Onderwerpenregister bij de Bijbel/G

Uit Christipedia

G: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter G.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Gen. 46 : 4 gaan God met ons
Ef. 6 : 21 gaan hoe het met Paulus gaat: dit weten
Hos. 11 : 3 gaan leren -: door God: Efraim
Jes. 45 : 2 gaan voor iemands aangezicht: God, voor het aangezicht van Kores
Deut. 22 : 7 gaan wel -: door gehoorzaamheid
3Jo : 2 gaan wensen dat het iemand in alles goed gaat
Richt. 2 : 9 Gaäs berg -
Joz. 24 : 30 Gaäs
Joh. 19 : 12 Gabbatha
Luk. 1 : 26 Gabriel engel
Dan. 8 : 16 Gabriël door Jezus, de mensenzoon, bevolen
Dan. 9 : 21 Gabriël engel: mannelijke gedaante
Gen. 49 : 19 Gad Jakobs profetie aangaande –
1 Sam. 22 : 5 Gad profeet
Jer. 49 : 1 Gad toekomst: gebied krijgt het terug van Ammonieten
Matth. 8 : 28 Gadarenen land van de –
3Jo : 1 Gajus geliefd
Hand. 19 : 29 Gajus
Job 16 : 13 gal Hij heeft mijn gal op de aarde uitgegoten
Klg. 3 : 5 gal met – omringen
Ps. 69 : 22 gal tot spijs gegeven
Hand. 8 : 23 gal van bitterheid
Klg. 3 : 19 gal
Gal. 5 : 24 Gal 5:24 vgl 3:29
Gal. 2 : 20 Gal. 2:20 vermoedelijk beste vertaling: en ik leef, niet meer ik, maar ...zie voorgaande vers
Gal. 6 : 12 - 13 Galaten probleem
Gal. 1 : 6 v Galaten probleem: ander evangelie: verwarring vgl. 2:5
Gal. 5 : 12 Galaten werden opgestookt door leraars van de besnijdenis
Gal. 1 : 20 Galatenbrief geschreven door Paulus
Gal. 4 : 20 Galatenbrief toon van de -
Ex. 30 : 34 Galbanum
Ez. 10 : 13 Galgal
Jes. 8 : 23 Galilea der heidenen
Luk. 23 7 Galilea gezagsgebied van Herodes
Luk. 17 : 11 Galilea Jezus ging midden door -
Matth. 4 : 23 Galilea Jezus trok in heel Galilea rond
Matth. 4 : 15 Galilea van de volken
Matth. 15 : 29 Galilea zee van -
Hand. 2 : 7 Galileeër de leerlingen van Jezus waren -s
Luk. 23 6 Galileeër Jezus een –
Luk. 22 59 Galileeër Petrus was een –
Mark. 14 : 70 Galileeër
Hand. 1 : 11 Galilees mannen: Galilese mannen waren de apostelen
Jer. 9 : 15 gallewater door God te drinken gegeven
Jer. 23 : 15 gallewater drenken met –: door God: de slechte profeten
Jer. 8 : 14 gallewater gedronken
Hand. 18 : 12 Gallio proconsul
Num. 10 : 23 Gamaliël
Hand. 22 : 3 Gamaliël
Jes. 59 : 8 gang er is geen recht in hun gangen
Spr. 30 : 29 gang goede -
Ps. 44 : 19 gang onze - is niet geweken van Uw pad
Neh. 13 : 15 garf inbrengen
Jer. 9 : 22 garve achter de maaier
Joh. 2 : 2 gast Jezus als –
Deut. 24 : 14 gastarbeiders niet verdrukken
Rom. 16 : 23 gastheer Gajus, voor Paulus en voor de gemeente te Korinthe
Hand. 16 : 15 gastvrij Lydia
1 Tim. 3 : 2 gastvrij opziener moet - zijn
Tit. 1 : 8 gastvrij opziener zij -
1 Pe 4 : 9 gastvrij weest - voor elkaar
1 Tim. 5 : 10 gastvrijheid bewijzen: goed werk
Richt. 19 : 15 gastvrijheid geen - in Gibea
Gen. 18 : 5 v gastvrijheid geval: Abraham
Rom. 12 : 13 gastvrijheid legt u toe op de –
Hebr. 13 : 2 gastvrijheid vergeet die niet
Hand. 28 : 7 gastvrijheid verlenen door Publius
Gen. 19 : 2 gastvrijheid
Matth. 25 : 35 gastvrijheid
2 Kron. 11 : 8 Gath gebouwd door Rehabeam
Ef. 4 : 11 gave aan de gemeente = een persoon
Num. 18 : 12 gave aan God die vervolgens aan de priesters wordt gegeven
2 Cor. 9 : 5 gave afgedwongen -
1 Kron. 29 : 14 gave alles wat wij ontvangen is van God
Ef. 4 : 7 gave en genade
Jak. 1 : 17 gave en geschenk
Matth. 19 : 11 - 12 gave en opdracht
Filip. 4 : 17 gave en vrucht
Ps. 68 : 19 gave gaven door God uitgedeeld
1 Tim. 6 : 17 gave gaven van God: om te genieten, goed te doen
1 Pe 4 : 11 gave genade-: dienen
1 Pe 4 : 11 gave genade-: goed spreken
Jak. 1 : 17 gave goede -
Luk. 11 : 13 gave goede -n
2 Tim. 2 : 7 gave Gosa: inzicht
Hebr. 6 : 4 gave hemelse -: Christus
Luk. 15 : 11 gave Hij verdeelde het vermogen onder hen
Rom. 5 : 15 gave in genade: door Jezus Christus
Pred. 9 : 10 gave inzetten
Num. 3 : 9 gave Levieten een – aan de priesters
Ef. 4 : 8 gave lichaam v. Christus
1 Cor. 16 : 3 gave liefdegave
Rom. 12 : 3 gave maat van geloof is aan ieder toebedeeld door God
Pred. 4 : 4 gave nijd om -
Hebr. 9 : 9 gave onderscheiden van slachtoffer
Ex. 4 : 10 gave ontbrekende - geen beletsel
1 Kron. 29 : 14 gave teruggeven aan God
Ef. 4 : 7 gave van Christus
Rom. 5 : 17 gave van de gerechtigheid ontvangen
Hand. 10 : 45 gave van de Heilige Geest: uitgestort
Hand. 28 : 8 - 9 gave van genezing: bij Paulus
Pred. 5 : 18 gave van God: genieten van zijn arbeid
Ex. 22 : 29 gave van mens: aan God: eerstelingen
Ezra 1 : 4 gave vrijwillige -
Ezra 7 : 15 gave vrijwillige -
2 Cor. 9 : 5 gave vrijwillige -
gave zie ook Genadegave
Filip. 4 : 17 gave zoeken: dat deed Paulus niet
Joz. 15 : 47 Gaza behoort aan Juda
Jer. 47 : 1 Gaza geslagen door de farao
Richt. 1 : 18 Gaza ingenomen door Juda
Richt. 16 : 21 Gaza Simson afgevoerd naar -
Richt. 16 : 1 Gaza
2 Kon. 18 : 8 Gaza
Jer. 25 : 20 Gaza
Hand. 8 : 26 Gaza
Joz. 13 : 3 Gazathiet
Richt. 16 : 2 Gazieten
Luk. 18 7 gebed aanhoudend -
Ps. 102 : 1 gebed aanleiding: verdrukking
Ps. 66 : 20 gebed afwenden: door God
1 Tim. 5 : 5 gebed belang van het -
2 Thess. 3 : 4 , 1 gebed bevolen
Matth. 9 : 38 gebed bevolen: smeken om arbeiders in de oogst
Filip. 1 : 3 gebed danken in -
Filip. 4 : 6 gebed dankzegging: - en d
Spr. 15 : 29 gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren
Luk. 5 : 33 gebed doen: de discipelen van Johannes deden -en
Filip. 1 : 19 gebed door uw gebed mijn behoudenis
Hand. 12 : 5 gebed een - doen voor iemand
Matth. 15 : 28 gebed en geloof
Ps. 102 : 1 gebed en klacht
Luk. 18 7 gebed en roepen
1 Tim. 5 : 5 gebed en smekingen
Joh. 14 : 13 v gebed en verhoring
Rom. 10 : 1 gebed en wens
1 Tim. 2 : 1 gebed gebeden doen
Hand. 10 : 4 gebed gebeden van Cornelius
1 Thess. 1 : 2 gebed gedenken iem. In het -
Flm. : 4 gebed gedenken in gebeden: personen
Matth. 21 : 22 gebed gelovig -
Opb. 8 : 3 gebed geur geven aan het -
Neh. 1 : 10 gebed geval
Ps. 86 : 1 v gebed geval
Hand. 1 : 24 gebed geval
