Onderwerpenregister bij de Bijbel/O

Uit Christipedia

O: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter O.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Richt. 3 : 17 obesitas Eglon
Jes. 8 : 19 occultisme alternatief voor -: God vragen
1 Sam. 28 : 7 occultisme alternatief voor ontkerstening
Jes. 57 : 3 occultisme bezig zijn met –
Lev. 20 : 6 occultisme en geestelijke hoererij
2 Kron. 33 : 6 occultisme en zedelijke verwording
Lev. 17 : 7 occultisme geestelijke hoererij
1 Kron. 10 : 13 occultisme raaplegen waarzegger is overtreding
1 Kon. 13 : 18 occultisme soms bedrog
Lev. 19 : 26 occultisme tegen -
Jer. 27 : 9 occultisme tegen -
Micha 5 : 11 occultisme toekomst: uitgeroeid door God uit Israël
Ex. 22 : 18 occultisme tovenares: des doods schuldig
Lev. 20 : 6 v occultisme verbod
Lev. 19 : 31 occultisme verboden
Lev. 19 : 31 occultisme verontreinigt
Jes. 19 : 3 occultisme
Lev. 20 : 27 occultist oordeel der -en
Ez. 37 : 19 oecumene samenvoeging der kerken door God bewerkt
Jona 1 : 6 oecumene wereldgodsdienst
Hebr. 12 : 11 oefenen door tuchtiging
Hand. 24 : 16 oefenen zich - om altijd een onergerlijk geweten te hebben
Hebr. 5 : 14 oefenen zinnen - door de gewoonte
Hebr. 5 : 14 oefenen zinnen -: zedelijk onderscheidingsvermogen
1 Tim. 4 : 8 oefening lichamelijke -: tot weinig nut
Hebr. 11 : 12 oever van de zee
Jes. 32 : 14 Ofel verwoesting
Micha 4 : 8 Ofel zuid-oostelijke heuvel, waarop de oude stad Jeruzalem gebouwd is
Ps. 50 : 13 offer -s niet letterlijk voedsel voor God
Ps. 50 : 14 offer -s welke God behagen
Ex. 18 : 12 offer aan God: door Jethro
Filip. 4 : 18 offer aangenaam -
Num. 16 : 15 offer aanzien: zie hun offer niet aan
Gen. 4 : 4 offer Abels -
Jer. 17 : 26 offer allerlei -s
1 Kron. 16 : 40 offer avond- en morgen-
Matth. 9 : 13 offer barmhartigheid hoger dan een offer
Jer. 6 : 20 offer behaaglijk, zoet voor God
Lev. 22 : 26 v offer bepalingen
Mal. 1 : 7 v offer bloedig offer 'brood' genoemd
2 Kon. 3 : 27 offer brand-: bij de heidenen
Ez. 46 : 13 offer brand-: dagelijks
Lev. 22 : 18 v offer brandoffer: inzettingen
2 Kon. 3 : 27 offer brandoffer: type van Christus' offer
1 Kron. 16 : 29 offer brengen en God aanbidden
Ps. 96 : 8 offer brengt offer aan God
1 Kron. 16 : 29 , 28 offer brengt offer, gij geslachten der volken
1 Sam. 25 : 1 v offer Christus' -: Abigail type
Pred. 9 : 14 offer Christus' -: doel: opdat wij, gereinigd, God zouden dienen
Ex. 29 : 38 v offer dagelijkse -s
Neh. 10 : 33 offer dagelijkse -s
Deut. 27 : 7 offer dank-
Lev. 22 : 1 offer dank-: inzetting
Ps. 50 : 14 offer danken
Jona 2 : 9 offer dankzegging
Deut. 26 : 1 v offer der eerstelingen
Spr. 15 : 8 offer der goddelozen: een gruwel
Joh. 2 : 14 offer dieren
Jer. 7 : 21 offer door God afgewezen bij ongehoorzaamheid
1 Sam. 15 : 22 offer door God verachte -s
Amos 5 : 22 offer door God versmaad
Ex. 24 : 5 offer door jongelingen gebrachte offers
1 Kron. 11 : 18 offer drank-
Deut. 26 : 1 v offer eerstelingen: - der e
Deut. 15 : 19 v offer eerstgeboorten, - der e.
Deut. 17 : 1 offer eis: zonder gebrek
Ez. 44 : 29 offer eten: schuld-, spijs-, zondoffers
Jes. 29 : 1 offer feest-
Num. 5 : 26 offer gedenk-, vs 15
Hos. 14 : 3 offer geestelijk -: var der lippen
Jer. 7 : 21 v offer gehoorzaamheid is beter dan -
Jer. 7 : 23 offer gehoorzaamheid is beter dan -
Joel 2 : 14 offer geven vanuit gezegend zijn
Job 42 : 8 offer God eiste offers van Jobs drie vrienden
Hebr. 10 : 8 offer God had uiteindelijk geen behagen in de Levitische offers
Filip. 4 : 18 offer God welbehaaglijk -
1 Sam. 2 : 29 offer God: "mijn slachtoffer", "mijn spijsoffer"
Richt. 16 : 23 offer groot – brengen aan afgod Dagon
Ex. 35 : 21 offer hef-: tot het werk van de tent der samenkomst
Gen. 22 : 2 offer Isaak: plaats, brandoffer
1 Sam. 1 : 21 offer jaarlijkse -
Opb. 5 : 9 offer Jezus het geslachte Lam
Hebr. 10 : 9 offer Jezus nam de oude -s weg en verving ze door Zijn eigen offer
Hos. 6 : 6 offer kennis Gods meer dan -s
2 Kon. 21 : 6 offer kind-
Jak. 2 : 21 offer kind-: Izaak
Hebr. 13 : 15 offer loffoffer
Micha 6 : 7 offer meer dan -s
Mark. 12 : 33 offer meer dan -s is de liefde
Jes. 43 : 23 offer met slachtoffers God eren
Lev. 22 : 22 v offer mogelijke gebreken
Jer. 6 : 20 offer niet behaaglijk bij ongehoorzaamheid
Hag. 2 : 15 offer onrein -
Hos. 8 : 13 offer onwelgevallige -s
Deut. 12 : 4 v offer plaats van offers
Lev. 17 : 5 offer plaats: verplichte --
Gen. 4 : 4 offer schaap
Lev. 17 : 3 v offer slacht-: verkeerde -s
Ez. 39 : 17 v offer slachtoffer: Gods -
Matth. 19 : 29 offer sociale en materiele offers
Lev. 21 : 6 offer spijs van God
Lev. 21 : 8 v offer spijs van God
Lev. 21 : 17 offer spijs van God
Ez. 44 : 7 offer spijs voor God
2 Kon. 3 : 20 offer spijs-: tijd van het -: des morgens
1 Sam. 2 : 17 offer spijs-: verachten: door het volk: oorzaak was zonde van twee priesters
Richt. 6 : 21 offer staf, offer, vuur: symbool van Jezus’ offer
Filip. 4 : 18 offer stoffelijk -: gave voor Paulus' behoefte
Hebr. 13 : 16 offer stoffelijk –, hulpbetoon: welbehagen voor God
Opb. 5 : 5 offer type van Christus
Amos 4 : 4 v offer valse offerdienst
Spr. 21 : 27 offer van de goddelozen: een gruwel
Gen. 4 : 3 offer van de vrucht des lands
Neh. 13 : 31 offer van het hout: gaven bestaande uit opgebracht hout
Hebr. 7 : 27 offer van Jezus eenmalig
Mal. 1 : 14 offer verdorven - brengen
Jes. 1 : 13 offer vergeefs - brengen
Lev. 22 : 23 offer vrijwillig - vs. gelofte-offer
Ez. 46 : 12 offer vrijwillig -: brandoffer, dankoffer
Ex. 35 : 29 offer vrijwillig –
Lev. 22 : 27 offer vuur-: minimaal 8 dagen oud
Lev. 22 : 22 offer vuuroffer: begrip
2 Sam. 23 : 16 offer water als - uitgegoten voor God
Hos. 6 : 6 offer weldadigheid meer dan -s
Gen. 4 : 7 offer weldoen meer dan -
offer zie ook Hefoffer
offer zie ook Lofoffer
offer zie ook Lofoffer
1Jo 4 : 10 offer zoen-: Christus
Lev. 22 : 20 offer zonder gebrek
Jes. 1 : 6 offer zonder gehoorzaamheid zijn -s niet aangenaam
1 Sam. 1 : 24 offer zoon aan God gewijd en geofferd: Samuel, 3 of 4 jaar oud
Jes. 1 : 11 v offer God was zat van de offers, Hij had er geen behagen meer in
Ps. 50 : 8 offer houdt Gods straf af
2 Kon. 17 : 35 offerande aan afgod: verboden
Hand. 7 : 41 offerande aan de afgod brengen
1 Pe 2 : 5 offerande aangenaam voor God: door Jezus Christus
Rom. 12 : 1 offerande christelijke -
Ef. 5 : 2 offerande Christus: voor God
Ps. 51 : 19 offerande de -n Gods zijn een gebroken geest
2 Kron. 11 : 16 offerande doen
1 Sam. 16 : 2 offerande doen: door Samuel
Ex. 34 : 15 offerande eten van afgodische -n
Ps. 69 : 31 v offerande geestelijke - versus dieroffer
1 Pe 2 : 5 offerande geestelijke -n: door Jezus Chrustus Gode aangenaam
Rom. 15 : 16 offerande geheiligd door Heilige Geest
Ps. 51 : 18 offerande Gij hebt geen lust tot -
Hebr. 10 : 14 offerande Jezus' -
Ps. 119 : 108 offerande mijns monds: dat ze U welgevallen
Ps. 51 : 21 offerande offeranden der gerechtigheid
Gen. 46 : 1 offerande offeren
Ps. 4 : 6 offerande offert -n der gerechtigheid
Hebr. 10 : 5 offerande onderscheiden van slachtoffer
Ps. 116 : 16 offerande van dankzegging
Ps. 116 : 17 offerande van dankzegging
Rom. 15 : 16 offerande van de volken
Ps. 27 : 5 offerande van geklank offeren
Hebr. 10 : 10 offerande van het lichaam van Jezus Christus
Ezra 6 : 9 offerande van liefelijke reuk
Filip. 2 : 17 offerande van uw geloof
Hebr. 10 : 18 offerande voor de zonde: niet meer nodig
Ezra 3 : 5 offerande vrijwillige -
Ps. 119 : 108 offerande vrijwillige -en mijns monds
Flm. : 18 offerbereidheid
2 Kon. 10 : 24 offerdienst afgodische -
2 Kron. 24 : 13 offerdienst al de dagen van Jojada
Ezra 7 : 17 offerdienst bevorderd door heidense vorst
Rom. 12 : 1 offerdienst christelijke -
Ezra 6 : 10 offerdienst herstel - bevorderd door heidense koning
Jer. 7 : 22 offerdienst niet meteen door God besproken na uittocht uit Egypte
Jes. 56 : 7 offerdienst toekomst
Jes. 60 : 7 offerdienst toekomstige –
Jes. 66 : 3 offerdienst verfoeilijke -
Hos. 9 : 4 offerdienst verstoken van de mogelijkheid tot offeren
2 Kron. 29 : 6 offerdienst verwaarloosd
Jer. 14 : 12 offerdienst waaraan God geen welgevallen heeft
Hebr. 10 : 11 offerdienst
Mal. 1 : 8 offerdier blind -
Mal. 1 : 8 offerdier kreupel -
Jes. 60 : 7 offerdier toekomst
Mal. 1 : 8 offerdier ziek -
2 Kron. 33 : 22 offeren aan beelden
Ps. 106 : 37 offeren aan duivels
Ex. 5 : 3 offeren aan God
Ex. 22 : 20 offeren aan vreemde god: straf: verbanning
Hand. 14 : 13 offeren afgodendienst
2 Kron. 28 : 4 offeren afgodisch -
Hebr. 9 : 7 offeren bloed – voor zichzelf en voor de afdwalingen van het volk
Hebr. 9 : 28 offeren Christus is eenmaal geofferd om de zonden van velen te dragen
Ps. 50 : 23 offeren dank
Ex. 8 : 27 offeren doel van de uittocht
Hebr. 11 : 17 offeren door Abraham: Izaak
Gen. 46 : 1 offeren door Jakob : te Berseba
1 Sam. 16 : 5 offeren eerst zich heiligen
Ps. 119 : 108 offeren en gehoorzaamheid
2 Kron. 30 : 22 offeren en loven
Hebr. 9 : 9 offeren gaven en slachtoffers
Hebr. 8 : 3 offeren gaven, slachtoffers
Hebr. 5 : 7 offeren gebeden, smekingen
1 Pe 2 : 5 offeren geestelijke offeranden
1 Sam. 1 : 21 offeren geval
Ps. 116 : 17 offeren ik zal U - een offerande van dankzegging
Zach. 14 : 21 offeren in de toekomst
Hebr. 10 : 8 offeren naar de wet
Jes. 43 : 23 offeren nagelaten
Gen. 46 : 1 offeren offeranden –
1 Kon. 9 : 25 offeren Salomo's gebruik
1 Kon. 8 : 62 offeren slachtoffers
Richt. 2 : 5 offeren te Bochim
1 Kon. 8 : 62 offeren ten dankoffer
Pred. 9 : 2 offeren wel en niet -: enerlei wedervaart de offeraar en niet-offeraar
Pred. 9 : 14 offeren zichzelf -: door Christus: vlekkeloos: aan God
Hebr. 9 : 14 offeren zichzelf -: Jezus: door de Geest
Hebr. 7 : 27 offeren zichzelf op-: door Jezus
Jak. 2 : 21 offeren zoon -: Izaak
1 Sam. 2 : 28 offeren
Ps. 54 : 8 offeren met vrijwilligheid
2 Kron. 7 : 12 offerhuis tempel een -
Matth. 27 : 6 offerkist
Jer. 19 : 13 offerplaats afgodische –: daken van huizen
Deut. 12 : 13 v offerplaats alleen in Jeruzalem
2 Kon. 14 : 4 offerplaats hoogten waren afgodische -en
Gen. 22 : 14 offerplaats van Abraham, op Moria: "De HEERE zal voorzien"
2 Kron. 33 : 17 offerplaats verkeerde - voor God
Hebr. 10 : 8 offerrande God wilde geen -
1 Kon. 22 : 49 Ofir
Richt. 6 : 24 Ofra der Abiëzrieten
Richt. 6 : 11 Ofra
Richt. 8 : 27 Ofra
Joz. 2 : 10 Og nederlaag van -: bekend in Jericho
Jes. 54 : 8 ogenblik Gods tijdsbesef
Jes. 54 : 7 ogenblik klein –: in Gods tijdsbesef
Ef. 6 : 6 ogendienst
Col. 3 : 22 ogendienst
Opb. 3 : 18 ogenzalf
Lev. 21 : 12 olie de kroon der zalfolie Zijns Gods
Ps. 141 : 5 olie des hoofds
Deut. 32 : 13 olie fig. Heilige Geest (toepassing)
Matth. 25 : 3 olie geen - meegenomen
Lev. 5 : 12 olie geen – op zondoffer
1 Sam. 16 : 13 olie Geest: zalfolie en de -
Num. 35 : 25 olie heilige -
Luk. 7 : 46 olie hoofd zalven met -
Spr. 21 : 20 olie in de woning van de wijze
2 Kon. 4 : 2 olie kruik met -
Pred. 9 : 8 olie laat geen - op uw hoofd ontbreken
Spr. 21 : 17 olie liefhebben: hierdoor word je niet rijk
Ex. 29 : 2 olie met – bestreken of gemengd
Num. 5 : 15 olie niet op spijsoffer der ijveringen
Gen. 35 : 14 olie over opgericht teken gestort door Jakob
Hgl 1 : 3 olie reuk: uw oliën zijn goed tot -
Luk. 10 : 34 olie tot heling van de wond
Ex. 35 : 14 olie tot het licht
Hgl 1 : 3 olie uitstorten
Hgl 1 : 3 olie uw naam is een - die uitgestort wordt
Spr. 27 : 9 olie verblijdt het hart
Ex. 27 : 20 olie voor de luchter
Spr. 27 : 9 olie welriekende -
Hgl 4 : 10 olie welriekende -en
Mark. 6 : 13 olie zalven met olie
2 Sam. 14 : 2 olie zich zalven met -: door een vrouw
Matth. 25 : 4 olie zinnebeeld van de Heilige Geest
Ez. 11 : 23 Olijfberg daar stond de heerlijkheid des HEEREN
Hand. 1 : 12 Olijfberg gelegen buiten Jeruzalem, dichtbij de stad
Joh. 8 : 1 Olijfberg Jezus ging naar de -
Matth 24 : 3 Olijfberg Jezus zat op de -
Ez. 11 : 23 Olijfberg ligging
Luk. 21 37 Olijfberg plaats waar Jezus overnachtte
Luk. 22 39 Olijfberg plaats waar Jezus overnachtte
Zach. 14 : 4 Olijfberg toekomst
Luk. 19 28 Olijfberg
Jer. 11 : 16 olijfboom fig. Israël: takken verbroken
Jer. 11 : 16 olijfboom fig. voor Israël
Hos. 14 : 7 olijfboom heerlijkheid van de -
Richt. 9 : 9 olijfboom nut
Opb. 11 : 4 olijfboom symbolisch voor profeet
Ex. 23 : 11 olijfgaard rustjaar
Neh. 5 : 11 olijfgaard
Ex. 23 : 11 olijventuin rustjaar
Jes. 44 : 14 olmboom
Rom. 16 : 15 Olympas
Ps. 143 : 12 ombrengen breng mijn vijanden om
Hand. 26 : 21 ombrengen de Joden hebben geprobeerd Paulus om te brengen
Mark. 3 : 6 ombrengen Jezus - beraadslaagd
Jer. 23 : 1 ombrengen schapen –
Luk. 20 16 ombrengen tot straf
Luk. 19 47 ombrengen trachten om te -: Jezus: door de overpriesters etc
Luk. 22 2 ombrengen zoeken om te brengen: Jezus: door de overpriesters en de schriftgeleerden
Spr. 27 : 8 omdolen uit zijn plaats
Opb. 22 : 13 omega Jezus is de -
Opb. 1 : 8 Omega Ik ben de Alfa en de -
Spr. 22 : 25 omgang door omgang met iemand leer je makkelijk zijn pad
Ps. 119 : 63 omgang goede -
Spr. 13 : 20 omgang goede -: met wijzen: maakt wijs
Spr. 13 : 20 omgang kwade -
Ps. 119 : 115 omgang kwade - bederft goede zeden
Spr. 25 : 17 omgang met de naaste: niet te veel
Spr. 3 : 32 omgang met God: vertrouwelijke - : voor de oprechte
Spr. 2 : 12 omgang met verkeerden: wijsheid behoedt daarvoor
1 Cor. 5 : 11 omgang mijden met zondaar die broeder genoemd wordt
Spr. 24 : 1 omgang mijden: met boze lieden
Spr. 22 : 24 omgang mijden: met een grammoedige
1 Cor. 5 : 11 omgang mijden: zelfs het samen eten
Rom. 1 : 26 v omgang natuurlijke -
Rom. 1 : 26 v omgang tegennatuurlijke -
Spr. 28 : 7 omgang verkeerde -
Ef. 5 : 7 omgang verkeerde -
Spr. 14 : 7 omgang verkeerde - ontgaan
Spr. 12 : 11 omgang verkeerde - vermijden en iets beters doen
1 Cor. 15 : 32 omgang verkeerde -: bederft goede zeden
Spr. 1 : 15 omgang verkeerde -: mijden
2 Thess. 3 : 14 omgang vermijden
Ps. 101 : 4 omgang vermijden - met boze mensen
Spr. 20 : 19 omgang vermijden: met achterklapper
Luk. 20 45 omgang zie ook Oppassen
Spr. 3 : 4 omgeving gunst en goed verstand vinden bij mensen
1 Pe 2 : 12 omgeving wekt vleselijke begeerten
Opb. 1 : 13 omgorden Jezus omgord, aan de borst, met een gouden gordel
1 Pe 1 : 13 omgorden lendenen van uw verstand
1 Pe 5 : 5 omgorden met nederigheid
Ef. 6 : 14 omgorden met waarheid
2 Sam. 22 : 40 omgorden U omgordde mij met kracht ten strijde
Joh. 13 : 4 omgorden zich –: door Jezus: voor de voetwassing
Joh. 21 : 7 omgorden zich –: door Petrus
Jes. 5 : 6 omhakken
Mark. 12 : 1 omheining om de wijngaard
Jes. 5 : 5 omheining wegnemen: gevolg: afweiding
Gen. 48 : 10 omhelzen door Jakob: de beide zonen van Jozef
Mark. 10 : 16 omhelzen door Jezus: kinderen
Jes. 38 : 17 omhelzen fig. door God: liefelijk omhelsd
Pred. 3 : 5 omhelzen
Esth. 8 : 17 omkeer in het lot van de Joden
Spr. 13 : 6 omkeren door goddeloosheid wordt de zondaar omgekeerd
Matth. 21 : 12 omkeren door Jezus: tafels en stoelen
Tit. 1 : 11 omkeren hele huizen -
Pred. 7 : 25 omkeren ik vs. hart
Luk. 22 61 omkeren Jezus: de Heer keerde zich om en keek Petrus aan
Richt. 8 : 33 omkeren om het kwade te doen
Gen. 19 : 21 omkeren stad: door God
Richt. 2 : 19 omkeren ten kwade
Jes. 29 : 16 omkeren vals -
Mark. 8 : 33 omkeren zich -: door Jezus
Luk. 14 : 25 omkeren zich -: door Jezus
Jak. 1 : 17 omkering schaduw van -: niet bij God
Amos 4 : 11 omkering zoals Sodom en Gomorra
2 Pe 2 : 6 omkering tot – veroordeeld
Luk. 13 : 33 omkomen door Jezus: in Jeruzalem
Deut. 30 : 18 omkomen en dagen niet verlengen
Deut. 28 : 20 omkomen gevolg van zonde
Jud : 11 omkomen in de tegenspreking van Korach
2 Pe 2 : 12 omkomen in eigen verderf
2 Cor. 4 : 9 omkomen niet -
Jes. 57 : 1 omkomen rechtvaardige: de rechtvaardige komt om
Luk. 13 : 3 , 5 omkomen waarschuwing voor -
Hand. 24 : 26 omkoopbaar Felix
Spr. 28 : 21 omkopen de rechter -
Richt. 16 : 5 omkopen geval: Delila
Deut. 16 : 18 omkoping tegen geschenk aan rechter
Spr. 17 : 23 omkoping
Ps. 118 : 10 omringen door heidenen
Joh. 10 : 24 omringen Jezus –: door de Joden
Joh. 13 : 26 omschrijving
Hand. 14 : 19 omslag in de stemming en gemoederen van de menigten
Luk. 4 : 28 omslag van de gemoedsstemming
Jes. 3 : 22 omslagdoek
Filip. 2 : 19 omstandigheid beinvloeden gemoed
Ef. 6 : 21 - 22 omstandigheid iemands omstandigheden weten
Filip. 1 : 12 omstandigheid nare omstandigheden strekten ten goede
Filip. 4 : 11 omstandigheid tevreden zijn met de -en
Luk. 22 36 omstandigheid veranderde omstandigheid noopt tot andere middelen
Luk. 22 46 omstandigheid verzoekende -
Jes. 5 : 2 omtuinen wijngaard
Job 1 : 10 omtuining gemaakt door God: om Jobs gezin
1 Kon. 12 : 15 omwending in konings houding: door de HERE gewerkt
Jes. 37 : 35 omwille om Davids mijns knechts wil
Jes. 37 : 35 omwille om Mijnentwil
2 Kon. 19 : 34 omwille van David: handelde God zo
Luk. 19 44 omzien door Christus / God: naar Jeruzalem
Ps. 56 : 9 omzwerven van David
omzwerven zie Zwerven
Spr. 15 : 10 onaangenaam tucht, voor de afwijker
Tit. 2 : 8 onaanvechtbaar woord
1 Cor. 1 : 27 onaanzienlijke door God uitverkoren
2 Kon. 18 : 7 onafhankelijk worden: Hizkia viel af van de vreemde koning
1 Thess. 4 : 11 onafhankelijkheid goede zaak
Jer. 2 : 31 onafhankelijkheid Israëls - ten opzichte van God
Jer. 10 : 23 onafhankelijkheid ten opzichte van God is verkeerd
Jak. 4 : 13 onafhankelijkheid uiting van – ten opzichte van God
Gen. 38 : 4 Onan
3Jo : 7 onbaatzuchtig evangeliseren zonder iets aan te nemen
Matth. 23 : 24 onbalans
Hos. 4 : 16 onbandig
Jer. 6 : 23 onbarmhartig Babyloniërs
Rom. 1 : 31 onbarmhartig
2 Sam. 6 : 7 onbedachtzaamheid geval
Spr. 19 : 2 onbedachtzaamheid
Jes. 32 : 4 onbedachtzame het hart der -n zal de wetenschap verstaan
Jes. 35 : 4 onbedachtzame van hart: weest sterk, en vreest niet
Mark. 5 : 4 onbedwingbaar bezetene
Mark. 5 : 3 onbeheersbaar bezetene
2 Tim. 3 : 3 onbeheerst in de laatste dagen zijn de mensen -
Luk. 23 : 41 onbehoorlijk Jezus heeft niets -s gedaan
Tit. 1 : 11 onbehoorlijk leren wat niet behoort
2 Thess. 3 : 2 onbehoorlijk onbehoorlijke mensen
Rom. 2 : 5 onbekeerlijk hart
Opb. 2 : 21 onbekeerlijk Izebel
Rom. 2 : 5 onbekeerlijkheid en hardheid
Zach. 1 : 4 onbekeerlijkheid en niet horen, niet luisteren naar God
Jer. 18 : 12 onbekeerlijkheid geval
Jer. 15 : 7 onbekeerlijkheid Juda’s –
Luk. 10 : 13 onbekeerlijkheid van Chorazin en Betsaïda
Richt. 2 : 19 onbekeerlijkheid
Jer. 8 : 4 v onbekeerlijkheid
Opb. 9 : 20 v onbekeerlijkheid
Mark. 9 : 6 onbekend berg der verheerlijking
Rom. 1 : 13 onbekend broeders niet – laten
Ps. 69 : 9 onbekend geworden voor de kinderen van mijn moeder
Deut. 34 : 6 onbekend graf van Mozes
2 Pe 3 : 8 onbekend laat dit ene u niet onbekend zijn
2 Pe 3 : 5 onbekend moedwillig is hun dit onbekend
Luk. 23 33 onbekend plaats waar Jezus gekruisigd werd
2 Cor. 3 : 5 onbekwaam tot denken
Ex. 3 : 11 onbekwaam zich – achten: Mozes
Jer. 1 : 6 onbekwaam zichzelf – achten: Jeremia
Jak. 1 : 8 onberekenbaar in zijn wegen zijn
Jer. 1 : 7 onberekenbaar op zijn wegen zijn
1 Thess. 5 : 23 onberispelijk bewaard worden: geest, ziel en lichaam
1 Tim. 6 : 14 onberispelijk bewaren: een gebod
Filip. 1 : 10 onberispelijk doel: - zijn
Ef. 1 : 4 onberispelijk en heilig
1 Thess. 2 : 10 onberispelijk gedrag
Ef. 5 : 27 onberispelijk gemeente: opdat zij - zou zijn
Filip. 3 : 6 onberispelijk gerechtigheid van Saulus naar de wet
Col. 1 : 22 onberispelijk God wil ons - voor zich stellen
Filip. 2 : 15 onberispelijk mens: opdat u - bent
1 Tim. 3 : 2 onberispelijk opziener moet - zijn
Filip. 1 : 10 onberispelijk tegen de dag van Chistus
Jud : 24 onberispelijk voor God gesteld worden
2 Pe 3 : 14 onberispelijk voor Hem gevonden worden
Luk. 1 : 6 onberispelijk Zacharias en zijn vrouw
1 Tim. 5 : 7 onberispelijk zijn
1 Thess. 3 : 13 onberispelijk zijn in heiligheid
Opb. 14 : 5 onberispelijk zijn: de 144.000
Rom. 11 : 29 onberouwelijk de genadegaven aan en de roeping van Israël door God zijn -
1 Tim. 6 : 14 onbesmet bewaren: een gebod
Hebr. 7 : 26 onbesmet Jezus
2 Pe 3 : 14 onbesmet voor Hem gevonden worden
Jak. 1 : 27 onbesmet zich – van de wereld bewaren
Ef. 2 : 11 onbesneden genoemd worden
Ez. 44 : 7 onbesneden van hart en van vlees
Rom. 2 : 27 onbesnedene de van nature -
Richt. 14 : 3 onbesnedene Filistijnen zijn -n
Hand. 7 : 51 onbesnedene van hart
Hand. 7 : 51 onbesnedene van oren
Rom. 2 : 25 onbesnedenheid besnijdenis kan tot – worden door overtreding van de wet
Col. 2 : 13 onbesnedenheid dood in de - van uw vlees
Gen. 17 : 14 onbesnedenheid doodstraf
Rom. 2 : 26 onbesnedenheid van de rechtvaardige tot besnijdenis gerekend
Col. 3 : 11 onbesnedenheid
Jak. 1 : 6 onbestendig
Ex. 8 : 28 , 32 onbetrouwbaar woord van Farao
1 Pe 1 : 4 onbevlekt erfenis van de gelovige
Jak. 1 : 27 onbevlekt godsdienst
Ex. 30 : 33 onbevoegde iemand anders dan een priester
1 Cor. 15 : 58 onbeweeglijk weest -
Jer. 2 : 6 onbewoond land
1 Sam. 13 : 24 onbezonnenheid geval: Sauls vervloeking
2 Kon. 17 : 8 onbijbels heidense en eigenmachtige inzettingen
Pred. 9 : 11 onbillijkheid schijnbare -
Mark. 5 : 3 onbindbaar bezetene
2 Tim. 3 : 2 ondankbaar in de laatste dagen zijn de mensen -
Deut. 28 : 13 onder Israël zal alleen boven zijn en niet onder
Spr. 20 : 5 onderbewustzijn diepe wateren
Ex. 28 : 42 onderbroek ter bedekking van het vlees der schaamte
Job 31 : 19 onderdak geen deksel hebben
Rom. 13 : 1 onderdanig aan de overheden
Rom. 13 : 5 onderdanig aan de overheid te zijn is nodig
Tit. 2 : 9 onderdanig aan eigen meester
1 Cor. 16 : 16 onderdanig aan hen die de heiligen dienen
Tit. 3 : 1 onderdanig aan overheden, machten
Hebr. 13 : 17 onderdanig aan uw voorgangers: nuttig
1 Pe 2 : 18 onderdanig aan verkeerde meesters: bevolen
1 Pe 2 : 13 onderdanig begrip: gehoorzaam, rekening houdend met
Luk. 10 : 17 onderdanig demonen - aan de gezonden discipelen
Tit. 3 : 1 onderdanig en gehoorzaam
Hebr. 13 : 17 onderdanig en gehoorzaam
Ef. 5 : 24 onderdanig Gemeente - aan Christus
1 Pe 2 : 18 onderdanig in alle ontzag, aan meesters
Luk. 2 : 51 onderdanig Jezus was zijn ouders -
1 Pe 2 : 13 onderdanig om 's Heren wil
Rom. 13 : 5 onderdanig om het geweten
Rom. 13 : 5 onderdanig ter voorkoming van straf
Ef. 5 : 22 onderdanig vrouw zij - aan haar eigen man als aan de Heer
1 Pe 3 : 1 onderdanig vrouw zij - aan haar man
1 Cor. 14 : 34 onderdanig vrouw zij – in de gemeentelijke samenkomst
Col. 3 : 18 onderdanig vrouw zij haar man -
Tit. 2 : 5 onderdanig vrouw: aan eigen man
1 Pe 2 : 13 onderdanig weest aan elke menselijke instelling -
Ef. 5 : 21 onderdanig weest elkaar - in de vrees van Christus
1 Pe 5 : 5 onderdanigheid bij jongeren
1 Pe 3 : 5 - 6 onderdanigheid en gehoorzaamheid
1 Pe 5 : 5 onderdanigheid en nederigheid
1 Pe 5 : 5 onderdanigheid en ootmoed
Dan. 6 : 9 v onderdanigheid overheid
1 Pe 3 : 5 onderdanigheid van de vrouw: jegens haar man
1 Tim. 3 : 4 onderdanigheid zijn kinderen in - houden
2 Kron. 16 : 10 onderdrukken door Asa: enigen uit het volk
Jak. 2 : 6 onderdrukken door de rijken
Job 31 : 34 onderdrukken een grote menigte
1 Tim. 5 : 8 onderdrukken geloof (eigen) -
1 Sam. 10 : 18 onderdrukken God is tegen -
1 Kron. 16 : 19 v onderdrukken God liet niemand toe Israël te onderdrukken
Jes. 52 : 5 onderdrukken Israël – door Assur
Richt. 10 : 8 onderdrukken Israël onderdrukt door naburige volken
Richt. 4 : 3 onderdrukken met geweld
Job 31 : 34 onderdrukken met geweld
Jes. 38 : 14 onderdrukken onderdrukt worden door een ziekte
Ex. 22 : 21 onderdrukken vreemdeling –: verboden
Ex. 23 : 9 onderdrukken vreemdeling –: verboden
Jes. 60 : 14 onderdrukker kinderen van de -s zullen tot Jeruzalem komen en zich buigen
Jes. 33 : 15 onderdrukking gewin der -en verwerpen
Ps. 103 : 6 onderdrukking God doet gerechtigheid en gerichten aan allen die onderdrukt worden
Job 36 : 15 onderdrukking in de - openbaart God
Pred. 7 : 7 onderdrukking kan een wijze dol maken
Job 31 : 34 onderdrukking neiging tot -: weerhouden door medelijden
Pred. 4 : 1 onderdrukking onderdrukkingen onder de zon
Ps. 44 : 25 onderdrukking onze - vergeten: door God
Jes. 30 : 12 onderdrukking op - vertrouwen
Jes. 59 : 13 onderdrukking spreken van -
Richt. 4 : 3 onderdrukking tijd: 20 jaren
Pred. 5 : 7 onderdrukking van de arme
Ps. 62 : 11 onderdrukking vertrouwt niet op -
Ps. 105 : 14 onderdrukking voorkomen door God
Ez. 18 : 18 onderdrukking
Jes. 42 : 22 onderduiker Israël verstoken in de holen
