verstand zoeken
Rom. 10 : 2 verstand zonder - ijver voor God hebben: ongelovige joden
Hos. 4 : 14 verstand zonder -: gevolg: omgekeerd worden
Tit. 2 : 2 v verstand
Matth. 12 : 15 verstandelijk beslissen
Rom. 12 : 1 verstandelijk dienst: verstandelijke of redelijke dienst
Spr. 6 : 32 v verstandeloos begrip
Spr. 12 : 11 verstandeloos wie ijdele mensen volgt is -
Spr. 7 : 7 verstandeloos
Spr. 9 : 6 verstandeloze bekere zich
Spr. 15 : 21 verstandeloze dwaasheid is den - blijdschap
Spr. 22 : 3 verstandeloze straf: verstandelozen worden gestraft
Spr. 11 : 12 verstandeloze veracht zijn naaste
Spr. 27 : 12 verstandeloze ziet het kwaad niet en wordt gestraft
1 Kon. 2 : 3 verstandig - handelen: daarbij gehoorzaamheid aan God
Spr. 14 : 35 verstandig -e knecht: heeft Gods welbehagen
Mark. 12 : 34 verstandig antwoorden
Ps. 119 : 125 verstandig begrip: kennen van Gods wil
Luk. 16 : 8 verstandig begrip: met overleg te werk gaan
Gen. 41 : 39 verstandig dankzij Gods openbaring
Spr. 28 : 11 verstandig de arme die - is
Spr. 1 : 5 verstandig die - is zal wijze raad bekomen
Jer. 4 : 22 verstandig en wijs en weten
Rom. 3 : 11 verstandig er is niemand die - is
Ps. 14 : 2 verstandig God zoeken is -
Deut. 29 : 9 verstandig handelen in alles: door gehoorzaamheid aan God
Ps. 101 : 1 verstandig handelen in de oprechte weg
Deut. 29 : 9 verstandig handelen: door de woorden van het verbond te dooen
Jes. 52 : 13 verstandig handelen: door Jezus
Joz. 1 : 7 verstandig handelen: in gehoorzaamheid aan Gods wet
Mark. 3 : 9 verstandig handelen: Jezus
2 Kron. 11 : 23 verstandig handelen: voorbeeld
Spr. 15 : 14 verstandig hart: een - het zal de wetenschap opzoeken
2 Kron. 26 : 5 verstandig in de gezichten Gods
Jes. 5 : 21 verstandig in eigen ogen: wee degenen die bij zichzelf - zijn
1 Sam. 16 : 18 verstandig in zaken: David
1 Kon. 3 : 9 verstandig in zedelijk gebied
Ps. 119 : 125 verstandig maak mij -
Ps. 119 : 169 verstandig maak mij - naar Uw woord
Ps. 119 : 73 verstandig maak mij -; opdat ik Uw geboden lere
Spr. 1 : 4 verstandig maken
Ps. 119 : 130 verstandig maken: door Gods woorden
Gen. 3 : 6 verstandig maken: door spijze
Hand. 13 : 7 verstandig man: Sergius Paulus
Jes. 10 : 13 verstandig menen - te zijn
Mark. 6 : 52 verstandig niet - geworden door het wonder van de broden
Jer. 10 : 21 verstandig niet - handelen: doordat men de Heer niet zocht
Jer. 4 : 22 verstandig niet - zijn: Israël
Gen. 25 : 27 verstandig op de jacht
Luk. 14 : 31 verstandig overwegen
Mark. 6 : 52 verstandig toestand van een hart en - worden
Ps. 119 : 99 verstandig verstandiger dan al mijn leraars: door Gods woord
Spr. 19 : 14 verstandig vrouw: een -e van is van de HEERE
Spr. 16 : 21 verstandig wijze van hart zal - genoemd worden
Ps. 94 : 8 verstandig worden: der goddeloze
Mark. 6 : 52 verstandig worden: door een wonder
verstandig zie ook Onverstandig
Jak. 3 : 13 verstandig zijn
Ps. 53 : 3 verstandig zijn: God zoeken
Luk. 14 : 28 verstandig
Jes. 29 : 14 verstandige beschaamd
Spr. 19 : 25 verstandige bestraffen van de - :dan zal hij wetenschap begrijpen
Luk. 10 : 21 verstandige God verbergt dingen voor -n
Spr. 10 : 13 verstandige spreken: wijsheid
Matth. 11 : 25 verstandige verbergen door God voor -n
Jes. 29 : 14 verstandige verstand van Israëls -n zal zich verbergen
Spr. 14 : 6 verstandige vindt licht wetenscnap
Spr. 14 : 33 verstandige wijsheid rust in diens hart
1 Cor. 10 : 15 verstandige
Spr. 2 : 11 verstandigheid behoedt de vrome
Ef. 5 : 17 verstandigheid en Gods wil zoeken
Spr. 8 : 1 verstandigheid en wijsheid
Spr. 16 : 23 verstandigheid en wijsheid
1 Kon. 3 : 12 verstandigheid gave Gods
Spr. 12 : 8 verstandigheid om - geprezen worden
Spr. 8 : 1 verstandigheid roept
Jak. 3 : 13 verstandigheid verschil in - onder christenen
Hos. 14 : 10 verstandigheid voor God
Spr. 3 : 13 verstandigheid voortbrengen: maakt gelukkig
Spr. 19 : 8 verstandigheid waarnemen
Spr. 2 : 2 verstandigheid zijn hart tot - neigen
Spr. 2 : 3 verstandigheid zijn stem verheffen tot de -
Dan. 9 : 13 verstandigheid
Deut. 28 : 28 verstandsverbijstering straf hier
Luk. 9 : 43 versteld allen stonden - over de majesteit van God
Matth. 19 : 25 versteld staan
Luk. 22 32 versterken broeders –: opdracht van Jezus aan Petrus
Hand. 18 : 23 versterken discipelen -: door Paulus
2 Thess. 3 : 3 versterken door de Heer: ons
1 Pe 5 : 10 versterken door God
2 Thess. 2 : 17 versterken door God: ons: in alle goed werk en woord
2 Kron. 15 : 7 versterken door te wijzen op loon naar je werk
Hand. 9 : 19 versterken door voedsel versterkt worden
Hand. 15 : 32 versterken fig.
Hand. 15 : 41 versterken fig., gemeenten -
Rom. 1 : 11 versterken geestelijk -
Dan. 10 : 19 versterken Gods woord versterkt
1 Thess. 3 : 13 versterken harten - door God, door liefde
Job 16 : 5 versterken iem. - met de mond
1 Thess. 3 : 2 versterken iemand - aangaande zijn geloof: opdat niemand wankelt in deze verdrukking
2 Kron. 31 : 4 versterken in de wet van de HEER
Richt. 7 : 10 v versterken innerlijk –: Gideon: door God
2 Kron. 1 : 1 versterken Salomo werd versterkt in zijn koninkrijk
Opb. 3 : 2 versterken versterk wat dreigde de sterven
2 Kron. 23 : 1 versterken zich -
2 Kron. 27 : 6 versterken zich -: Jotham
2 Kron. 12 : 13 versterken zich -: Rehabeam: in Jeruzalem
Gen. 48 : 2 versterken zich –: Jakob, met het oog op de komst van Jozef
Rom. 1 : 11 - 12 versterking en vertroosting
Rom. 1 : 11 versterking tot - van anderen iets meedelen
Job 14 : 8 versterven de stam van een boom in het stof verstervend
Richt. 2 : 19 versterven van de richter
Ex. 8 : 19 verstijven hart van Farao verstijfde
Matth. 13 : 22 verstikken fig.
Luk. 8 : 14 verstikken verstikt worden
Matth. 13 : 7 verstikken zaad: door dorens
Mark. 4 : 19 verstikken
Luk. 8 : 7 verstikken
Ex. 10 : 20 verstokken door God: farao’s hart
Ex. 4 : 21 verstokken door God: hart van Farao
Ex. 7 : 13 verstokken Farao’s hart verstokte
Ex. 7 : 22 verstokken Farao’s hart verstokte
Jes. 63 : 17 verstokken hart -: door God: van Israël
Ex. 9 : 35 verstokken hart –: farao’s hart werd verstokt
Ex. 14 : 17 verstokken hart –: gevolglijk handelen
Ex. 14 : 17 verstokken hart –: van de Egyptenaren: door God
Joz. 11 : 20 verstokken harten -: van de Kanaänieten: door God
2 Kron. 36 : 13 verstokken zijn hart -
Jes. 52 : 15 verstommen de koningen zullen hun mond over hem (Christus) toehouden
Jes. 49 : 17 verstoorder verstoorders van Israël zullen van hem uitgaan
Ezra 4 : 4 verstoren - in het bouwen des tempels
Jer. 31 : 28 verstoren verwoesten: door God: Israël
Deut. 28 : 20 verstoring gezonden door God hier
Jer. 6 : 7 verstoring in Jeruzalem
Jes. 59 : 7 verstoring is op hun banen
Dan. 4 : 25 verstoten door de mens: Nebukadnezar
Ps. 44 : 10 verstoten door God
Ps. 60 : 3 verstoten door God
1 Kron. 28 : 9 verstoten door God -: eeuwig
Ps. 43 : 2 verstoten door God: de psalmist
1 Kron. 28 : 9 verstoten door God: een koning die Hem verlaat
Klg. 3 : 31 verstoten door God: niet in eeuwigheid
Num. 14 : 12 verstoten Israël: God dreigt het volk te -
Richt. 11 : 2 verstoten Jefta
Luk. 4 : 29 verstoten Jezus -
1 Cor. 7 : 11 verstoten man mag zijn vrouw niet -
2 Kron. 11 : 14 verstoten priesters ten onrechte -
Dan. 4 : 32 verstoten uit de mensen - worden
Richt. 11 : 7 verstoten uit haat
Dan. 5 : 21 verstoten van de mensen -
Ps. 44 : 24 verstoten verstoot niet in eeuwigheid
Mark. 10 : 2 verstoten vrouw -
Lev. 21 : 14 verstotene
Lev. 22 : 13 verstotene
Matth. 22 : 15 verstrikken iem. In een woord -
Spr. 12 : 12 verstrikken verstrikt raken: de goddeloze
Jes. 8 : 15 verstrikken verstrikt worden zullen velen
2 Pe 2 : 20 verstrikken verstrikt worden: in de bevlekkingen van de wereld
Deut. 12 : 28 verstrikken wacht u dat gij niet verstrikt wordt
Spr. 6 : 1 verstrikken zichzelf - door de mond
Joh. 7 : 35 verstrooide verstrooiden onder de Grieken
Zach. 1 : 21 verstrooien door de heidenen
Gen. 49 : 7 verstrooien door Jakob: Simeon en Levi
Gen. 49 : 7 verstrooien en verdelen
Jes. 24 : 1 verstrooien God verstrooit de inwoners van het land
Ps. 44 : 12 verstrooien God verstrooit ons onder de heidenen
Deut. 32 : 26 verstrooien in alle hoeken zou Israël verstrooid worden
Matth. 26 : 31 verstrooien schapen
Joh. 10 : 12 verstrooien schapen -: door een wolf
Jer. 23 : 1 v verstrooien schapen –
Ez. 22 : 15 verstrooien straf
Joh. 16 : 32 verstrooien verstrooid worden: de leerlingen
Luk. 11 : 23 verstrooien versus bijeenbrengen
Matth. 12 : 30 verstrooien vs. bijeenbrengen
Ps. 107 : 40 verstrooiing als straf
2 Kron. 33 : 8 verstrooiing der Israëlieten: gevolg van ongehoorzaamheid
Hand. 8 : 1 verstrooiing door vervolging
Mark. 14 : 27 verstrooiing geval: de discipielen
Jak. 1 : 1 verstrooiing Israël
2 Kron. 7 : 20 verstrooiing Israël: oorzaak: afgoderij
Jer. 9 : 16 verstrooiing Israëls -: straf Gods
Ez. 34 : 5 verstrooiing oorzaak
Neh. 1 : 8 verstrooiing oorzaak: overtreden
Lev. 20 : 22 verstrooiing uitspuwing door het land
Esth. 3 : 8 verstrooiing van de Joden in het Perzische rijk
Jer. 10 : 21 verstrooiing van de kudde ten gevolge van onverstandig beleid
Jer. 29 : 19 verstrooiing van Israël: oorzaak: ongehoorzaamheid
Ez. 12 : 15 verstrooiing voorzegd
Neh. 1 : 8 verstrooiing voorzegd door Mozes
verstrooiing zie ook Ballingschap
Deut. 4 : 27 verstrooiing
1 Pe 1 : 1 verstrooiing
Joh. 14 : 24 vertaling Bijbel vertalen: beginsel: zedelijk: Jezus liefhebben (toepassing)
Ez. 34 : 16 vertaling spelfout
Ps. 118 : 17 vertellen de werken des HEREN -: reden: heil
Gen. 1 : 24 vertelling menselijk perspectief: vee eerst genoemd
Luk. 15 : 14 verteren alles -
Ex. 3 : 2 verteren braambos werd niet verteerd door de vuurvlam
Jak. 5 : 2 verteren door de mot
Jer. 2 : 30 verteren door een zwaard: profeten
Num. 16 : 21 verteren door God: als in een ogenblik
Jer. 5 : 3 verteren door God: de Jeruzalemmers
Jes. 31 : 8 verteren door het zwaard
Opb. 20 : 9 verteren door vuur uit de hemel
Mal. 3 : 6 verteren Israël wordt niet door God verteerd
Ps. 71 : 13 verteren laat ze verteerd worden
Jer. 14 : 12 verteren middelen van God om het volk te verteren
Jer. 24 : 10 verteren uitroeien
Ps. 69 : 10 verteren verteerd door ijver van Uw huis
Jer. 14 : 15 verteren verteerd worden door het zwaard en door de honger
Jer. 44 : 12 verteren verteerd worden in Egypteland
Hebr. 12 : 29 verteren verterend vuur is onze God
Deut. 14 : 22 vertienen
Jes. 46 : 13 vertoeven Gods heil zal niet –
Hab. 2 : 3 vertoeven zo God vertoeft het gezicht te vervullen, verbeid hem
Gen. 46 : 29 vertonen zich aan zijn vader Jakob –: door Jozef
Jer. 11 : 17 vertoornen God –
Jer. 8 : 19 vertoornen God – door afgoderij
Jer. 25 : 6 vertoornen God – door het werk van uw handen: vertoornt Mij niet!
Jer. 25 : 7 vertoornen God –: door het werk van onze handen
Jer. 25 : 7 vertoornen God –: uzelf ten kwade, tot uw eigen schade
Hos. 12 : 15 vertoornen God bitter -
Hebr. 3 : 17 vertoornen God vertoornd op het volk
1 Kon. 8 : 46 vertoornen God vertoornd tegen zondaars
Hebr. 3 : 10 vertoornen God was vertoornd op dit geslacht
Deut. 9 : 8 vertoornen ver-en: God
Zach. 1 : 2 vertoornen vertoornd zijn geweest: God
Ps. 112 : 10 vertoornen zich -: door de goddeloze
2 Pe 3 : 9 vertragen de Heer vertraagt de belofte niet
Luk. 8 : 5 vertrappen zaad vertrappen op de weg
2 Kon. 9 : 33 vertreden geval: neergestote Izebel
Jes. 63 : 6 vertreden in toorn de volken –
Jes. 10 : 6 vertreding het volk tot - stellen, gelijk het slijk der straten
Ps. 91 : 9 vertrek de Allerhoogste hebt u gesteld tot uw -
2 Sam. 22 : 3 vertrek God mijn hoog -
Ps. 107 : 41 vertrek hoog -
Ps. 59 : 2 vertrek hoog - als toevlucht: stel mij in een hoog -
Ps. 94 : 22 vertrek hoog -: de Here een - voor mij
Jes. 33 : 16 vertrek hoog -: de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog - zijn
Ps. 59 : 10 vertrek hoog -: God is mijn
Ps. 62 : 7 vertrek hoog -: God is mijn hoog -
Ps. 59 : 17 - 18 vertrek hoog -: God mij
Ps. 144 : 2 vertrek hoog -: God mijn -
Ps. 62 : 3 vertrek hoog -: God mijn - , vers 7
Ps. 20 : 2 vertrek hoog -: God zette u in een hoog -
Ps. 18 : 3 vertrek hoog -: God, mijn -
Ps. 59 : 3 vertrek hoog -: stel mij in een
Ps. 55 : 2 vertrek hoog -: stel mij in een hoog - voor degenen die tegen mij opstaan
Ps. 59 : 17 vertrek hoog -: toevlucht
Ps. 69 : 30 vertrek hoog -: uw heil, o God! zette mij in een hoog vertrek
Ps. 48 : 4 Vertrek Hoog: God is een Hoog -
Luk. 4 : 30 vertrekken door Jezus
Matth. 11 : 1 vertrekken door Jezus: doel
Ez. 12 : 3 vertrekken uit een gemeente: als teken
Luk. 9 : 4 vertrekken van een huis -
Matth. 10 : 14 vertrekken vanwege ongehoorzamen
1 Thess. 2 : 11 vertroosten als een vader zijn eigen kinderen
Hand. 20 : 12 vertroosten buitengewoon vertroost: door Paulus woord en daad
Matth. 5 : 4 vertroosten de treurende leerlingen zullen vertroost worden
Ps. 94 : 19 vertroosten door Gid: verkwikken de ziel
Ps. 71 : 21 vertroosten door God: U zult mij rondom vertroosten
Jes. 49 : 13 vertroosten door God: Zijn volk
1 Thess. 3 : 7 vertroosten door iemands geloof vertroost
2 Thess. 2 : 17 vertroosten door Jezus en God Vader: onze harten
Hand. 16 : 40 vertroosten door Paulus
2 Cor. 2 : 7 vertroosten geval
Col. 2 : 2 vertroosten harten
Col. 4 : 8 vertroosten harten
Ef. 6 : 22 vertroosten harten -
Job 2 : 11 vertroosten Job -
1 Thess. 5 : 14 vertroosten kleinmoedigen te -
Hand. 15 : 32 vertroosten met woorden
1 Thess. 4 : 18 vertroosten met woorden
2 Cor. 7 : 13 vertroosten vertroost: reden
Joh. 11 : 31 vertroosten
Job 16 : 1 vertrooster moeilijke -s
Ps. 69 : 21 vertrooster vertroosters heb ik niet gevonden
Ps. 69 : 21 vertrooster wachten naar -s
Pred. 4 : 1 vertrooster zonder - zijn
2 Cor. 1 : 7 vertroosting deelgenoten van de -
2 Cor. 1 : 5 vertroosting door Christus
Hand. 15 : 31 vertroosting door een brief
Rom. 1 : 12 vertroosting door elkaars geloof
2 Thess. 2 : 16 vertroosting eeuwige -
Rom. 1 : 11 - 12 vertroosting en versterking
Rom. 15 : 5 vertroosting God van de -
2 Cor. 1 : 3 vertroosting God: de God van alle -
Filip. 2 : 1 vertroosting in Christus
2 Thess. 2 : 17 vertroosting nu en in de hemel
2 Cor. 1 : 5 vertroosting overvloedig
Hebr. 6 : 18 vertroosting sterke - door verzekering van Godswege
Jes. 57 : 18 vertroosting voor treurigen
Ps. 2 : 12 vertrouwen - op Jezus: welgelukzalig allen die
2 Thess. 3 : 4 vertrouwen aangaande mensen: in de Heer
Spr. 25 : 19 vertrouwen beschamen: maakt iets kapot
Hebr. 2 : 13 vertrouwen door Christus: op God
Filip. 1 : 25 vertrouwen en weten
2 Kron. 32 : 10 vertrouwen geeft moed en standvastigheid
Ez. 29 : 16 vertrouwen God alleen (niet Egypte) zij uw -
Ps. 71 : 5 vertrouwen God is mijn - van mijn jeugd aan
Jer. 17 : 7 vertrouwen God is zijn –
2 Kron. 16 : 12 vertrouwen God niet - maar anderen
Ps. 143 : 8 vertrouwen God: op God -
Spr. 31 : 11 vertrouwen hart van haar heer vertrouwt op haar
Ps. 141 : 8 vertrouwen houding van: ogen op God gericht houden
Filip. 1 : 6 vertrouwen in dit vertrouwen dat
Ef. 3 : 12 vertrouwen in Jezus hebben wij de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen
2 Cor. 8 : 22 vertrouwen in mensen: hier goed
Filip. 1 : 14 vertrouwen krijgen
Hand. 27 : 11 vertrouwen meer - in vaklui dan in Paulus
Spr. 3 : 29 vertrouwen naaste die met - bij u woont
Jes. 31 : 1 vertrouwen niet op God maar iets of iem. ander
Jes. 31 : 3 vertrouwen niet op mensen -
Jes. 31 : 3 vertrouwen niet op vlees -
Filip. 3 : 3 vertrouwen niet op vlees -
Ps. 62 : 11 vertrouwen op acties: hier verkeerde acties
Ps. 118 : 8 - 9 vertrouwen op de mens: beter op de Here
Jer. 17 : 5 vertrouwen op een mens: vervloekt
Spr. 21 : 22 vertrouwen op een sterke stad
Jes. 36 : 9 vertrouwen op Egypte: om de wagens en om de ruiters
Jer. 5 : 15 vertrouwen op eigen sterkte in plaats van op God
Spr. 3 : 5 vertrouwen op eigen verstand: afgeraden
Jer. 48 : 7 vertrouwen op eigen werken en schatten
Ps. 40 : 5 vertrouwen op God
Ps. 57 : 2 vertrouwen op God
Ps. 91 : 2 vertrouwen op God
Ps. 115 : 9 vertrouwen op God
Spr. 30 : 5 vertrouwen op God
Ps. 56 : 5 vertrouwen op God - en niet vrezen
Ps. 56 : 12 vertrouwen op God - en niet vrezen
Dan. 3 : 28 vertrouwen op God -: door de drie vrienden van Daniël
Jer. 17 : 6 vertrouwen op God -: gezegend
Joz. 2 : 24 vertrouwen op God, die de overwinning zal geven: bij de twee verspieders
Spr. 22 : 19 vertrouwen op God: bevorderen
Luk. 8 : 24 vertrouwen op God: bij Jezus
2 Cor. 3 : 4 vertrouwen op God: door Christus
Ps. 125 : 1 vertrouwen op God: en niet wankelen
1 Kron. 5 : 20 vertrouwen op God: geeft overwinning
Jes. 36 : 4 v vertrouwen op God: geval
Jer. 39 : 18 vertrouwen op God: gevolg
Jer. 17 : 7 vertrouwen op God: gezegend is de man die dat doet
Spr. 29 : 25 vertrouwen op God: leidt tot plaats in hoog vertrek
Spr. 28 : 25 vertrouwen op God: maakt vet
Spr. 3 : 5 vertrouwen op God: met ganse hart
Zef. 3 : 2 vertrouwen op God: nalaten te doen
Jes. 26 : 3 vertrouwen op God: op U heeft men vertrouwd
Ps. 56 : 4 vertrouwen op God: ten dage als ik zal vrezen, zal ik op U -
2 Kon. 18 : 30 vertrouwen op God: trachten te ondermijnen
Spr. 28 : 25 vertrouwen op God: versus grootmoedigheid
Ps. 55 : 24 vertrouwen op God: voornemen
Ps. 52 : 10 vertrouwen op Gods goedertierenheid -: altoos
Flm. : 20 vertrouwen op iemands gehoorzaamheid
Job 39 : 14 vertrouwen op iets: reden: grote kracht
Jes. 59 : 3 vertrouwen op ijdelheid
Jes. 59 : 4 vertrouwen op ijdelheid vertrouwen
2 Cor. 1 : 9 vertrouwen op jezelf vertrouwen: geen - op jezelf hebben
Jer. 13 : 25 vertrouwen op leugen -
Jer. 28 : 15 vertrouwen op leugen -
Deut. 28 : 52 vertrouwen op muren: beschaamd
Jes. 30 : 12 vertrouwen op onderdrukking en verkeerdheid
Spr. 11 : 28 vertrouwen op rijkdom: komt voor de val
Jes. 30 : 16 vertrouwen op snelle paarden om te ontvluchten
Jer. 7 : 4 vertrouwen op valse woorden
Jer. 7 : 8 vertrouwen op valse woorden
Jer. 5 : 15 vertrouwen op vaste steden: tegen vijanden
Jer. 5 : 17 vertrouwen op vaste steden: tegen vijanden
Filip. 3 : 4 vertrouwen op vlees -
Ez. 33 : 13 vertrouwen op zijn gerechtigheid
Spr. 28 : 26 vertrouwen op zijn hart -: vs. wijsheid
Spr. 28 : 26 vertrouwen op zijn hart -: zotheid
Jer. 9 : 4 vertrouwen opzeggen
Spr. 14 : 26 vertrouwen sterk: in de vreze des HEEREN
Jer. 21 : 13 vertrouwen vals -
Jer. 18 : 18 vertrouwen vals –
Jer. 7 : 14 vertrouwen vals – op de aanwezigheid van Gods huis
2 Cor. 2 : 3 vertrouwen van de heiligen vertrouwen dat …
Gal. 5 : 10 vertrouwen van iemand hebben in de Heer dat hij …
Rom. 2 : 19 vertrouwen van zichzelf – dat
Jes. 57 : 13 vertrouwen verkeerd -
Ps. 146 : 3 vertrouwen verkeerd: op mensen
Jes. 12 : 2 vertrouwen versus vrezen
Ps. 146 : 3 vertrouwen Vertrouwt niet op mensen: want bij hen is geen heil
Jes. 26 : 4 vertrouwen vertrouwt op de HEER tot in der eeuwigheid
Ps. 4 : 6 vertrouwen vertrouwt op den HERE
Ps. 62 : 9 vertrouwen vertrouwt op Hem te aller tijd
Job 31 : 24 vertrouwen voorwerp van -: goud
Jes. 31 : 1 vertrouwen waarom - wij op iets of iem. anders dan God
Jer. 48 : 7 vertrouwen zelf-: verkeerd geval
vertrouwen zie ook Betrouwen
Ez. 29 : 16 vertrouwen zn. Egypte voor Israël
Ps. 65 : 6 Vertrouwen God is het - aller einden der aarde
Jes. 1 : 26 verval en herstel
Jes. 5 : 20 verval kwade en goede omkeren
2 Cor. 4 : 16 verval uiterlijke mens raakt in -
Gal. 5 : 4 verval van de genade vervallen
Spr. 11 : 14 verval van een volk: door gemis van wijze raad
Luk. 13 : 21 verval
Gen. 4 : 6 vervallen aangezicht -
Rom. 9 : 6 vervallen woord van God is niet –
2 Cor. 4 : 2 vervalsen Gods woord -
2 Cor. 2 : 17 vervalsen woord van God -: door velen
Ps. 66 : 12 verversing overvloeiende -
Richt. 5 : 5 vervlieten berg: de bergen vervloten van het aangezicht des HEEREN
Gal. 1 : 9 vervloeken die zij vervloekt
Mark. 11 : 14 vervloeken door Christus, vs 21
Ps. 55 : 16 vervloeken door David: geval
Job 5 : 3 vervloeken door Elifaz
Gen. 12 : 3 vervloeken door God
Gen. 5 : 29 vervloeken door God: aardrijk
Gen. 8 : 21 vervloeken door God: de aardbodem: niet meer
Gen. 49 : 7 vervloeken door Jakob: de toorn van Simeon en Levi
Hand. 8 : 20 vervloeken door Petrus: Simon
1 Sam. 13 : 24 vervloeken door Saul
Job 3 : 1 v vervloeken geboortedag
Richt. 21 : 18 vervloeken geval
Num. 24 : 9 vervloeken Israël -: wordt gestraft met vervloeking
Gen. 4 : 11 vervloeken Kain vervloekt
Gen. 9 : 25 vervloeken Kanaän vervloekt
Job 31 : 40 vervloeken land vervloeken
Jak. 3 : 9 vervloeken mensen -
Mal. 3 : 9 vervloeken met een vloek -
Rom. 12 : 14 vervloeken niet: vervloekt niet
Spr. 20 : 20 vervloeken vader of moeder -
Mark. 11 : 14 vervloeken van de vijgeboom, vs 21
Spr. 30 : 11 vervloeken versus zegenen
Rom. 12 : 14 vervloeken versus zegenen
Jak. 3 : 9 vervloeken versus zegenen
Jer. 17 : 5 vervloeken vervloekt is de man die op een mens vertrouwt
Spr. 28 : 27 vervloeken vervloekt worden
Jer. 11 : 3 vervloeken vervloekt zij de man die niet hoort naar de woorden van het Verbond
Jer. 20 : 14 vervloeken vervloekt zij mijn geboortedag
Joz. 9 : 22 vervloeken vervloekt zijt gijlieden: gezegd door Jozua tot de Gibeonieten
Luk. 6 : 28 vervloeken zegen hen die u vervloeken
1 Sam. 3 : 13 vervloeken zich vervloekt maken: zonen van Eli
Hand. 23 : 12 vervloeken zichzelf -
Mark. 14 : 71 vervloeken zichzelf -: door Petrus
1 Cor. 12 : 3 vervloeken
Opb. 22 : 3 vervloeking geen enkele - meer in het Nieuwe Jeruzalem
Job 3 : 1 v vervloeking geval
Matth. 21 : 19 vervloeking geval
Rom. 3 : 14 vervloeking hun mond is vol - en bitterheid
2 Pe 2 : 14 vervloeking kinderen van de -
Hebr. 6 : 8 vervloeking nabij zijn aan de -
Jer. 44 : 12 vervloeking tot een – worden: overblijfsel van Juda in Egypte
Jer. 42 : 18 vervloeking u zult wezen tot een –
Gen. 3 : 14 vervloeking van de slang
2 Kron. 34 : 24 vervloeking vervullen
Job 31 : 22 vervloeking zelf-: voorwaardelijke
Neh. 5 : 13 vervloeking
Gen. 4 : 1 vervloekt van de aardbodem: Kain
2 Kon. 9 : 34 vervloekte Izebel
Ps. 37 : 22 vervloekte versus gezegende
Ps. 37 : 22 vervloekte vervloekten zullen uitgeroeid worden
Matth. 25 : 41 vervloekte
Matth. 10 : 23 vervolgen aanwijzingen van de Heer bij vervolging
Jes. 14 : 6 vervolgen Babel vervolgd
Job 30 : 15 vervolgen begrip
Matth. 5 : 44 vervolgen bidt voor hen die u –
Luk. 21 12 vervolgen de gelovigen zullen vervolgd worden
1 Cor. 15 : 9 vervolgen de gemeente -: door Paulus
Richt. 8 : 4 vervolgen de Midianieten –: door Gideon
Opb. 12 : 13 vervolgen door de draak: de vrouw
Job 19 : 22 vervolgen door God
Klg. 3 : 43 vervolgen door God
Jer. 29 : 18 vervolgen door God: overgeblevenen van Juda
Spr. 13 : 21 vervolgen door het kwaad: de zondaars
Hand. 22 : 4 vervolgen door Paulus
Hand. 26 : 11 vervolgen door Paulus
Gal. 1 : 23 vervolgen door Paulus: de gemeente
Hand. 26 : 14 v vervolgen door Paulus: Jezus
Job 19 : 22 vervolgen door vrienden
Deut. 28 : 22 vervolgen door ziekten
Hand. 7 : 52 vervolgen en doden
Matth. 5 : 11 - 12 vervolgen gelukkig bent u wanneer zij u -
Ex. 14 : 23 vervolgen geval: de Egyptenaars vervolgen de Israëlieten
Gal. 4 : 29 vervolgen Izaäk vervolgd door Ismaël
Klg. 3 : 52 vervolgen Jeremia vervolgd
Hand. 22 : 7 vervolgen Jezus -: door Saul
Hand. 9 : 5 vervolgen Jezus -: door Saulus
Hand. 22 : 6 vervolgen Jezus -: via zijn leerlingen
Joh. 5 : 16 vervolgen Jezus – door de Joden: omdat hij op sabbat genas
Joh. 11 : 57 vervolgen Jezus vervolgd
Job 30 : 15 vervolgen Job vervolgd
Ps. 119 : 86 vervolgen met leugen
Ps. 109 : 16 vervolgen om te doden
Gal. 6 : 12 vervolgen ontduiken
Gal. 5 : 11 vervolgen Paulus werd vervolgd: reden
Hand. 7 : 52 vervolgen profeten -
Luk. 11 : 49 vervolgen profeten en apostelen -
Richt. 4 : 22 vervolgen Sisera –: door Barak
Matth. 5 : 10 vervolgen terwille van de gerechtigheid
Hand. 22 : 4 vervolgen tot de dood toe
Joh. 15 : 20 vervolgen van Christus
Joh. 15 : 20 v vervolgen van de heiligen: door de wereld
Klg. 3 : 66 vervolgen vervolg ze (o God) met toorn, de tegenstanders
1 Cor. 4 : 13 vervolgen vervolgd worden
Ps. 49 : 6 vervolgen vervolgd worden door ongerechtigen
2 Cor. 4 : 9 vervolgen vervolgd, maar niet verlaten
Lev. 26 : 7 vervolgen vijanden -
2 Sam. 22 : 38 vervolgen vijanden -
2 Tim. 3 : 12 vervolgen vromen zullen vervolgd worden
Hand. 26 : 14 v vervolgen woord door Jezus gebruikt tegenover Saul
Rom. 12 : 14 vervolgen zegent wie -
Ex. 15 : 9 vervolgen
Lev. 26 : 17 vervolgen
Ps. 69 : 27 vervolgen
Jes. 30 : 16 vervolger achtervolger
Spr. 28 : 1 vervolger geen - en toch vluchten
Jer. 17 : 18 vervolger laat mijn -s beschaamd worden
Joz. 2 : 16 vervolger ontsnappen aan -s
1 Tim. 1 : 13 vervolger Paulus eertijds een -
Ps. 119 : 84 vervolger recht doen over jouw vervolgers: door God
Ps. 142 : 7 vervolger red mij van mij -s
Filip. 3 : 6 vervolger van de gemeente: Saul (Paulus)
Ps. 119 : 157 vervolger vele -s
Jer. 15 : 15 vervolger wreek mij van mijn vervolgers
Jer. 15 : 15 vervolger
Jer. 20 : 11 vervolger
Klg. 4 : 19 vervolger
Hos. 8 : 3 vervolging als gevolg van eigen zonden
Joh. 5 : 18 vervolging begrip
Hand. 22 : 4 vervolging begrip
Matth. 10 : 21 vervolging binnen familie
Matth. 10 : 18 vervolging doel: getuigenis afleggen
2 Thess. 1 : 4 vervolging en verdrukking
Jer. 26 : 22 vervolging geval: Uria vervolgd
Hand. 8 : 1 vervolging grote -
1 Sam. 17 : 26 vervolging hoon: Christus mee gehoond
Opb. 6 : 10 vervolging in eindtijd: door de wereld
Matth. 2 : 13 vervolging Jezus voorwerp van –
Opb. 1 : 9 vervolging Johannes vervolgd
Rom. 8 : 35 vervolging kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Mark. 4 : 17 vervolging leidt soms tot val
Klg. 5 : 5 vervolging lijden: op onze halzen
Hebr. 13 : 3 vervolging meeleven: denkt aan de gevangenen alsof u medegevangene was
Joh. 16 : 3 vervolging motieven vervolgers
Hand. 14 : 5 vervolging na evangelieverkondiging
2 Tim. 3 : 10 vervolging navolgen van Paulus' -en
1 Sam. 22 : 18 vervolging om Davids wil
