Onderwerpenregister bij de Bijbel/F

Uit Christipedia

F: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter F.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

1 Kon. 4 : 31 faam Salomo's -
1 Tim. 1 : 4 fabel houd af van -s
Tit. 1 : 14 fabel joodse -s: zich hiermee afgeven
1 Tim. 4 : 7 fabel oudevrouwenfabels verwerpen
2 Pe 1 : 16 fabel verzonnen -s
2 Tim. 4 : 4 fabel zich tot de -s wenden
Ez. 1 : 13 fakkel gedaante van -s
Jes. 62 : 1 fakkel heil als een – die brandt
Richt. 7 : 20 fakkel in de linkerhand de fakkels
Richt. 7 : 16 fakkel in het midden dan de kruiken waren -s
Opb. 4 : 5 fakkel zeven vurige fakkels brandden voor de troon
Joh. 18 : 3 fakkel
Deut. 28 : 30 falen straf: hier als s
Hand. 21 : 38 falsifiëren geval
Matth. 10 : 35 familie conflict in - uit oorzaak van Christus
Deut. 13 : 8 familie doden afgodisch misleidend familielid
Job 1 : 4 familie maaltijd van de kinderen
Ex. 32 : 27 familie minder belangrijk dan God
1 Kon. 15 : 13 familie moeder niet geacht boven God
2 Kron. 15 : 16 familie niet ontzien
Luk. 21 16 familie overgeleverd worden door -
Matth. 19 : 29 familie verlaten
Micha 2 : 1 fantasie kwaad bedenken in je -
Ex. 9 : 27 farao belijdt zijn zonde
Jer. 25 : 19 farao koning van Egypte
Gen. 47 : 7 Farao door Jakob gezegend
Rom. 9 : 17 Farao Gods macht aan hem betoond
Ps. 105 : 20 Farao heerser der volken
Ps. 105 : 20 Farao koning
Gen. 45 : 8 Farao vader van –: Jozef: vaderlijke raadgever
Rom. 9 : 17 - 18 Farao verhard door God
Ex. 9 : 16 Farao verwekt door God: opdat Hij Zijn kracht aan – betoonde
1 Sam. 6 : 6 Farao verzwaarde zelf zijn hart
Hgl 1 : 9 Farao wagens van -
Matth. 3 : 7 farizeeën adderengebroed
Matth. 12 : 33 farizeeën adderengebroed genoemd
Matth. 23 : 4 farizeeën belasten met zware lasten
Matth. 22 : 15 farizeeën beraadslaagden om Jezus in een woord te verstrikken
Matth. 12 : 14 farizeeën beraadslaagden tegen Jezus dat zij Hem zouden ombrengen
Luk. 16 : 15 farizeeën deden zich rechtvaardig voor
Matth. 12 : 24 farizeeën demoniseerden Christus
Luk. 5 : 33 farizeeën discipelen van de -
Matth. 22 : 16 farizeeën discipelen van de –
Joh. 9 : 28 farizeeën discipelen van Mozes: belijden zij te zijn
Matth. 23 : 3 farizeeën doe en bewaar wat de -n leren
Hand. 15 : 5 farizeeën dwalingen onder gelovigen
Matth. 23 : 5 farizeeën eerzuchtig
Matth. 15 : 14 farizeeën fig. blinden
Matth. 15 : 6 farizeeën fout: maakten Gods woord krachteloos door hun overlevering
Matth. 12 : 7 farizeeën gebrek aan barmhartigheid
Luk. 16 : 14 farizeeën geldzuchtig waren zij
Luk. 11 : 44 farizeeën gelijk verborgen graftomben
Joh. 7 : 48 farizeeën geloofden niet in Jezus
Hand. 15 : 5 farizeeën gelovige -
Luk. 11 : 39 farizeeën geoccupeerd met buitenkant van de mens
Mark. 7 : 6 farizeeën huichelaars