Ezra 9 : 13 ondergang belet: door God
2 Tim. 2 : 14 ondergang door woordenstrijd
Jer. 51 : 53 ondergang van Babel: door God bewerkt
2 Pe 3 : 7 ondergang van de goddeloze mensen
Jes. 43 : 5 ondergang verzamelen van de -
1 Tim. 6 : 9 ondergang wegzinken in - door begeerte naar rijkdom
Joz. 15 : 45 onderhorig onderhorige plaatsen
Richt. 13 : 14 onderhouden al wat Ik haar geboden heb
2 Sam. 19 : 32 onderhouden Christus en zijn volk -
1 Tim. 5 : 21 onderhouden dingen -
1 Kon. 17 : 4 onderhouden door God
Ps. 55 : 23 onderhouden door God
Neh. 9 : 21 onderhouden door God: volk Israël: 40 jaar in de woestijn
Gen. 50 : 21 onderhouden door Jozef: zijn broers en hun kinderen
Gen. 47 : 12 onderhouden door Jozef: zijn familie
Mark. 10 : 20 onderhouden geboden -
Luk. 18 21 onderhouden geboden -
Joz. 22 : 2 onderhouden geboden -: al wat Mozes geboden heeft
Ex. 34 : 11 onderhouden Gods geboden –
Gen. 45 : 11 onderhouden Jozef zou zijn familie –
Joz. 22 : 3 onderhouding van de geboden van God
1Jo 2 : 5 onderkennen aan iets – dat wij in Hem zijn
1Jo 2 : 3 onderkennen aan iets dat wij Hem kennen
1Jo 4 : 16 onderkennen de liefde van God
Luk. 9 : 47 onderkennen door Jezus: de overlegging van hun hart
Luk. 5 : 22 onderkennen door Jezus: overleggingen van beschuldigers
2 Kron. 12 : 8 onderkennen opdat zij -
Luk. 12 : 56 onderkennen tijd
1Jo 3 : 10 onderkennen
Jes. 3 : 23 onderkleding
Mark. 6 : 9 onderkleed geen twee onderklederen aandoen
Luk. 9 : 3 onderkleed geen twee onderklederen meenemen
Matth. 5 : 40 onderkleed iemand neemt jouw –
2 Cor. 1 : 22 onderpand de Geest als - gegeven
2 Cor. 5 : 6 onderpand van de Geest
Spr. 7 : 21 onderricht door een hoer
Spr. 7 : 21 onderricht verleidend en misleidend -
Jes. 28 : 26 onderrichten door God: aan ons
Matth. 11 : 1 onderrichten door Jezus
Gal. 3 : 28 onderscheid -en die wegvallen
Deut. 20 : 13 v onderscheid al wat mannelijk is te doden
Hand. 15 : 11 onderscheid geen - in behouden worden tussen jood en heiden
Rom. 10 : 12 onderscheid geen – tussen Jood en Griek
Matth. 5 : 19 onderscheid in het Koninkrijk der hemelen
Deut. 23 : 1 v onderscheid maken door God
Ex. 21 : 7 onderscheid maken naar geslacht
Deut. 23 : 19 onderscheid maken tussen volksgenoten en vrreemden
Ex. 9 : 4 onderscheid maken: door God: Israël beschermd
Hand. 15 : 9 onderscheid maken: geen enkel - maken
1 Sam. 25 : 22 onderscheid maken: geval: alleen de mannen te doden
Job 34 : 19 onderscheid maken: onterecht - maken: God doet dit niet
Ex. 11 : 7 onderscheid maken: tussen Israëlieten en Egptenaren
Jak. 2 : 1 v onderscheid maken: verkeerd geval
Jak. 2 : 4 onderscheid maken: verkeerd hier
Joz. 1 : 14 onderscheid maken: vrouwen en kinderen blijven achter
Deut. 20 : 13 onderscheid man/vrouw, ctr. Vers 16
Num. 1 : 2 onderscheid naar geslacht
Lev. 21 : 11 onderscheid normatief
Ez. 22 : 26 onderscheid tussen rein en onrein verwaarloosd
Rom. 3 : 22 onderscheid geen – als het gaat om het ontvangen van Gods gerechtigheid
Mark. 13 : 34 onderscheiden deurwachter waakt
Gen. 7 : 2 onderscheiden door God
1 Cor. 12 : 3 onderscheiden geestelijke uiting
Hebr. 5 : 14 onderscheiden goede en kwade -
Ez. 44 : 23 onderscheiden heilige en onheilige
1Jo 3 : 10 onderscheiden kind van God en kind van de duivel
Jer. 17 : 6 onderscheiden niet –: het goede
Ez. 44 : 23 onderscheiden reine en onreine
1 Kon. 3 : 9 onderscheiden tussen goed en kwaad
Lev. 20 : 25 onderscheiden tussen rein en onrein: geboden
Spr. 14 : 15 onderscheiden waarheid: letten op iemands gang
Spr. 28 : 5 onderscheiding -svermogen: niet bij kwade lieden
Hebr. 5 : 14 onderscheiding vermogen tot - ontwikkelen: door bezig te zijn in de Schrift
1 Kron. 29 : 24 onderschikken zich - : Davids zonen: onder de koning Salomo
Richt. 17 : 13 onderstelling valse -
Ps. 3 : 6 ondersteunen de HERE ondersteunde mij, zodat ik kon slapen
Ps. 51 : 14 ondersteunen de vrijmoedige geest ondersteune mij
Ps. 54 : 6 ondersteunen door God
Jes. 41 : 10 ondersteunen door God
Ps. 145 : 14 ondersteunen door God: allen die vallen
Ps. 37 : 24 ondersteunen door God: de gevallen rechtvaardige
Ps. 119 : 117 ondersteunen door God: en behouden worden
Ps. 119 : 116 ondersteunen door God: naar Zijn toezegging
Ps. 119 : 116 ondersteunen door God: opdat ik leve
Ps. 94 : 18 ondersteunen door God: opdat ik niet wankele
Jes. 42 : 1 ondersteunen door God: van Christus
Ps. 37 : 16 ondersteunen door Jhwh: de rechtvaardigen
Ps. 20 : 3 ondersteunen God ondersteune u uit Sion
Jes. 63 : 5 ondersteunen niemand die ondersteunde
Ps. 63 : 9 ondersteunen Uw rechterhand ondersteunt mij
Jes. 63 : 5 ondersteunen zichzelf – door grimmigheid
1 Thess. 5 : 14 ondersteunen zwakken te -
1 Tim. 5 : 18 ondersteuning materiele
Spr. 28 : 17 ondersteuning verboden: tov gedrukte moordenaar
Ex. 17 : 12 ondersteuning
Hos. 2 : 18 ondertrouw Gods - met Israël
Deut. 22 : 23 ondertrouw overspel bij -
Deut. 20 : 7 ondertrouw
Ex. 21 : 9 ondertrouwen een dochter – aan een man
Deut. 28 : 30 ondertrouwen seks: geen s in ondertrouwde staat
Ex. 22 : 16 ondertrouwen
2 Sam. 3 : 14 ondertrouwen
Luk. 1 : 26 ondertrouwen
1 Sam. 8 : 8 ondervinden wat God ondervonden heeft, kunnen ook wij -
Luk. 23 9 ondervragen Jezus –: door Herodes
Luk. 23 9 ondervraging van Jezus: door Herodes
Joh. 18 : 19 ondervraging
1 Pe 3 : 22 onderwerpen aan Jezus onderworpen: engelen, machten en krachten
Hebr. 2 : 8 onderwerpen alles onderworpen aan de voeten van de mens
Filip. 3 : 21 onderwerpen Christus vermag alles aan Zich te -
Ps. 47 : 4 onderwerpen door Jhwh: de volken: onder Israëls gezag
2 Sam. 22 : 45 onderwerpen geveinsdelijk zich -
Hebr. 11 : 33 onderwerpen koninkrijken - door middel van het geloof
Joz. 18 : 1 onderwerpen land onderworpen
Hebr. 12 : 9 onderwerpen onderworpen zijn aan de Vader van de geesten
Rom. 8 : 20 onderwerpen schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen door God
Hebr. 2 : 5 onderwerpen toekomstige aardrijk – aan mensen
2 Sam. 22 : 48 onderwerpen volken -
Col. 2 : 20 onderwerpen zich - aan inzettingen
Jak. 4 : 7 onderwerpen zich -: aan God
2 Sam. 8 : 11 onderwerpen zich -: door heidenen: aan David
Rom. 8 : 7 onderwerpen zich – aan de wet van God: het vlees kan dit niet
Rom. 10 : 3 onderwerpen zich aan de gerechtigheid van God niet –
Deut. 33 : 29 onderwerpen zich geveinsdelijk onderwerpen
Gal. 2 : 5 onderwerpen zich niet -: goed geval
Jer. 27 : 8 onderwerping gedwongen - aan Babel
1 Thess. 4 : 1 onderwijs aan bekeerlingen: inhoud
1 Thess. 4 : 6 onderwijs aan bekeerlingen: inhoud
2 Kron. 17 : 7 v onderwijs aan het volk: bevolen door Josafat
Deut. 6 : 20 onderwijs aan kinderen
Jes. 38 : 19 onderwijs aangaande God
Jes. 2 : 3 onderwijs begeren: van God
Joz. 8 : 35 onderwijs bijbels -: volledig
Luk. 7 : 42 onderwijs Christus -: hoe
Spr. 1 : 8 onderwijs door beide ouders
2 Kron. 6 : 27 onderwijs door God
1 Thess. 3 : 3 onderwijs eerste -: ook over verdrukking
1 Thess. 4 : 6 onderwijs godsdienst-: ook wijzen op Gods heiligheid en tucht
Spr. 9 : 9 onderwijs houding tegenover -
Hand. 19 : 9 onderwijs in de school van Tyrannus
Tit. 2 : 15 onderwijs inhoud
2 Thess. 2 : 5 onderwijs inhoud: toekomst
Tit. 2 : 12 onderwijs negatief (doe niet) en positief (doe wel)
2 Kon. 12 : 2 onderwijs nodig
1 Cor. 15 : 34 onderwijs noodzaak van -
1 Thess. 4 : 9 onderwijs onderwerp: broederliefde
1 Thess. 4 : 9 onderwijs onderwerpen: wat nodig is
Rom. 6 : 17 onderwijs ontvangen: door bekeerlingen
1 Thess. 5 : 1 onderwijs overbodig -
Hand. 18 : 25 onderwijs praktisch -: in de weg van de Heer onderwijzen
1 Cor. 4 : 17 onderwijs praktisch –
Ps. 47 : 8 onderwijs psalmzing met een onderwijzing
2 Cor. 9 : 1 onderwijs sommige onderwerpen overbodig
Ex. 18 : 20 onderwijs theoretisch en praktisch
2 Kon. 12 : 2 onderwijs tot rechte wandel: Jojada aan Joas
Neh. 8 : 8 onderwijs uit het Woord
Spr. 1 : 3 onderwijs van goed verstand
2 Kron. 17 : 9 onderwijs vanuit de Bijbel
Spr. 1 : 3 onderwijs waarover
Deut. 6 : 1 onderwijzen doel: nieuwe gewoonten
Tit. 2 : 12 onderwijzen door de genade van God
Spr. 31 : 1 onderwijzen door een vrouw
Ex. 24 : 12 onderwijzen door God
Deut. 4 : 36 onderwijzen door God
1 Thess. 4 : 9 onderwijzen door God
Ps. 25 : 12 onderwijzen door God: in de weg die de vrome zal hebben te verkiezen
Job 4 : 4 onderwijzen door Job: velen
Ps. 16 : 7 onderwijzen door mijn nieren: door God
Deut. 32 : 10 onderwijzen God onderwees Israël
Deut. 6 : 1 onderwijzen Gods volk - : taak van Mozes
1 Kron. 15 : 22 onderwijzen hij onderwees hen in ..., want hij was verstandig
Ex. 35 : 34 onderwijzen iem in het hart geven om te -
Ef. 4 : 21 onderwijzen in Christus onderwezen
2 Tim. 3 : 16 onderwijzen in de gerechtigheid: met de bijbel
Spr. 4 : 11 onderwijzen in de weg der wijsheid
Hand. 18 : 25 onderwijzen in de weg van de Heer
Neh. 8 : 8 onderwijzen in de wet
Gal. 6 : 6 onderwijzen in het woord (van God) worden onderwezen
Joh. 7 : 15 onderwijzen Jezus was, volgens de Joden, niet onderwezen, maar wel geleerd
Ps. 105 : 21 onderwijzen Jozes onderwees de oudsten van Egypte
Ex. 35 : 34 onderwijzen roeping tot -
Rom. 2 : 18 onderwijzen uit de wet onderwezen zijn
Hebr. 5 : 12 onderwijzen wat nodig is
Job 33 : 33 onderwijzen wijsheid onderwijzen
Ezra 7 : 25 onderwijzen
Luk. 1 : 4 onderwijzen
Spr. 5 : 13 onderwijzer niet horen naar de stem van mijn -s
Ps. 32 : 1 onderwijzing van David
Ef. 1 : 22 onderworpen aan Jezus' voeten heeft God alles onderworpen
Pred. 2 : 3 onderzoek doel: voorbeeld
Deut. 17 : 4 onderzoek doel: waarheid vaststellen
Pred. 8 : 16 onderzoek doel: wijsheid
Ezra 7 : 14 onderzoek doen
Spr. 25 : 26 onderzoek eerbaar
Deut. 13 : 14 onderzoek in tuchtzaak
Pred. 1 : 13 onderzoek naar cultuur en natuur: moeilijke bezigheid
1 Kon. 7 : 47 onderzoek nalaten
Gen. 27 : 21 onderzoek om reden van tegenstrijdige waarnemingen
Ezra 7 : 13 onderzoek opdracht tot -
Luk. 1 : 3 onderzoek resultaten
Ps. 111 : 2 onderzoek schepping onderzoeken
1 Kon. 22 : 8 onderzoek selectief - : verkeerd geval
Ex. 3 : 2 v onderzoek uit verwondering
Ez. 39 : 14 onderzoek
Matth. 10 : 11 onderzoeken bevel door Jezus
Deut. 19 : 18 onderzoeken bij aanklacht
Joh. 5 : 39 onderzoeken de Schriften –
Richt. 6 : 29 onderzoeken door de mannen van de stad
Pred. 12 : 9 onderzoeken door de Prediker
Ex. 9 : 7 onderzoeken door Farao
Matth. 2 : 7 onderzoeken door Herodes
Luk. 24 : 12 onderzoeken door Petrus: naar aanleiding van getuigenissen
1 Pe 1 : 10 onderzoeken door profeten
1 Sam. 20 : 12 onderzoeken een mens -: motief, gezindheid
Klg. 3 : 40 onderzoeken en doorzoeken
Joh. 5 : 39 onderzoeken en God niet zien
Job 29 : 16 onderzoeken geschil -
Esth. 2 : 23 onderzoeken geval: kwaad gerucht
Ps. 27 : 4 onderzoeken in Gods tempel
Klg. 3 : 40 onderzoeken laat ons onze wegen –
Pred. 1 : 13 onderzoeken met wijsheid -
Job 10 : 6 onderzoeken naar ongerechtigheid
Luk. 1 : 3 onderzoeken nauwkeurig -
Matth. 2 : 16 onderzoeken nauwkeurig –: door Herodes
1 Pe 1 : 10 onderzoeken nodig, bij openbaring
Gal. 2 : 9 onderzoeken van nieuwelingen
2 Cor. 13 : 5 onderzoeken zichzelf - of men in het geloof is
onderzoeken zie ook Doorzoeken
Richt. 5 : 16 onderzoeking van het hart
Job 11 : 11 ondeugd God ziet de -
Spr. 6 : 12 ondeugdzaam
Ps. 139 : 6 ondoorgrondelijk Gods kennis van mij
Rom. 11 : 33 ondoorgrondelijk Gods oordelen
Luk. 20 11 oneer aandoen
Jak. 2 : 6 oneer aandoen: geval
Jak. 2 : 3 oneer bewijzen aan een arme
2 Cor. 6 : 8 oneer door -
1 Cor. 15 : 43 oneer gezaaid in -
Rom. 9 : 21 oneer vat tot –
2 Tim. 2 : 20 oneer vat zijn tot -
1 Cor. 15 : 43 oneer versus heerlijkheid
2 Cor. 6 : 8 oneer versus heerlijkheid
Jes. 23 : 9 oneer zie ook Verachtelijk
Ef. 5 : 4 oneerbaarheid tegen
Spr. 20 : 10 oneerlijkheid in handel: gruwel voor God
Deut. 25 : 13 v oneerlijkheid in maten en gewichten: verboden
Zach. 8 : 10 onenigheid door God verwekt tot bestraffing
Hand. 28 : 25 onenigheid onderlinge - bij de Joden, door prediking van Paulus
Hebr. 5 : 13 onervaren in het woord van de gerechtigheid
2 Tim. 4 : 19 Onesiforus
2 Tim. 1 : 16 Onesíforus
Col. 4 : 9 Onesimus
Flm. : 10 Onesimus
Matth. 23 : 24 onevenwichtigheid
Richt. 19 : 15 ongastvrij Gibea
Pred. 4 : 3 ongeborene beter dan de levenden op aarde en de overledenen
Luk. 1 : 43 ongeborene emotie: vreugde
Richt. 13 : 5 ongeborene geslacht tevoren bekend
Luk. 1 : 42 ongeborene gezegend was de ongeboren Jezus
2 Kon. 19 : 3 ongeborene kind genoemd
2 Kon. 8 : 12 ongeborene moord op zwangere vrouwen
Luk. 1 : 41 , 44 ongeborene reageert op gebeurtenis buiten de schoot
Ex. 23 : 15 ongedesemd broden
Ps. 105 : 31 ongedierte luizen
Ex. 8 : 21 v ongedierte plaag van –
Jak. 3 : 15 ongeestelijk ongeestelijke -
2 Cor. 9 : 3 ongegrond roem mocht - blijken
Jes. 48 : 8 ongehoord God doet -e dingen voortkomen
Rom. 1 : 30 ongehoorzaam aan de ouders
Rom. 2 : 8 ongehoorzaam aan de waarheid
Joh. 3 : 36 ongehoorzaam aan de Zoon zijn: gevolg: leven niet zien, onder Gods toorn blijven
Jer. 3 : 25 ongehoorzaam aan God en zondigen
1 Pe 3 : 1 ongehoorzaam aan het woord van God
Hebr. 3 : 18 - 19 ongehoorzaam door ongeloof
Rom. 10 : 21 ongehoorzaam Israël is een – volk
Jer. 3 : 13 ongehoorzaam jegens Gods stem
Tit. 3 : 3 ongehoorzaam kenmerk van de oude mens
Deut. 21 : 18 ongehoorzaam kind
1 Pe 2 : 8 ongehoorzaam ongelovig
Tit. 1 : 16 ongehoorzaam zijn
Hand. 19 : 9 ongehoorzaam zijn: en zich verharden
1 Pe 3 : 20 ongehoorzaam
Jer. 18 : 18 ongehoorzaamheid aan de woorden van de profeet Jeremia
Jer. 11 : 8 ongehoorzaamheid aan God
Spr. 28 : 9 ongehoorzaamheid aan Gods woord
Jer. 7 : 27 ongehoorzaamheid aan Jeremia: voorzegd
Mark. 1 : 45 ongehoorzaamheid aan Jezus: geval: genezen melaatse
Hebr. 13 : 17 ongehoorzaamheid aan voorgangers: niet nuttig
Rom. 5 : 19 ongehoorzaamheid Adams –
1 Sam. 2 : 25 ongehoorzaamheid als oordeel Gods
Esth. 3 : 8 ongehoorzaamheid burgerlijke -
Jer. 34 : 11 ongehoorzaamheid burgerlijke -
Hebr. 11 : 23 ongehoorzaamheid burgerlijke -: geval
Ex. 1 : 17 ongehoorzaamheid burgerlijke –: geval
Deut. 13 : 3 ongehoorzaamheid geboden in dit geval
1 Sam. 22 : 17 ongehoorzaamheid gerechtvaardigde - aan de koning
1 Sam. 28 : 18 ongehoorzaamheid geval
Matth. 9 : 30 - 31 ongehoorzaamheid geval
2 Thess. 3 : 6 ongehoorzaamheid geval
Ex. 16 : 20 ongehoorzaamheid geval: iets overlaten van het manna
Richt. 2 : 2 ongehoorzaamheid geval: Israël sloot verbond met inwoners Kanaän
Ex. 16 : 27 ongehoorzaamheid geval: manna gaan verzamelen op de zevende dag
1 Sam. 15 : 9 ongehoorzaamheid geval: Saul en het volk
Ps. 107 : 10 v ongehoorzaamheid gevolg: ellende
Job 36 : 12 ongehoorzaamheid gevolg: vergaan
Richt. 2 : 20 ongehoorzaamheid Israëls –
Jer. 7 : 13 ongehoorzaamheid Israëls –
1 Tim. 5 : 11 ongehoorzaamheid jegens Christus : van een gelovige
Jer. 25 : 3 ongehoorzaamheid Juda’s –
1 Tim. 6 : 3 ongehoorzaamheid leer die slaven opwekt ongehoorzaam te zijn, is verkeerd
Jes. 30 : 9 ongehoorzaamheid niet willende horen Gods wet
Opb. 2 : 5 ongehoorzaamheid ondersteld
Mal. 2 : 1 v ongehoorzaamheid roept vloek van Godswege op
2 Thess. 3 : 14 ongehoorzaamheid straffen
Richt. 2 : 17 ongehoorzaamheid tegenover de richters die God had verwekt
Jer. 25 : 4 ongehoorzaamheid tweevoudige -: niet horen en zijn oor niet neigen om te horen
Deut. 17 : 12 ongehoorzaamheid uitsluiting
Micha 5 : 14 ongehoorzaamheid van de heidenen gewroken door God
Jer. 22 : 21 ongehoorzaamheid vanaf de jeugd
Hebr. 2 : 2 ongehoorzaamheid vergelding van
Ex. 16 : 27 ongehoorzaamheid verwijt van –
Lev. 26 : 14 v ongehoorzaamheid vloek der -, bedreiging tegen -
Hebr. 4 : 11 ongehoorzaamheid voorbeeld van –
Luk. 1 : 17 ongehoorzaamheid vs. wijsheid
2 Sam. 13 : 28 ongehoorzaamheid wenselijk in dit geval (toepassing)
2 Cor. 10 : 6 ongehoorzaamheid wreken
Ef. 2 : 2 ongehoorzaamheid zonen der -
Ef. 5 : 6 ongehoorzaamheid zonen van de -
Col. 3 : 6 ongehoorzaamheid zonen van de -
Deut. 28 : 15 ongehoorzaamheid
Jes. 42 : 24 ongehoorzaamheid
Jes. 65 : 12 ongehoorzaamheid
Jes. 66 : 4 ongehoorzaamheid
Jer. 7 : 24 ongehoorzaamheid
Jer. 13 : 10 ongehoorzaamheid
Jer. 16 : 12 ongehoorzaamheid
Jer. 18 : 10 ongehoorzaamheid
Mark. 7 : 36 ongehoorzaamheid
2 Thess. 1 : 8 ongehoorzaamheid aan het evangelie
Luk. 1 : 17 ongehoorzame doen terugkeren
Rom. 15 : 31 ongehoorzame ongehoorzamen in Judea
1 Cor. 7 : 1 ongehuwd goede staat
Joh. 21 : 7 ongekleed Petrus was –, zonder opperkleed
Mark. 14 : 51 ongekleed
Hand. 4 : 13 ongeletterd Petrus en Johannes waren -e mensen
Matth. 20 : 13 ongelijk ongelijke behandeling: hier geen onrecht
Lev. 19 : 19 ongelijk juk, vgl. ongelijkheid
Matth. 25 : 29 ongelijkheid beschikte -
Lev. 19 : 19 ongelijkheid tegen -
Joh. 7 : 48 ongeloof bij de oversten en farizeeën
Jer. 40 : 16 ongeloof bij Gedalia
Joh. 7 : 5 ongeloof bij Jezus’ broers
Joh. 7 : 52 ongeloof door onwetendheid
Mark. 16 : 14 ongeloof en hardheid van hart
2 Kon. 17 : 14 ongeloof en verharding
Ex. 17 : 3 ongeloof geval
Num. 13 : 31 ongeloof geval
Joh. 9 : 18 ongeloof geval
Hand. 12 : 15 ongeloof geval
Hand. 13 : 46 ongeloof geval van -
Deut. 1 : 32 ongeloof geval, sprekend geval
Mark. 6 : 6 ongeloof gevonden te Nazareth
1 Tim. 1 : 14 ongeloof in - handelen: Paulus
1 Tim. 1 : 13 ongeloof in - iets verkeerds doen
Hand. 26 : 8 ongeloof inzake de opstanding
Rom. 10 : 16 ongeloof Israëls – aan het evangelie
Matth. 13 : 58 ongeloof kracht: weinig krachten vanwege -
Gen. 18 : 12 ongeloof lachen uit -
Hebr. 3 : 18 - 19 ongeloof maakt ongehoorzaam
Hebr. 3 : 19 ongeloof niet kunnen ingaan wegens -
Rom. 11 : 32 ongeloof onder het – besloten: door God
Joh. 5 : 47 ongeloof twee voorwerpen van -
Ps. 115 : 2 ongeloof uiting van -
Luk. 20 6 ongeloof van de leidslieden versus geloof van het volk
2 Kon. 4 : 16 ongeloof verhinderde wonder niet
Ex. 4 : 1 ongeloof verwacht door Mozes
Mark. 16 : 14 ongeloof verwijt aangaande -
Hand. 13 : 41 ongeloof voorzegd
Joh. 3 : 19 v ongeloof zedelijke oorzaak
Joh. 16 : 9 ongeloof zonde
Hand. 26 : 8 ongelooflijk iets - oordelen
Luk. 5 : 26 ongelooflijk ongelooflijke dingen zien
Klg. 4 : 12 ongelooflijk
Matth. 17 : 17 ongelovig geslacht
Mark. 9 : 19 ongelovig geslacht
Luk. 9 : 41 ongelovig geslacht
Hebr. 3 : 12 ongelovig hart
Joh. 20 : 27 ongelovig wees niet -, maar gelovig
Rom. 3 : 3 ongelovig zijn
1 Pe 2 : 8 ongelovige bestemd om zich te stoten aan het evangelie
1 Thess. 4 : 13 ongelovige die geen hoop heeft
2 Cor. 6 : 14 ongelovige duisternis
1 Pe 4 : 17 ongelovige einde van de -n
1 Tim. 5 : 8 ongelovige erger dan een - zijn
2 Cor. 6 : 14 ongelovige gaat niet met -en onder een ongelijk juk
2 Cor. 4 : 4 ongelovige gedachten van -n verblind door de duivel
1 Cor. 7 : 12 ongelovige gehuwd met -
Hebr. 11 : 31 ongelovige inwoners van Jericho waren, op enkelen na, -n
Joh. 16 : 3 ongelovige kent de Vader noch Jezus
1 Cor. 14 : 23 ongelovige ongelovigen in de samenkomst van de gemeente
1 Cor. 6 : 1 ongelovige onrechtvaardige
1 Cor. 6 : 6 ongelovige recht zoeken bij de -n
1 Thess. 4 : 12 ongelovige wandelen, betamelijk, tegenover hen die buiten zijn
2 Cor. 6 : 14 ongelovige wetteloos
2 Cor. 6 : 14 ongelovige wetteloosheid van -n
1 Cor. 7 : 14 ongelovige
1 Cor. 14 : 22 ongelovige
1 Pe 2 : 7 ongelovige
Opb. 21 : 8 ongelovige
Jak. 4 : 9 ongelukkig
Jer. 14 : 19 ongeneeslijk geslagen
Luk. 8 : 43 ongeneeslijk ongeneeslijke kwaal
2 Kron. 36 : 16 ongeneeslijk volk - geslagen
Deut. 28 : 35 ongeneeslijk ziekte
Spr. 29 : 1 ongeneeslijk
Hag. 1 : 6 ongenoegzaam
Mark. 2 : 24 ongeoorloofd geacht: aren plukken op de sabbat
Ex. 2 : 13 ongerechte geval
Ps. 65 : 4 ongerechtig - een dingen hadden overhand over mij
Jes. 55 : 7 ongerechtig de -e man verlate zijn gedachten
Spr. 29 : 27 ongerechtig man
Ps. 49 : 6 ongerechtige als de -n mij omringen
1Jo 5 : 17 ongerechtigheid alle - is zonde
Jes. 59 : 4 ongerechtigheid baren
Ez. 11 : 2 ongerechtigheid bedenken
Micha 2 : 1 ongerechtigheid bedenken en daarna uitvoeren
Lev. 18 : 25 ongerechtigheid bezoeken door God
Jer. 36 : 31 ongerechtigheid bezoeken: door God
Klg. 4 : 22 ongerechtigheid bezoeken: door God
Jer. 25 : 12 ongerechtigheid bezoeken: door God: van de Babyloniërs
Jer. 22 : 13 ongerechtigheid bouwen met –: zijn huis
Micha 7 : 19 ongerechtigheid dempen door God
Jes. 32 : 6 ongerechtigheid doen: door het hart
Lev. 5 : 17 ongerechtigheid dragen
Lev. 7 : 18 ongerechtigheid dragen
Lev. 20 : 17 ongerechtigheid dragen
Num. 18 : 23 ongerechtigheid dragen
Ez. 18 : 20 ongerechtigheid dragen
Ez. 44 : 10 v ongerechtigheid dragen
Ex. 28 : 43 ongerechtigheid dragen en sterven
Lev. 19 : 8 ongerechtigheid dragen en sterven
Num. 14 : 34 ongerechtigheid dragen van ongerechtigheden: door Israël
Lev. 17 : 16 ongerechtigheid dragen: vs. reiniging
Klg. 5 : 7 ongerechtigheid dragen: wij dragen de ongerechtigheden van onze vaders
Num. 5 : 31 ongerechtigheid dragen: zijn eigen - dragen
Jes. 53 : 5 ongerechtigheid en overtreding
Ex. 34 : 7 ongerechtigheid en overtreding en zonde
Ex. 34 : 9 ongerechtigheid en zonde
Dan. 4 : 27 ongerechtigheid en zonde
Jes. 59 : 7 ongerechtigheid gedachten der ongerechtigheid
Joh. 7 : 18 ongerechtigheid geen - in wie de heerlijkheid van God zoekt
Rom. 2 : 8 ongerechtigheid gehoorzaam aan de -
Joz. 22 : 20 ongerechtigheid geval: Achan
Jer. 5 : 25 ongerechtigheid gevolg: gebrek aan regen
Ezra 9 : 7 ongerechtigheid gevolg: overgegeven worden
Ps. 107 : 17 ongerechtigheid gevolg: plaag
Jes. 64 : 7 ongerechtigheid gevolg: wij smelten
Gen. 44 : 16 ongerechtigheid God heeft onze - gevonden
Num. 23 : 21 ongerechtigheid God schouwt niet aan de - in Jakob
Jer. 14 : 10 ongerechtigheid God zal hunner -en gedenken
Jer. 16 : 17 ongerechtigheid God ziet de – van de verstrooide Israëlieten
Ps. 90 : 8 ongerechtigheid heimelijke -en
Rom. 2 : 9 ongerechtigheid het kwade werken
2 Sam. 22 : 24 ongerechtigheid ik wachtte mij voor mijn -
Ps. 51 : 7 ongerechtigheid in - ben ik geboren
Rom. 1 : 18 ongerechtigheid in – de waarheid bezitten
Hand. 8 : 23 ongerechtigheid in een warnet van - zijn: Simon
Num. 5 : 15 ongerechtigheid in gedachtenis brengen
Num. 15 : 31 ongerechtigheid is op een ziel
Jes. 53 : 11 ongerechtigheid Jezus droeg onze -en
Jer. 3 : 13 ongerechtigheid ken uw eigen -
Ps. 119 : 133 ongerechtigheid laat geen - over mij heersen
2 Pe 2 : 13 ongerechtigheid loon van de -
2 Pe 2 : 15 ongerechtigheid loon van de -
Hand. 1 : 16 ongerechtigheid loon van de ongerechtigheid
Jes. 59 : 2 ongerechtigheid maakt scheiding tussen ons en God
Jes. 58 : 3 v ongerechtigheid maatschappelijke –
Rom. 3 : 5 ongerechtigheid menselijke – bevestigt Gods gerechtigheid
Jes. 43 : 24 ongerechtigheid met onze - God vermoeien
Ps. 25 : 11 ongerechtigheid mijn - is groot
Jer. 2 : 22 ongerechtigheid niet door menselijke middelen te reinigen
Gen. 19 : 15 ongerechtigheid om komen in de -
Spr. 5 : 22 ongerechtigheid ongerechtigheden kunnen de dader vangen
Amos 3 : 2 ongerechtigheid ongerechtigheden over de daders bezoeken
Jer. 5 : 25 ongerechtigheid ongerechtigheden wenden de goede dingen af
Jes. 53 : 6 ongerechtigheid ons aller – : Jahweh deed die op Christus aanlopen
Hos. 7 : 1 ongerechtigheid ont-dekken
2 Tim. 2 : 19 ongerechtigheid onttrekken, zich, aan de -
Jer. 14 : 7 ongerechtigheid onze -en getuigen tegen ons
Jes. 59 : 12 ongerechtigheid onze -en kennen wij
Jes. 53 : 5 ongerechtigheid onze -en: daarom is Jezus verbrijzeld
Klg. 2 : 14 ongerechtigheid openbaren: niet
Jer. 3 : 13 ongerechtigheid overtreden tegen God
Jer. 33 : 8 ongerechtigheid reinigen van -: door God
1Jo 1 : 9 ongerechtigheid reinigen van alle –: door God
Rom. 1 : 18 ongerechtigheid roept toorn van God op
Jes. 58 : 9 ongerechtigheid spreken van – wegdoen
Ez. 18 : 18 ongerechtigheid sterven in je -
Ez. 3 : 18 ongerechtigheid sterven in zijn –
Ps. 106 : 43 ongerechtigheid teert uit
Neh. 4 : 5 ongerechtigheid toedekken: niet doen
Ez. 18 : 30 ongerechtigheid tot een aanstoot wordend
Jes. 5 : 18 ongerechtigheid trekken
Jes. 1 : 13 ongerechtigheid van de feesten en verbodsdagen
Ex. 28 : 38 ongerechtigheid van de kinderen Israëls: dragen: door de hogepriester
Jer. 14 : 20 ongerechtigheid van de vaderen: wij kennen ze
Gen. 19 : 15 ongerechtigheid van een stad: Sodom
Klg. 4 : 22 ongerechtigheid van Sion: heeft een einde
Jer. 11 : 10 ongerechtigheid van voorvaderen: daartoe terugkeren
Jer. 13 : 22 ongerechtigheid veelheid van –
Ps. 25 : 11 ongerechtigheid vergeef mijn ongerechtigheid
Ex. 34 : 9 ongerechtigheid vergeef ons onze –