1 Kron. 17 : 16 gebed geval: Davids gebed
Jes. 38 : 2 gebed geval: Hizkia
2 Sam. 7 : 27 gebed geval: van David
Dan. 2 : 17 gebed gezamenlijk –
Ps. 65 : 3 gebed God hoort het
Dan. 9 : 23 gebed God hoort het – vanaf het begin
2 Kon. 20 : 5 gebed God hoort het gebed
1 Kon. 9 : 3 gebed God hoort ons -
Klg. 3 : 8 gebed God sluit de oren voor mijn –
Ps. 109 : 5 gebed goddeloze kan ook bidden
Luk. 19 46 gebed Gods huis, de tempel, zij een huis van gebed
1 Pe 3 : 12 gebed Gods oren zijn tot het smeken van de rechtvaardigen
Ps. 4 : 2 gebed hoor mijn -
Ps. 54 : 4 gebed hoor mijn -
Jes. 38 : 5 gebed horen
2 Kron. 7 : 15 gebed horen: door God
1 Kon. 8 : 22 gebed houding: armen uitgebreid ten hemel
Hand. 10 : 20 gebed houding: geknield
Luk. 22 41 gebed houding: geknield bidden
Hand. 20 : 36 gebed houding: geknield bidden
1 Kon. 8 : 54 gebed houding: knielen
Ezra 9 : 5 gebed houding: op de knieën, handen uitgebreid
Matth. 21 : 13 gebed huis van -: Gods huis, de tempel
Luk. 1 : 10 gebed in - zijn: de volksmassa
Hand. 11 : 5 gebed in - zijn: geestvervoering krijgen
Hand. 22 : 17 gebed in – in de tempel: Paulus
Ps. 142 : 1 gebed in de spelonk
2 Tim. 1 : 3 gebed in gebeden iemand in herinnering houden
1 Sam. 1 : 17 gebed inhoud: bede
Luk. 9 : 18 gebed Jezus alleen in -
Mark. 9 : 29 gebed kan boze geest doen uitgaan van bezetene
Jak. 5 : 16 gebed krachtig -
Klg. 3 : 44 gebed kwam niet door tot God, die Zich met een wolk had bedekt
2 Kron. 30 : 27 gebed kwam tot Gods heilige woning in de hemel
1 Kon. 8 : 54 gebed lang -: door Salomo
Luk. 20 47 gebed lang bidden
1 Thess. 1 : 2 gebed met dankzegging
Ps. 69 : 14 gebed mijn - is tot U
Mark. 8 : 12 gebed niet verhoord: geval (toepassing)
Jer. 11 : 11 gebed niet verhoren door God
Jer. 11 : 14 gebed niet verhoren door God
Ex. 17 : 10 gebed noodzaak van - : strijd tegen Amalek
Filip. 1 : 19 gebed nut
Hebr. 5 : 7 gebed om verlossing: door Jezus
Deut. 26 : 15 gebed om zegen
Col. 4 : 3 gebed onderwerp
Luk. 22 32 gebed onderwerp: behoud van eens anders geloof
Rom. 10 : 1 gebed onderwerp: behoudenis
Luk. 18 7 gebed onderwerp: recht verschaffen
Ps. 122 : 6 gebed onderwerp: vrede van Jeruzalem
2 Sam. 22 : 42 gebed onverhoord
Klg. 3 : 8 gebed onverhoord
Joh. 9 : 31 gebed onverhoorde -en: God hoort geen zondaars (aldus genezen blindgeborene)
Jes. 37 : 4 gebed opheffen voor het overblijfsel
Jer. 11 : 14 gebed opheffen voor het volk
Opb. 8 : 4 gebed opstijgende -en
Hand. 16 : 13 gebed plaats van gebed: bij de rivier
Hand. 6 : 4 gebed prioriteit
Opb. 5 : 8 gebed reukwerk voor God
Ps. 141 : 2 gebed reukwerk, avondoffer
2 Kron. 1 : 9 gebed Salomo's -
Neh. 2 : 4 gebed schiet-
Richt. 16 : 28 gebed Simsons – om kracht
Filip. 4 : 6 gebed smeking: - en smeking
Dan. 9 : 21 gebed spreken in het -
Jes. 26 : 16 gebed stil - uitstorten
Col. 4 : 12 gebed strijden in de -en
Rom. 15 : 30 gebed strijden in de gebeden tot God voor Paulus
Ps. 55 : 1 gebed ter ore nemen
Ps. 109 : 5 gebed tot zonde
Flm. : 22 gebed uitwerking: vrijlating gevangene
Opb. 8 : 3 gebed van alle heiligen
Hand. 12 : 5 gebed van de gemeente
Spr. 15 : 8 gebed van de oprechten is Gods welgevallen
Gen. 24 : 12 gebed van Eliëzer
Jak. 5 : 15 gebed van het geloof
Spr. 28 : 9 gebed van ongehoorzame is gruwel voor God
Ps. 40 : 2 gebed vehoring: na lange tijd
1 Pe 3 : 7 gebed verhindering van een gebed: vrouw niet goed behandelen
Dan. 2 : 23 gebed verhoord
Hand. 10 : 31 gebed verhoord -
Ez. 8 : 18 gebed verhoren: niet door God
Richt. 1 : 1 - 2 gebed verhoring
Hand. 10 : 31 gebed verhoring
Matth. 18 : 32 gebed verhoring (menselijk)
Matth. 18 : 19 gebed verhoring beloofd
Richt. 20 : 18 v gebed verhoring na aanvankelijke tegenstand
1 Kon. 8 : 43 gebed verhoring voor de niet-Israëliet gevraagd door Salomo
1 Sam. 1 : 17 gebed verhoring: begrip
1 Sam. 1 : 27 gebed verhoring: begrip
Ps. 66 : 18 gebed verhoring: geen: bij zien naar ongerechtigheid
Jes. 1 : 15 gebed verhoring: geen: wegens zonde
Ex. 8 : 13 gebed verhoring: geval
Ex. 8 : 31 gebed verhoring: geval
Num. 11 : 2 gebed verhoring: geval
Richt. 6 : 38 , 40 gebed verhoring: geval
Luk. 1 : 13 gebed verhoring: geval
Richt. 13 : 8 gebed verhoring: geval: Manoah
Gen. 48 : 11 gebed verhoring: meer dan gehoopt soms
Luk. 18 1 gebed verhoring: niet onmiddelijk: mogelijk gevolg: moedeloosheid
Gen. 24 : 14 v gebed verhoring: onmiddellijk
Gen. 24 : 45 gebed verhoring: onmiddellijk
2 Kon. 13 : 4 gebed verhoring: redenen
Jer. 42 : 7 gebed verhoring: tijd, 10 dagen
Spr. 28 : 9 gebed verhoring: verhindering: ongehoorzaamheid
Joh. 15 : 7 gebed verhoring: voorwaarden
2 Cor. 1 : 11 gebed verhoring: wekt dankzegging
Jak. 5 : 17 gebed verhoring: wonderbaarlijk
Opb. 8 : 3 gebed vermengd met reukwerk
Jak. 5 : 16 gebed vermogen
Hebr. 5 : 7 gebed versus smeking
1 Tim. 4 : 4 gebed voedsel heiligen door -
Hand. 1 : 14 gebed volharden eendrachtig in het -
Hand. 2 : 42 gebed volharden in de gebeden
Luk. 18 1 gebed volharden in het -
Hand. 6 : 4 gebed volharden in het –: door de apostelen
1 Tim. 5 : 5 gebed volharding in het -
Rom. 12 : 12 gebed volhardt in het –
Ef. 6 : 18 gebed voorbede
Luk. 11 : 2 gebed voorbeeld-
Richt. 20 : 18 , 23 gebed vraag: specifieke -, vs 28
Matth. 21 : 22 gebed vragen in het -
Hand. 12 : 5 gebed vurig een - doen
Ef. 6 : 18 gebed waakt tot -
gebed zie ook Bidden, Formuliergebed
Neh. 1 : 6 gebed
Ps. 142 : 1 v gebed
Hand. 21 : 5 gebedshouding knielen
1 Kon. 8 : 54 gebedshouding knielen op knieën, handen uitgebreid naar de hemel: door Salomo
Ef. 6 : 18 gebedsleven
Hand. 16 : 13 gebedsplaats
Hand. 16 : 16 gebedsplaats
Matth. 23 : 5 gebedsriem breed maken
Matth. 26 : 40 gebedsuur één uur, in Gethsémané
Gen. 29 : 14 gebeente en vlees: u bent mijn gebeente en mijn vlees
Spr. 17 : 22 gebeente verdorren
Ps. 98 : 8 gebergte dat de -n vreugde bedrijven
Richt. 17 : 8 gebergte van Efraïm
Opb. 16 : 17 gebeuren het is gebeurd!