Mark. 4 : 17 vervolging om het woord van God
Matth. 13 : 21 vervolging om het woord: gevaar: afval
Mark. 4 : 17 vervolging onderscheiden van verdrukking
Hand. 8 : 2 vervolging ontstaan van een grote -
2 Tim. 3 : 11 vervolging Paulus' -en
2 Tim. 3 : 11 vervolging redden uit -en: door de Heer: -en van Paulus
Matth 24 : 9 vervolging van de christenen: in de eindtijd
2 Thess. 1 : 4 vervolging van de gemeente aldaar
Joh. 15 : 21 vervolging van de wereld: jegens gelovigen: oorzaak: onkunde
Matth. 5 : 13 vervolging van gelovigen: als tucht
Joh. 5 : 18 vervolging van Jezus: 2 redenen
Joh. 5 : 16 vervolging van Jezus: omdat hij op sabbat genas
2 Thess. 1 : 4 vervolging verdragen
2 Tim. 3 : 11 vervolging verdragen
Hand. 26 : 11 vervolging versus verdrukking
Hand. 13 : 50 vervolging verwekken van een -: door de Joden: tegen Paulus en Barnabas
Mark. 10 : 29 vervolging voor een evangelist
2 Cor. 12 : 10 vervolging welgevallen in -en
Ps. 119 : 161 vervolging zonder oorzaak
Klg. 4 : 18 v vervolging
Matth. 10 : 16 v vervolging
Matth. 22 : 6 vervolging
Mark. 12 : 5 vervolging
Ps. 58 : 4 vervreemd goddelozen
Job 19 : 13 vervreemden mensen van Job vervreemd
Ez. 14 : 4 vervreemden van God -
Jes. 1 : 4 vervreemden zich - van God
Hos. 8 : 12 vervreemding tov Gods wet
Hand. 13 : 9 vervuld met Heilige Geest
Ez. 27 : 25 vervuld Tyrus
Matth. 3 : 15 vervullen alle gerechtigheid –
Ef. 4 : 10 vervullen alles -: dat beoogt Christus
2 Sam. 7 : 10 vervullen dagen
Luk. 2 : 21 vervullen dagen
Luk. 1 : 23 vervullen dagen van een dienst worden vervuld
Gen. 25 : 24 vervullen dagen vervuld om te baren
Luk. 2 : 6 vervullen dagen werden vervuld dat Maria zou baren
Gen. 29 : 21 vervullen dagen zijn vervuld
Gen. 9 : 1 vervullen de aarde -: vervult de aarde
Joh. 19 : 28 vervullen de Schrift -
Joh. 13 : 18 vervullen de Schrift -: de Schrift moet worden vervuld
Spr. 8 : 21 vervullen door de wijsheid: onze schatkamers
1 Kon. 2 : 27 vervullen door een mens: Gods profetie
Hab. 2 : 3 vervullen door God
Luk. 1 : 53 vervullen door God: met goede dingen: hongerigen
Rom. 15 : 13 vervullen door God: ons: met alle blijdschap
1 Sam. 3 : 12 vervullen door God: zijn woord
Hand. 3 : 18 vervullen door God: Zijn woord: lijden van Zijn Christus
Matth. 21 : 4 vervullen door Jezus: een voorzegging in het Oude Testament
Rom. 8 : 4 vervullen eis van Gods wet
Jes. 44 : 26 vervullen God bevestigd het woord van Zijn knecht
Ez. 12 : 25 vervullen God maakt dat zijn woord gedaan wordt
Jer. 1 : 12 vervullen Gods woord
Klg. 2 : 17 vervullen Gods woord: door God
Matth. 13 : 34 vervullen Gods woord: geval
Opb. 17 : 17 vervullen Gods woorden zullen vervuld worden
Joh. 16 : 6 vervullen hart vervuld van droefheid
2 Kron. 5 : 14 vervullen huis Gods: met de heerlijkheid des HEEREN
2 Kron. 36 : 21 vervullen jaren
Ex. 1 : 7 vervullen land Egypte vervuld met Israëlieten
Luk. 2 : 40 vervullen met -: Jezus
Hand. 13 : 52 vervullen met blijdschap
2 Tim. 1 : 4 vervullen met blijdschap vervuld worden
Ex. 28 : 3 vervullen met de geest der wijsheid: door God
Ex. 31 : 3 vervullen met de Geest Gods
Hand. 13 : 52 vervullen met Heilige Geest
Luk. 1 : 41 vervullen met heilige Geest: Elizabeth
Hand. 13 : 45 vervullen met jaloersheid vervuld
Col. 1 : 9 vervullen met kennis van Gods wil
Hand. 3 : 10 vervullen met ontzetting en verbazing
Luk. 4 : 28 vervullen met toorn vervuld
Joh. 7 : 8 vervullen Mijn tijd is nog niet vervuld
Luk. 24 : 44 vervullen moeten
Pred. 6 : 7 vervullen onvervuld blijft de begeerlijkheid
Joh. 18 : 32 vervullen opdat het woord van Jezus vervuld werd
Matth. 2 : 15 vervullen opdat vervuld werd
Matth. 8 : 17 vervullen opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet Jesaja
Luk. 22 16 vervullen pascha: in het Kon. van God
Matth. 12 : 17 vervullen profetie –: door Jezus
Matth. 2 : 23 vervullen profetie –: geval
Matth. 27 : 9 vervullen profetie vervuld
Matth. 13 : 14 vervullen profetie wordt vervuld aan bepaalde mensen
Jak. 2 : 23 vervullen Schrift werd vervuld: geval
Matth. 4 : 14 vervullen Schriftwoord –
Jes. 40 : 2 vervullen strijd is vervuld: van Jeruzalem
2 Tim. 4 : 17 vervullen ten volle -: de prediking: door Paulus
Luk. 21 24 vervullen tijden van de volken
Matth. 2 : 17 vervullen toen werd vervuld
Jer. 13 : 12 vervullen van wijn
Filip. 1 : 11 vervullen vervuld met de vrucht van de gerechtigheid
Jes. 2 : 6 vervullen vervuld met goddeloosheid
Luk. 1 : 15 vervullen vervuld met Heilige Geest
Hand. 4 : 31 vervullen vervuld met Heilige Geest: allen
Rom. 1 : 29 vervullen vervuld van alle ongerechtigheid
Luk. 6 : 11 vervullen vervuld van uitzinnigheid
Ef. 3 : 19 vervullen vervuld worden tot de hele volheid van God
Rom. 15 : 14 vervullen vervuld: vol van
Luk. 22 37 vervullen voorzegging aangaande Jezus moest in vervulling gaan
Luk. 21 22 vervullen wat geschreven staat
2 Thess. 1 : 11 vervullen welbehagen van goedheid en werk van geloof
Matth. 5 : 17 vervullen wet en profeten: door Christus: daartoe kwam Hij
Gal. 6 : 2 vervullen wet van Christus -
Joh. 18 : 9 vervullen woord -: NT in NT
Joh. 15 : 25 vervullen woord moet worden vervuld
1 Kon. 1 : 14 vervullen woorden -
Luk. 1 : 20 vervullen woorden worden vervuld
Ef. 5 : 18 vervullen wordt vervuld met [de] Geest
Luk. 9 : 51 vervulling in - gaan: dagen
Col. 2 : 10 vervulling in Christus: wij voleindigd in hem
Rom. 15 : 21 vervulling meewerken aan de – van een Schriftwoord: geval
Hand. 4 : 31 vervulling met de Heilige Geest: geeft vrijmoedigheid
Joh. 19 : 24 vervulling van de Schrift
Luk. 22 37 vervulling wat Jezus betreft, heeft een –
Rom. 13 : 10 vervulling wet: de liefde is de – van de wet
2 Cor. 12 : 20 verwaandheid
1 Tim. 4 : 14 verwaarlozen genadegave -
Luk. 11 : 42 verwaarlozen het oordeel en de liefde van God
Hebr. 9 : 28 verwachten Christus -
Matth. 11 : 3 verwachten Christus - door Johannes de Doper
Ps. 37 : 9 verwachten die Jhwh verwachten zullen de aarde erfelijk bezitten
Gal. 5 : 5 verwachten door de Geest
Gal. 5 : 5 verwachten door de Geest
Rom. 8 : 25 verwachten en hoop
Ps. 69 : 7 verwachten God -
Ps. 130 : 5 v verwachten God -
Jes. 8 : 17 verwachten God -
Jes. 40 : 31 verwachten God -
Jes. 30 : 18 verwachten God - : welgelukzalig zijn die allen, die Hem verwachten
Ps. 52 : 11 verwachten Gods naam -: reden
1 Thess. 1 : 10 verwachten Gods Zoon uit de hemelen -
Luk. 23 51 verwachten het koninkrijk van God -: door Jozef van Arimathea
Jes. 25 : 9 verwachten Jezus -
2 Pe 3 : 12 verwachten komst van de dag van God
Jes. 60 : 9 verwachten kustlanden zullen God verwachten
Rom. 8 : 25 verwachten met volharding
2 Cor. 8 : 5 verwachten niet zoals wij verwachtten
2 Pe 3 : 14 verwachten nieuwe hemelen en een nieuwe aarde
Gal. 5 : 5 verwachten op grond van geloof
1 Cor. 1 : 7 verwachten openbaring van onze Heer Jezus Christus
Rom. 8 : 19 verwachten reikhalzend
Micha 7 : 7 verwachten uitzien naar de Heere
Jer. 3 : 23 verwachten van de heuvelen en de menigte der bergen: tevergeefs
Jud : 21 verwachten verwacht de barmhartigheid van de Heer tot eeuwig leven
Filip. 3 : 20 verwachten wij verwachten de Heer Jezus als Heiland
Hand. 28 : 6 verwachten
Luk. 21 26 verwachting bange – in de eindtijd
Luk. 2 : 25 verwachting bij Simeon
2 Cor. 8 : 5 verwachting boven -
2 Sam. 23 : 5 verwachting Davids -
Job 11 : 20 verwachting der goddelozen
Richt. 20 : 41 verwachting doorkruist
2 Kon. 5 : 11 verwachting doorkruist
Filip. 1 : 20 verwachting en hoop
1 Kron. 29 : 15 verwachting er is geen - (wat het leven op aarde betreft)
Jer. 29 : 11 verwachting geven: door God
Ps. 71 : 5 verwachting God is mijn -
Opb. 15 : 4 verwachting in de eindtijd: naties zullen voor God neerbuigen
Jer. 17 : 13 verwachting Israëls – is Jahweh
Richt. 16 : 20 verwachting niet uitkomend
Ps. 146 : 5 verwachting op God
Spr. 23 : 18 verwachting op God: zal niet afgesneden worden
Filip. 1 : 20 verwachting reikhalzende -
Gen. 13 : 12 verwachting sombere - bij Abram aangaande Saraï en de Egyptenaren
Richt. 17 : 13 verwachting valse –
Jer. 29 : 31 verwachting valse – wekken
Jer. 4 : 10 verwachting valse –: geval
Tit. 2 : 13 verwachting van de gelukkige hoop
Spr. 10 : 28 verwachting van de goddelozen: zal vergaan
Job 14 : 19 verwachting van de mens: God verderft de verwachting van de mens
Hebr. 10 : 37 verwachting van de wederkomst: 'nog een zeer korte tijd'
Spr. 11 : 7 verwachting van een overleden vrome vergaat niet (gevolgtrekking)
Ps. 62 : 6 verwachting van God is mijn -
Rom. 8 : 23 verwachting van het zoonschap
Hebr. 10 : 27 verwachting van oordeel: vreselijke -
Spr. 11 : 7 verwachting vergaan
Hand. 12 : 11 verwachting verlost uit al de - van het volk der Joden
Hebr. 10 : 27 verwachting vreselijke verwachting van oordeel
Luk. 12 : 35 verwachting
Jer. 14 : 8 verwachting God is Israëls Verwachting
Rom. 11 : 14 verwant verwanten naar het vlees
Jes. 19 : 2 verwarren door God
Jes. 19 : 2 verwarring door God gesticht
Gal. 1 : 7 v verwarring door verkeerde leer
Hand. 19 : 29 verwarring Efeze vol van de -
Richt. 7 : 22 verwarring gesticht door God in het vijandelijke leger
1 Cor. 14 : 33 verwarring God is niet een God van -
Hand. 17 : 13 verwarring in - brengen
Gal. 5 : 10 verwarring in - brengen
Hand. 9 : 22 verwarring in - brengen: door een nieuwe leer: hier een goede zaak
Esth. 3 : 15 verwarring in Susan
Hand. 15 : 24 verwarring oorzaak: tegengestelde leringen
Micha 2 : 6 verwarring over profeten en hun boodschappen
Hand. 19 : 32 verwarring vergadering in -
1 Cor. 14 : 33 verwarring versus vrede
1 Pe 3 : 14 verwarring wordt niet in - verwarring gebracht
Hand. 12 : 18 verwarring
Hand. 16 : 20 verwarring
2 Cor. 12 : 20 verwarring
Richt. 2 : 12 verwekken de HEERE tot toorn –
Hebr. 11 : 11 verwekken door Abraham: Isaak
Richt. 2 : 16 verwekken door God: richteren
Jer. 33 : 14 verwekken een goed woord –: vervullen: door God
1 Cor. 4 : 15 verwekken fig. door het evangelie
Hebr. 1 : 5 verwekken God verwekt Christus als zoon
Jes. 45 : 13 verwekken in gerechtigheid: door God
Hand. 13 : 32 verwekken Jezus verwekt door God
Flm. : 10 verwekken kind –: in geestelijke zin
2 Tim. 2 : 23 verwekken twisten -
Richt. 3 : 15 verwekken verlosser –: door God
Matth. 1 : 20 verwekken wat in Maria is verwekt, was uit H.Geest
Jes. 24 : 4 verwelken het land
Jak. 1 : 11 verwelken rijke zal verwelken in zijn –
Spr. 29 : 21 verwennen
Lev. 19 : 14 verwensen dove – verboden
Jer. 15 : 10 verwensen Jeremia verwenst
Jer. 44 : 12 verwensing een – worden: overblijfsel van Juda in Egypte
Jer. 42 : 18 verwensing tot een – worden
Jer. 23 : 20 verwerkelijken gedachten: door God
Gen. 41 : 51 - 52 verwerken ellende -
2 Tim. 3 : 8 verwerpelijk -e mensen
Luk. 14 : 35 verwerpelijk praktisch - zijn
1 Tim. 4 : 4 verwerpelijk voedsel: niet is - als het met dankzegging wordt genomen
2 Tim. 3 : 8 verwerpelijk wat het geloof betreft
2 Cor. 13 : 5 v verwerpelijk zijn
Hebr. 6 : 8 verwerpelijk zijn
2 Cor. 13 : 6 verwerpelijk zijn: niet - zijn
Luk. 10 : 16 verwerpen Christus - is God -
1 Pe 2 : 4 verwerpen Christus door mensen verworpen
1 Pe 2 : 7 verwerpen Christus is verworpen
2 Cor. 4 : 2 verwerpen de verborgen dingen van de schande -
Opb. 11 : 2 verwerpen de voorhof buiten de tempel
Opb. 3 : 16 verwerpen door Christus
Jer. 6 : 30 verwerpen door God
Hos. 4 : 6 verwerpen door God: 10-stammenrijk
1 Sam. 16 : 7 verwerpen door God: Eliab
Jer. 7 : 29 verwerpen door God: en verlaten
Jer. 7 : 29 verwerpen door God: het volk van Juda, het geslacht van Zijn verbolgenheid
2 Kon. 17 : 20 verwerpen door God: Israël
2 Kon. 24 : 20 verwerpen door God: Jeruzalem en Juda
2 Kon. 13 : 23 verwerpen door God: niet verworpen is Israël
1 Sam. 16 : 1 verwerpen door God: Saul als koning
Jer. 7 : 15 verwerpen door God: van Israël
1 Sam. 15 : 23 verwerpen door God: van Saul, dat hij geen koning zij
Ps. 71 : 9 verwerpen door God: verwerp mij niet in de tijd van de ouderdom
Hos. 9 : 17 verwerpen door God: volk der tien stammen
2 Kon. 23 : 27 verwerpen door God: vs. verkoren
2 Tim. 2 : 23 verwerpen dwaze en ongerijmde twistvragen te verwerpen
1 Pe 2 : 4 verwerpen en waardeschatting
Hebr. 12 : 17 verwerpen Ezau verworpen
1 Tim. 4 : 7 verwerpen fabels -
Jes. 33 : 15 verwerpen gewin der onderdrukkingen
1 Sam. 10 : 19 verwerpen God -
Ez. 23 : 35 verwerpen God -
2 Kon. 17 : 15 verwerpen Gods inzettingen -
Jer. 6 : 19 verwerpen Gods wet –
1 Sam. 15 : 23 verwerpen Gods woord -
Jes. 30 : 12 verwerpen Gods woord -
Jud : 8 verwerpen heerschappij -
Klg. 5 : 21 verwerpen Israël: zou God Israël geheel verwerpen?
Mark. 8 : 31 verwerpen Jezus -
Joh. 12 : 48 verwerpen Jezus -
Luk. 4 : 29 verwerpen Jezus verworpen
Luk. 17 : 25 verwerpen Jezus verworpen
Joh. 19 : 15 verwerpen Jezus verworpen
Luk. 10 : 16 verwerpen leerlingen van Christus - is Christus zelf -
Luk. 20 10 v verwerpen profeten -
Tit. 3 : 10 verwerpen sektarisch mens -
Num. 14 : 31 verwerpen smadelijk -: het beloofde land
Spr. 13 : 18 verwerpen tucht
Spr. 8 : 33 verwerpen tucht -
Ps. 118 : 22 verwerpen van Christus
1 Pe 2 : 4 verwerpen versus uitverkiezen en kostbaar achten
Ps. 51 : 13 verwerpen verwerp mij niet van Uw aangezicht
Luk. 9 : 22 verwerpen verworpen worden: Jezus
Spr. 4 : 15 verwerpen weg der bozen: verwerp dien
Hebr. 10 : 28 verwerpen wet van Mozes -
verwerpen zie ook Afwijzen
verwerpen zie ook Uitwerpen
Luk. 14 : 35 verwerpen
Joh. 15 : 6 verwerping buiten geworpen als de rank
Luk. 19 14 verwerping Christus' -
Luk. 20 15 verwerping Christus' -: buiten de wijngaard
Joh. 9 : 34 verwerping geval
Hand. 18 : 13 verwerping grond: in strijd met de wet
Rom. 11 : 15 verwerping Israëls –
Luk. 20 17 verwerping Jezus' -
Jes. 66 : 5 verwerping lijden om Zijns naams wil
Hand. 21 : 36 verwerping Paulus verworpen
Luk. 9 : 22 verwerping van Jezus
2 Kron. 24 : 21 verwerping van Zacharia de profeet
Matth. 5 : 13 verwerping wegens smakeloosheid
1 Sam. 8 : 7 verwerping zie ook Afwijzing
Gen. 20 : 9 verwijt aan Abraham: door Abimelech
Ex. 14 : 12 verwijt aan Mozes: door het volk
Luk. 10 : 40 verwijt door Martha aan Jezus
Richt. 8 : 1 verwijt geval
Col. 3 : 13 verwijt tegen iemand hebben
Jak. 1 : 5 verwijt zonder - geeft God
Gen. 31 : 27 verwijt
2 Cor. 10 : 2 verwijt
Matth. 11 : 21 verwijten door Christus
Mark. 16 : 14 verwijten door de Heer
Mark. 16 : 14 verwijten door de Heer: ongeloof
Matth. 11 : 20 verwijten door Jezus
Matth. 27 : 44 verwijten Jezus verweten
Richt. 8 : 15 verwijten smadelijk –
Luk. 7 : 32 verwijten
2 Kron. 24 : 27 verwijzing door de Bijbel naar een ander Bijbelboek
Jes. 42 : 14 verwoesten door God: zijn vijanden
Luk. 11 : 17 verwoesten elk koninkrijk verdeeld tegen zichzelf wordt verwoest
Spr. 11 : 3 verwoesten verkeerdheid verwoest de trouwelozen
Jer. 15 : 8 verwoester door God doen komen
Jes. 49 : 17 verwoester verwoesters van Israël zullen van hem uitgaan
Jer. 6 : 26 verwoester zal snel over ons komen
Jes. 33 : 1 verwoester
Jer. 20 : 8 verwoesting aangekondigd
Spr. 24 : 2 verwoesting bedenken: door boze lieden
Amos 3 : 10 verwoesting door - schatten verzamelen
Jer. 4 : 26 verwoesting door God berokkend als straf
2 Kon. 3 : 19 verwoesting geboden door God
2 Kron. 30 : 7 verwoesting gevolg van overtredingen
Luk. 6 : 49 verwoesting grote -
Mark. 13 : 14 verwoesting gruwel van de -
Jes. 47 : 11 verwoesting onstuimige –
2 Kron. 29 : 8 verwoesting oorzaak: zonde
Pred. 7 : 16 verwoesting over zichzelf brengen
Jer. 9 : 11 verwoesting steden van Juda
Hos. 12 : 2 verwoesting vermenigvuldigen
2 Kron. 18 : 33 verwonden Achab door een pijl verwond
Ps. 69 : 27 verwonden door God: David
Spr. 12 : 18 verwonden door scherpe woorden
Jes. 53 : 5 verwonden Jezus verwond om onze overtredingen
Luk. 20 12 verwonden
Luk. 24 : 12 verwonderen bij zichzelf verwonderd was Petrus over wat er was gebeurd
Luk. 1 : 21 verwonderen oorzaak; ongewoonheid
Joh. 5 : 20 verwonderen opdat u zich verwondert
Luk. 24 : 11 verwonderen Petrus was verwonderd bij het open graf
Hand. 13 : 41 verwonderen verwondert u
Joh. 5 : 28 verwonderen verwondert u hierover niet
Luk. 2 : 33 verwonderen zich -
Luk. 4 : 22 verwonderen zich -
Luk. 8 : 25 verwonderen zich -
Gal. 1 : 6 verwonderen zich -
Luk. 7 : 9 verwonderen zich - : door Christus
Luk. 9 : 43 verwonderen zich - over alles wat Jezus deed: door allen
Luk. 11 : 14 verwonderen zich - over de genezing van een stomme bezetene
Mark. 12 : 17 verwonderen zich - over Jezus
Matth. 27 : 14 verwonderen zich - over Jezus: door Pilatus
Luk. 20 26 verwonderen zich - over Jezus' antwoord
Mark. 6 : 6 verwonderen zich - over ongeloof: door Jezus
Matth. 15 : 31 verwonderen zich -: door de menigte
Luk. 11 : 38 verwonderen zich -: door een farizeeër: over Jezus
Gen. 43 : 33 verwonderen zich -: geval
1Jo 3 : 13 verwonderen zich -: niet doen in dit geval
Mark. 15 : 44 verwonderen zich -: oorzaak: verwachting doorkruist
Matth. 8 : 27 verwonderen zich -: over het natuurwonder
Matth. 22 : 22 verwonderen zich -: over Jezus' antwoord
Mark. 15 : 3 v verwonderen zich -: Pilatus
Opb. 17 : 8 verwonderen zich – : over het Beest
Joh. 7 : 21 verwonderen zich – over een wonderwerk op sabbat
Joh. 7 : 15 verwonderen zich – over Jezus’ geleerdheid
Matth. 9 : 33 verwonderen zich –: door de menigten: over de genezing van een stomme bezetene
Matth. 8 : 10 verwonderen zich –: door Jezus: over het grote geloof van de hoofdman
Opb. 17 : 6 - 7 verwonderen zich –: door Johannes
Matth. 8 : 27 verwondering geval
Matth. 21 : 19 verwondering geval
Joh. 9 : 8 verwondering geval
Hand. 2 : 12 verwondering geval
Opb. 17 : 6 verwondering grote -
Matth. 15 : 31 verwondering over wonderen van genezing
Jer. 41 : 5 verwonding zichzelf -en toebrengen
Jes. 3 : 9 verwording der maatschappij
Opb. 19 : 21 verzadigen alle vogels werden verzadigd van het vlees
Luk. 9 : 17 verzadigen allen werden verzadigd
Luk. 16 : 21 verzadigen begerig zich te -
Spr. 30 : 15 verzadigen begrip
Pred. 6 : 3 verzadigen de ziel -
1 Sam. 2 : 5 verzadigen die verzadigd waren hebben zich verhuurd om brood
Ps. 145 : 16 verzadigen door God: al wat leeft
Jer. 5 : 7 verzadigen door God: en toch overspel bij de kinderen Israëls
Ps. 105 : 40 verzadigen door God: Israëlieten: met manna
Ex. 16 : 12 verzadigen door God: met brood
Ps. 132 : 15 verzadigen door God: met brood
Ps. 103 : 5 verzadigen door God: met het goede
Jer. 31 : 14 verzadigen door God: zijn volk: met goed
Ez. 27 : 33 verzadigen door goederen
Mark. 6 : 42 verzadigen door Jezus: de menigte
Joh. 6 : 11 verzadigen door Jezus: een menigte van vijfduizend mannen
Ez. 27 : 33 verzadigen en rijk maken
Matth. 5 : 6 verzadigen geestelijke behoefte
Mark. 8 : 8 verzadigen geval
Jes. 1 : 11 verzadigen God verzadigd van de slachtoffers
Jes. 53 : 11 verzadigen Jezus zal verzadigd worden
Matth. 15 : 37 verzadigen menigten werden verzadigd
Ps. 90 : 14 verzadigen met Gods goedertierenheid
Ps. 91 : 16 verzadigen met langheid der dagen -: door God
Ez. 7 : 19 verzadigen niet kunnen -
Pred. 1 : 8 verzadigen niet te -: oog en oor
Jes. 56 : 11 verzadigen niet verzadigd kunnen worden
Pred. 4 : 8 verzadigen onverzadigbaar door rijkdom
Spr. 19 : 23 verzadigen verzadigd vernachten
Luk. 6 : 21 verzadigen verzadigd worden
Deut. 31 : 20 verzadigen verzadigd worden: Israël in het beloofde land
Filip. 4 : 12 verzadigen verzadigd zijn: Paulus soms
Luk. 6 : 25 verzadigen verzadigd zijn: wee u
Jes. 55 : 2 verzadigen wat niet - kan
Deut. 33 : 23 verzadigen wees verzadigd van de goedgunstigheid des HEEREN
Spr. 1 : 31 verzadigen zich - met de gevolgen van verkeerde raadslagen
Spr. 12 : 11 verzadigen zichzelf -
Spr. 12 : 14 verzadigen zichzelf - van de vrucht van de mond
Jes. 58 : 11 verzadigen ziel -: door God
Spr. 30 : 9 verzadigen
Joh. 6 : 12 verzadigen
Joh. 6 : 26 verzadigen
Deut. 23 : 24 verzadiging begrip
Matth. 14 : 19 verzadiging bij de wonderbare spijziging
Spr. 18 : 20 verzadiging door gevolgen van iemands spreken
Spr. 13 : 25 verzadiging door rechtvaardigheid
Spr. 27 : 7 verzadiging een verzadigde ziel vertreedt het honigzeem
Ruth 2 : 18 verzadiging geval
Ps. 65 : 5 verzadiging met het goede van Gods huis
Hos. 13 : 6 verzadiging risico: hoogmoed, God vergeten
Spr. 14 : 14 verzadiging van je eigen wegen
Spr. 13 : 25 verzadiging versus gebrek
Job 31 : 28 verzaken God -
Tit. 2 : 12 verzaking van de goddeloosheid en de wereldse begeerten
Ps. 47 : 10 verzamelen de edelen der volken zijn verzameld tot Israël
Matth. 12 : 30 verzamelen door de Heer Jezus: mensen
Joh. 15 : 6 verzamelen door engelen: goddelozen
Opb. 16 : 16 verzamelen door God: de koningen van het aardrijk, te Harmagedon
Zef. 3 : 8 verzamelen Door God: heidenen en koninkrijken: ten gerichte
1 Kron. 16 : 35 verzamelen God, verzamel ons
Luk. 12 : 18 verzamelen goederen -
Matth. 6 : 26 verzamelen in schuren
2 Tim. 4 : 3 verzamelen leraars -
Opb. 16 : 14 verzamelen mensen –: door demonen
Matth. 6 : 19 v verzamelen schatten -
2 Kon. 23 : 1 verzamelen tot de koning: al de oudsten
Ps. 106 : 47 verzamelen verzamel ons uit de heidenen
Gen. 49 : 33 verzamelen verzameld worden tot je volk: onmiddelijk na het sterven
Gen. 6 : 21 verzamelen voedsel -: door God opgedragen
Joh. 4 : 36 verzamelen vrucht voor het eeuwige leven
Luk. 8 : 4 verzamelen zich -
Mark. 7 : 1 verzamelen zich -: tot Jezus
Opb. 19 : 17 verzamelen zich –: verzamelt u tot grote maaltijd van God
Opb. 7 : 3 verzegelen aan het voorhoofd
Jes. 29 : 11 verzegelen boek
2 Cor. 1 : 22 verzegelen door God -: ons: met de Geest
Jer. 32 : 10 verzegelen koopbrief
Ef. 1 : 13 verzegelen met de Heilige Geest
Matth. 27 : 66 verzegelen steen voor het graf werd verzegeld
Opb. 10 : 4 verzegelen verborgen houden, afsluiten
Ef. 4 : 30 verzegelen verzegeld met de Heilige Geest van God
Dan. 12 : 9 verzegelen woorden -
Opb. 22 : 10 verzegelen woorden -
Joh. 6 : 27 verzegelen Zoon des mensen is verzegeld door God
Rom. 4 : 21 verzekerd ten volle -
Luk. 22 59 verzekeren dat iets het geval is
Hand. 12 : 15 verzekeren dat iets zo is
Richt. 11 : 10 verzekeren geval
2 Cor. 2 : 8 verzekeren iem. - van liefde
Col. 4 : 12 verzekeren verzekerd in de hele wil van God
Rom. 8 : 38 verzekeren verzekerd zijn
Rom. 14 : 5 verzekeren zijn: ieder zij in zijn eigen denken ten volle verzekeren
Rom. 4 : 21 verzekering volle -
2 Tim. 4 : 15 verzet tegen de leer: Alexander de kopersmid
2 Kon. 24 : 20 verzet Zedekia's - tegen de koning van Babel
Rom. 13 : 2 verzetten weerstaan en –
2 Thess. 2 : 4 verzetten zich -: door de mens der zonde
Rom. 13 : 2 verzetten zich – tegen de overheid
Ps. 69 : 15 verzinken laat mij niet -
Ps. 69 : 3 verzinken
2 Pe 1 : 16 verzinnen fabel
2 Pe 1 : 16 verzinnen kunstig verzonnen fabels
2 Pe 2 : 3 verzinnen woorden: door valse leraars
2 Kron. 2 : 3 verzoek aan Huram
Joh. 4 : 40 verzoek inwilligen: door Jezus: blijven bij de Samaritanen
Jak. 1 : 14 verzoek oorzaak: inwendig: begeerte
Gen. 50 : 5 verzoek van Jozef aan Farao
Matth. 4 : 3 verzoeken aanleiding: begeerte, behoefte (honger)
Esth. 4 : 8 verzoeken Ahasveros voor haar volk
Jak. 1 : 13 verzoeken begrip
2 Kron. 9 : 1 verzoeken beproeven
Luk. 23 : 35 verzoeken Christus -: vgl. 1 Cor. 10/11, Luk. 4, "Als u …"
Hebr. 2 : 18 verzoeken Christus verzocht
Joh. 8 : 6 verzoeken doel: grond voor aanklacht
Matth. 4 : 6 verzoeken door de duivel: appèl op behoefte, schriftuurlijke argumentatie
Matth. 4 : 1 verzoeken door de duivel: Jezus verzocht in de woestijn
Mark. 1 : 13 verzoeken door de satan
1 Thess. 3 : 5 verzoeken door de satan
Richt. 2 : 22 verzoeken door God: beproeven hier
Richt. 3 : 4 verzoeken door God: beproeven hier
Jak. 1 : 13 verzoeken door het kwade
1 Cor. 16 : 12 verzoeken dringend -
Ps. 95 : 9 verzoeken en beproeven
2 Cor. 10 : 1 - 2 verzoeken en vermanen
Ps. 95 : 9 verzoeken God -
Hand. 15 : 10 verzoeken God -
Hebr. 3 : 9 verzoeken God -
Mal. 3 : 14 verzoeken God - door hoogmoedigen en goddelozen, zij ontkomen schijnbaar
Ps. 106 : 14 verzoeken God - door Israël
Num. 14 : 22 verzoeken God - door mannen
Ex. 17 : 7 verzoeken God -: bij Massa en Meriba
Deut. 6 : 16 verzoeken God -: geval: verzoeking te Massa
Deut. 6 : 16 verzoeken God niet -
Matth. 4 : 7 verzoeken God niet verzoeken
Jes. 7 : 12 verzoeken God niet willen -, terwijl er geen verzoeking is
Jak. 1 : 13 verzoeken God verzoekt niemand
2 Kron. 32 : 31 verzoeken hier beproeven
Spr. 28 : 10 verzoeken iem. -: gevolg zelf vallen
Richt. 2 : 22 verzoeken in de zin van beproeven
Richt. 3 : 4 verzoeken in de zin van beproeven
Luk. 11 : 16 verzoeken Jezus -
Luk. 10 : 25 verzoeken Jezus - : door een wetgeleerde
Matth. 22 : 18 verzoeken Jezus - door tegenstanders
Mark. 10 : 2 verzoeken Jezus -: door de farizeeën
Matth. 22 : 35 verzoeken Jezus -: in een woord trachten te vangen
Matth. 16 : 1 verzoeken Jezus -: vraag om een teken
Hebr. 4 : 15 verzoeken Jezus in alle dingen verzocht als wij
Mark. 12 : 15 verzoeken Jezus verzocht
Joh. 8 : 6 verzoeken Jezus verzocht
Matth. 19 : 3 verzoeken Jezus verzocht door de farizeeen
Jes. 53 : 3 verzoeken Jezus verzocht in krankheid
Mark. 8 : 11 verzoeken Jezus: men wilde hem -
Jak. 1 : 14 verzoeken proces van verzoeken
Hebr. 11 : 37 verzoeken verzocht worden
Jak. 1 : 13 verzoeken verzocht worden
Hebr. 2 : 18 verzoeken verzocht worden en lijden
Hebr. 2 : 18 verzoeken verzocht worden: Christus helpt
1 Thess. 5 : 12 verzoeken vragen
Dan. 7 : 16 verzoeken zekerheid van iemand - over iets
Deut. 12 : 28 verzoeken zie ook Verstrikken
Matth. 4 : 3 verzoeker duivel
1 Thess. 3 : 5 verzoeker satan
Matth. 16 : 23 verzoeking aanstoot
Jak. 1 : 2 verzoeking allerlei -en
1 Pe 1 : 6 verzoeking allerlei -en
1 Pe 1 : 6 verzoeking bedroeft
Gen. 3 : 13 verzoeking bedrog in -
Gal. 6 : 1 verzoeking begrip
Spr. 1 : 10 verzoeking bewillig niet
Luk. 22 40 verzoeking bidden om niet in - te komen
Luk. 22 46 verzoeking bidden opdat u niet in - komen
Jak. 1 : 2 verzoeking bron van vreugde!