Ps. 103 : 10 ongerechtigheid vergelden: God vergeldt ons niet naar onze -en
Jer. 31 : 34 ongerechtigheid vergeven
Jer. 33 : 8 ongerechtigheid vergeven alle -en: door God
Micha 7 : 18 ongerechtigheid vergeven door God
Ps. 103 : 3 ongerechtigheid vergeven: alles: door God
Ex. 34 : 7 ongerechtigheid vergeven: door God
Jes. 33 : 24 ongerechtigheid vergeving van -
Rom. 1 : 29 ongerechtigheid vervuld van alle -
1 Sam. 3 : 14 ongerechtigheid verzoenen
Jes. 22 : 14 ongerechtigheid verzoenen
Jes. 40 : 2 ongerechtigheid verzoenen
Jer. 18 : 23 ongerechtigheid verzoening: maak geen verzoening over hun –
2 Kon. 7 : 9 ongerechtigheid vindt ons
Gen. 15 : 16 ongerechtigheid volkomen - van de Amorieten
Jes. 29 : 20 ongerechtigheid waken tot -
Ps. 51 : 4 ongerechtigheid wassen van -
Job 7 : 21 ongerechtigheid wegdoen
Zach. 3 : 4 ongerechtigheid weggenomen
Hos. 14 : 3 ongerechtigheid wegnemen door God
2 Thess. 2 : 12 ongerechtigheid welgevallen in de - hebben
Jak. 3 : 6 ongerechtigheid wereld van de -
Ps. 141 : 4 ongerechtigheid werken
Ps. 58 : 3 ongerechtigheid werken in het hart
Ps. 53 : 5 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 59 : 3 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 94 : 4 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 125 : 5 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 141 : 9 ongerechtigheid werkers der -
Spr. 10 : 29 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 101 : 8 ongerechtigheid werkers der - elke morgen uitgeroeid
Job 33 : 22 ongerechtigheid werkers der -: door God gezien
Job 34 : 20 ongerechtigheid werkers der -: door God gezien
Ps. 36 : 13 ongerechtigheid werkers der -: worden neergestoten
Luk. 13 : 27 ongerechtigheid werkers van -
Rom. 6 : 13 ongerechtigheid werktuigen van de –: onze leden daarvoor niet geven
Jes. 1 : 4 ongerechtigheid zware
2 Thess. 3 : 6 v ongeregeld wandelen
1 Thess. 5 : 14 ongeregelde terechtwijzen de -n
2 Thess. 3 : 12 ongeregelde vermanen
2 Tim. 2 : 23 ongerijmd ongerijmde twistvragen: verwerp ze
Hand. 25 : 27 ongerijmd voorkomen
Jer. 23 : 13 ongerijmdheid in de profeten van Samaria
Luk. 12 : 29 v ongerust weest niet -
Tit. 1 : 16 ongeschikt voor alle goed werk
Gen. 31 : 35 ongesteld naar de wijze der vrouwen
Lev. 18 : 19 ongesteldheid geen seks tijdens -
Lev. 20 : 18 ongesteldheid
Jes. 54 : 11 ongetrooste Israël
2 Tim. 2 : 4 ongetrouwd voordeel -e staat
Ez. 44 : 25 ongetrouwd
1 Cor. 7 : 8 ongetrouwde ongehuwd blijven is goed
1 Pe 1 : 22 ongeveinsd broederliefde
Rom. 12 : 9 ongeveinsd de liefde zij ongeveinsd
1 Tim. 1 : 5 ongeveinsd geloof
2 Tim. 1 : 5 ongeveinsd geloof
2 Cor. 6 : 6 ongeveinsd in -e liefde
Jak. 3 : 17 ongeveinsd is de wijsheid van boven
Joh. 4 : 27 ongewoon Jezus deed iets -s: spreken met een vrouw
Joh. 4 : 9 ongewoon ongewoon verzoek door Jezus
Ex. 12 : 8 ongezuurd broden: hiermee het paaslam eten
1 Cor. 5 : 7 ongezuurd is de gemeente, zijn de gelovigen, in Christus
1 Sam. 28 : 24 ongezuurd ongezuurde koeken gebakken voor Saul
Gen. 19 : 3 ongezuurd ongezuurde koekjes bakte Lot voor de engelen
Mark. 14 : 12 Ongezuurde Broden eerste dag: pascha geslacht
Hand. 12 : 3 Ongezuurde Broden en Pascha
Ex. 23 : 15 v Ongezuurde Broden feest
Num. 28 : 17 Ongezuurde Broden feest
Joh. 12 : 12 Ongezuurde Broden feest
Ex. 34 : 18 Ongezuurde Broden feest der
Ezra 6 : 22 Ongezuurde Broden feest der -
Ezra 7 : 22 Ongezuurde Broden feest der -
Ez. 45 : 21 Ongezuurde Broden in de toekomst gehouden
Ex. 12 : 15 v Ongezuurde Broden inzetting
Ex. 23 : 15 Ongezuurde Broden tijd ervoor bestemd
2 Tim. 2 : 16 ongoddelijk gezwets: onttrek je aan - gezwets
1 Tim. 4 : 7 ongoddelijk ongegoddelijke oudevrouwenfabels verwerpen
Hebr. 12 : 16 ongoddelijke Ezau
1 Tim. 1 : 9 ongoddelijke terechtwijzen door de wet
Hebr. 12 : 16 ongoddelijke voorkomen, bestrijden
2 Thess. 2 : 10 ongrechtigheid bedrog van de -
2 Sam. 23 : 6 onhandelbaar mannen Belials
Klg. 2 : 13 onheelbaar
Jer. 25 : 6 onheil berokkenen door God: dit wil Hij niet
Opb. 2 : 22 onheil door Christus aangebracht aan Izebel
Num. 3 : 13 onheil door God aangebracht hier
Jer. 15 : 8 onheil door God doen komen
Joz. 24 : 4 onheil door God gebracht in Egypte
Jes. 10 : 23 onheil door God gebracht over Israël
Jer. 11 : 11 onheil door God gebracht over Israël
1 Kron. 21 : 14 onheil door God gegeven: pestilentie
Gen. 41 : 25 , 28 onheil door God gezonden
2 Kron. 7 : 13 onheil door God gezonden
2 Kron. 21 : 14 onheil door God gezonden
Ps. 105 : 16 onheil door God gezonden hier
Deut. 28 : 65 onheil door God gezonden hier als straf
Lev. 26 : 16 onheil door God gezonden om ongehoorzaamheid van het volk
Jes. 42 : 25 onheil door God gezonden: ter harte nemen, te merken
2 Pe 2 : 5 onheil door God gezonden: zondvloed
Deut. 28 : 22 onheil door God hier gebracht
Gen. 19 : 24 onheil door God over Sodom en Gomorra gebracht
Jes. 14 : 30 onheil door God teweeggebracht
Joh. 18 : 10 onheil drinkbeker door God gegeven
Jes. 45 : 7 onheil God schept het kwaad
2 Kron. 34 : 25 onheil oorzaak: God verlaten
Jer. 44 : 23 onheil oorzaak: meningen verschilden over bovennatuurlijke oorzaak
2 Kon. 17 : 7 v onheil oorzaak: zonde
Ps. 107 : 10 v onheil oorzaak: zonde
Ez. 12 : 22 onheil profetie van – niet geloofd
2 Kon. 17 : 26 onheil verklaren: door volken: geval: juiste theologische verklaring
Luk. 6 : 48 onheil
Hebr. 10 : 29 onheilig bloed van het nieuwe verbond – achten
Hand. 10 : 14 onheilig iets -s eten
2 Tim. 3 : 3 onheilig in de laatste dagen zijn de mensen -
Ez. 44 : 23 onheilig onderscheiden van heilig
Hand. 10 : 14 onheilig voor - houden wat God gereinigd heeft
Hebr. 9 : 13 onheilige heiligingen van de -n
1 Tim. 1 : 9 onheilige terechtwijzen door de wet
Pred. 9 : 13 onheilige
Jes. 3 : 18 onkuis kleding: netjes
Luk. 8 : 27 onkuisheid en demonie
Jer. 8 : 7 onkunde aangaande recht van Jahweh
1 Cor. 14 : 23 onkundige onkundigen in de samenkomst van de gemeente
Luk. 21 9 onlust in de toekomst
Ex. 8 : 18 onmacht Egyptische tovenaars konden geen luizen uit stof voortbrengen
Ex. 3 : 11 - 12 onmacht om te verlossen: maar God is met je
Joh. 15 : 5 onmacht tot vruchtdragen
2 Kon. 5 : 7 onmacht
Spr. 28 : 7 onmatige metgezel der -n
Spr. 25 : 16 onmatigheid gevolg: uitspuwen
Spr. 23 : 20 onmatigheid tegen -
Matth. 23 : 25 onmatigheid
Matth. 19 : 26 onmogelijk bij mensen -
Luk. 18 27 onmogelijk bij mensen, mogelijk bij God
Mark. 10 : 27 onmogelijk bij mensen: mogelijk bij God
Luk. 17 : 1 onmogelijk dat er geen aanleidingen tot vallen komen
Hebr. 6 : 18 onmogelijk dat God zou liegen
Luk. 1 : 37 onmogelijk geen ding - voor God
Matth. 17 : 20 onmogelijk niets - voor wie geloof heeft
2 Kon. 7 : 19 onmogelijk schijnbaar -
Rom. 8 : 3 onmogelijk voor de wet
Hebr. 6 : 4 onmogelijk
Gal. 4 : 1 onmondig
Gal. 4 : 3 onmondig
Rom. 2 : 20 onmondige leermeester van -n
Ef. 4 : 14 onmondigheid gevoeligheid voor vreemde leer en listen
Rom. 11 : 33 onnaspeurlijk Gods wegen
Spr. 19 : 25 onnozele kloekzinnig worden
Flm. : 11 onnut Onesimus vroeger voor zijn meester Filémon
Jes. 49 : 4 onnuttelijk kracht – besteden: door de Messias
Matth. 13 : 29 onoordeelkundigheid
1 Thess. 5 : 17 onophoudelijk bidt -
1 Thess. 2 : 13 onophoudelijk danken
1 Thess. 1 : 3 onophoudelijk gedachtig aan
2 Tim. 1 : 3 onophoudelijk iemand in gebeden - in herinnering houden
Deut. 11 : 25 onoverwinnelijk dankzij God
Jer. 15 : 20 onoverwinnelijk Jeremia – dankzij God
Job 33 : 19 onpartijdig God is -
Jak. 3 : 17 onpartijdig is de wijsheid van boven
1 Tim. 5 : 21 onpartijdigheid bevolen
2 Cor. 7 : 12 onrecht aan iem was - aangedaan: geval
Gal. 4 : 12 onrecht aandoen
Flm. : 18 onrecht aandoen
1 Thess. 4 : 6 onrecht aandoen: bijvoorbeeld door overspel met de vrouw van een broeder
2 Cor. 7 : 2 onrecht aandoen: wij hebben niemand - aangedaan
Job 31 : 23 onrecht afstaan van - wegens de schrik des HEEREN
Spr. 31 : 4 onrecht als gevolg van drankmisbruik
2 Kon. 17 : 9 onrecht bemantelen
2 Kron. 19 : 7 onrecht bij God is geen -
Jer. 2 : 5 onrecht bij God: gevraagd door God
Hand. 25 : 10 onrecht de Joden - aandoen: dat had Paulus niet gedaan
Jes. 59 : 3 onrecht dichten
Ez. 3 : 20 onrecht doen
Ez. 18 : 24 onrecht doen
Hand. 25 : 11 onrecht doen
Opb. 22 : 11 onrecht doen
2 Cor. 7 : 12 onrecht doen: geval
Col. 3 : 25 onrecht doen: gevolg: onrecht terug ontvangen
Lev. 19 : 15 onrecht doen: niet in het gericht
Col. 3 : 24 onrecht doen: zal vergolden worden
1 Pe 2 : 19 onrecht en lijden
Job 31 : 15 onrecht en mensbeeld
Matth. 20 : 13 onrecht en ongelijke behandeling
1 Sam. 22 : 16 onrecht gepleegd door Saul
Lev. 19 : 15 onrecht geval
1 Sam. 8 : 3 onrecht geval: in de rechtspraak
Deut. 32 : 4 onrecht God is geen -
Job 31 : 14 onrecht Godsbesef verhindert onrecht
Mal. 2 : 9 onrecht het aangezicht aannemen in de wet
Spr. 31 : 5 onrecht in een rechtzaak
Ps. 92 : 16 onrecht in God geen -
Mal. 2 : 6 onrecht in lippen
Luk. 22 37 onrecht Jezus is gerekend met de wettelozen
1 Cor. 6 : 7 onrecht lijden: liever
Ps. 43 : 1 onrecht man des -s
Ps. 125 : 3 onrecht opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot -
Deut. 25 : 13 v onrecht sjoemelen met gewichten en inhouden
Job 27 : 4 onrecht spreken
Ez. 33 : 13 onrecht sterven in -
Jer. 22 : 13 onrecht straft zichzelf
Lev. 19 : 35 onrecht tegen - in rechtspraak
2 Cor. 12 : 13 onrecht vergeeft mij dit -
Klg. 3 : 36 onrecht verongelijken in een twistzaak
Deut. 25 : 16 onrecht voorbeelden
Ps. 119 : 3 onrecht werken
Deut. 25 : 16 onrecht wie - doet is Gode een gruwel
Job 24 : 20 onrecht wordt gebroken als een -
Pred. 7 : 15 onrecht zien
Jes. 53 : 9 onrecht zonder -: Jezus heeft geen - gedaan
Deut. 24 : 17 onrecht
Pred. 5 : 7 onrecht
Jak. 5 : 4 onrecht
Jak. 5 : 6 onrecht
Hebr. 6 : 10 onrechtvaardig God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten
Rom. 3 : 5 onrechtvaardig God soms –?
1 Pe 2 : 19 onrechtvaardig lijden
Luk. 16 : 9 onrechtvaardig onrechtvaardige Mammon
Luk. 18 5 onrechtvaardig rechter
Pred. 8 : 14 onrechtvaardig rechtvaardigen ongeluk, goddelozen geluk
Luk. 16 : 10 onrechtvaardig versus trouw
Luk. 16 : 10 onrechtvaardig zijn: in het minste
Ps. 107 : 42 onrechtvaardige alle ongerechtigheid stopt haar mond
Matth. 5 : 45 onrechtvaardige God is goed voor -n en rechtvaardigen
2 Pe 2 : 9 onrechtvaardige onrechtvaardigen worden bewaard tot de dag van het oordeel
1 Cor. 6 : 9 onrechtvaardige onrechtvaardigen zullen Gods koninkrijk niet beërven
1 Cor. 6 : 1 onrechtvaardige recht zoeken bij de -n
Ez. 18 : 13 onrechtvaardige zal sterven
Rom. 9 : 14 onrechtvaardigheid God: geen - bij God
Pred. 8 : 14 onrechtvaardigheid schijnbare -
Deut. 25 : 1 onrechtvaarige verdoemen
Ezra 9 : 11 onrein -heid des lands Kanaäns bij de verovering
Tit. 1 : 15 onrein achten
Neh. 7 : 64 onrein als -en van het priesterdom geweerd
2 Pe 2 : 10 onrein begeerte: -e begeerte
Num. 9 : 6 onrein door aanraking van dood lichaam
Ez. 20 : 31 onrein door afgoden
Lev. 18 : 23 onrein door bestialiteit
Lev. 17 : 15 onrein door eten van dood aas of het verscheurde
Lev. 18 : 20 onrein door overspel
Num. 5 : 20 onrein door overspel
Num. 5 : 13 onrein door overspel, vs 19, 27
Richt. 13 : 4 onrein eet niets -s
Luk. 4 : 36 onrein geest: onreine geest
Luk. 6 : 18 onrein geest: onreine geesten kwellen
Lev. 18 : 24 onrein heidenen
Hand. 10 : 14 onrein iets -s eten
Amos 7 : 17 onrein land
Lev. 18 : 25 onrein land, vs 27
Rom. 14 : 14 onrein niets is op zichzelf –
Deut. 14 : 9 onrein norm van God
Ez. 44 : 23 onrein onderscheiden van rein
Mark. 7 : 2 onrein ongewassen
Micha 2 : 10 onrein onrein land verderft inwoners
Luk. 11 : 24 onrein onreine geest
2 Cor. 6 : 17 onrein raakt niet aan wat - is
Jes. 6 : 5 onrein van lippen
Rom. 14 : 14 onrein voor – houden
Joh. 18 : 28 onrein voor viering Pascha
Opb. 22 : 11 onrein vuil
Ez. 14 : 11 onrein zich verontreinigen door zijn overtredingen
onrein zie ook Verontreinigen
Deut. 14 : 7 onrein zullen zij u zijn, 10
Job 14 : 4 onreine aangeboren onreinheid
Deut. 15 : 22 onreine eten eerstgeborene eten met de reine
Ef. 5 : 5 onreine geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God
Hag. 2 : 14 v onreine het - verontreinigt
Num. 5 : 1 v onreine wegzending der -n
Jes. 64 : 6 onreine wij allen zijn als een –
Pred. 9 : 2 onreine
Jak. 1 : 21 onreinheid afleggen alle -
Jak. 1 : 21 onreinheid alle – afleggen
2 Cor. 12 : 21 onreinheid bedrijven
Ef. 4 : 19 onreinheid bedrijven: alle - gretig bedrijven: oorzaak
2 Kron. 23 : 19 onreinheid beschermen tegen onreinheid
Col. 3 : 5 onreinheid doodt eventuele - in je leven
Mark. 7 : 15 onreinheid echte - is geestelijk-zedelijk
1 Thess. 4 : 7 onreinheid hoererij, overspel zijn vormen van -
Opb. 17 : 4 onreinheid onreinheden van hoererij
Lev. 22 : 3 v onreinheid oorzaken van -
Rom. 1 : 24 onreinheid overgegeven aan -
Rom. 1 : 24 onreinheid overgeven aan -
1 Thess. 2 : 3 onreinheid spreken uit -
Ef. 5 : 3 onreinheid tegen -
Ef. 5 : 6 onreinheid vertoornt God
Gal. 5 : 20 onreinheid werk van het vlees
Ezra 9 : 11 onreinheid
Matth. 23 : 27 onreinheid
Lev. 16 : 16 onreinigheid -heden van het volk
Lev. 16 : 16 onreinigheid vs. overtreding
Spr. 29 : 9 onrust in rechtszaak
Job 14 : 1 onrust mens zat van -
Hebr. 12 : 15 onrust oorzaak mogelijk: bitterheid
Spr. 15 : 16 onrust
Jak. 1 : 6 onrust
Dan. 6 : 23 onschuld bij Daniël
Gen. 40 : 15 onschuld Jozefs –
Rom. 9 : 11 onschuld van een ongeborene
Ps. 59 : 4 - 5 onschuldig - bedreigd worden
1 Sam. 19 : 5 onschuldig bloed
Ps. 106 : 38 onschuldig bloed vergieten
Jer. 22 : 17 onschuldig bloed: vergieten
Ex. 34 : 7 onschuldig houden: door God: Hij houdt de schuldige geenszins –
Deut. 5 : 11 onschuldig iemand niet - houden
Ex. 21 : 28 onschuldig in een bepaald geval
Hebr. 7 : 26 onschuldig Jezus
Joh. 19 : 6 onschuldig Jezus - gekruisigd
1 Sam. 19 : 5 onschuldig Jezus (toepassing)
Spr. 17 : 5 onschuldig niet - zijn
Ex. 20 : 7 onschuldig niet – houden
Jer. 2 : 34 onschuldig onschuldige nooddruftigen vermoord
Hand. 12 : 19 onschuldig onschuldige wachters gedood
1 Sam. 22 : 16 onschuldig veroordeeld tot de dood: geval
Richt. 15 : 3 onschuldig zichzelf - oordelen
2 Sam. 3 : 28 onschuldig zichzelf - verklaren
Matth. 27 : 24 onschuldig zichzelf - verklaren
Jer. 2 : 34 onschuldig zichzelf – verklaren
Matth. 12 : 5 onschuldig zijn aan de overtreding van een verbod
Num. 5 : 31 onschuldig zijn van een ongerechtigheid
Gen. 44 : 10 onschuldig
Job 17 : 8 onschuldige de - zal zich tegen de huichelaar opmaken
Joz. 7 : 25 onschuldige gaat mee onder (of waren ze niet onschuldig, maar wisten ze ervan??)
2 Kon. 21 : 16 onschuldige veel onschuldigen gedood door Manasse
Ex. 23 : 7 onschuldige zult gij niet doden
2 Pe 2 : 14 onstandvastig onstandvastige zielen
Matth. 11 : 7 onstandvastig riet door winden bewogen
2 Pe 3 : 16 onstandvastige verdraaien dingen van de Schrift
1 Cor. 15 : 53 onsterfelijkheid aandoen
1 Tim. 6 : 16 onsterfelijkheid God: alleen Hij heeft -
Luk. 20 36 onsterfelijkheid
Spr. 30 : 25 onsterk volk
1 Tim. 3 : 10 onstraffelijk blijken te zijn
Col. 1 : 22 onstraffelijk God wil ons - voor zich stellen
Tit. 1 : 7 onstraffelijk opziener moet onstraffelijk zijn
Joh. 6 : 18 onstuimig meer van Galilea werd –
Matth. 2 : 4 ontbieden alle overpriesters en Schriftgeleerden
Hand. 2 : 24 ontbinden de weeën van de dood
Matth. 16 : 19 ontbinden machtiging tot
Hand. 2 : 27 ontbinding geen - van het lichaam van Jezus
Ps. 129 : 4 ontbinding
Jes. 3 : 17 ontbloten schaamte -
2 Sam. 6 : 20 ontbloten zich -, fig.
Gen. 9 : 21 ontbloten zich -: Noach
Klg. 4 : 21 ontbloten
1 Cor. 16 : 17 ontbreken aanvullen wat ontbreekt
Hebr. 12 : 15 ontbreken de genade van God kan aan iemand -
Mark. 10 : 21 ontbreken een ding onnbrak de rijke
Jak. 1 : 4 ontbreken en volmaaktheid
Gen. 47 : 16 ontbreken geld
Luk. 22 35 ontbreken heeft u soms iets ontbroken?
Pred. 1 : 15 ontbreken hetgeen ontbreekt kan niet geteld worden
Tit. 3 : 13 ontbreken opdat het hun aan niets ontbreekt
Jak. 1 : 5 ontbreken wijsheid ontbrekend
1 Cor. 16 : 17 ontbreken
Tit. 1 : 5 ontbrekende in orde brengen
Luk. 12 : 2 ontdekken versus bedekken
Matth. 10 : 26 ontdekken wat bedekt is zal ontdekt worden
Spr. 18 : 2 ontdekken zich - van het hart van de zot
Opb. 7 : 9 ontelbaar grote menigte uit de grote verdrukking
Gen. 41 : 49 ontelbaar koren
Hebr. 11 : 12 ontelbaar zandkorrels aan de oever van de zee
2 Sam. 10 : 4 onteren geval
2 Kon. 10 : 27 onteren geval: Baals huis
Rom. 2 : 23 onteren God – door de overtreding van de (bekende) wet
Joh. 8 : 49 onteren Jezus onteerd
Rom. 1 : 24 onteren lichamen -
2 Kron. 10 : 4 ontevredenheid geval -
Micha 7 : 19 ontfermen door God
Rom. 9 : 15 ontfermen en erbarmen
Jak. 5 : 11 ontfermen God is -d
Luk. 6 : 36 ontfermen God is ontfermend
2 Kon. 13 : 23 v ontfermen God ontfermde Zich over Israël: om Zijns Verbonds wil
2 Kon. 13 : 23 v ontfermen God ontfermde Zich: bewijs
Jes. 49 : 13 ontfermen God zal zich over Zijn ellendigen –
Ps. 103 : 13 ontfermen God: ontfermt zich over wie Hem vrezen, gelijk een vader over zijn kinderen
Deut. 30 : 3 ontfermen God: zich - door G: over Israël
Hos. 2 : 3 ontfermen nalaten: door God
Ps. 103 : 13 ontfermen vader: een van zich ontfermend over de kinderen
Luk. 6 : 36 ontfermen weest ontfermend
Ps. 37 : 21 ontfermen zich - en geven
Jes. 54 : 8 ontfermen zich - met goedertierenheid
Spr. 14 : 31 ontfermen zich - over de nooddruftige
Jes. 55 : 7 ontfermen zich -, door God: over een bekeerde zondaar
Jes. 49 : 15 ontfermen zich – : door een vrouw: over haar kind
Rom. 9 : 15 ontfermen zich – door God
Klg. 3 : 32 ontfermen Zich –: door God
Jer. 13 : 14 ontfermen zich –: door God: niet
Jes. 60 : 10 ontfermen zich –: door God: over Israël
Spr. 14 : 21 ontfermen zich der nederigen -
Jes. 27 : 11 ontfermen zich niet -: door God: over Israël
Luk. 6 : 35 ontfermend weest -
Jes. 49 : 10 Ontfermer God – : door Christus
Jes. 54 : 10 Ontfermer God is Israëls –
Luk. 10 : 33 ontferming bij de samaritaan
Matth. 18 : 27 ontferming bij God (gelijkenis)
Matth. 14 : 14 ontferming bij Jezus
Mark. 6 : 34 ontferming bij Jezus
Col. 3 : 12 ontferming bron: Christus, zie vers 11
Jes. 54 : 7 ontferming door God: grote ontfermingen
2 Kon. 13 : 23 ontferming en genade
Jes. 9 : 17 ontferming geen - bij God: over huichelaars, boosdoeners
2 Cor. 1 : 3 ontferming God, de Vader der ontfermingen
Col. 3 : 12 ontferming innige -: aandoen (als een kleed)
Matth. 15 : 32 ontferming Jezus met - bewogen
Mark. 1 : 41 ontferming Jezus met - bewogen
Mark. 8 : 2 ontferming Jezus met - bewogen
Luk. 7 : 13 ontferming Jezus met - bewogen
Matth. 20 : 34 ontferming Jezus met - bewogen over de twee blinden
Spr. 19 : 17 ontferming over de arme: lenen aan God
Job 19 : 21 ontferming smeken om - bij zijn vrienden: door Job
Luk. 15 : 20 ontferming Vader God met - bewogen
Rom. 12 : 1 ontferming van God: in Paulus
Hebr. 10 : 28 ontferming zonder -
Mark. 9 : 22 ontferming
Filip. 2 : 1 ontferming
Num. 8 : 7 ontharen
Ezra 7 : 24 ontheffing
Ex. 20 : 25 ontheiligen altaar: door stenen te behouwen
Num. 18 : 32 ontheiligen de heilige dingen -
Lev. 22 : 1 ontheiligen de naam van Gods heiligheid -
Neh. 13 : 17 ontheiligen de sabbatdag -
Klg. 2 : 1 ontheiligen door God
Jes. 43 : 28 ontheiligen door God: de oversten van het heiligdom
Jes. 47 : 6 ontheiligen door God: Zijn erfenis Israël
Lev. 19 : 29 ontheiligen eigen dochter: door hoererij
Num. 35 : 33 - 34 ontheiligen en verontreinigen
Num. 35 : 33 v ontheiligen en verontreinigen
2 Kon. 10 : 27 ontheiligen geval: Baals huis
Ez. 28 : 7 ontheiligen glans van een koning ontheiligen
Lev. 18 : 21 ontheiligen God: naam van God -: door kindoffer
Lev. 20 : 3 ontheiligen Gods heilige naam -
Ez. 39 : 7 ontheiligen Gods heilige naam -
Lev. 19 : 12 ontheiligen Gods naam -
Mal. 1 : 12 ontheiligen Gods naam -
Jes. 48 : 11 , 9 ontheiligen Gods naam –
Lev. 20 : 3 ontheiligen heiligdom van God -
Lev. 21 : 23 ontheiligen heiligdommen -: voorkomen
Num. 35 : 33 ontheiligen het bloed ontheiligt het land
Jes. 23 : 9 ontheiligen hovaardij: door God
1 Kron. 5 : 1 ontheiligen huwelijksbed
Jer. 3 : 9 ontheiligen land
Ps. 106 : 38 ontheiligen land - door bloedschulden
Jer. 3 : 1 ontheiligen land -: door echtbreuk en overspel
Jer. 3 : 2 ontheiligen land -: door hoererij en boosheid
Lev. 21 : 14 ontheiligen ontheiligde hoer
Deut. 22 : 9 ontheiligen oogst: door gemengd zaad
Lev. 21 : 9 ontheiligen priester ontheiligd door hoererende dochter
Matth. 12 : 5 ontheiligen sabbat -
Jes. 56 : 2 ontheiligen sabbat –
Jes. 56 : 6 ontheiligen sabbat –
Hand. 24 : 6 ontheiligen tempel -
Hand. 21 : 28 ontheiligen tempelplaats
Lev. 21 : 7 ontheiligen vrouw -
Luk. 9 : 9 onthoofden Johannes heb ik onthoofd, zei Herodes de viervorst
Opb. 20 : 4 onthoofden martelaren onthoofd
Richt. 7 : 25 onthoofding geval
Richt. 8 : 25 onthoofding geval
2 Sam. 4 : 7 onthoofding geval
2 Sam. 20 : 22 onthoofding geval
2 Kon. 10 : 7 onthoofding geval: 70 personen
1 Kron. 10 : 9 onthoofding geval: dode Saul onthoofd
1 Sam. 17 : 51 onthoofding geval: Goliath
Mark. 6 : 27 onthoofding geval: Johannes de Doper
1 Sam. 29 : 4 onthoofding
1 Sam. 31 : 9 onthoofding
Spr. 3 : 27 onthouden niet - het goede
Ps. 103 : 2 onthouden vergeet niet een van Gods weldaden
1 Tim. 1 : 4 onthouden zich - van bezigheid met fabels en eindeloze geslachtsregisters
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van de hoererij
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van de hoererij
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van de verontreinigingen van de afgoden
Esth. 3 : 4 onthouden zich - van een kwade praktijk
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van het bloed
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van het bloed
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van het verstikte
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van het verstikte
1 Thess. 4 : 3 onthouden zich - van hoererij
Matth. 15 : 24 onthouden zich - van meer arbeid
1 Pe 2 : 12 onthouden zich - van vleselijke begeerten
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van wat aan de afgoden is geofferd
1 Thess. 5 : 22 onthouden zich -: van kwaad
1 Cor. 7 : 9 onthouden zich niet kunnen -
1 Cor. 7 : 5 onthouden zich seksueel -
1 Thess. 4 : 3 , 8 onthouding met hulp van de Heilige Geest
Matth. 19 : 12 onthouding om het koninkrijk der hemelen
Rom. 14 : 21 onthouding terwille van de medegelovige
Ex. 19 : 15 onthouding van seksuele omgang bevolen
1 Pe 4 : 4 onthouding van uitspattingen
Ps. 119 : 101 onthouding zedelijke -
Matth. 19 : 12 onthouding zichzelf snijden
Luk. 12 : 2 onthullen van kwaad: in de toekomst
Luk. 8 : 45 ontkennen allen ontkenden Jezus te hebben aangeraakt
Ex. 4 : 1 ontkennen door de Egyptenaren: verwacht door Mozes
Spr. 30 : 20 ontkennen zonde -
Luk. 17 : 1 ontkenning dubbele -: onmogelijk, geen
Jer. 2 : 23 ontkenning van eigen verontreiniging
Jes. 63 : 19 ontkerstening (toepassing)
Hos. 2 : 2 ontkleden als straf
2 Cor. 5 : 4 ontkleden versus overkleden
2 Pe 1 : 4 ontkomen aan het verderf dat door de begeerte in de wereld is
1 Sam. 22 : 1 ontkomen David
Spr. 11 : 21 ontkomen de rechtvaardige zal -
Spr. 28 : 26 ontkomen die in wijsheid wandelt, zal -
Richt. 3 : 26 ontkomen door Ehud
Joh. 10 : 39 ontkomen Jezus ontkwam uit hun hand
Hebr. 2 : 3 ontkomen niet - aan Gods toorn
Hebr. 12 : 25 ontkomen niet – aan het oordeel van God
Ps. 55 : 7 ontkomen willen: David
Ezra 9 : 13 ontkoming gegeven door God
2 Kron. 12 : 7 ontkoming geven: door God
Jer. 25 : 35 ontkoming zal vergaan van de heerlijken der kudde
2 Kon. 5 : 3 ontledigen iemand van melaatsheid -
Ps. 37 : 21 ontlenen en niet teruggeven
Deut. 28 : 12 ontlenen niet -: Israël zal niet aan de volken ontlenen
Deut. 23 : 1 ontmannen
Deut. 20 : 8 ontmoedigen anderen - door jouw vreesachtigheid
Deut. 1 : 28 ontmoedigen geval
Ezra 4 : 4 ontmoedigen
Matth. 28 : 9 ontmoeten Jezus -
2 Kon. 4 : 26 ontmoeting vragen naar welstand
Luk. 10 : 5 ontmoeting
ontmoetingstent zie Tent der samenkomst
2 Tim. 2 : 26 ontnuchteren ontnuchterd worden uit de strik van de duivel
Num. 14 : 34 ontrekking door God van Israël
Joh. 11 : 33 ontroeren Jezus ontroerd
Joh. 13 : 21 ontroeren Jezus ontroerd in de geest
Joh. 14 : 1 ontroeren uw hart worde niet -
Joh. 14 : 27 ontroeren uw hart worde niet ontroerd
Joh. 14 : 1 ontroering bestrijding: gelooft in Christus!