Opb. 21 : 6 gebeuren zij zijn gebeurd!
Gen. 45 : 5 gebeurtenis menshand en Gods hand
Ex. 34 : 32 gebieden al wat de HEERE met Mozes gesproken had
Richt. 13 : 14 gebieden dingen niet te doen
Joh. 15 : 14 gebieden door Christus
Mark. 8 : 15 gebieden door de Heer Jezus
Richt. 13 : 14 gebieden door een engel
Gen. 6 : 22 gebieden door God
Jer. 7 : 22 gebieden door God: de weg waarin gewandeld moet worden
Joz. 20 : 7 gebieden door God: door de dienst van Mozes
Joz. 21 : 2 gebieden door God: door de dienst ve mens
Hebr. 12 : 20 gebieden door God: op Horeb
Mark. 5 : 40 gebieden door Jezus
Mark. 6 : 39 gebieden door Jezus
Luk. 4 : 36 gebieden door Jezus
Luk. 8 : 25 gebieden door Jezus
Mark. 7 : 36 gebieden door Jezus: dat men het niemand zou zeggen
Joh. 15 : 17 gebieden door Jezus: elkaar liefhebben
Luk. 8 : 55 gebieden door Jezus: geef haar te eten
Mark. 9 : 9 gebieden door Jezus: verbieden dat zij, de drie discipelen, iemand zouden vertellen wat zij hadden gezien
Deut. 27 : 1 gebieden door Mozes en de oudsten
Mark. 5 : 40 gebieden dringend
Deut. 31 : 29 gebieden een weg -
2 Sam. 18 : 5 gebieden geval van
Deut. 31 : 23 gebieden geval: wees sterk en heb goede moed
Joz. 21 : 2 gebieden God heeft geboden door de dienst van Mozes
Joh. 14 : 31 gebieden Jezus door de Vader geboden
Matth. 17 : 9 gebieden Jezus gebood
Jes. 55 : 4 gebieder der volken: Christus
Rom. 2 : 14 gebod -en van de wet doen
Deut. 4 : 13 gebod 10 -en
Ps. 119 : 10 gebod afdwalen van een - Gods
Ps. 119 : 21 gebod afdwalen van Gods -en
Deut. 26 : 18 gebod al Gods -en houden
Ps. 119 : 6 gebod al Gods -en: daarop merken
Deut. 27 : 1 gebod behoud al deze -en
Mark. 10 : 19 gebod betekenis: gebod, verbod
Matth. 19 : 17 gebod bewaar de -en: om het leven binnen te gaan
Spr. 6 : 20 v gebod bewaar het - van uw vader
Joh. 14 : 15 gebod bewaart Mijn geboden: als bewijs van liefde
Spr. 19 : 16 gebod bewaren
Matth. 28 : 19 gebod bewaren
1Jo 3 : 22 gebod bewaren: -en en doen wat voor Hem welbehaaglijk is
Spr. 7 : 1 - 2 gebod bewaren: als iets kostbaars
Spr. 7 : 1 - 2 gebod bewaren: gevolg: leven
1 Tim. 6 : 14 gebod bewaren: onberispelijk en onbesmet bewaren
Spr. 7 : 3 gebod bind ze aan uw vingers
Ezra 9 : 11 gebod bron
Joh. 14 : 15 gebod Christus gaf meerdere -en
Joh. 15 : 12 gebod Christus' -: elkaar liefhebben
1 Kon. 15 : 5 gebod David week niet van Gods -
Rom. 7 : 8 gebod de zonde vindt door het - aanleiding
2Jo : 5 gebod der liefde
Rom. 7 : 10 gebod doel: leven
Deut. 28 : 13 gebod doen
2 Kron. 14 : 4 gebod doen
Matth. 5 : 19 gebod doen en leren van -en: goede zaak
1Jo 5 : 4 gebod doen: vermogen: doordat uit God geboren
Joz. 22 : 5 gebod doen: waarnemen te doen: naarstig
1 Kon. 2 : 43 gebod een gebod niet houden
Joh. 10 : 18 gebod eenmalige opdracht hier
Matth. 22 : 38 gebod eerste -
Mark. 12 : 28 gebod eerste -
Hebr. 9 : 19 gebod elk gebod was tot het volk gesproken
Deut. 6 : 17 gebod en getuigenis
Deut. 6 : 17 gebod en inzetting
Deut. 28 : 15 gebod en inzetting
2 Kron. 14 : 4 gebod en wet
Mark. 7 : 10 gebod enkele -en genoemd
Luk. 18 : 20 gebod enkele -en genoemd
Neh. 9 : 14 gebod geboden en inzettingen een wet
Ex. 24 : 12 gebod geboden ter onderrichting
Opb. 14 : 12 gebod geboden van God bewaren
1Jo 5 : 3 gebod geboden van God zijn niet zwaar
Deut. 28 : 13 gebod geboden van God: door Mozes geboden te houden en te doen
Opb. 12 : 17 gebod geboden van God: te bewaren
Tit. 1 : 14 gebod geboden van mensen die zich van de waarheid afwenden
Jes. 29 : 13 gebod geboden van mensen in de vreze Gods
Luk. 18 20 gebod geboden: "de geboden": die kende men
1Jo 3 : 23 gebod gegeven: door Christus
Matth. 5 : 19 gebod geringste -en
Richt. 3 : 4 gebod God gebood -en door de hand van Mozes
2 Kron. 29 : 25 gebod Gods - door de hand Zijner profeten
Jer. 34 : 14 gebod Gods - is heilzaam
2 Kon. 17 : 19 gebod Gods - niet houden: Juda
Deut. 30 : 11 gebod Gods - niet verborgen
Deut. 30 : 11 gebod Gods - niet verre
Matth. 15 : 3 gebod Gods - overtreden
1Jo 5 : 3 gebod Gods -: niet zwaar
Deut. 10 : 13 gebod Gods -: ons ten goede
1Jo 3 : 24 gebod Gods -en bewaren: en in Hem blijven
1Jo 5 : 2 gebod Gods -en doen
1 Kon. 8 : 58 gebod Gods -en houden
Lev. 22 : 31 gebod Gods -en houden en doen
1 Kron. 29 : 19 gebod Gods -en houden: een volkomen hart geven om Gods -en te houden
Ps. 119 : 151 - 152 gebod Gods -en juist, betrouwbaar en vast: 'waarheid', 'gegrond'
Lev. 26 : 15 gebod Gods -en niet doen: oorzaak: innerlijk hier
1 Kon. 2 : 3 gebod Gods -en onderhouden
2 Kron. 17 : 4 gebod Gods -en: daarin wandelen
1Jo 3 : 23 gebod Gods -en: geloof en liefde
1 Kron. 28 : 8 gebod Gods -en: houdt ze
Ps. 119 : 60 gebod Gods -en: onderhouden: haast om
1 Kron. 28 : 8 gebod Gods -en: zoekt ze
2 Kon. 18 : 6 gebod Gods -n houden: door Hizkia
Dan. 9 : 5 gebod Gods –en: hiervan afwijken
Lev. 26 : 3 v gebod Gods geboden houden en doen, dat geeft zegen
Ex. 16 : 28 gebod Gods geboden weigeren te houden
Neh. 9 : 13 gebod goede -en
Mark. 12 : 31 gebod grootste geboden
Matth. 22 : 38 gebod grote -
Matth. 22 : 36 v gebod grote - in de wet
2 Kron. 25 : 4 gebod handelen naar het gebod
Joh. 14 : 21 gebod hebben en bewaren
2 Pe 2 : 21 gebod heilig -
Rom. 7 : 12 gebod heilig, rechtvaardig, goed
Joh. 12 : 50 gebod het gebod van de Vader is eeuwig leven
1Jo 2 : 3 gebod houden
Deut. 11 : 22 gebod houden -en om die te doen
Deut. 28 : 13 gebod houden en doen
Deut. 26 : 17 gebod houden van Gods -en
Deut. 28 : 9 gebod houden van Gods -en
1 Kon. 8 : 61 gebod houden van Gods -en: daartoe zij ons hart met Hem