Neh. 13 : 21 verzoeking commerciële -
Hebr. 3 : 8 verzoeking de dag van de - in de woestijn
1 Cor. 10 : 13 verzoeking doel: aftrekken, doen vallen
1 Pe 1 : 7 verzoeking doel: beproefd maken, vgl. goud
Matth. 6 : 13 verzoeking door de boze
Pred. 7 : 7 verzoeking druk van -
Luk. 8 : 13 verzoeking een tijd van -
Gen. 3 : 6 verzoeking en begeerte
Jak. 1 : 14 verzoeking en begeerte
Matth. 4 : 6 verzoeking en behoefte aan erkenning
Jak. 1 : 2 v verzoeking en beproeving
Jak. 1 : 12 verzoeking en beproeving
Hebr. 2 : 18 verzoeking en lijden: bij Christus
Hebr. 4 : 16 verzoeking genade in -
Luk. 8 : 13 verzoeking gevolg: afvallen en niet meer geloven
Matth. 6 : 13 verzoeking God kan ons er naar toe leiden
Gal. 6 : 1 verzoeking in - komen
Hebr. 3 : 1 verzoeking in - moet je Jezus beschouwen
Jak. 1 : 2 verzoeking in - vallen
1 Tim. 6 : 9 verzoeking in - vallen: vanwege materialisme
Jak. 1 : 2 verzoeking kijk op -
Luk. 11 : 3 verzoeking leidt ons niet in -
1 Pe 1 : 6 verzoeking nodig
Gen. 39 : 12 verzoeking ontvlucht: door Jozef
Jak. 1 : 12 verzoeking onze houding in -: verdragen
Luk. 17 : 2 verzoeking past op uzelf bij een -
Gen. 3 : 1 verzoeking proces van -
2 Pe 2 : 9 verzoeking redden uit -: door God
Jak. 1 : 21 verzoeking tegen -: Gods woord ontvangen
Luk. 8 : 13 verzoeking tijd van -
1 Cor. 10 : 13 verzoeking uitkomst in -
Opb. 3 : 10 verzoeking uur van de -
Mark. 8 : 12 verzoeking van Christus: zuchten
Luk. 6 : 46 v verzoeking vaststaan in
1 Cor. 10 : 13 verzoeking verdragen
Jak. 1 : 12 verzoeking verdragen
Gen. 39 : 7 v verzoeking verleiding tot overspel
Luk. 22 28 verzoeking volharding in
Deut. 17 : 16 verzoeking voorkomen
Mark. 14 : 38 verzoeking voorkomen door te waken en te bidden
Matth. 26 : 41 verzoeking voorkomen van -: door te bidden en te waken
Ps. 119 : 110 verzoeking zie ook Strik
Joz. 7 : 21 verzoeking zien en begeren
Gal. 4 : 14 verzoeking
Lev. 16 : 29 verzoendag 7e maand, 10e dag
Lev. 16 : 32 verzoendag eeuwige inzetting
Lev. 16 : 29 verzoendag geen werk doen
Hebr. 9 : 7 verzoendag grote – : offers
Hebr. 9 : 25 verzoendag hogepriester gaat jaarlijks in het heiligdom met vreemd bloed
Lev. 16 : 30 verzoendag reiniging van het volk
Lev. 16 : 31 verzoendag rustdag
Lev. 16 : 29 verzoendag zielen verootmoedigen
Lev. 23 : 27 verzoendag
Num. 29 : 7 v verzoendag
Zach. 3 : 9 Verzoendag vervulling van de grote -
Num. 7 : 89 verzoendeksel aanspraakplaats
Ex. 30 : 6 verzoendeksel boven ark der getuigenis
Ex. 25 : 21 verzoendeksel boven op de ark
1 Kron. 28 : 11 verzoendeksel huis van het -
Num. 7 : 89 verzoendeksel plaats
Ex. 30 : 6 verzoendeksel plaats van samenkomst
Ex. 26 : 34 verzoendeksel plaats: op de ark der getuigenis
Ex. 25 : 17 verzoendeksel
Ex. 31 : 7 verzoendeksel
Gen. 32 : 20 verzoenen aangezicht van Ezau te verzoenen zoeken: door Jakob
Col. 1 : 22 verzoenen christen is verzoend
2 Sam. 21 : 3 verzoenen door David
2 Cor. 5 : 19 verzoenen door God: de wereld: met zichzelf verzoenend in Christus
2 Cor. 5 : 18 verzoenen door God: ons: met zichzelf: door Christus
Ps. 65 : 4 verzoenen door God: onze overtredingen
Col. 1 : 20 verzoenen door het bloed van Christus
Ez. 43 : 20 verzoenen en ontzondigen
Col. 1 : 20 verzoenen God zoekt alle dingen met Zichzelf te verzoenen
Spr. 16 : 14 verzoenen grimmiigheid van een koning -
Deut. 32 : 43 verzoenen land
Gen. 32 : 20 verzoenen met een geschenk
Ef. 2 : 16 verzoenen met God: door het kruis
Rom. 5 : 10 verzoenen met God: ons: door de dood van Christus
Spr. 16 : 6 verzoenen misdaad: door goedertierenheid en trouw
Jes. 47 : 11 verzoenen niet kunnen –: plotseling verderf
Jes. 22 : 14 verzoenen ongerechtigheid -
Jes. 40 : 2 verzoenen ongerechtigheid -
1 Sam. 3 : 14 verzoenen ongerechtigheid -: door een slacht- of spijsoffer
Jes. 6 : 7 verzoenen ongerechtigheid doen wijken
Deut. 21 : 8 verzoenen vergoten bloed -
Deut. 32 : 43 verzoenen volk
Matth. 5 : 24 verzoenen zich – met zijn broeder
Col. 1 : 22 verzoenen zondaar - : middel, wijze
Jes. 6 : 7 verzoenen zonde: door kool van het hemelse altaar
Spr. 6 : 35 verzoening aannemen: geen - a
2 Cor. 5 : 18 verzoening bediening van de -
Spr. 6 : 35 verzoening begrip
Rom. 5 : 10 verzoening begrip: opheffen vijandschap, vrede met andere partij
Rom. 5 : 10 verzoening behoudenis als gevolg van -
2 Kron. 30 : 18 verzoening bidden om -
1Jo 2 : 2 verzoening Christus de - voor onze zonden
2 Kron. 29 : 24 verzoening doen
Lev. 9 : 7 verzoening doen door offeranden
1 Kron. 6 : 49 verzoening doen over het volk
Lev. 16 : 16 verzoening doen voor de tent der samenkomst
Ex. 32 : 30 verzoening doen voor een zonde
Lev. 16 : 16 verzoening doen voor het heilige
Hebr. 2 : 17 verzoening doen: door Christus: voor de zonden van het volk
Lev. 5 : 6 verzoening doen: door de priester: met een schuldoffer
2 Kron. 30 : 18 verzoening doen: door God
Lev. 16 : 32 verzoening doen: in de heilige linnen kleren
Ex. 30 : 10 verzoening doen: op de hoornen van het reukaltaar
Ef. 2 : 16 verzoening doet vijandschap teniet
Lev. 17 : 11 verzoening door bloed: reden
Num. 25 : 13 verzoening door doodstraf
Spr. 6 : 35 verzoening door een geschenk
Num. 35 : 33 verzoening door het bloed: ingeval van doodslag
Rom. 5 : 11 verzoening door onze Heer Jezus Christus hebben wij de verzoening ontvangen
2 Sam. 21 : 9 verzoening door wraak
Lev. 4 : 20 verzoening en vergeving
Lev. 4 : 26 verzoening en vergeving
Lev. 4 : 31 verzoening en vergeving
Lev. 5 : 10 verzoening en vergeving
Lev. 19 : 22 verzoening en vergeving
Matth. 5 : 24 verzoening geboden
Num. 35 : 31 verzoening geen - nemen voor de schuldige doodslager
Lev. 19 : 22 verzoening geval
Jer. 18 : 23 verzoening maken: door God: over onze ongerechtigheid
Gen. 6 : 3 verzoening noodzaak door twist God - mens
Num. 8 : 12 verzoening offers ter -
Lev. 16 : 30 verzoening om u te reinigen
Lev. 14 : 53 verzoening over een huis doen
Ps. 79 : 9 verzoening over onze zonden: gevraagd aan God
Lev. 17 : 11 verzoening over zielen verzoening doen
Num. 8 : 21 verzoening ter reiniging
Col. 1 : 22 verzoening van de zondaar een subdoel
Lev. 16 : 33 verzoening van mensen en zaken
Lev. 17 : 11 verzoening voor de ziel doen: door het bloed
Lev. 8 : 15 verzoening voor het altaar doen
Lev. 16 : 34 verzoening voor het volk eenmaal per jaar
1Jo 2 : 2 verzoening voor zonden: Christus
2 Cor. 5 : 19 v verzoening woord van de -: door God in de apostelen gelegd
Ex. 30 : 12 verzoening zoengeld
1Jo 4 : 10 verzoening zoenoffer: Christus
Num. 16 : 47 verzoening doen over het volk
Ex. 9 : 27 verzondigen zich –: door Farao
Ex. 9 : 34 verzondigen zich –: door Farao
Hand. 13 : 18 verzorgen door God: Israël: in de woestijn
Rom. 8 : 26 verzuchten door de Geest
Rom. 8 : 26 verzuchting onuitsprekelijke -en van de Geest
Joz. 9 : 15 verzuim geval: God niet vragen
2 Kron. 30 : 5 verzuim pascha
Hebr. 10 : 25 verzuimen onze eigen bijeenkomst niet -
Gen. 34 : 9 verzwageren verzoek om te -
2 Kron. 18 : 1 verzwageren zich - aan Achab
Ex. 8 : 32 verzwaren hart –: Farao verzwaarde zijn hart
Ex. 10 : 1 verzwaren hart –: Farao’s hart en dat van zijn knechten: door God
Ex. 9 : 7 verzwaren hart van Farao werd verzwaard
Ex. 9 : 34 verzwaren hart: zijn hart –: door farao en zijn knechten
Ex. 8 : 15 verzwaren zijn hart –: door Farao
Esth. 2 : 10 verzwijgen afkomst
Luk. 5 : 14 verzwijgen bevolen door Jezus
Luk. 8 : 56 verzwijgen bevolen: door de Heer Jezus
Joh. 16 : 12 verzwijgen door de Heer
Joh. 16 : 4 verzwijgen door Jezus tot later tijd
Richt. 14 : 6 verzwijgen door Simson: aan zijn ouders
Matth. 17 : 9 verzwijgen geboden
Luk. 9 : 21 verzwijgen geboden
Joh. 12 : 42 verzwijgen geloof in Jezus -
1 Sam. 10 : 16 verzwijgen geval
1 Sam. 25 : 19 verzwijgen geval: hier goed: Abigail
Luk. 9 : 36 verzwijgen het gezicht en de Godsopenbaring tijdelijk -
Rom. 16 : 25 verzwijgen in de tijden van de eeuwen
Spr. 12 : 23 verzwijgen soms nodig
Ruth 3 : 14 verzwijgen
Spr. 4 : 26 vestigen wel -: uw wegen
Jer. 6 : 27 vesting Jeremia tot een – gesteld
Jes. 29 : 3 vesting vestingen opwerpen tegen Jeruzalem: door God
Gen. 4 : 4 vet deel van Abels offer aan God
Matth. 13 : 15 vet hart
Spr. 15 : 30 vet maken: gebeente: door een goed gerucht
Jes. 6 : 10 vet maken: hart
Spr. 13 : 4 vet maken: ziel van de vlijtige
Richt. 3 : 17 vet man: Eglon
Lev. 3 : 17 vet verbod
Lev. 7 : 23 v vet verboden te eten
Deut. 31 : 20 vet worden
Jer. 5 : 28 vet zijn: goddelozen die – zijn
Ex. 23 : 18 vette het vette van Gods feest niet laten vernachten
Jes. 5 : 17 vette rijk, welgedaan persoon
Ps. 65 : 12 vettigheid Uw voetstappen druipen van -
Col. 1 : 11 vgl opgewekt door de heerlijkheid
Ez. 1 : 10 vier aangezichten van de cherubs
Joh. 11 : 39 vier dagen
Joh. 11 : 17 vier dagen in het graf lag Lazarus
Opb. 7 : 1 vier hoeken van de aarde
Opb. 5 : 8 vier levende wezens rond de troon van God
Opb. 5 : 6 vier lev. wezens in hun midden is het Lam
Matth. 15 : 38 vierduizend mannen verzadigd
Hebr. 11 : 27 vieren pascha
Opb. 5 : 8 vierentwintig oudsten rondom de troon van God
Opb. 4 : 4 vierentwintig tronen met oudsten
2 Kron. 9 : 19 Vierentwintig leeuwen bij Salomo's troon
Ps. 6 : 1 v vijand -en kunnen je ziek maken
Luk. 19 27 vijand -en van Christus
Ps. 37 : 20 vijand de -en van Jhwh zullen verdwijnen
Opb. 11 : 12 vijand de vijanden van de twee getuigen
1 Kon. 11 : 14 v vijand door God verwekt
Richt. 3 : 12 vijand gesterkt door God: Eglon
Deut. 28 : 48 vijand gezonden door God hier
Jes. 63 : 10 vijand God als -: tegen Zijn weerspannig volk
1 Sam. 28 : 16 vijand God als -: van Saul
Ex. 23 : 22 vijand God als – van Israëls -en
2 Pe 3 : 16 vijand God gaf de vijand over in hun hand
Deut. 23 : 14 vijand God geeft uw vijanden voor uw aangezicht
Jer. 5 : 10 vijand God stuurt de vijand van Israël aan
Deut. 33 : 27 vijand God verdrijve en verdelge de - (van Israël)
1 Sam. 13 : 20 vijand God veroorzaakt innerlijke verdeeldheid en strijd in leger vijand
2 Kon. 17 : 39 vijand God zal ons redden uit de hand van al uw vijanden
1 Sam. 2 : 1 vijand Hanna's -en
Ps. 106 : 10 vijand hater
2 Kron. 26 : 13 vijand helpen tegen de -
Ex. 23 : 4 v vijand houding t.o. -
2 Thess. 3 : 15 vijand iemand als een - beschouwen
Joz. 21 : 44 vijand Israëls vijanden: al hun vijanden gaf Jhwh in hun hand
Joz. 21 : 44 vijand Israëls vijanden: niemand van hun vijanden bestond voor hun aangezicht
Jes. 42 : 13 vijand Jhwh zal zijn -en overweldigen
1 Cor. 15 : 26 vijand laatste -: de dood
Ex. 23 : 29 vijand langzaam verdrijven
Luk. 6 : 27 vijand lief te hebben
Rom. 12 : 20 vijand liefde tot de –: voedsel e.d. geven
Luk. 6 : 35 vijand liefhebben van uw -en
Lev. 26 : 16 v vijand machtig als gevolg van ongehoorzaamheid van het volk
2 Sam. 7 : 9 vijand mijn -en: God roeit ze uit
Richt. 1 : 21 vijand niet verdreven
Richt. 2 : 2 v vijand niet verdreven: gevolg: ellende
Richt. 1 : 27 v vijand niet verdrijven
Matth. 5 : 43 v vijand omgaan met je -
Ps. 66 : 3 vijand onderwerpt zich geveinsdelijk aan God
1 Kron. 17 : 8 vijand onze -en: uitroeien: door God: gedaan voor David
Richt. 2 : 14 vijand overgegeven aan vijanden (als straf)
Lev. 26 : 25 vijand overgegeven worden in de hand van de -
Richt. 2 : 14 vijand overmacht (als straf)
Richt. 8 : 34 vijand redden van de hand van -en rondom
Richt. 16 : 23 vijand relatief begrip: relatief tot een of een groep mensen
Luk. 10 : 19 vijand satan
Ps. 71 : 11 vijand spreekt van God
Ps. 143 : 12 vijand uitroeien: gebed om
Matth. 22 : 44 vijand van Christus
2 Sam. 12 : 14 vijand van God
Jak. 4 : 4 vijand van God
Ps. 92 : 10 vijand van God: de zondaar
Ps. 68 : 22 vijand van God: God zal de kop van zijn vijanden verslaan
Ps. 139 : 18 vijand van God: verheffen
Rom. 5 : 10 vijand van God: waren wij, maar nu zijn wij verzoend met God
Ps. 68 : 2 vijand van God: zijn vijanden zullen verstrooid worden
Spr. 24 : 17 vijand verblijd u niet als uw vijand valt
Ex. 15 : 6 vijand verbreken
1 Sam. 2 : 1 vijand verheffing boven -en
Richt. 2 : 14 vijand verkocht worden in de hand van de -en wegens afgoderij
Deut. 28 : 7 vijand verslagen indien het volk God gehoorzaamt
Jak. 4 : 4 vijand versus vriend
Micha 7 : 8 vijand vijanden hebben
Joz. 24 : 11 vijand vijanden in de hand van Israël gegeven
1 Cor. 15 : 25 vijand vijanden van Christus
Hebr. 10 : 13 vijand vijanden van Jezus
Deut. 28 : 7 vijand vliedt indien je God gehoorzaamt
Spr. 16 : 7 vijand vrede met -en dankzij behagen aan God
1 Sam. 7 : 13 vijand weerhouden: door God: geval: Filistijnen
Spr. 25 : 21 vijand weest goed voor uw -
2 Kron. 20 : 27 vijand zich verblijden over de nederlaag der vijanden
Ps. 69 : 5 vijand zijn om valse oorzaken
1 Kon. 8 : 37 vijand
Ps. 71 : 9 vijand
Ex. 23 : 27 vijanden bestrijden: door God
Ps. 124 : 1 v vijanden God bevrijdt van -
Ps. 110 : 5 vijanden verslaan door God
Col. 1 : 21 vijandig gezind door boze werken
Hand. 26 : 9 vijandig veel -s gedaan: door Paulus
Ef. 2 : 16 vijandschap doden: door het kruis
1 Sam. 18 : 29 vijandschap geworteld in vrees ivm 'impact' behoefte
Gen. 3 : 14 vijandschap gezet door God
Num. 25 : 17 vijandschap God roept op tot vijandig handelen met de Midianieten
Luk. 23 12 vijandschap in – leven: door Pilatus en Herodes vóór hun behandeling van Jezus
Jak. 4 : 4 vijandschap jegens God
Jud : 15 vijandschap jegens God
Gal. 4 : 16 vijandschap t.o. de waarheid
Rom. 8 : 7 vijandschap tegen God
Col. 1 : 21 vijandschap tegenover God
Num. 35 : 22 vijandschap uit - doden
Matth. 10 : 36 vijandschap uit oorzaak van Christus
Gal. 5 : 20 vijandschap werk van het vlees
Zach. 8 : 10 vijandschap
Joh. 6 : 10 vijfduizend mannen werden gespijzigd
Jer. 29 : 17 vijg boze (oneetbaar slechte) vijgen
Jer. 24 : 2 vijg boze (slechte) -en: fig. voor slechte mensen
Jer. 29 : 17 vijg fig. afschuwelijk, rotte -en
Jer. 24 : 2 vijg goede -en: fig. voor mensen
Jes. 38 : 21 vijg klomp vijgen als middel tot genezing
2 Kon. 20 : 7 vijg klomp vijgen genas Hizkia's zweer
Jer. 24 : 2 vijg pluk: eerste
Luk. 6 : 44 vijg plukken
Mark. 11 : 13 vijgeboom beeld van Israël
Spr. 27 : 18 vijgeboom bewaren
Jak. 3 : 12 vijgeboom brengt vijgen voort
Joel 1 : 7 vijgeboom Israël
Richt. 9 : 11 vijgeboom nut
Luk. 13 : 7 vijgeboom omhakken
Luk. 21 29 vijgeboom Ziet de vijgeboom en alle bomen
Luk. 13 : 6 vijgeboom zinnebeeld van Israël
Matth. 24 : 32 vijgeboom
Mark. 13 : 28 vijgeboom
Matth. 21 : 19 vijgenboom vervloekt
Opb. 6 : 13 vijgenboom zijn onrijpe vruchten afwerpend
Jer. 24 : 1 vijgenkorf gezicht van de twee -ven
Jer. 24 : 1 vijgenmand gezicht van de twee -en
Pred. 2 : 6 vijver aanleggen
2 Pe 3 : 14 vinden door de Heer: ons: bij Zijn komst
Matth. 3 : 17 vinden door God: welbehagen in Zijn geliefde Zoon
Deut. 22 : 1 v vinden eigendom van ander vinden en dan wat te doen
Luk. 11 : 10 vinden en zoeken
Hand. 17 : 27 vinden en zoeken van God
Jer. 29 : 13 - 14 vinden God zoeken en –
Spr. 19 : 8 vinden goede -: met verstandigheid
Gen. 16 : 7 vinden Hagar - : door de Engel van Jahweh
Hebr. 11 : 5 vinden Henoch niet gevonden
Matth. 16 : 25 vinden leven -
Pred. 7 : 24 vinden moeilijk te -
Luk. 15 : 32 vinden na verloren te zijn geweest
Spr. 1 : 28 vinden niet -: God niet -: als vergelding
Joh. 7 : 34 vinden niet –: Jezus niet –
Luk. 15 : 24 vinden versus verliezen
Spr. 8 : 17 vinden wijsheid -
Matth. 10 : 39 vinden zijn ziel - versus verliezen
2 Tim. 1 : 17 vinden zoeken en -: geval
Jes. 58 : 9 vinger uitsteken van de -s
Ez. 5 : 17 virus plaag (toepassing)
Jona 1 : 17 vis door God beschikt
Jona 2 : 10 vis door God beschikt
Luk. 24 : 42 vis gebakken –
Ps. 148 : 7 vis looft God, gij walwissen
Matth. 17 : 27 vis met geld in bek
1 Kon. 4 : 33 vis Salomo sprak van de -en
Joh. 6 : 11 vis vermenigvuldiging van -sen
Ps. 105 : 29 vis vissen gedood door God
Jes. 50 : 2 vis vissen stervend van dorst in droogvallende rivier
Deut. 14 : 9 v vis
Hebr. 11 : 13 visie
Gen. 15 : 1 visioen Abram
Ez. 1 : 1 visioen hemelen werden geopend
Ez. 3 : 15 visioen kan iem. verbazen
Jer. 24 : 1 visioen schenken: door God
Col. 2 : 18 visioen valse -en
Ez. 1 : 4 visioen van Ezechiël
visioen zie ook Gezicht
Ez. 11 : 25 visioen
Ez. 32 : 3 visnet fig.
Matth. 4 : 21 visnet verstellen
Jer. 16 : 16 visser fig.
Luk. 5 : 7 vissersbedrijf
Luk. 5 : 4 v visvangst wonderbare -
Ex. 29 : 2 vlade ongezuurde -n
Jes. 42 : 25 vlam in - zetten: door God: Israël
Jak. 3 : 6 vlam in – zetten
Jes. 43 : 2 vlam zal u niet aansteken
Hos. 2 : 8 vlas is van God
Jes. 43 : 17 vlaswiek uitgaande –
Gal. 5 : 13 vlees aanleiding voor het -
Hebr. 5 : 6 vlees aardse lichaam van bloed, spieren, zenuwen etc
2 Pe 2 : 10 vlees achterna gaan
1 Sam. 15 : 9 vlees Agag werd niet verbannen noch het beste
Jes. 40 : 6 vlees alle - is gras
Luk. 3 : 6 vlees alle - zal de behoudenis van God zien
1 Kon. 17 : 6 vlees argument tegen vegetarisme
Rom. 8 : 5 vlees bedenken de dingen van het –
Rom. 8 : 6 vlees bedenken door het –: de dood
Rom. 8 : 7 vlees bedenken door het –: vijandschap tegen God
Gal. 5 : 17 vlees begeert tegen de Geest
Gal. 5 : 16 vlees begeerte van het -
1Jo 2 : 16 vlees begeerte van het -
Ef. 2 : 3 vlees begeerten van ons -: daardoor werden wij geleid
Rom. 3 : 20 vlees begrip: hier mens van vlees en bloed
Col. 1 : 24 vlees begrip: lichaam
2Jo : 7 vlees begrip: lichaam
Ps. 145 : 21 vlees begrip: wezen met aardse lichamen van vlees en bloed
Mark. 13 : 20 vlees behouden
Joz. 5 : 9 vlees besnijden
1 Cor. 1 : 29 vlees betekenis hier: mens van vlees en bloed, of zondige natuur
Joh. 6 : 51 vlees betekenis: lichaam (Christus' vlees)
2 Cor. 7 : 1 vlees bevlekking van -
Jud : 23 vlees bevlekt: kleed
Col. 2 : 23 vlees bevrediging van het vlees
Gal. 3 : 3 vlees brengt lijden
Hebr. 10 : 20 vlees Christus' - = lichaam
Hebr. 5 : 7 vlees dagen in het –: Jezus’ leven op aarde
Gen. 6 : 3 vlees de mens is -
Joh. 1 : 13 vlees de wil van het –
Hebr. 2 : 14 vlees deelhebben aan bloed en –: door Jezus
Col. 2 : 18 vlees denken van zijn -
Ex. 28 : 42 vlees der schaamte
Pred. 11 : 10 vlees doe het kwade weg van uw vlees
Col. 2 : 13 vlees dood (geestelijk) in de onbesnedenheid van uw vlees
Richt. 3 : 22 vlees dood dan uw leden
2 Cor. 12 : 7 vlees doorn voor het -
Matth. 19 : 6 vlees één - zijn: man en vrouw
Ef. 5 : 31 vlees één vlees worden in het huwelijk
Mark. 10 : 8 vlees één vlees zijn door het huwelijk
Spr. 11 : 17 vlees eigen - schaden
2 Sam. 19 : 12 vlees en been
Rom. 13 : 14 vlees en begeerten
Ef. 6 : 12 vlees en bloed
Gen. 29 : 14 vlees en gebeente: u bent mijn gebeente en mijn vlees
1 Pe 3 : 18 vlees en geest
Deut. 22 : 11 vlees en Geest: niet tegelijk openbaren
Spr. 5 : 11 vlees en lichaam
2 Pe 2 : 10 vlees en onreine begeerte
Job 14 : 22 vlees en ziel
Ps. 63 : 2 vlees en ziel
Jes. 10 : 18 vlees en ziel
Rom. 14 : 21 vlees eten
Deut. 12 : 15 vlees eten van - is geoorloofd
1 Sam. 9 : 23 vlees eten: toegestaan
Joh. 3 : 6 vlees geboren uit vlees
Gal. 5 : 24 vlees gekruisigd door de gelovige
1 Pe 4 : 6 vlees geoordeeld in -
Col. 2 : 11 vlees geoordeeld in de besnijdenis van Christus
Jer. 25 : 31 vlees gericht houden met alle –: door God
Joh. 1 : 14 vlees geworden: door het Woord
Ex. 16 : 8 vlees God gaf vlees aan de avond
Gal. 5 : 24 vlees hartstochten en begeerten
Rom. 7 : 5 vlees hartstochten van de zonden: door de wet gewekt
Filip. 1 : 24 vlees in het - (lichaam) blijven
Rom. 7 : 5 vlees in het - zijn
Ef. 2 : 11 vlees in het - zijn: vroeger
Flm. : 16 vlees in het -: vs. In de Heer
Rom. 8 : 9 vlees in het vlees –: de gelovige is niet in het –
Rom. 8 : 8 vlees in het vlees –: zij die hierin zijn kunnen God niet behagen
Col. 2 : 1 vlees in het vlees: in het lichaam
Rom. 7 : 18 vlees in mijn - woont geen goed
Rom. 7 : 23 vlees in mijn leden een andere wet
Hebr. 9 : 10 vlees inzettingen van -
1Jo 4 : 2 vlees Jezus in het – gekomen
Filip. 1 : 22 vlees leven in vlees (lichaam)
Gen. 9 : 15 v vlees levende ziel van alle -
Lev. 15 : 16 vlees lichaam
Mark. 14 : 38 vlees lichaam
Col. 2 : 1 vlees lichaam
Hebr. 10 : 20 vlees lichaam
1 Pe 3 : 21 vlees lichaam
Col. 2 : 11 vlees lichaam van het - (van de zondige geaardheid)
Col. 1 : 22 vlees lichaam van zijn -
Hebr. 5 : 6 vlees lichaam, hier zelfs zondeloos lichaam
Gal. 2 : 20 vlees lichaam: leven in het vlees
Ef. 5 : 29 vlees lichaam: niet te haten
Jud : 8 vlees lichaam: verontreinigen
1 Pe 4 : 1 vlees lijden in -
Rom. 8 : 3 vlees maakt wet van God krachteloos
Joh. 17 : 2 vlees mens
Gal. 2 : 17 vlees mens: geen - wordt gerechtvaardigd om grond van werken van wet
2 Cor. 5 : 16 vlees mensen niet meer naar het - kennen
Rom. 7 : 26 vlees met het - dien ik de wet van de zonde
Lev. 16 : 4 vlees met water baden alvorens de helige linnen kleren aan te doen
Gen. 9 : 4 vlees met zijn ziel
Ps. 63 : 2 vlees mijn - verlangt naar U
2 Sam. 19 : 12 vlees mijn - zijt gij
Rom. 8 : 12 v vlees naar het - leven
Gal. 5 : 13 vlees naar het - wandelen
Gal. 4 : 29 vlees naar het - zijn
Joh. 8 : 15 vlees naar het -: oordelen
Rom. 8 : 5 vlees naar het – zijn
Rom. 9 : 5 vlees naar het –: naar het lichaam
Col. 3 : 22 vlees naar het vlees: heren
Rom. 9 : 3 vlees naar het vlees: lichamelijk
Lev. 19 : 28 vlees niet pijnigen of snijden
Joh. 6 : 63 vlees nut: geen enkel
Col. 2 : 13 vlees onbesnedenheid van uw -
1 Pe 3 : 21 vlees onreinheid van het -: vuil aan het lichaam
2 Cor. 7 : 5 vlees ons - had geen rust
Filip. 3 : 4 vlees op - vertrouwen
Hebr. 9 : 13 vlees reinheid van het -: daartoe heiligen
Gal. 6 : 13 vlees roemen in iemands -: in zijn besneden zijn
Joz. 5 : 9 vlees schande van Egypte
2 Cor. 4 : 11 vlees sterfelijk -
Ex. 17 : 8 v vlees strijd tegen het -
Gal. 4 : 29 vlees tegen Geest
1 Pe 4 : 2 vlees tijd in - leven
Ps. 65 : 3 vlees tot U zal alle - komen
Ef. 2 : 11 vlees u die vroeger volken in het vlees was
Gal. 6 : 8 vlees uit het - verderf oogsten
Hebr. 12 : 9 vlees vaders van ons -: onze biologische vaders
Opb. 17 : 16 vlees van de Hoer eten
Rom. 8 : 3 vlees van de zonde
Joh. 6 : 53 v vlees van de Zoon des mensen eten
Lev. 26 : 29 vlees van kinderen eten: uit hongersnood
1 Cor. 5 : 5 vlees verderf van het –
Ex. 22 : 31 vlees verscheurd -: niet eten
Jes. 31 : 3 vlees versus geest
Matth. 26 : 41 vlees versus geest
Mark. 14 : 38 vlees versus geest
Hebr. 12 : 9 vlees versus geest
Gen. 6 : 3 vlees versus Geest
Joh. 6 : 63 vlees versus Geest
Col. 2 : 23 vlees versus lichaam
Jak. 5 : 3 vlees verteren, door verroeste rijkdom
Rom. 9 : 3 vlees verwanten naar -
Rom. 11 : 14 vlees verwanten naar het vlees
Spr. 23 : 20 vlees vleesvraten
Gal. 6 : 8 vlees voor zijn eigen - zaaien
Rom. 8 : 4 vlees wandelen naar het –
2 Cor. 10 : 2 vlees wandelen naar het vlees
Gal. 5 : 19 vlees werken van het -
Rom. 8 : 7 vlees wet van God: het – onderwerpt zich hieraan niet
Dan. 10 : 3 vlees zich onthouden van -, enige tijd
Lev. 17 : 14 vlees ziel van alle – is zijn bloed
Gen. 9 : 17 vlees ziel: vlees hier zonder 'ziel' genoemd
Rom. 8 : 3 vlees zonde in het – is veroordeeld
Col. 2 : 11 vlees zondige aard
Col. 2 : 13 vlees zondige aard
2 Cor. 10 : 3 vlees zondige natuur van ons lichaam
Rom. 13 : 14 vlees zorg aan het vlees wijden
Matth. 26 : 41 vlees zwak
Mark. 14 : 38 vlees zwak
Matth. 26 : 43 vlees zwak, vgl. vers 41
Rom. 6 : 19 vlees zwakheid van het -
Mark. 14 : 36 vlees zwakte: vermoeidheid
Matth. 22 : 16 vleien geval
Spr. 29 : 5 vleien gevolg voor de gevleide
Mark. 12 : 14 vleien Jezus gevleid
Ps. 5 : 10 vleien m hun tong vleien zij
Spr. 28 : 23 vleien met de tong -
Spr. 28 : 23 vleien met de tong -
Spr. 2 : 16 vleien met woorden
1 Thess. 2 : 5 vleien taal: vleiende taal
Rom. 16 : 18 vleitaal door – bedriegen
Richt. 8 : 18 vleitaal van gevangen koningen: geval
Spr. 5 : 3 vleitaal
Jud : 23 vlek bevlekt door het vlees
Jes. 59 : 3 vlek der zonde
Jud : 12 vlek geestelijke - in de gemeenschap
2 Pe 2 : 13 vlek zij zijn -ken
Ef. 5 : 27 vlek zonder -
Hebr. 9 : 14 vlekkeloos offer: van Christus
1 Pe 2 : 12 vleselijk begeerte: vleselijke begeerten
Rom. 7 : 14 vleselijk ik ben -, verkocht onder de zonde
Col. 2 : 18 vleselijk verstand
1 Pe 2 : 11 vleselijk vleselijke – begeerten: zich daarvan onthouden
2 Pe 2 : 18 vleselijk vleselijke begeerten
Spr. 15 : 14 vleselijk voedsel
Filip. 3 : 18 vleselijk wandelen
2 Cor. 1 : 12 vleselijk wijsheid: vleselijke wijsheid
1 Cor. 3 : 3 vleselijk zijn
Mal. 4 : 2 vleugel Christus' -s: hieronder zal genezing zijn
Ruth 3 : 9 vleugel fig. spreid dan uw vleugel uit over uw dienstmaagd
Ps. 91 : 4 vleugel God zal u dekken met zijn vlerken
Lev. 1 : 17 vleugel klieven van de -s van het gevogelte ten brandoffer
Ps. 91 : 4 vleugel Onder Gods -en zult u betrouwen
Ps. 61 : 4 vleugel onder Gods -s
Ex. 19 : 4 vleugel vleugelen der arenden: daarop droeg God zijn volk
Opb. 12 : 14 vleugel vleugels van de grote arend werden aan de vrouw gegeven
Ruth 2 : 12 vleugel vleugels van God
Ps. 61 : 5 vleugel vleugels van God: toevlucht in het verborgene van Uw vleugels
Zach. 5 : 9 vleugel vrouwen met vleugels gezien in een gezicht
Jes. 7 : 18 vlieg vliegen gezonden door God
Jes. 60 : 8 vliegen als een wolk
Job 39 : 29 vliegen door een valk: door God gemaakt
Jes. 6 : 2 vliegen door serafs
Opb. 12 : 14 vliegen met vliegtuig?
Jes. 30 : 20 vliegen wegvliegen als met vleugels
Jes. 60 : 8 vliegtuig associatie
Spr. 13 : 4 vlijt maakt de ziel vet
Spr. 21 : 5 vlijt versus haastigheid
Spr. 21 : 5 vlijtige bekomt overschot
Spr. 12 : 24 vlijtige heersen: de hand der -n zal heersen
Spr. 12 : 27 vlijtige vrucht van zijn arbeid
Jes. 4 : 6 vloed een hut tot verberging tegen de -
Jes. 25 : 4 vloed God een Toevlucht tegen de -
Jes. 32 : 2 vloed schuilplaats tegen de -: Jezus
Jes. 5 : 6 vloed verberging tegen de -
Matth. 7 : 25 vloed
Matth. 7 : 27 vloed
Lev. 15 : 2 vloeiing die een man onrein maakt
Jes. 24 : 6 vloek als gevolg van overtreding
Deut. 28 : 46 vloek als wonder
Deut. 29 : 27 vloek brengen: door God: over het land
Richt. 9 : 57 vloek casus: de - van Jotham
Spr. 3 : 33 vloek des HEEREN: in het huis des goddelozen
Deut. 28 : 20 v vloek dood: de en verderf als gevolg van -
2 Sam. 3 : 29 vloek door David uitgesproken
Hand. 18 : 6 vloek door Paulus uitgesproken
Deut. 11 : 26 v vloek en zegen
Zach. 5 : 3 vloek fig. boekrol
Ps. 59 : 13 vloek geval
Jer. 29 : 22 vloek geval
Joz. 5 : 26 vloek geval van vervloeking
Joz. 6 : 26 vloek geval van vervloeking: herbouwer Jericho
Deut. 29 : 23 vloek gevolgen: zout, verbranding enz
Deut. 28 : 20 vloek gezonden door God hier
Neh. 10 : 32 vloek God keert de vloek om in een zegen
Deut. 30 : 7 vloek God legt vloeken op Israëls vijanden, na Israëls herstel
Deut. 21 : 23 vloek Gode een -: de aan het hout gehangene
Lev. 5 : 1 vloek horen
Spr. 29 : 24 vloek horen en te kennen geven
Jer. 44 : 8 vloek Israël tot een – onder alle volken
Deut. 31 : 17 vloek Israël: - over in voorzegd
Jer. 26 : 6 vloek Jeruzalem anders gesteld tot een – voor alle volken der aarde
Deut. 29 : 20 vloek kan op iem. liggen
Deut. 28 : 15 vloek komen over mensen
Deut. 21 : 22 vloek kruiseling is Gode een -
Jer. 44 : 22 vloek land geworden tot een –
Ps. 109 : 17 vloek liefhebben
Mal. 3 : 9 vloek meteen - vervloeken
Neh. 13 : 2 vloek omkeren in een zegen
Jer. 29 : 22 vloek ontstaan van een –: geval
Gal. 3 : 10 vloek op grond van werken van - zijn: onder vloek
Jer. 23 : 10 vloek op het land: gevolg: treurnis
Jes. 6 : 9 vloek over Israël
Jer. 29 : 18 vloek overgeven tot een –: rest van Juda
Jer. 25 : 18 vloek steden van Juda zullen tot een – gesteld worden
Jer. 24 : 9 vloek tot – overgegeven door God
Jer. 44 : 12 vloek tot een – worden: overblijfsel van Juda in Egypte
Deut. 28 : 15 vloek treffen: mensen treffend
Jer. 42 : 18 vloek u zult wezen tot een –
Klg. 3 : 65 vloek Uw vloek zij over hen (de tegenstanders)
Deut. 29 : 12 vloek van het verbond
Deut. 28 : 15 v vloek velerlei vloek op ongehoorzaamheid
Deut. 23 : 5 vloek veranderd in een zegen
Gen. 27 : 12 vloek versus zegen
Deut. 23 : 5 vloek versus zegen
Ps. 109 : 17 vloek versus zegen
Jak. 3 : 10 vloek versus zegen
Deut. 27 : 15 vloek vervloekt zij …
Richt. 9 : 57 vloek vervulling: geval: de vloek van Jotham
Jes. 24 : 6 vloek verwoest het land
Lev. 26 : 14 v vloek voorgesteld door God
Richt. 9 : 20 vloek voorwaardelijke -
Job 31 : 40 vloek voorwaardelijke -
Zach. 5 : 4 vloek werking
Deut. 27 : 13 , 12 vloek zegen: - en z
Spr. 26 : 2 vloek zonder oorzaak: komt niet
Num. 5 : 18 v vloek
Job 31 : 30 vloek
Rom. 9 : 3 vloek
Richt. 9 : 27 vloeken Abimelech –
Spr. 11 : 26 vloeken begrip: onheil toewensen
2 Sam. 16 : 5 v vloeken David gevloekt: door Simei
1 Sam. 17 : 43 vloeken door Goliath: van David: bij zijn goden
Spr. 11 : 26 vloeken door het volk
Matth. 26 : 74 vloeken door Petrus
Lev. 19 : 14 vloeken dove
Richt. 17 : 2 vloeken en zegen: uit een mond: geval
Richt. 17 : 2 vloeken geval
2 Kon. 2 : 24 vloeken geval
Lev. 24 : 15 vloeken God -
Pred. 7 : 22 vloeken iem. -
Jer. 15 : 10 vloeken Jeremia gevloekt door zijn volksgenoten
Ps. 62 : 5 vloeken met hun binnenste - zij
Matth. 15 : 4 vloeken op – van vader of moeder stond de doodstraf
Jes. 8 : 21 vloeken op zijn God
Jes. 8 : 21 vloeken op zijn koning
Lev. 20 : 9 vloeken ouders
Mark. 7 : 10 vloeken vader of moeder -
Richt. 5 : 23 vloeken vloekt Meroz
Neh. 13 : 25 vloeken volksgenoten -: door Nehemia
1 Kon. 2 : 8 vloeken
Hos. 4 : 2 vloeken
Lev. 24 : 11 v vloeker
2 Kon. 9 : 3 vlucht vlied! en vertoef niet
Jer. 25 : 35 vlucht zal vergaan van de herders
Micha 2 : 10 vluchteling gevlucht uit plaats die eenmaal rust kende
1 Kron. 10 : 7 vluchteling Israëlieten vluchten uit hun steden
1 Kron. 17 : 9 vluchteling lot: God voelt het aan
Jer. 35 : 11 vluchteling Rechabieten gevlucht naar Jeruzalem voor legers
Deut. 23 : 15 vluchteling slaaf: Gods barmhartigheid
Jes. 58 : 7 vluchteling zie Verdrevene
Mark. 14 : 50 vluchten alle discipelen - toen Jezus gevangen werd genomen
Matth. 2 : 13 vluchten bevel tot -
Mark. 13 : 14 vluchten bevel tot -
Richt. 1 : 6 vluchten door Adoni-bezek
Matth. 26 : 56 vluchten door de discipelen
Ex. 14 : 27 vluchten door de Egyptenaars
Luk. 8 : 34 vluchten door de varkenshoeders
Opb. 12 : 6 vluchten door de vrouw, de woestijn in
Joh. 10 : 12 vluchten door een huurling: voor een wolf
Mark. 14 : 52 vluchten door een jongeman
Hebr. 11 : 34 vluchten door geloof -
1 Kon. 17 : 3 vluchten door God bevolen
Joh. 8 : 59 vluchten door Jezus
Joh. 10 : 39 vluchten door Jezus
Joh. 12 : 36 vluchten door Jezus
Richt. 9 : 21 vluchten door Jotham, zoon van Gideon
Ex. 4 : 3 vluchten door Mozes: voor de slang
Hand. 12 : 17 vluchten door Petrus
Hand. 9 : 25 vluchten door Saulus
Richt. 4 : 15 vluchten door Sisera
Richt. 4 : 17 vluchten door Sisera: op de voeten
Opb. 16 : 20 vluchten elk eiland vluchtte
Jer. 4 : 6 vluchten geboden
Jer. 6 : 1 vluchten geboden
Jer. 51 : 6 vluchten geboden
Luk. 21 21 vluchten geraden: door de Heer
2 Pe 2 : 18 vluchten in goede zin: aan hen die in dwaling wandelen
Ex. 14 : 25 vluchten laat ons – van het aangezicht van Israël
Ex. 2 : 15 vluchten Mozes vluchtte voor Farao’s aangezicht
Jer. 26 : 21 vluchten naar Egypte
1 Sam. 19 : 12 vluchten nodig
Hand. 14 : 5 vluchten om mishandeling en steniging te ontwijken
Spr. 28 : 1 vluchten terwijl er geen vervolger is
Amos 5 : 19 vluchten vergeefs -
Matth. 10 : 23 vluchten vlucht!