Luk. 16 : 11 ontrouw in gebruik van geld en goed
Mal. 2 : 14 ontrouw in het huwelijk
Richt. 2 : 10 ontrouw oorzaak: God niet kennen noch zijn werken
2 Tim. 2 : 13 ontrouw
Ps. 136 : 24 ontrukken door God: volk Israël aan zijn tegenstanders
Gen. 21 : 14 ontslag Hagar weggezonden
Luk. 16 : 2 ontslag
Matth. 27 : 52 ontslapen - heiligen
Hand. 13 : 36 ontslapen David
1 Kon. 2 : 10 ontslapen David ontsliep met zijn vaderen
2 Kon. 21 : 18 ontslapen de boze Manasse ontsliep met zijn vaderen
2 Kron. 28 : 27 ontslapen door een goddeloze
Hand. 7 : 60 ontslapen door Stefanus
1 Cor. 15 : 20 ontslapen hen die – zijn
1 Cor. 15 : 18 ontslapen in Christus – zijn
2 Sam. 7 : 12 ontslapen met uw vaderen
1 Kon. 14 : 20 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 14 : 31 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 15 : 8 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 15 : 24 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 16 : 6 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 16 : 28 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 22 : 40 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 22 : 51 ontslapen met zijn vaderen
2 Kron. 21 : 1 ontslapen met zijn vaderen
2 Kron. 14 : 1 ontslapen met zijn vaderen: Abia
2 Kon. 13 : 9 ontslapen met zijn vaderen: Joahaz
2 Kon. 8 : 24 ontslapen met zijn vaderen: Joram
1 Kon. 22 : 47 ontslapen met zijn vaderen: Josafat
2 Kron. 12 : 16 ontslapen met zijn vaderen: Rehabeam
2 Kron. 9 : 31 ontslapen met zijn vaderen: Salomo
2 Kron. 27 : 6 ontslapen met zijn vaders
2 Kron. 28 : 27 ontslapen met zijn vaders
1 Cor. 15 : 51 ontslapen niet allen zullen wij -
2 Kron. 32 : 33 ontslapen
2 Pe 3 : 4 ontslapen
1 Thess. 4 : 14 ontslapene door Jezus -n
1 Thess. 4 : 14 ontslapene God brengt de door Jezus ontslapenen
1 Thess. 4 : 15 ontslapene versus levende
Jer. 11 : 11 ontsnappen niet kunnen –
Ps. 55 : 7 ontsnappen willen: David
Neh. 4 : 1 ontsteken in toorn
Gen. 34 : 7 ontsteken Jakobs zonen ontstaken zeer
Gen. 4 : 6 ontsteken Kain was ontstoken
Ps. 37 : 7 ontsteken ontsteek u niet over degene wiens weg voorspoedig is
1 Sam. 15 : 11 ontsteken Samuël ontstak
Jes. 45 : 24 ontsteken tegen God
Neh. 5 : 6 ontsteken
Gen. 40 : 6 ontsteld zijn
Luk. 24 : 38 ontstellen door de plotselinge verschijning van een wezen
Mark. 6 : 50 ontstellen door een (vermeende) spook
Luk. 1 : 29 ontstellen door Maria:over het woord van de engel
Luk. 1 : 12 ontstellen geval: Zacharia
Matth. 2 : 3 ontstellen Herodes werd ontsteld
Matth. 2 : 3 ontstellen Jeruzalem, heel de stad, werd ontsteld
Mark. 14 : 33 ontstellen Jezus: Hij werd ontsteld
Mark. 16 : 6 ontstellen weest niet ontsteld
2 Thess. 3 : 6 onttrekken zich - : aan ongeregeld wandelenden
Hebr. 10 : 38 onttrekken zich - aan de gemeenschap
onttrekken zich - aan de gemeente, zie ook Afscheiden, zich
2 Tim. 2 : 19 onttrekken zich - aan ongerechtigheid
2 Tim. 2 : 16 onttrekken zich - aan ongoddelijk gezwets
Hebr. 10 : 39 onttrekken zich - tot verderf
Rom. 16 : 17 onttrekken zich – aan hen die tegen de leer ingaan
Hos. 5 : 6 onttrekken zich-: door God
Gen. 49 : 3 ontucht door Ruben
Klg. 4 : 21 ontucht en drank (toepassing)
Gen. 26 : 10 ontucht licht gebeurend in Gerar
Lev. 19 : 20 ontucht met een slavin
Hos. 4 : 11 ontucht neemt het hart in beslag
Gen. 38 : 24 ontucht straf des doods geoordeeld voor - van Tamar
Ex. 22 : 16 ontucht voorechtelijke gemeenschap
Deut. 22 : 29 ontucht
1 Cor. 5 : 1 v ontucht
Hebr. 13 : 4 ontuchtige oordeel: God zal de -n oordelen
Rom. 13 : 13 ontuchtigheid wandel niet in -en
Luk. 18 17 ontvangen als een kind
Col. 2 : 6 ontvangen Christus Jezus, de Heer
3Jo : 8 ontvangen die wij behoren te –: evangelisten
Hebr. 11 : 11 ontvangen door het geloof –
Luk. 9 : 11 ontvangen door Jezus
Matth. 10 : 40 ontvangen een gelovige -
Opb. 2 : 2 ontvangen en beproeven
3Jo : 5 ontvangen gelovigen -: geval
Hand. 20 : 35 ontvangen geven is gelukkiger dan -
Joh. 13 : 20 ontvangen gezant van de Heer Jezus ontvangen
1 Thess. 4 : 1 ontvangen hoe je moet wandelen en God behagen
Joz. 20 : 4 ontvangen iem. - in een vrijstad
Rom. 16 : 2 ontvangen iemand – in de Heer
Filip. 2 : 29 ontvangen in [de] Heer iemand ontvangen
Matth. 18 : 5 ontvangen in de naam van Jezus: een nederige discipel
Ps. 51 : 7 ontvangen in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen
Opb. 3 : 20 ontvangen Jezus -
Joh. 4 : 45 ontvangen Jezus -: omdat men alles had gezien
Luk. 9 : 5 ontvangen niet - worden
Mark. 6 : 11 ontvangen niet -: door de mensen: de gezanten van Jezus
Luk. 10 : 10 ontvangen niet -: gezanten van Jezus
Luk. 9 : 53 ontvangen niet -: van Jezus
Hebr. 11 : 38 ontvangen niet –: de belofte
Jud : 4 ontvangen onterecht - van verkeerde personen
Jud : 12 ontvangen onterecht - verkeerde personen
2Jo : 10 ontvangen ontvang de antichristen niet in huis
Filip. 4 : 9 ontvangen ontvangene doen
Jak. 1 : 21 ontvangen ontvangt het ingeplante woord
Matth. 22 : 40 ontvangen schijngelovige -
2 Cor. 7 : 15 ontvangen Titus - met vrees en beven
Joh. 1 : 16 ontvangen uit Jezus’ volheid: genade
1 Kon. 15 : 3 ontvangen van God: omwille van je vader
Luk. 18 30 ontvangen veelvoudig -
Richt. 12 : 6 ontvangen waaraan te weten wanneer iem. toelaatbaar is
Matth. 13 : 12 ontvangen wie heeft hem zal worden gegeven
Joh. 18 : 15 ontvangen zie ook Toelaten
Luk. 15 : 2 ontvangen zondaars - door Jezus
Mark. 4 : 24 ontvangen
Luk. 2 : 21 ontvangenis
2 Pe 2 : 18 ontvluchten aan hen die in dwaling wandelen
Hebr. 11 : 34 ontvluchten door geloof
1 Tim. 6 : 11 ontvluchten geldzucht e.d.
Matth. 3 : 7 ontvluchten komende toorn -
2 Tim. 2 : 22 ontvluchten ontvlucht de begeerten van de jeugd
2 Pe 2 : 20 ontvluchten
2 Kon. 5 : 2 ontvoering geval
Tit. 2 : 9 ontvreemden niet -, slaven
Jes. 51 : 9 ontwaak u arm van Jahweh
Luk. 9 : 32 ontwaken en dan Jezus' heerlijkheid zien
Rom. 13 : 11 ontwaken fig. uit de slaap -
Ps. 44 : 24 ontwaken ontwaak, o God
Ps. 59 : 6 ontwaken ontwaak, o God
Ef. 5 : 14 ontwaken ontwaak! u die slaapt
Col. 2 : 15 ontwapenen Christus heeft de overheden en machten ontwapend
Ex. 35 : 35 ontwerpen en uitvoeren
Ex. 31 : 4 ontwerpen maken
Ex. 35 : 32 ontwerpen
Hebr. 11 : 10 ontwerper God is -
2 Kon. 10 : 27 ontwijding van een afgodshuis: door er toiletten van te maken
Joh. 6 : 15 ontwijken door Jezus: de menigte die Hem Koning wilde maken
Joh. 5 : 13 ontwijken Jezus ontweek de schare
2 Tim. 3 : 13 ontwikkeling van kwaad tot erger
Jud : 12 ontwortelen ontworteld: fig.
Hebr. 12 : 13 ontwrichten
1 Pe 2 : 18 ontzag alle – voor meester
Hebr. 12 : 9 ontzag door tuchtiging
Hebr. 12 : 28 ontzag en eerbied: met - en eerbied God dienen
Ef. 5 : 33 ontzag vrouw moet - hebben voor haar man
Jes. 3 : 8 v ontzedelijking
Dan. 8 : 27 ontzet over een gezicht zijn: Daniël
Joz. 1 : 9 ontzetten niet -: ontzet u niet!
Deut. 31 : 8 ontzetten niet: ontzet u niet
Joz. 8 : 1 ontzetten ontzet u niet
Luk. 16 : 4 ontzetten uit een functie: rentmeesterschap
Dan. 4 : 19 ontzetten zich -
Jer. 10 : 2 ontzetten zich - voor de tekenen der hemels, ten onrechte
Luk. 8 : 56 ontzetten zich -: door de ouders van het opgewekte meisje
Jes. 59 : 16 ontzetten zich -: door God: omdat er geen voorbidder was
Deut. 7 : 21 ontzetten zich -: ontzet u niet
Ez. 3 : 9 ontzetten zich -: ontzet u niet
Jer. 10 : 2 ontzetten zich –: door de heidenen: voor de tekenen van de hemel
Jes. 63 : 5 ontzetten zich –: door de Mensenzoon
Jer. 2 : 12 ontzetten zich – over een misstand
Luk. 5 : 26 ontzetting beving allen
Jer. 8 : 21 ontzetting heeft mij aangegrepen
Jer. 18 : 16 ontzetting Israël een voorwerp van -
Jer. 25 : 11 ontzetting land van Israël zal worden tot een –
Hand. 3 : 10 ontzetting over de wonderbaarlijke genezing
Jer. 25 : 18 ontzetting steden van Juda zullen tot een – gesteld worden
Jer. 25 : 9 ontzetting stellen tot een –
Klg. 2 : 15 ontzetting uitingen
Mark. 16 : 8 ontzetting
Luk. 20 13 ontzien
Ez. 43 : 22 ontzondigen altaar -
Lev. 14 : 52 ontzondigen een huis - met het bloed van een vogel
Ez. 43 : 20 ontzondigen en verzoenen
Lev. 8 : 15 ontzondigen het altaar – met bloed
Num. 8 : 21 ontzondigen zich -
Num. 19 : 20 ontzondigen zich -
Luk. 12 : 33 onuitputtelijk schat: onuitputtelijke schat in de hemelen
Rom. 8 : 26 onuitsprekelijk verzuchtingen
Jer. 5 : 6 onveiligheid als gevolg van zonde
Gen. 26 : 7 onveiligheid in Gerar
Jak. 1 : 17 onveranderlijk God de Vader: bij Hem is geen verandering
Jer. 13 : 23 onveranderlijk huid van een moorman, vlekken van een luipaard (panter)
Hebr. 13 : 8 onveranderlijk Jezus Christus
Hebr. 6 : 18 onveranderlijk onveranderlijke dingen
Hebr. 7 : 24 onveranderlijk priesterschap van Jezus
Hebr. 6 : 17 onveranderlijkheid van Gods raad
Spr. 27 : 22 onverbeterbaar
Jer. 15 : 1 onverbiddelijk God hier –
Jer. 9 : 2 onverdraaglijk zedelijke toestand van het volk
Opb. 2 : 2 onverdraagzaam t.o.v. bozen is goed, ctr. vers 3
Amos 5 : 10 onverdraagzaam
Amos 5 : 12 onverdraagzaam
Amos 7 : 16 onverdraagzaamheid jegens Gods woord
2 Tim. 4 : 3 onverdraagzaamheid ten aanzien van de gezonde leer
Jer. 26 : 11 onverdraagzaamheid ten aanzien van de onheilsboodschap van Jeremia
1 Pe 1 : 4 onvergankelijk erfenis van de gelovige
Rom. 1 : 23 onvergankelijk God is -
1 Tim. 1 : 17 onvergankelijk God is -
1 Cor. 13 : 8 onvergankelijk is de liefde
Hebr. 7 : 16 onvergankelijk leven
1 Pe 3 : 4 onvergankelijk onvergankelijke versiering
1 Pe 1 : 23 onvergankelijk zaad
Ef. 6 : 24 onvergankelijkheid in - liefhebben: onze Heer Jezus Christus
2 Tim. 1 : 10 onvergankelijkheid leven en - zijn aan het licht gebracht
1 Cor. 15 : 43 onvergankelijkheid opgewekt in -
Rom. 2 : 7 onvergankelijkheid zoeken: in goed werk
1 Cor. 15 : 53 onvergankelijkheid
Matth. 12 : 32 onvergeeflijk onvergeeflijke zonde
Ex. 8 : 18 onvermogen Egyptische tovenaars konden geen luizen uit stof voortbrengen
Joh. 15 : 5 onvermogen tot vruchtdragen
Joh. 15 : 4 - 5 onvermogen
Jer. 10 : 8 onvernuftig afgodendienaars
Jer. 10 : 21 onvernuftig herders – geworden
Jer. 10 : 14 onvernuftig ieder mens is - geworden
Spr. 30 : 2 onvernuftig onvernuftiger dan iemand
Spr. 12 : 1 onvernuftig wie de bestraffing haat is -
Ps. 49 : 11 onvernuftige
Hand. 16 : 37 onveroordeeld geslagen
Amos 6 : 6 onverschilligheid door God gehaat
Jes. 57 : 1 onverschilligheid
Matth. 22 : 5 onverschilligheid
Mark. 7 : 21 onverstand oorsprong: hart
Hos. 4 : 14 onverstand
Rom. 1 : 21 onverstandig hart: is duister geworden
Tit. 3 : 3 onverstandig kenmerk van de oude mens
Matth. 15 : 16 onverstandig Petrus nog
Rom. 10 : 19 onverstandig volk: heidenen
Ef. 5 : 17 onverstandig weest niet -
onverstandig zie ook Verstandeloos
Mark. 7 : 18 onverstandig zonder verstaan, zonder begrip
Rom. 1 : 31 onverstandig
Luk. 11 : 40 onverstandige Farizeeen waren -n
Spr. 1 : 4 onverstandige kloekzinnigheid geven
Luk. 24 : 25 onverstandige onverstandigen om niet te geloven
Rom. 2 : 20 onverstandige opvoeder van -n
Tit. 2 : 7 onvervalstheid in de leer
1 Pe 1 : 4 onverwelkelijk erfenis van de gelovige
1 Pe 5 : 4 onverwelkelijk kroon: -e kroon der heerlijkheid
Jes. 56 : 11 onverzadigbaar gezegd van honden (mensen)
2 Tim. 3 : 3 onverzoenlijk in de laatste dagen zijn de mensen -
Pred. 7 : 24 onvindbaar
Rom. 3 : 23 onvolkomenheid bij de mens t.o.v. God
Job 9 : 20 onvolmaakt mens -
Ex. 2 : 17 onvriendelijk
Rom. 7 : 15 onvrij
Rom. 7 : 17 onvrij
Neh. 9 : 36 onvrijheid knechten in het land Israël zijn
Luk. 1 : 36 onvruchtbaar Elizabeth was -
Matth. 13 : 22 onvruchtbaar fig. : oorzaken
Luk. 1 : 7 onvruchtbaar geval: Elizabeth
Ps. 107 : 34 onvruchtbaar God maakt het land - hier: als straf
Jes. 54 : 1 onvruchtbaar Israël -e vrouw
2 Kon. 2 : 19 onvruchtbaar land bij Jericho was -
2 Pe 1 : 8 onvruchtbaar niet –, dankzij de deugden
Tit. 3 : 14 onvruchtbaar opdat zij niet - zijn
Gen. 29 : 31 onvruchtbaar Rachel was -
Gen. 25 : 21 onvruchtbaar Rebekka
Hebr. 11 : 11 onvruchtbaar Sarah was -
Gen. 16 : 1 onvruchtbaar Sarai
Luk. 20 29 onvruchtbaar vrouw
1 Pe 1 : 18 onvruchtbaar wandel
Ef. 5 : 11 onvruchtbaar werken van de duisternis
Mark. 4 : 19 onvruchtbaar woord van God kan - worden door belemmeringen
2 Kon. 4 : 17 onvruchtbaarheid genezen
Richt. 13 : 3 onvruchtbaarheid genezen van
Richt. 13 : 2 v onvruchtbaarheid geval
Gen. 16 : 2 onvruchtbaarheid oorzaak: aan God toegeschreven: door Sarai
Luk. 1 : 25 onvruchtbaarheid smaad
Gen. 21 : 17 v onvruchtbaarheid straf van God hier
1 Sam. 1 : 5 onvruchtbaarheid vanwege God
1 Sam. 2 : 5 onvruchtbare baart zeven kinderen
Ex. 23 : 26 onvruchtbare geen – in uw land
Ps. 113 : 9 onvruchtbare God doet de - wonen met een huisgezin
2 Cor. 10 : 2 onwaar onware gedachte
Deut. 25 : 13 v onwaarachtigheid
Mal. 2 : 9 onwaard maken: door God: voor het volk
Jes. 53 : 3 onwaardig onwaardigste onder de mensen: Jezus
1 Cor. 6 : 2 onwaardig
2 Sam. 13 : 30 onwaarheid geval
2 Kron. 18 : 31 onwaarheid geval
Matth. 16 : 14 onwaarheid gevallen
Luk. 18 20 onwaarheid vals getuigenis
Hebr. 12 : 28 onwankelbaar koninkrijk: ontvangen: door ons
Hebr. 10 : 23 onwankelbaar vasthouden
Luk. 6 : 48 onwankelbaar
Jer. 23 : 19 onweder fig. toorn God
Jer. 23 : 19 onweder pijnlijk –
Jer. 23 : 19 onweder van God uitgegaan zal blijven op het hoofd der goddelozen
Jer. 30 : 23 onweer fig. grimmigheid van God
Ps. 83 : 2 onweer gebruikt door God
Jes. 29 : 6 onweer God bezoekt met -
Job 37 : 2 v onweer goddelijk verschijnsel
Jer. 25 : 32 onweer groot – zal er verwekt worden van de zijden der aarde
Jes. 54 : 11 onweer kan iemand voortdrijven
Job 37 : 5 onweer niet begrijpen
Job 37 : 13 onweer onweerswolk tot roede mogelijk gebruikt door God
Jer. 30 : 23 onweer van de HEER
Opb. 4 : 5 onweer zinnebeeld van Gods strafgericht
Ps. 29 : 3 v onweer
Jes. 14 : 24 , 27 onweerstaanbaar God
1 Cor. 15 : 34 onwetend aangaande God: sommige christenen
Hand. 1 : 7 onwetend apostelen - gelaten, door de Heer, omtrent iets
1 Tim. 1 : 14 onwetend iets (verkeerd) doen
Hebr. 13 : 2 onwetend iets doen: in neutrale zin hier
1 Tim. 1 : 13 onwetend iets verkeerds doen
1 Cor. 12 : 1 1 onwetend onwenselijk -
1 Thess. 4 : 13 onwetend wij willen niet dat u - bent aangaande hen die ontslapen
Joh. 7 : 52 onwetend
Hebr. 5 : 2 onwetende toegeeflijk zijn jegens de -n
2 Pe 3 : 16 onwetende verdraaien dingen van de Schrift
Rom. 1 : 14 onwetende versus wijze
1 Cor. 14 : 38 onwetende
Rom. 2 : 4 onwetendheid aangaande God: voorbeeld
Jer. 8 : 7 onwetendheid aangaande het recht van de HEER
Ex. 1 : 9 onwetendheid aangaande Jozef: bij de nieuwe koning van Egypte
Jer. 8 : 7 onwetendheid aangaande recht van Jahweh
Jes. 48 : 14 onwetendheid bij de mensen
Joh. 3 : 10 onwetendheid bij een leraar van Israël
Opb. 3 : 3 onwetendheid door slapen
1 Pe 1 : 14 onwetendheid en begeerte
Joh. 16 : 3 onwetendheid gelovigen worden gedood uit -
Gen. 20 : 5 onwetendheid geval: Abimelech
Gen. 31 : 32 onwetendheid geval: bijzondere -
Luk. 23 34 onwetendheid geval: die Jezus kruisigden
Hand. 3 : 17 onwetendheid gevolg
Joh. 16 : 2 onwetendheid gevolg: moord
Ef. 4 : 18 onwetendheid in de volken
Ps. 92 : 7 onwetendheid omtrent God
Joh. 8 : 14 onwetendheid omtrent Jezus: bij de farizeeën
2 Thess. 1 : 8 onwetendheid schuldige
Hand. 17 : 30 onwetendheid tijden der -
1 Pe 2 : 15 onwetendheid van de dwaze mensen
Joh. 15 : 21 onwetendheid van de wereld: zij kent God niet
Luk. 20 7 onwetendheid veinzen: aangaande Johannes
Joh. 12 : 35 onwetendheid wie in de duisternis wandelt weet niet waar hij heengaat
Spr. 7 : 23 onwetendheid zondigen uit -
Jer. 5 : 4 onwetenheid aangaande Gods weg en recht: gevolg: dwaas handelen
Jes. 42 : 16 onwetenheid bij blinden
Mark. 4 : 27 onwetenheid niet weten hoe een plant groeit
Ps. 147 : 20 onwetenheid volken kennen Gods rechten niet
2 Cor. 12 : 11 onwijs geworden: schijnbaar: Paulus
Hos. 13 : 13 onwijs kind
Deut. 32 : 6 onwijs volk: Israël
2 Cor. 11 : 16 onwijs zijn
Spr. 14 : 18 onwijze erft dwaasheid
Ef. 5 : 15 onwijze wandelen als -n
Jer. 2 : 20 onwil geval: Israëls onwil om God te dienen
Jes. 42 : 24 onwil om in Gods wegen te gaan
Hebr. 3 : 6 onwrikbaar vasthouden: de vrijmoedigheid en het roemen in de hoop
Hag. 1 : 10 onzegen oorzaak: verwaarlozing van de bouw van Gods huis
Hag. 1 : 6 onzegen
2 Kon. 2 : 10 onzekerheid geval bij Elia
1 Tim. 6 : 17 onzekerheid hoop vestigen op de - van rijkdom
1 Tim. 6 : 17 onzekerheid rijkdom: vestig je hoop niet op de - van de rijkdom
Spr. 14 : 32 onzekerheid van de goddeloze
Luk. 20 7 onzekerheid zie Zekerheid
Col. 1 : 15 onzichtbaar God is -
1 Tim. 1 : 17 onzichtbaar God is -
Luk. 24 : 31 onzichtbaar Jezus werd – voor hen
Hebr. 4 : 13 onzichtbaar schepsel: geen schepsel is voor Hem onzichtbaar
Hebr. 11 : 3 onzichtbaar wat men ziet is ontstaan uit wat niet zichtbaar is
Hebr. 11 : 1 onzichtbaar
Hebr. 11 : 27 Onzichtbare God is de –
Num. 21 : 31 onzienlijk engel die aanvankelijk niet gezien werd
onzienlijk zie Onzichtbaar
2 Cor. 4 : 18 onzienlijke dingen
2 Cor. 11 : 23 onzinnige spreken als een -
Deut. 28 : 34 onzinnigheid als gevolg van een straf
2 Tim. 3 : 9 onzinnigheid duidelijk worden zal hun -
Pred. 7 : 25 onzinnigheid dwaasheid der -en
Pred. 1 : 17 onzinnigheid kennen
Deut. 28 : 28 onzinnigheid straf hier
Jes. 32 : 3 oog afwenden van de ogen
Ps. 145 : 15 oog aller ogen wachten op U
Pred. 5 : 10 oog begeerte der -
Pred. 2 : 10 oog begeerte der ogen
1Jo 2 : 16 oog begeerte van de ogen
Mark. 8 : 23 oog bespuwd door Jezus
Spr. 7 : 2 oog bewaren
Ps. 69 : 4 oog bezweken ogen
Deut. 28 : 65 oog bezwijking der ogen
Spr. 28 : 22 oog boos -
Deut. 15 : 9 oog boos - tegen iem.
Matth. 20 : 15 oog boos -: afgunst
Mark. 7 : 21 oog boos -: oorsprong hart
Matth. 6 : 22 oog bron van duisternis
Deut. 34 : 7 oog donker worden: blind worden
Ps. 94 : 9 oog door God geformeerd
Ps. 69 : 24 oog duister: laat hun ogen duister worden
Hgl 1 : 15 oog duivenogen
Matth. 6 : 22 oog eenvoudig
Luk. 11 : 34 oog eenvoudig versus boos
Rom. 11 : 8 oog fig. ogen die niet zien
2 Cor. 4 : 18 oog geestelijk -: richten op de onzienlijke dingen
Opb. 3 : 18 oog geestelijke ogen
Hand. 28 : 27 oog geestelijke ogen sluiten
Jes. 44 : 18 oog geestelijke ogen van de afgodenmakers zijn bestreken
Matth. 13 : 16 oog gelukkige ogen
Spr. 20 : 12 oog gemaakt door God
Gen. 3 : 7 oog geopend worden der ogen
Spr. 4 : 21 oog God: laat Gods woorden niet wijken van je ogen
2 Kron. 16 : 9 oog Gods -en doorlopen de ganse aarde, om
Ex. 33 : 16 oog Gods ogen: daarin is genade
1 Kon. 9 : 3 oog hart en ogen
Job 31 : 7 oog hart kan ogen navolgen
Jes. 60 : 4 oog hef uw ogen romdom op
Spr. 15 : 30 oog het licht der -en verblijdt het hart
Spr. 6 : 17 oog hoge -en
Ps. 131 : 1 oog hoge ogen
Spr. 30 : 13 oog hoge ogen
Luk. 24 : 16 oog hun ogen werden ervan weerhouden Hem te herkennen
1 Sam. 8 : 6 oog in de ogen van iem.: naar het oordeel van iem.
Spr. 30 : 12 oog in eigen -en: rein zijn
Spr. 20 : 8 oog koning: de ogen van de koning ten gerichte
Deut. 28 : 54 v oog kwaad -
Spr. 3 : 21 oog laat de wijsheid niet afwijken van uw ogen
Spr. 4 : 25 oog laat uw ogen rechtuit zien
Matth. 6 : 22 oog lamp van het lichaam
Luk. 11 : 34 oog lamp van het lichaam
Job 16 : 20 oog mijn - druipt tot God
Hgl 5 : 11 oog ogen als der duiven
Hgl 6 : 5 oog ogen die geweld aandoen
Ez. 12 : 2 oog ogen die niet geestelijk zien
Jer. 5 : 21 oog ogen hebben en niet zien
Gen. 21 : 16 oog ogen openen door God: Hagars ogen
Gen. 21 : 19 oog ogen openen door God: Hagars ogen
Hand. 26 : 17 oog ogen openen: opdracht aan Paulus
Jes. 6 : 10 oog ogen sluiten
Spr. 16 : 30 oog ogen sluiten: om verkeerdheden te bedenken
Jes. 33 : 15 oog ogen toesluiten om het kwaad niet aan te zien
Richt. 16 : 21 oog ogen uitgestoken: bij Simson
Spr. 27 : 20 oog ogen van de mens onverzadigbaar
Ef. 1 : 18 oog ogen van het hart: verlichte ogen
Jes. 29 : 10 oog ogen van Israël toesluiten door God
1Jo 2 : 11 oog ogen verblind door de duisternis
Rom. 11 : 10 oog ogen verduisterd
Spr. 29 : 13 oog ogen verlichten door God
Luk. 24 : 31 oog ogen werden geopend en zij herkenden Hem
Gen. 48 : 10 oog ogen zwaar van ouderdom: Jakobs ogen
Ps. 119 : 18 oog ontdekken: ontdek mijn ogen opdat ik aanschouwe
Ps. 141 : 8 oog op U zijn mijn ogen, HERE: op U betrouw ik
2 Kon. 6 : 20 oog openen der ogen:dat men ziet: het Syrische heir
Joh. 9 : 30 oog openen van -en: door Jezus
Matth. 20 : 33 oog openen van de ogen van blinden: door de Heer
Joh. 9 : 14 oog openen van ogen van een blinde: door Jezus
Jes. 42 : 7 oog openen: door Christus
2 Kon. 6 : 17 oog openen: tot helderziendheid: Elisa's knecht
1 Kron. 21 : 16 oog opening der ogen om een engel te zien
2 Kon. 6 : 17 oog opening van de ogen: om verborgen dingen te zien
Ps. 123 : 1 oog opheffen tot God
2 Pe 2 : 14 oog overspelige ogen
Spr. 23 : 29 oog roodheid van ogen
Matth. 13 : 15 oog sluiten van ogen: geestelijk
Luk. 6 : 41 oog splinter of balk in het -
Matth. 18 : 9 oog uittrekken
Hgl 4 : 9 oog van de bruid nam het hart van de bruidegom
Mark. 8 : 18 oog van het hart
Job 31 : 1 oog verbond met mijn -en
Luk. 19 42 oog verborgen voor uw ogen
Job 17 : 7 oog verdonkerd door verdriet
Ez. 20 : 7 oog verfoeiselen der -en: afgodsbeelden
Ez. 1 : 18 oog vol ogen waren de velgen van Gods troonwagen
Ps. 119 : 37 oog wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien
Pred. 1 : 8 oog wordt niet verzadigd met zien
Ps. 123 : 1 v oog zien op God
Deut. 29 : 4 oog zien: ogen die niet zien
Spr. 28 : 27 oog zijn ogen verbergen voor ellende
2 Pe 2 : 14 oog zondigen met de ogen
Ez. 23 : 27 oog zondigen met de ogen: afleren
Matth. 26 : 43 oog zwaar: ogen van de discipelen waren zwaar geworden
Deut. 32 : 10 oogappel Israël Gods oogappel
2 Pe 1 : 16 ooggetuige van Jezus’ majesteit
Gal. 4 : 15 oogkwaal Paulus leed waarschijnlijk aan -
Spr. 30 : 13 ooglid verheven oogleden
Mal. 3 : 11 oogst bewaren: door God
Lev. 25 : 21 oogst buitengewoon rijke oogst door Gods zegen
Jer. 12 : 13 oogst doornen in plaats van het gezaaide tarwe
Ex. 23 : 16 oogst feest van de –
Joel 3 : 13 oogst fig.