Deut. 11 : 22 gebod houden: alle geboden
Deut. 11 : 22 gebod houden: naarstig
Deut. 6 : 17 gebod houden: vlijtig
Neh. 9 : 13 gebod inzettingen en geboden
Jer. 34 : 14 gebod ivm slavernij: overtreden
Joh. 12 : 49 gebod Jezus ontving een –
Joh. 15 : 10 gebod Jezus' geboden bewaren
Joh. 14 : 21 gebod Jezus’ -en bewaren
Spr. 6 : 23 gebod lamp
Spr. 7 : 1 gebod leg mijn geboden bij u weg
1Jo 4 : 21 gebod liefde tot broeder
1Jo 3 : 11 gebod liefdesgebod
Ps. 119 : 47 gebod liefhebben van Gods -en
Jes. 48 : 18 gebod luisteren naar Gods -en: zegenrijk
Ps. 112 : 1 gebod lust hebben in Gods geboden
Matth. 15 : 9 gebod mens: -en van mensen
Col. 2 : 22 gebod mens: geboden van de mensen
Mark. 7 : 7 gebod menselijke -en
Jes. 29 : 13 gebod mensen-en
Ef. 6 : 2 gebod met een belofte
Rom. 13 : 9 gebod negatief –
Matth. 19 : 18 gebod negatief gebod (verbod) ook een -
Neh. 9 : 16 gebod niet horen naar Gods geboden
Deut. 26 : 13 gebod niets van Gods -en overtreden of vergeten
Joh. 13 : 34 gebod nieuw: onderlinge liefde
Hebr. 7 : 5 gebod om tienden te nemen van het volk
Luk. 18 20 gebod onderhouden
Richt. 13 : 14 gebod onderhouden van -en
Matth. 19 : 20 gebod onderhouden van -en
Mark. 10 : 20 gebod onderhouden van -en
Ex. 20 : 6 gebod onderhouden van geboden
Dan. 9 : 4 gebod onderhouden van Gods -en en Hem liefhebben
Spr. 4 : 4 gebod onderhouden van vaderlijke -en
Joz. 22 : 2 gebod onderhouden: alles wat geboden was hadden ze onderhouden
Pred. 8 : 5 gebod onderhouden: die zal niets kwaads gewaarworden
Richt. 13 : 14 gebod onderhouden: geval
2 Kron. 34 : 31 gebod onderhouden: met zijn ganse hart en met zijn ganse ziel
1 Cor. 7 : 19 gebod onderhouding van Gods geboden is hoofdzaak
Joz. 22 : 3 gebod onderhouding: waarneming
Matth. 5 : 19 gebod ontbinden
2Jo : 4 gebod ontvangen van de Vader
Ex. 15 : 26 gebod oren neigen tot Gods -en
1Jo 2 : 7 gebod oud -
Ef. 6 : 2 gebod Oudtestamentisch - in Nieuwe Testament
Jer. 8 : 13 gebod overtreden van -en
Spr. 7 : 3 gebod schrijf ze op de tafel van uw hart
Rom. 7 : 10 gebod ten dode, vgl. echter vers. 13
Ex. 34 : 28 gebod Tien Geboden, of Tien Woorden
Rom. 7 : 9 gebod toen het – kwam
Matth. 22 : 39 gebod tweede -
Spr. 7 : 6 v gebod uit ondervinding
2 Pe 3 : 2 gebod van de Heer en Heiland
Ps. 119 : 4 gebod van de tweede orde (betreffende bewaren van geboden)
Joh. 10 : 18 gebod van de Vader aan de Zoon
Joh. 15 : 10 gebod van de Vader bewaren: door Jezus
2Jo : 4 gebod van de Vader ontvangen
1Jo 5 : 3 gebod van God en liefde tot God
2 Kon. 17 : 16 gebod van God verlaten: alle geboden
Mark. 7 : 10 gebod van God: door Mozes meegedeeld
Mark. 7 : 8 v gebod van God: nalaten
Gen. 6 : 22 gebod van God: nuttig voor de mens: al wat God gebood was goed voor Noach, de zijnen en de dieren
Mark. 7 : 9 v gebod van God: tenietdoen
Mark. 7 : 9 gebod van God: verdrongen door menselijke overlevering
Ezra 9 : 10 gebod van God: verlaten
Ezra 9 : 14 gebod van God: vernietigen
Mark. 7 : 7 gebod van mensen
Tit. 1 : 14 gebod van mensen
Jes. 28 : 10 gebod veel -en
Num. 15 : 31 gebod vernietigen door opzettelijke overtreding
Hebr. 7 : 16 gebod vleselijk -
Lev. 27 : 34 gebod voor Israël zijn de geboden die God op de berg Sinaï gaf
2Jo : 4 v gebod voor ons
Matth. 19 : 17 v gebod voorbeelden
Rom. 13 : 9 gebod voorbeelden
Spr. 13 : 13 gebod vrezen: en vergolden worden
Hebr. 7 : 18 gebod vroegere –: afschaffing
Deut. 28 : 1 gebod waarnemen te doen al Gods -en
Luk. 1 : 6 gebod wandelen in alle -en van de Heer
Ps. 107 : 11 gebod wederspannig tegen Gods -en
Spr. 2 : 1 gebod wegleggen, bewaren
1Jo 5 : 3 gebod zwaar: Gods geboden zijn niet zwaar
Deut. 27 : 15 v geboden 10 -: vgl. vervloekingen en 10 geboden
Ps. 18 : 5 geboden zie ook Band
Ps. 146 : 8 gebogene oprichten: door God
Joh. 18 : 24 gebonden Jezus -
Ps. 107 : 10 gebonden met verdrukking en ijzer
Matth. 23 : 16 , 18 gebonden zijn
Jes. 42 : 7 gebondene Jezus bevrijdt de -n
Jes. 49 : 9 gebondene Jezus zal zeggen tot de -n: gaat uit
Jes. 61 : 1 gebondene opening der gevangenis uitroepen
Spr. 5 : 22 gebondenheid door de zonde
Spr. 5 : 22 gebondenheid door de zonden
Ps. 129 : 4 gebondenheid door God te verbreken
Jes. 58 : 6 gebondenheid tegen Gods wil
Luk. 13 : 15 gebondenheid
Ps. 105 : 33 geboomte gebroken door de hagel
Jes. 44 : 23 geboomte zingt gij –
Jer. 15 : 10 geboorte betreuren eigen –
Pred. 7 : 1 geboorte dag der - is slechter dan de sterfdag
Gen. 25 : 12 geboorte geboorten van Ismaël
Joh. 1 : 13 geboorte geestelijke -
1 Pe 2 : 2 geboorte geestelijke –
Job 10 : 18 geboorte God brengt uit de baarmoeder voort
Job 3 : 3 geboorte Job
Luk. 2 : 23 geboorte moederschoot wordt geopend
Ps. 51 : 7 geboorte ontvangen van een kind
Gen. 3 : 16 geboorte smartelijk
Jer. 20 : 15 geboorte van een zoon: reden tot blijdschap
geboorte zie ook Miskraam
geboorte zie ook Wedergeboorte
Ez. 16 : 4 geboorte zorg na –
Job 3 : 1 v geboortedag vervloeken
Gen. 40 : 20 geboortedag
Jer. 20 : 14 geboortedag
1Jo 5 : 1 geboren doen worden: door God
Ps. 51 : 7 geboren in ongerechtigheid - ben ik
Jer. 20 : 18 geboren Jeremia had niet - willen zijn
Joh. 3 : 7 geboren opnieuw – worden: noodzaak
Gal. 4 : 4 geboren uit een vrouw
Joh. 3 : 6 geboren uit Geest, uit vlees
Deut. 32 : 18 geboren uit God -
Joh. 1 : 13 geboren uit God -
1Jo 4 : 7 geboren uit God - is een ieder die liefheeft
1Jo 3 : 9 geboren uit God - zijn: Diens zaad in ons blijvend
1Jo 5 : 1 geboren uit God -: wie gelooft dat Jezus de Christus is
1Jo 5 : 18 geboren uit God – ziijn