Gen. 39 : 12 vluchten voor de verzoeking
Joh. 10 : 5 vluchten voor een vreemde
1 Cor. 10 : 14 vluchten weg van de afgodendienst
Ps. 55 : 7 v vluchten willen: David
vluchten zie ook Ontvluchten
vluchten zie ook Weggaan, Ontvluchten
Gen. 19 : 20 vluchten
Matth. 8 : 33 vluchten
Luk. 14 : 21 vlug
Luk. 8 : 6 vochtigheid zonder - verdort een plant
Ef. 5 : 29 voeden door Christus: de Gemeente
Spr. 10 : 21 voeden door de lippen des rechtvaardigen
1 Thess. 2 : 7 voeden door een moeder
Luk. 12 : 24 voeden door God
Matth. 6 : 26 voeden door God de Vader
Opb. 12 : 14 voeden door God gevoed worden
Gen. 48 : 15 voeden door God: aan Jakob
Gen. 48 : 15 voeden door God: Jakob
Hos. 11 : 4 voeden door God: zijn volk
Opb. 2 : 7 voeden door Jezus: van de boom des levens die in het paradijs van God is
1 Thess. 2 : 7 voeden fig. geestelijk voedsel verstrekken
Spr. 15 : 14 voeden geestelijk -
Spr. 30 : 8 voeden voed mij met het brood van mijn bescheiden deel
Spr. 30 : 25 voedsel bereiden: in de zomer: door de mieren
Ex. 23 : 25 voedsel brood en water
Joh. 6 : 32 v voedsel brood: Jezus het ware brood
Deut. 15 : 20 voedsel Christus ons -
Jak. 2 : 15 voedsel dagelijks -
Job 31 : 17 voedsel delen
Lev. 17 : 13 voedsel dierlijk -
Joh. 6 : 27 voedsel eeuwig –
Rom. 14 : 6 voedsel eten, wel of niet
Jer. 9 : 15 voedsel fig. kwaad - als straf
Hand. 14 : 17 voedsel gave Gods
1 Sam. 28 : 20 voedsel geeft kracht
Matth. 24 : 45 voedsel geestelijk
Hebr. 5 : 12 v voedsel geestelijk
Ps. 65 : 5 voedsel geestelijk -
Hebr. 6 : 5 voedsel geestelijk -
Matth. 14 : 19 voedsel geestelijk - verstrekken (toepassing)
Joh. 4 : 32 v voedsel geestelijk -: de wil van God doen
Spr. 10 : 21 voedsel geestelijk -: door de woorden van de rechtvaardige
Spr. 4 : 17 voedsel geestelijk -: voor de goddelozen: geweld en goddeloosheid
Matth. 4 : 4 voedsel geestelijk –
Joh. 6 : 27 voedsel geestelijk –: dat de Zoon des mensen zal geven
Spr. 15 : 14 voedsel geestelijk of vleseliijk -
Gen. 9 : 3 voedsel gewassen en dieren
Luk. 9 : 16 voedsel gezegend door de Heer
2 Kon. 4 : 40 voedsel giftig
Ez. 36 : 30 v voedsel God bestuurt de -bronnen
Ps. 145 : 15 voedsel God geeft - te zijner tijd
Lev. 21 : 6 voedsel Gods -
Joh. 6 : 52 v voedsel het ware -: Jezus' leven, vlees
Matth. 3 : 4 voedsel Johannes de Doper at sprinkhanen en wilde honing
Hebr. 13 : 9 voedsel lering over -
Luk. 12 : 23 voedsel leven meer dan -
1 Cor. 8 : 8 voedsel maakt ons niet aangenaam bij God
Ex. 12 : 20 voedsel ons brood moet ongedesemd zijn
Mark. 7 : 19 voedsel op zichzelf rein
Luk. 9 : 12 voedsel opdracht tot verstrekken van voedsel
Joh. 6 : 12 voedsel rest bewaren
Rom. 14 : 20 voedsel twistzaak
1 Cor. 3 : 2 voedsel vast -
Hebr. 5 : 12 v voedsel vast -
Hebr. 5 : 14 voedsel vast - is voor volwassenen
Joh. 6 : 27 voedsel vergankelijk versus onvergankelijk -
Jes. 65 : 4 voedsel verkeerd -
Rom. 14 : 2 voedsel verschil van mening over –
Mark. 8 : 1 v voedsel verstrekking
Gen. 6 : 21 voedsel verzamelen
1 Tim. 4 : 4 voedsel voedsel heiligen door gebed
voedsel zie ook Spijs
voedsel zie spijziging
Hos. 4 : 8 voedsel zondig - verlangen
Gen. 24 : 59 voedster
Ruth 4 : 16 voedster
Jes. 49 : 23 voedsterheer
Spr. 8 : 30 voedsterling de wijsheid als - bij God
Ex. 2 : 7 voedstervrouw
Jes. 56 : 3 voegen zich - tot de HEER
Jes. 56 : 6 voegen zich – tot de HEERE om Hem te dienen
Luk. 24 : 38 voelen en denken
Hand. 10 : 25 voet aan iemands -en vallen
Matth. 18 : 8 voet afhakken
2 Sam. 4 : 12 voet afhouwen
Jer. 14 : 10 voet bedwingen: hun voeten hebben zij niet bedwongen
Hgl 5 : 3 voet bezoedelen
Spr. 19 : 2 voet die met de -en haastig is, zondigt
2 Sam. 22 : 34 voet God maakt mijn -en gelijk als der hinden
Joh. 12 : 3 voet Jezus’ voeten afgedroogd door Maria, met haar haren
Joh. 12 : 3 voet Jezus’ voeten gezalfd
Hebr. 10 : 29 voet met -en de Zoon van God treden
Ps. 47 : 4 voet onder de -en van Israël brengen
Spr. 3 : 23 voet stoten
Hgl 5 : 15 voet voeten van goud
Gen. 43 : 24 voet voeten wassen
Gen. 24 : 32 voet voeten wassen: zelf doen
Ps. 66 : 9 voet wankelen: God laat niet toe dat onze - wankelt
Gen. 19 : 2 voet wast uw voeten
Spr. 4 : 26 voet weeg de gang van uw voet
Neh. 9 : 21 voet zwellen
Hebr. 10 : 13 voetbank
Luk. 8 : 29 voetboei een bezetene met -en gebonden
Jak. 2 : 3 voetenbank
2 Sam. 22 : 37 voetstap God heeft mijn - ruim gemaakt onder mij
2 Cor. 12 : 18 voetstap in dezelfde -pen wandelen
Ps. 119 : 133 voetstap maak mijn -pen vast in Uw Woord
Richt. 8 : 5 voetstap volgen van -pen
1 Sam. 25 : 41 voetwassing Abigail
Richt. 19 : 21 voetwassing geval
1 Tim. 5 : 10 voetwassing goed werk
1 Sam. 25 : 41 voetwassing werk van een dienstknecht
Gen. 18 : 4 voetwassing
Joh. 13 : 5 voetwassing
Joh. 13 : 14 voetwassing
1 Kon. 5 : 3 voetzool vijanden onder zijn zolen - geven
Rom. 1 : 23 vogel afgodisch beeld van een –
Opb. 19 : 21 vogel alle -s werd verzadigd van hun vlees
Jer. 12 : 9 vogel bonte -, fig. gezegd van Israël
Dan. 4 : 21 vogel de vogels van de hemel nestelden in de boom
Mark. 4 : 4 vogel fig. geest
Opb. 18 : 2 vogel fig. geest
Matth. 13 : 32 vogel fig. nestelt in de takken van de mosterdboom
Dan. 4 : 12 vogel fig. onreine geest
Ps. 104 : 12 vogel fluiten der -s
Gen. 2 : 19 vogel gemaakt uit de aarde
Lev. 14 : 5 vogel geslacht: boven een aarden vat met levend water
Jer. 12 : 9 vogel gesprenkelde –, fig. gezegd van Israël
Gen. 40 : 19 vogel gevogelte zal uw vlees eten
Jes. 31 : 5 vogel God gelijk een beschuttende -
Luk. 12 : 6 vogel God kent de mussen
Ps. 91 : 4 vogel God voorgestelde als een beschermende -
Matth. 8 : 20 vogel heeft een nest
Deut. 14 : 19 vogel kruipend gevogelte
Gen. 1 : 20 vogel leefomgeving
Lev. 14 : 53 vogel levende – loslaten, laten vliegen, in het vrije veld
Deut. 22 : 6 vogel nest met vogels meenemen, zonder moeder
Ps. 104 : 17 vogel nestelen der vogels
Opb. 18 : 2 vogel onreine –
Luk. 12 : 24 vogel raven, door God gevoed
Lev. 14 : 4 vogel reine -s: voor de reiniging van een genezen melaatse
1 Kon. 4 : 33 vogel Salomo sprak van het gevolgelte
Job 39 : 16 vogel veren: van God gemaakt
Ps. 147 : 9 vogel voeder door God
Opb. 19 : 17 vogel vogels die in het midden van de hemel vlogen
Jer. 8 : 7 vogel vogels kennen hun tijden
Opb. 19 : 17 vogel vogels opgeroepen door een engel
Matth. 6 : 26 vogel vogels van de hemel
Matth. 8 : 20 vogel vogels van de hemel
Luk. 13 : 19 vogel vogels van de hemel
Ez. 32 : 4 vogel vogels van de hemel wonen op de zeedraak (Farao)
Ps. 104 : 12 vogel volgels tussen de takken
Spr. 30 : 19 vogel wonderlijk is de weg van de arend in de hemel
Luk. 8 : 5 vogel zinnebeeld van duivel, vgl. vs 12
Matth. 13 : 4 vogel zinnebeeld van geestelijk (hemels) wezen, hier boze geest
Deut. 14 : 11 v vogel
Deut. 18 : 10 vogelgeschrei achtgeven op -
Lev. 19 : 26 vogelgeschrei achtgeven op -: verboden
Ps. 91 : 3 vogelvanger strik van de -
Matth. 22 : 10 vol bruiloft werd vol
Ruth 1 : 20 vol Naomi eerst -
Matth. 13 : 48 vol sleepnet was – en werd op het strand getrokken
1 Pe 3 : 8 vol weest alleen - broederlijke liefde
Luk. 18 31 volbrengen aan de Zoon des mensen
1 Kron. 28 : 20 volbrengen al het werk ten dienste van het huis van Jahweh
Joh. 19 : 28 volbrengen alles -: door Jezus
Gal. 5 : 16 volbrengen begeerte van het - geenszins volbrengen
Luk. 1 : 45 volbrengen de dingen gezegd door de Heer zullen worden volbracht
Hand. 12 : 25 volbrengen dienst -
Joh. 19 : 30 volbrengen door Jezus
Rom. 15 : 28 volbrengen geval
Joh. 4 : 34 volbrengen Gods opgedragen werk -
Hebr. 4 : 3 volbrengen Gods werken waren volbracht van de grondlegging van de wereld af
Ezra 1 : 1 volbrengen Gods woord
Ef. 6 : 13 volbrengen in de strijd alles -
Spr. 16 : 30 volbrengen kwaad -
Matth. 22 : 8 volbrengen vgl. gereed zijn
Col. 3 : 9 - 10 volbrengen volbracht
Hand. 13 : 29 volbrengen wat over Jezus geschreven stond
Hand. 14 : 26 volbrengen werk -
Hand. 19 : 21 volbrengen
Mark. 9 : 3 volder
Ex. 36 : 7 voldoende meer dan – was er aangebracht voor de bouw van de tabernakel
Matth. 28 : 20 voleiding van de eeuw
Ps. 138 : 8 voleinden God zal het voor mij -
Hebr. 12 : 2 voleinder van het geloof: Jezus
Rom. 15 : 19 voleindigen de verkondiging van het evangelie van Christus
Ex. 5 : 13 voleindigen werken –
Col. 2 : 10 voleindigen wij voleindigd in Christus
Ps. 57 : 3 voleindigen God zal 't aan mij -
Matth. 13 : 49 voleinding van de eeuw
Hebr. 9 : 26 voleinding van de eeuwen: in de – van de eeuwen is Christus geopenbaard
Jak. 2 : 8 volgbrengen de koninklijke wet
Matth. 16 : 24 volgen Christus -: vereist zelfverloochening en kruisopname
1 Sam. 25 : 27 volgen Christus voetstappen nawandelen (toepassing)
1 Kon. 11 : 6 volgen de HEERE -: volharden
Matth. 9 : 19 volgen door Jezus: Jaïrus de synagoge-overste
Hand. 12 : 9 volgen engel -
Matth. 8 : 23 volgen fysiek -
Deut. 1 : 36 volgen God -: volharden
Spr. 12 : 11 volgen ijdele mensen volgen: is verstandeloos
Matth. 19 : 27 volgen Jezus -
Mark. 1 : 18 volgen Jezus -
Mark. 10 : 28 volgen Jezus -
Luk. 9 : 57 volgen Jezus -
Luk. 18 : 22 volgen Jezus -
Luk. 18 28 volgen Jezus -
Joh. 8 : 12 volgen Jezus -
Joh. 12 : 26 volgen Jezus -
Luk. 9 : 50 volgen Jezus -
Luk. 9 : 11 volgen Jezus - : door de menigten
Mark. 14 : 54 volgen Jezus - door Petrus, uit de verte
Joh. 6 : 2 volgen Jezus - om de tekenen die Hij doet
Luk. 5 : 11 volgen Jezus -, na alles verlaten te hebben
Luk. 18 43 volgen Jezus -: door de genezen blinde
Luk. 5 : 28 volgen Jezus -: door Levi
Matth. 12 : 15 volgen Jezus -: door vele menigten
Mark. 15 : 41 volgen Jezus -: door vrouwen
Joh. 10 : 27 volgen Jezus -: gelijk een schaap zijn herder
Mark. 5 : 37 volgen Jezus -: geval
Luk. 5 : 27 volgen Jezus -: Levi de tollenaar door Hem uitgenodigd
Joh. 21 : 19 v volgen Jezus -: opdracht
Joh. 21 : 22 volgen Jezus -: opdracht
Hgl 1 : 4 volgen Jezus -: trek mij, wij zullen u nalopen (toepassing)
Matth. 19 : 21 volgen Jezus -: uitnodiging tot
Mark. 10 : 21 volgen Jezus -: volg Mij
Luk. 9 : 61 volgen Jezus -: voornemen
Matth. 9 : 27 volgen Jezus – : door twee blinden
Matth. 8 : 22 volgen Jezus – het schip op
Luk. 22 39 volgen Jezus –: door de discipelen
Opb. 19 : 14 volgen Jezus –: door de legers van de hemel
Joh. 18 : 15 volgen Jezus –: door Simon Petrus en Johannes
Luk. 23 : 49 volgen Jezus –: door vrouwen uit Galilea
Joh. 1 : 37 volgen Jezus –: fysiek, letterlijk
Matth. 9 : 9 volgen Jezus –: uitnodiging aan Mattheüs
Matth. 8 : 22 volgen Jezus –: volg Mij!
Joh. 13 : 36 v volgen Jezus niet kunnen – nu, naar de hemel
Gen. 24 : 39 volgen niet -
Gen. 24 : 5 volgen niet willen -
1 Tim. 5 : 15 volgen satan -
Luk. 9 : 23 volgen van Christus: vereist dagelijks kruis opnemen
Luk. 9 : 23 volgen van Christus: vereist zelfverloochening
Luk. 7 : 9 volgen van Jezus: door een menigte
1 Sam. 15 : 11 volgen versus zich afkeren van achter God
1 Sam. 25 : 42 volgen voetstappen nawandelen
Mark. 2 : 14 volgen volg Mij
Joh. 1 : 44 volgen volg Mij, zei Jezus tot Filippus
Mark. 14 : 14 volgen volgt de man met de kruik water
Luk. 17 : 23 volgen volgt niet: valse christussen
2 Pe 2 : 15 volgen weg van Bileam -
Gen. 44 : 12 volgorde van onderzoek
1 Pe 2 : 20 volharden begrip
Filip. 4 : 13 volharden door de kracht van God
Joz. 14 : 14 volharden God na te volgen: door Kaleb
Deut. 1 : 36 volharden God volgen: Kaleb
Hand. 2 : 42 volharden in de gemeenschap
Hand. 2 : 42 volharden in de leer van de apostelen
2 Tim. 3 : 14 volharden in de leer: 'blijf in wat je geleerd hebt'
Num. 30 : 12 volharden in de navolging Gods
1 Tim. 5 : 5 volharden in de smekingen en in de gebeden
Gal. 6 : 9 volharden in goeddoen
Col. 4 : 2 volharden in het gebed: volhardt in het gebed
Hebr. 3 : 14 volharden in het geloof
Richt. 2 : 19 volharden in het kwaad
Filip. 3 : 16 volharden in hetzelfde spoor blijven wandelen
Num. 14 : 24 volharden Kaleb heeft volhard God na te volgen
Joz. 14 : 8 v volharden om God na te volgen
2 Cor. 1 : 6 volharden onder lijden
1 Pe 2 : 20 volharden onder lijden
Matth. 10 : 22 volharden onder vervolging
Mark. 13 : 13 volharden tot het einde
Matth. 10 : 22 volharden tot het einde en behouden worden
Opb. 2 : 13 volharden vasthouden aan de naam van Jezus
1 Tim. 4 : 16 volharden volhard in deze dingen: achtgeven op jezelf en op de leer
Num. 32 : 11 volharden volharden God na te volgen
Rom. 12 : 12 volharden volhardt in het gebed
1 Pe 2 : 20 volharden voorbeeld
1 Kon. 11 : 6 volharden te volgen: den HEERE
Opb. 2 : 19 volharding als zodanig gekend door de Heer
2 Thess. 1 : 4 volharding bij de gemeente van de Thessalonikers
2 Pe 1 : 6 volharding bij te voegen
Opb. 3 : 10 volharding Christus -: het woord van Zijn volharding bewaren
Opb. 2 : 2 volharding Christus weet onze -
Opb. 2 : 3 volharding deugd
Jak. 1 : 3 volharding door beproefdheid van mijn geloof bewerkt
Rom. 15 : 4 volharding door mede de – de hoop hebben
Mark. 13 : 13 volharding en behoudenis
Col. 1 : 11 volharding en blijdschap
Tit. 2 : 2 volharding gezond in de -
Rom. 15 : 5 volharding God van de -
Luk. 22 28 volharding in de verzoekingen
Rom. 2 : 7 volharding in goed werk
Ef. 6 : 18 volharding in het bidden
Opb. 2 : 13 volharding in het geloof
Opb. 1 : 9 volharding in Jezus
Jak. 1 : 12 volharding in verzoeking
Joh. 15 : 16 volharding in vrucht dragen
1 Tim. 6 : 11 volharding jaag naar
Col. 1 : 11 volharding kracht tot -
Jak. 1 : 4 volharding laat die een volmaakt werk hebben
Jak. 5 : 11 volharding loon op het eind
Opb. 1 : 9 volharding mededeelgenoot in de -
Hand. 2 : 46 volharding met - dagelijks eendrachtig in de tempel
Luk. 8 : 15 volharding met - vrucht dragen
Hebr. 12 : 1 volharding met – de wedloop lopen
Hebr. 10 : 36 volharding nodig hebben
Luk. 21 19 volharding nodig in eindtijd
2 Cor. 10 : 12 volharding Paulus
2 Tim. 3 : 10 volharding Paulus' -: navolgen: door Timotheüs
2 Thess. 3 : 5 volharding van Christus
Opb. 13 : 10 volharding van de heiligen
Opb. 14 : 12 volharding van de heiligen
1 Thess. 1 : 3 volharding van de hoop op onze Heer Jezus Christus
Luk. 7 : 24 volharding van Johannes de Doper
2 Cor. 12 : 12 volharding van Paulus
2 Cor. 6 : 4 volharding veel -
Rom. 8 : 25 volharding verwachten met -
Rom. 5 : 3 volharding vrucht van verdrukking
Rom. 5 : 4 volharding werkt beproefdheid
Hebr. 3 : 6 volharding zie ook Vasthouden
volharding zie ook Vasthouden
Hebr. 6 : 11 v volharding
Ex. 22 : 29 volheid onze - is voor God
Gal. 4 : 4 volheid van de tijd was gekomen
Ef. 3 : 19 volheid van God: vervuld worden tot de hele - van God
Col. 2 : 9 volheid van God: woont in Christus
Rom. 11 : 12 volheid van Israël
Joh. 1 : 16 volheid van Jezus Christus
Rom. 15 : 29 volheid van zegen van Christus
Hebr. 3 : 14 volhouden te geloven
Joz. 23 : 3 volk -en overwonnen met hulp van God
Joz. 23 : 4 volk -en uitgeroeid: door Jozua
Joz. 23 : 5 volk -en uitgestoten
Joz. 23 : 5 volk -en verdreven
Deut. 4 : 33 volk aannemen door God: uit een ander volk
Luk. 19 48 volk al het - hing aan Jezus' lippen
Jer. 18 : 9 volk bouwen: door God
Hab. 1 : 6 volk Chaldeen: door God verwekt
Ef. 4 : 18 volk de volken zijn verduisterd in hun verstand
Rom. 15 : 16 volk dienaar van Christus voor de -en
Jes. 60 : 2 volk donkerheid zal de volken bedekken
2 Sam. 8 : 12 volk door David onderworpen volken
Jes. 44 : 7 volk eeuwig – gesteld: door God
Matth 24 : 7 volk eindtijd: - zal opstaan tegen -
Gen. 11 : 6 volk enerlei - op de aarde
Luk. 20 6 volk geloofde beter dan de leidslieden
Hand. 21 : 25 volk gelovige -en
1 Kron. 4 : 41 volk geslagen
Jer. 18 : 7 , 9 volk God bouwt of breekt het of plant het
Ps. 57 : 10 volk God loven onder de volken
Jer. 27 : 7 volk God regeert de heidenvolken: begrenst hun heerschappij in de tijd
Ez. 26 : 7 volk God regeert een volk
Jes. 3 : 13 volk God staat om de volkeren te richten
1 Kon. 21 : 26 volk God verdreef de Amorieten
Amos 6 : 14 volk God verwekt een -
Jer. 48 : 31 volk God weent over ondergang Moab
Deut. 27 : 10 volk God: - van God: gehoorzaam aan God
Deut. 7 : 6 volk Gode ten eigendom
1 Pe 2 : 9 volk Gode tot een eigendom
Rom. 15 : 10 volk Gods -
Ps. 33 : 12 volk Gods - is welgelukzalig
Ps. 95 : 7 volk Gods -, - Zijner weide
Deut. 27 : 9 volk Gods -; Israël Gods volk geworden op die dag
Deut. 14 : 2 volk Gods -: - des eigendoms
2 Kron. 7 : 14 volk Gods -: daarover wordt Gods naam genoemd
Deut. 14 : 2 volk Gods -: gevolg
Deut. 14 : 2 volk Gods -: heilig -
Hebr. 11 : 12 volk Gods -: hemels en aards - ontelbaar (toepassing)
Jes. 3 : 15 volk Gods -: Israël
Deut. 26 : 18 volk Gods -: Israël - des eigendoms voor God
2 Kon. 11 : 17 volk Gods -: plicht van het volk
Ez. 14 : 11 volk Gods -: voorwaarden voor zo'n stand
1 Pe 2 : 10 volk Gods -: wij waren vroeger geen volk, maar nu wel
Ps. 94 : 14 volk Gods -: zal Hij nioet verlaten of begeven
Ps. 33 : 12 volk Gods -: Zijn erve
Opb. 18 : 4 volk Gods – moet uitgaan uit Babylon
Jer. 9 : 7 volk Gods –: dochter van Mijn volk
2 Kon. 5 : 1 volk Gods verlossing onder de -en: geval Syrie
Jer. 46 : 1 v volk Gods weg met een -: Egypte
Jer. 46 : 1 v volk Gods weg met een -: Egypte
Deut. 28 : 9 volk Gods-: als wij gehoorzamen wordt wij als Gods volk bevestigd
2 Kon. 12 : 3 volk godsdienst: roken en offeren op de hoogten
Deut. 32 : 8 volk grenzen der volken gesteld door God naar het getal der kinderen Israëls
Joz. 23 : 9 volk grote en machtige volken verdreven door God
Hand. 2 : 46 volk gunst bij het hele volk hebben
Mal. 2 : 9 volk gunst van het - verloren: door Levi
Matth. 13 : 15 volk hart van een -
Jer. 25 : 9 volk heiden-: door God gezonden naar Juda
Zach. 2 : 11 volk heidenen den HERE tot een -
Deut. 28 : 9 volk heilig -: dat moest Israël wezen
3Jo : 7 volk hen die tot de -en behoren
Jer. 18 : 10 volk hoort al of niet naar God
Richt. 3 : 5 volk in Kanaën overgebleven volkeren in de dagen van de richters
Jer. 27 : 11 volk in zijn land gelaten door God
Jes. 13 : 5 volk instrument voor God
Jes. 49 : 7 volk Israël, had een gruwel aan de Christus
Joz. 7 : 14 volk Israël: indeling: stammen, geslachten, huisgezinnen
Ex. 34 : 24 volk Kanaänieten zouden verdreven worden
Deut. 31 : 3 v volk Kanaänitische volken verdelgen
Hand. 13 : 47 volk licht van de volken: Paulus en de zijnen tot een licht van de -en gesteld
Luk. 7 : 5 volk liefde tot het Joodse volk
Jes. 25 : 3 volk machtig - zal God eren
Jer. 27 : 7 volk machtige -en
1 Sam. 15 : 24 volk meer vrees voor het - dan voor God
Jer. 4 : 22 volk Mijn – is dwaas
Jer. 12 : 14 v volk naburige volken geoordeeld
Spr. 29 : 2 volk nood: door heerschappij goddeloze
Ezra 9 : 12 volk omgang met vreemde -en
1 Pe 2 : 12 volk onder de volken: een goede wandel hebben
Opb. 17 : 15 volk onderscheiden van natie
1 Kron. 4 : 43 volk ontkomenen geslagen
Deut. 26 : 19 volk ontstaan: God heeft alle volken gemaakt
1 Kon. 8 : 60 volk opdat alle volken de Here kennen
Jer. 6 : 22 volk opgewekt
Spr. 28 : 2 volk overtreding van een -
Deut. 20 : 11 volk overwonnen - doen dienen
Jer. 18 : 9 volk planten: door God
Tit. 2 : 14 volk reinigen: eigen volk: door Jezus
Gen. 34 : 15 volk samenvoegen van -en
Ps. 102 : 19 volk scheppen: door God
1 Sam. 15 : 6 volk spraren bij aanval op ander volk
Luk. 23 : 35 volk stond toe te zien toen Jezus aan het kruis hing
Ps. 56 : 8 volk stort de -en neder in toorn, o God
Richt. 2 : 14 volk straffen voor een volk: beroving, overheersing
2 Kron. 15 : 6 volk tegen volk
Luk. 21 24 volk tijden van de -en vervuld
Luk. 1 : 17 volk toegerust - bereiden: door Johannes
Ps. 67 : 5 volk toekomst: God zal de -en richten
Jes. 41 : 1 v volk toekomst: volkeren geoordeeld door Christus
Jes. 25 : 7 volk toekomst: volkeren krijgen zicht op God
Gen. 48 : 4 volk tot een hoop van -en stellen: door God: Jakob
Jer. 25 : 31 volk twist met de -en: door God
Opb. 5 : 9 volk uit elk –
Deut. 20 : 18 volk uit te roeien volken: reden
Deut. 25 : 19 volk uitdelgen: Amalek
Deut. 19 : 1 volk uitroeien van -en: door God
2 Cor. 6 : 16 volk van God
Tit. 2 : 14 volk van Jezus Christus: eigen volk van Hem
Ps. 106 : 34 volk verdelgen van volken verzuimd
Ps. 106 : 33 volk verdelgen volken verzuimd
1 Kron. 5 : 25 volk verdelgen: door God
Deut. 28 : 48 volk verdelgen: door God: ongehoorzame Israël
Deut. 28 : 61 volk verdelgen: door God: ongehoorzame Israël
2 Kron. 27 : 2 volk verdierf zich nog, ondanks goede koning
Jer. 27 : 10 volk verdrijven door God: mogelijk
2 Kron. 20 : 7 volk verdrijven: door God
Spr. 14 : 34 volk verhoging: door gerechtigheid
Ex. 12 : 38 volk vermengd – trok mee uit Egypte
Spr. 11 : 13 volk verval: door gemis van wijze raadslagen
Spr. 11 : 14 volk vervalt door gemis van wijze raad
Spr. 29 : 18 volk verwildering: als er geen profetie is
Matth. 22 : 10 volk volheid der volken ingegaan (toepassing)
Gen. 18 : 18 volk volken der aarde zullen in Abraham gezegend worden
Deut. 28 : 10 volk volken der aarde zullen voor Israël vrezen: als dit God gehoorzaamt
Deut. 4 : 38 volk volken die groter en machtiger waren dan Israël
Rom. 2 : 14 volk volken die het goede doen
Jer. 28 : 14 volk volken door God dienstbaar gemaakt aan Nebukadnezar
Jes. 40 : 15 volk volken door God geacht als nietig, zeer gering
Deut. 12 : 29 volk volken erfelijk bezitten
Neh. 9 : 22 volk volken gegeven door God aan Israël
Ef. 2 : 11 volk volken in [het] vlees zijn
1 Thess. 4 : 4 volk volken kennen God niet
Jer. 27 : 8 volk volken straffen door God
Rom. 15 : 18 volk volken tot gehoorzaamheid brengen
Opb. 17 : 15 volk volken voorgesteld door wateren
1 Cor. 12 : 2 volk volken zijn, "toen u volken was"
Rom. 11 : 11 volk volken: behoudenis is tot de -en gekomen
Lev. 21 : 14 volk volken: families van stamgenoten
2 Kon. 17 : 41 volk volken: in Samaria: vreesden de HEERE
Rom. 1 : 13 volk volken: Romeinen, Grieken, barbaren enz.
Joz. 4 : 24 volk volkeren der aarde: dat zij door wonderwerken Gods Zijn kracht zouden kennen
Ex. 33 : 2 volk volkeren door God uit te drijven uit Kanaän
2 Kron. 17 : 10 volk volkeren kregen ontzag voor Israël
Matth. 13 : 15 volk volksziekte: geestelijke v
Jes. 65 : 1 volk vreemd - vindt God
Hos. 7 : 11 volk vreemde -en : daar hulp zoeken
Ef. 2 : 14 volk vroeger veraf
Rom. 15 : 10 volk weest vrolijk, volken, met Zijn volk
1 Pe 4 : 3 volk wil van de -en volbrengen
Luk. 23 24 volk wil van het -: geval: Jezus' dood geeist
Ex. 19 : 9 volk woorden van het – verkondigd door Mozes aan God
Jer. 5 : 15 volk zeer oud volk
volk zie ook Bevolking
Ez. 14 : 13 volk zie ook Land
Hos. 4 : 14 volk zonder verstand
Jes. 1 : 4 volk zondig -
Matth. 12 : 21 volken - hopen op Christus' naam
Ps. 65 : 8 volken -en: rumoer der volken, vgl. zee
Luk. 24 : 47 volken aan alle volken moet bekering tot vergeving van zonden worden gepredikt
Ps. 49 : 2 volken aangesproken
Gal. 3 : 8 v volken alle - gezegend in Abraham
2 Tim. 4 : 17 volken alle - moeten het evangelie horen
Jes. 40 : 17 volken alle - zijn als niets voor God
Ps. 86 : 9 volken alle door God gemaakt
Deut. 28 : 9 volken alle volken der aarde zullen zien dat de naam des Heeren over u genoemd is en zij zullen voor u vrezen
Matth 24 : 9 volken alle volken zullen christenen haten
Ps. 149 : 7 volken bestraffingen doen over de -
Matth. 6 : 7 volken bidden
1 Kron. 16 : 29 volken brengt -, gij geslachten der volken
Jes. 41 : 5 volken Christus: de volkeren zullen tot Christus naderen in vreze
Rom. 15 : 9 volken Christus' doel met betrekking tot de volken
2 Kron. 6 : 33 volken dat zij God kennen (wens van Salomo)
Ps. 47 : 10 volken de edelen der - zijn verzameld tot Israël
Jes. 33 : 12 volken de volken zullen met vuur verbrand worden
2 Kron. 8 : 7 volken doden van volkeren
Rom. 15 : 8 volken doel: Christus doel met de volken
Jes. 43 : 14 volken door God geregeerd
Matth. 10 : 5 volken een weg van –
Gen. 49 : 10 volken en Christus: zullen Hem gehoorzaam zijn
2 Kon. 17 : 28 v volken even slecht als Israël
Deut. 32 : 8 volken gebieden der volken erfenis van Godswege toegedeeld
Ps. 33 : 10 volken gedachten der volkeren: God breekt ze
1 Kron. 16 : 28 volken geeft den HERE, gij geslachten der -, eer en sterkte
Jer. 27 : 9 volken geleid door waarzeggers e.d.