Joh. 4 : 35 oogst fig. – van mensen
Matth. 13 : 39 v oogst fig. voleinding van de eeuw
Lev. 26 : 20 oogst geen -
Luk. 10 : 2 oogst heer van de -
Jes. 5 : 10 oogst magere -
Deut. 28 : 38 v oogst mislukte -en als straf
Jer. 8 : 13 oogst mislukte -n
Gen. 26 : 12 oogst rijke -: zegen van God
Matth. 13 : 30 oogst scheiding tarwe en dolik, verzameling
Opb. 14 : 15 oogst van de aarde
Mal. 3 : 11 oogst van de wijnstok
Luk. 10 : 2 oogst van zielen
Ruth 2 : 21 oogst voleindigen
Jer. 8 : 20 oogst voorbijgaande
Mark. 4 : 29 oogst wanneer de vrucht zich voordoet
Lev. 19 : 9 oogst wet van de oogst
Gen. 8 : 22 oogst
Ex. 34 : 21 oogst
Jak. 5 : 4 oogsten akkers –
Luk. 6 : 44 oogsten druiven -
Joh. 4 : 35 oogsten geestelijk -
Gal. 6 : 9 oogsten geestelijk -
Gal. 6 : 8 oogsten uit de Geest eeuwig leven -
Gal. 6 : 7 oogsten wat een mens zaait zal hij oogsten
Deut. 16 : 9 oogsttijd aanvang
Lev. 26 : 5 oogsttijd diverse -en
Spr. 27 : 25 oogsttijd
Gen. 32 : 14 ooi ooien en rammen
Jer. 8 : 7 ooievaar neemt tijd van zijn aankomst waar
Gen. 21 : 28 ooilam
Ps. 94 : 9 oor door God geplant
Deut. 15 : 17 oor doorpriemen
Rom. 11 : 8 oor fig. oren die niet horen
Luk. 8 : 8 oor functie van de oren: om mee te horen
Jes. 59 : 1 oor functie: doen horen
Opb. 2 : 17 oor geestelijk -
Opb. 3 : 13 oor geestelijk -
Spr. 20 : 12 oor gemaakt door God
Opb. 2 : 7 oor hebben
Opb. 13 : 9 oor hebben: als iemand een oor heeft, laat hij horen
Deut. 29 : 4 oor horen: oren die niet horen
Spr. 22 : 17 oor neig uw oor en hoor …
Jer. 7 : 24 oor neigen tot God: nalaten
Jer. 17 : 23 oor neigen: niet
Jer. 35 : 15 oor neigen: niet doen
Neh. 9 : 30 oor neigen: niet neigen
Jes. 55 : 3 oor neigt uw - en komt tot Mij
Mark. 4 : 9 oor om te horen
Jes. 48 : 8 oor openen
Ez. 12 : 2 oor oren die niet geestelijk horen
Opb. 3 : 22 oor oren hebben
Jer. 5 : 21 oor oren hebben en niet horen
Deut. 1 : 45 oor oren neigen tot: door God: geval dat Hij het niet doet
2 Kron. 24 : 19 oor oren niet neigen: naar de profeten
Hand. 28 : 27 oor oren zijn hardhorend geworden
Jes. 6 : 10 oor oren zwaar maken
Jes. 33 : 15 oor stoppen, om geen bloedschulden te horen
Hand. 7 : 57 oor toestoppen van de oren: door het Sanhedrin
Matth. 13 : 9 oor wie oren heeft laat hij horen
Luk. 9 : 44 oor woorden van God in je oren leggen
Pred. 1 : 8 oor wordt niet vervuld van horen
Spr. 26 : 20 oorblazer verwekt gekijf
Spr. 26 : 22 oorblazer
1 Kron. 16 : 33 oordeel - der aarde
1 Kron. 21 : 12 oordeel 3 soorten -: honger,pestilentie,strijd
Joh. 5 : 45 oordeel aanklacht door Mozes
2 Kron. 12 : 7 oordeel afgewend: door bekering
Pred. 8 : 11 oordeel als straf
Jes. 30 : 16 oordeel beginselen van goddelijk oordeel
Matth. 21 : 12 oordeel begint bij Gods huis
2 Pe 2 : 4 oordeel bewaard tot het -: gevallen engelen
Spr. 11 : 4 oordeel bezit redt niet uit het -
Rom. 2 : 16 oordeel boodschap van oordeel onderdeel van evangelie
Jak. 2 : 12 - 13 oordeel christen geoordeeld door de wet van de vrijheid
Matth. 12 : 18 oordeel Christus zal - de volken verkondigen
Matth. 12 : 20 oordeel Christus zal het - uitvoeren tot overwinning
Joh. 5 : 30 oordeel Christus' -: rechtvaardig
Joh. 5 : 30 oordeel Christus' -: rechtvaardig
2 Pe 2 : 9 oordeel dag van -
Matth. 11 : 22 , 24 oordeel dag van het -
Luk. 10 : 12 , 14 oordeel dag van het -
2 Pe 3 : 7 oordeel dag van het -
Rom. 2 : 16 oordeel dag van het -: ook het verborgene van de mens wordt geoordeeld
Rom. 2 : 12 oordeel dag van het -: rol van de wet voor de Jood
Rom. 2 : 15 oordeel dag van het -: wat er in het innerlijk van de heiden gebeurt
Matth. 10 : 15 oordeel dag van het –
Matth. 12 : 36 v oordeel dag van het oordeel
1Jo 4 : 17 oordeel dag van het oordeel: opdat wij vrijmoedigheid hebben in de dag van het -
Ps. 1 : 5 oordeel de goddelozen zullen niet bestaan in het gericht
Joh. 5 : 29 oordeel de opstanding van het -
Jes. 26 : 20 v oordeel der aarde
Jes. 59 : 18 v oordeel der aarde
Job 9 : 4 v oordeel der aarde (associatie)
1 Thess. 1 : 10 oordeel der aarde: Jezus redt ons van de komende toorn
Ps. 149 : 6 v oordeel der volken: door Gods gunstgenoten
Joh. 15 : 22 oordeel der wereld
Jak. 2 : 13 oordeel der wet
Jer. 26 : 11 oordeel des doods
Jer. 26 : 16 oordeel des doods
Jer. 26 : 16 oordeel discussie over - aan Jeremia
Jer. 7 : 33 oordeel dode lichamen tot spijze der dieren
Ez. 20 : 26 oordeel doel: weten dat God de HEERE is
1 Kon. 19 : 17 oordeel dood door het zwaard
Deut. 21 : 22 oordeel dood: oordeel des doods
Matth. 3 : 12 oordeel door Christus
Opb. 19 : 15 oordeel door Christus
Matth. 25 : 30 oordeel door Christus en uitvoering
Rom. 2 : 16 oordeel door Christus Jezus
Joh. 5 : 27 oordeel door de Zoon van God
1 Pe 4 : 5 oordeel door God
Jes. 3 : 13 oordeel door God over de volken
Richt. 10 : 7 oordeel door God: heerschappij der vijanden
Deut. 7 : 10 oordeel door God: over degenen die Hem haten
Joz. 11 : 20 oordeel door God: verstokken en dan uitroeien
Jes. 66 : 4 oordeel door God: wat men vreest, gebeurt
Matth. 11 : 22 oordeel draaglijk zijn
Luk. 10 : 14 oordeel draaglijker in het -
Gal. 5 : 10 oordeel dragen: door de dwaalleraar
Ez. 7 : 15 oordeel drie soorten –
Hebr. 6 : 2 oordeel eeuwig -
Opb. 19 : 3 oordeel eeuwig -: van de Grote Hoer
Jes. 59 : 12 oordeel eind-: zonden getuigen tegen ons
Col. 3 : 25 oordeel eindoordeel
2 Pe 2 : 9 oordeel en straf
Rom. 2 : 6 oordeel en vergelding naar werken
Spr. 13 : 23 oordeel gebrek van -
Opb. 20 : 4 oordeel gegeven aan de heiligen
1 Tim. 5 : 24 oordeel gericht: over de zonden
1 Kon. 3 : 28 oordeel geval: Salomo's oordeel over de zaak van de twee hoeren
Mal. 2 : 17 oordeel God des -s
Jer. 12 : 1 oordeel God ter verantwoording geroepen om Zijn oordelen
Ez. 33 : 29 oordeel God wil bekend worden
1 Pe 4 : 17 oordeel Gods - begint bij het huis van God
Rom. 11 : 33 oordeel Gods - en zijn ondoorgrondelijk
Jes. 5 : 12 oordeel Gods - niet opmerken
Spr. 12 : 2 oordeel Gods - over goeden en leugenaars
2 Kon. 24 : 2 oordeel Gods -: door vijandige legers
1 Kron. 16 : 12 oordeel Gods -en en wonderen
Ps. 105 : 5 oordeel Gods -en en wonderen
1 Kron. 16 : 14 oordeel Gods -en zijn over de ganse aarde
Ps. 105 : 7 oordeel Gods -en zijn over de hele aarde
Opb. 19 : 2 oordeel Gods -en zijn waarachtig en rechtvaardig
Ps. 105 : 5 oordeel Gods -en: gedenkt ze
Jer. 15 : 2 oordeel Gods -sinstrumenten
Ez. 21 : 3 oordeel Gods – trof ook de rechtvaardige
1 Pe 4 : 17 oordeel Gods –: lijden
Jer. 18 : 8 oordeel Gods woord van - : verlossing mogelijk
Joh. 5 : 22 oordeel hele – is aan de Zoon gegeven
Joh. 3 : 18 oordeel het -: inhoud van het -
Ez. 5 : 17 oordeel honger, boosgedierte, ziekte, zwaard
Pred. 12 : 14 oordeel ieder werk komt in het -
Ps. 107 : 34 oordeel in de vorm van natuurrampen
1 Tim. 3 : 6 oordeel in een - vallen
Joh. 5 : 24 oordeel in het - komen: wie niet
Luk. 23 : 40 oordeel in hetzelfde - zijn
Jes. 41 : 15 v oordeel instrument: Israël
Jer. 38 : 2 oordeel instrumenten van -
Jer. 14 : 12 oordeel instrumenten: zwaard, honger, pestilentie
Luk. 3 : 9 oordeel is nabij
Deut. 31 : 17 oordeel Israël tot voedsel overgegeven
Deut. 31 : 17 oordeel Israël: kwaden en benauwdheden
Luk. 20 18 oordeel ivm houding t.o. Christus
Jes. 66 : 4 oordeel loon naar werken
Mark. 4 : 24 oordeel maatstaf: eigen
Joh. 5 : 27 oordeel macht om – uit te oefenen: gegeven aan de Zoon
Ez. 28 : 23 oordeel middel: pestilentie, strijd
Hebr. 9 : 27 oordeel na het sterven komt het -
Matth. 3 : 10 oordeel nabij
Jak. 5 : 12 oordeel onder een - vallen: door de gelovigen
Rom. 13 : 2 oordeel ontvangen
1 Kron. 16 : 12 oordeel oordelen: van Gods mond
Joh. 12 : 47 v oordeel op de laatste dag: door Christus' woorden
Luk. 12 : 2 oordeel openbaring van de verborgen dingen
Matth. 12 : 42 oordeel opgewekt worden in het -
Luk. 11 : 31 oordeel opgewekt worden in het -: koningin van het Zuiden
Luk. 11 : 32 oordeel opstaan in het -
Matth. 12 : 41 oordeel opstaan in het oordeel
Luk. 11 : 29 v oordeel opwekken in het -: mannen van Nineve, koningin van het Zuiden
Jer. 39 : 18 oordeel over de aarde: de schapen vgl. Ebed-Melech, Jer. 38:7-13,39:16-18
Luk. 19 27 oordeel over hen die Christus heerschappij verwerpen
Matth. 12 : 36 oordeel over woorden
Jud : 9 oordeel overlaten aan God
Joh. 16 : 8 oordeel overtuigen van -
Joh. 16 : 11 oordeel overtuigen van -: door de Voorspraak
1 Sam. 12 : 7 oordeel rechten over de gerechigheden des HEEREN
Gal. 6 : 7 oordeel rechtsregel
2 Thess. 1 : 5 oordeel rechtvaardig - van God: geval
Rom. 2 : 5 oordeel rechtvaardig - van God: wordt op een dag geopenbaard
Job 29 : 14 oordeel rechtvaardig -: van Job
Rom. 3 : 8 oordeel rechtvaardig –
Jak. 2 : 13 oordeel roemen tegen -: barmhartigheid roemt tegen -
2 Kon. 25 : 6 oordeel spreken: tegen de koning van Juda
Jer. 34 : 17 oordeel straffen Gods
Jak. 3 : 1 oordeel strenger - ontvangen
Jud : 15 oordeel ten aanzien van de werken
Jud : 15 oordeel ten aanzien van de woorden
Jud : 4 oordeel tevoren tot een - opgeschreven zijn
Hand. 24 : 25 oordeel toekomstig -
2 Cor. 5 : 14 oordeel tot een - komen
Rom. 14 : 13 oordeel tot een – komen
Mark. 4 : 37 oordeel type
Pred. 8 : 11 oordeel uitgesteld
2 Kron. 32 : 21 oordeel uitgesteld: geval Sanherib
Jud : 15 oordeel uitoefenen: over elke ziel
Matth. 15 : 13 oordeel uitrukken van een verkeerde plant
Jer. 4 : 12 oordeel uitspreken: door God
Gen. 19 : 14 oordeel uitvoeren: door engelen
2 Kron. 24 : 23 oordeel uitvoeren: door vreemde volkeren
2 Kron. 22 : 8 oordeel uitvoeren: tegen een huis
2 Kron. 24 : 24 oordeel uitvoeren: tegen Juda: door Syrie
Zef. 3 : 8 oordeel uitvoering
Opb. 14 : 7 oordeel uur van Gods -
Hand. 16 : 15 oordeel van - zijn dat …
Jud : 6 oordeel van [de] grote dag
2 Sam. 22 : 38 v oordeel van de aarde: door Christus
Opb. 20 : 12 oordeel van de grote, witte troon
Matth. 23 : 33 oordeel van de hel
Joh. 12 : 31 oordeel van deze wereld: nu
Jer. 25 : 29 oordeel van God begint bij Zijn huis
Rom. 2 : 2 oordeel van God over hen die zondigen
Rom. 2 : 9 oordeel van God: begint bij de Jood
Rom. 2 : 3 oordeel van God: daaraan niet ontkomen
Neh. 9 : 30 oordeel van God: door Hem uitgesteld: aangaande Israël
Rom. 2 : 6 oordeel van God: ieder vergelden naar zijn werken
Luk. 11 : 42 oordeel van God: uit liefde
Rom. 2 : 11 oordeel van God: zonder aanzien des persoons
Jak. 5 : 9 , 12 oordeel van heiligen: onder een - vallen
Pred. 12 : 14 oordeel van het verborgene
Jud : 9 oordeel van lastering
Joh. 7 : 24 oordeel velt een rechtvaardig –
Ps. 107 : 40 oordeel verachting krijgen de prinsen
Luk. 11 : 31 v oordeel veroordelen in het -
Joh. 5 : 29 oordeel versus leven
Hebr. 10 : 27 oordeel verwachting van -
2 Pe 2 : 3 oordeel voor valse leraars
Rom. 13 : 2 oordeel voor zichzelf ontvangen
Richt. 3 : 12 oordeel vorm: strijd: geval: de moabiet Eglon
Jer. 18 : 21 oordeel vormen van -
Ez. 33 : 27 oordeel vormen: zwaard, wild gedierte, pestilentie
Hebr. 10 : 27 oordeel vuur
Jak. 3 : 1 oordeel wij zullen een - ontvangen
2 Sam. 12 : 5 oordeel zelf-
Pred. 7 : 22 oordeel zelf- (toepassing)
Spr. 27 : 12 oordeel zich verbergen voor het -
oordeel zie ook Gericht
oordeel zie ook Vergelding, vergelden
Ps. 104 : 34 oordeel zondaars, goddelozen zullen verdaan worden
Ez. 6 : 11 oordeel zwaard, honger, pestilentie
Ez. 12 : 16 oordeel zwaard, honger, pestilentie
Mark. 12 : 40 oordeel zwaarder -
Luk. 20 47 oordeel zwaarder - ontvangen
2 Pe 2 : 20 - 21 oordeel zwaarder – (associatie)
Matth. 5 : 22 oordeel
Luk. 11 : 20 oordeel
Luk. 13 : 3 oordeel
Rom. 5 : 16 oordeel
Rom. 3 : 7 oordelen als zondaar geoordeeld worden
Rom. 2 : 1 oordelen ander -
Rom. 14 : 4 oordelen andersmans huisknecht
Rom. 14 : 10 oordelen broeder –: is niet goed
Hebr. 13 : 4 oordelen christenen: kunnen geoordeeld worden, vgl. 12:29
Joh. 8 : 15 oordelen Christus oordeelde niemand
Opb. 20 : 12 v oordelen de doden geoordeeld naar hun werken
Opb. 20 : 12 oordelen de doden geoordeeld volgens de boeken
Opb. 11 : 18 oordelen de doden zullen geoordeeld worden
Joh. 3 : 18 oordelen de gelovige wordt niet geoordeeld
Jes. 54 : 17 oordelen de rechtvaardigen zullen - (toepassing)
Joh. 3 : 17 oordelen de wereld -
Joh. 3 : 18 oordelen die niet gelooft is al geoordeeld
2 Tim. 4 : 1 oordelen door Christus Jezus: levenden en doden
Joh. 8 : 16 oordelen door Christus: met de Vader
Opb. 2 : 4 oordelen door Christus: van ons
Joh. 8 : 16 oordelen door Christus: waar oordeel
Luk. 22 30 oordelen door de heiligen
Joh. 5 : 22 oordelen door de Vader: niemand
Rom. 2 : 12 oordelen door de wet
Rom. 14 : 3 oordelen door de zwakke broeder: niet doen
Matth. 7 : 1 oordelen door een mens: van een mens: doe dat niet, opdat je niet geoordeeld wordt
Ps. 82 : 1 oordelen door God
1 Cor. 5 : 13 oordelen door God
Opb. 16 : 5 oordelen door God
Opb. 18 : 8 oordelen door God
1 Pe 1 : 17 oordelen door God de Vader: naar het werk van ieder
2 Thess. 2 : 12 oordelen door God: allen die de waarheid niet hebben geloofd
Ez. 11 : 8 oordelen door God: brengen wat de geoordeelde vreest
Pred. 3 : 17 oordelen door God: de recthvaardige en de goddeloze
Ez. 7 : 3 oordelen door God: doel: vergelden en doen weten
Rom. 2 : 16 oordelen door God: door Christus Jezus
Ps. 82 : 8 oordelen door God: het aardrijk
Opb. 6 : 10 oordelen door God: hierom gevraagd door de martelaren
Matth. 7 : 2 oordelen door God: met ons oordeel over anderen
1 Pe 1 : 17 oordelen door God: naar ieders werk
Ez. 7 : 27 oordelen door God: naar werken, naar 'hun' recht
Jer. 18 : 11 oordelen door God: niet met genoegen
Mark. 4 : 24 oordelen door God: ons: naar onze eigen maat
1 Pe 2 : 23 oordelen door God: rechtvaardig
Jer. 17 : 10 oordelen door God: rekening houdend met beweegredenen
1 Pe 1 : 17 oordelen door God: zonder aanzien des persoons
Joh. 12 : 48 oordelen door Gods woord dat je verworpen hebt
Hebr. 4 : 12 oordelen door het woord van God: de gedachten en overleggingen van het hart
Opb. 19 : 11 oordelen door Jezus
Joh. 8 : 26 oordelen door Jezus: "Ik heb veel over u te oordelen"
1 Sam. 2 : 25 oordelen door mensen over een mens
Jak. 4 : 11 oordelen een broeder -
2 Kon. 3 : 19 oordelen een volk oordelen door een ander volk of volken: geval: Moab
Rom. 2 : 1 oordelen en veroordelen
1 Pe 4 : 6 oordelen geoordeeld naar mens, in vlees
2 Sam. 14 : 13 oordelen geoordeeld worden naar je eigen woorden (oordeel)
Num. 14 : 28 oordelen geoordeeld worden naar je eigen woorden: geval
Jak. 2 : 12 oordelen geoordeeld worden: door de wet van de vrijheid
Matth. 26 : 66 oordelen geval
1 Cor. 5 : 3 oordelen geval van noodzakelijk – van een broeder
Opb. 19 : 2 oordelen God heeft de grote hoer geoordeeld
Hand. 17 : 31 oordelen God oordeelt het aardrijk door Jezus Christus
Rom. 3 : 4 oordelen God wordt geoordeeld
Joh. 8 : 50 oordelen God zal -
Rom. 3 : 6 oordelen God zal de wereld -
Hebr. 10 : 30 oordelen God zal Zijn volk oordelen
Jud : 5 oordelen God: zijn volk: waarschuwing voor ons
1 Cor. 5 : 12 oordelen hen die binnen zijn –
1 Cor. 5 : 12 oordelen hen die buiten zijn niet –
Joh. 18 : 31 oordelen iemand oordelen naar de Joodse wet
Jer. 14 : 16 oordelen Ik zal hun boosheid over hen uitstorten
Joh. 5 : 30 oordelen in afhankelijkheid: Christus
Matth. 12 : 28 oordelen in toekomst
Luk. 7 : 43 oordelen juist -
Col. 2 : 16 oordelen laat niemand u oordelen inzake eten, drinken enz.
Luk. 19 22 oordelen naar de woorden van je eigen zul je geoordeeld worden
Lev. 20 : 25 oordelen naar Gods norm
Joh. 8 : 15 oordelen naar het vlees
Jak. 4 : 12 oordelen naaste -: niet doen!
Joh. 12 : 47 v oordelen niet - : door Jezus
Rom. 14 : 13 oordelen niet –: laten wij niet meer elkaar –
Joh. 7 : 24 oordelen niet naar het aanzien, maar rechtvaardig
Ps. 82 : 2 oordelen onrechtvaardig -
Zach. 8 : 16 oordelen oordeelt de waarheid
Zach. 8 : 16 oordelen oordeelt een oordeel van vrede
Matth. 13 : 29 oordelen oordeelt niet
Luk. 6 : 37 oordelen oordeelt niet en u zult geenszins worden geoordeeld
Jak. 5 : 9 oordelen opdat u niet geoordeeld wordt: zucht niet tegen elkaar, broeders
Spr. 31 : 9 oordelen rechtvaardig -
1 Pe 2 : 23 oordelen rechtvaardig –:door God
Jes. 5 : 3 v oordelen tussen God en Zijn wijngaard
Matth. 19 : 28 oordelen twaalf stammen van Israël -
Luk. 12 : 57 oordelen uit uzelf: wat recht is
Jes. 5 : 3 v oordelen verzoek om te -
1 Cor. 6 : 2 oordelen wereld: de heiligen zullen de wereld oordelen
Jak. 4 : 11 oordelen wet -
Matth. 11 : 4 v oordelen zelf - op grond van feiten
Rom. 14 : 22 oordelen zichzelf –
Richt. 15 : 3 oordelen zichzelf onschuldig -
1 Pe 1 : 17 oordelen zonder aanziens des persoons: door God de Vader
Luk. 6 : 42 oordelen
Jes. 3 : 19 oorhanger
1 Sam. 25 : 28 oorlog -en des HEREN
2 Kron. 28 : 6 oorlog 120.000 doden op één dag
2 Sam. 10 : 6 oorlog aanleiding: gering soms
Jes. 2 : 4 oorlog afgeschaft door God
1 Kon. 19 : 20 oorlog alliantie van 32 koningen
Deut. 28 : 41 oorlog als plaag
Jer. 4 : 19 , 21 oorlog banier, bazuin, krijgsgeschrei
2 Kon. 6 : 25 oorlog belegeren: veroorzaakt honger: Samaria
Deut. 20 : 19 v oorlog belegering stad
Jes. 19 : 2 oorlog burger-: door God verwekt
Jes. 3 : 5 oorlog burger-: straf God
Jer. 40 : 9 oorlog dient de koning van Babel
Opb. 16 : 14 oorlog door demonische invloed
Job 1 : 15 oorlog door duivel ingegeven (toepassing)
Jes. 37 : 26 oorlog door God bestemd: Assyrie's optreden
Joz. 11 : 20 oorlog door God bewerkt
2 Kon. 15 : 37 oorlog door God bewerkt doordat hij een vreemde koning ten strijde zendt
Matth. 22 : 7 oorlog door God gebruikt
1 Kron. 14 : 15 oorlog door God gevoerd
Amos 4 : 10 oorlog door God gezonden
Opb. 19 : 19 oorlog een na laatste -
2 Kron. 15 : 19 oorlog geen - tot een zekere tijd
Opb. 20 : 8 oorlog geinspireerd door de satan
Ps. 120 : 7 oorlog geneigd tot - voeren
2 Kron. 11 : 1 oorlog geoefend ten -
Matth 24 : 6 oorlog geruchten van -en
Micha 4 : 3 oorlog gestraft
Ps. 60 : 1 oorlog geval
Richt. 5 : 8 oorlog gevolg van afgoderij
Jes. 1 : 20 oorlog gevolg van ongehoorzaamheid
Richt. 9 : 23 oorlog gewekt door boze geest
Ps. 46 : 10 oorlog God doet -en ophouden
1 Kon. 20 : 20 oorlog God doet overwinnen door kleine kracht: gering aantal
1 Kon. 20 : 29 oorlog God geeft de overwinning
1 Kron. 5 : 20 oorlog God helpt in de -
2 Kron. 18 : 31 oorlog God hielp Josafat
1 Kon. 20 : 22 oorlog God leidt: voorbereiding
Richt. 4 : 6 oorlog God noemt benodigde aantal strijders
Richt. 4 : 15 v oorlog God verslaat de vijand
Hos. 2 : 17 oorlog God zal de - doen ophouden
1 Sam. 13 : 20 oorlog God zet vijand tegen zichzelf op
Ex. 17 : 16 oorlog Gods -: tegen Amalek
Joz. 10 : 11 oorlog Gods actieve aandeel
2 Kon. 10 : 32 oorlog Gods handelen daarin: geval
Richt. 7 : 22 oorlog Gods handeling: geval
Richt. 1 : 2 oorlog Gods leiding in - door Israël
1 Kon. 8 : 44 oorlog Gods leiding in de -
1 Kon. 20 : 14 oorlog Gods leiding in de -
2 Kron. 20 : 16 v oorlog Gods leiding in de -
1 Kron. 14 : 10 oorlog Gods leiding in een oorlog
2 Kon. 8 : 12 oorlog gruwelen
Jer. 6 : 4 oorlog heiligen
Joel 3 : 9 oorlog heiligt een krijg!
2 Kron. 20 : 22 oorlog hinderlaag zetten: door God
1 Kron. 12 : 33 oorlog houding in -: onwankelbaar hart
Matth 24 : 6 oorlog in de eindtijd -en
Jak. 4 : 1 v oorlog in de gemeente: oorzaak
Opb. 12 : 7 oorlog in de hemel
Luk. 21 9 oorlog in de toekomst
Luk. 21 11 oorlog in de toekomst -en
Jes. 19 : 2 oorlog koninkrijk tegen koninkrijk
Joz. 14 : 11 oorlog kracht tot de -
Opb. 20 : 8 oorlog laatste -
Richt. 3 : 2 oorlog leren: door God: aan Israël
Jes. 42 : 25 oorlog macht van de -
Richt. 20 : 17 oorlog mannen van -
Hos. 1 : 7 oorlog middelen
2 Kron. 20 : 23 oorlog onderlinge -
Spr. 31 : 3 oorlog oorlog voeren tegen koningen afgeraden
2 Kron. 12 : 2 oorlog oorzaak: Gods wet verlaten
Spr. 21 : 31 oorlog overwinning is des HEEREN
Opb. 19 : 11 oorlog rechtvaardige -
Jes. 66 : 16 oorlog rechtvaardige –
Ps. 47 : 10 oorlog schilden zijn Godes
Hebr. 11 : 34 oorlog sterk worden in -, door geloof
Job 27 : 14 oorlog straf Gods hier
2 Kron. 16 : 9 oorlog te wijten aan niet steunen op God, maar op iem. anders
Ps. 27 : 3 oorlog tegen mij opstaand
Luk. 14 : 31 oorlog ten - trekken
2 Kron. 24 : 23 oorlog tuchtmiddel
2 Kron. 33 : 11 oorlog tuchtmiddel Gods
Jes. 42 : 25 oorlog tuchtmiddel Gods
Deut. 28 : 25 oorlog verliezen als straf
1 Sam. 7 : 13 oorlog vernedering door nederlaag
Pred. 3 : 8 oorlog versus vrede
Jer. 40 : 9 oorlog verzet soms verkeerd
Deut. 28 : 49 oorlog vijand gezonden door God
Opb. 2 : 16 oorlog voeren door Christus
Opb. 19 : 11 oorlog voeren in gerechtigheid: door Jezus
Jak. 4 : 2 oorlog voeren: door christenen
Opb. 12 : 17 oorlog voeren: door de satan
2 Kon. 7 : 6 oorlog voeren: door God: middelen
Spr. 24 : 6 oorlog voeren: door wijze raadslagen
Spr. 20 : 18 oorlog voeren: met wijze raadslagen
Opb. 13 : 7 oorlog voeren: tegen de heiligen
Opb. 17 : 14 oorlog voeren: tegen het Lam
1 Sam. 15 : 6 oorlog volk sparen bij aanval op ander volk
Matth 24 : 7 oorlog volk zal opstaan tegen volk
1 Kon. 20 : 22 oorlog voorbereiding ten -
Jes. 12 : 4 oorlog voorbereiding: God regeert
2 Kron. 17 : 10 oorlog voorkomen: door God: verschrikking geven
Jer. 25 : 26 v oorlog wereld- vroeger
Opb. 6 : 4 oorlog wereldoorlog
Micha 5 : 10 oorlog werktuigen tot de - vernield door God
Deut. 20 : 10 oorlog wet: eerst vrede zoeken
Joz. 10 : 6 oorlog zich mengen in een oorlog: Jozua bij Gibeon
1 Sam. 17 : 47 oorlog zie ook Krijg
Deut. 20 : 11 v oorlog
2 Kron. 6 : 28 oorlog
Job 5 : 20 oorlog
Zach. 8 : 10 oorlog
Mark. 13 : 7 oorlog
Ps. 140 : 3 oorlogen alle dag samenkomen om te -
Jes. 41 : 12 oorlogen met Israël -
Joz. 8 : 2 oorlogsvoering God geeft aanwijzing voor -
2 Kron. 32 : 18 oorlogvoering psychologische -
Ex. 32 : 2 oorsierraad bij jongens
Ex. 35 : 22 oorsiersel oorsieraad, oorring
Matth. 21 : 25 oorsprong van de doop van Johannes
Ez. 34 : 8 oorzaak en gevolg
Ex. 23 : 29 oorzaak en gevolg: denken in: door God
Ez. 34 : 5 oorzaak en gevolg: ketting
Jes. 44 : 4 - 6 oorzaak primaire
Ex. 22 : 24 oorzaak primaire en secundaire –
2 Kon. 5 : 7 oorzaak tegen iemand - zoeken
Jer. 44 : 7 oorzaak tertiaire -
Ex. 10 : 13 oorzaak tweede oorzaak: geval: oostenwind
Ex. 10 : 19 oorzaak tweede oorzaak: westenwind
Hebr. 5 : 9 oorzaak van eeuwige behoudenis: Jezus
Joh. 9 : 10 oorzaak vraag naar –
Joh. 9 : 15 oorzaak vragen naar –
Jer. 16 : 10 oorzaak vragen naar de zedelijke – van rampspoed
Richt. 6 : 13 oorzaak vragen naar een (reeds geopenbaarde, zie vers 9) -
Gen. 42 : 21 v oorzaak zedelijke -
Joh. 15 : 25 oorzaak zonder – is Jezus gehaat
Matth. 24 : 27 oosten de bliksem gaat uit van het -
Ex. 38 : 13 oosten richting waar de zon opgaat
Matth. 2 : 2 oosten ster gezien in het oosten
Num. 2 : 3 oosten
Opb. 7 : 2 oosten
Jes. 2 : 6 Oosten geestelijk hoereren met wat uit het Oosten komt
Jes. 2 : 6 Oosten vervuld met goddeloosheid
Gen. 40 : 7 oostenwind verzengend
Job 27 : 20 oostenwind
1 Kron. 17 : 16 ootmoed Davids -
1 Kron. 29 : 14 ootmoed Davids -
Ps. 131 : 1 ootmoed Davids -
1 Pe 5 : 5 ootmoed en onderdanigheid
Gen. 32 : 10 ootmoed Jakob s -
Deut. 8 : 16 ootmoed ver-igen: door God
Deut. 8 : 2 v ootmoed verootmoedigen: door God
1 Pe 5 : 5 ootmoed versus hoogmoed
2 Kron. 6 : 14 ootmoed zich ver-igen: aanleiding
Lev. 16 : 31 ootmoed zich ver-igen: voorwaarde: rust
Lev. 16 : 29 ootmoed zich verootmoedigen: opdracht ivm verzoendag
Micha 6 : 8 ootmoedig wandelen met God
Spr. 11 : 2 ootmoedige versus hoovaardige
Spr. 11 : 2 ootmoedige wijsheid is met de -n
Luk. 15 : 14 op maken
2 Cor. 12 : 9 op mij: de kracht van Christus
Gen. 50 : 23 opa
Opb. 1 : 5 Opb. 1:5 leven - opstanding - heerschappij van Christus
Opb. 4 : 5 Opb. 4:4 troon van oordeel en toorn, vgl. 6:16
Opb. 22 : 8 Opb. auteur: Johannes
Opb. 22 : 18 Opb. beschrijft plagen
Opb. 22 : 16 Opb. bestemd voor de gemeenten
Opb. 22 : 7 Opb. boek: profetie van dit boek
Opb. 1 : 4 Opb. doelgroep
Opb. 1 : 11 Opb. is een getuigenis
Opb. 22 : 10 Opb. profetie
Ps. 127 : 2 opblijven laat -
Hebr. 13 : 9 opbouw methode van -: valse: spijswetten
1 Thess. 5 : 11 opbouwen bouwt elkaar op
Hand. 20 : 32 opbouwen door het woord van God
Hand. 9 : 31 opbouwen gemeente werd opgebouwd
2 Cor. 10 : 8 opbouwen gezag om af te breken
Hand. 20 : 32 opbouwen God is machtig op te bouwen
Col. 2 : 7 opbouwen in Christus opgebouwd worden
1 Cor. 8 : 1 opbouwen liefde bouwt op
Jud : 20 opbouwen op geloof
Ef. 2 : 22 opbouwen opgebouwd worden tot een woonplaats van God in [de] Geest
Spr. 14 : 1 opbouwen versus afbreken
2 Cor. 13 : 10 opbouwen versus afbreken
2 Cor. 10 : 8 opbouwen vs. afbreken
Jud : 20 opbouwen zichzelf -
1 Cor. 14 : 26 opbouwing laat alles in de samenkomst gebeuren tot -
Ef. 4 : 16 opbouwing lichaam van Christus
Col. 2 : 7 opbouwing maakt dankbaar
Rom. 14 : 19 opbouwing onderlinge – dienen
2 Cor. 12 : 19 opbouwing spreken tot -
Ef. 4 : 29 opbouwing spreken tot -
opbouwing tegengestelde: ondergang
Rom. 15 : 2 opbouwing tot - de naaste behagen
Ef. 4 : 12 opbouwing van het lichaam: door het werk van apostelen, profeten enz.
Rom. 15 : 28 opbrengst uit inzameling, collectes
Spr. 3 : 14 opbrengst van de wijsheid
Gen. 6 : 21 opdracht door God: om voedsel te verzamelen
Hand. 1 : 2 opdracht Jezus gaf -en
Jer. 26 : 2 opdracht profetische – aan Jeremia
Matth. 14 : 16 opdracht schijnbaar onmogelijk uit te voeren - van Jezus
Joh. 17 : 4 opdracht uitvoering: door Jezus
Hand. 26 : 12 opdracht van de overpriesters
Luk. 7 : 27 opdracht van Johannes de Doper
Hand. 14 : 26 opdragen aan de genade van God
Hand. 14 : 23 opdragen aan de Heer -
Hand. 20 : 32 opdragen aan God
Hand. 20 : 32 opdragen aan het woord van Gods genade
Hand. 15 : 40 opdragen door de broeders: aan de genade van de Heer
Mark. 5 : 24 opdringen een grote menigte drong tegen Jezus op
Spr. 27 : 5 openbaar begrip: vs. verborgen
Luk. 8 : 17 openbaar en verborgen
Rom. 10 : 20 openbaar God: – geworden aan hen die naar Mij niet vroegen
Matth. 12 : 16 openbaar maken
Ef. 5 : 13 openbaar maken: door het licht
Mark. 3 : 12 openbaar maken: Jezus - maken door hemzelf verboden aan de onreine geesten
Matth. 26 : 73 openbaar maken: zich verraden
1 Tim. 5 : 25 openbaar maken: zonden en goede werken
1 Tim. 5 : 25 openbaar versus verborgen
1Jo 3 : 10 openbaar waarin de kinderen van de duivel openbaar zijn
1Jo 3 : 10 openbaar waarin de kinderen van God openbaar zijn
Opb. 3 : 18 openbaar worden
2 Cor. 5 : 11 openbaar worden in gewetens
2 Cor. 5 : 11 openbaar worden voor God, vgl. vs. 10
1Jo 2 : 19 openbaar worden: antichristen dat ze niet van ons zijn
1 Cor. 11 : 19 openbaar worden: beproefden
2 Cor. 7 : 12 openbaar worden: bereidwilligheid
Joh. 1 : 31 openbaar worden: de Christus aan Israël: voorbereiden, faciliteren: door Johannes de Doper
Hand. 10 : 40 openbaar worden: door Jezus: na zijn opstanding
Opb. 15 : 4 openbaar worden: Gods gerechtigheden
Luk. 19 11 openbaar worden: Koninkrijk van God
Mark. 6 : 14 openbaar worden: naam van Jezus
Luk. 2 : 35 openbaar worden: overleggingen uit vele harten
Joh. 3 : 21 openbaar worden: van werken
2 Kon. 8 : 11 v openbaren a een ongelovige het kwaad dat deze zal doen
Matth. 13 : 11 openbaren aan de discipelen
Col. 1 : 26 openbaren aan Gods heiligen
1 Pe 1 : 12 openbaren aan profeten
Col. 1 : 27 openbaren begrip: bekend maken
Spr. 25 : 9 openbaren begrip: bekend maken wat verborgen was
Ps. 98 : 2 openbaren begrip: bekendmaken
1 Sam. 20 : 10 v openbaren begrip: doen weten wat een ander niet kan weten
Dan. 2 : 19 openbaren begrip: verborgenheid te kennen geven
1 Pe 1 : 5 openbaren behoudenis: in [de] laatste tijd
1 Kron. 17 : 19 openbaren bekendmaken
Ps. 16 : 11 openbaren bekendmaken door God
Hebr. 9 : 26 openbaren Christus geopenbaard in de voleinding van de eeuwen
1Jo 3 : 5 openbaren Christus is geopenbaard
1 Pe 1 : 12 openbaren dat: begrip
1Jo 2 : 28 openbaren de Heer Jezus zal geopenbaard worden
1 Pe 5 : 1 openbaren de heerlijkheid die geopenbaard zal worden
Jes. 40 : 5 openbaren de heerlijkheid van de HEER
Joh. 17 : 6 openbaren de naam van de Vader geopenbaard door de Zoon
Matth. 11 : 28 openbaren door de Zoon
Matth. 11 : 27 openbaren door de Zoon: de Vader aan iem.