1Jo 2 : 29 geboren uit God de Zoon – zijn
1Jo 5 : 4 geboren uit God: al wat uit God geboren is overwint de wereld
Luk. 7 : 28 geboren uit vrouwen - zijn
Jes. 48 : 19 geboren worden: uit ingewanden voortkomen
Ex. 34 : 19 geborene al wat de baarmoeder opent, behoort God toe
geborgen zie ook Veilig
Matth 23 : 37 geborgenheid bij Christus
Ps. 125 : 2 geborgenheid bij God
Ruth 2 : 12 geborgenheid geval van -
Pred. 9 : 1 geborgenheid in de hand Gods zijn
1 Sam. 25 : 29 geborgenheid zinnebeeld van -
Ps. 59 : 3 geborgenheid
Jer. 44 : 18 gebrek aan alles – hebben
Jak. 2 : 15 gebrek aan dagelijks voedsel hebben
Deut. 15 : 21 gebrek aan eerstgeborene
Richt. 19 : 19 gebrek aan geen ding –
Jak. 1 : 4 gebrek aan niets ontbreken
Joh. 2 : 3 gebrek aan wijn
Lev. 24 : 19 gebrek aandoen aan iemand
Ez. 4 : 17 gebrek door God als straf veroorzaakt
Spr. 13 : 25 gebrek door goddeloosheid
Spr. 21 : 5 gebrek door haastigheid
Deut. 1 : 7 gebrek geen -
Spr. 31 : 11 gebrek geen -
Ps. 34 : 11 gebrek geen - aan enig goed hebben degenen die Jhwh zoeken
Pred. 6 : 2 gebrek geen - hebben
2 Cor. 8 : 15 gebrek geen - hebben
Ps. 34 : 10 gebrek geen - hebben degenen die Jhwh vrezen
Neh. 9 : 21 gebrek geen - hebben in de woestijn
Richt. 18 : 10 gebrek geen - in een streek
Matth. 19 : 12 gebrek geslachtelijk –
Mark. 12 : 44 gebrek geven ondanks -
Luk. 21 4 gebrek geven van gebrek: door arme weduwe
Deut. 15 : 8 gebrek geven voor iem. -
2 Cor. 11 : 8 gebrek hebben
Ef. 4 : 28 gebrek hebben
1 Cor. 6 : 7 gebrek in de gemeente
2 Cor. 11 : 9 gebrek in een - voorzien
Lev. 21 : 17 v gebrek lichaams-
Luk. 15 : 14 gebrek lijden
Filip. 4 : 11 gebrek lijden
Hebr. 11 : 37 gebrek lijden
1Jo 3 : 17 gebrek lijden
Mark. 2 : 25 gebrek lijden: door David
Spr. 21 : 17 gebrek lijden: door lichtzinnig leven
Filip. 4 : 12 gebrek lijden: soms: door Paulus
Luk. 14 : 21 gebrek mensen met -en binnengebracht
Lev. 21 : 23 gebrek offeren met lichamelijk gebrek ontheiligt het heiligdom
Spr. 14 : 23 gebrek oorzaak: geen arbeid
Spr. 6 : 11 gebrek oorzaak: luiheid
Spr. 13 : 4 gebrek oorzaak: luiheid
Spr. 11 : 24 gebrek oorzaak: onmededeelzaamheid
Spr. 22 : 16 gebrek oorzaak: verdrukking van de arme
1 Kon. 13 : 4 gebrek plotseling gebrek
Lev. 21 : 17 v gebrek priester moet zonder - zijn
Deut. 28 : 48 gebrek van alles: vloek van Godswege
Pred. 4 : 8 gebrek van het goede
Spr. 10 : 21 gebrek van verstand: gevolg: sterven
Spr. 13 : 25 gebrek versus verzadiging
Lev. 21 : 18 gebrek voorbeelden van -en
Spr. 28 : 27 gebrek voorkomen: geven
Jak. 1 : 5 gebrek vraag God erin te voorzien!!
gebrek zie ook Ontbreken
Deut. 2 : 7 gebrek zonder - geweest in de woestijn
Dan. 1 : 4 gebrek zonder -: jongelingen zonder -
2 Cor. 8 : 14 v gebrek
Jer. 8 : 21 gebroken ik ben – vanwege de breuk der dochter van mijn volk
Lev. 22 : 22 gebroken
Ps. 147 : 3 gebrokene van hart: God geneest ze
Jes. 61 : 1 gebrokene van hart: verbinden
Hand. 16 : 21 gebruik aannemen
Hand. 21 : 21 gebruik Joodse –en
Hand. 21 : 21 gebruik niet naar de -en wandelen
Matth. 9 : 16 v gebruik oud -
Mark. 15 : 6 gebruik voorbeeld
Hand. 28 : 17 gebruik voorvaderlijke -en
Hand. 16 : 21 gebruik vreemde -en
Jes. 5 : 29 gebrul als van een oude leeuw
Mark. 9 : 2 gedaante verandering
2 Cor. 11 : 3 gedachte bedorven gedachten
Rom. 2 : 15 gedachte beschuldigen of verontschuldigen door de gedachten
Spr. 15 : 22 gedachte bestaan: door veelheid van raadslieden zal elke - bestaan
Spr. 16 : 3 gedachte bevestigen: door God
Spr. 20 : 18 gedachte bevestigen: elke - wordt door raad bevestigd
Filip. 4 : 7 gedachte bewaren -n, in Christus Jezus
Ps. 49 : 12 gedachte binnenste -
Jer. 23 : 20 gedachte daarstellen
Spr. 21 : 5 gedachte de -n van de vlijtigen zijn tot overschot
Job 17 : 11 gedachte de gedachten zijn de bezittingen van mijn hart
Jes. 55 : 7 gedachte de ongerechtige man verlate zijn -n
Spr. 24 : 9 gedachte der dwaasheid: is zonde
Spr. 6 : 18 gedachte en hart
Jes. 65 : 2 gedachte en wandelen
Matth. 9 : 4 gedachte en zelfspraak
Jes. 59 : 7 gedachte gedachten der ongerechtigheid
Jes. 59 : 7 gedachte gedachten der ongerechtigheid
Dan. 5 : 10 gedachte gedachten die verschrikken
Dan. 4 : 5 gedachte gedachten hebben
Jer. 23 : 20 gedachte gedachten van het hart
Dan. 2 : 30 gedachte gedachten van het hart kennen
Hebr. 4 : 12 gedachte gedachten van het hart oordelen: door het woord van God
2 Cor. 4 : 4 gedachte gedachten verblinden
1 Kron. 28 : 9 gedachte gedichtsel der -n: God verstaat al het gedichtsel der -n
2 Cor. 10 : 5 gedachte gevangen nemen
1 Kron. 28 : 9 gedachte God kent al onze -n
Deut. 31 : 21 gedachte God kent ons gedichtsel en de gevolgen ervan
Amos 4 : 13 gedachte God kent onze -n en maakt ze ons bekend
Job 5 : 12 gedachte God maakt de gedachten der arglistigen te niet
Jer. 23 : 20 gedachte Gods -n
Jes. 55 : 8 v gedachte Gods -n anders en hoger dan de onze
Ps. 33 : 11 gedachte Gods gedachten bestaat van geslacht tot geslacht
Matth. 9 : 4 gedachte hart: -n in het hart
Spr. 15 : 26 gedachte is een rede
Matth. 12 : 25 gedachte kennen van iemands -n: door Jezus
Ps. 139 : 23 gedachte kennen: door God
Micha 2 : 1 gedachte kwaad werken in gedachtenleven
Jer. 4 : 14 gedachte laten voortbestaan in het hart
Ps. 94 : 11 gedachte mensen hun -n zijn ijdelheid
Joh. 9 : 24 gedachte onjuiste - over Jezus
Ps. 33 : 11 gedachte raad en gedachten
Spr. 12 : 5 gedachte rechtvaardige: de gedachten der rechtvaardigen zijn recht
Col. 3 : 15 gedachte reeds te voren bereid als goede werken? Vgl. alle schatten van wijsheid etc in Chr.