Luk. 11 : 38 farizeeën kenmerk
Mark. 7 : 7 farizeeën kenmerk: eigen geboden doen Gods gebod teniet
Mark. 7 : 13 farizeeën kenmerk: overleveringen die Gods woord krachteloos maken
Mark. 7 : 7 farizeeën kenmerk: vroomheid uitwendig
Matth. 15 : 14 farizeeën laat hen begaan
Matth. 15 : 14 farizeeën leidslieden
Joh. 8 : 14 farizeeën onwetend omtrent de oorsprong en bestemming van Jezus
Luk. 14 : 1 farizeeën overste van -
Joh. 1 : 24 farizeeën priester en levieten uit de – (vgl. vers 19)
Matth. 12 : 2 farizeeën sabbat: overdreven strenge onderhouding
Hand. 15 : 5 farizeeën sekte
Matth. 23 : 32 farizeeën slangen, adderengebroed
Hand. 23 : 9 farizeeën sommigen van hen waren schriftgeleerden
Hand. 26 : 5 farizeeën strengste sekte in het toenmalige Jodendom
Matth. 15 : 1 farizeeën uit Jeruzalem kwam tot Jezus
Joh. 2 : 23 farizeeën velen geloofden in Christus' naam, vgl. 3:2
Matth. 12 : 14 farizeeën verhard
Matth. 16 : 6 farizeeën verkeerde leer van de –
Luk. 11 : 42 farizeeën verwarren hoofd en bijzaken
Joh. 11 : 48 farizeeën vrees van de - ten aanzien van Jezus
Luk. 11 : 45 farizeeën vs. Wetgeleerden
Matth. 23 : 13 v farizeeën wee u -
Matth. 23 : 15 farizeeën wee u -
Matth. 12 : 7 farizeeën weten: tekort schietend
Joh. 12 : 19 farizeeën wilden Jezus tegengaan en doden
Matth. 12 : 34 farizeeën zijn boos (slecht)
Mark. 3 : 6 farizeeën
Luk. 19 39 farizeeën
Matth. 9 : 11 farizeeër afgezonderden
Matth. 23 : 3 farizeeër doe niet naar de werken van de farizeeën
Luk. 7 : 30 farizeeër farizeeën hebben de raad van God voor zichzelf terzijde gesteld
Luk. 7 : 30 farizeeër farizeeën waren niet door Johannes gedoopt
Matth. 5 : 20 farizeeër gerechtigheid van de farizeeën is te gering
Joh. 3 : 1 farizeeër Nicodemus: een overste van de Joden
Luk. 7 : 36 farizeeër nodigde Jezus bij zich te eten
Filip. 3 : 6 farizeeër Paulus een -
Luk. 18 10 v farizeeër
Rom. 16 : 1 Febe dienares
Col. 2 : 16 feest christen niet onderworpen aan
Ex. 34 : 22 feest der eerstelingen: feest der weken
Ex. 34 : 22 feest der inzameling
Ex. 13 : 5 v feest der ongezuurde broden
2 Kron. 30 : 13 feest der ongezuurde broden
Ezra 7 : 22 feest der ongezuurde broden
Lev. 23 : 39 feest des HEEREN, vers 41
Amos 5 : 21 feest door God versmaad
Luk. 16 : 19 feest elke dag -
Deut. 31 : 10 feest en gezette tijd
Lev. 23 : 6 feest feest der ongezuurde broden
Spr. 15 : 15 feest feestmaal
Deut. 14 : 26 feest geboden hier, vrolijk feest
Ex. 23 : 14 v feest Gods -en
Ps. 42 : 5 feest houdende menigte
Ex. 32 : 5 feest in verband met afgoderij
Ex. 23 : 16 feest inzamelings -
Deut. 31 : 10 feest loofhutten
Jes. 5 : 14 feest ondergang van -
Ex. 23 : 15 v feest ongezuurde broden -
Ex. 23 : 16 feest oogst -
Joh. 2 : 23 feest paas-
Mark. 14 : 2 feest pascha en ongezuurde broden