Joz. 2 : 9 volken geloof in God bij Rachab
Rom. 1 : 5 volken geloofsgehoorzaamheid onder alle volken als doel
Matth. 24 : 14 volken getuigenis voor alle -
Rom. 15 : 9 volken God belijden onder de -
Deut. 33 : 3 volken God bemint de volken
Jer. 1 : 15 volken God bestuurt de volken
Job 12 : 23 volken God breidt de - uit
2 Kron. 24 : 23 volken God gebruikt - als tuchtmiddel
Rom. 3 : 29 volken God is ook hun God
Job 12 : 23 volken God leidt de -
Hand. 14 : 16 volken God liet de volken op hun eigen wegen gaan
Jes. 43 : 17 volken God regeert de -
Jes. 5 : 26 volken God roept - tot zijn werk van gericht
Jer. 27 : 3 volken God spreekt door een profeet tot de -
1 Kon. 19 : 15 volken God stelt hun koningen
Job 12 : 23 volken God vermenigt de - en verderft ze
Amos 9 : 7 volken God voert - op naar hun plaats
Jer. 51 : 11 volken God wekte de geest der koningen van Medië op
Ps. 138 : 5 volken God: koningen zullen zingen van de wegen des HEEREN
Ps. 138 : 4 volken God: loven: alle koningen der aarde
Gen. 15 : 16 volken Gods bestuur ten aanzien van de Amorieten
Deut. 2 : 21 v volken Gods regeringswegen
2 Kron. 12 : 8 volken Gods werk door de dienst der -
Jer. 27 : 9 volken hebben (valse) profeten
Ps. 33 : 10 volken heidenen en volkeren
1 Kon. 8 : 41 volken heidenen horen van God en komen
Jer. 10 : 3 volken inzettingen der - ijdelheid
Mark. 10 : 33 volken Jezus overgeleverd aan de -
Luk. 18 32 volken Jezus zou aan de volken worden overgeleverd
Jes. 41 : 2 volken Jezus: - aan Jezus gegeven door God
Mark. 12 : 8 volken Jezus: ze ontvangen de verworpen Christus
2 Kron. 20 : 6 volken koninkrijken der -: God is de Heerser
Rom. 15 : 11 volken looft de Heer, alle -
Ps. 108 : 4 volken loven onder de -
Matth. 28 : 19 volken maakte alle - tot discipelen
2 Kron. 12 : 8 volken middel in Gods hand
Jes. 30 : 28 volken misleid door God
Ruth 2 : 12 volken nemen toevlucht tot Christus (in type Ruth)
1 Kon. 9 : 21 volken niet-verbannen -: tot slavendienst gebracht
1 Kron. 1 : 1 v volken oorsprong
Mark. 10 : 42 volken oversten van de -
Rom. 15 : 21 volken profetie omtrent de –: kennis van Christus bij de –
Ez. 2 : 3 volken rebellerende -en
Ez. 5 : 7 volken rechten der volken: hier goed
Amos 1 : 2 v volken straf der -
2 Kon. 8 : 22 volken streven naar onafhankelijkheid
Ps. 98 : 9 volken toekomst: God komt om ze te richten
Rom. 15 : 12 volken toekomst: Jezus zal over hen heersen
Jes. 30 : 28 volken toekomst: oordeel door God
Rom. 15 : 12 volken toekomst: zullen op Hem hopen
Matth. 8 : 11 volken uit de - komen er tot geloof
Jes. 65 : 1 volken uit de - zijn er die in God vonden
Luk. 12 : 30 volken van de wereld: zoeken wat ze eten of drinken zullen
Jes. 8 : 12 volken verbintenis met/van -
Deut. 11 : 22 volken verdrijven door God: indien wij gehoorzamen
Luk. 20 16 volken wijngaard aan de christenen gegeven
Ps. 67 : 4 , 6 volken zullen God loven
Deut. 25 : 19 volkerenmoord Amalek moest uitgeroeid
1Jo 1 : 4 volkomen blijdschap
2Jo : 12 volkomen blijdschap
Joh. 15 : 11 volkomen blijdschap: -worden
1 Kron. 12 : 38 volkomen met een - hart komen om David koning te maken
Num. 28 : 20 volkomen moesten de vuuroffers zijn
Spr. 11 : 1 volkomen weegsteen
Deut. 32 : 4 volkomen werk Gods is -
Hebr. 6 : 1 volkomene voortgaan tot het -
Jak. 1 : 4 volkomenheid doel
2 Tim. 3 : 17 volkomenheid streven naar -
Ex. 30 : 12 volkstelling
Num. 1 : 1 v volkstelling
Matth. 5 : 48 volmaakt begrip: afgerond, volkomen
Jak. 1 : 17 volmaakt geschenk
1Jo 4 : 12 volmaakt Gods liefde is in ons volmaakt, als wij elkaar liefhebben
Col. 4 : 12 volmaakt in de hele wil van God
1Jo 4 : 18 volmaakt in de liefde
Hebr. 5 : 9 volmaakt Jezus – geworden
Hebr. 7 : 28 volmaakt Jezus: tot in eeuwigheid
Jak. 3 : 2 volmaakt man
Filip. 3 : 12 volmaakt Paulus nog niet -
Col. 1 : 28 volmaakt stellen in Christus
Hebr. 7 : 28 volmaakt vergelijk vers 26: heilig, onschuldig, onbesmet, etc
Matth. 5 : 48 volmaakt weest u dan volmaakt zoals uw hemelse Vader volmaakt is
Matth. 19 : 21 volmaakt willen zijn
Hebr. 5 : 9 volmaakt worden: door Jezus
Jak. 2 : 22 volmaakt worden: geloof: uit de werken
Joh. 17 : 22 volmaakt zijn tot één
Luk. 6 : 40 volmaakt zijn: zijn als de meester
Filip. 3 : 15 volmaakt
1 Cor. 13 : 10 volmaakte komt
Col. 3 : 12 - 14 volmaaktheid begrip
1 Tim. 5 : 7 volmaaktheid bevorderen door bevelen
Col. 3 : 14 volmaaktheid de band van de - is de liefde
Jak. 1 : 4 volmaaktheid doel
Joh. 17 : 22 volmaaktheid doel van Christus met ons
Ps. 119 : 96 volmaaktheid eindeloze - van Gods wet
Hebr. 12 : 23 volmaaktheid en rechtvaardigheid
Jak. 1 : 4 volmaaktheid en volkomenheid
Hebr. 12 : 23 volmaaktheid komen tot -: in de hemel
1Jo 2 : 10 volmaaktheid liefde maakt volmaakt
Filip. 1 : 10 volmaaktheid streven naar
Col. 1 : 28 volmaaktheid streven naar -
Ps. 119 : 96 volmaaktheid tijdelijk is de aardse -
Hebr. 11 : 40 volmaaktheid tot - komen
Hebr. 7 : 28 volmaaktheid zedelijke
Jak. 1 : 4 volmaaktheid zonder gebrek
Hand. 26 : 10 volmacht Paulus' - ontvangen van de overpriesters
Hand. 26 : 12 volmacht
Hebr. 13 : 21 volmaken christen -: door God: in al het goede
Hebr. 7 : 19 volmaken door de wet: niets
Gen. 2 : 3 volmaken door God
Hebr. 2 : 10 volmaken door God
1 Pe 5 : 10 volmaken door God
Hebr. 10 : 21 volmaken door God: ons: in het doen van al het goede
Hebr. 10 : 14 volmaken door Jezus' offer zijn wij volmaakt
Hebr. 2 : 10 volmaken door lijden: Jezus door lijden volmaakt geworden
Hebr. 10 : 14 volmaken en heiligen
1 Kon. 6 : 14 volmaken huis -
2 Kron. 8 : 16 volmaken huis van de HEER -
Hebr. 9 : 9 volmaken naar het geweten niet kunnen –
Ef. 4 : 12 volmaken om de heiligen te -
Jak. 1 : 4 volmaken van de volharding
Hebr. 10 : 1 volmaken wet: de wet kan niet volmaken
2 Cor. 13 : 11 volmaken wordt volmaakt
2 Cor. 13 : 9 volmaking doel
Hebr. 7 : 11 volmaking Levitische priesterschap bracht geen –
Opb. 6 : 11 voltallig martelaren
Richt. 7 : 9 voltooid voltooid tegenwoordige tijd: in voorzegging
2 Cor. 8 : 11 voltooien het doen -
1 Thess. 3 : 10 voltooien wat aan uw geloof ontbreekt
voltooien zie Voleindigen
1 Cor. 14 : 20 volwassen in overleggingen
Jak. 1 : 15 volwassen worden: van de zonde
Joh. 9 : 20 volwassen
Hebr. 5 : 14 volwassene geestelijk -
1 Kron. 23 : 27 volwassenheid 20 jaar en daarboven
1 Cor. 13 : 11 volwassenheid geestelijke – in de toekomst
Num. 1 : 3 volwassenheid
Ex. 30 : 12 v volwassenwording geld der verzoening
Esth. 4 : 11 vonnis
Gal. 4 : 2 voogd
2 Cor. 5 : 14 v voor allen is Christus gestorven
Ef. 1 : 5 voor God: wij zijn bestemd tot het zoonschap voor God
Luk. 9 : 50 voor iemand zijn: wie niet tegen u is, is voor u
2 Cor. 5 : 15 voor ons is Christus gestorven
2 Cor. 5 : 15 voor ons is Christus opgewekt
Mark. 9 : 40 voor voor of tegen Christus en de christenen zijn
Gen. 20 : 7 voorbede Abraham zal voor u bidden opdat u (Abimelech) leeft
Gen. 20 : 17 voorbede Abrahams - voor Abimelech en de zijnen
Jak. 5 : 16 voorbede bij ziekte
Jer. 18 : 20 voorbede doel: Gods grimmigheid afwenden
Luk. 22 32 voorbede door Christus
Rom. 8 : 26 voorbede door de Geest
Joh. 17 : 20 voorbede door Jezus: gericht aan de Vader
Ex. 32 : 11 voorbede door Mozes
Num. 12 : 13 voorbede door Mozes
Ef. 1 : 17 voorbede gedenken in gebeden
Flm. : 4 voorbede geval
Job 42 : 10 voorbede geval: Job voor zijn drie vrienden
Hand. 8 : 24 voorbede gevraagd
Hebr. 13 : 18 voorbede gevraagd
Jer. 37 : 3 voorbede gevraagd aan Jeremia
Jer. 42 : 2 voorbede gevraagd aan Jeremia
Jer. 42 : 20 voorbede gevraagd aan Jeremia
Col. 4 : 3 voorbede gevraagd door Paulus
2 Kon. 19 : 4 voorbede gevraagd: aan Jesaja: ten behoeve van het overblijfsel
Ex. 8 : 28 voorbede gevraagd: door Farao
Ex. 9 : 28 voorbede gevraagd: door Farao
Ex. 10 : 17 voorbede gevraagd: door Farao
Jer. 18 : 20 voorbede goed voor mensen spreken
2 Cor. 1 : 11 voorbede is meewerken
Hebr. 13 : 19 voorbede kan iets bespoedigen: vrijlating uit gevangenis
Ps. 106 : 23 voorbede Mozes' - ten behoeve van Israël
Rom. 15 : 30 voorbede strijden in de gebeden tot God voor Paulus
Col. 4 : 12 voorbede strijden voor iemand in de gebeden
Jer. 11 : 14 voorbede verboden: – voor Juda
2 Cor. 1 : 11 voorbede verhoring: geval
Col. 4 : 2 voorbede vermaning tot -
Hebr. 13 : 19 voorbede vermaning tot –
Jes. 37 : 4 voorbede verzocht aan Jesaja, door Hizkia
Ef. 6 : 19 voorbede verzocht: door Paulus, voor hemzelf
Ef. 6 : 18 v voorbede voor alle heiligen
Ezra 6 : 10 voorbede voor de koning en zijn kinderen
Jer. 29 : 7 voorbede voor een stad
2 Thess. 3 : 1 voorbede voor een zaak
Ezra 6 : 10 voorbede voor heidenen
Rom. 8 : 26 voorbede voor heiligen: door de Geest
Ps. 141 : 5 voorbede voor hen die in tegenspoeden zijn
Jer. 7 : 16 voorbede voor het volk: verboden aan Jeremia
Jer. 14 : 11 voorbede voor Israël verboden
Rom. 10 : 1 voorbede voor ongelovigen: behoudenis
Num. 16 : 22 voorbede
1 Sam. 2 : 25 voorbede
Hand. 12 : 5 voorbede
2 Thess. 1 : 11 voorbede
Rom. 5 : 14 voorbeeld Adam is een - van Christus
2 Pe 2 : 6 voorbeeld afschrikkend -
Jud : 7 voorbeeld afschrikwekkend -
2 Thess. 3 : 9 voorbeeld doel: navolging
1 Pe 2 : 21 voorbeeld door Christus nagelaten
Joh. 13 : 15 voorbeeld gegeven: door Jezus: voetwassing
Jer. 7 : 12 voorbeeld geschiedkundig – ter afschrikking gegeven
Joh. 13 : 16 voorbeeld geven: doel: nadoen, navolging
Ef. 5 : 1 voorbeeld God als
Hand. 7 : 44 voorbeeld hemels -: tabernakel
2 Cor. 9 : 2 voorbeeld ijver: geval
Filip. 3 : 17 voorbeeld in wandel
Joh. 13 : 15 voorbeeld Jezus als - voor ons in zijn doen
Joh. 13 : 34 voorbeeld Jezus als - voor ons in zijn liefhebben
Hebr. 12 : 2 voorbeeld Jezus ons – van volharding
1Jo 3 : 16 voorbeeld Jezus ons een -: Hij legde zijn leven voor ons af
1 Sam. 2 : 24 voorbeeld kwaad -: geval
Hebr. 4 : 11 voorbeeld negatief –: van ongehoorzaamheid
Jak. 5 : 10 voorbeeld nemen aan profeten en anderen
Hebr. 8 : 5 voorbeeld normatief -
2 Tim. 3 : 10 voorbeeld Paulus
Filip. 4 : 9 voorbeeld Paulus - voor de gelovigen
Gal. 4 : 12 voorbeeld Paulus als een -
1 Cor. 4 : 17 voorbeeld Paulus tot voorbeeld voorgehouden
1 Kon. 15 : 3 voorbeeld slecht -
1 Tim. 1 : 16 voorbeeld stellen: door de Heer Jezus middels Paulus
1 Cor. 10 : 11 voorbeeld ter afschrikking
2 Tim. 1 : 13 voorbeeld tot - houden gezonde woorden
1 Pe 2 : 21 voorbeeld tot navolging
Ex. 25 : 40 voorbeeld van de kandelaar: getoond op de berg
Ex. 25 : 40 voorbeeld van de kandelaar: maak het naar het –
Ex. 25 : 9 voorbeeld van de tabernakel en van zijn gereedschappen
Ex. 26 : 30 voorbeeld van de tabernakel op de berg
1 Kron. 28 : 11 v voorbeeld van Gods huis
Tit. 2 : 7 voorbeeld van goede werken
Jak. 5 : 10 voorbeeld van het lijden en het geduld: nemen aan profeten e.a.
1 Tim. 4 : 12 voorbeeld waarin een - zijn
Jud : 5 voorbeeld waarschuwend -
1 Tim. 4 : 12 voorbeeld wees een - voor de gelovigen
1 Thess. 1 : 7 voorbeeld worden voor andere gelovigen
1 Pe 5 : 3 voorbeeld worden voor de kudde van God worden
2 Thess. 3 : 9 voorbeeld zichzelf tot een - stellen
Filip. 3 : 17 voorbeeld zien op goede voorbeelden
Tit. 2 : 7 voorbeeld zijn
1 Tim. 4 : 12 , 11 voorbeeld zijn EN leren en bevelen
2 Thess. 3 : 9 voorbeeld zijn opdat anderen navolgen
Jer. 16 : 4 voorbehoeden kinderen
Ex. 10 : 1 voorbereiden door God: omstandigheden voor de oordelen
Joh. 16 : 4 voorbereiden door Jezus: van de discipelen: op vervolging
1 Cor. 16 : 2 voorbereiden
Joh. 19 : 31 voorbereiding dag van de –
2 Cor. 9 : 5 voorbereiding gift: voorkomt afdwinging
Luk. 15 : 18 v voorbereiding mentale -
Joh. 19 : 42 voorbereiding van de Joden
Hand. 4 : 28 voorbeschikking geval
voorbeschikking zie ook Voorkennis
Hand. 22 : 14 voorbestemmen door God: Saul, om Zijn wil te kennen
Jer. 27 : 18 voorbidden
Jes. 59 : 16 voorbidder gemis van een -
Jer. 15 : 1 voorbidder Mozes, Samuël
1 Tim. 2 : 1 voorbidding voorbiddingen doen
Luk. 11 : 42 voorbijgaan aan het oordeel en de liefde van God
Ex. 12 : 13 voorbijgaan als Ik het bloed zie, zal ik jullie voorbijgaan
1Jo 2 : 8 voorbijgaan de duisternis gaat voorbij
Matth. 5 : 18 voorbijgaan de hemel en de aarde
Spr. 4 : 15 voorbijgaan ga voorbij de weg der bozen
Luk. 10 : 31 voorbijgaan gewonde -
Luk. 12 : 54 voorbode wolk, van regen
Luk. 12 : 55 voorbode zuidenwind, van hitte
Jer. 6 : 13 voordeel eigen – zoeken
Flm. : 20 voordeel laat mij – van u hebben
Pred. 5 : 8 voordeel van het aardrijk
Gen. 34 : 23 voordeel verkrijgen als wij besneden worden
Pred. 1 : 3 voordeel vraag naar - van arbeid
2 Cor. 7 : 2 voordeel zoeken van iemand: wij hebben van niemand ons voordeel gezocht
2 Cor. 12 : 17 v voordeel zoeken van mensen
Jud : 16 voordeel zoeken: personen bewonderen terwille van –
2 Cor. 11 : 13 voordoen zich - als apostelen van Christus
2 Cor. 11 : 15 voordoen zich - als dienaars van [de] gerechtigheid
Luk. 20 20 voordoen zich - als rechtvaardig
2 Cor. 11 : 14 voordoen zich -: satan doet zich als een engel van het licht
Ex. 22 : 16 voorechtelijk gemeenschap
1 Thess. 4 : 15 voorgaan de levenden zullen de ontslapenen geenszins voorgaan
Joz. 3 : 4 voorgaan door de ark
Deut. 1 : 33 voorgaan door God
Richt. 4 : 14 voorgaan door God
1 Kron. 14 : 15 voorgaan door God: ten strijde
Mark. 10 : 32 voorgaan door Jezus
Mark. 16 : 7 voorgaan door Jezus
Luk. 19 28 voorgaan door Jezus
Matth. 26 : 32 voorgaan door Jezus: naar Galilea
Rom. 12 : 10 voorgaan gaat elkaar voor in eerbetoon
Deut. 31 : 8 voorgaan God gaat voor uw aangezicht
Jer. 20 : 1 voorganger aangestelde -
1 Kon. 1 : 35 voorganger begrip
1 Kon. 14 : 7 voorganger begrip: leider
1 Kron. 17 : 7 voorganger begrip: leider
2 Sam. 5 : 2 voorganger begrip: leider met gezag
1 Sam. 10 : 1 voorganger betekenis: leider
1 Sam. 25 : 30 voorganger betekenis: over mensen
2 Sam. 5 : 2 voorganger David
2 Sam. 6 : 21 voorganger David
2 Sam. 7 : 8 voorganger David
1 Kron. 11 : 2 voorganger David - van Gods volk Israël
1 Kron. 11 : 2 voorganger David type van Christus als herder
2 Sam. 7 : 8 voorganger door God aangesteld: David
Hand. 15 : 22 voorganger en oudste
Hand. 15 : 32 voorganger en profeet: Judas, Silas
Hand. 15 : 22 voorganger enkele -s bij name genoemd
Joz. 22 : 2 voorganger gehoorzaamheid aan voorganger Jozua
Hebr. 13 : 7 voorganger geloof van de -s navolgen
Hebr. 13 : 24 voorganger groet al uw -s
Hebr. 13 : 23 voorganger groet al uw -s (meervoud)
2 Sam. 7 : 8 voorganger herder
2 Sam. 5 : 2 voorganger herder die weidt
2 Sam. 7 : 7 voorganger herder, die het volk weidt
Hebr. 13 : 17 voorganger herderlijke rol
2 Kon. 20 : 5 voorganger Hizkia "de voorganger Mijns volks"
Hebr. 13 : 17 voorganger houding tegenover -: gehoorzaamheid, onderdanigheid
Hebr. 13 : 7 voorganger in herinnering houden van -s
1 Kon. 14 : 7 voorganger Jerobeam tot - gesteld over Israël
1 Kron. 28 : 4 voorganger Juda verkoren tot een -
1 Sam. 9 : 16 voorganger koning
Hebr. 13 : 17 voorganger niet bemoeilijken in zijn taak
2 Sam. 6 : 21 voorganger over een volk
2 Kron. 6 : 5 voorganger over een volk zijn
1 Kon. 16 : 2 voorganger over een volk: leider: gesteld door God
1 Sam. 9 : 16 voorganger over het volk: Koning
1 Kon. 1 : 35 voorganger over Israël: Salomo
1 Kron. 29 : 20 voorganger Salomo tot - zalven
Hebr. 13 : 7 voorganger spreekt woord van God
Jer. 20 : 1 voorganger verkeerde -
2 Kron. 6 : 5 voorganger verkoren door God
1 Kron. 5 : 2 voorganger vooral uit Juda kwamen de -s
Hebr. 13 : 7 voorganger voorbeeld
Hebr. 13 : 24 voorganger voorgangers van Italië
Hebr. 13 : 17 voorganger vreugde voor de –s mogelijk maken
Richt. 8 : 35 voorganger weldadigheid bewijzen aan -
1 Sam. 9 : 16 voorganger zalven ten - over het volk
Luk. 22 25 voorganger zij als een die dient
Ex. 35 : 10 voorhang 'des deksels'
Num. 4 : 5 voorhang bedekking der ark
Ex. 27 : 21 voorhang die voor de getuigenis is
Ex. 40 : 3 voorhang functie: bedekken der ark
Ex. 30 : 6 voorhang voor de ark des getuigenis
Ex. 36 : 35 v voorhang
Ex. 26 : 33 voorhangsel functie: scheiding
Hebr. 6 : 19 voorhangsel ingaan tot binnen het -
Ex. 26 : 32 voorhangsel pilaren van het –
Matth. 27 : 51 voorhangsel scheurde in tweeen
Ex. 38 : 18 voorhangsel van de poort van de voorhof
Ex. 26 : 31 voorhangsel van het allerheiligste
Ex. 40 : 21 voorhangsel van het Allerheiligste: functie: bedekken van de ark
Ex. 40 : 28 voorhangsel van het Heilige
Luk. 23 45 voorhangsel van het tempelhuis scheurde doormidden
Hebr. 10 : 20 voorhangsel vlees (lichaam) van Christus
Ex. 38 : 9 v voorhof bouw
Opb. 11 : 2 voorhof buiten de tempel
Ps. 100 : 4 voorhof gaat in tot Zijn voorhoven met lofzang
Ps. 96 : 8 voorhof komt in Gods voorhoven!
Ex. 40 : 33 voorhof oprichting
Ex. 40 : 33 voorhof poort van de –: deksel van de poort
Ex. 39 : 40 voorhof poort: deksel (gordijn)
Ex. 27 : 9 v voorhof tabernakel
Ex. 27 : 12 voorhof tabernakel: breedte: 50 ellen
Ex. 27 : 12 voorhof tabernakel: gordijnen westkant
Ex. 27 : 14 v voorhof tabernakel: oostkant: gordijnen
Joh. 18 : 15 voorhof van de hogepriester
Jer. 19 : 14 voorhof van de tempel
Neh. 8 : 17 voorhof van gewoon huis
Luk. 22 55 voorhof van het huis van de hogepriester
Jer. 26 : 2 voorhof van het huis van Jahweh
Ps. 116 : 19 voorhof voorhoven van het huis van Jahweh
Opb. 22 : 4 voorhoofd Gods naam op de -en zijner slaven
Lev. 13 : 41 voorhoofd kaal –
Jes. 48 : 4 voorhoofd koper
Opb. 13 : 16 voorhoofd merkteken op het –
Opb. 17 : 5 voorhoofd naam op - geschreven
Deut. 6 : 8 voorhoofdspansel
Ex. 28 : 36 voorhoofdsplaat van de hogepriester
1 Tim. 4 : 6 voorhouden de broeders zeker waarheden voorhouden
Jer. 9 : 26 voorhuid alle heidenen hebben de -
Jer. 9 : 26 voorhuid fig. - van het hart
Gen. 34 : 14 voorhuid hebben
Jer. 9 : 25 voorhuid hebben
Jer. 4 : 4 voorhuid van uw hart: doet weg de -en van uw harten
1 Sam. 18 : 25 , 27 voorhuid voorhuiden van 200 Filistijnen gebracht tot Saul
Mark. 14 : 55 vooringenomenheid geval: Sanhedrin
1 Tim. 5 : 21 vooringenomenheid zonder -
1 Pe 1 : 20 voorkennen Christus voorgekend vóór de grondlegging van de wereld
Ex. 3 : 19 v voorkennis bij God
Joh. 18 : 4 voorkennis bij Jezus
1 Pe 1 : 2 voorkennis door God
Jud : 4 voorkennis en voorbeschikking
Ps. 139 : 16 voorkennis Gods -
Luk. 15 : 20 voorkennis Gods -: toepassing
Jer. 1 : 5 voorkennis Gods –
Mark. 12 : 7 voorkennis Jezus wist tevoren dat hij zou sterven en door wie
Joh. 12 : 33 voorkennis Jezus' - van zijn dood
Joh. 6 : 6 voorkennis Jezus’ -: Hij wist van het wonder dat Hij zou doen
Joh. 13 : 11 voorkennis Jezus’ –: dat Judas hem zou overleveren
Jes. 48 : 8 voorkennis van Israëls trouweloos handelen: bij God
Gen. 25 : 28 voorkeur bij ouders voor hun kind
Hebr. 11 : 25 voorkeur geven: door Mozes
Richt. 9 : 18 voorkeur voor verwanten
Deut. 16 : 21 voorkomen afgoderij: geen bos bij altaar planten
Deut. 34 : 7 voorkomen blindheid: God voorkwam het bij Mozes
Deut. 24 : 9 voorkomen door afschrikking
Deut. 19 : 20 voorkomen door afschrikwekkend voorbeeld
Matth. 12 : 15 voorkomen door de ontwijken
Matth. 2 : 12 voorkomen door God: terugkeer naar Herodes
Matth. 15 : 32 voorkomen door Jezus: bezwijken van mensen
Deut. 20 : 18 voorkomen door negatieve voorbeelden uit te roeien
1 Tim. 5 : 20 voorkomen door openbare tuchtoefening
2 Cor. 2 : 3 voorkomen droefheid -
Mark. 14 : 2 voorkomen geval: opschudding onder het volk
Ezra 7 : 23 voorkomen Gods toorn -: door heidense koning
Pred. 8 : 5 voorkomen kwaad -: door gehoorzaamheid
Gen. 39 : 20 voorkomen niet -: God voorkwam de gevangenschap van Jozef niet, maar was wel met hem
Hand. 27 : 21 voorkomen ongemak en schade -
Deut. 19 : 10 voorkomen onschuldig bloedvergieten
Opb. 20 : 3 voorkomen preventief opsluiten
Hebr. 11 : 15 voorkomen terugval: door verlangen naar het betere
Lev. 10 : 6 voorkomen toorn van God –: geval
Joh. 16 : 1 voorkomen val van discipelen: door Jezus
Deut. 22 : 8 voorkomen val van uw huis: plicht tot maken leuning
Deut. 17 : 16 v voorkomen van allerlei zonden
2 Cor. 8 : 20 voorkomen verdachtmaking -
Lev. 14 : 36 voorkomen verdere verspreiding van melaatsheid in een huis
1 Thess. 3 : 3 voorkomen wankelen
Ex. 1 : 10 voorkomen willen voorkomen dat de Israël de kant van de vijand kiest
Hand. 21 : 4 voorkomen
1 Tim. 4 : 13 voorlezen aanhouden met
1 Thess. 5 : 27 voorlezen Bijbel
Ezra 4 : 18 voorlezen brief
Joz. 8 : 34 voorlezen de wet -
Opb. 1 : 3 voorlezen gelukkig hij die voorleest
Opb. 1 : 3 voorlezer van Gods woord
Hebr. 6 : 20 voorloper Jezus als – voor ons
Deut. 1 : 33 Voorloper God zelf
Hand. 28 : 7 voornaam voornaamste van het eiland
Hand. 13 : 50 voornaam voornaamsten van de stad
Luk. 19 47 voornaamste de voornaamsten van het volk trachtten Jezus om te brengen
Hand. 28 : 17 voornaamste die de -n van de Joden waren in Rome
Hand. 25 : 2 voornaamste voornaamsten van de Joden
Pred. 3 : 1 voornemen alle - onder de hemel heeft zijn tijd
Jer. 4 : 28 voornemen bij God
Ef. 3 : 11 voornemen eeuwig -: bij God
Hebr. 6 : 3 voornemen en Gods vergunning
Ef. 1 : 9 voornemen Gods -
Rom. 8 : 28 voornemen Gods –
2 Tim. 1 : 9 voornemen Gods eeuwig voornemen t.a.v. ons
Pred. 8 : 6 voornemen ieder - heeft tijd en wijze
Ps. 140 : 9 voornemen kwaad -
Ex. 24 : 7 voornemen om God te gehoorzamen
Rom. 15 : 28 voornemen Paulus’ –
Spr. 21 : 27 voornemen schandelijk -
Ex. 19 : 8 voornemen uitgesproken: door het volk Israël
Rom. 9 : 11 voornemen van God
Neh. 10 : 29 voornemen vast -
Luk. 9 : 51 voornemen vast -: door Jezus
Ruth 1 : 18 voornemen vast -: geval
Rom. 1 : 13 voornemen verhinderd
2 Cor. 9 : 7 voornemen zich in het - voornemen te doen
Dan. 1 : 8 voornemen zich in het hart iets -
Hand. 19 : 21 voornemen zich in zijn geest -
Jak. 4 : 15 voornemen zo de Heer wil en wij leven
2 Cor. 1 : 17 voornemen
2 Cor. 2 : 1 voornemen
Mark. 12 : 23 vooronderstelling geval: huwelijk in de opstanding
Joh. 3 : 2 vooronderstelling of achtergrondaanname
1 Sam. 20 : 26 vooronderstelling onware -
Gen. 42 : 22 - 23 vooronderstelling voorbeeld
1 Tim. 5 : 21 vooroordeel zonder -
1 Tim. 5 : 4 voorouder vergelding doen aan -s
Luk. 16 : 20 voorpoort Lazarus lag aan een -
Luk. 12 : 22 voorraad geen -kamer
Ps. 144 : 13 voorraad niet verkeerd
Rom. 1 : 10 voorrecht hebben om tot u te komen
Rom. 3 : 1 voorrecht van de Jood
Ezra 6 : 18 voorschrift van het boek van Mozes
Pred. 11 : 8 voorspoed betrekkelijk
2 Kron. 26 : 5 v voorspoed criterium
1 Kron. 22 : 11 voorspoed dankzij God
1 Kron. 22 : 13 voorspoed door gehoorzaamheid aan Gods wet
2 Kron. 31 : 21 voorspoed en gehoorzaamheid
2 Kron. 13 : 12 voorspoed geen - hebben
Pred. 7 : 14 voorspoed geniet het goede ten dage des -s
Deut. 8 : 14 voorspoed gevaar: God vergeten en ongehoorzaam worden
2 Kron. 12 : 1 voorspoed gevaar: God verlaten
Jer. 12 : 1 voorspoed goed
Dan. 6 : 29 voorspoed hebben: Daniël
2 Kron. 32 : 30 voorspoed in zijn werk hebben: Jehizkia
2 Kron. 26 : 5 voorspoed na God zoeken
Jer. 5 : 28 voorspoed ondanks onrecht
Ps. 30 : 7 voorspoed valse gerustheid in -
Pred. 8 : 12 voorspoed van de onrechtvaardige
Deut. 19 : 13 voorspoed voorwaarde
Spr. 1 : 32 voorspoed zonder wijsheid: zal de zotten verderven
2 Kron. 14 : 7 voorspoed
Ps. 37 : 7 voorspoed
Jer. 12 : 1 voorspoedig goddeloze: weg der goddelozen –
Gen. 39 : 3 voorspoedig maken: door God: al wat Jozef deed
Gen. 24 : 40 voorspoedig maken: uw -: door de engel van God
Joz. 1 : 8 voorspoedig maken: uw wegen: door gehoorzaamheid aan Gods woord
Gen. 39 : 23 voorspoedig maken: wat Jozef deed in de gevangenis
Gen. 39 : 2 voorspoedig man: Jozef: oorzaak: God met hem
1 Kron. 29 : 23 voorspoedig Salomo was -
1 Kron. 22 : 11 voorspoedig zijn
Jes. 55 : 11 voorspoedig zijn: Gods woord: in hetgeen waartoe Hij het zendt
1Jo 2 : 1 voorspraak bij de Vader: Jezus Christus
Joh. 14 : 15 voorspraak Heilige Geest, de andere –
Jer. 18 : 20 voorspraak Jeremia een – voor zijn volk
Joh. 14 : 16 voorspraak Jezus –
Joh. 16 : 7 Voorspraak gezonden door Jezus
Joh. 15 : 26 Voorspraak gezonden door Jezus van de Vader
Joh. 14 : 26 Voorspraak Heilige Geest
Joh. 15 : 26 Voorspraak komst van de -
Jer. 18 : 20 voorspreker Jeremia een – voor zijn volk
Joz. 20 : 2 v voorstad
Ps. 119 : 30 voorstellen zich - : Gods rechten
2 Tim. 2 : 15 voorstellen zich - aan God
Opb. 18 : 21 voorstelling symbolische voorstelling
Gen. 1 : 24 voortbrengen door de aarde
Gen. 1 : 20 v voortbrengen door de wateren: waterdieren
Jak. 1 : 18 voortbrengen door God: de gelovigen
Jak. 1 : 18 voortbrengen door God: middel: het woord van waarheid
Gen. 41 : 47 voortbrengen door het land
Matth. 12 : 35 voortbrengen goede dingen
Luk. 6 : 45 voortbrengen goede of boze dingen
Luk. 6 : 45 voortbrengen het goede - uit de goede schat van zijn hart
Matth. 13 : 52 voortbrengen kennis, leer
Hebr. 6 : 7 voortbrengen nuttig gewas: door de beregende grond
Jes. 11 : 1 voortbrengen vrucht
Jud : 12 voortdrijven door winden voortgedreven
Mark. 13 : 28 voorteken
Hebr. 6 : 1 voortgaan tot het volkomene
2 Tim. 2 : 17 voortgaan tot toenemende goddeloosheid
Jer. 9 : 3 voortgaan van boosheid tot boosheid
Jes. 54 : 11 voortgedrevene door onweer –: Israël
3Jo : 6 voorthelpen broeders –
Tit. 3 : 13 voorthelpen iemand -
1 Cor. 16 : 11 voorthelpen iemand in vrede -
Rom. 15 : 24 voorthelpen Paulus –
2 Kon. 5 : 26 voortijdigheid Gehazi's zoeken van rijkdom
Jes. 58 : 12 voortkomen die uit u –
Jes. 55 : 12 voortleiden in vrede voortgeleid worden
Gen. 31 : 9 voortplanting God kan - sturen
Mark. 7 : 37 voortreffelijk doen: door Jezus
Spr. 12 : 26 voortreffelijk rechtvaardige is -er dan zijn naaste
Ex. 15 : 22 voortreizen Mozes deed de Israëlieten –
Ex. 23 : 3 voortrekken niet -: de onaanzienlijke
Lev. 19 : 15 voortrekken verboden in het gericht
2 Tim. 2 : 17 voortwoekeren valse leer als -
Matth. 10 : 27 voortzeggen Jezus’ woorden
Jer. 7 : 24 vooruitgaan niet –
Hebr. 6 : 1 vooruitgaan
Joh. 6 : 47 voorwaar tweemaal gezegd
Joh. 5 : 24 voorwaar voorwaar, voorwaar
Joh. 5 : 25 voorwaar voorwaar, voorwaar
Joh. 13 : 20 , 21 voorwaar voorwaar, voorwaar, Ik zeg u
Gen. 17 : 19 voorwaar
Joh. 14 : 12 voorwaar
Jer. 11 : 4 voorwaarde aan Israël gesteld ten opzichte van God
1 Tim. 5 : 9 voorwaarde voor ondersteuning weduwen
1 Kon. 2 : 4 voorwaardelijk belofte
1 Sam. 21 : 13 voorwenden door David
2 Sam. 14 : 2 voorwenden
1 Thess. 2 : 5 voorwendsel hebzuchtig -
Filip. 1 : 18 voorwendsel onder een - Christus verkondigen
Mark. 6 : 56 voorwerp met kracht:zoom van Jezus' kleed
1 Sam. 4 : 3 voorwerp verlost op zichzelf niet, ook niet een heilig -
Joh. 13 : 19 voorzeggen doel: geloof wekken
Joh. 14 : 29 voorzeggen doel: geloof wekken of bevestigen
Luk. 21 6 voorzeggen door Christus
Matth. 24 : 24 voorzeggen door de Heer Jezus
Joh. 14 : 29 voorzeggen door de Heer Jezus: zijn heengaan en komen tot ons
Jes. 44 : 7 voorzeggen door God
Jes. 46 : 10 voorzeggen door God
Jes. 48 : 5 voorzeggen door God: reden
Gen. 48 : 22 voorzeggen door Jakob: aangaande Jozef
Gen. 49 : 1 v voorzeggen door Jakob: aangaande zijn zonen
Matth. 12 : 40 voorzeggen door Jezus: duur eigen dood
Matth. 12 : 40 voorzeggen door Jezus: eigen opstanding
Joh. 18 : 32 voorzeggen door Jezus: hoe Hij ter dood gebracht zou worden
Joh. 13 : 26 voorzeggen door Jezus: wie Hem zou overleveren
Luk. 24 : 7 voorzeggen door Jezus: zijn lijden, dood en opstanding
Ex. 4 : 15 voorzeggen door Mozes: Aäron
Jes. 45 : 21 voorzeggen God voorzegt de toekomende dingen
Jes. 47 : 13 voorzeggen naar de nieuwe manen: bijgelovige bezigheid
2 Sam. 14 : 3 voorzeggen woorden in iemands mond leggen
Joz. 13 : 22 voorzegger Bileam
Matth. 2 : 6 voorzegging aangaande de Christus
Jer. 30 : 3 voorzegging aangaande Israël: bevrijding, wederbrenging
1 Kon. 14 : 10 voorzegging aangaande Jerobeam en zijn huis
Rom. 9 : 12 voorzegging aangaande verhouding van Ezau en Jakob
Jer. 10 : 22 voorzegging aangaande vijand uit het noorden
Gen. 41 : 27 voorzegging aantal jaren
Luk. 19 32 voorzegging bewaarheid, vervuld: geval
Jes. 34 : 16 voorzegging Bijbelse -en: betrouwbaar
Luk. 9 : 27 voorzegging door Christus
Joh. 15 : 27 voorzegging door Christus: na zijn dood vervuld
Hand. 18 : 10 voorzegging door de Heer Jezus
Richt. 13 : 3 voorzegging door een engel
Luk. 1 : 15 voorzegging door een engel
Hand. 27 : 24 voorzegging door een engel
2 Kon. 13 : 17 voorzegging door Elisa
Ex. 3 : 19 v voorzegging door God
Num. 14 : 31 voorzegging door God
Gen. 46 : 3 voorzegging door God: aan Jakob
Ex. 11 : 1 voorzegging door God: gevolg laatste plaag
Richt. 6 : 14 voorzegging door God: Israëls verlossing uit de hand der Midianieten
Ex. 4 : 14 voorzegging door God: komst van Aäron
Richt. 7 : 11 voorzegging door God: vertelling
Matth. 26 : 31 voorzegging door Jezus
Matth. 26 : 34 voorzegging door Jezus
Joh. 16 : 2 , 4 voorzegging door Jezus
Joh. 16 : 19 voorzegging door Jezus
Joh. 16 : 23 voorzegging door Jezus: “in die dag zult u Mij niets vragen”
Mark. 10 : 39 voorzegging door Jezus: aangaande twee discipelen
Luk. 22 69 voorzegging door Jezus: aangaande zijn eigen verhoging
Joh. 16 : 32 voorzegging door Jezus: de leerlingen zullen binnenkort verstrooid worden
Luk. 18 32 voorzegging door Jezus: eigen lijden
Mark. 14 : 13 voorzegging door Jezus: geval
Mark. 14 : 18 voorzegging door Jezus: geval
Luk. 19 30 v voorzegging door Jezus: geval
Mark. 14 : 42 voorzegging door Jezus: geval: komst van Judas
Mark. 14 : 72 voorzegging door Jezus: geval: nauwkeurige en gedetailleerde -
Joh. 20 : 17 voorzegging door Jezus: hemelvaart
Matth. 22 : 44 voorzegging door Jezus: impliciet zijn verhoging
Matth. 26 : 46 voorzegging door Jezus: nadering van Judas
Joh. 13 : 38 voorzegging door Jezus: over Petrus’ verloochening
Luk. 5 35 voorzegging door Jezus: van zijn dood
Matth. 17 : 22 voorzegging door Jezus: van zijn lijden, dood en opwekking
Matth. 26 : 45 voorzegging door Jezus: van zijn overlevering
Mark. 14 : 27 v voorzegging door Jezus: vervuld
Luk. 19 43 v voorzegging door Jezus: vervuld
Luk. 22 60 voorzegging door Jezus: vervuld
Matth. 26 : 75 voorzegging door Jezus: vervuld: verloochening door Petrus
Joh. 13 : 21 voorzegging door Jezus: zijn overlevering door een van de leerlingen
Gen. 45 : 6 voorzegging door Jozef: op grond van vroegere openbaring
Ex. 14 : 13 voorzegging door Mozes
Deut. 4 : 22 voorzegging door Mozes: aangaande zichzelf
1 Sam. 28 : 19 voorzegging door overleden Samuël
Hand. 20 : 38 voorzegging door Paulus
1 Thess. 3 : 4 voorzegging door Paulus: geval: vervulling
Jer. 27 : 7 voorzegging duur van de Babylonische heerschappij
Jer. 22 : 19 voorzegging gericht op een persoon: op Jojakim
1 Sam. 2 : 34 voorzegging geval
Mark. 13 : 19 voorzegging geval
Hand. 1 : 16 voorzegging geval
Mark. 13 : 23 voorzegging geval: alles van te voren gezegd
Mark. 14 : 28 voorzegging geval: Jezus voorzegt eigen opwekking
Mark. 14 : 72 voorzegging geval: nauwkeurige en gedetailleerde -
Mark. 14 : 30 voorzegging geval: verloochening door Petrus
Jer. 20 : 6 voorzegging gevangenschap van Pashur voorzegd
Jer. 38 : 3 voorzegging Jeruzalem zal worden ingenomen
Hand. 23 : 11 voorzegging Jezus voorzegt dat Paulus in Rome zal getuigen
Joh. 2 : 19 voorzegging Jezus voorzegt zijn opstanding
Luk. 22 34 voorzegging Jezus’ – aangaande Petrus: vervuld
Ez. 13 : 7 voorzegging leugenachtige - spreken
Gen. 17 : 21 voorzegging met tijdsbepaling: geboorte Izak
Jer. 37 : 8 voorzegging militaire – aangaande Egyptisch en Chaldees leger
Jes. 39 : 7 voorzegging nakomelingen van Hizkia hovelingen in Babel
Mark. 14 : 25 voorzegging onvervulde - door Jezus
2 Kon. 8 : 1 voorzegging over duur
Jer. 28 : 15 voorzegging over een valse profeet: vervulling kort daarna
Jer. 20 : 6 voorzegging over iemand
Luk. 22 61 voorzegging over iemand: door Jezus: vervuld
2 Kon. 8 : 1 voorzegging over ramp
Jer. 22 : 11 - 12 voorzegging persoonsgerichte –: aangaande Joahaz (is vervuld)
1 Kon. 20 : 22 voorzegging profetische -
2 Kon. 20 : 1 v voorzegging profetische - uitgesteld
Mark. 13 : 4 voorzegging teken van de vervulling
Gen. 15 : 15 voorzegging van Abrahams overlijden
Esth. 6 : 13 voorzegging van Hamans wijzen en zijn vrouw
1 Kon. 14 : 15 voorzegging van Israëls ballingschap
Gen. 15 : 13 voorzegging van Israëls verblijf in Egypte
Ex. 8 : 23 voorzegging van tijd
Jes. 37 : 33 voorzegging van wat niet gebeuren zal
Jer. 10 : 25 voorzegging verslinding van Jakob (Israël) door de heidenen
2 Kon. 15 : 12 voorzegging vervulling: geval
Luk. 9 : 27 voorzegging vervulling: nabij, in die tijd
Jes. 39 : 6 voorzegging wegvoering naar Babel
Joh. 21 : 6 voorzegging wonderbaarlijke – door Jezus
Joz. 3 : 5 voorzegging wonderen voorzegd door Jozua
Gen. 25 : 23 voorzegging
2 Kon. 2 : 3 voorzegging
Hand. 27 : 10 voorzegging
Ex. 11 : 8 voorzegging door Mozes
Gen. 15 : 13 voorzeker weet - dat
Ps. 119 : 100 voorzichtig voorzichtiger dan de ouden: door Gods woord
Matth. 10 : 16 voorzichtig weest – als de slangen
2 Kron. 2 : 12 voorzichtigheid kloek in -
Gen. 22 : 14 voorzien door God
Matth. 6 : 33 voorzien door God in onze behoeften
Richt. 15 : 19 voorzien door God: in de behoefte van Simson
Hebr. 11 : 40 voorzien door God: voor ons: iets beters
Jes. 48 : 21 voorzien door God: wonderlijk
Mark. 14 : 42 voorzien door Jezus
Deut. 1 : 7 voorzien in alles: door God
Hand. 20 : 34 voorzien in behoeften
Deut. 2 : 7 voorzien in behoeften - door God
Hand. 28 : 10 voorzien Paulus en de zijnen voorzien in wat zij nodig hadden
2 Kon. 5 : 1 voorzienigheid Gods - door middel van een heiden (Naäman)
Jer. 39 : 12 voorzienigheid Gods - tov Jeremia
Esth. 4 : 14 voorzienigheid Gods -: geval: verhoging van Esther
Mark. 13 : 23 voorzorg door de Heer voor zijn leerlingen
2 Kon. 12 : 15 voorzorg niet altijd nodig
Jer. 12 : 12 vorderen niet – ondanks inspanning
1 Tim. 4 : 15 vorderen
Jer. 18 : 6 vormen door God
Mark. 1 : 17 vormen door Jezus: ons: vissers van mensen
Matth. 4 : 19 vorming door Jezus: visser van mensen
Ez. 46 : 4 vorst brandoffer van de -
Jes. 55 : 4 vorst der volken: Christus
Spr. 28 : 16 vorst gierigheid
Spr. 28 : 15 vorst goddeloze -
Job 37 : 10 vorst Gods werk
Jer. 49 : 19 vorst herder
2 Kron. 1 : 2 vorst hoofd
Zef. 3 : 2 vorst Jeruzalems -en als brullende leeuwen
Jes. 49 : 7 vorst Jezus: -en zullen zich voor Jezus buigen
2 Kron. 34 : 1 vorst kind: Josia
Ez. 22 : 27 vorst slechte -en
Ez. 46 : 2 vorst toekomstige - van Israël
Ez. 45 : 22 vorst toekomstige - van Israël: zondoffer voor zichzelf
Spr. 28 : 16 vorst verdrukkende -
Jes. 40 : 23 vorst vorsten ijdelheid voor God
Jer. 26 : 10 vorst vorsten van Juda
Jes. 1 : 23 vorst zondige -
Gen. 31 : 40 vorst
Hos. 12 : 4 vorstelijk zich - gedragen
Hos. 8 : 4 vorsten stellen: buiten God om
Klg. 5 : 18 vos op de berg Sion liepen vossen
Matth. 8 : 20 vos vossen hebben holen
Matth. 12 : 10 vraag aan Jezus gesteld
Joh. 13 : 36 vraag aan Jezus: door Petrus: Heer, waar gaat U heen?