1 Sam. 1 : 16 gedachte spreken vanuit veelheid van -n
Klg. 3 : 61 gedachte tegen iemand: gedachten tegen mij, God heeft ze gehoord
Klg. 3 : 60 gedachte tegen iemand: gedachten tegen mij, God heeft ze gezien
Jer. 18 : 18 gedachte tegen Jeremia -n denken
Ps. 56 : 6 gedachte ten kwade tegen iemand: al hun -n zijn tegen mij ten kwade
Jer. 4 : 14 gedachte uitbannen: verkeerde -n
Spr. 15 : 26 gedachte van de boze den HEERE een gruwel
Spr. 15 : 26 gedachte van de reinen zijn liefdelijke redenen
Jer. 4 : 14 gedachte van ijdelheid laten vernachten
1 Sam. 1 : 16 gedachte veelheid van -n
2 Cor. 3 : 14 gedachte verharding van -n
Gen. 6 : 5 gedachte verkeerde -n
Ps. 94 : 19 gedachte vermenigvuldigen zich in mij
Spr. 15 : 22 gedachte vernietiging: de -n worden vernietigd als er geen raad
Dan. 5 : 6 , 10 gedachte verschrikkende -n
Jer. 6 : 19 gedachte vrucht van -n
Jer. 18 : 12 gedachte wandelen naar onze eigen gedachten
Jes. 66 : 18 gedachte werken en gedachten
1 Pe 4 : 1 gedachte zich wapenen met een gedachte
1 Kron. 29 : 18 gedachte zie ook Hart
gedachte zie ook Overlegging
Matth. 9 : 4 gedachte zien: door Jezus
Jer. 18 : 12 gedachte zijn eigen -n doen
Jes. 59 : 13 gedachten en woorden uit het hart
Ps. 94 : 19 gedachten in de nood
Ps. 112 : 6 gedachtenis aan de rechtvaardige: eeuwig
Ps. 97 : 12 gedachtenis aan Gods heiligheid
Ps. 112 : 6 gedachtenis aan het de Heer Jezus (associatie)
1 Thess. 3 : 6 gedachtenis aan Paulus
Ex. 17 : 14 gedachtenis boek ter -
Ex. 12 : 14 gedachtenis dag van het pascha is ter –
Ps. 97 : 12 gedachtenis door lof te spreken
Deut. 24 : 18 gedachtenis en motief huidig gedrag
Pred. 1 : 11 gedachtenis er is geen - van de voorgaande dingen
Hand. 10 : 31 gedachtenis God: in – voor God komen
Ps. 135 : 13 gedachtenis Gods - is van geslacht tot geslacht
Zach. 6 : 14 gedachtenis kronen tot -
Ps. 111 : 4 gedachtenis maken: door God: aangaande Zijn wonderen
Ex. 16 : 32 gedachtenis manna tot -
Mark. 14 : 9 gedachtenis spreken tot iemands gedachtenis
Ex. 39 : 7 gedachtenis stenen der – voor de kinderen Israëls
Num. 16 : 40 gedachtenis teken ter -
Ex. 28 : 29 gedachtenis ter - aan de kinderen Israëls: borststenen
Ex. 28 : 12 gedachtenis ter - aan de kinderen Israëls: schouderstenen
Matth. 26 : 13 gedachtenis tot - van de vrouw die Hem zalfde
Mark. 14 : 9 gedachtenis tot gedachtenis van de vrouw die Hem zalfde
Deut. 25 : 19 gedachtenis van Amalek uitdelgen
Ex. 3 : 15 gedachtenis van God: Zijn naam Jhwh
Ex. 20 : 24 gedachtenis van Gods naam: stichten door God
Ps. 119 : 97 gedachtenleven gericht op Gods wet
gedachtenleven zie ook Bedenken
1 Thess. 1 : 3 gedachtig onophoudelijk gedachtig aan het werk van gelovigen
Deut. 32 : 7 gedenken aan de dagen van ouds
Ps. 143 : 5 gedenken aan de dagen van ouds
Pred. 5 : 19 gedenken aan de dagen van zijn leven
Jes. 46 : 8 gedenken aan de onmacht van de afgoden versus de macht van God
Deut. 16 : 3 gedenken aan de verlossing, voortdurend
Joz. 1 : 13 gedenken aan het woord dat Mozes geboden heeft
Num. 11 : 5 gedenken aan lekkernijen in Egypte
Deut. 16 : 12 gedenken aan slavernij in Egypte: geboden
Ex. 2 : 24 gedenken aan zijn verbond: door God
Gen. 41 : 9 gedenken aan zijn zonden –: door de schenker van Farao
Neh. 5 : 19 gedenken bede aan God om het goede werk te gedenken
Neh. 13 : 14 gedenken bede aan God om het goede werk te gedenken
Deut. 9 : 7 gedenken begrip
Spr. 31 : 7 gedenken begrip: niet vergeten
Micha 6 : 4 gedenken bron van kennis, bewustzijn
Ps. 45 : 18 gedenken Christus -
Gal. 2 : 10 gedenken de armen -
Luk. 1 : 54 gedenken door God: aan de barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht
Jes. 63 : 11 gedenken door God: aan de dagen van ouds
Gen. 8 : 1 gedenken door God: aan mens en dier
Gen. 9 : 15 v gedenken door God: aan verbond
Jer. 15 : 15 gedenken door God: gedenk mijner (zegt Jeremia)
Ps. 79 : 7 gedenken door God: gedenk ons de vorige misdaden niet
Hebr. 10 : 17 gedenken door God: onze zonden en wetteloosheden: niet meer
1 Thess. 1 : 3 gedenken door Paulus
Deut. 32 : 7 gedenken geboden
Deut. 24 : 18 , 20 gedenken geboden: verblijf in Egypte
Klg. 3 : 19 gedenken gedenk aan mijn ellende enz.
Ex. 13 : 3 gedenken gedenk de dag der uittocht
Klg. 5 : 1 gedenken gedenk, Jahweh, wat ons geschied is
Richt. 9 : 2 gedenken gedenkt dat ik uw been en uw vlees ben
Ex. 20 : 8 gedenken gedenkt de sabbatdag dat u die heiligt
Jes. 46 : 9 gedenken gedenkt de vorige dingen van oude tijden af
Joz. 23 : 7 gedenken gedenkt niet aan de naam hunner afgoden
1 Kron. 16 : 15 gedenken gedenkt t in der eeuwigheid Zijns verbonds
1 Thess. 1 : 2 gedenken gelovigen - in onze gebeden
Rom. 1 : 9 gedenken gelovigen – in het gebed
Ez. 18 : 24 gedenken gerechtigheden niet –
Ps. 63 : 7 gedenken God - in mijn bed
Ez. 6 : 9 gedenken God –
Jes. 64 : 5 gedenken God – op Zijn wegen
Ps. 105 : 42 gedenken God dacht aan zijn woord aan Abrahan
Jes. 62 : 6 gedenken God doen – door van Hem te spreken
Num. 15 : 40 gedenken Gods geboden – en doen
Ps. 106 : 7 gedenken Gods goedertierenheden, door de gelovige niet gedenken
Deut. 24 : 9 gedenken Gods tucht
Ps. 48 : 10 gedenken Gods weldadigheid -
1 Kron. 16 : 12 gedenken Gods wonderwerken en wondertekenen
Jud : 17 gedenken Gods woord
Jes. 64 : 9 gedenken HEERE, gedenk niet eeuwig de ongerechtigheid
Ps. 106 : 4 gedenken iem - en hem weldoen
Ps. 143 : 5 gedenken in benauwdheid
Ef. 1 : 17 gedenken in gebeden
Flm. : 4 gedenken in gebeden
Deut. 25 : 17 gedenken kwaad - teneinde het uit te delgen
Ps. 132 : 1 gedenken lijden -
Filip. 1 : 3 gedenken mensen -
Ps. 106 : 4 gedenken mij - door God: gedenk miijner, o HEERE
Pred. 9 : 15 gedenken nalaten
Neh. 9 : 17 gedenken niet - aan Gods wonderen
Jes. 43 : 18 gedenken niet -: de vorige dingen
Jes. 43 : 25 gedenken niet -: zonden: door God
Ez. 16 : 43 gedenken niet – aan de dagen van uw jeugd
Gen. 40 : 23 gedenken niet –, maar vergeten
Ez. 18 : 22 gedenken niet –: door God: overtredingen
Jes. 54 : 4 gedenken niet meer –: de smaad van uw weduwschap
Hos. 9 : 9 gedenken ongerechtigheid
Deut. 9 : 7 gedenken onze fouten -: soms goed: ter voorkoming hovaardij
Gen. 9 : 15 v gedenken teken tot -: ook voor God: regenboog
Neh. 13 : 31 gedenken ten goede
Neh. 13 : 29 gedenken ten kwade
Ps. 111 : 5 gedenken verbond
Ez. 23 : 27 gedenken verkeerd -
Deut. 15 : 15 gedenken verlossing
2 Sam. 19 : 19 gedenken wat iemand anders verkeerd gedaan heeft
Deut. 5 : 15 gedenken wat te -: op de sabbatdag: slavernij in Egypte en verlossing
gedenken zie ook Herinnering
Neh. 13 : 22 gedenken
Ps. 42 : 4 gedenken
Num. 15 : 38 gedenkkwastjes
Lev. 2 : 2 gedenkoffer graanoffer als –
Lev. 2 : 9 gedenkoffer graanoffer als –
Deut. 27 : 3 gedenksteen gedenkstenen met de woorden van de wet
Joz. 4 : 6 gedenksteen
Joz. 4 : 3 v gedenkteken door God bevolen
Joz. 4 : 9 gedenkteken door Jozua opgericht in de Jordaan
Ex. 16 : 32 gedenkteken gomer manna in een kruik
Num. 15 : 39 gedenkteken slipkwastjes
Ex. 23 : 18 gedesemd brood
Deut. 31 : 21 gedichtsel God kent ons gedichtsel en de gevolgen ervan
Ez. 14 : 15 gedierte boos –: strafgericht door middel van boos –
Jer. 15 : 3 gedierte der aarde, om de verslagenen te verderven
Jer. 7 : 33 gedierte van de aarde: spijze: dode lichamen
Ex. 23 : 29 gedierte wild –
2 Cor. 11 : 12 gedrag aanleiding tot laster afsnijden
1 Cor. 8 : 10 gedrag als voorbeeld
2 Sam. 12 : 21 gedrag begrijpen: vragen
2 Kron. 30 : 3 gedrag eens anders - verandert als ik de HERE dien
Ef. 4 : 17 gedrag en denken
Col. 2 : 6 - 7 gedrag en innerlijke grond
Mark. 15 : 36 gedrag en onjuiste gedachten
2 Kon. 3 : 23 gedrag en vooronderstelling
Tit. 2 : 3 gedrag gezond in –
Hand. 23 : 3 gedrag onwetendheid en –
Luk. 6 : 45 gedrag oorzaak: schat van het hart
1 Thess. 1 : 5 gedrag ter wille van de ontvangers van het evangelie
2 Kon. 23 : 4 gedrag veranderen: na voorlezen wet werd kwaad weggedaan
Gen. 43 : 18 gedrag verklaren:geval
Spr. 20 : 11 gedrag verraadt de zedelijk gehalte
gedrag zie ook Handeling, Wandelen, Wandel
1 Tim. 3 : 15 gedragen zich - in het huis van God
1 Thess. 2 : 10 gedragen zich - onder gelovigen: hoe
1 Thess. 2 : 10 gedragen zich heilig -
1 Thess. 2 : 10 gedragen zich onberispelijk -
2 Thess. 3 : 7 gedragen zich ongeregeld -
1 Thess. 2 : 10 gedragen zich rechtvaardig -
1 Thess. 2 : 10 gedragen zich: heilig, rechtvaardig en onberispelijk
Jes. 49 : 13 gedreun maakt – met gejuich!