Joh. 12 : 12 feest Pascha en Ongezuurde Broden
Ex. 23 : 14 v feest pelgrims-en: drie stuks
Ex. 34 : 22 feest pelgrimsfeesten
Luk. 16 : 19 feest schitterend -
Jes. 29 : 1 feest terwijl het oordeel naakt
Deut. 16 : 13 feest uw feest
2 Kron. 35 : 17 feest van de ongezuurde broden
Luk. 22 7 feest van de ongezuurde broden
Luk. 22 1 feest van de ongezuurde broden: “pascha geheten”
Richt. 21 : 19 feest van Jahweg te Silo, jaarlijks
Ex. 10 : 9 feest van Jahweh: wij hebben een feest van Jahweh
Ex. 5 : 1 feest voor God houden in de woestijn: door God gewenst
Deut. 16 : 9 v feest weken, - der w
Ezra 3 : 5 feestdag -en des HEREN, waren geheiligd
Hos. 9 : 5 feestdag van de HEER
2 Kron. 8 : 13 feesten van de HEER
Jer. 16 : 8 feestgelag
Jes. 3 : 22 feestkleed
Jes. 29 : 1 feestoffer
1 Cor. 5 : 8 feestvieren niet met oud zuurdeeg
Gal. 2 : 2 feilbaar besef van feilbaarheid
Gal. 6 : 3 feit en mening
Hand. 24 : 22 Felix vrij nauwkeurig bekend aangaande de Weg
Jes. 3 : 12 feminisme teken van geestelijke toestand
Gen. 13 : 7 Ferezieten
Joh. 2 : 19 , 21 figuurlijk woordgebruik
Hebr. 7 : 10 figuurlijk woordgebruik
Opb. 1 : 11 Filadelfia
Flm. : 1 Filemon de geliefde
Flm. : 1 Filemon onze medearbeider
2 Tim. 2 : 17 Filétus dwaalleraar
Filip. 4 : 2 Filip. probleem: verdeeldheid twee zusters
1 Thess. 2 : 2 Filippi smaadheid door Paulus ondervonden in -
Hand. 21 : 9 Filippus dochters
Hand. 21 : 8 Filippus evangelist
Joh. 14 : 9 Filippus kende Jezus nog niet goed
Joh. 1 : 44 v Filippus
Joh. 6 : 5 Filippus
Jes. 14 : 29 v Filistea oordeel
Ps. 108 : 10 Filistea
1 Sam. 29 : 6 Filistijn Achis erkende Jahweh
1 Sam. 14 : 6 Filistijnen 'onbesnedenen'
Gen. 21 : 32 Filistijnen Abimelech, filistijnse vorst
2 Kron. 17 : 11 Filistijnen brachten Josafat geschenken, met het opgelegde geld
2 Kron. 21 : 16 Filistijnen geest der - verwekt door God, tegen Joram
Richt. 15 : 11 Filistijnen heersend over Israël in de dagen van Simson
Richt. 14 : 4 Filistijnen heersten over Israël
Jer. 47 : 4 Filistijnen herkomst: Kaftor
2 Kron. 26 : 6 Filistijnen krijgen tegen de -: door Uzzia
Gen. 21 : 34 Filistijnen land
2 Sam. 15 : 18 Filistijnen lijfwacht van David
Gen. 10 : 14 Filistijnen nakomelingen van CHam
Richt. 14 : 3 Filistijnen onbesnedenen
2 Sam. 8 : 1 Filistijnen onderworpen
1 Kron. 18 : 1 Filistijnen onderworpen
Gen. 10 : 14 Filistijnen ontstaan uit de Casluchieten
Amos 1 : 6 Filistijnen oordeel over
1 Kron. 1 : 12 Filistijnen oorsprong
Amos 9 : 7 Filistijnen oorsprong: door God opgevoerd
Ez. 25 : 15 v Filistijnen profetie tegen -
Jer. 47 : 1 v Filistijnen profetie tegen de –
Jes. 11 : 14 Filistijnen toekomst: verslagen door Israël
Richt. 13 : 1 Filistijnen veertig jaren onder de macht van de -
1 Sam. 13 : 19 Filistijnen verhinderden smederijen
Jes. 2 : 6 Filistijnen