Spr. 11 : 13 openbaren door een mens
1 Sam. 22 : 8 openbaren door een mens aan een mens
Dan. 2 : 47 openbaren door een mens: Daniel
1 Sam. 16 : 3 openbaren door God
Matth. 11 : 25 openbaren door God Vader: aan kleine kinderen
Rom. 1 : 19 openbaren door God: aan allen: wat van Hem gekend kan worden
2 Kon. 8 : 10 , 13 openbaren door God: aan Elisa: tonen
Gen. 41 : 28 openbaren door God: aan Farao
Ps. 50 : 21 openbaren door God: aan goddelozen
Matth. 16 : 17 openbaren door God: aan iemand
Jer. 11 : 18 openbaren door God: aan Jeremia
Luk. 10 : 21 openbaren door God: aan kleine kinderen
Ex. 32 : 8 openbaren door God: aan Mozes: een gebeurtenis
Job 36 : 15 openbaren door God: aan onderdrukten
Ef. 3 : 5 openbaren door God: aan zijn heilige apostelen en profeten
2 Sam. 7 : 11 openbaren door God: aanleiding bij de ontvanger
Dan. 2 : 29 openbaren door God: begrip
1 Sam. 9 : 15 openbaren door God: dat Saul zou komen
1 Kon. 14 : 5 openbaren door God: de nabije toekomst
Ef. 1 : 9 openbaren door God: de verborgenheid van Zijn wil
Dan. 2 : 22 openbaren door God: diepe en verborgen dingen
Rom. 3 : 21 openbaren door God: gerechtigheid van God: buiten de wet om
Matth. 16 : 17 openbaren door God: geval
Jes. 48 : 6 openbaren door God: nieuwe dingen
Filip. 3 : 15 openbaren door God: nu
Dan. 2 : 47 openbaren door God: verborgenheden
Matth. 13 : 34 openbaren door Jezus
Matth. 16 : 17 openbaren door mensen
2 Cor. 4 : 2 openbaren door Paulus
1 Sam. 3 : 21 openbaren en verschijnen
2 Tim. 1 : 10 openbaren genade van God geopenbaard door de verschijning van Christus Jezus
Ef. 3 : 5 openbaren geopenbaard in [de] Geest is de verborgenheid van Christus
Jes. 56 : 1 openbaren gerechtigheid van God: Gods gerechtigheid is nabij om geopenbaard te worden
2 Kon. 8 : 11 v openbaren God openbaarde aan Elisa wie Hazael zou zijn
Deut. 29 : 29 openbaren God: God openbaart dingen: om te doen
Rom. 1 : 17 openbaren Gods gerechtigheid, in het evangelie
1Jo 4 : 9 openbaren Gods liefde is geopenbaard
Joh. 2 : 11 openbaren heerlijkheid
Spr. 20 : 19 openbaren het heimelijke -
1Jo 1 : 2 v openbaren het leven is geopenbaard
Matth. 13 : 11 openbaren iem te kennen geven
1 Pe 1 : 20 openbaren iem. -: Christus
1Jo 3 : 8 openbaren iem. -: Christus
2 Thess. 2 : 3 v openbaren iem.: mens der zonde
2 Thess. 2 : 6 openbaren iemand - : de mens der zonde
Spr. 26 : 26 openbaren in de gemeente: haat, boosheid
Dan. 2 : 23 openbaren is bekendmaken
1Jo 3 : 2 openbaren Jezus zal geopenbaard worden
2 Kon. 4 : 27 openbaren nalaten: door God: aan Elisa: geval
Klg. 2 : 14 openbaren ongerechtigheid –
Joh. 7 : 4 openbaren openbaar uzelf aan de wereld
Col. 4 : 4 openbaren Paulus openbaart de verborgenheid van Christus
Rom. 8 : 18 openbaren toekomst: grote heerlijkheid zal de gelovige worden geopenbaard
Rom. 1 : 18 openbaren toorn van God: van de hemel
Luk. 10 : 22 openbaren van de Vader: door de Zoon
Rom. 16 : 26 openbaren van de verborgenheid
2 Cor. 4 : 2 openbaren van de waarheid
Luk. 12 : 2 openbaren van kwaad: in de toekomst
Mark. 4 : 22 openbaren verborgen dingen
Matth. 13 : 35 openbaren verborgenheden uitspreken
Amos 3 : 6 openbaren verborgenheid
Amos 3 : 7 openbaren verborgenheid
Deut. 29 : 29 openbaren versus verbergen
1 Sam. 3 : 17 v openbaren versus verbergen
Ps. 98 : 2 openbaren voor de ogen der heidenen: Gods gerechtigheid en heil
1 Kron. 17 : 25 openbaren voor iem. oor
1 Sam. 20 : 2 openbaren vs. verbergen
Matth. 11 : 25 openbaren vs. verbergen
Col. 1 : 26 openbaren vs. verbergen
1Jo 3 : 2 openbaren wat nog niet is geopenbaard
2 Cor. 5 : 10 openbaren wij moeten allen geopenbaard worden voor Christus' rechterstoel
1 Sam. 3 : 7 openbaren woord des Heren: aan Samnuel
Joh. 21 : 1 openbaren zich -: door Jezus
Joh. 21 : 14 openbaren zich -: door Jezus
Mark. 16 : 12 v openbaren zich -: door Jezus: aan mensen: na opstanding
1 Sam. 2 : 27 openbaren zich -: God: klaarlijk
Joh. 21 : 2 openbaren zich – door Jezus
Joh. 14 : 21 v openbaren zichzelf -: door Christus: aan zijn liefhebbers
Joh. 14 : 21 openbaren zichzelf -: door Christus: uit liefde
Joh. 14 : 22 openbaren zichzelf -: door Jezus: niet aan de wereld
openbaren zie ook Bekendmaken
Col. 1 : 9 openbaring - of verlichting, vs. 26,27!
Ex. 4 : 19 openbaring aan Mozes: aangaande de mannen die zijn ziel zochten
Opb. 1 : 1 openbaring bron van kennis
Luk. 10 : 22 openbaring bron van kennis: kennis aangaande de Vader
Col. 3 : 4 openbaring Christus' -
Gal. 1 : 12 openbaring door - iets leren of weten
Ef. 3 : 3 openbaring door - was aan Paulus de verborgenheid bekend gemaakt
Matth. 10 : 27 openbaring door Christus
1 Sam. 20 : 12 v openbaring door een mens aan een mens: Jonathan
1 Sam. 20 : 2 openbaring door een mens aan een mens: Saul
Jes. 65 : 1 openbaring door God: aan de volken
Joh. 1 : 33 openbaring door God: aan Johannes de Doper
Gen. 6 : 13 openbaring door God: aan Noach
2 Sam. 7 : 4 openbaring door God: aan profeet Nathan: Zijn woord geschiedde
Hebr. 11 : 7 openbaring door God: geval
1 Sam. 3 : 21 openbaring door het woord
2 Cor. 2 : 14 openbaring door middel van een mens
2 Cor. 12 : 1 openbaring en gezicht
2 Tim. 1 : 10 openbaring en verschijning
Ef. 1 : 17 openbaring geest van -: door de Vader te geven
Opb. 1 : 1 openbaring gegeven door God aan Jezus Christus
2 Kon. 6 : 12 openbaring geval
1 Thess. 4 : 15 openbaring geval: aangaande wederkomst Christus
2 Sam. 7 : 27 openbaring geval: door een profeet
Ex. 9 : 16 openbaring Gods - in Egypte
Deut. 5 : 22 openbaring Gods - op Sinai
Deut. 5 : 24 openbaring Gods - van Zichzelf aan het volk
Gal. 2 : 2 openbaring grond van handelen: Paulus
Ps. 73 : 17 openbaring in God heiligdom
Matth. 13 : 17 openbaring Jezus een onderwerp der - of profetie
Opb. 1 : 1 openbaring meegedeeld door een engel
Dan. 2 : 30 openbaring nodig
Dan. 2 : 19 openbaring noodzaak
Dan. 2 : 22 openbaring noodzaak
1 Sam. 9 : 15 openbaring tijdige: geval
1 Pe 1 : 13 openbaring toekomstige -:van Jezus Christus
2 Cor. 12 : 7 openbaring uitnemende -en
1 Tim. 2 : 16 openbaring van Christus: in het vlees
1 Cor. 12 : 7 openbaring van de Geest
2 Thess. 1 : 7 openbaring van de Heer Jezus
Rom. 16 : 25 openbaring van de verborgenheid
Rom. 8 : 19 openbaring van de zonen van God
Luk. 17 30 openbaring van de zoon des mensen
2 Tim. 1 : 10 openbaring van genade
Deut. 4 : 35 openbaring van God: doel
Rom. 2 : 5 openbaring van het rechtvaardig oordeel van God
Opb. 1 : 1 openbaring van Jezus Christus
1 Pe 1 : 7 openbaring van Jezus Christus: bij zijn wederkomst
1 Cor. 1 : 7 openbaring van Jezus Christus: verwachten
Hand. 22 : 9 openbaring verschil in ervaring
1 Sam. 9 : 15 openbaring voor iem. oor: Samuel m.b.t. komst Saul
Joh. 7 : 17 openbaring voorwaarde voor -
Ef. 1 : 17 openbaring wijsheid en -
2 Sam. 7 : 17 openbaring woord, gezicht
1 Sam. 3 : 1 openbaring zeldzaam toentertijd
Spr. 29 : 18 openbaring zonder - verwildert het volk
Gal. 1 : 16 openbaring
Opb. 13 : 18 Openbaring hier woord gericht op de heiligen
Opb. 19 : 9 Openbaring opdracht tot schrijven
Opb. 13 : 12 Openbaring perspectief: hemels
Opb. 13 : 14 Openbaring perspectief: hemels
2 Pe 1 : 14 openbaring door de Heer Jezus: omtrent de tijd van Petrus’ einde op aarde
Opb. 1 : 19 Openbaring (boek) indeling
Opb. 1 : 19 Openbaring (boek) onderwerpen
Opb. 1 : 2 Openbaring van Johannes gebaseerd op waarneming
Luk. 24 : 32 openen de Schriften –: door de Heer Jezus
Opb. 3 : 8 openen deur –
Opb. 3 : 7 openen door Christus
Col. 4 : 3 openen door God: een deur: voor evangelisten
Opb. 3 : 20 openen geestelijk -
Luk. 24 : 31 openen ogen -: fig.
Gen. 21 : 19 openen ogen openen door God: Hagars ogen
Hand. 26 : 17 openen ogen openen: opdracht aan Paulus
Luk. 24 45 openen verstand -
openen zie ook Deur
Spr. 29 : 11 openhartigheid verkeerde -
Ps. 143 : 8 openstellen zich - voor Gods leiding (toepassing)
1 Tim. 5 : 9 operationaliseren geval
Jer. 5 : 17 opeten goederen: door de vijand
Luk. 20 47 opeten huizen van de weduwen -
Ps. 79 : 7 opeten Jakob opgegeten
Jer. 8 : 16 opeten land –
2 Cor. 11 : 20 opeten profiteren
Mal. 3 : 11 opeter gescholden
Jes. 60 : 3 opgaan glans, over Israël
Jes. 60 : 2 opgaan God zal over Israël –
Jes. 60 : 1 opgaan Gods heerlijkheid: over Israël
Joh. 7 : 14 opgaan naar de tempel
Ps. 122 : 4 opgaan naar Jeruzalem
Matth. 20 : 17 opgaan naar Jeruzalem
Luk. 18 31 opgaan naar Jeruzalem
Hand. 11 : 2 opgaan naar Jeruzalem
Hand. 21 : 15 opgaan naar Jeruzalem
Gal. 2 : 2 opgaan naar Jeruzalem
Gen. 38 : 13 opgaan naar Timna
Jes. 43 : 5 opgang brengen van de -
Jes. 41 : 2 opgang der zon: van de - is Jezus verwekt
Deut. 33 : 2 opgang God is zijn volk opgegaan van Seïr
Ex. 38 : 13 opgang tegen de – = tegen het oosten
1 Tim. 6 : 4 opgeblazen blijkens de verkeerde leer die hij brengt
Col. 2 : 18 opgeblazen door het denken van zijn vlees
2 Tim. 3 : 4 opgeblazen in de laatste dagen zijn de mensen -
1 Cor. 4 : 18 opgeblazen sommigen zijn -
Col. 2 : 18 opgeblazen zonder reden -
1 Cor. 4 : 17 opgeblazen
1 Cor. 5 : 2 opgeblazen
Ps. 71 : 4 opgeblazene bevrijd mij van de hand van de -
1 Cor. 4 : 19 opgeblazene
Deut. 21 : 23 opgehangene de aan het hout gehangene is Gode een vloek
Luk. 18 29 - 30 opgeven en ontvangen
Matth. 19 : 29 opgeven terwille van Jezus
2 Pe 3 : 18 opgroeien groeit op in genade en kennis van onze Heer en Heiland
Luk. 2 : 40 opgroeien Jezus groeide op
Luk. 1 : 80 opgroeien kind Johannes
Luk. 8 : 6 opgroeien
Klg. 5 : 12 ophangen de vorsten zijn door hen opgehangen
Gen. 40 : 22 ophangen door Farao: de overste van de bakkers
Gen. 40 : 19 ophanging dood door -
Num. 25 : 4 ophanging doodstraf
Ezra 6 : 11 ophanging doodstraf door -
2 Sam. 17 : 23 ophanging zelf-
Hand. 14 : 2 ophitsen gemoederen
Job 2 : 3 ophitsen God opgehitst door de satan
1 Kon. 21 : 25 ophitsen opgehitst door zijn huisvrouw: Achab
Luk. 22 32 ophouden geloof kan -
Luk. 9 : 16 opkijken door Jezus: naar de hemel
Ex. 19 : 13 opklimmen door het volk, bij geluid ramshoorn
Ex. 34 : 3 v opklimmen door Mozes
Ex. 24 : 1 opklimmen tot Jahweh
Hebr. 9 : 10 opleggen inzettingen opgelegd door God
Neh. 13 : 13 opleggen taak -
Luk. 12 : 15 opletten let op en waakt voor alle hebzucht
Spr. 24 : 8 oplichter
Hand. 19 : 40 oploop
Jer. 1 : 17 opmaken maak u op
2 Kon. 9 : 30 opmaken zich -: door Izebel
Spr. 2 : 2 opmerken zijn oren naar wijsheid doen -
2 Kon. 2 : 1 opname Elia's -: met onweder, vs. 16
Ex. 23 : 16 opname gemeente
Matth. 25 : 10 opname gemeente
Ps. 107 : 41 opname gemeente (associatie)
Matth. 16 : 18 opname gemeente (associatie)
Gen. 5 : 24 opname Gemeente (type)
Opb. 4 : 1 opname Gemeente (typologisch)
Ps. 107 : 41 opname gemeente uit de verdrukking (associatie)
1 Thess. 5 : 10 opname Gemeente: allen, ook zij die slapen
Opb. 12 : 12 opname gemeente: bewijsmateriaal: die in de hemel wonen
Ps. 132 : 7 opname gemeente: daarna ingaan en nederbuiten (toepassing)
Ex. 34 : 22 opname gemeente: feest der inzameling
1 Thess. 5 : 5 opname gemeente: geen gedeeltelijke -, vgl. "allen"
Hgl 1 : 4 opname gemeente: getrokken door Jezus
Micha 7 : 1 opname gemeente: goede mensen weggenomen
Ez. 8 : 3 opname gemeente: illustratie
Ex. 15 : 17 opname gemeente: in Gods woning
Ps. 73 : 24 opname gemeente: in heerlijkheid
Opb. 6 : 11 opname gemeente: indien voltallig
2 Thess. 2 : 7 opname gemeente: met de Heilige Geest weggenomen
2 Sam. 7 : 10 opname gemeente: toepassing
Ps. 118 : 17 v opname gemeente: toepassing
Spr. 29 : 25 opname gemeente: toepassing
Mark. 6 : 45 opname gemeente: toepassing, gedachte (in de boot naar de overkant)
Gal. 1 : 4 opname gemeente: trekken uit deze boze eeuw
Matth. 17 : 1 opname gemeente: type van - ?
Ps. 103 : 4 v opname gemeente: verandering (associatie)
Hand. 3 : 20 opname Jezus' -
Mark. 16 : 19 opname Jezus' - in de hemel
2 Kon. 2 : 1 opname met onweder
2 Pe 2 : 9 opname redding uit verzoeking (althans voor sommigen)
Matth. 25 : 10 opname toepassing
Mark. 4 : 35 - 36 opname toepassing
Ps. 18 : 17 opname van de gemeente in type? vs. 20
Ps. 27 : 5 opname van de gemeente (toepassing)
Ps. 57 : 4 opname van de gemeente (toepassing)
Hebr. 11 : 5 opname van de gemeente (toepassing)
Num. 16 : 21 v opname van de gemeente en de toorn van God: toepassing
Zef. 2 : 3 opname van de gemeente: associatie
Joh. 17 : 15 opname van de gemeente: niet gevraagd door Christus
Hand. 1 : 20 opname van de Heer Jezus: van de discipelen
Ez. 11 : 1 opname van een enkele gelovige
Ez. 11 : 24 opname van een enkele gelovige
2 Sam. 22 : 17 v opname van een persoon, uit nood
2 Kon. 2 : 16 opname van Elia
Ez. 43 : 5 opname van Ezechiel: door de geest
Hebr. 11 : 5 opname van Henoch: wegneming door God
Hand. 1 : 1 opname van Jezus
Luk. 24 51 opname van Jezus Christus: in de hemel
Ez. 37 : 1 opname vergelijk met -: uitvoeren in de Geest
Jud : 24 opname vervolgens
Hand. 8 : 39 opname vgl. wegrukking van Filippus
Gal. 1 : 4 opname voltooiing van het trekken uit deze eeuw (gedachte)
Opb. 3 : 10 opname voor de grote verdrukking: zij die op de aard wonen worden verzocht
1 Thess. 5 : 8 - 9 opname voor de toorn
1 Pe 5 : 11 opname wat er gebeurt bij de opname of daarna
Opb. 12 : 5 opname wegrukking van het kind naar God en Zijn troon
2 Sam. 22 : 20 opname
Rom. 11 : 25 opname
Jes. 46 : 4 opnemen door God: Israël
Jes. 63 : 9 opnemen door God: om te dragen
Jes. 53 : 4 opnemen door Jezus: krankheden
2 Cor. 12 : 2 opnemen in de derde hemel
2 Cor. 12 : 4 opnemen in het paradijs
Luk. 24 51 opnemen Jezus opgenomen in de hemel
Hand. 1 : 9 opnemen Jezus werd opgenomen in de hemel
Hand. 3 : 21 opnemen van Jezus: in de hemel
Hand. 1 : 11 opnemen van mensen: Jezus opgenomen van de apostelen
Luk. 9 : 51 opneming Jezus' - : dagen van Zijn - gingen in vervulling
Hand. 1 : 9 opneming Jezus' - waargenomen door zijn apostelen
Jes. 57 : 1 opneming van de gemeente: associatie
Jes. 40 : 31 opneming van de gemeente toepassing
Hebr. 7 : 27 opofferen slachtoffers voor de zonden van het volk
Hebr. 7 : 27 opofferen slachtoffers voor zijn eigen zonden
Hebr. 7 : 27 opofferen zichzelf –: door Jezus
Luk. 5 : 19 oponthoud
Luk. 17 : 1 oppassen past op uzelf
Luk. 20 45 oppassen voor Schriftgeleeerden
Matth. 16 : 12 oppassen voor verkeerde leer
Joh. 21 : 7 opperkleed zonder –: Petrus
Ex. 22 : 26 opperkleed
Joh. 21 : 7 opperkleed
Luk. 19 2 oppertollenaar Zacheüs
Richt. 3 : 20 opperzaal koele –
Jer. 22 : 13 opperzaal
Jer. 10 : 4 oppronken met zilver en goud
Jer. 4 : 30 oppronken zich –
Job 1 : 1 oprecht Job
Job 2 : 3 oprecht Job
Gen. 6 : 9 oprecht Noach
2 Pe 3 : 1 oprecht oprechte gezindheid opwekken
Ps. 97 : 11 oprecht van hart
Ps. 15 : 2 oprecht wandelen
Gen. 17 : 1 oprecht weest - (gezegd tot Abram)
Deut. 18 : 13 oprecht zult u zijn met de HEERE uw God
Spr. 2 : 21 oprechte de -n zullen op de aarde overblijven
Spr. 15 : 8 oprechte gebed van de - is Gods welgevallen
Ps. 37 : 18 oprechte hun erfenis (der -n) zal in eeuwigheid blijven
Ps. 37 : 18 oprechte Jhwh kent de dagen der -
Ps. 33 : 1 oprechte lof aan God betaamt de -n
Spr. 11 : 20 oprechte oprechten van weg: Gods weggevallen
Spr. 15 : 19 oprechte pad van de - is welgebaand
Spr. 14 : 11 oprechte tent: de tent der -n zal bloeien
Spr. 21 : 18 oprechte versus trouweloze
Ps. 49 : 15 oprechte zullen heersen over de dwaze rijken
Joz. 24 : 14 oprechtheid God dienen in –
1 Kron. 29 : 17 oprechtheid God heeft een welgevallen aan -en
Job 27 : 5 oprechtheid niet van zich wegdoen
1 Kron. 29 : 17 oprechtheid van het hart
Gen. 20 : 5 oprechtheid van het hart: Abimelech
Job 2 : 3 oprechtheid vasthouden aan zijn -: Job
Spr. 28 : 17 oprechtheid wandelen in -: behouden worden
Jes. 57 : 2 oprechtheid wandelen in zijn –
Job 2 : 9 oprechtheid
Job 31 : 6 oprechtigheid God zal mijn - weten
Ps. 145 : 14 oprichten door God: alle gebogenen
Mark. 9 : 27 oprichten door Jezus: de bevrijde man
Pred. 4 : 10 oprichten een gevallene -
Job 4 : 4 oprichten struikelenden - (fig.)
Joh. 2 : 20 oprichten tempelhuis –
Jes. 44 : 26 oprichten verwoeste plaatsen
2 Cor. 6 : 5 oproer in -en
Luk. 23 19 oproer in de stad
Hand. 21 : 38 oproer maken
Num. 16 : 2 oproer oversten namen deel aan het -
Num. 16 : 13 oproer redenen tot -
Num. 16 : 2 oproer van Korach en consorten
Hand. 24 : 5 oproer verwekker van -en: Paulus ervoor gehouden
Hand. 17 : 6 oproer
Hand. 19 : 40 oproer
Jes. 5 : 2 opruimen stenen
Hebr. 12 : 23 opschrijven in de hemelen opgeschreven: eerstgeborenen
1 Sam. 12 : 25 opschrijven nut
Matth. 21 : 10 opschudding de hele stad Jeruzalem kwam in - door de intocht van Jezus
Hand. 17 : 13 opschudding in - brengen
Hand. 21 : 30 opschudding in Jeruzalem
Hand. 19 : 23 opschudding over het christendom
Mark. 14 : 2 opschudding voorkomen
Matth. 27 : 24 opschudding
Ps. 56 : 2 opslokken de mens zoekt mij op te slokken
Jes. 42 : 14 opslokken door God: zijn vijanden
Ps. 56 : 3 opslokken mijn verspieders zoeken mij de hele dag op te slokken
Luk. 3 : 20 opsluiten Johannes de Doper in de gevangenis opgesloten
Job 12 : 14 opsluiting door God
Lev. 13 : 30 opsluiting quarantaine
1 Tim. 3 : 7 opspraak in - komen: slechte zaak
Pred. 3 : 4 opspringen er is een tijd om te -
1 Sam. 2 : 1 opspringen hart: van vreugde
Jer. 11 : 15 opspringen van vreugde
Mark. 10 : 34 opstaan Christus: na 3 dagen
Luk. 7 : 15 opstaan doen -: een dode: door de Heer Jezus
Neh. 8 : 6 opstaan door het volk: uit eerbied
Joh. 20 : 9 opstaan door Jezus: uit doden
Luk. 8 : 24 opstaan door Jezus: van de slaap
Ex. 33 : 10 opstaan en neerbuigen
Luk. 11 : 31 v opstaan en opgewekt worden
Matth. 12 : 41 opstaan in het oordeel
Luk. 11 : 32 opstaan in het oordeel: ook voor bekeerden
Luk. 24 : 7 opstaan Jezus moest op de derde dag opstaan
Ex. 2 : 17 opstaan om te verlossen: door Mozes
Ps. 44 : 27 opstaan sta op, ons ter hulpe
Ps. 139 : 21 opstaan tegen God opstaan
Richt. 9 : 18 opstaan tegen het huis van Gideon
Hand. 16 : 22 opstaan tegen Paulus en Silas: door de menigte
Hand. 17 : 3 opstaan uit de doden
Ef. 5 : 14 opstaan uit de doden
Mark. 9 : 9 opstaan uit de doden: door Jezus
Joh. 11 : 23 opstaan uit de dood: zal gebeuren
Mark. 12 : 25 opstaan uit doden
Ex. 33 : 8 opstaan voor Mozes: teken van eerbied
Ps. 127 : 2 opstaan vroeg -
Jer. 7 : 13 opstaan vroeg -
Mark. 1 : 35 opstaan vroeg -: door Jezus
Jer. 8 : 4 v opstaan weigeren op te –
Spr. 31 : 3 opstand afgemaand
Richt. 9 : 18 opstand geval
1 Tim. 6 : 3 opstand leer die slaven opwekt opstandig te worden, is verkeerd
Jud : 11 opstand van Korach
2 Sam. 20 : 1 v opstand van Seba
2 Kron. 13 : 5 opstand
Ez. 37 : 11 opstanding aanschouwelijk voorgesteld
Luk. 20 37 opstanding beargumenteerd
Hand. 26 : 6 opstanding belofte van de - door God vroeger gedaan
Joh. 11 : 23 opstanding beloofd door de Heer Jezus
Hebr. 11 : 35 opstanding betere -
Jes. 26 : 19 opstanding bevolen
1 Thess. 4 : 14 opstanding bij de komst van de Heer
Joh. 5 : 26 opstanding bij de stem van de Zoon Gods
1 Thess. 4 : 16 opstanding bij Jezus wederkomst
Luk. 24 5 opstanding Christus -: Hij genoemd de Levende
Joh. 5 : 26 opstanding Christus geeft het leven uit Zichzelf
Matth. 17 : 9 opstanding Christus voorzegt eigen -
Luk. 24 46 opstanding Christus: op de 3e dag: voorzegd in Oude Testament
Hos. 6 : 2 opstanding Christus: type van Israëls herrijzenis
Luk. 24 46 opstanding Christus: uit de doden
Luk. 24 46 opstanding Christus: voorzegd in het Oude Testament
Joh. 21 : 14 opstanding Christus' -
Luk. 24 39 opstanding Christus' - : lichamelijk
2 Tim. 2 : 8 opstanding Christus' - : opgewekt uit de doden
Jer. 38 : 13 opstanding Christus' - in type: Jeremia uit put getrokken
Hos. 6 : 2 opstanding Christus' -: op 3e dag
Luk. 18 33 opstanding Christus' -: op de 3e dag
Luk. 18 33 opstanding Christus' -: voorzegd door Hemzelf
Lev. 23 : 11 opstanding Christus'- : op zondag
Rom. 6 : 5 opstanding Christus’ –: in de gelijkheid van Zijn opstanding
Jes. 26 : 19 opstanding der doden
Opb. 20 : 4 opstanding der martelaren
Luk. 14 : 14 opstanding der rechtvaardigen
Luk. 7 : 15 opstanding dode aan familie terug gegeven
Rom. 1 : 4 opstanding doden-
Ps. 139 : 15 opstanding dodenrijk geboorteplaats van nieuw leven (toepassing)
1 Cor. 15 : 21 opstanding door een mens
Ef. 1 : 20 opstanding door Gods macht
2 Tim. 2 : 18 opstanding dwaalleer aangaande
Matth. 22 : 28 opstanding dwaling aangaande de -
Opb. 20 : 5 v opstanding eerste -
Hand. 26 : 23 opstanding eerste uit de opstanding van doden: Christus
Luk. 14 : 14 opstanding en vergelding
Hand. 1 : 3 opstanding feit (zeker)
Job 7 : 9 opstanding geen - tot het vorige leven op aarde
Luk. 7 : 14 opstanding gestorvene door Jezus bevolen op te staan
1 Pe 1 : 3 opstanding hoop
2 Cor. 7 : 3 opstanding hoop van de -
Matth. 22 : 30 opstanding huwelijk niet meer
Joh. 5 : 28 opstanding in een uur
Dan. 12 : 13 opstanding in het einde der dagen
1 Sam. 2 : 6 opstanding in het O.T.
Hand. 4 : 2 opstanding in Jezus de - uit doden: verkondigen
Matth. 12 : 41 - 42 opstanding is opwekking
1 Pe 1 : 3 opstanding Jezus Christus: uit de doden
Opb. 1 : 5 opstanding Jezus de eerstgeborene van de doden
Joh. 11 : 25 opstanding Jezus is de -
1 Pe 3 : 18 opstanding Jezus: hij werd levend gemaakt in geest
Joh. 10 : 17 opstanding Jezus' -: door Hemzelf voorzegd
Hand. 2 : 26 opstanding Jezus' -: voorzegd
1 Cor. 15 : 24 opstanding laatste -
Luk. 7 : 14 opstanding letterlijk opstaan hier
1 Cor. 15 : 38 opstanding nieuw lichaam
Hand. 26 : 8 opstanding ongelooflijk geoordeeld
1 Cor. 15 : 12 opstanding ontkend
Matth. 22 : 23 opstanding ontkennen
Joh. 6 : 39 v opstanding op de laatste dag: opwekking door Jezus
Joh. 6 : 54 opstanding op laatste dag
Jes. 26 : 14 opstanding schijnbaar geloochend
Joh. 5 : 28 opstanding stem van de Zoon Gods
Joh. 5 : 25 opstanding stem van de Zoon Gods luidt – in
Matth. 22 : 31 v opstanding toekomstige - aangewezen door de Heer
Opb. 11 : 11 opstanding twee getuigen
Joh. 5 : 29 opstanding twee soorten -
Ps. 105 : 20 opstanding type ? (associatie)
Ps. 57 : 9 opstanding type van Christus' - : ochtend
Filip. 3 : 11 opstanding uit [de] doden: komen tot de - uit [de] doden
Luk. 16 : 31 opstanding uit de doden
Joh. 5 : 28 opstanding uit de graven gaan
Luk. 20 35 opstanding uit doden
Hand. 4 : 2 opstanding uit doden
1 Pe 1 : 3 opstanding uit doden
Joh. 5 : 29 opstanding uur der -
Dan. 12 : 13 opstanding van Daniel: in het einde der dagen
Hand. 2 : 31 opstanding van de Christus
1 Cor. 15 : 42 opstanding van de doden
2 Kon. 13 : 21 opstanding van de gelovige: in type
Luk. 14 : 14 opstanding van de rechtvaardigen
Hand. 17 : 32 opstanding van doden
1 Cor. 15 : 21 opstanding van doden
Hebr. 6 : 2 opstanding van doden: leer van dodenopstanding
2 Kon. 13 : 21 opstanding van een onbekende dode door de aanraking met Elisa's beenderen
Luk. 1 : 4 opstanding van Jezus: zekerheid van de - (toepassing)
Hand. 24 : 15 opstanding van onrechtvaardigen
Hand. 24 : 15 opstanding van rechtvaardigen
Ps. 49 : 16 opstanding verwacht
1 Cor. 15 : 23 opstanding volgorde
Matth. 12 : 40 opstanding voorzegd
Luk. 24 : 21 opstanding wanneer: op de derde dag sinds de kruisiging
Joh. 5 : 29 opstanding wie opstaan
Luk. 20 36 opstanding zonen van de -
Job 19 : 26 opstanding
Ps. 17 : 15 opstanding
Ps. 71 : 20 opstanding
Ps. 86 : 13 opstanding
Ez. 37 : 1 v opstanding
Dan. 12 : 2 opstanding
Mark. 12 : 25 opstanding
Joh. 11 : 11 opstanding
Rom. 4 : 17 opstanding
1 Cor. 15 : 35 v opstanding
Mark. 6 : 14 v opstandng geloof aan - of opwekking (heidense Herodes)
Hand. 13 : 50 opstoken door de Joden
Gal. 5 : 12 opstoken door dwaalleraars
Hand. 14 : 2 opstoken gemoederen
Ps. 30 : 2 optrekken door God: van David
Ex. 16 : 14 opvaren door dauw
Joh. 6 : 62 opvaren door de Zoon des mensen: ten hemel
Ps. 47 : 6 opvaren God vaart op met gejuich, Jhwh met geklank der bazuin
Jes. 40 : 31 opvaren met vleugelen gelijk de arenden
Hand. 2 : 34 opvaren naar de hemelen
Tit. 1 : 7 opvliegend opziener mag niet - zijn
Ef. 6 : 4 opvoeden in de tucht en vermaning van de Heer
1 Tim. 5 : 10 opvoeden kinderen -: goed werk
1 Tim. 3 : 4 opvoeden kinderen in onderdanigheid houden
1 Tim. 4 : 6 opvoeden opgevoed in/door de woorden van het geloof
Ef. 6 : 4 opvoeden rol vader
Spr. 1 : 2 v opvoeden
Richt. 13 : 8 opvoeden in afhankelijkheid van God
Rom. 2 : 20 opvoeder van onverstandigen
Ex. 13 : 8 opvoeding bekendmaken
Gen. 18 : 19 opvoeding bevelen
Ez. 14 : 16 opvoeding chr. - bevrijdend
Joz. 22 : 25 opvoeding doel: vreze des heeren
Spr. 4 : 5 opvoeding doel: wijsheid, verstand doen krijgen
Spr. 1 : 8 opvoeding door beide ouders
Spr. 3 : 12 opvoeding door vader
Spr. 6 : 20 opvoeding door vader en moeder
2 Thess. 3 : 9 opvoeding door voorbeeld te zijn
Deut. 4 : 10 opvoeding doorgeven van Gods woord
1 Sam. 2 : 29 opvoeding fout in -: kinderen meer eren dan God
Richt. 2 : 8 opvoeding gebrek in -?