Opb. 1 : 15 gedruis van vele wateren
Hebr. 6 : 12 geduld door geloof en - de beloften beërven
Matth. 18 : 26 geduld heb - met mij
Matth. 18 : 29 geduld heb - met mij
Jak. 5 : 7 v geduld hebt - tot de komst van de Heer
Hebr. 6 : 15 geduld nodig hebben
Jak. 5 : 11 geduld oefenen: doe wat je belijdt
Jak. 5 : 10 geduld oefenen: door te zien op voorbeelden
Hand. 26 : 3 geduld verzocht, door Paulus, aan Agrippa
Jak. 5 : 10 geduld voorbeeld van het lijden en het –
Jak. 5 : 7 geduld voorbeeld: landman die wacht op de vrucht van het land
Hebr. 6 : 11 v geduld
Hand. 26 : 3 geduldig iemand - aanhoren
Rom. 12 : 12 geduldig weest – in de verdrukking
1Jo 4 : 4 geest -en: Geest van God is meerder
Gen. 25 : 8 geest Abraham gaf de -
Gen. 7 : 22 geest adem van de -
Jer. 10 : 14 geest afgodsbeeld zonder -
Num. 14 : 24 geest andere - was met Kaleb
2 Cor. 11 : 4 geest andersoortige -
Jes. 66 : 2 geest arm van -
Matth. 5 : 3 geest arme van -
Jes. 54 : 6 geest bedroefde van -
Jer. 51 : 17 geest beeld zonder –
Pred. 12 : 7 geest begrip: onstoffelijk deel van de mens
Jes. 61 : 3 geest benauwde -
Ex. 6 : 8 geest benauwdheid van –
Job 7 : 11 geest benauwdheid van de -
1Jo 4 : 1 geest beproeft de -en
2 Cor. 7 : 1 geest bevlekking van -
Job 10 : 12 geest bewaren: door Gods opzicht
1 Sam. 1 : 15 geest bezwaard van -
Ps. 143 : 7 geest bezwijken
Gen. 26 : 35 geest bitterheid van de -
Luk. 11 : 26 geest boosheid: verschil in boosheid
1 Sam. 19 : 9 geest boze - des HEEREN: over iem.
Matth. 13 : 4 geest boze - en voorgesteld als vogels
1 Sam. 16 : 15 v geest boze - Gods
Luk. 22 3 geest boze - kan in iem. komen
1 Sam. 16 : 23 geest boze - week van Saul
1 Sam. 18 : 10 geest boze - werd vaardig over Saul
1 Sam. 19 : 10 geest boze - zoekt dood van mensen
geest boze -, zie ook Demon
1 Sam. 16 : 23 geest boze -: behandeling
Luk. 8 : 2 geest boze -: demon
Richt. 9 : 23 geest boze -: door God gezonden hier
Jud : 6 geest boze -: engel
Hand. 19 : 16 geest boze -: geeft buitengewone kracht
1 Sam. 16 : 23 geest boze -: Gods
1 Sam. 16 : 14 v geest boze -: Gods (door God gezonden of toegelaten)
Gal. 3 : 1 geest boze -: kan betoveren
Mark. 5 : 19 geest boze -: kunnen ook in dieren gaan
Mark. 9 : 20 geest boze -: macht in een mens
1 Sam. 16 : 16 geest boze -: op iemand
Hand. 19 : 15 geest boze -: spreken
Hand. 19 : 16 geest boze -: sprekend
Mark. 9 : 18 geest boze -: stomme geest
Mark. 9 : 25 v geest boze -: uitdrijving
1 Sam. 16 : 14 v geest boze -: verschrikt mensen
Jes. 35 : 9 geest boze -: voorgesteld door verscheurend gedierte
Mark. 5 : 12 geest boze -: werkt onder Gods toelating
Hand. 19 : 16 geest boze -: zijn kennis: weet van Jezus en van Paulus
Hand. 19 : 12 geest boze -en gingen uit: in verband met zweetdoeken en gordeldoeken van Paulus
Gen. 6 : 2 geest boze -en namen zich vrouwen
Matth. 12 : 45 geest boze -en schaden of kwellen een mens
Matth. 12 : 45 geest boze -en verschillen onderling in boosheid
Luk. 8 : 2 geest boze -en: genezen van boze -en
Luk. 7 : 21 geest boze -en: genezen: Jezus genas mensen van boze -en
Luk. 10 : 20 geest boze -en: onderdanig aan de gezanten
Hand. 19 : 13 geest boze – hebben
Mark. 3 : 22 geest boze –: overste van boze -en
Mark. 9 : 29 geest boze : doen uitgaan: gebed vereist
Mark. 9 : 22 geest boze geest: kan al in kind komen
Mark. 9 : 18 geest boze: uitdrijven: onmacht om
Mark. 9 : 22 geest boze: werpt in ellende
Mark. 9 : 22 geest boze: zoekt des mensen dood
Spr. 15 : 4 geest breuk in de -
Spr. 15 : 4 geest breuk in de -
2 Kon. 2 : 9 geest dat tweede delen van uw - op mij zijn: Elisa's wens, vs. 15
Gen. 6 : 17 geest de - geven
Gen. 49 : 33 geest de - geven
Num. 17 : 12 geest de - geven
Job 36 : 12 geest de - geven
Gen. 25 : 17 geest de - geven: Ismaël
Job 3 : 11 geest de - geven: sterven
Klg. 1 : 19 geest de – geven: door mijn priesters en mijn oudsten
Job 14 : 10 geest de geest -
Num. 27 : 16 geest de God der -en van alle vlees
2 Tim. 4 : 22 geest de Heer zij met je -
Spr. 16 : 2 geest de HEERE weegt de -en
Zach. 12 : 1 geest De HERE formeert 's mensen - in zijn binnenste
Luk. 9 : 39 geest demon: doet iemand schreeuwen
Luk. 9 : 39 geest demon: grijpt iemand
Luk. 9 : 39 geest demon: mishandelt
2 Kron. 21 : 16 geest der filistijnen: verwekt door God: tegen Joram
Dan. 4 : 8 - 9 geest der heilige goden, volgens Nebukadnezar in Daniël aanwezig
Hos. 4 : 12 geest der hoererijen
Hos. 5 : 4 geest der hoererijen
Ex. 28 : 3 geest der wijsheid
Ez. 11 : 5 geest dingen die in onze geest opklimmen
Ez. 37 : 5 v geest door God in dode lichamen gebracht
Hand. 5 : 16 geest door onreine -en gekwelden werden genezen
Dan. 7 : 15 geest doorstoken bij Daniël, in het midden van zijn lichaam
Jes. 29 : 24 geest dwalende van - zijn
Ez. 13 : 3 geest eigen - kan je misleiden
Jes. 42 : 5 geest en adem
Ez. 11 : 5 geest en denken
Ps. 106 : 33 geest en gedrag
Ex. 35 : 21 geest en hart
Ps. 51 : 19 geest en hart
Jes. 19 : 3 ,1 1 geest en hart
Jes. 57 : 15 geest en hart
Ez. 18 : 31 geest en hart
Dan. 5 : 20 geest en hart
1 Pe 3 : 4 geest en hart
Gen. 7 : 21 geest en leven
Ez. 37 : 5 geest en leven
Joh. 6 : 63 geest en leven zijn de woorden van Jezus
Spr. 3 : 8 geest en lichaam
Dan. 7 : 15 geest en lichaam
Jak. 2 : 26 geest en lichaam: lichaam zonder geest is dood
Spr. 16 : 2 geest en motivatie
Joh. 19 : 30 geest en sterven
Job 12 : 10 geest en vlees
Job 7 : 11 geest en ziel
Job 12 : 10 geest en ziel
Jes. 26 : 9 geest en ziel
Jes. 57 : 16 geest en ziel
Jes. 57 : 16 geest en ziel
Luk. 1 : 47 geest en ziel
1 Thess. 5 : 23 geest en ziel
Ps. 146 : 4 geest gaat uit bij het sterven
Ps. 51 : 19 geest gebroken -
Ez. 11 : 5 geest gedachten in onze –
2 Kron. 9 : 4 geest geen - meer in iemand