Joh. 13 : 37 vraag aan Jezus: door Petrus: Heer, waarom kan ik U nu niet volgen?
Matth. 15 : 3 vraag beantwoorden door wedervraag
Joh. 8 : 6 vraag beweegreden
Mark. 4 : 13 vraag door Jezus gesteld
Joh. 18 : 21 vraag door Jezus gesteld
Joh. 18 : 23 vraag door Jezus gesteld
Luk. 24 17 vraag door Jezus gesteld aan de Emmaüsgangers
2 Tim. 2 : 23 vraag dwaze twistvragen : verwerp ze
Matth. 21 : 27 vraag een - beantwoorden
Mark. 12 : 14 vraag gesloten -
Luk. 20 22 vraag gesloten - als strikvraag
Hand. 7 : 2 vraag gesloten -: geval
Joh. 1 : 21 vraag gesloten vragen, aan Johannes gesteld
Luk. 24 18 vraag impliceert bepaalde onwetendheid
Mark. 10 : 1 vraag is het geoorloofd dat ... ?
Matth. 11 : 3 vraag Johannes’ – in de kerker
Joh. 11 : 37 vraag kritische – aangaande Jezus
Matth. 9 : 11 vraag kritische –: van de farizeeën
Joh. 1 : 22 vraag open vragen, na gesloten vragen
Job 10 : 2 vraag over het lijden
Luk. 20 2 vraag reageren op een -: door Christus: door wedervraag
Opb. 7 : 13 vraag stellen, waarvan de vragensteller het antwoord al weet
Matth. 12 : 10 vraag strik- aan Jezus gesteld
Matth. 12 : 10 vraag strik- aan Jezus gesteld
Rom. 14 : 1 vraag twijfelachtige -en
Rom. 14 : 1 vraag twijfelachtige -en
Hand. 8 : 34 vraag uitlegkundige -
Luk. 16 : 20 vraag verschillende antwoorden: voor de farizeeen, voor de discipelen
Matth. 21 : 24 vraag weder- door Jezus
Mark. 11 : 27 vraag wedervraag: door Jezus
Luk. 22 49 vraag zonder rust voor antwoord
Matth. 22 : 43 vraagstuk door Jezus opgeworpen
Spr. 28 : 7 vraat met gezel der -en: schaamte voor de vader
Spr. 23 : 20 vraat vleesvraten
Joh. 16 : 23 vragen aan Christus: in die dag zult u Mij niets vragen
Jak. 1 : 5 vragen aan God om wijsheid –
Joz. 9 : 14 vragen aan God vragen om leiding, raad: nagelaten
Klg. 2 : 20 vragen aan God: door Jeremia
Jak. 1 : 6 vragen aan God: in geloof
Joh. 16 : 5 vragen aan Jezus: niemand van u vraagt Mij: “waar gaat U heen?”
Mark. 10 : 2 vragen doel: verzoeking
Mark. 9 : 17 vragen door Christus
Mark. 9 : 21 vragen door Christus
Joh. 14 : 15 vragen door Christus: aan de Vader: voor ons
Joh. 16 : 26 vragen door Christus: aan de Vader: voor ons
Luk. 7 : 42 vragen door Christus: doel: doen ontdekken, leren
Gen. 16 : 8 vragen door de Engel van Jahweh: aan Hagar
1 Kon. 19 : 9 vragen door God
Gen. 4 : 9 v vragen door God: om iemand te doen bekennen
Ex. 4 : 2 vragen door God: terwijl Hij antwoord al weet
Matth. 22 : 41 vragen door Jezus
Luk. 20 41 v vragen door Jezus
Joh. 18 : 34 vragen door Jezus
Luk. 9 : 18 vragen door Jezus: aan de discipelen
Joh. 17 : 15 vragen door Jezus: aan de Vader
Luk. 22 52 vragen door Jezus: aan geweten
Luk. 22 48 vragen door Jezus: aan geweten van Judas
Mark. 10 : 3 vragen door Jezus: als eerste antwoord
Matth. 17 : 25 v vragen door Jezus: en conclusie trekken door Jezus
Mark. 9 : 33 vragen door Jezus: naar overlegging
Luk. 20 17 vragen door Jezus: om inzicht te bevorderen
Joh. 7 : 19 vragen door Jezus: waarom Mij doden?
Mark. 10 : 51 vragen door Jezus: Wat wilt u dat Ik u doen zal?
1 Thess. 5 : 12 , 14 vragen en vermanen
Matth. 5 : 42 vragen geef aan hem die van u vraagt
Matth. 5 : 42 vragen gevraagd worden iets te geven
1 Sam. 9 : 9 vragen God - door bemiddeling van een ziener
Gen. 25 : 22 vragen God -: door Rebekka
Ps. 105 : 4 vragen God: naar G vragen en Zijn sterkte
1Jo 5 : 16 vragen is bidden
1 Sam. 10 : 22 vragen ja/nee: beantwoord door God
Jer. 29 : 13 vragen naar God – met het hele hart
Matth. 22 : 46 vragen niet meer durven vragen aan Jezus
Mark. 2 : 9 vragen om het denken van anderen te stimuleren
Joh. 8 : 7 vragen stellen: door Jezus
1 Cor. 16 : 12 vragen verzoeken
1 Thess. 5 : 12 vragen verzoeken
Hand. 10 : 48 vragen verzoeken hier
Jer. 21 : 2 vragen vraag Jahweh voor ons
1 Kron. 16 : 11 vragen vraagt naar Jahweh en Zijn sterkte
Joh. 18 : 23 vragen waarom: door Jezus
Jes. 53 : 5 vrede aangebracht door de Heiland
Jes. 48 : 18 vrede als een rivier: dankzij gehoorzaamheid aan Gods geboden
Rom. 2 : 10 vrede als vergelding ontvangen
Ef. 4 : 3 vrede band van de -
Lev. 26 : 6 vrede begrip
Jes. 57 : 21 vrede begrip: rust, kalmte
Matth. 10 : 34 vrede begrip: vs. Zwaard
Jes. 26 : 3 vrede bewaring in volkomen vrede wie op God steunt
Ef. 6 : 23 vrede bron
Micha 5 : 4 vrede Christus de vrede voor Israël en de wereld
Ef. 2 : 14 vrede Christus is onze -
Micha 5 : 4 vrede Christus is Vrede
Matth. 10 : 34 vrede Christus niet gekomen om - te brengen
Col. 3 : 15 vrede Christus' -: daartoe zijn wij geroepen, in één lichaam
Spr. 3 : 2 vrede dankzij Gods wet
Rom. 16 : 20 vrede de God van de – zal satan spoedig onder uw voeten verpletteren
Rom. 15 : 33 vrede de God van de – zij met u allen
Richt. 6 : 24 vrede de HERE is -
Joh. 14 : 27 vrede die de wereld geeft
2 Kron. 14 : 5 vrede door gehoorzaamheid
Jes. 26 : 12 vrede door gehoorzaamheid
Jes. 32 : 17 vrede door gerechtigheid
Jes. 26 : 12 vrede door God bezorgd
Lev. 26 : 6 vrede door God gegeven
Spr. 3 : 17 vrede door wijsheid
Jer. 14 : 13 vrede duurzame, bestendige –: valse
Rom. 15 : 13 vrede en blijdschap
2 Cor. 13 : 11 vrede en liefde
Col. 3 : 15 vrede en liefde, vgl. vers 14
1 Kon. 5 : 12 vrede en verbond
Ef. 6 : 15 vrede evangelie van de -
Luk. 8 : 48 vrede ga heen in -
Luk. 7 : 50 vrede ga heen in vrede
Ex. 4 : 18 vrede ga in vrede!
2 Kron. 14 : 6 v vrede gave Gods
Zach. 8 : 10 vrede geen - als gevolg van nalatigheid
Jes. 48 : 22 vrede geen – hebben de goddelozen
Jer. 12 : 12 vrede geen –, maar het zwaard, in Israël
Rom. 8 : 6 vrede Geest: wat de Geest bedenkt is leven en vrede
Dan. 4 : 27 vrede geluk
2 Kron. 15 : 5 vrede gemis van -
Jes. 59 : 8 vrede gemis van -: als gevolg zonde
Jer. 8 : 15 vrede gemis van –
Jer. 14 : 19 vrede gemis van –
Joz. 21 : 44 vrede God geeft - (afwezigheid van strijd)
Matth. 5 : 9 vrede God is bedacht op vrede
Richt. 6 : 23 - 24 vrede God is vrede, volgens Gideon
Jes. 45 : 7 vrede God maakt de –
Col. 1 : 20 vrede God maakt vrede door het bloed van Christus
2 Cor. 13 : 11 vrede God van de -
1 Thess. 5 : 23 vrede God van de -
Hebr. 13 : 20 vrede God van de -
Filip. 4 : 9 vrede God van de - zal met u zijn
Hand. 10 : 36 vrede God verkondigde - door Jezus Christus
Jes. 57 : 21 vrede goddelozen zonder -
Filip. 4 : 7 vrede Gods - gaat alle verstand te boven
Ps. 119 : 165 vrede grote -: bij de liefhebbers van Gods wet
Ps. 37 : 11 vrede grote -: de zachtmoedigen zullen zich daarover verlustigen
Ps. 120 : 6 vrede haten
Joh. 16 : 33 vrede hebben: bevorderen
Hand. 9 : 31 vrede hebben: door een gemeente
Joh. 16 : 33 vrede hebben: in Christus
Zach. 8 : 19 vrede hebt de - lief
2 Thess. 3 : 16 vrede Heer van de -
Mark. 9 : 50 vrede houdt - onder elkaar
1 Thess. 5 : 14 vrede houdt - onder elkaar
Rom. 12 : 18 vrede houdt – met alle mensen
2 Cor. 13 : 11 vrede houdt vrede
Gen. 26 : 31 vrede in - van Izak weggaan
Jak. 3 : 18 vrede in - zaaien
Ex. 18 : 23 vrede in – aan zijn plaats (Kanaän) komen
1 Cor. 16 : 11 vrede in – Timotheus voorthelpen
Jes. 55 : 12 vrede in – voortgeleid worden: toekomstig Israël
Hebr. 13 : 20 vrede in de gevangenis, vgl. vers 19
Luk. 19 38 vrede in de hemel
Hag. 2 : 10 vrede in deze plaats (tempel) zal Ik vrede geven
Rom. 15 : 13 vrede in het geloven
Jes. 57 : 2 vrede ingaan in de –
1 Sam. 7 : 14 vrede Israël met de Amorieten
2 Tim. 2 : 22 vrede jaag naar -
Hebr. 12 : 14 vrede jaagt naar vrede met allen
Rom. 14 : 19 vrede jagen naar wat de vrede dient
Ps. 122 : 7 vrede Jeruzalem vrede toegewenst
Luk. 12 : 51 vrede Jezus niet gekomen om - te geven op de aarde
Joh. 14 : 27 vrede Jezus' vrede geeft Hij ons
Rom. 14 : 17 vrede kenmerk van het Koninkrijk van God
Hebr. 7 : 2 vrede koning van de –
Joh. 14 : 27 vrede laat de Heer ons
1 Kon. 22 : 45 vrede maken
Jak. 3 : 18 vrede maken
Joz. 9 : 15 vrede maken: door Jozua
Joz. 11 : 19 vrede maken: geen stad - maakte met Israël
1 Kon. 5 : 4 vrede met anderen: inhoud
Rom. 5 : 1 vrede met God: door onze Heer Jezus Christus
Rom. 5 : 1 vrede met God: en rechtvaardiging
2Jo : 3 vrede met ons
Job 9 : 4 vrede missen: door verharding tegen God
1 Pe 3 : 11 vrede najagen: vermaand
Spr. 16 : 7 vrede omdat je God behaagt
Zach. 8 : 16 vrede oordeelt een oordeel van vrede
Jes. 66 : 12 vrede overvloed van –
Jer. 33 : 6 vrede overvloed van – door God
Richt. 3 : 30 vrede periode: 80 jaar
Spr. 12 : 20 vrede raden
Luk. 10 : 6 vrede rusten: uw - zal op hem (de zoon van vrede) rusten
Luk. 11 : 21 vrede satanische -
Jer. 34 : 5 vrede sterven in –
Luk. 10 : 6 vrede terugkeren op u
Matth. 10 : 13 vrede terugkeren tot u
2 Kron. 14 : 2 vrede tien jare vrede in Israël tijdens koning Asa
Joh. 20 : 19 vrede toegewenst door de opgestane Heer
Dan. 4 : 1 vrede toegewenst door Nebukadnezar
Jes. 57 : 19 vrede toegewenst of bevolen of verkondigd
Richt. 21 : 13 vrede toeroepen
Deut. 20 : 10 vrede toeroepen tot deze wereld
1 Kon. 5 : 12 vrede tussen twee vorsten: Salomo en Hiram
Richt. 4 : 17 vrede tussen volken: geval
Dan. 6 : 26 vrede uw - worde vermenigvuldigd
Luk. 10 : 6 vrede uw - zal op hem rusten
Matth. 10 : 13 vrede uw – over een huis
Jer. 6 : 14 vrede valse -
Obadja : 7 vrede valse -
Jer. 8 : 11 vrede valse - uitroepen
Jer. 14 : 13 vrede valse boodschap van -
Jer. 9 : 8 vrede van - spreken, maar het hart legt lagen
1 Tim. 1 : 2 vrede van Christus Jezus
Tit. 1 : 4 vrede van Christus Jezus
Opb. 6 : 4 vrede van de aarde weggenomen
Flm. : 3 vrede van de Heer Jezus Christus
Jer. 29 : 7 vrede van een stad: zoeken
1 Tim. 1 : 2 vrede van God
Tit. 1 : 4 vrede van God de Vader
Flm. : 3 vrede van God onze Vader
1 Kon. 2 : 33 vrede van God: voor David en zijn nageslacht
2 Tim. 1 : 2 vrede van God: zij u
Jer. 29 : 7 vrede van je stad: in haar – zult u – hebben
Jer. 23 : 17 vrede verkondigd door valse profeten
Rom. 10 : 15 vrede verkondigen
Dan. 4 : 27 vrede verlenging van iemands -
Jer. 29 : 11 vrede versus kwaad
Pred. 3 : 8 vrede versus oorlog
Luk. 12 : 51 vrede versus verdeeldheid
Rom. 2 : 10 , 9 vrede versus verdrukking en benauwdheid
1 Cor. 14 : 33 vrede versus verwarring
Jer. 30 : 5 vrede versus vrees
Rom. 15 : 13 vrede vervullen met – in het geloven: door God: ons vervullen
2 Pe 3 : 14 vrede voor Hem gevonden worden in -
Gal. 6 : 16 vrede voorwaarde voor -
Luk. 14 : 32 vrede voorwaarden
Ps. 122 : 8 vrede vrede zij in u! (gezegd van Jeruzalem)
Gal. 5 : 22 vrede vrucht van de Geest
Jer. 8 : 15 vrede wachten naar -
Jer. 14 : 19 vrede wachten naar, hopen op –
Luk. 19 42 vrede wat tot - dient
Rom. 3 : 17 vrede weg van de -: kennen of niet
Jes. 59 : 8 vrede weg van de vrede kennen zij niet
Jer. 25 : 37 vrede weggenomen
Jer. 16 : 5 vrede wegnemen: door God
Ps. 29 : 11 vrede zegenen met -: door God: aan zijn volk
Ef. 6 : 23 vrede zij de broeders
Luk. 10 : 5 vrede zij dit huis
Gal. 6 : 16 vrede zij over u
Rom. 1 : 7 vrede zij u
Gal. 1 : 3 vrede zij u
1 Thess. 1 : 1 vrede zij u
2 Thess. 1 : 2 vrede zij u
Flm. : 3 vrede zij u
3Jo : 15 vrede zij u
2 Cor. 1 : 2 vrede zij u : van God onze Vader
Col. 1 : 2 vrede zij u van God onze Vader
Filip. 1 : 2 vrede zij u van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Christus
1 Cor. 1 : 3 vrede zij u van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus
Ef. 1 : 1 vrede zij u van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus
Opb. 1 : 4 vrede zij u van: Jezus Christus
1 Pe 1 : 2 vrede zij u vermenigvuldigd
Jud : 2 vrede zij u vermenigvuldigd
2 Pe 1 : 2 vrede zij u vermenigvuldigd: in de kennis van God en van Jezus
Opb. 1 : 4 vrede zij u: van de zeven geesten voor Gods troon
Opb. 1 : 4 vrede zij u: van God
Richt. 19 : 20 vrede zij u!
Joh. 20 : 26 vrede zij u!
Gen. 43 : 23 vrede zij ulieden
Deut. 23 : 6 vrede zoeken: des anderen
Deut. 2 : 26 vrede zoeken: geval
Ezra 9 : 12 vrede zoeken: na te laten
Deut. 23 : 6 vrede zoeken: niet z: van Ammonieten, Moabieten
Ez. 7 : 25 vrede zoeken: vergeefs
1 Pe 3 : 11 vrede zoeken: vermaand
Luk. 10 : 6 vrede zoon van -
Jes. 59 : 19 vrederijk alom vreze des HEEREN
Jes. 32 : 3 v vrederijk brengt verandering van gedrag bij mensen
Jes. 66 : 24 vrederijk dood van overtreders
Matth. 9 : 35 vrederijk gezondheid in het – (waarschijnlijk)
Jer. 31 : 30 vrederijk ieder zal om zijn ongerechtigheid sterven
Jes. 59 : 19 vrederijk na oordelen, zie voorgaande verzen
Jes. 63 : 4 vrederijk zinspeling op - : 'jaar van Mijn verlosten' (?)
2 Pe 1 : 19 Vrederijk dag van licht
Joel 3 : 21 Vrederijk de HEERE woont op Zion
1 Kon. 10 : 24 Vrederijk ganse aarde komt om Gods wijsheid
Micha 4 : 4 Vrederijk ieder onder zijn wijnstok
Opb. 21 : 26 Vrederijk naties in het -
Opb. 22 : 2 Vrederijk naties in het -
Joel 3 : 18 Vrederijk overvloed
Opb. 19 : 15 Vrederijk regering: door Christus: hoedt de naties met een ijzeren staf
Matth. 8 : 26 Vrederijk rust (toepassing)
Luk. 19 17 Vrederijk verschillende regeerverantwoordelijkheden
1 Kon. 4 : 34 Vrederijk volken komen om Christus' wijsheid (toepassing)
Micha 4 : 2 Vrederijk volkeren leren van God
Micha 4 : 4 Vrederijk vrede
Vrederijk zie ook Vrederijk
Opb. 21 : 27 Vrederijk zonde tijdens het -
Ps. 65 : 1 v Vrederijk
Matth. 5 : 9 vredestichter gelukkig de --s: want zij zullen zonen van God heten
Luk. 14 : 32 vredesvoorwaarde
Jes. 9 : 5 Vredevorst naam van Christus
Ps. 120 : 7 vreedzaam ik ben -
Jak. 3 : 17 vreedzaam is de wijsheid van boven
Jak. 3 : 17 , 16 vreedzaam versus twistzuchtig
Hebr. 12 : 11 vreedzaam vrucht van gerechtigheid
Gen. 34 : 21 vreedzaam zij zijn - met ons
Ezra 10 : 11 vreemd -e vrouwen
Ef. 4 : 18 vreemd aan het leven van God
Ps. 69 : 9 vreemd geworden voor mijn broers
1 Pe 4 : 12 vreemd iets - overkomen
Hebr. 13 : 9 vreemd lering: vreemde leringen
Col. 1 : 21 vreemd ten opzichte van God
1 Pe 4 : 4 vreemd vinden: door ongelovigen: onze onthouding
Spr. 21 : 8 vreemd weg: -e weg
vreemd zie ook Bevreemden
vreemd zie ook Vervreemden
Deut. 15 : 3 vreemde anders behandeld dan broeder
Neh. 13 : 30 vreemde Israël reinigen van alle -n
1 Kon. 8 : 41 vreemde komt om Gods naam naar de tempel
Hos. 7 : 9 vreemde ondermijning door -en
Jes. 56 : 3 vreemde t.o.v. Israël
Joh. 10 : 5 vreemde vreemde herder: vluchten voor hem
Jes. 56 : 6 vreemde vreemden die zich tot de HEERE voegen om Hem te dienen
Jes. 1 : 7 vreemde vreemden verteren het land
Jes. 56 : 3 vreemde zich voegen tot de HEERE
2 Kron. 2 : 17 vreemdeling aantal vreemde mannen in Israël
Gen. 21 : 34 vreemdeling Abraham
Gen. 23 : 4 vreemdeling Abraham
Hebr. 11 : 9 vreemdeling Abraham
Gen. 13 : 10 vreemdeling Abram een - in Egypte
Deut. 29 : 11 vreemdeling arbeid door -en in Israël gedaan
Deut. 24 : 17 v vreemdeling bescherming en zorg -en
Lev. 17 : 12 vreemdeling bloedverbod geldt ook voor de vreemdelingen die onder Israël woonden
Hebr. 11 : 13 vreemdeling christen
1 Pe 2 : 11 vreemdeling christen
Ps. 94 : 6 vreemdeling doden van de -n: door de goddelozen
1 Kron. 29 : 15 vreemdeling en bijwoner: Israëlieten
1 Kron. 29 : 14 vreemdeling en bijwoner: voor Gods aangezicht
Joz. 20 : 9 vreemdeling gelijk strafrecht
Ps. 146 : 9 vreemdeling God bewaart de -en
Ex. 23 : 12 vreemdeling Gods zorg voor -en
Deut. 26 : 11 vreemdeling Gods zorg voor -en
3Jo : 5 vreemdeling goede behandeling van -en door Gajus
Deut. 28 : 43 vreemdeling heersend over de oorspr. inwoners
Ex. 22 : 21 vreemdeling houding tegenover -en
Lev. 20 : 2 vreemdeling in Israël onderworpen aan de wetten van Israël
Ex. 23 : 9 vreemdeling Israël -en geweest in Egypteland
Jes. 52 : 4 vreemdeling Israël als - in Egypte
Deut. 23 : 7 vreemdeling Israël is een - geweest
Lev. 23 : 23 vreemdeling Israëliet was - in het land van God
Lev. 25 : 22 vreemdeling Israëlieten waren -n in Gods land
1 Kron. 16 : 19 v vreemdeling Israëls vreemdelingschap
Ps. 105 : 23 vreemdeling Jakob als - in Egypte
Job 31 : 32 vreemdeling Jobs zorg voor de -
Deut. 26 : 11 vreemdeling laten delen in jouw vreugde
Lev. 19 : 34 vreemdeling lief te hebben als jezelf
Deut. 10 : 18 vreemdeling liefhebben van de -: door God
Deut. 10 : 19 vreemdeling liefhebben: door ons: redenen
Lev. 22 : 18 vreemdeling mocht ook offeren
Lev. 18 : 26 vreemdeling moet zich aanpassen
Ex. 2 : 22 vreemdeling Mozes een -
Lev. 19 : 33 vreemdeling niet te verdrukken
Lev. 19 : 33 v vreemdeling omgang met -
Ex. 23 : 9 vreemdeling onderdrukken: verboden
Jer. 22 : 3 vreemdeling onderdrukt de - niet
Richt. 19 : 15 vreemdeling ongastvrij bejegend
Mal. 3 : 5 vreemdeling onrechtvaardig behandelen
Jes. 25 : 5 vreemdeling onstuimigheid der -en onderdrukken
Matth. 25 : 35 vreemdeling opnemen
Deut. 27 : 19 vreemdeling recht van de - buigen
Deut. 14 : 29 vreemdeling steun voor -
Jer. 7 : 6 vreemdeling verdrukken: niet doen
Deut. 24 : 14 vreemdeling verdrukking: arme dagloners uit -en niet verdrukken
Lev. 18 : 26 vreemdeling versus inboorling
Ex. 12 : 19 vreemdeling versus ingeborene van het land
Ex. 12 : 49 vreemdeling versus ingeborene van het land
Ef. 2 : 12 vreemdeling vreemdelingen van de verbonder der belofte
Jes. 5 : 17 vreemdeling vreemdelingen zullen de verwoeste plaatsen der vetten eten
Jer. 14 : 8 vreemdeling waarom zoudt U zijn als een – in het land?
Deut. 14 : 21 vreemdeling wat - wel mag eten, maar Jood niet
Gen. 47 : 4 vreemdeling wonen als -en in Egypte
Gen. 26 : 3 vreemdeling woon als - in het land
Ps. 120 : 5 vreemdeling zich een - voelen in zijn vaderland
Deut. 26 : 12 vreemdeling zorg voor
Lev. 19 : 9 vreemdeling zorg voor de -
Lev. 23 : 22 vreemdeling zorg voor de -
Lev. 25 : 45 vreemdeling
1 Pe 1 : 1 vreemdeling
Hand. 13 : 17 vreemdelingschap Israëls - in Egypte
Gen. 47 : 9 vreemdelingschap Jakob s -en
Gen. 37 : 1 vreemdelingschap land der vreemdelingschappen van Izak
Ps. 119 : 54 vreemdelingschap ons -
Gen. 47 : 9 vreemdelingschap van de aartsvaders
Ex. 6 : 3 vreemdelingschap
Luk. 1 : 12 vrees aanleiding: engelverschijning
Luk. 1 : 13 vrees afmanen van -: met redengeving
Matth. 1 : 20 vrees bang zijn iets te doen: Jozef te trouwen
Luk. 12 : 4 v vrees begrip
Richt. 6 : 23 vrees begrip: gevaar
Richt. 7 : 10 vrees behandelen
Neh. 4 : 14 vrees beheersen, beperken, voorkomen
Joh. 7 : 13 vrees belet spreken over Jezus
Deut. 1 : 29 v vrees bestrijden
Joz. 11 : 6 vrees bestrijden
1Jo 4 : 18 vrees bestrijden: door liefde
Jes. 8 : 13 vrees bestrijden: en God heiligen
Richt. 6 : 23 vrees bestrijden: gedachte bestrijden
Jes. 25 : 4 vrees bestrijden: God een sterkte voor jou
Jes. 41 : 10 vrees bestrijden: Ik ben met u
Deut. 31 : 6 vrees bestrijding
Deut. 31 : 8 vrees bestrijding
Ps. 112 : 8 vrees bestrijding: hart ondersteunen
Rom. 13 : 7 vrees betonen aan wie – toekomt
Ps. 53 : 6 vrees bevangen door -
Luk. 7 : 16 vrees beving allen
Deut. 2 : 25 vrees bevreesd maken: door God
Mark. 9 : 6 vrees bij de drie discipelen op de berg der verheerlijking
Filip. 1 : 28 vrees bij evangelisatie
Matth. 2 : 22 vrees bij Jozef
Hebr. 12 : 22 vrees bij Mozes
Esth. 8 : 17 vrees de vrees der Joden was op hen gevallen
Luk. 7 : 16 vrees door Jezus' handelen gewekt
Filip. 2 : 12 vrees eigen behoudenis bewerken met - en beven
Filip. 2 : 12 vrees en beven
Ef. 6 : 5 vrees en beven: gehoorzaam met - en beven
1 Sam. 18 : 29 vrees en de basisbehoefte aan 'impact': Saul
Joh. 20 : 19 vrees en handelen
1Jo 4 : 18 vrees en liefde: in de liefde is geen -
Hand. 2 : 43 vrees er kwam - over elke ziel
1 Tim. 5 : 20 vrees gezonde -
2 Sam. 1 : 14 vrees goede -
Mal. 2 : 5 v vrees goede -: jegens God: Levi
Luk. 8 : 37 vrees grote -
Mark. 4 : 41 vrees grote - bij de leerlingen
Opb. 11 : 11 vrees grote - bij de toeschouwers
1 Sam. 28 : 20 vrees grote -: bij Saul
Gal. 4 : 11 vrees hebben om vergeefs aan mensen gearbeid te hebben
Jes. 66 : 4 vrees hun vrezen zal ik over hen doen komen
Joh. 14 : 27 vrees in het hart
1 Pe 3 : 2 vrees kuise wandel in –
Spr. 29 : 25 vrees legt een strik
Gen. 18 : 15 vrees liegen uit -
1 Sam. 21 : 12 vrees lokt misleidend gedrag uit
Matth. 26 : 75 vrees mensen- spant de ziel een strik: geval: Petrus
2 Cor. 7 : 15 vrees met - en beven is Titus ontvangen
1 Pe 3 : 16 vrees met - verantwoording afleggen
Luk. 5 : 26 vrees met - vervuld worden
Jud : 23 vrees met – medelijden hebben met anderen
Luk. 9 : 45 vrees om iets aan Jezus te vragen
Richt. 2 : 15 vrees ontstaan: door negatieve ervaringen
Richt. 6 : 23 vrees oorzaak: gedachte
Jes. 51 : 13 vrees oorzaak: grimmigheid van de benauwer
Joh. 6 : 19 vrees oorzaak: vreemde situatie
Lev. 26 : 36 vrees overdreven -
Hand. 19 : 17 vrees overviel hen allen
Deut. 7 : 18 vrees overwinnen: God gedenken!