Rom. 16 : 15 Filologus
Ef. 4 : 14 filosofie elke wind van de leer
Luk. 10 : 21 filosofie Gods strategie met betrekking tot -
Ef. 4 : 17 filosofie vruchteloos is de wereldse - (toepassing)
2 Cor. 1 : 12 filosoof christen-: houding (toepassing)
Lev. 19 : 28 flagellantisme tegen – (toepassing)
Rom. 16 : 14 Flegon
Matth. 15 : 28 flexibel Jezus
Mark. 7 : 27 flexibel Jezus was - in zijn bediening
Luk. 7 : 32 fluit op de - spelen
Matth. 11 : 17 fluit op de – spelen
Job 27 : 23 fluiten over de ondergang van de goddeloze -
Jer. 49 : 17 fluiten over plagen van Edom
Matth. 9 : 23 fluitspeler
Opb. 18 : 22 fluitspeler
Ps. 53 : 6 fobie
Jer. 1 : 5 foetus door God geformeerd
Gen. 30 : 2 foetus vrucht van de buik
Matth. 18 : 34 folteraar zijn heer leverde de slaaf over aan de -s
Matth. 18 : 34 folteren geestelijk - de onvergevingsgezinde
Hebr. 11 : 35 folteren
Gen. 49 : 22 fontein aan een –
Spr. 25 : 26 fontein beroerde -
Richt. 15 : 19 fontein Fontein des aanroepers
Jes. 12 : 3 fontein fonteinen van het heil
Jes. 43 : 1 Formeerder God de - van Israël
Jes. 44 : 2 Formeerder God de – van Israël
Jes. 45 : 9 Formeerder God is onze –
Jes. 45 : 7 formeren door God: het licht
Jer. 1 : 5 formeren door God: mens, in moederschoot
Amos 7 : 1 formeren door God: sprinkhanen
Jes. 46 : 11 formeren door God: wat Hij heeft voorgenomen te doen
Ps. 95 : 5 formeren en maken
Jes. 43 : 7 formeren en scheppen en maken
Deut. 21 : 8 formuliergebed geval
1 Cor. 16 : 17 Fortunatus
Jer. 13 : 4 Frath Eufraat
Spr. 15 : 27 fraude (toepassing)
Mark. 9 : 40 fremdbild en gedrag: voorbeeld: iemand als christen zien en behandelen
Mark. 9 : 40 fremdbild voorbeeld: iemand als christen zien en behandelen
Lev. 19 : 23 v fruitteelt
Hand. 2 : 9 Frygië
Zef. 3 : 3 v functie belangrijke functies in de Israëlitische maatschappij
2 Cor. 1 : 1 functie door de wil van God
Luk. 6 : 46 v fundament Christus
Rom. 15 : 20 fundament Christus als –
Spr. 10 : 25 fundament Christus het - (toepassing)
Opb. 21 : 19 fundament fundamenten van haar muur
Luk. 6 : 49 fundament huis zonder -
Hebr. 6 : 1 fundament inhoud: bekering en geloof
Hebr. 6 : 2 fundament leerstellig
Luk. 14 : 29 fundament leggen
Hebr. 6 : 1 fundament leggen
Hebr. 11 : 10 fundament nieuwe Jeruzalem heeft -en
Luk. 6 : 48 fundament op de rots
Ef. 2 : 20 fundament opgebouwd op het - van de apostelen en profeten
Jes. 58 : 12 fundament oprichten van oude -en
Opb. 21 : 14 fundament twaalf fundamenten: van de muur van het Nieuwe Jeruzalem
1 Kon. 5 : 17 fundament van de tempel
2 Tim. 2 : 19 fundament van God: vast
Opb. 21 : 19 fundament versierde -en
Klg. 4 : 11 fundament verteren van -en
1 Tim. 6 : 19 fundament voor zichzelf een - leggen voor toekomst
fundament zie Grondvest
2 Kron. 23 : 5 Fundamentpoort
2 Tim. 1 : 15 Fýlegus