Jer. 13 : 23 opvoeding gevolg van –: moeilijk te veranderen aangeleerd gedrag
Richt. 6 : 13 opvoeding godsdienstige: wonderen verhalen
1 Kon. 22 : 53 opvoeding invloed
2 Kon. 14 : 3 opvoeding invloed van de -
1 Kon. 22 : 41 opvoeding Josafat wandelde in de weg van zijn vader Asa
Deut. 8 : 5 opvoeding kastijden: Gods voorbeeld
Spr. 3 : 12 opvoeding kastijding
Pred. 1 : 17 opvoeding kind laten ervaren hoe iets is
Col. 3 : 21 opvoeding kinderen niet irriteren of tot toorn prikkelen
Matth. 19 : 13 opvoeding kinderen tot Jezus brengen (toepassing)
Ps. 44 : 2 opvoeding kinderen vertellen van Gods daden
Deut. 6 : 7 opvoeding leren: waar
1 Pe 1 : 18 opvoeding levert wandel over
1 Sam. 2 : 12 opvoeding mislukte -
2 Kon. 8 : 26 opvoeding moeder: invloedrijke rol
Spr. 29 : 15 opvoeding noodzaak van tucht
Ex. 12 : 26 opvoeding onderwijs
Jes. 38 : 19 opvoeding onderwijs aangaande God
Deut. 11 : 19 opvoeding onderwijs de woorden Gods
Deut. 31 : 13 opvoeding onderwijs in Gods wet
Ex. 10 : 2 opvoeding onderwijs over Gods handelen
Deut. 11 : 19 opvoeding onderwijs: wanneer
Deut. 6 : 20 opvoeding onderwijzen over God
Deut. 21 : 18 opvoeding ongehoorzame zoon
2 Kon. 24 : 9 opvoeding slecht voorbeeld
2 Kon. 15 : 9 opvoeding slechte voorbeelden
1 Kron. 21 : 3 opvoeding tegenspraak: mag tot bezinning leiden
Spr. 13 : 24 opvoeding tucht en liefde
Spr. 15 : 5 opvoeding tucht van de vader
Jes. 9 : 13 opvoeding tucht: slaan: door God
Spr. 29 : 17 opvoeding tucht: voordelen voor de opvoeder
Spr. 19 : 18 opvoeding tuchtigen als er nog hoop is
Spr. 19 : 18 opvoeding tuchtigen: zelfbeheersing
Hebr. 12 : 10 opvoeding tuchtiging in de – is van korte duur
Hebr. 12 : 7 opvoeding tuchtiging is een deel van de –
1 Thess. 2 : 11 opvoeding vader rol
Jer. 3 : 4 opvoeding vader: leidsman
Jer. 9 : 14 opvoeding verkeerde -
Deut. 4 : 9 opvoeding vertellen je Godservaringen
Ps. 71 : 5 opvoeding vertrouwen in God bevorderen
Spr. 29 : 21 opvoeding verwennen: verkeerd
Richt. 2 : 10 opvoeding verzaakt (toepassing)
2 Kon. 15 : 3 opvoeding voorbeeld der ouders
2 Kon. 15 : 34 opvoeding voorbeeld der ouders
Deut. 6 : 7 opvoeding woorden van God inscherpen
Job 39 : 19 opvoeding zich verharden tegen de kinderen alsof die niet van jou zijn
opvoeding zie ook Kind, Zoon
opvoeding zie ook Tuchtiging
Ez. 21 : 10 opvoeding zwaarder tuchtigen bij weerspannigheid
Deut. 6 : 20 opvoeding
Deut. 32 : 46 opvoeding
2 Sam. 7 : 14 v opvoeding
Spr. 22 : 15 opvoeding
Ex. 3 : 17 opvoeren door God: Israël uit de verdrukking van Egypte tot het goede land
Ex. 3 : 8 opvoeren Israël – uit Egypte
Jer. 16 : 14 opvoeren kinderen Israëls: uit Egypteland
Jer. 16 : 15 opvoeren kinderen Israëls: uit het land van het noorden
Richt. 2 : 1 opvoeren uit Egypte
Jes. 51 : 17 opwaken en opstaan
Ps. 44 : 24 opwaken waak op, o God
Jes. 52 : 1 opwaken waak op, o Sion!
Luk. 24 5 opwekken Christus is opgewekt
Rom. 6 : 9 opwekken Christus is uit de doden opgewekt
Rom. 7 : 4 opwekken Christus is uit de doden opgewekt
Rom. 8 : 34 opwekken Christus Jezus is opgewekt
Col. 2 : 12 opwekken Christus opgewekt uit de doden, door God
2 Cor. 5 : 15 opwekken Christus opgewekt voor ons
Rom. 8 : 11 opwekken Christus uit de doden opgewekt
Rom. 6 : 4 opwekken Christus uit de doden opgewekt door de heerlijkheid van de Vader
Luk. 20 37 opwekken doden
Joh. 5 : 21 opwekken doden – : door de Vader en door de Zoon
Matth. 10 : 8 opwekken doden –: zendingsopdracht
Matth. 11 : 5 opwekken doden worden opgewekt door Jezus
Joh. 6 : 40 opwekken door de Zoon: op de laatste dag
Hand. 13 : 30 opwekken door God: Jezus: uit de doden
2 Pe 1 : 13 opwekken door herinnering
Joh. 6 : 54 opwekken door Jezus: de gelovigen: op de laatste dag
Luk. 7 : 22 opwekken door Jezus: doden
Joh. 5 : 21 opwekken en levend maken
Col. 2 : 12 opwekken God heeft door Zijn werking Christus uit de doden opgewekt
Ef. 2 : 6 opwekken God heeft ons opgewekt met Christus
Hebr. 11 : 18 opwekken God is machtig uit doden op te wekken
2 Cor. 1 : 9 opwekken God wekt de doden op
Hand. 26 : 8 opwekken God wekt doden op
Matth. 12 : 42 opwekken in het oordeel worden opgewekt
Matth. 20 : 19 opwekken Jezus - op de derde dag
1 Thess. 1 : 10 opwekken Jezus - uit de doden: door God
Rom. 10 : 9 opwekken Jezus is door God opgewekt uit de doden
Luk. 24 : 6 opwekken Jezus is opgewekt
Rom. 4 : 25 opwekken Jezus is opgewekt om onze rechtvaardiging
Matth. 28 : 7 opwekken Jezus is opgewekt, aldus een engel
Matth. 16 : 22 opwekken Jezus moest op de derde dag worden opgewekt
Luk. 9 : 22 opwekken Jezus moest op de derde dag worden opgewekt
Hand. 10 : 40 opwekken Jezus opgewekt door God
2 Cor. 4 : 14 opwekken Jezus opgewekt door God
Hand. 10 : 40 opwekken Jezus opgewekt op de derde dag
Luk. 24 : 34 opwekken Jezus opgewekt: ‘de Heer is werkelijk opgewekt’
Hebr. 13 : 20 opwekken Jezus uit de doden teruggebracht
Luk. 8 : 54 opwekken Jezus wekt een dode op
Matth. 17 : 22 opwekken Jezus zou worden opgewekt
Hand. 17 : 31 opwekken Jezus: door God opgewekt uit de doden
Hand. 2 : 24 opwekken Jezus: door God: hoe
2 Cor. 4 : 14 opwekken ons - : met Jezus: door God
1 Cor. 15 : 52 opwekken onvergankelijk -: de doden
Joh. 6 : 44 opwekken op de laatste dag: opwekking door Jezus
Col. 3 : 1 opwekken opgewekt: wij met Christus: gevolgen
Mark. 6 : 14 opwekken uit de doden
Joh. 2 : 22 opwekken uit de doden
Col. 2 : 12 opwekken uit de doden: Christus, door God
Rom. 4 : 24 opwekken uit de doden: door God: Jezus
Joh. 6 : 39 opwekken uit de doden: door Jezus
Joh. 12 : 9 opwekken uit de doden: Lazarus
Joh. 12 : 17 opwekken uit de doden: Lazarus
Joh. 12 : 1 opwekken uit de doden: Lazarus was uit de doden opgewekt
Joh. 21 : 14 opwekken uit doden
Gal. 1 : 1 opwekken uit doden
Hebr. 11 : 18 opwekken uit doden
Ef. 1 : 20 opwekken uit doden: Christus: door God
Matth. 17 : 9 opwekken uit doden: de zoon des mensen
Luk. 9 : 7 opwekken uit doden: gedacht van Johannes
Hand. 3 : 15 opwekken uit doden: Jezus: door God
Matth. 14 : 2 opwekken van de doden: Herodes verklaring van Jezus krachten
Mark. 6 : 16 opwekken van een dode
Matth. 27 : 52 opwekken van het lichaam
Matth. 27 : 64 opwekken van tussen de doden
Col. 2 : 12 opwekken wij in Christus mee opgewekt door het geloof in de werking van God
opwekken zie ook Opstanding
Matth. 27 : 53 opwekking Christus' -
Mark. 14 : 28 opwekking Jezus voorzegt eigen -
Matth. 26 : 32 opwekking Jezus' - door Hemzelf voorzegd
Matth. 26 : 31 opwekking Jezus'-: voorzegd door hemzelf
Opb. 20 : 4 opwekking martelaren
2 Kron. 29 : 1 v opwekking onder Jehizkia
Ps. 71 : 20 opwekking uit de doden
1 Pe 1 : 21 opwekking uit doden: Jezus
Ps. 49 : 16 opwekking uit het graf verwacht
1 Pe 1 : 20 opwekking van Christus: door God: uit doden
Matth. 27 : 53 opwekking van de lichamen der ontslapen heiligen
Luk. 7 : 15 opwekking van een dode
Hand. 20 : 10 opwekking van een dode
Joh. 11 : 11 opwekking
Hand. 14 : 2 opzetten gemoederen
Luk. 23 5 opzetten volk –
Job 10 : 12 opzicht Gods - heeft mijn geest bewaard
Num. 4 : 16 opzichter Eleazar
Ezra 3 : 8 v opzichter
Luk. 9 : 16 opzien door Jezus: naar de hemel
Jak. 2 : 3 opzien tegen een rijke -
1 Pe 2 : 25 opziener en herder
Jes. 60 : 17 opziener God zal de -s vreedzaam maken
Filip. 1 : 1 opziener is bekend in een gemeente
Filip. 1 : 1 opziener meerdere -s in een gemeente
Gen. 41 : 34 opziener opzieners over het land Egypte
1 Tim. 3 : 5 opziener taak: zorg dragen voor de gemeente van God
1 Thess. 5 : 15 opziener toepassing: toezien dat niet iemand kwaad met kwaad vergeldt
Neh. 11 : 22 opziener van de Levieten
Ez. 9 : 1 opziener van de stad
1 Tim. 3 : 2 v opziener vereisten
Tit. 1 : 7 opziener vereisten van de -
2 Kron. 2 : 2 opziener
2 Kron. 4 : 18 opziener
2 Kron. 31 : 13 opziener
Neh. 12 : 42 opziener
1 Pe 2 : 25 Opziener Jezus
Hand. 1 : 20 opzienerschap nemen
1 Tim. 3 : 1 opzienerschap streven naar het -
Luk. 4 : 42 opzoeken Jezus -: door de menigten
Jer. 14 : 14 orakel waanorakels
Luk. 1 : 3 orde en Geest: Geinspireerde Schrift is in geregelde orde geschreven
Luk. 1 : 3 orde geregelde -
Col. 2 : 5 orde goed
Tit. 1 : 5 orde in orde brengen: het ontbrekende
Ez. 44 : 25 orde man en vrouw: volgorde opnoeming
Hebr. 7 : 11 orde van Aäron
Hebr. 7 : 11 orde van Melchizedek
1 Cor. 15 : 23 orde van opstanding
Jak. 3 : 15 orde wan-
Jer. 4 : 18 orde zedelijke -: uw zonden hebben u deze dingen gedaan
Richt. 7 : 25 Oreb
Mark. 8 : 18 oren van het hart
Pred. 4 : 9 organisatie goed
Luk. 9 : 52 organiseren door Jezus
Neh. 13 : 13 organiseren geval
Ezra 6 : 18 organiseren naar Gods woord
Job 30 : 31 orgel (Statenvertaling), fluit hier
Deut. 25 : 4 os dorsende - niet muilbanden
1 Tim. 5 : 18 os dorsende - niet muilbanden
Spr. 14 : 4 os nut van ossen
Ex. 21 : 28 v os stotige –: wetgeving
Richt. 3 : 9 Othniël afstamming
Richt. 1 : 13 Othniël neef van Kaleb
Joz. 15 : 17 Othniël
Gen. 24 : 1 oud Abraham
Matth. 13 : 52 oud dingen: -e de voortbrengen
1 Kron. 4 : 22 oud dingen: deze dingen zijn -
Joz. 23 : 2 oud en welbedaagd
1Jo 2 : 7 oud gebod
Joz. 23 : 2 oud ik ben - geworden
Flm. : 8 oud man: Paulus
Matth. 13 : 52 oud nieuw: - en n
Jer. 6 : 16 oud paden
Deut. 4 : 25 oud worden
1 Kon. 1 : 15 oud zeer: David
1 Kon. 1 : 1 oud
Ruth 4 : 15 oude bejaardenzorg
Jes. 47 : 6 oude bezwaren: zeer: door Babel
Hebr. 11 : 2 oude de ouden hebben in dit geloof getuigenis verkregen
Job 32 : 4 oude eerbied voor de -n: bij Elihu
Ps. 148 : 12 oude looft God, gij ouden
Jes. 3 : 5 oude niet geeerd
Deut. 28 : 50 oude niet genadig zijn den -
Tit. 2 : 2 v oude normen voor de ouden
Job 12 : 20 oude oordeel der - door God weggenomen
Lev. 19 : 32 oude opstaan voor de -
Klg. 5 : 12 oude ouden niet geëerd geweest
Klg. 5 : 14 oude ouden zaten in de poort
Joz. 14 : 10 oude spreekt: Kaleb (85j)
Jes. 3 : 2 oude steun voor de omgeving
Lev. 19 : 32 oude te vereren
Spr. 23 : 22 oude veracht uw oude moeder niet
Lev. 19 : 32 oude vergeleken met God
Job 12 : 12 oude wijsheid der -n
Matth. 7 : 12 Oude Testament aangeduid met 'de wet en de profeten'
Luk. 16 : 16 Oude Testament de wet en de profeten
Joh. 6 : 45 Oude Testament deel: de profeten
Joh. 2 : 22 Oude Testament genoemd de Schrift
Rom. 15 : 4 Oude Testament geschreven tot onze lering
1 Pe 1 : 11 Oude Testament getuigenis van Christus' lijden
2 Cor. 3 : 14 Oude Testament lezen van het -
Hand. 13 : 15 Oude Testament onderdelen
Rom. 4 : 22 Oude Testament voor ons geschreven
Opb. 2 : 15 Oude Testament voorbeeld gebruikt door Christus
Hand. 26 : 22 Oude Testament voorzegt het lijden, de opstanding en het heil van Christus
Dan. 7 : 9 Oude van dagen God
Dan. 7 : 13 Oude van dagen Jezus komend tot de -
Dan. 7 : 22 Oude van dagen komend
Spr. 23 : 24 ouder blijdschap bij ouders
Job 14 : 21 ouder dood van een ouder: deze weet niet wat met de kinderen gebeurt
Flm. : 10 ouder geestelijk ouderschap
Spr. 15 : 20 ouder houding jegens -s: verblijden of verachten
2 Tim. 3 : 2 ouder in de laatste dagen zijn de mensen -s ongehoorzaam
Luk. 4 : 38 ouder in huis nemen: geval
Deut. 21 : 18 ouder ongehoorzaam aan -s
Rom. 1 : 30 ouder ongehoorzaam aan de -s
Matth. 19 : 19 ouder ouders liefhebben
Spr. 19 : 26 ouder ouders niet verwoesten
Luk. 18 29 ouder ouders verlaten omwille van het Koninkrijk van God
1 Tim. 5 : 4 ouder plicht t.o.v. ouders
2 Cor. 12 : 14 ouder verzamelt schatten voor de kinderen
Ex. 21 : 17 ouder vloeken van de -s
Ex. 21 : 15 v ouder wangedrag jegens -s
2 Sam. 19 : 32 ouderdom 80 jaren is zeer oud
Ps. 71 : 18 ouderdom en grijsheid
Deut. 30 : 20 ouderdom God is uw leven en de lengte uwer dagen
Gen. 15 : 15 ouderdom goede - van Abraham (175 jaren)
Gen. 25 : 8 ouderdom goede - van Abraham (175 jaren)
1 Kron. 29 : 28 ouderdom in goede - sterven
Deut. 34 : 7 ouderdom klachten: blindheid, vermindering kracht
Joz. 14 : 10 ouderdom kracht in de -: bij Kaleb
Ps. 71 : 9 ouderdom kracht vergaat in de -
1 Kon. 1 : 1 ouderdom kwaal: kouwelijk
Pred. 12 : 1 v ouderdom niet-gewenste kant
Ex. 4 : 7 ouderdom schijnbare -
Jes. 46 : 4 ouderdom tot de ouderdom van Israël zal God dezelfde zijn
Ps. 71 : 18 ouderdom verlaat mij niet in de -, o God
2 Sam. 19 : 35 ouderdom verminderde vermogens
Job 30 : 2 ouderdom vermindert de kracht
Ps. 71 : 9 ouderdom verwerp mij niet in de tijd van de -
1 Kon. 12 : 6 ouderdom voordeel: wijsheid
Job 32 : 7 ouderdom wijsheid
ouderdom zie ook Leeftijd
Gen. 48 : 10 ouderdom zwaar van –: ogen van Jakob
1 Tim. 5 : 1 oudere man: pastorale houding tegenover - man
1 Tim. 5 : 2 oudere vrouwen aanpakken, als zusters
2Jo : 1 ouderling
Spr. 28 : 24 ouders beroven: kwaad
Deut. 5 : 15 ouders eert ze
Mark. 7 : 10 ouders eren: geboden
Ez. 22 : 7 ouders eren: nalaten
Matth. 7 : 9 ouders geven aan hun kinderen
Col. 3 : 20 ouders kind: kinderen gehoorzaam aan -
Ex. 20 : 12 ouders te eren
Lev. 19 : 3 ouders te vrezen
Deut. 27 : 16 ouders verachten van -: zonde
Spr. 20 : 20 ouders vloeken: door een kind
Lev. 20 : 9 ouders vloeken: straf
2 Cor. 12 : 14 ouderschap schatten verzamelen voor de kinderen
Richt. 21 : 16 oudste -n der vergadering: stelden een vraag
Tit. 1 : 5 oudste -n zijn nodig
Opb. 4 : 4 oudste 24 -n: bekleed met witte kleren
Opb. 4 : 4 oudste 24 -n: gouden kronen
Opb. 4 : 4 oudste 24 -n: op 24 tronen
Ezra 6 : 14 oudste aangespoord door profetie
Hand. 20 : 28 oudste aangesteld door de Heilige Geest
Tit. 1 : 5 oudste aanstellen: opdracht tot
Matth. 24 : 45 oudste aanstelling: door de Heer aangesteld
Richt. 2 : 7 oudste al de dagen van de -n dienden de Israëlieten de HEERE
2 Kon. 23 : 1 oudste al de oudsten verzamelden tot Josia
1 Kon. 20 : 7 oudste alle -n geroepen om raad
Hand. 21 : 17 oudste alle -n kwamen
1 Tim. 5 : 17 oudste arbeiden in woord en leer
1 Thess. 5 : 12 oudste arbeiden, leiding geven (toepassing)
1 Tim. 5 : 19 oudste beschuldiging tegen een -
1 Tim. 5 : 17 oudste besturen door een -
Ezra 10 : 14 oudste bestuurden een stad
Ezra 6 : 14 oudste bouwen: de oudste bouwden
Matth. 21 : 25 oudste de -n miskenden Johannes de Doper
Spr. 31 : 23 oudste de -n van het land
Mark. 10 : 42 v oudste der gemeente zij niet gelijk de oversten en groten dezer wereld
Lev. 4 : 15 oudste der vergadering: en zondoffer
Ezra 5 : 5 oudste door God geleid werden de -n der Joden
Hand. 15 : 12 oudste een menigte van oudsten en apostelen
1 Tim. 5 : 17 oudste eer aan
Deut. 1 : 13 oudste eisen aan -
Deut. 29 : 10 oudste en hoofden der stammen
Ezra 10 : 14 oudste en rechters
Hand. 14 : 23 oudste gekozen door de apostelen
Ps. 107 : 32 oudste gestoelte der -n
Jes. 3 : 14 oudste God ten gerichte tegen de -n van Zijn volk
Jes. 24 : 23 oudste Gods -n: voor hen zal heerlijkheid zijn
1 Tim. 4 : 14 oudste groep
Hebr. 13 : 17 oudste herder, vgl. vers 20
Hand. 20 : 28 oudste herderlijke taak
Joz. 20 : 4 oudste hoort vluchteling aan
Hebr. 13 : 17 oudste houding tegenover -: gehoorzaamheid, onderdanigheid
Joz. 24 : 31 oudste invloed ten goede
1 Sam. 15 : 30 oudste Israël: oudsten van
Deut. 27 : 1 oudste Israëls -n geboden het volk
2 Sam. 17 : 4 oudste Israëls oudsten verraden David
Luk. 7 : 6 oudste Jezus ging met -n mee
Luk. 22 52 oudste Jezus werd gevangen genomen door oudsten
Ps. 105 : 21 oudste Jozes onderwees de -n van Egypte
Ez. 34 : 4 oudste kan heersen
Ez. 34 : 4 oudste kan zorg nalaten
Luk. 20 1 oudste kritisch -n
Matth. 26 : 3 v oudste kwaad beraad van oudsten van het volk met de overpriesters
Ezra 6 : 14 oudste leidinggeven
Luk. 9 : 22 oudste lijden door de -n
Matth. 16 : 21 oudste lijden vanwege de -n
1 Pe 5 : 1 oudste mede-
1 Pe 5 : 2 oudste meerheid van -n
Hebr. 13 : 17 oudste meervoud in gemeente
Gen. 5 : 27 oudste mens? Weten we niet!
Ezra 6 : 8 oudste middelen voor
1 Pe 5 : 3 oudste niet als heerser optreden
2Jo : 1 oudste noemen: zichzelf - noemen
1 Pe 5 : 5 oudste onderdanig aan -n
1 Pe 5 : 4 oudste ondergeschikt aan de overste herder
Hand. 15 : 4 oudste onderscheiden van de apostelen
Hand. 15 : 4 oudste onderscheiden van de gemeente
Hand. 20 : 28 oudste opziener
Tit. 1 : 6 oudste opziener
Jes. 3 : 14 oudste oudsten beroofden het volk
Ex. 4 : 29 oudste oudsten der kinderen Israëls verzameld
Lev. 4 : 15 oudste oudsten der vergadering: rol bij gemeentelijk zondoffer
Mark. 14 : 43 oudste oudsten hadden gezonden om Jezus te grijpen
2 Kron. 10 : 6 v oudste oudsten hier wijzer dan de jongeren
2 Sam. 5 : 3 oudste oudsten sluiten een verbond
Jak. 5 : 14 oudste oudsten van de gemeente: geroepen om te bidden
Luk. 7 : 3 oudste oudsten van de Joden
Gen. 50 : 7 oudste oudsten van Egypte
Gen. 50 : 7 oudste oudsten van Farao’s huis
Gen. 50 : 7 oudste oudsten van het land Egypte
Luk. 22 66 oudste oudsten van het volk
Ex. 12 : 21 oudste oudsten van Israël geroepen door Mozes
Ez. 20 : 1 oudste oudsten van Israël kwamen om de HEER te vragen
Ex. 3 : 16 oudste oudsten van Israël: God gebood Mozes ze te verzamelen
Opb. 5 : 14 oudste oudsten vielen neer en aanbaden
1 Sam. 4 : 3 oudste oudsten zochten Gods aangezicht niet
Richt. 8 : 14 oudste oversten versus oudsten
Hand. 20 : 28 oudste passe op zichzelf en op de hele kudde
Hand. 20 : 17 oudste Paulus riep de oudsten van de gemeente in Efeze bij zich
2 Kron. 10 : 6 v oudste raad der ouden verlaten
Ez. 7 : 26 oudste raad gevend
2 Kon. 6 : 32 oudste raadpleging: oudsten raadpleegden profeet Elisa
Tit. 1 : 7 oudste rentmeester van God
Ps. 107 : 32 oudste roemen van God door de -n
Deut. 22 : 15 oudste spreken recht
Deut. 25 : 8 oudste stad: oudste ener stad: taak: rechtspreken
1 Sam. 16 : 4 oudste stad: oudsten der s
Deut. 21 : 2 oudste taak in onderzoek doodslag
Deut. 21 : 19 oudste taak in rechtspraak
1 Pe 5 : 3 v oudste taak: herder
Hand. 20 : 28 oudste taak: hoeden
1 Pe 5 : 2 oudste taak: hoedt de kudde van God
1 Pe 5 : 2 oudste taak: houdt toezicht
Ezra 6 : 7 v oudste taak: leiding bij wederopbouw
Hand. 20 : 28 oudste taak: opziener
Hand. 20 : 31 oudste taak: terechtwijzen
1 Pe 5 : 3 oudste taak: voorbeeld voor de kudde
Hebr. 13 : 17 oudste taak: waken over zielen
1 Thess. 5 : 12 oudste te erkennen (toepassing)
Hebr. 13 : 17 oudste toekomst: rekenschap afleggen
Ruth 4 : 2 oudste van een stad: richten
Ruth 4 : 2 oudste van een stad: tien van de -n
1 Sam. 8 : 4 oudste van Israël: vergaderden allen
Tit. 1 : 6 v oudste vereisten
Deut. 31 : 28 oudste vergadering tot Mozes
Joel 2 : 16 oudste vergadert de oudsten
1 Pe 5 : 1 oudste vermaning aan -en
Joel 1 : 2 oudste vermaning tot -en
Matth. 26 : 57 oudste veroordeelden Jezus
1 Pe 5 : 5 oudste versus jongere
Matth. 26 : 47 oudste verwerping van Jezus door oudsten
Mark. 8 : 31 oudste verwierpen Jezus
2 Kron. 34 : 29 oudste verzamelen van alle -n
1 Kron. 21 : 16 oudste vielen met David op hun aangezichten
Opb. 11 : 16 oudste vierentwintig -n
Opb. 19 : 4 oudste vierentwintig -n
Deut. 31 : 9 oudste wet gegeven aan de -n van Israël
3Jo : 1 oudste woord toegepast op zichzelf
Hand. 11 : 30 oudste zenden van een gave, aan de oudsten
Ex. 24 : 1 oudste zeventig -n
oudste zie ook Leider, Opziener, Overste, Voorganger
Joh. 8 : 9 oudste zondebesef bij de -n
Hebr. 13 : 17 oudste zuchting of vreugde
Joz. 23 : 2 oudste
Matth. 21 : 23 oudste
Matth. 27 : 1 oudste
Hand. 4 : 5 oudste
Hand. 20 : 28 oudste zelfzorg
Opb. 5 : 8 oudsten 24 -: elk een harp
Opb. 5 : 8 oudsten 24 -: schalen vol reukwerk
Hebr. 13 : 23 oudstenschap meervoudig
Opb. 1 : 15 oven Jezus’ voeten als gloeiden zij in een oven
Spr. 17 : 3 oven louteren van goud
Opb. 9 : 2 oven
Ex. 18 : 13 v overbelast Mozes: met rechtspraak
Luk. 10 : 41 overbelasting subjectieve zijde
Gen. 13 : 5 overbevolking
Jes. 1 : 9 overblijfsel begrip
Jer. 40 : 11 overblijfsel begrip: hier een ander -
Jer. 11 : 23 overblijfsel geen – in Anathoth gelaten
Matth. 25 : 40 overblijfsel gelovig - : 'deze broeders van mij'
Matth. 25 : 45 overblijfsel gelovig - : 'deze geringsten'
Matth. 26 : 64 overblijfsel gelovig - zal Jezus zo zien (toepassing)
2 Sam. 17 : 27 v overblijfsel gelovig -: onderhouden: vgl. Matth. 24
Jes. 53 : 1 overblijfsel gelovig -: prediking
2 Kon. 19 : 4 overblijfsel geval
1 Kon. 19 : 18 overblijfsel Gods werk
Rom. 11 : 3 overblijfsel in Israël: dat God dient
Micha 4 : 7 overblijfsel Israël gemaakt tot een -
Micha 7 : 18 overblijfsel Israëls - zal vergeven worden
Jes. 4 : 3 overblijfsel toekomst: - in Jeruzalem
Rom. 11 : 7 overblijfsel uitverkorenen
Jer. 8 : 3 overblijfsel van bozen
Jer. 23 : 3 overblijfsel van Gods volk
Zach. 8 : 11 overblijfsel van het volk
Joel 2 : 32 overblijfsel van het volk Israël
Deut. 4 : 27 overblijfsel van Israël
Jes. 10 : 20 v overblijfsel van Israël
2 Kron. 34 : 9 overblijfsel van Israël (tien stammen)
Jer. 6 : 9 overblijfsel van Israël: ander – dan het gelovige –
Jes. 65 : 8 overblijfsel van Israël: gespaard door God
Rom. 11 : 4 overblijfsel van Israël: in Elia's dagen
Rom. 11 : 5 overblijfsel van Israël: in Paulus’ dagen
Zach. 8 : 15 overblijfsel van Israël: Juda
Rom. 9 : 27 overblijfsel van Israël: zal behouden worden
Micha 5 : 7 overblijfsel van Jakob
Jer. 24 : 8 overblijfsel van Jeruzalem
Jer. 15 : 9 overblijfsel van Juda: aan het zwaard over te geven
Gen. 45 : 7 overblijfsel
Jes. 37 : 4 overblijfsel
Jes. 37 : 32 overblijfsel
Ez. 6 : 8 overblijfsel
2 Cor. 9 : 1 overbodig dat ik u schrijf
Ex. 33 : 22 overdekken Mozes zal overdekt worden door Gods hand
Spr. 16 : 9 overdenken door het hart
Ps. 143 : 5 overdenken Gods daden -
Ps. 1 : 2 overdenken Gods wet dag en nacht -
Ps. 119 : 15 overdenken wat: bevelen Gods
Ps. 104 : 34 overdenking mijn - van Hem zal zoet zijn
Joh. 9 : 22 overeenkomen de Joden waren overeengekomen
Joh. 13 : 1 overgaan naar de Vader: uit deze wereld: door Jezus
1Jo 3 : 14 overgaan uit de dood overgaan in het leven
Gen. 47 : 25 overgave aan Christus
Gen. 39 : 4 overgave aan Christus: Jozef en Potifar
Gen. 39 : 5 overgave aan Christus: zegen
Jer. 21 : 9 overgave aan de Chaldeeën aangeraden
1 Sam. 1 : 27 overgave aan God: voorbeeld
1 Kon. 20 : 4 overgave door Achab: goed, vrouwen, kinderen
1 Sam. 18 : 4 overgave illustratie: Jonathan
Jer. 26 : 14 overgave Jeremia: aan zijn tegenstanders
Jer. 38 : 17 v overgave
Rom. 12 : 1 overgave
2 Cor. 4 : 11 overgeven aan de dood overgegeven
1 Cor. 5 : 5 overgeven aan de satan
Jer. 15 : 9 overgeven aan het zwaard
Ps. 119 : 121 overgeven aan onderdrukkers: geef mij niet aan hen over
1 Sam. 23 : 20 overgeven David willen -
Hos. 11 : 8 overgeven door God
Rom. 1 : 28 overgeven door God: aan een verkeerde denken
Ez. 20 : 25 overgeven door God: aan verkeerde besluiten en rechtem
Rom. 1 : 26 overgeven door God: goddelozen: aan onterende hartstochten
2 Kron. 28 : 10 overgeven door God: in de hand van tegenstander
Richt. 13 : 1 overgeven door God: in de hand van vijanden
Jes. 47 : 6 overgeven door God: Israël: in de hand van Babel
Ps. 106 : 41 overgeven door God: Israël: in de hand van de vijanden
Neh. 9 : 30 overgeven door God: Israël: in de hand van de volken der landen
2 Kon. 17 : 20 overgeven door God: Israël: in de hand van rovers
Jer. 12 : 7 overgeven door God: Israël: in de hand van vijanden
Job 16 : 11 overgeven door God: Job: aan de verkeerde
2 Kron. 29 : 8 overgeven door God: Juda: ter beroering, ter verwoesting en ter aanfluiting
Rom. 1 : 24 overgeven door God: mensen: aan onreinheid
Ezra 9 : 7 overgeven door God: mensen: om hun ongerechtigheid
2 Kron. 30 : 7 overgeven door God: overtreders: tot verwoesting
Rom. 8 : 32 overgeven door God: zijn eigen Zoon: voor ons
1 Cor. 15 : 24 overgeven het koninkrijk aan God de Vader -
1 Kon. 14 : 16 overgeven Israël overgegeven: door God
Rom. 4 : 25 overgeven Jezus overgegeven om onze overtredingen
Richt. 2 : 23 overgeven nalaten over te geven: heidenen: in de hand van Israël
1 Sam. 23 : 14 overgeven niet -: David: door God: in de hand van Saul
Richt. 15 : 12 overgeven Simson – in de hand der Filistijnen
Jes. 34 : 2 overgeven ter slachting: door God: de heidenen
overgeven zich - aan God: zie Voorstellen, zich
Ef. 4 : 19 overgeven zich - aan losbandigheid
2 Kron. 17 : 16 overgeven zich -: aan de Heer: vrijwillig
1 Pe 2 : 23 overgeven zich -: door Jezus: aan Hem die rechtvaardig oordeelt
Ef. 5 : 25 overgeven zichzelf - : door Christus: voor de Gemeente
Ef. 5 : 2 overgeven zichzelf - : door Christus: voor ons: als een offer
Gal. 2 : 20 overgeven zichzelf - voor iemand anders: Christus deed dat uit liefde
Hand. 15 : 26 overgeven zijn leven overgeven voor de naam van onze Heer Jezus Christus
Jer. 5 : 28 overgewicht door welvaart, rijkdom
Richt. 3 : 17 overgewicht Eglon
Mark. 15 : 11 overhalen geval
Jer. 3 : 5 overhand nemen: door een overspelig en boos geslacht
Deut. 15 : 6 overheersen door een vreemd volk: slechte zaak
Hos. 8 : 4 overheid - stellen: onafhankelijk van God
Col. 1 : 16 overheid -en zijn door en tot de Heer geschapen
Matth. 2 : 16 overheid aan God meer gehoorzaam zijn dan aan –
Ef. 1 : 21 overheid boven alle - gesteld is Christus
1 Cor. 15 : 24 overheid Christus doet alle – teniet
Col. 2 : 15 overheid Christus heeft de -en ontwapend
Col. 2 : 10 overheid Christus hoofd van alle -
Ef. 6 : 12 overheid demonische -en
Rom. 13 : 6 overheid dienaars van God
Rom. 13 : 1 v overheid door God ingesteld
Tit. 3 : 1 overheid gehoorzaam aan de -
Ezra 7 : 26 overheid gehoorzamen, naast gehoorzaamheid aan God
Rom. 13 : 4 overheid Gods dienares: ons ten goede
Ex. 22 : 28 overheid houding t.o. -
1 Pe 2 : 17 overheid houding t.o.: eert alle overheidsdienaars zoals bijv. stadhouders
Mark. 6 : 18 overheid kritiek op koning Herodes