1 Sam. 30 : 6 vrees reden: David
1 Sam. 28 : 15 vrees Saul
1 Pe 3 : 6 vrees tegen -: op God hopen
1 Pe 3 : 14 - 15 vrees tegengaan: Christus als Heer in je hart heiligen
Luk. 9 : 34 vrees tegenover Goddelijke manifestatie
1 Cor. 16 : 10 vrees Timotheus zij zonder vrees bij u
Gal. 2 : 12 vrees uit - handelen
Gen. 9 : 2 vrees uw - zij over al het gedierte der aarde
2 Cor. 7 : 5 vrees van binnen -
Ef. 5 : 21 vrees van Christus: weest elkaar onderdanig in de - van Christus
Spr. 10 : 24 vrees van de goddeloze: zal hem overkomen
2 Kron. 19 : 9 vrees van de HEER: in deze vrees handelen
2 Cor. 7 : 1 vrees van God: de heiligheid volbrengen in de - van God
1 Kon. 18 : 1 v vrees van Obadja
1 Sam. 19 : 17 vrees verleidt tot leugen: Michal
Jer. 6 : 23 vrees verschijnselen
Mark. 5 : 36 vrees versus geloof
Spr. 29 : 25 vrees versus vertrouwen op God
Spr. 29 : 25 vrees verwant begrip: siddering
Deut. 20 : 8 vrees vgl. verspieders die volk ontmoedigden
Hebr. 12 : 21 vrees vol - zijn: Mozes: bij het vreselijke gezicht
Hebr. 2 : 15 vrees voor de dood
Matth. 25 : 25 vrees voor de Heer Jezus
Col. 3 : 22 vrees voor de Heer: in - voor de Heer dienen
Joh. 19 : 38 vrees voor de Joden
Jes. 51 : 12 vrees voor de mens
1 Kron. 21 : 20 vrees voor een engel
Mal. 1 : 6 vrees voor God als Heer
Luk. 12 : 4 vrees voor God: geboden
Rom. 3 : 18 vrees voor God: niet voor ogen hebben: de mens
Ex. 34 : 30 vrees voor het onbekende
Luk. 22 2 vrees voor het volk: bij de overpriesters en schriftgeleerden, vgl. vers 6
Joz. 2 : 9 vrees voor Israël
1 Sam. 15 : 24 vrees voor mensen maakt ongehoorzaam
Luk. 12 : 4 vrees voor mensen: verboden
Gen. 50 : 15 vrees voor mogelijke vergelding door Jozef
Ex. 14 : 10 vrees voor overmacht van vijanden
Opb. 18 : 10 vrees voor pijniging
Opb. 18 : 15 vrees voor pijniging
Spr. 3 : 25 vrees voor wat
Spr. 23 : 17 vrees vreze des HEEREN versus nijd
Spr. 16 : 6 vrees vreze des HEEREN: doet afwijken van het kwade
Spr. 23 : 18 vrees vreze des HEEREN: nut
Spr. 23 : 17 vrees vreze des HEEREN: wees daarin te allen dage
2 Kron. 19 : 7 vrees vreze Gods in de rechtspraak
Gen. 20 : 11 vrees vreze Gods: niet in Gerar aanvankelijk
Job 31 : 23 vrees vreze Gods: voorkomt kwaad
Ps. 86 : 11 vrees vreze van Gods naam
Hand. 9 : 31 vrees wandelen in de - van de Heer
1 Pe 1 : 17 vrees wandelt in vrees jegens God de Vader, die oordeelt
Luk. 12 : 4 vrees weest niet bang
Luk. 12 : 32 vrees weest niet bang, want ...
Richt. 7 : 10 v vrees wegnemen: door God: bij Gideon
Ps. 18 : 6 vrees zie ook Bang
vrees zie ook Bang
vrees zie ook Bang, Angst
Jud : 12 vrees zonder - brassen
1 Sam. 23 : 3 vrees zonder met God te rekenen
Spr. 28 : 1 vrees zonder oorzaak
Joh. 7 : 13 vrees zwijgen over - uit - voor de Joden
Ps. 46 : 28 vrees
2 Cor. 7 : 11 vrees
Neh. 6 : 19 vreesachtig maken
Richt. 7 : 3 vreesachtige vreesachtigen weggezonden
Hebr. 12 : 21 vreselijk gezicht
Hebr. 10 : 31 vreselijk is het te vallen in de handen van de levende God
Ps. 47 : 3 vreselijk Jhwh, de Allerhoogste, is -
Ps. 106 : 22 vreselijk vreselijke dingen aan de Schelfzee
Ps. 65 : 6 vreselijk vreselijke dingen zult U ons in gerechtigheid antwoorden
Hebr. 10 : 27 vreselijk vreselijke verwachting van oordeel
Jes. 51 : 11 vreugde aangrijpen
Hand. 14 : 17 vreugde aardse -: gave Gods
Spr. 28 : 12 vreugde bij de rechtvaardigen
Jes. 66 : 5 vreugde bij de vromen, doordat God hen verschijnt
Jer. 11 : 15 vreugde bij het kwaaddoen
Jer. 25 : 10 vreugde doen vergaan: door God
Jes. 61 : 7 vreugde eeuwige – voor Israël in de toekomst
Pred. 7 : 4 vreugde en dwaasheid
Luk. 8 : 13 vreugde evangelie met - aannemen
Pred. 2 : 26 vreugde gave van God
Spr. 29 : 17 vreugde geven: door een zoon
Ps. 4 : 8 vreugde geven: in mijn hart: door God
Jer. 15 : 16 vreugde Gods woord is tot –
Matth. 2 : 10 vreugde grote –
Jes. 29 : 19 vreugde hebben in de HEERE
1 Sam. 2 : 1 vreugde in God hebben
Jes. 51 : 3 vreugde in Sion
Klg. 5 : 15 vreugde in treurigheid veranderd
Pred. 2 : 1 vreugde najagen: ijdelheid
Jes. 22 : 13 vreugde ongepaste -
1 Pe 1 : 8 vreugde onuitsprekelijke -
Hebr. 12 : 11 vreugde reden tot -
Ps. 5 : 12 vreugde roep tot - van de gelovigen
Luk. 6 : 23 vreugde uiting: opspringen
Ps. 94 : 3 vreugde van de goddelozen
Matth. 25 : 21 vreugde van de Heer: ingaan
Luk. 1 : 43 vreugde van een ongeborene
1 Pe 1 : 8 vreugde verheerlijkte -
Hebr. 12 : 11 vreugde versus droefheid
Hebr. 13 : 17 vreugde versus zuchting
Jak. 1 : 2 vreugde verzoeking enkel vreugde achten
Jud : 24 vreugde vreugdegejuich
Mark. 4 : 16 vreugde zonder wortel hier
Jer. 16 : 9 vreugde stem der -: houdt op
Jer. 25 : 30 vreugdegeschrei
Spr. 1 : 26 v vreze angst en benauwdheid hier of voorwerp ervan
1 Sam. 12 : 14 v vreze des HEERE: bange vrees des HEEREN
Lev. 25 : 36 vreze des Heeren bestrijdt armoede
Spr. 2 : 5 vreze des HEEREN verstaan
Ps. 111 : 10 vreze des HEEREN: begin der wijsheid
Spr. 14 : 26 vreze des HEEREN: daarin is een sterk vertrouwen
Jes. 11 : 2 vreze des HEEREN: de Geest van de vreze des HEEREN
Ps. 111 : 10 vreze des HEEREN: doen
Spr. 15 : 33 vreze des HEEREN: is de tucht der wijsheid
Job 28 : 28 vreze des HEEREN: is de wijsheid
Spr. 1 : 29 vreze des HEEREN: niet verkiezen: door dwazen
Spr. 14 : 27 vreze des HEEREN: springader des levens
Spr. 15 : 16 vreze des HEEREN: waarde
Num. 12 : 8 vreze des HEEREN: weerhoudt ons van kwaad:voorbeeld
1 Sam. 11 : 7 vreze des HEREN
Lev. 19 : 33 vreze des HEREN: begrip
Ps. 147 : 10 - 11 vreze des HEREN: beter dan kracht
Ex. 20 : 20 vreze des HEREN: bevorderen: door God
Lev. 19 : 14 vreze des Heren: bron moraal
Spr. 8 : 13 vreze des HEREN: inhoud
Spr. 19 : 23 vreze des HEREN: ten leven
Lev. 23 : 17 vreze des HEREN: verkomt verdrukking
Spr. 10 : 27 vreze des HEREN: verlengt het leven
Spr. 1 : 33 vreze des kwaads
Gen. 31 : 42 vreze God genoemd de Vreze van Izak
Gen. 31 : 53 vreze God genoemd de Vreze van Izak
Jer. 5 : 22 vreze Gods -: vanzelfsprekend
Jer. 32 : 40 vreze Gods behoedt voor afwijking
2 Sam. 23 : 3 vreze Gods: Heerser in de - Gods
Jer. 32 : 39 vreze Gods: ten goede voor hen die Hem vrezen
Ps. 119 : 38 vreze Gods: toegedaan zijn
Jer. 32 : 39 vreze Gods: toekomstig Israël
Jes. 29 : 13 vreze Gods: verkeerde vreze in de vorm van mensengeboden
Deut. 32 : 17 vreze Gods: vgl. schrikken
Jer. 32 : 40 vreze Gods: zal God in het hart van Israël geven
1 Pe 1 : 17 vreze van (jegens) God
Spr. 1 : 7 vreze van Jhwh is het beginsel der wetenschap
Ps. 34 : 12 vreze van Jhwh onderrichten aan kinderen
Neh. 5 : 9 vreze vreze Gods
Mal. 2 : 5 vreze vreze Gods en verschrikking bij Levi
Spr. 1 : 26 vreze wanneer jullie vreze komt
Ex. 20 : 20 vreze Gods en “vreest niet”
Ex. 20 : 19 vreze Gods ingeboezemd door Gods verschijning op de berg Horeb
Jer. 2 : 19 vreze Gods ontbrak bij Juda
Jer. 2 : 19 vreze Gods wenselijk geacht door God
Spr. 22 : 4 vreze van de Heer loon: rijkdom en eer en leven
Rom. 8 : 15 vrezen als slaaf
2 Kon. 17 : 7 vrezen andere goden -
Jes. 40 : 15 v vrezen bestrijding van vrees
2 Cor. 12 : 20 vrezen dat
2 Cor. 5 : 11 vrezen de Heer Jezus is zeer te -
Ps. 25 : 12 vrezen de HEER vrezen
2 Kon. 4 : 1 vrezen de HERE -: weten dat iem.
Pred. 8 : 12 vrezen den godvrezende zal het welgaan
Mal. 3 : 16 vrezen die de HEERE vrezen
Ps. 34 : 10 vrezen die Hem vrezen hebben geen gebrek
Ps. 119 : 74 vrezen die U vrezen, vs 79
Gen. 43 : 18 vrezen door de broers van Jozef
Luk. 8 : 25 vrezen door de discipelen: tegenover de Heer Jezus
Spr. 14 : 16 vrezen door de wijze: hij vreest en wijkt van het kwade
Jer. 39 : 17 vrezen door Ebed-Melech: voor de Chaldeeën
Ps. 27 : 3 vrezen door het hart
1 Kon. 3 : 28 vrezen door het volk: jegens Salomo
Jer. 5 : 22 vrezen en beven
1 Sam. 28 : 5 vrezen en hart beven
Richt. 6 : 27 vrezen en vermijden
Ps. 56 : 4 - 5 vrezen en vertrouwen op God, vs 12
Jes. 51 : 13 vrezen gedurende de hele dag
2 Kon. 17 : 31 vrezen Gij zult andere goden niet -
Deut. 28 : 58 vrezen God -
Joz. 22 : 25 vrezen God -
Ps. 15 : 4 vrezen God -
Ps. 66 : 16 vrezen God -
Ps. 115 : 11 vrezen God -
Ps. 147 : 11 vrezen God -
Luk. 1 : 50 vrezen God -
Hand. 13 : 26 vrezen God -
Ex. 1 : 17 vrezen God - : door de vroedvrouwen: daarom zonde nalaten
2 Kron. 6 : 31 vrezen God - : om te wandelen in Zijn wegen
Deut. 31 : 13 vrezen God - alle dagen die u leeft
1 Kon. 8 : 40 vrezen God - bevorderen
Hand. 10 : 35 vrezen God - door een heiden
Ps. 145 : 19 vrezen God - door ons
Opb. 15 : 4 vrezen God - door ons
Mal. 3 : 16 v vrezen God - en hem dienen
Ps. 112 : 1 vrezen God - en lust hebben in zijn geboden
Zef. 3 : 7 vrezen God - en Zijn tucht aannemen
Joz. 24 : 14 vrezen God - geboden
Deut. 6 : 2 vrezen God -, om zijn inzettingen en geboden te houden
Deut. 4 : 10 vrezen God -: als doel van God zelf
Deut. 31 : 12 v vrezen God -: begrip
1 Kron. 13 : 12 vrezen God -: begrip
Pred. 8 : 12 vrezen God -: begrip
Ps. 130 : 4 vrezen God -: bevorderd doordat bij Hem vergeving is
Joz. 4 : 24 vrezen God -: bevorderen: door wonderen
Ps. 25 : 12 vrezen God -: de man die God vreest zal door Hem onderwijzen worden in de weg
Pred. 7 : 18 vrezen God -: die ontgaat kwaad
Hand. 10 : 22 vrezen God -: door Cornelius
Ex. 14 : 31 vrezen God -: door het volk
Job 1 : 1 vrezen God -: door Job
Job 2 : 3 vrezen God -: door Job
Opb. 19 : 5 vrezen God -: door kleinen en groten
2 Sam. 6 : 9 vrezen God -: element van (gezond) bang-zijn
Deut. 6 : 13 vrezen God -: en dienen
Deut. 5 : 29 vrezen God -: en Zijn geboden onderhouden: door Hemzelf gewenst
Ps. 33 : 8 vrezen God -: laat de ganse aarde voor de HEERE -
Jer. 5 : 22 vrezen God -: nodig
Deut. 17 : 19 vrezen God -: om te bewaren Zijn geboden enz
Jer. 32 : 39 vrezen God -: ons ten goede
2 Sam. 6 : 9 vrezen God -: oorzaak: oordeel
Opb. 14 : 7 vrezen God -: oproep tot
Ps. 103 : 11 vrezen God -: over hen is Gods goedertierenheid geweldig
Jer. 5 : 24 vrezen God -: redenen
Deut. 14 : 23 vrezen God -: te leren
Spr. 28 : 14 vrezen God -: versus hart verharden
Spr. 3 : 7 vrezen God -: vreest den HERE
Pred. 5 : 6 vrezen God -: vreest gij God
Ps. 112 : 1 vrezen God -: welgelukzalig
Jes. 50 : 10 vrezen God –
Luk. 23 : 40 vrezen God –
Lev. 19 : 14 vrezen God – : geboden
Ex. 14 : 31 vrezen God – en in Hem geloven
Ex. 1 : 21 vrezen God –: door de vroedvrouwen
Gen. 42 : 18 vrezen God –: door Jozef
Jer. 10 : 7 vrezen God –: wie zou U niet vrezen
Ex. 3 : 6 vrezen God aan te zien: door Mozes
Ps. 55 : 20 vrezen God niet -
Mal. 3 : 5 vrezen God niet -
2 Kon. 17 : 25 vrezen God niet -: door vreemde volken in Samaria
Luk. 18 2 vrezen God niet -: en geen mens ontzien
Jes. 29 : 23 vrezen God van Israël vrezen
Deut. 31 : 12 vrezen God vrezen: bijbel lezen bevordert het vrezen
Deut. 13 : 4 vrezen God: vreest Hem
1 Pe 2 : 17 vrezen God: vreest Hem
Ps. 61 : 6 vrezen Gods naam -
Neh. 1 : 11 vrezen Gods naam -: lust hebben om dat te doen
Ps. 119 : 161 vrezen Gods woord - meer dan mensen
Joz. 3 : 14 vrezen iem. vrezen: Jozua -
2 Cor. 11 : 3 vrezen ik vrees dat …
Hebr. 4 : 1 vrezen in goede zin, 'laten wij dan vrezen dat niet misschien ...'
Deut. 6 : 24 vrezen Israëlieten hadden God te -
Mark. 4 : 41 vrezen Jezus -: door de discipelen
Joz. 4 : 14 vrezen Jozua -, Mozes -
2 Kon. 17 : 28 vrezen leren hoe Jahweh te vrezen
Ex. 2 : 14 vrezen Mozes vreesde toen zijn moord bekend was geworden
1 Sam. 17 : 24 vrezen na waarneming van dreiging
Jes. 59 : 19 vrezen naam van Jahweh – overal ter wereld
Matth. 9 : 8 vrezen naar aanleiding van een genezingswonder
Jer. 3 : 8 vrezen nalaten ten onrechte
Ps. 118 : 6 vrezen niet - : want de HERE is bij mij
Ps. 27 : 3 vrezen niet - tegenover een belegering
Ps. 3 : 7 vrezen niet - voor vele tegenstanders, omdat de HERE je ondersteunt
2 Kon. 1 : 15 vrezen niet -: bevolen
Jes. 35 : 4 vrezen niet -: geboden
Ps. 46 : 3 vrezen niet -: reden
Hebr. 11 : 23 vrezen niet –: het gebod van de farao
Opb. 1 : 17 vrezen niet –: vrees niet, zei Jezus tot Johannes
Jer. 23 : 4 vrezen niet meer –: door Israël
Gen. 20 : 8 vrezen om het dreigement van Godswege
2 Sam. 10 : 19 vrezen om iets te doen
1 Sam. 3 : 15 vrezen om iets te doen en daarom nalaten
Luk. 8 : 35 vrezen om Jezus' macht
Ps. 118 : 6 vrezen oorzaak: overmacht mens
1 Sam. 17 : 11 vrezen oorzaak: woorden van dreiging, overmacht
Rom. 13 : 3 vrezen overheid – of niet
Rom. 13 : 4 vrezen overheid te – wanneer u het kwade doet
1 Sam. 18 : 12 v vrezen Saul vreesde voor David: omdat God met David was
1 Kron. 10 : 3 vrezen Saul vreesde zeer
1 Kron. 10 : 4 vrezen Sauls wapendrager vreesde zeer
Ps. 119 : 39 vrezen smaadheid
Ex. 34 : 30 vrezen tot Mozes toe treden, om zijn glinsterend gelaat
Deut. 10 : 20 vrezen van God: eerst
Deut. 9 : 19 vrezen vanwege de toorn des HEEREN
Ps. 112 : 7 vrezen vermijden: door op God te betrouwen
Jer. 39 : 17 - 18 vrezen vertrouw op de Heer, juist wanneer je je vijanden vreest
Jes. 12 : 2 vrezen vertrouwen en niet -
Jes. 8 : 13 vrezen vervang voorwerp van angst door God
Ps. 91 : 5 vrezen voor de schrik des nachts: u zult daarvoor niet vrezen
Lev. 23 : 36 vrezen voor God: bewaart ons voor zonden
Ps. 119 : 120 vrezen voor Gods oordelen
Hag. 1 : 12 vrezen voor het aangezicht van de HEER: door het volk
Ps. 112 : 7 vrezen voor kwaad gerucht: de oprechte vreest voor geen kwaad gerucht
Hebr. 13 : 6 vrezen voor mensen: ik zal niet -, want God is mij een Helper
Ps. 27 : 2 vrezen voor niemand te -
Deut. 31 : 8 vrezen vrees niet
Joz. 8 : 1 vrezen vrees niet
1 Kron. 22 : 13 vrezen vrees niet
Spr. 3 : 25 vrezen vrees niet
Opb. 1 : 17 vrezen vrees niet
1 Kron. 28 : 20 vrezen vrees niet ... want ...
Jes. 44 : 2 vrezen vrees niet o Jakob!
Ez. 2 : 6 vrezen vrees niet voor doornige mensen
Gen. 15 : 1 vrezen vrees niet, Abram
Jes. 41 : 13 vrezen vrees niet, Ik help u
Gen. 46 : 3 vrezen vrees niet, want
2 Kon. 6 : 16 vrezen vrees niet, want ...
Gen. 26 : 24 vrezen vrees niet, want …
Jes. 43 : 1 vrezen vrees niet, want Ik heb u (Israël) verlost
Jes. 54 : 4 vrezen vrees niet, want u zult niet beschaamd worden
Opb. 2 : 10 vrezen vrees niet: het lijden
Jes. 43 : 5 vrezen vrees niet: Ik ben met u
Richt. 6 : 10 vrezen vreest de goden der Amorieten niet
1 Pe 3 : 14 vrezen vreest echter niet zoals zij (de ongelovigen) vrezen
Ps. 34 : 10 vrezen vreest Jhwh, gij Zijn heiligen!
Jes. 44 : 8 vrezen vreest niet
Ez. 3 : 9 vrezen vreest niet
Num. 14 : 9 vrezen vreest niet het volk van Kanaän
Jes. 8 : 12 vrezen vreest niet hun vrees
Jer. 10 : 5 vrezen vreest niet voor afgodsbeelden, ze kunnen niets
2 Kon. 19 : 6 vrezen vreest niet voor de woorden die u gehoord hebt
Jer. 42 : 11 vrezen vreest niet voor het aangezicht van de koning van Babel
Deut. 31 : 6 vrezen vreest niet voor hun aangezicht, want God gaat met ons
Jer. 1 : 8 vrezen vreest niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden
Ex. 14 : 13 vrezen vreest niet, staat vast
1 Sam. 22 : 23 vrezen vreest niet, want
1 Sam. 23 : 17 vrezen vreest niet, want
Gen. 50 : 19 vrezen vreest niet, zei Jozef tot zijn broers
Gen. 50 : 21 vrezen vreest niet, zei Jozef tot zijn broers
Jes. 37 : 6 vrezen vreest niet: voor de woorden die je gehoord hebt
Deut. 3 : 22 vrezen vreest niet: want God strijdt voor u
Gen. 43 : 23 vrezen vreest niet!
Hag. 2 : 5 vrezen vreest niet!
Hag. 2 : 6 vrezen vreest niet! redenen
2 Kon. 1 : 15 vrezen vreest niet!: aan Elia gezegd ten opzichte van Ahazia
Lev. 19 : 3 vrezen vreest uw moeder en uw vader
Ps. 49 : 6 vrezen waarom - in kwade dagen als de ongerechtigen mij omringen
Neh. 2 : 3 vrezen zeer -
Gen. 32 : 7 vrezen zeer -: door Jakob : hij vreesde Ezau
vrezen zie ook Bang
Jer. 44 : 10 vrezen zij hebben niet gevreesd
Job 32 : 6 vrezen zijn gevoelen te tonen
Hebr. 11 : 27 vrezen zonder de toorn van de koning te –
Jer. 9 : 5 vriend bedriegen
Deut. 13 : 6 vriend die als uw ziel is
Ps. 55 : 13 v vriend door een vriend belaagd: David
Luk. 12 : 4 vriend door Jezus gezegd van zijn discipelen, vgl. vers 1
Spr. 19 : 4 vriend het goede brengt vele -en toe
Matth. 11 : 19 vriend Jezus - genoemd van tollenaars en zondaars
Spr. 22 : 11 vriend koning -
Pred. 5 : 10 vriend om je rijkdom
Jer. 9 : 4 vriend onbetrouwbaar
Luk. 21 16 vriend overgeleverd worden door -en
Joh. 15 : 14 vriend van Christus zijn: hem gehoorzamen
Jak. 4 : 4 vriend van de - willen zijn
Jak. 2 : 23 vriend van God: Abraham
Job 19 : 4 vriend verhieven zich tegen Job
Spr. 1 : 11 vriend verkeerde -en (toepassing)
Spr. 27 : 10 vriend verlaat uw - niet noch uws vaders vriend
Jak. 4 : 4 vriend versus vijand
Hand. 10 : 24 vriend vertrouwde -en
Joh. 15 : 13 - 15 vriend vrienden van Jezus
Luk. 23 12 vriend vrienden worden op grond van een gemeenschappelijke behandeling van Jezus
1 Thess. 2 : 7 vriendelijk Paulus en de zijnen waren - in hun midden
Hand. 28 : 7 vriendelijk verleende Publius gastvrijheid
2 Tim. 2 : 24 vriendelijk voor allen zijn
Hgl 1 : 15 vriendin mijn -
Spr. 17 : 17 vriendschap betekenis
Jak. 4 : 4 vriendschap jegens de wereld
Joh. 15 : 15 vriendschap kenmerk: delen
Joh. 15 : 14 vriendschap met Christus: gehoorzamen
Joh. 15 : 15 vriendschap met Christus: hij vertrouwt ons kennis toe
Ex. 33 : 11 vriendschap met God
Spr. 27 : 9 vriendschap waarde van de raad van een vriend
Job 37 : 10 vriezen
Gal. 5 : 13 vrij geroepen om - te zijn
Matth. 18 : 27 vrij laten
Matth. 18 : 27 vrij van schuld
1 Pe 2 : 16 vrije christenen zijn -n
Opb. 6 : 15 vrije elke – verbergt zich
Gal. 3 : 28 vrije slaaf of vrije
Ef. 6 : 8 vrije versus slaaf
Col. 3 : 11 vrije versus slaaf
Opb. 13 : 16 vrije
Opb. 19 : 18 vrije
Ps. 112 : 9 vrijgevig rechtvaardige is -
1 Tim. 6 : 18 vrijgevig zijn: door rijke gelovigen
1 Tim. 6 : 19 vrijgevig
Deut. 16 : 10 vrijgevigheid naardat God gezegend heeft
Spr. 21 : 26 vrijgevigheid van de rechtvaardige
1 Cor. 13 : 3 vrijgevigheid
2 Cor. 9 : 6 vrijgevigheid
2 Pe 2 : 19 vrijheid belofte van -: valse belofte van -
Jud : 4 vrijheid christelijke - versus losbandigheid
1 Pe 2 : 16 vrijheid christelijke -: is slaaf zijn van God
1 Pe 2 : 16 vrijheid christelijke -: misbruiken voor zonde
Col. 2 : 16 vrijheid christelijke vrijheid m.b.t. Joodse inzettingen
1 Kron. 17 : 2 vrijheid Doe alles wat in uw hart is, want God is met u" (Nathan)
2 Cor. 8 : 16 - 18 vrijheid en Gods werking
2 Pe 2 : 19 vrijheid en slaaf van het verderf zijn
Gal. 5 : 13 vrijheid gebruik van -
Gal. 5 : 13 vrijheid gebruiken als aanleiding voor het vlees
Lev. 19 : 20 vrijheid geen -: slavin hier
Ex. 21 : 2 v vrijheid Gods -sliefde
Esth. 3 : 11 vrijheid Hamans vrijheid van handelen
Matth. 18 : 27 vrijheid in - stellen: door God: de vergeven zondaar
Jer. 34 : 8 vrijheid in - stellen: knechten
Gal. 2 : 4 vrijheid in Christus Jezus
Joh. 11 : 54 vrijheid Jezus wandelde niet meer vrijuit onder de Joden
Matth. 19 : 6 vrijheid menselijke - (huwen) en Gods handelen (samenvoegen)
1 Pe 2 : 16 vrijheid misbruik
Matth. 17 : 12 vrijheid misbruik van - om kwaad te doen
Gal. 5 : 13 vrijheid om te dienen
1 Sam. 10 : 7 vrijheid om te kiezen
Spr. 14 : 32 vrijheid on- des goddelozen
Hand. 24 : 23 vrijheid Paulus werd enige - gelaten
Gal. 5 : 1 vrijheid t.o. slavernij, vs. 13
Jes. 61 : 1 vrijheid uitroepen voor de gevangenen
2 Pe 2 : 19 vrijheid valse –
Spr. 12 : 24 vrijheid van belasting, cijns
Rom. 8 : 21 vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods
Matth. 20 : 15 vrijheid van de werkgever
Gal. 5 : 1 vrijheid voor de - heeft Christus ons vrijgemaakt
Deut. 15 : 12 vrijheid voor slaven
2 Cor. 3 : 17 vrijheid waar de Geest van de Heer is, is vrijheid
Jer. 34 : 15 vrijheid waardevol in de ogen van God
Joh. 8 : 36 vrijheid werkelijke -
Jak. 1 : 25 vrijheid wet van de -
Matth. 17 : 26 vrijheid zonen vrij van tempelbelasting
Gal. 4 : 5 vrijkopen die onder wet zijn -
Jer. 31 : 11 vrijkopen Jakob : door God
Joz. 20 : 6 vrijlating doodslager na dood hogepriester, vgl. Christus zoendood
Deut. 31 : 10 vrijlating jaar der -
Joh. 8 : 32 v vrijmaken de waarheid maakt ons vrij van de zonde
Gal. 5 : 1 vrijmaken door Christus: ons: voor de vrijheid
Joh. 8 : 36 vrijmaken door de Zoon
Job 36 : 15 vrijmaken door God: de ellendige in zijn ellende
Rom. 8 : 21 vrijmaken schepping –
1 Sam. 17 : 24 vrijmaken van belasting (?)
Rom. 8 : 2 vrijmaken van de wet der zonde en de dood
Rom. 7 : 2 vrijmaken vrijgemaakt van de wet
Num. 13 : 30 vrijmoedig optrekken
Rom. 15 : 15 vrijmoedig schrijven
Hand. 9 : 27 v vrijmoedig spreken
Ef. 6 : 20 vrijmoedig spreken
Hand. 19 : 8 vrijmoedig spreken: door Paulus
Hebr. 13 : 6 vrijmoedig zeggen
Hand. 4 : 29 vrijmoedigheid bidden om -
Rom. 14 : 22 vrijmoedigheid bij jezelf houden
Hand. 4 : 13 vrijmoedigheid geval: Petrus en Johannes
1Jo 2 : 28 vrijmoedigheid hebben bij de openbaring van Jezus Christus
1 Thess. 2 : 2 vrijmoedigheid hebben om iets te doen
2 Cor. 7 : 4 vrijmoedigheid hebben tegenover jullie
Hebr. 10 : 19 vrijmoedigheid hebben: om in te gaan in het heiligdom
Ef. 3 : 12 vrijmoedigheid in Christus de - hebben: door het geloof in hem
Flm. : 8 vrijmoedigheid in Christus hebben
1 Tim. 3 : 13 vrijmoedigheid in geloof dat in Christus Jezus is: veel -
1 Thess. 2 : 2 vrijmoedigheid in God - hebben
Ef. 6 : 19 v vrijmoedigheid in het bekendmaken van het evangelie
1Jo 5 : 14 vrijmoedigheid jegens God - hebben
1Jo 3 : 21 vrijmoedigheid jegens God: en bidden
Hand. 4 : 31 vrijmoedigheid met - het woord van God spreken
Hebr. 4 : 16 vrijmoedigheid met - naderen tot God
Hand. 26 : 25 vrijmoedigheid met - spreken
Hand. 14 : 3 vrijmoedigheid met - spreken over de Heer
Hebr. 10 : 19 vrijmoedigheid om iets te doen
1 Thess. 2 : 2 vrijmoedigheid ondanks eerder lijden en geleden smaadheid
1Jo 4 : 17 vrijmoedigheid praktische grond: liefde
Hand. 26 : 25 vrijmoedigheid spreken met -
Hand. 13 : 46 vrijmoedigheid spreken met -: geval
Hebr. 3 : 6 vrijmoedigheid vasthouden
1Jo 2 : 28 vrijmoedigheid versus beschaamd worden
1Jo 3 : 21 vrijmoedigheid versus veroordeling door het hart
Hebr. 10 : 35 vrijmoedigheid wegwerpen: doet dit niet
2 Cor. 3 : 12 vrijmoedigheid
Filip. 1 : 14 vrijmoedigheid
Joz. 21 : 13 vrijstad des doodslagers
Joz. 20 : 2 v vrijstad door God bevolen
1 Kron. 6 : 57 vrijstad Hebron
Ex. 21 : 13 vrijstad oord van toevlucht
Deut. 19 : 2 v vrijstad
Deut. 4 : 41 vrijsteden in het Overjordaanse
Joz. 20 : 3 v vrijsteden
2 Cor. 8 : 3 vrijwilig
2 Cor. 9 : 5 v vrijwiligheid
2 Cor. 9 : 7 vrijwillig geven
Ex. 25 : 2 vrijwillig hart dat zich – beweegt
Flm. : 14 vrijwillig het goede bij u zij -, niet uit dwang
Hos. 14 : 5 vrijwillig liefhebben: door God
Rom. 8 : 20 vrijwillig niet –
1 Pe 5 : 2 vrijwillig tegenover gedwongen
Flm. : 14 vrijwillig versus uit dwang
1 Kron. 29 : 18 vrijwillig zich - gedragen jegens God
Ezra 7 : 13 vrijwillig zijn om te gaan naar Jeruzalem
Ex. 35 : 22 v vrijwillige - van hart
2 Kron. 29 : 31 vrijwillige van hart
Jer. 5 : 5 vrijzinnigheid geval
Ex. 1 : 15 vroedvrouw
2 Kron. 36 : 15 vroeg - op zijnde: Gods boden
Jer. 7 : 25 vroeg op zijn: de profeten
Jer. 29 : 19 vroeg op zijnde en zendende: door God: profeten
Jer. 32 : 33 vroeg op zijnde: God
Jer. 25 : 4 vroeg vroeg op zijnde: God
Hebr. 10 : 32 vroeger dagen van –
Ps. 143 : 5 vroeger denken aan -
Pred. 7 : 10 vroeger is niet beter dan heden
Neh. 12 : 43 vrolijk de kinderen waren -
Esth. 1 : 10 vrolijk door de wijn
Neh. 12 : 43 vrolijk door God vrolijk gemaakt
Deut. 26 : 11 vrolijk gebod om vrolijk te zijn na offer der eerstelingen
Jes. 54 : 1 vrolijk gezang
Ps. 119 : 162 vrolijk Gods toezegging maakt -
Esth. 5 : 9 vrolijk Haman was -
Jes. 61 : 10 vrolijk in de HEERE zijn: zeer –
Luk. 15 : 23 vrolijk laten wij eten en - zijn
Luk. 15 : 32 vrolijk moeten zijn
Ps. 95 : 1 vrolijk voor God zingen
Deut. 12 : 18 vrolijk voor Gods aangezicht: over alles wat je gelukt is
Luk. 12 : 19 vrolijk wees -, zei een rijk mens tot zichzelf
Jes. 65 : 18 vrolijk weest -
Opb. 12 : 12 vrolijk weest - hemelen en u die daarin woont
Rom. 15 : 10 vrolijk weest -, volken, met Zijn volk
Opb. 18 : 20 vrolijk weest – over de gevallen stad Babylon
Deut. 14 : 26 vrolijk weest vrolijk over Gods zegen
Luk. 15 : 24 vrolijk zijn bij de maaltijd
Jes. 54 : 1 vrolijk zing vrolijk
Ps. 63 : 6 vrolijk zingende lippen
Ps. 33 : 3 vrolijk speel wèl met vrolijk geschal
Ps. 33 : 1 vrolijk zingt vrolijk in de HEERE
Spr. 15 : 15 vrolijkheid des harten: een gedurige maaltijd
Jer. 25 : 10 vrolijkheid doen vergaan: door God
Lev. 23 : 40 vrolijkheid geboden
Ps. 97 : 11 vrolijkheid gezaaigd door de oprechten van hart
Neh. 12 : 43 vrolijkheid grote -
Jes. 32 : 13 vrolijkheid in de stad
Hos. 2 : 10 vrolijkheid opgehouden: door God
1 Kron. 16 : 27 vrolijkheid sterkte en - zijn in Gods plaats (boven)
Richt. 16 : 23 vrolijkheid zich verzamelen tot –
Spr. 29 : 10 vrome begunstigd door oprechten
Spr. 2 : 21 vrome de -n zullen de aarde bewonen
Spr. 29 : 10 vrome gehaat door bloedgierige lieden
Job 1 : 1 vroom Job
Job 2 : 3 vroom Job
1 Kon. 1 : 52 vroom man: begrip: rechtvaardig
Spr. 28 : 9 vroom schijnvroom
Gen. 42 : 11 vroom wij zijn –, zeiden Jozefs broers
Gen. 42 : 33 vroom
Hand. 10 : 2 vroom
Matth. 21 : 30 vroomheid schijn-
Mark. 7 : 6 vroomheid uitwendige -
Spr. 7 : 14 vroomheid valse -
Mark. 7 : 6 vroomheid woordelijke -
Opb. 2 : 20 vrouw 'de vrouw Izebel’
Luk. 22 57 vrouw aanspreken met 'vrouw'
Deut. 21 : 14 vrouw achting voor vrouw
Deut. 5 : 21 vrouw als voorwerp van begeren
Zach. 5 : 8 vrouw als zinnebeeld van goddeloosheid
2 Tim. 3 : 6 vrouw altijd lerende -en die nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen
Jer. 6 : 24 vrouw barende –: weedom
Ex. 20 : 17 vrouw begeren uws naasten vrouw: verboden
Deut. 21 : 11 vrouw begeren van een krijgsgevangen vrouw
2 Kron. 11 : 23 vrouw begeren: veelheid van -en
Ruth 1 : 9 vrouw behoeft man en rust in diens huis
1 Tim. 5 : 14 vrouw besture haar huis
Jes. 26 : 17 vrouw bevruchte -
Pred. 7 : 26 vrouw boze -: gevaar voor verstrikking
Opb. 21 : 9 vrouw de - van het Lam
Pred. 9 : 9 vrouw de vrouw die u liefhebt
Spr. 31 : 29 vrouw deugdelijke -
1 Sam. 25 : 3 vrouw deugden
Spr. 12 : 4 vrouw die beschaamd maakt is als verrotting in de beenderen van haar man
Luk. 8 : 3 vrouw dienen door vele vrouwen
Hos. 12 : 13 vrouw dienen om een -
Jes. 3 : 17 vrouw dochters van Sion: schedel: schurftig gemaakt: door God
Gen. 46 : 7 vrouw dochters vermeld naast de zonen
2 Tim. 3 : 6 vrouw door allerlei begeerten gedreven -en
Joh. 16 : 21 vrouw droefheid, benauwdheid bij het baren
Spr. 14 : 1 vrouw dwaze -: de zeer dwaze - breekt haar huis af
Luk. 14 : 20 vrouw een - als verontschuldiging, vgl. 1 Cor. 7, Luk 14:26
Spr. 31 : 18 vrouw een ondernemende -, v24
Jer. 46 : 11 vrouw Egypte als – aangesproken door God
Ez. 24 : 16 vrouw eigen –: lust voor de ogen van haar man
Micha 7 : 5 vrouw eigen vrouw: die in uw schoot ligt
Joh. 20 : 13 vrouw engelen zeiden: Vrouw, waarom ween je?