Rom. 13 : 3 overheid lof van de – ontvangen
Matth. 2 : 12 overheid niet gehoorzamen (toepassing)
Hos. 7 : 7 overheid onbestendige overheden
Rom. 13 : 1 overheid onderdanig aan de -en
Rom. 14 : 5 overheid onderdanig aan de –
Tit. 3 : 1 overheid onderdanigheid aan de -
Hebr. 11 : 24 overheid ongehoorzaamheid aan de -: geval
Dan. 3 : 28 overheid ongehoorzaamheid jegens -: terecht hier
Rom. 13 : 1 overheid over ons gestelde -en
Luk. 12 : 11 overheid overheden en machten
Ef. 3 : 10 overheid overheden in de hemelse gewesten
Rom. 8 : 38 overheid overheden kunnen ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Neh. 7 : 5 overheid overheden verzameld door Nehemia
Luk. 20 20 overheid overleveren aan de -: aan Jezus willen doen
Dan. 2 : 48 overheid overste der -en: Daniel
Col. 2 : 15 overheid overwonnen door Christus zijn de -en
Matth. 22 : 21 overheid plicht t.o.v. de overheid
Rom. 13 : 4 overheid straffen door de –: het kwade
Rom. 13 : 3 overheid taak: kwaad bestrijden
Col. 2 : 15 overheid tentoongesteld door Christus zijn de -en
Pred. 10 : 5 overheid verkeerd besluit
Rom. 13 : 2 overheid verzet tegen de –: gevolg: oordeel
2 Tim. 2 : 12 overheid vijandige - verdragen
1 Pe 2 : 13 overheid weest aan elke menselijke instelling onderdanig
Rom. 13 : 4 overheid wreekster
Mark. 10 : 1 Overjordaanse
2 Cor. 5 : 2 overkleden fig. overkleed worden bij wederkomst
2 Cor. 5 : 4 overkleden versus ontkleden
Ps. 119 : 41 overkomen dat mij Uw goedertierenheden -
Ps. 68 : 20 overladen God overlaadt ons dag bij dag
Jer. 22 : 17 overlast doen aan naasten
Ex. 22 : 21 overlast doen: aan de vreemdeling: verboden
Ex. 16 : 19 overlaten niets van het manna overlaten tot de morgen
Spr. 2 : 18 overledene
Luk. 16 : 8 overleg met - handelen
Mark. 2 : 8 overleggen bij zichzelf -: door de schriftgeleerden
Mark. 2 : 8 overleggen bij zichzelf -: in het hart
Luk. 12 : 16 overleggen bj zichzelf -
Jes. 41 : 20 overleggen dat God iets gewerkt heeft
Luk. 3 : 15 overleggen in de harten
Mark. 2 : 6 overleggen in het hart -
Jes. 43 : 18 overleggen niet -: de oude dingen
Luk. 20 14 overleggen onder elkaar -: om een kwaad te doen
Luk. 16 : 3 overleggen
Jak. 2 : 4 overlegging boze -
Matth. 15 : 19 overlegging boze overleggingen komen voort uit hart
1 Sam. 27 : 27 overlegging David's
Luk. 6 : 8 overlegging gekend door Christus
2 Kon. 7 : 3 v overlegging geval
Rom. 1 : 21 overlegging in -en tot dwaasheid vervallen
Luk. 24 : 38 overlegging in het hart kwamen -en op
1 Kon. 12 : 26 overlegging Jerobeams
1 Cor. 14 : 20 overlegging kind in -en
Mark. 7 : 21 overlegging kwade -en
Hebr. 4 : 12 overlegging overleggingen van het hart: oordelen: door het woord van God
Mark. 8 : 2 - 3 overlegging van Christus : voorbeeld
Luk. 1 : 51 overlegging van het hart: in de - van het hart verstrooien
1 Cor. 14 : 20 overlegging volwassen in -en
2 Cor. 10 : 5 overlegging
Rom. 14 : 4 overleven geestelijk –: de Heer houdt ons staande
Matth. 20 : 19 overleveren aan de volken
Matth. 10 : 21 overleveren broer door broer
Luk. 22 48 overleveren de Zoon des mensen -: door Judas
1 Pe 1 : 18 overleveren door de vaderen: onvruchtbare wandel
Hos. 11 : 8 overleveren door God
2 Pe 2 : 4 overleveren door God: gevallen engelen: aan ketenen van donkerheid
Deut. 32 : 30 overleveren door God: Israël
Matth. 27 : 4 overleveren door Judas: Jezus
Hand. 6 : 14 overleveren door Mozes: zeden
Matth 24 : 10 overleveren elkaar -
Deut. 32 : 30 overleveren en verkopen
Jud : 3 overleveren geloofs(inhoud)
Matth 24 : 9 overleveren gelovigen overgeleverd om verdrukt te worden
2 Pe 2 : 21 overleveren het heilige gebod
Luk. 9 : 44 overleveren in de handen van mensen
Matth. 17 : 22 overleveren in de handen van mensen: Jezus
Hand. 21 : 11 overleveren in handen van de volken
Joh. 6 : 64 overleveren Jezus -
Mark. 14 : 41 overleveren Jezus -: in de handen van de zondaars
Joh. 13 : 21 overleveren Jezus –: door Hemzelf voorzegd
Luk. 22 21 overleveren Jezus –: door Judas: vooraf geweten door Jezus
Luk. 24 20 overleveren Jezus –: door overpriesters en oversten
Luk. 22 4 overleveren Jezus –: wijze van – besproken
Luk. 24 : 7 overleveren Jezus moest worden overgeleverd
Matth. 20 : 18 overleveren Jezus overgeleverd
Luk. 23 25 overleveren Jezus overgeleverd aan de wil van het verzamelde volk
Matth. 27 : 2 overleveren Jezus overgeleverd aan Pilatus
Mark. 15 : 1 overleveren Jezus overgeleverd aan Pilatus
Joh. 18 : 30 overleveren Jezus overgeleverd aan Pilatus
Luk. 20 20 overleveren Jezus zoeken over te leveren aan de overheid
Luk. 18 32 overleveren Jezus zou aan de volken worden overgeleverd
Mark. 1 : 14 overleveren Johannes overgeleverd
Luk. 21 16 overleveren overgeleverd worden: gelovigen
Mark. 13 : 12 overleveren tot de dood
Luk. 24 20 overleveren tot het doodvonnis
1 Pe 1 : 18 overleveren wandel: overgeleverde onvruchtbare wandel
Matth. 26 : 45 overleveren Zoon des mensen overgeleverd in handen van zondaars
Matth. 10 : 17 overleveren
Mark. 13 : 11 overleveren
Mark. 7 : 9 overlevering bewaren: menselijke -
1 Cor. 11 : 2 overlevering inzetting
Mark. 7 : 13 overlevering kan Gods woord krachteloos maken
Matth. 15 : 3 overlevering menselijke - boven gebod van God gesteld
Hebr. 2 : 3 overlevering mondelinge -
Matth. 15 : 1 overlevering overtreden
Col. 2 : 8 overlevering van de mensen
Mark. 7 : 8 overlevering van de mensen: houden
Matth. 5 : 33 overlevering van de ouden
Luk. 1 : 2 overlevering van historische feiten
Col. 2 : 8 overlevering verkeerde
Matth. 15 : 1 overlevering voorbeeld
Mark. 7 : 3 overlevering voorbeeld: handen wassen
Mark. 7 : 5 overlevering wandelen volgens de - van de ouden
Job 15 : 17 overlevering wijsheid
overlevering zie ook Traditie
Num. 20 : 29 overlijden Aäron
Gen. 15 : 15 overlijden Abrahams -: tot zijn vaderen gaan met vrede: voorzegd
Joz. 23 : 14 overlijden door Jozua: door hemzelf verwacht en voorzegd
Jak. 1 : 21 overmaat van boosheid
2 Cor. 8 : 15 overmaat
Deut. 11 : 25 overmacht dankzij God
Lev. 26 : 8 overmacht getalsmatige - overwonnen
Matth. 26 : 47 overmacht schijnbare
2 Kron. 20 : 12 overmacht tegenover een - staan
Deut. 20 : 1 overmacht van de vijand
Ps. 142 : 7 overmacht
2 Pe 2 : 19 overmeesteren door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men geworden
2 Pe 2 : 20 overmeesteren overmeesterd worden door de bevlekkingen van deze wereld
Joh. 13 : 38 overmoed
Spr. 28 : 25 overmoedig die - is verwekt gekijf
Jer. 15 : 20 overmogen niet –: Jeremia niet –
Matth. 21 : 17 overnachten door Jezus: in Bethanië
Luk. 21 37 v overnachten door Jezus: op de Olijfberg
Jer. 14 : 8 overnachten
Luk. 23 4 overpriester bij de beschuldiging van Jezus aanwezig waren overpriesters aanwezig
Joh. 12 : 10 overpriester de -s beraadslaagden om ook Lazarus te doden
Luk. 23 10 overpriester de -s beschuldigden Jezus
Matth. 21 : 25 overpriester de -s miskenden Johannes de Doper
Luk. 19 47 overpriester de -s trachtten Jezus om te brengen
Matth. 21 : 15 overpriester de -s zagen Jezus' wonderen
Mark. 14 : 55 overpriester de -s zochten een getuigenis tegen Jezus
Matth. 2 : 4 overpriester deskundig geacht
Hand. 9 : 21 overpriester heiligen geboeid naar de -s brengen
Luk. 22 52 overpriester Jezus werd gevangen genomen door overpriesters
Matth. 16 : 21 overpriester lijden vanwege de -s
Luk. 9 : 22 overpriester lijden wegens de -s
Matth. 20 : 18 overpriester overgeleverd worden aan de -s
Mark. 14 : 43 overpriester overpriesters hadden gezonden om Jezus te grijpen
Mark. 8 : 31 overpriester overpriesters verwierpen Jezus
Joh. 19 : 6 overpriester overpriesters verwierpen Jezus
Joh. 11 : 48 overpriester vrees van de -s ten aanzien van Jezus
Matth. 21 : 23 overpriester
Richt. 16 : 16 v overreden door een vrouw: Simson overreed
Hand. 19 : 8 overreden door Paulus
Hand. 19 : 26 overreden door Paulus
Hand. 14 : 19 overreden een menigte -
Matth. 27 : 20 overreden geval
Jer. 20 : 7 overreden Jeremia overreed
Job 32 : 12 overreden Job niet kunnen -
2 Cor. 5 : 11 overreden mensen - omdat de Heer zeer te vrezen is
Col. 2 : 4 overreden misleiden door overredende taal
Col. 2 : 4 overreden overredende taal
Hand. 21 : 14 overreden zich niet laten -
Richt. 16 : 5 overreden
2 Kron. 18 : 20 overreden
Hand. 18 : 13 overreden
Gal. 5 : 8 overreding niet uit God zijnde -
Spr. 14 : 23 overschot in alle smartelijke arbeid is -
Spr. 21 : 5 overschot
Rom. 7 : 3 overspeelster worden door te trouwen met een andere man, terwijl de eerste nog leeft
Spr. 7 : 19 overspeelster
Joh. 8 : 3 v overspeelster
Hos. 4 : 13 overspel als maatschappelijk kwaad
Jer. 3 : 8 overspel bedrijven
Jer. 3 : 9 overspel bedrijven met steen en hout
Hos. 4 : 13 overspel bedrijven: door bruiden zelfs
Jer. 23 : 14 overspel bedrijven: door de profeten van Jeruzalem
Jer. 7 : 9 overspel bedrijven: en schijn van godsdienstigheid
Joh. 8 : 3 - 4 overspel betrapt op -
Deut. 22 : 23 overspel bij ondertrouw
Spr. 30 : 20 overspel bij zichzelf goedpraten
2 Sam. 11 : 4 overspel David's
Ps. 51 : 2 overspel Davids -
Spr. 2 : 18 overspel dodelijk
Hos. 4 : 2 overspel doen
Spr. 5 : 20 overspel dolen in een vreemde vrouw
Ez. 18 : 6 overspel door een man: een andere vrouw verontreinigen
Mark. 10 : 11 v overspel door hertrouwen
Rom. 7 : 3 overspel door hertrouwen met andere man, terwijl de eerste man nog in leven is
Gen. 35 : 22 overspel door Ruben
Jer. 3 : 8 overspel en scheidbrief
Rom. 13 : 9 overspel geen - plegen: verbod van de wet
Jer. 9 : 2 overspel geestelijk -
Jer. 13 : 27 overspel geestelijk -
Opb. 2 : 22 overspel geestelijk - van een christen
Jak. 4 : 4 overspel geestelijk -: met de wereld
Deut. 22 : 22 v overspel gestraft
Job 31 : 12 overspel gevolg: al mijn inkomen (opbrengst van het land) uitgeworteld
Spr. 6 : 32 v overspel gevolgen
Spr. 7 : 22 overspel gevolgen
Jer. 3 : 1 overspel herstel
Matth. 15 : 19 overspel komt voort uit hart
Spr. 7 : 18 overspel liefde in -
Lev. 18 : 20 overspel maakt onrein
Hos. 7 : 4 overspel massale -
Job 31 : 11 overspel misdaad, schandelijke daad
Job 31 : 9 overspel nabij -
Hos. 3 : 1 overspel ondanks liefde van man
Jer. 5 : 7 overspel ondanks verzadiging door God
Spr. 30 : 20 overspel ongerechtigheid
Matth. 14 : 4 overspel oordelen over -
Mark. 7 : 21 overspel oorsprong: hart
Hos. 4 : 13 overspel oorzaak: afgoderij
Jer. 5 : 8 overspel overspelige begeerte
Luk. 16 : 18 overspel plegen
Rom. 2 : 22 overspel plegen
Jer. 29 : 23 overspel plegen: door valse profeten
Luk. 18 20 overspel plegen: verboden
Lev. 20 : 10 overspel straf
Job 31 : 9 overspel straf op -
Deut. 28 : 30 overspel straf: maatschappelijk kwaad als staf
Gen. 20 : 3 overspel strafwaardig
Ez. 33 : 25 overspel velen plegen -
Matth. 19 : 18 overspel verbod
Lev. 18 : 20 overspel verboden
Deut. 5 : 18 overspel verboden
Jak. 2 : 11 overspel verboden
2 Sam. 12 : 12 overspel verborgen
Num. 5 : 12 v overspel verborgen -
Job 31 : 12 overspel verterend vuur
Gen. 39 : 7 v overspel vrouw van Potifar neigde tot -
Spr. 23 : 27 overspel waarschuwing tegen -
Hos. 2 : 1 overspel wegdoen
2 Pe 2 : 14 overspel zonde
Gen. 20 : 6 overspel zondigen tegen God
Spr. 2 : 17 overspel
Spr. 6 : 26 v overspel
Ez. 23 : 5 overspel
Matth. 5 : 27 overspel
Matth. 5 : 32 overspel
Matth. 19 : 8 overspel
1 Thess. 4 : 6 v overspel
1 Cor. 6 : 9 overspeler geen – zal Gods koninkrijk beërven
Job 24 : 15 overspeler handelt ongezien
Jer. 9 : 2 overspeler het volk allen -s
Jer. 23 : 10 overspeler land vol -s
Ps. 50 : 18 overspeler meedoen met -s
Hebr. 13 : 4 overspeler oordeel: God zal de -s oordelen
Mal. 3 : 5 overspeler toekomst: in Israël door God geoordeeld
Jer. 9 : 2 overspeler trouweloze
Matth. 12 : 39 overspelig geslacht
2 Pe 2 : 14 overspelig overspelige ogen
Spr. 30 : 20 overspelig overspelige vrouw
Jes. 57 : 3 overspelig zaad
Jak. 4 : 4 overspelige geestelijk -
Luk. 20 1 overspriester kritische -s
1 Kron. 28 : 1 overste allerlei -n
Num. 2 : 3 v overste benoeming der stamhoofden door God, 3:24v
Deut. 20 : 9 overste bestellen -n aan de spits vsn het volk ten strijde
Luk. 23 : 35 overste de -n beschimpten Jezus
Joh. 7 : 48 overste de oversten geloofden niet in Jezus
Dan. 2 : 48 overste der overheden: Daniel
Ex. 16 : 22 overste der vergadering
Num. 7 : 2 overste en hoofd
Jes. 3 : 7 overste gebrek aan -en
2 Kron. 32 : 21 overste gespaard door God: Sanherib
Job 12 : 18 overste God voert de -n beroofd weg
2 Kron. 8 : 10 overste heerschappij van -n
Num. 13 : 2 - 3 overste hoofd
Luk. 3 : 19 overste kritiek op -
Hebr. 12 : 2 overste leidsman van het geloof: Jezus
Ex. 22 : 28 overste niet vloeken of lasteren
2 Kron. 1 : 2 overste over duizenden, honderden
Spr. 25 : 15 overste overreden: door lankmoedigheid
Ex. 18 : 25 overste oversten der tienden, der vijftigen enz.
Num. 16 : 2 overste oversten van de vergadering
Joz. 9 : 15 overste oversten van de vergadering
Matth. 20 : 25 overste oversten van de volken
1 Cor. 2 : 6 overste oversten van deze wereld worden tenietgedaan
Richt. 8 : 14 overste oversten versus oudsten
Ex. 35 : 27 overste rijkdom
Ex. 18 : 25 overste taak: richten van het volk
Opb. 1 : 5 overste van de koningen van de aarde: Jezus Christus
Luk. 8 : 41 overste van de synagoge
Mark. 10 : 42 overste van de volken: heerst over hen
Joh. 16 : 11 overste van de wereld
Joh. 14 : 30 overste van de wereld: de duivel
Joh. 12 : 31 overste van deze wereld: duivel
Hand. 23 : 5 overste van een - van uw volk zult u geen kwaad spreken
Num. 1 : 16 overste van een stam
Jes. 3 : 3 overste van vijftig
Joh. 12 : 42 overste velen van de -n geloofden in Jezus
Ez. 45 : 8 overste verdrukking door -n in Israël zal God doen ophouden
Ex. 18 : 21 overste vereisten aan – n gesteld
overste zie ook Leider
Micha 7 : 3 overste zonde(n): zonden van Israëls -
Spr. 6 : 7 overste zonder -: de mieren
Lev. 4 : 22 v overste zondoffer van een -
Ex. 2 : 14 overste
Hand. 4 : 5 overste
Richt. 11 : 11 overste en hoofd
Richt. 11 : 6 overste verkiezen en uitnodigen
Ps. 102 : 1 overstelpen overstelpt zijn
1 Kron. 10 : 13 overtreden - tegen het woord des HEEREN
Jer. 2 : 29 overtreden allen hebt u tegen Mij overtreden
Jes. 24 : 4 v overtreden begrip: van een wet
1 Sam. 15 : 24 overtreden bevel van God
Rom. 5 : 14 overtreden door Adam
Ezra 10 : 13 overtreden door velen in een zekere zaak
Jes. 1 : 2 - 3 overtreden en gemis van Godskennis
2 Kron. 28 : 19 overtreden gans zeer - tegen de HEER
Matth. 15 : 3 overtreden gebod van God - ter wille van een menselijke overlevering
2 Kron. 24 : 20 overtreden gevolg: tegenspoed
Ezra 10 : 13 overtreden in een zaak
2 Kron. 28 : 22 overtreden meer - door benauwdheid
Matth. 15 : 1 overtreden overlevering -
Jes. 1 : 2 overtreden overtreden tegen God
Jes. 59 : 13 overtreden tegen de HEER
1 Kron. 5 : 25 overtreden tegen God
2 Kron. 26 : 16 overtreden tegen God
Neh. 13 : 27 overtreden tegen God
Jes. 43 : 27 overtreden tegen God
Jer. 2 : 8 overtreden tegen God: door de herders
Jer. 3 : 13 overtreden tegen God: en ongerechtigheid
Hos. 7 : 13 overtreden tegen God: gevolg: verstoring
2 Kron. 30 : 7 overtreden tegen God: gevolg: verwoesting
2 Kron. 12 : 2 overtreden tegen Jahweh
2 Kron. 26 : 16 overtreden uit hoogmoed
Hos. 6 : 7 overtreden verbond -
Joz. 7 : 15 overtreden verbond van Jahweh -
1 Sam. 15 : 24 overtreden woorden van Samuel
Jak. 2 : 9 v overtreder begrip
Jes. 1 : 28 overtreder en zondaar
Jes. 48 : 8 overtreder Israël een – van de moederschoot af
Gal. 6 : 1 overtreder terechtbrengen
Rom. 2 : 27 overtreder van de wet
Rom. 2 : 25 overtreder van de wet zijn
Hos. 14 : 10 overtreder versus rechtvaardige
Ps. 51 : 15 overtreder zondaar
Jes. 46 : 8 overtreder
Rom. 5 : 17 overtreding Adams –: gevolg: de dood regeert
Rom. 5 : 18 overtreding Adams –: gevolg: veroordeling van alle mensen
Job 31 : 33 overtreding bedekken: door Adam
Rom. 4 : 15 overtreding begrip: overschrijding van een wet
Spr. 12 : 13 overtreding der lippen: in de - - is de strik der bozen
Ef. 2 : 5 overtreding dood in de -en
Col. 2 : 13 overtreding dood in de -en
Gal. 6 : 1 overtreding door een - overvallen worden
Joz. 22 : 18 overtreding door enkele stammen: gevolg: voor heel het volk
Joz. 7 : 1 overtreding door enkeling en daarmee door volk
Jer. 5 : 6 overtreding en afkering
Jes. 53 : 5 overtreding en ongerechtigheid
Ex. 34 : 7 overtreding en ongerechtigheid en zonde
Jes. 44 : 22 overtreding en zonde
Rom. 5 : 20 overtreding en zonde
Rom. 6 : 20 overtreding en zonde
Joz. 7 : 1 overtreding geval: Achan
Rom. 11 : 11 overtreding geval: de verwerping van de Christus
Rom. 5 : 15 overtreding gevolg voor nageslacht
Ps. 107 : 17 overtreding gevolg: plaag
Ps. 103 : 12 overtreding God doet ze verre van ons
Ezra 9 : 2 overtreding huwelijk met andere volken
Spr. 29 : 6 overtreding in de - van een boze man is een strik
Luk. 6 2 overtreding Jezus een - begaan?
Rom. 4 : 25 overtreding Jezus is overgegeven om onze -en
Jes. 53 : 5 overtreding Jezus verwond om onze -en
Ps. 51 : 5 overtreding kennen van mijn -en: ik ken mijn -en
Jes. 57 : 4 overtreding kinderen der –
Job f 31,00 : 33 overtreding misdaad
Ez. 18 : 21 overtreding niet gedenken: door God: van een rechtvaardige
Spr. 28 : 24 overtreding ontkennen
Jes. 59 : 12 overtreding onze -en zijn bij ons
Jes. 44 : 22 overtreding overtredingen vormen een nevel
Num. 5 : 6 overtreding tegen de Heere
Matth. 6 : 14 overtreding tegen een mens
Amos 1 : 3 , 6 overtreding tellen door God
Spr. 10 : 12 overtreding toedekken: door de liefde
Spr. 17 : 9 overtreding toedekken: uit liefde
Rom. 5 : 20 overtreding toeneming: door de wet
Rom. 6 : 20 overtreding toeneming: door de wet
2 Cor. 5 : 19 overtreding toerekenen: niet toerekenen van overtredingen, door God
Ps. 51 : 3 overtreding uitdelgen: delg mijn -en uit
Jes. 43 : 25 overtreding uitdelgen: door God
Jes. 44 : 22 overtreding uitdelgen: door God
Rom. 2 : 23 overtreding van de wet
Jes. 58 : 1 overtreding van een volk verkondigen
Ez. 18 : 31 overtreding van zich wegwerpen al zijn -en
Jes. 59 : 12 overtreding vele -en
Hebr. 2 : 2 overtreding vergelding van
Ps. 32 : 1 overtreding vergeven
Matth. 6 : 14 overtreding vergeven
Col. 2 : 13 overtreding vergeven door God: al onze -en
Ex. 34 : 7 overtreding vergeven: door God
Ef. 1 : 7 overtreding vergeving van de -en
Hebr. 9 : 15 overtreding verlossing van de -en: door de dood van Jezus
Jer. 5 : 6 overtreding vermenigvuldigd
Ps. 65 : 4 overtreding verzoenen
Micha 7 : 18 overtreding voorbijgaan door God
Spr. 19 : 11 overtreding voorbijgaan: siert de verstandige
Ps. 107 : 17 overtreding weg hunner -en
Job 33 : 9 overtreding zonder - zijn: Job
Rom. 4 : 15 overtreding zonder wet geen -
Joh. 3 : 42 overtuigen de woorden van de Heer overtuigden evenzeer als zijn daden
Joh. 16 : 8 overtuigen door de Geest
Luk. 24 : 41 overtuigen door de Heer
Hand. 18 : 4 overtuigen door Paulus: zowel Joden als Grieken
Hand. 28 : 24 overtuigen en geloven
Gen. 45 : 27 overtuigen Jakob overtuigd dat Jozef leeft
1Jo 3 : 19 overtuigen ons – overtuigen tegenover Hem
Matth. 18 : 15 overtuigen opdracht om proberen te -
Hand. 11 : 18 overtuigen overtuigd worden
Rom. 14 : 14 overtuigen overtuigd zijn
Hebr. 6 : 9 overtuigen overtuigd zijn
2 Tim. 1 : 12 overtuigen overtuigd zijn dat
2 Tim. 1 : 12 overtuigen overtuigd zijn dat
Luk. 20 6 overtuigen overtuigd zijn dat Johannes een profeet was
Hebr. 13 : 18 overtuigen overtuigd zijn dat wij een goed geweten
2 Tim. 3 : 14 overtuigen overtuigd zijn van iets
Rom. 15 : 14 overtuigen overtuigd zijn: aangaande de heiligen in Rome
Hand. 28 : 23 overtuigen trachten te - aangaande Jezus, uit de Schrift
Joh. 16 : 10 overtuigen van gerechtigheid
Joh. 8 : 46 overtuigen van zonde –
Hand. 17 : 4 overtuigen vanuit de Schrift
Hand. 28 : 24 overtuigen zich laten -: sommigen lieten zich -
Luk. 16 : 31 overtuigen zich niet laten -
Hebr. 11 : 1 overtuiging geloof is de – van wat men niet ziet
Joh. 12 : 35 overvallen door de duisternis – worden
Mal. 3 : 10 overvloed dankzij de tienden
2 Cor. 8 : 14 overvloed dient tot voorzien in gebrek
Joh. 10 : 10 overvloed door Jezus
Spr. 3 : 10 overvloed door vrijgevigheid
Luk. 12 : 15 overvloed en hebzucht
Matth. 13 : 12 overvloed hebben dankzij de Zoon
Luk. 12 : 15 overvloed hebben: betrekkelijk
Filip. 4 : 18 overvloed hebben: Paulus hier
Filip. 4 : 12 overvloed hebben: Paulus soms
Ps. 37 : 16 overvloed ijdele -
Pred. 5 : 9 overvloed liefhebben van -
Deut. 28 : 47 overvloed maakt blij
Ps. 105 : 30 overvloed ongewenste -
Spr. 13 : 4 overvloed oorzaak: vlijt
Mark. 12 : 44 overvloed schenken uit -
Deut. 28 : 11 overvloed stoffelijke -: zegen van God
2 Cor. 8 : 2 overvloed van blijdschap
Luk. 15 : 17 overvloed van broden
Lev. 26 : 10 overvloed van de akker
Spr. 15 : 2 overvloed van dwaasheid
Deut. 30 : 9 overvloed van Godswege: bij Israël
2 Cor. 2 : 4 overvloed van liefde
Ex. 36 : 5 overvloed van materiaal voor de tabernakel
Luk. 6 : 45 overvloed van zijn hart
Spr. 13 : 25 overvloed voor de rechtvaardige
Gen. 41 : 29 overvloed voorzegd
Gen. 41 : 47 overvloed
Deut. 15 : 4 overvloed
Spr. 14 : 23 overvloed
Matth. 12 : 34 overvloed
Mark. 6 : 43 overvloed
Luk. 6 : 38 overvloed
Luk. 21 4 overvloed
Rom. 5 : 17 overvloed van de genade
1 Thess. 3 : 10 overvloedig bidden
2 Pe 1 : 8 overvloedig deugden – aanwezig
Rom. 5 : 20 overvloedig genade
2 Cor. 9 : 8 overvloedig genade
Rom. 15 : 13 overvloedig in de hoop zijn: door kracht van Heilige Geest
1 Thess. 3 : 12 overvloedig in de liefde
2 Cor. 8 : 7 overvloedig in geloof, woord, etc
1 Cor. 15 : 10 overvloedig overvloedig gearbeid
2 Cor. 9 : 8 overvloedig tot alle goed werk
2 Cor. 11 : 23 overvloedig zijn in arbeid, gevangenissen
Filip. 1 : 9 overvloeien liefde
Col. 2 : 7 overvloeien met dankzegging
2 Kon. 5 : 6 overvragen geval: ontledigen van melaatsheid
Hebr. 11 : 18 overwegen door Abraham: in geloof, met geloofsuitgangspunten
Luk. 2 : 19 overwegen in het hart overwegen
1 Sam. 29 : 4 overweging bij de filistijnse vorsten
Mark. 8 : 2 - 3 overweging practische -: door Christus
Hand. 10 : 38 overweldigen door de duivel: mensen
Pred. 4 : 12 overweldigen
Opb. 3 : 5 overwinnaar belofte voor
Joz. 1 : 5 overwinnaar God maakt ons tot -: Jozua
Rom. 8 : 37 overwinnaar zijn door Hem
Deut. 20 : 20 overwinnen bolwerk tegen bolwerk bouwen
1Jo 2 : 14 overwinnen boze –: door jongeren
Opb. 3 : 21 overwinnen Christus heeft overwonnen
Opb. 5 : 5 overwinnen Christus heeft overwonnen
1Jo 2 : 13 overwinnen de boze -
1Jo 5 : 5 overwinnen de wereld -: door wie gelooft dat Jezus is de Zoon van God
1Jo 5 : 4 overwinnen de wereld –
Joh. 16 : 33 overwinnen door Christus: van de wereld
Rom. 3 : 4 overwinnen door God: zijn beschuldigers, aanklagers
Opb. 11 : 7 overwinnen door het beest uit de afgrond
Luk. 11 : 22 overwinnen door Jezus: de satan
Lev. 26 : 8 overwinnen een getalsmatige overmacht -
1Jo 4 : 4 overwinnen geest van de antichrist –: dankzij de Geest in ons
Opb. 3 : 21 overwinnen geestelijke strijd
Rom. 12 : 21 overwinnen het kwade – door het goede
Deut. 9 : 2 overwinnen het onoverwinnelijke -
Ef. 6 : 13 overwinnen in de strijd -
Opb. 3 : 5 overwinnen jezelf rein van deze wereld bewaren en heilig wandelen
Rom. 12 : 21 overwinnen laat u door het kwade niet –
Opb. 2 : 7 overwinnen loon
Ex. 17 : 15 overwinnen met God
Deut. 11 : 25 overwinnen met Gods hulp
2 Sam. 22 : 30 overwinnen met U loop ik door een bende
Opb. 2 : 11 overwinnen motiveren tot -
Opb. 12 : 11 overwinnen satan - door het bloed van het Lam
Opb. 12 : 11 overwinnen satan - door het woord van hun getuigenis
Ps. 112 : 8 overwinnen volharden tot je overwint
Opb. 21 : 7 overwinnen wie overwint zal deze dingen beërven
Opb. 2 : 17 overwinnen
Opb. 2 : 26 overwinnen
Opb. 3 : 12 overwinnen
Opb. 6 : 2 overwinnen
Deut. 2 : 36 overwinning -sleven
Deut. 12 : 8 overwinning -sleven: overgave is voorwaarde
Spr. 21 : 31 overwinning danken we aan God, niet aan onze middelen
Deut. 23 : 14 overwinning dankzij God
Joz. 23 : 9 v overwinning dankzij God
Richt. 1 : 4 overwinning dankzij God
1 Sam. 30 : 23 overwinning dankzij God
Ps. 136 : 17 overwinning dankzij God
1 Cor. 15 : 54 overwinning dood verslonden tot -
Richt. 4 : 15 , 23 overwinning door God
Ps. 66 : 3 overwinning door God
Ps. 135 : 10 overwinning door God aangebracht
Deut. 21 : 10 overwinning door God gegeven
Richt. 1 : 2 overwinning door God gegeven
2 Kon. 3 : 18 overwinning door God gegeven
Matth. 12 : 20 overwinning door Jezus
Jes. 45 : 1 overwinning door Kores: met Gods hulp
Deut. 9 : 4 - 5 overwinning geen reden tot hoogmoed
Richt. 4 : 24 overwinning geleidelijke
1Jo 4 : 4 overwinning geval: - over de antichrist
Joz. 10 : 8 overwinning God en mens werkt samen
Ps. 144 : 10 overwinning God geeft -
Richt. 20 : 35 overwinning God geeft - na nederlagen
1 Sam. 15 : 29 overwinning God is de - van Israël
Joz. 10 : 11 overwinning Gods aandeel is groter
Spr. 24 : 6 overwinning in de veelheid der raadgevers
Joz. 21 : 44 overwinning is van God
Opb. 15 : 2 overwinning over beest, diens beeld en getal van zijn naam
1 Cor. 15 : 57 overwinning over de dood: gegeven aan ons door Jezus Christus
Hebr. 10 : 13 overwinning over Jezus' vijanden
1Jo 5 : 4 overwinning overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof
Spr. 21 : 28 overwinning spreken tot -
1 Kron. 29 : 11 overwinning uw, o HERE, is de -
Richt. 3 : 10 overwinning van Gods zijde gegeven
Ps. 54 : 9 overwinning
2 Cor. 2 : 14 overwinning
Deut. 12 : 9 - 10 overwinnings -sleven: gave Gods
Ez. 18 : 8 overwinst tegen –
Spr. 28 : 8 overwinst
Tit. 3 : 12 overwinteren door Paulus