Gen. 3 : 16 vrouw Eva's veroordeling
Matth. 13 : 33 vrouw fig.
Gen. 3 : 12 vrouw gave Gods
Hand. 1 : 14 vrouw gebed, met enige -en
1 Pe 3 : 3 vrouw geboden voor de -
Gal. 4 : 4 vrouw geboren uit een -
Spr. 31 : 3 vrouw geef aan de vrouwen je vermogen niet
1 Tim. 2 : 11 v vrouw geen recht om te leren, 1 Cor. 14:34,35
Jer. 8 : 10 vrouw gegeven aan ander: als oordeel
Spr. 19 : 13 vrouw gekijf van een -: als een gestadig druipen
1 Tim. 5 : 16 vrouw gelovige -
Opb. 21 : 2 vrouw geneigd om zich te versieren
Mark. 16 : 7 vrouw getuigenis
Jes. 3 : 16 v vrouw gevoelig voor schoonheid
2 Sam. 1 : 24 vrouw gevoelig voor uiterlijk schoon
Micha 6 : 4 vrouw gezonden door God: Mirjam
Mark. 16 : 7 vrouw gezonden verkondigers
Micha 2 : 9 vrouw God komt op voor hun belangen
Hand. 17 : 4 vrouw godsdienstig
1 Tim. 2 : 10 vrouw godvrezende -
Spr. 31 : 31 vrouw goede werken van een vrouw
Spr. 18 : 22 vrouw goede zaak
Gen. 16 : 9 vrouw Hagar, keer terug naar uw vrouw
Spr. 30 : 23 vrouw hatelijke -
Jes. 3 : 12 vrouw heerschappij van de -
1 Pe 3 : 6 vrouw heilige -en
Deut. 21 : 12 vrouw hoofd scheren
Jes. 3 : 16 vrouw hoovaardige -en
Gen. 21 : 12 vrouw horen naar de stem van je vrouw: hier door God bevolen
Ef. 5 : 33 vrouw houding tegenover man: ontzag
1 Kon. 21 : 25 vrouw huis- : niet in alles haar zin geven
Spr. 31 : 20 vrouw huis-: deugdelijk: zorg voor de ellendige
Spr. 31 : 23 vrouw huis-: deugdelijke: doet haar man iets bereiken
Spr. 31 : 28 vrouw huis-: deugdelijke: geprezen door haar huisgenoten
Spr. 31 : 22 vrouw huis-: deugdelijke: gevoel voor schoonheid
Spr. 31 : 27 vrouw huis-: deugdelijke: ijverig
Spr. 31 : 27 vrouw huis-: deugdelijke: let op de huisgenoten
Spr. 31 : 25 vrouw huis-: deugdelijke: levensmoed
Spr. 31 : 26 vrouw huis-: deugdelijke: onderwijzeres
Spr. 31 : 25 vrouw huis-: deugdelijke: uiterlijk schoon
Spr. 31 : 30 vrouw huis-: deugdelijke: vreest God
Spr. 12 : 4 vrouw huis-: een kloeke -- is een kroon haars heren
Spr. 31 : 12 vrouw huis-: kan de man kwaad doen
1 Kon. 21 : 25 vrouw huis-: kan je ten kwade ophitsen
Spr. 27 : 15 vrouw huis-: kijfachtige -: kwaad
Deut. 13 : 6 vrouw huis-: vrouw van uw schoot
Micha 2 : 9 vrouw huiselijk gezind
1 Kon. 21 : 25 vrouw huisvrouw hitste man op ten kwade
Deut. 28 : 54 vrouw huisvrouw van zijn schoot
2 Sam. 12 : 8 vrouw in schoot van man
Ex. 34 : 16 vrouw invloed op man, in huwelijk
Jer. 16 : 2 vrouw Jeremia mocht geen – nemen
Joh. 20 : 15 vrouw Jezus vroeg: Vrouw, waarom ween je?
Tit. 2 : 4 vrouw jonge -en inscherpen hun mannen en kinderen lief te hebben
Tit. 2 : 5 vrouw jonge -en: normen
Neh. 13 : 26 vrouw kan de man doen zondigen
2 Kon. 8 : 18 vrouw kan haar man ten kwade beinvloeden: vrouw van Jehoram
Ex. 38 : 8 vrouw kenmerk: uiterlijk gericht: spiegels
Jer. 49 : 22 vrouw kenmerk: zwakker dan de man
Richt. 14 : 3 vrouw keuze -
Richt. 15 : 2 vrouw keuze -: schoonheid
Richt. 14 : 2 v vrouw keuze van een levenspartner: Simson zag
Spr. 21 : 9 vrouw kijfachtige huisvrouw
Lev. 21 : 14 vrouw klassen vrouwen naar seksualiteit
Opb. 19 : 8 vrouw kleding van de Bruid van het Lam
Hand. 8 : 27 vrouw koningin der Ethiopiërs
Spr. 6 : 24 vrouw kwade -
Spr. 31 : 26 vrouw leertaak: lerares van het goede
Spr. 31 : 1 vrouw lerares van het goede
1 Sam. 2 : 3 vrouw leren door een - : Hanna (sporadisch)
Tit. 2 : 3 vrouw leren door: van het goede
Spr. 1 : 8 vrouw leren: als moeder aan haar kinderen
Ef. 5 : 33 vrouw liefhebben: door de man: als zichzelf
Lev. 12 : 5 vrouw maakt bij geboorte langer onrein
Gal. 3 : 28 vrouw man of vrouw
Col. 3 : 18 vrouw man: - zij haar man onderdanig
Col. 3 : 19 vrouw man: mannen hebt uw vrouwen lief
Col. 3 : 19 vrouw man: mannen weest niet bitter tegen uw vrouwen
2 Sam. 6 : 18 vrouw mannen en vrouwen
Gen. 2 : 23 vrouw Manninne genoemd door Adam
Job 14 : 1 vrouw mens uit een - geboren
2 Tim. 3 : 6 vrouw met zonde beladen -en
Spr. 5 : 15 vrouw mijn vrouw is een bornput
Lev. 12 : 2 v vrouw na geboorte 7 dagen onrein
Deut. 21 : 12 vrouw nagels besnijden
Opb. 12 : 17 vrouw nageslacht van de vrouw
Gen. 34 : 4 vrouw neem mij deze dochter tot een vrouw
Jer. 29 : 6 vrouw neemt -en en verwekt zonen en dochters
Jer. 29 : 6 vrouw neemt -en voor uw zonen
Deut. 24 : 5 vrouw nemen door een man
Gen. 38 : 6 vrouw nemen voor zijn zoon
Ex. 36 : 2 vrouw niet bij de geroepenen tot het werk
Pred. 7 : 28 vrouw niet kunnen vinden
Gen. 46 : 26 vrouw niet meegeteld de vrouwen der zonen van Jakob
Deut. 17 : 17 vrouw niet veel vrouwen nemen
1 Tim. 5 : 2 vrouw omgaan met -en: in alle reinheid
Num. 5 : 19 v vrouw onder de man zijnde, vs 29
Num. 30 : 2 v vrouw onder gezag van de man: vader, echtgenoot
Esth. 1 : 20 vrouw onderdanig aan de man
1 Pe 3 : 1 vrouw onderdanig aan haar man
1 Pe 3 : 6 vrouw onderdanig te zijn jegens haar man
Spr. 7 : 21 vrouw onderricht door een overspeelster
1 Cor. 7 : 34 vrouw onderscheiden van de maagd
Spr. 6 : 20 vrouw onderwijst haar kinderen
Ez. 36 : 17 vrouw onreinheid van een afgezonderde vrouw
Lev. 21 : 7 vrouw ontheiligde -
Lev. 19 : 29 vrouw ontheiligen door hoererij
Richt. 21 : 1 vrouw onthouden aan andere stam
1 Tim. 2 : 9 vrouw opdracht voor mannen
1 Tim. 4 : 7 vrouw oude -: oudevrouwenfabels verwerpen
Tit. 2 : 3 vrouw oude vrouwen: normen
Matth. 27 : 19 vrouw overtreding: waarschuwen door een - tegen een om vgl. Abigail
1 Tim. 3 : 11 vrouw plichten
Joel 2 : 28 vrouw profeteren door -en
Hand. 2 : 17 vrouw profeteren door de Heilige Geest
2 Kron. 22 : 12 vrouw regeerde over het land van Juda: Athalia
2 Kon. 11 : 3 vrouw regeerde over Juda: Athalia
Gen. 2 : 20 vrouw roeping: en behoefte van de man
Gen. 2 : 18 vrouw roeping: hulp, die als tegen hem over zij
1 Sam. 8 : 13 vrouw rollen
Richt. 21 : 23 vrouw roven van -en door de Benjaminieten
Richt. 5 : 30 vrouw roven van -en in de oorlog
Jes. 3 : 17 vrouw schaamte: ontbloten: door God
Richt. 21 : 21 vrouw schaken van -en door de Benjaminieten
Gen. 2 : 21 v vrouw schepping
Spr. 7 : 14 vrouw schijnvrome hoerachtige vrouw
Spr. 11 : 22 vrouw schone - zonder rede
Jer. 6 : 1 vrouw schone en wellustige -
Esth. 2 : 2 vrouw schone vrouwen gezocht
2 Sam. 14 : 27 vrouw schoon van aanzien: Tamar
Deut. 21 : 11 vrouw schoon van gedaante
Gen. 6 : 2 vrouw schoonheid
1 Sam. 25 : 3 vrouw schoonheid: Abigail
Spr. 31 : 30 vrouw schoonheid: minder belangrijk dan God vrezen
Job 42 : 15 vrouw schoonste -en
Micha 2 : 9 vrouw sieraad, 'mijn sieraad' zegt God (?)
Luk. 11 : 27 vrouw sprekend in de menigte
Opb. 12 : 1 vrouw teken
Richt. 21 : 1 vrouw ter vrouwe geven
Jes. 19 : 16 vrouw toonbeeld van zwakheid
1 Sam. 18 : 19 vrouw tot - geven
Gen. 38 : 14 vrouw tot - geven: verzuimd
Gen. 16 : 3 vrouw tweede vrouw: van Abram: Hagar
Luk. 7 : 28 vrouw uit -en geboren
Matth. 11 : 11 vrouw uit vrouwen worden mensen geboren
Hand. 18 : 26 vrouw uitleggen door een -: de weg van God
Opb. 19 : 7 vrouw van het Lam, heeft zich gereedgemaakt
Matth. 27 : 55 vrouw vele -en waren Jezus gevolgd om Hem te dienen
Deut. 21 : 13 vrouw verdriet: verwerken
Spr. 31 : 24 vrouw verkopen door een -
Richt. 19 : 2 vrouw verlaat haar man en keer terug naar haar vaders huis
Ruth 3 : 9 vrouw verlangt geborgenheid
Jes. 54 : 6 vrouw verlaten –
Luk. 18 29 vrouw verlaten: omwille van het Koninkrijk van God
Pred. 7 : 26 vrouw verleidende - ontkomen
Jer. 8 : 10 vrouw verliezen aan ander: als oordeel
Gen. 38 : 12 vrouw verliezen: verdriet bij Juda
Job 31 : 9 vrouw verlokt worden tot een -
Deut. 21 : 14 vrouw vernedering
Esth. 2 : 3 vrouw versiering
1 Sam. 25 : 3 vrouw verstand: Abigail
Spr. 19 : 14 vrouw verstandige -: is van de HEERE
Luk. 16 : 18 vrouw verstoten: zijn vrouw
Spr. 5 : 3 vrouw vreemde -
Spr. 23 : 27 vrouw vreemde - is een enge put
Spr. 7 : 5 vrouw vreemde -: bewaren voor
Spr. 2 : 16 vrouw vreemde -: wijsheid redt van haar
Spr. 22 : 14 vrouw vreemde -en
Neh. 13 : 27 vrouw vreemde -en bij u doen wonen
Spr. 23 : 33 vrouw vreemde -en: zien naar hen
Neh. 13 : 26 vrouw vreemde vrouwen doen de mannen zondigen
Richt. 21 : 16 vrouw vrouwen uit Benjamin verdelgd
Zach. 14 : 2 vrouw vrouwen van Jeruzalem zullen geschonden worden
Mark. 15 : 41 vrouw vrouwen volgden Jezus
Luk. 23 27 vrouw vrouwen weeklaagden en zongen klaagliederen
1 Pe 3 : 1 v vrouw wandel
Ez. 23 : 6 vrouw wat vrouwen bekoort
Jes. 50 : 1 vrouw wegzenden om haar overtredingen
Ex. 35 : 22 v vrouw werk in de gemeente
Ex. 35 : 24 vrouw werk in de gemeente
Ex. 36 : 6 vrouw werk in gemeente
Ex. 35 : 25 vrouw werk van -en: spinnen
Ex. 35 : 25 vrouw wijs van hart
2 Sam. 20 : 9 vrouw wijze -
Spr. 31 : 26 vrouw wijze -
Spr. 14 : 1 vrouw wijze -:: bouwt haar huis
Jer. 9 : 17 vrouw wijze -en
Richt. 19 : 1 vrouw zich een –, een bijwijf, nemen
Opb. 14 : 4 vrouw zich met -en bevlekken
Ez. 23 : 40 vrouw zich opmakend
1 Tim. 2 : 10 vrouw zich sieren met goede werken
1 Tim. 2 : 9 vrouw zich versierend
vrouw zie ook Huisvrouw
vrouw zie ook Moeder
Ef. 5 : 22 v vrouw zij onderdanig aan de man, 1 Cor. 11:8,9;1 Tm.2:13-14
Luk. 14 : 26 vrouw zijn - haten
Luk. 23 55 vrouw zorgzaam, toegenegen
Spr. 9 : 13 vrouw zotte -: woelachtig
Jes. 49 : 15 vrouw zuigeling: kan ook een – haar zuigeling vergeten?
Spr. 21 : 19 vrouw zwakheid
Jer. 51 : 30 vrouw zwakke geslacht
1 Pe 3 : 7 vrouw zwakker dan de man
Richt. 16 : 4 vrouw lief krijgen: door Simson
1 Pe 3 : 7 vrouwelijk het -e
Deut. 21 : 14 vrouwenhandel verboden
Deut. 24 : 7 vrouwenhandel verboden (toepassing)
Ex. 21 : 16 vrouwenhandel vrouw stelen, verkopen
Jer. 8 : 13 vrucht -eloosheid
2 Cor. 9 : 10 vrucht -en van gerechtigheid
Matth. 7 : 16 vrucht aan zijn vruchten een mens kennen
Luk. 6 : 43 vrucht bedorven -: verraadt een kwade boom
Deut. 28 : 4 vrucht begrip
Jer. 24 : 8 vrucht boze -: oneetbaar
Matth. 3 : 8 vrucht brengt - voort: de bekering waardig
Jes. 4 : 2 vrucht Christus de ware - der aarde
Mark. 11 : 14 vrucht Christus zoekt -
Jak. 5 : 18 vrucht dankzij de regen
Filip. 1 : 11 vrucht dankzij Jezus Christus
Hos. 10 : 13 vrucht der leugen eten
Jes. 57 : 19 vrucht der lippen: door God geschapen
Ps. 106 : 33 vrucht der lippen: hier ongelukkig voortbrengsel
Spr. 8 : 19 vrucht der wijsheid: waarde
Gen. 4 : 3 vrucht des lands
Ps. 85 : 13 vrucht des lands: en Gods zegen
Joh. 15 : 2 vrucht doen toenemen
Jak. 3 : 17 vrucht door de wijsheid die van boven is komen goede vruchten
Luk. 20 10 vrucht door God gewenst
Matth. 21 : 19 vrucht door vervloeking uitgesloten
Spr. 12 : 12 vrucht dragen
Jer. 17 : 8 vrucht dragen
Matth. 3 : 10 vrucht dragen
Matth. 6 : 1 vrucht dragen
Joh. 15 : 8 vrucht dragen en discipel van Jezus zijn
Col. 1 : 10 vrucht dragen en goede werken
Gen. 49 : 22 vrucht dragen: aan een fontein, op een muur
2 Tim. 1 : 16 v vrucht dragen: bijv. Onesiforus
Jes. 11 : 1 vrucht dragen: door Christus
Opb. 11 : 4 vrucht dragen: door de beide getuigen
Ez. 47 : 12 vrucht dragen: door Geest en woord
Hos. 14 : 6 vrucht dragen: door God
Jer. 12 : 2 vrucht dragen: door goddelozen
Col. 1 : 6 vrucht dragen: door het evangelie
Luk. 8 : 15 vrucht dragen: en hartetoestand
Joh. 15 : 4 v vrucht dragen: in Christus
Ps. 92 : 15 vrucht dragen: in de ouderdom
Luk. 8 : 15 vrucht dragen: met volharding
Jes. 37 : 31 vrucht dragen: nederwaarts wortelen en opwaarts vruchtdragen
Joh. 15 : 4 v vrucht dragen: niet uit zichzelf kunnen
Luk. 20 16 vrucht dragen: opdracht, bestemming
Col. 1 : 6 vrucht dragen: van Gods woord
Joh. 15 : 5 vrucht dragen: veel vrucht: waardoor
Joh. 15 : 5 vrucht dragen: vereist in Jezus te blijven en Hij in mij
Lev. 19 : 24 vrucht dragen: voor God
Ps. 1 : 3 vrucht dragen: voorwaarde
Tit. 3 : 14 vrucht en goede werken
Spr. 8 : 19 vrucht en inkomen
Gal. 5 : 22 , 19 vrucht en werk
Jes. 3 : 10 vrucht en werk: vrucht van hun werken zullen de rechtvaardigen eten
Joh. 15 : 16 vrucht fig. blijvend - dragen: dat uw vrucht zou blijven
Joh. 15 : 16 vrucht fig. dragen: dat u zou heengaan en -
Matth. 7 : 16 vrucht fig. voortbrengsel van de mens
2 Tim. 2 : 6 vrucht gave, ondersteuning
Lev. 26 : 20 vrucht geen -
Luk. 8 : 14 vrucht geen rijpe - dragen
Ef. 5 : 9 vrucht geestelijk-zedelijke -
Jes. 5 : 7 vrucht gerechtigheid
Filip. 1 : 11 vrucht gerechtigheid, - van de gerechtigheid, die door Jezus Christus is
Jes. 61 : 11 vrucht gerechtigheid, lof
Filip. 4 : 17 vrucht geval: zenden voor behoefte Paulus
Matth. 13 : 8 vrucht geven: voorwaarden: aarde, wortel, ruimte
Ps. 104 : 13 vrucht God: de - Uwer werken: regen
Luk. 6 : 43 vrucht goede -
Luk. 3 : 9 vrucht goede - missen
Jak. 3 : 17 vrucht goede -en: vol goede -en: is de wijsheid van boven
Matth. 12 : 33 vrucht goede en bedorven -
Micha 7 : 1 vrucht goede mens als goede -
Micha 7 : 13 vrucht handelingen: - der handelingen: kwade - hier
Matth. 13 : 23 vrucht hoeveel -
Mark. 4 : 8 vrucht hoeveelheid
Mark. 4 : 20 vrucht hoeveelheid
Spr. 1 : 31 vrucht kwade - (van kwade weg)
Hebr. 13 : 15 vrucht loffoffer
2 Tim. 2 : 6 vrucht materiele -: ondersteuning van de werker
Matth. 7 : 20 vrucht mensen aan hun -en kennen
Jer. 11 : 16 vrucht met of zonder -
Spr. 12 : 14 vrucht mond: vrucht van de mond
Luk. 6 : 45 vrucht mondelinge -
Matth. 7 : 17 v vrucht mooie -en versus slechte -en
Jes. 5 : 2 vrucht ongewenste -en
Jer. 8 : 13 vrucht ontbreekt in het land
Mark. 12 : 2 vrucht opbrengen
Hos. 14 : 9 vrucht uit God
Jak. 5 : 18 vrucht van de aarde
Deut. 28 : 11 vrucht van de beesten
Deut. 28 : 4 vrucht van de buik
Deut. 28 : 11 vrucht van de buik
Deut. 28 : 18 vrucht van de buik
Jes. 13 : 18 vrucht van de buik
Ps. 127 : 3 vrucht van de buik: een kind
Gal. 5 : 22 vrucht van de Geest
Jak. 3 : 18 vrucht van de gerechtigheid
Jes. 10 : 12 vrucht van de grootheid van het hart van de koning
Spr. 31 : 31 vrucht van de handen
Hebr. 13 : 15 vrucht van de lippen: lofoffer
Spr. 11 : 30 vrucht van de rechtvaardige: boom des levens
Luk. 1 : 42 vrucht van de schoot: Jezus
Deut. 20 : 6 vrucht van de wijngaard genieten
Matth. 26 : 29 vrucht van de wijnstok: wijn (uit de druiven)
Spr. 1 : 31 vrucht van een weg
Jer. 6 : 19 vrucht van gedachten
Hebr. 12 : 11 vrucht van gerechtigheid
Jer. 17 : 10 vrucht van handelingen
Jer. 21 : 14 vrucht van handelingen
Jer. 32 : 19 vrucht van handelingen
Jer. 7 : 20 vrucht van het aardrijk getroffen door Gods grimmigheid
Deut. 26 : 10 vrucht van het land
Deut. 28 : 11 vrucht van het land
Deut. 28 : 18 vrucht van het land
Jak. 5 : 7 vrucht van het land
Hos. 2 : 7 vrucht van het land: door God
Ef. 5 : 9 vrucht van het licht
Jer. 29 : 5 vrucht van hoven: eet daarvan
Spr. 18 : 20 vrucht van iemands mond
Jes. 3 : 10 vrucht van je handelingen: genieten
Joh. 15 : 8 vrucht veel - dragen: verheerlijkt God
Gen. 3 : 6 vrucht verboden -
Joh. 4 : 36 vrucht verzamelt - voor het eeuwige leven
Matth. 21 : 19 vrucht vijgeboom
Ps. 58 : 12 vrucht voor de rechtvaardige
Joh. 4 : 36 vrucht voor het eeuwige leven
Luk. 3 : 8 vrucht voortbrengen - de bekering waardig
Ps. 107 : 37 vrucht voortbrengen: door een wijngaard
Jes. 61 : 11 vrucht voortbrengen: zinnebeelden
Opb. 18 : 14 vrucht vruchten als voorwerpen van de begeerte van uw ziel
Luk. 12 : 17 vrucht vruchten verzamelen
Jak. 3 : 18 vrucht zaaien
Rom. 1 : 13 vrucht zoeken te hebben onder heiligen in Rome
Luk. 13 : 6 vrucht zoeken: aan een vijgeboom
Filip. 4 : 17 vrucht zoeken: door Paulus: bij de Filippiërs
Jud : 12 vrucht zonder -
Mark. 4 : 7 vrucht zonder - blijven: zaad verstikt door de dorens
Rom. 1 : 13 vrucht
Tit. 3 : 14 vruchtbaar in goede werken
Gen. 26 : 12 vruchtbaar land: zegen
Gen. 17 : 20 vruchtbaar maken: door God: Ismaël
Gen. 48 : 4 vruchtbaar maken: door God: Jakob
Lev. 26 : 8 vruchtbaar maken: door God: mensen
Jer. 3 : 16 vruchtbaar vermenigvuldigen
Gen. 49 : 22 vruchtbaar vruchtbare – is Jozef
Hand. 14 : 17 vruchtbaar vruchtbare tijden: uiting van goeddoen door God
Gen. 35 : 11 vruchtbaar wees -
Gen. 9 : 1 vruchtbaar weest -
Gen. 47 : 27 vruchtbaar worden: Israël
Ex. 1 : 7 vruchtbaar worden: veel kinderen krijgen
vruchtbaar zie ook Onvruchtbaar, Plant
Lev. 25 : 19 vruchtbaarheid - dankzij gehoorzaamheid
Jes. 48 : 19 vruchtbaarheid grote –: dankzij gehoorzaamheid aan Gods geboden
Lev. 25 : 19 vruchtbaarheid zegen van God
Mark. 4 : 28 v vruchtdragen door de aarde, vanzelf
Ps. 112 : 5 v vruchtdragen fig.
Joh. 15 : 2 vruchtdragen geen -
Joh. 12 : 24 vruchtdragen na sterven
Rom. 7 : 5 vruchtdragen voor de dood
Rom. 7 : 4 vruchtdragen voor God
Matth. 13 : 23 vruchtdragen voorwaarde
Mark. 4 : 20 vruchtdragen voorwaarde: ontvangen, aannemen van het Woord
Joh. 15 : 2 vruchteloos -ze rank wordt weggenomen
2 Pe 2 : 18 vruchteloos vruchteloze gezwollen taal
Luk. 13 : 7 vruchteloos
Hos. 4 : 10 vruchteloosheid als straf
Rom. 8 : 20 vruchteloosheid en vergankelijkheid
Gen. 20 : 17 vruchteloosheid niet zwanger raken: straf van God hier
Rom. 8 : 20 vruchteloosheid schepping aan de - onderworpen
Ef. 4 : 17 vruchteloosheid van denken
Jer. 17 : 6 vruchteloosheid
Col. 3 : 8 vuil -e taal: af te leggen
Ef. 4 : 29 vuil woord
Opb. 22 : 11 vuil zijn en zich nog -er maken
Mark. 14 : 65 vuist met -en slaan: Jezus
1 Pe 2 : 20 vuist met -en worden geslagen
Jes. 58 : 4 vuist slaan met de –: goddeloos slaan
Ex. 29 : 22 vuloffer
Ex. 35 : 27 vulsteen om iets (borsttas, schouderband) mee te bezetten
Richt. 13 : 8 vurig aanbidden: door Manoach
1 Pe 1 : 22 vurig liefhebben
Hand. 18 : 25 vurig van geest: Apollos
Rom. 12 : 11 vurig van geest: weest - van geest
2 Cor. 7 : 11 vurig verlangen
Rom. 12 : 20 vurig vurige kolen op iemands hoofd hopen
1 Pe 4 : 8 vurig vurige liefde tot elkaar
Opb. 4 : 5 vurig zeven vurige fakkels brandden voor de troon
Deut. 28 : 22 vurigheid God zal u slaan met -
Jer. 15 : 14 vuur aangestoken in Gods toorn
Jes. 50 : 11 vuur aansteken
Jer. 17 : 4 vuur aansteken in Gods toorn
Hand. 28 : 2 vuur aansteken tegen de koude
Jer. 21 : 14 vuur aansteken: door God
Opb. 15 : 2 vuur als een glazen zee met – gemengd
Jud : 7 vuur als straf
1 Pe 1 : 7 vuur beproeft goud
Opb. 8 : 7 vuur bij de hagel
Hebr. 12 : 18 vuur brandend
Matth. 13 : 30 vuur brandt, oordeel
Jes. 64 : 2 vuur dat de wateren doet opbobbelen
Mark. 9 : 48 vuur der hel
Ps. 105 : 39 vuur dienst: verlichting
Matth. 13 : 40 vuur dolik wordt met – verbrand
1 Kon. 19 : 11 vuur door God bewerkt
Jes. 43 : 2 vuur door het - gaan: en niet verbrand worden
2 Kon. 17 : 17 vuur door het vuur doen gaan
Matth. 3 : 11 vuur dopen met of in –
Jud : 7 vuur eeuwig -
Matth. 25 : 41 vuur eeuwige -
Matth. 18 : 8 vuur eeuwige vuur
Opb. 19 : 3 vuur en rook
1 Pe 1 : 7 vuur en verzoeking
Luk. 17 : 29 vuur en zwavel
Opb. 14 : 10 vuur en zwavel: tot pijniging
Ps. 104 : 3 vuur engel: engelen gelijk vlammend vuur
Hebr. 10 : 27 vuur felheid van -
Ez. 38 : 18 vuur fig. ivm verbolgenheid
Richt. 9 : 20 vuur fig. oordeel
Jer. 4 : 4 vuur fig. toorn die verteert
Jer. 7 : 20 vuur fig. van Gods toorn: wordt niet uitgeblust
Ez. 20 : 47 vuur fig. verwoestend strafgericht
Jes. 4 : 4 vuur Geest der uitbranding
1 Thess. 5 : 19 vuur Geest: blust de Geest niet uit
Jud : 23 vuur gevaarlijk
Lev. 9 : 24 vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde het brandoffer
Lev. 10 : 2 vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde Nadab en Abihu
Jes. 33 : 14 vuur God als een verterend vuur
Hebr. 12 : 29 vuur God is een verterend -
Deut. 5 : 4 vuur God sprak uit het midden van een vuur
Deut. 5 : 24 vuur God sprak uit het midden van een vuur
Jes. 66 : 16 vuur God zal komen met vuur
Ps. 97 : 3 vuur God: straft door -
Jer. 4 : 4 vuur Gods grimmigheid kan uitvaren als een -
Deut. 4 : 36 vuur Gods groot -
Jer. 23 : 29 vuur Gods woord als een –
Deut. 5 : 25 vuur groot -
Joel 1 : 20 vuur heeft de weiden der woestijn verteerd
Matth. 5 : 22 vuur hel van het -
Matth. 18 : 9 vuur hel van het -
Joh. 15 : 6 vuur helle-
2 Pe 3 : 7 vuur hemelen en aarde opgespaard voor het vuur
Ps. 140 : 11 vuur Hij doe hen vallen in het -
Lev. 20 : 14 vuur iem. met vuur verbranden
Jud : 23 vuur iem. uit - rukken
2 Pe 3 : 12 vuur in hemelen in – gezet
Ps. 66 : 12 vuur in het - komen: Israël
Jes. 43 : 2 vuur in het - niet verbranden
Matth. 3 : 10 vuur in het - werpen
Luk. 3 : 9 vuur in het - werpen: bomen zonder goede vrucht
Matth. 7 : 19 vuur in het – geworpen worden; fig. hel
Ps. 105 : 32 vuur in het land Egypte: bliksem en onweder
Joh. 15 : 6 vuur in het vuur werpen: door de engelen: goddelozen
2 Kron. 33 : 6 vuur kinderen door het - doen gaan
Jak. 3 : 5 vuur klein – dat een groot bos aansteekt
Hebr. 11 : 34 vuur kracht van - blussen
Joz. 11 : 6 vuur krijgswagens van de vijanden met - verbranden
Opb. 3 : 18 vuur louteren door -
Mark. 9 : 49 vuur met - zouten: ieder zal met - gezouten worden
Richt. 12 : 1 vuur met vuur dreigen te verbranden
Opb. 19 : 3 vuur middel om het oordeel uit te voeren
2 Kron. 6 : 1 vuur neerdalend van de hemel
Jer. 4 : 4 vuur onuitblusbaar –
Luk. 3 : 17 vuur onuitblusbaar vuur
Hand. 2 : 19 vuur oordeel
Jes. 1 : 31 vuur oordeel door -
Opb. 16 : 8 vuur oordeel van zonnevuur
Jer. 11 : 16 vuur oordeelsinstrument
Opb. 9 : 17 - 18 vuur plaag van –
Joh. 15 : 6 vuur plaats der vruchtelozen
Opb. 21 : 8 vuur poel die van – en zwavel brandt
Opb. 19 : 20 vuur poel van -
Opb. 20 : 10 vuur poel van - en zwavel
Jes. 64 : 2 vuur smeltvuur
2 Pe 2 : 6 vuur Sodom en Gomorra tot as verbrand door God
Jes. 66 : 15 vuur strafmiddel
Jes. 5 : 24 vuur tong des vuurs: verteert de stoppel
Jak. 3 : 6 vuur tong is een –, de wereld van de ongerechtigheid
Hand. 2 : 3 vuur tongen als van -
Deut. 32 : 22 vuur toorn: - aangestoken in Gods toorn
Jer. 44 : 6 vuur type van toorn Gods
1 Kron. 21 : 26 vuur uit de hemel
2 Kon. 1 : 10 v vuur uit de hemel neerkomend op de hoofdman en zijn vijftig mannen
Jes. 33 : 11 vuur uw geest zal u als vuur verslinden
Opb. 13 : 13 vuur van de hemel doen neerdalen: door het Beest uit de aarde
Ps. 106 : 18 vuur van executie
Deut. 4 : 33 , 36 vuur van God
Opb. 20 : 9 vuur van God: uit de hemel: verteerde hen
2 Kon. 22 : 17 vuur van Gods grimmigheid
Zef. 3 : 8 vuur van Gods ijver verteert
Opb. 8 : 5 vuur van het altaar
2 Sam. 23 : 7 vuur van verwerping en vernietiging
Joz. 7 : 15 vuur verbranding: Achans lijk
Jes. 26 : 11 vuur verteert wederpartijders
Jak. 5 : 3 vuur verterend
Jes. 5 : 24 vuur verterend -
Opb. 11 : 5 vuur verterend -
Deut. 4 : 24 vuur verterend -: God
Jes. 29 : 6 vuur verterend -: God bezoekt met de vlam van een verterend -
Job 31 : 12 vuur verterend -: overspel
Ex. 24 : 17 vuur verterend vuur gelijk in aanzien was Gods heerlijkheid
Jes. 9 : 4 vuur voedsel van het -
Gen. 22 : 6 vuur voor het offer van Abraham, door hemzelf meegenomen
Num. 3 : 4 vuur vreemd - brengen
Richt. 6 : 21 vuur wonderlijk ontstoken door de Engel des HEEREN
Jes. 50 : 11 vuur zich met spranken omgorden
vuur zie ook God: toorn
vuur zie ook Vurig
Deut. 18 : 10 vuur zijn kind door - doen doorgaan
Jer. 21 : 12 vuur zinnebeeld van gramschap
2 Kon. 21 : 6 vuur zoon door het - doen gaan
Ps. 148 : 8 vuur
Spr. 30 : 16 vuur
Luk. 12 : 49 vuur
Opb. 18 : 8 vuur
Gen. 38 : 24 vuurdood straf der verbranding
1 Pe 4 : 12 vuurgloed fig. lijden
Ex. 13 : 22 vuurkolom blijvend
Ps. 105 : 39 vuurkolom dienst: verlichting
Neh. 9 : 12 v vuurkolom functie: leiding des nachts, verlichting
Neh. 9 : 19 vuurkolom functie: verlichting, leiding
Ex. 14 : 24 vuurkolom God in de – zag op het leger van de Egyptenaren
Ex. 40 : 36 v vuurkolom leidde
Ex. 13 : 21 vuurkolom middel ter leiding
Jes. 4 : 5 vuurkolom wederom in de toekomst, over Sion
Num. 9 : 15 v vuurkolom
Num. 14 : 14 vuurkolom
Ex. 29 : 18 vuuroffer brandoffer
Lev. 3 : 11 , 16 vuuroffer spijs van het –
Joz. 13 : 14 vuuroffer vuuroffers van Jahweh: Levi's erfenis
Matth. 13 : 49 vuuroven bestemming der bozen
Matth. 13 : 42 vuuroven plaats van geween en tandengeknars
Matth. 13 : 42 vuuroven zonen van de boze geworpen in de -
Jer. 6 : 1 vuurteken opheffen
Ex. 3 : 2 vuurvlam Engel des HEEREN verscheen Mozes in een –
Opb. 19 : 12 vuurvlam ogen als een vuurvlam: bij Jezus
Opb. 1 : 14 vuurvlam ogen van Jezus als een –
Dan. 7 : 9 vuurvonk troon van God was als -en
Opb. 10 : 1 vuurzuil voeten als -en: deze engel