1 Kon. 10 : 5 geest geen - meer in iemand: koningin van Scheba
Pred. 8 : 8 geest geen heerschappij over je -
2 Cor. 2 : 12 geest geen rust in mijn -
2 Thess. 2 : 2 geest geest met valse boodschap
Num. 16 : 22 geest geest van het vlees
Gen. 7 : 15 geest geest van leven: in dieren
1 Pe 3 : 19 geest geesten in gevangenschap
Matth. 8 : 16 geest geesten uitgedreven door Jezus, met een woord
Opb. 16 : 13 - 14 geest geesten van demonen
1Jo 4 : 1 geest geloven: gelooft niet iedere -
Filip. 4 : 23 geest genade van de Heer Jezus Christus zij met uw -
Gal. 6 : 18 geest genade van de Heer zij met uw -
Flm. : 25 geest genade van Heer Jezus Christus zij met uw -
Hand. 17 : 16 geest geprikkeld: Paulus zijn - in hem werd geprikkeld
Luk. 1 : 80 geest gesterkt worden in de geest
Spr. 11 : 13 geest getrouw van -
Num. 17 : 12 - 13 geest geven
Job 27 : 5 geest geven
Jes. 37 : 7 geest geven: door God: om iemands gedachten te beinvloeden
Gen. 7 : 21 geest geven: sterven
Job 10 : 18 geest geven: sterven
Job 14 : 10 geest geven: sterven
Matth. 26 : 41 geest gewillig zijn
Num. 16 : 22 geest God der geesten van alle vlees
Rom. 1 : 9 geest God dienen in je geest
Jes. 42 : 5 geest God geeft ons de -
Ez. 11 : 5 geest God kent onze -
2 Kron. 36 : 22 geest God verwekt iem. geest dat hij iets doet
1 Kron. 5 : 26 geest God verwekte de - van een koning om iets te doen
Gen. 41 : 38 geest Gods -: in Jozef
Pred. 7 : 9 geest haastig in de - om te toornen
Luk. 24 39 geest heeft geen vlees en beenderen
Spr. 16 : 32 geest heersen over zijn -
1 Pe 1 : 2 geest heiliging van -
1 Thess. 5 : 23 geest heiliging van de -door God
2 Kon. 19 : 7 geest hemels wezen: afleiding door een -: vanwege de HEERE
1 Kon. 22 : 19 v geest hemels wezen: beinvloedt mensen
Luk. 24 : 37 geest hemels wezen: geloof aan geesten, vgl. vs. 39
Spr. 16 : 18 geest hoogheid des -es
Hand. 17 : 16 geest iemands geest is in iemand
Joh. 4 : 22 geest in - aanbidden
Joh. 4 : 23 geest in - en waarheid aanbidden
Opb. 17 : 3 geest in de – worden weggevoerd: Johannes
Mark. 2 : 8 geest in de geest onderkennen wat anderen denken: geval: Jezus
Job 32 : 8 geest in de mens
2 Cor. 12 : 18 geest in dezelfde - wandelen
Luk. 23 46 geest in Gods handen bevelen bij het sterven
Ps. 51 : 12 geest in het binnenste
Jes. 19 : 3 geest in het binnenste
Jes. 19 : 14 geest in het binnenste
Jer. 10 : 14 geest in iets: er is geen - in de godenbeelden
Ps. 142 : 4 geest in mij
Ps. 143 : 4 geest in mij
Ez. 11 : 19 geest in ons binnenste
Ez. 21 : 7 geest inkrimpende -
Jes. 26 : 9 geest is in mijn binnenste
Rom. 8 : 10 geest is leven vanwege de gerechtigheid
Ez. 13 : 3 geest je - nawandelen
Matth. 27 : 50 geest Jezus gaf de -
Joh. 11 : 33 geest Jezus verontwaardigd in de geest
1 Kon. 21 : 5 geest kan toornig en gemelijk zijn
Pred. 12 : 7 geest keert bij het sterven weder tot God
1 Sam. 30 : 12 geest kwam weder in hem na maaltijd: slaaf
Pred. 2 : 11 geest kwelling des -es
Pred. 6 : 9 geest kwelling des -es
Pred. 1 : 14 geest kwelling des -es, v17
Ez. 1 : 12 geest leiding door de geest
1 Kon. 22 : 22 geest leugengeest
1 Pe 4 : 6 geest leven in -
Jes. 38 : 16 geest leven van mijn -
Jes. 57 : 15 geest levend maken: door God
Gen. 45 : 27 geest levendig worden: Jakob: door geloof
1 Cor. 15 : 45 geest levendmakende -
Jak. 2 : 26 geest levensbeginsel
Opb. 11 : 11 geest levensgeest uit God in de twee dode getuigen
Ex. 35 : 21 geest maakt iemand vrijwillig
Hos. 9 : 7 geest man des -es in Israël is onzinning
Luk. 8 : 55 geest menselijke -: en dood lichaam
Luk. 8 : 55 geest menselijke -: terugkeren
1 Cor. 13 : 15 geest met mijn - bidden
1 Cor. 13 : 15 geest met mijn - lofzingen
Jes. 26 : 9 geest met zijn - zoeken iem.
Job 17 : 1 geest mijn - is verdorven (Job)
1 Cor. 13 : 14 geest mijn - kan bidden, zonder dat mijn verstand het begrijpt
Spr. 16 : 19 geest nederig van - zijn
Jes. 57 : 15 geest nederige -
Spr. 29 : 23 geest nederige van -
Ez. 11 : 19 geest nieuwe - geven: door Gpd
Ez. 18 : 31 geest nieuwe -: maakt u er een!
Rom. 7 : 6 geest nieuwheid van -: daarin dienen
Spr. 18 : 14 geest ondersteunt, bevordert genezing
Mark. 5 : 2 geest onreine
Mark. 3 : 30 geest onreine -
Mark. 5 : 8 geest onreine -
Luk. 4 : 36 geest onreine -
Matth. 12 : 43 geest onreine - : uitgaan uit een mens
Matth. 12 : 43 geest onreine - : zoekt rust
Matth. 12 : 45 geest onreine - (vs 43) is een boze -
Mark. 7 : 25 geest onreine - bij kinderen
Luk. 11 : 26 geest onreine - brengt onheil, ongeluk
Mark. 1 : 27 geest onreine - gehoorzaamt Jezus
Hand. 8 : 7 geest onreine - hebben
Luk. 11 : 26 geest onreine - is een boze -
Mark. 1 : 26 geest onreine - kan iemand doen stuiptrekken
Luk. 11 : 26 geest onreine - wonend in het lichaam van een bezetene
Luk. 11 : 26 geest onreine -: andere geesten meenemend hier
Luk. 11 : 24 geest onreine -: begeerte: rust
Opb. 18 : 2 geest onreine -: bewaarplaats
Luk. 11 : 26 geest onreine -: bewegen in de geestenwereld
Luk. 8 : 29 geest onreine -: demon
Luk. 9 : 42 geest onreine -: demon
Mark. 3 : 11 geest onreine -: hebben kennis
Mark. 1 : 24 geest onreine -: heeft kennis
Mark. 1 : 25 geest onreine -: in iemand zijnde
Mark. 6 : 7 geest onreine -: macht ontvangen over
Luk. 11 : 24 geest onreine -: na uitdrijving
Mark. 5 : 9 geest onreine -: naam: legioen
Mark. 3 : 11 geest onreine -: persoonlijke wezens
Mark. 1 : 23 geest onreine -: reageert op Jezus prediking
Mark. 1 : 24 geest onreine -: weet dat zij verdorven zullen worden
Opb. 16 : 13 geest onreine -en
Mark. 3 : 12 geest onreine -en door Jezus gewaarschuwd, Hem niet openbaar te maken
Luk. 6 : 18 geest onreine -en kunnen kwellen
Hand. 5 : 16 geest onreine -en: hierdoor gekwelden werden genezen
Hand. 5 : 16 geest onreine -en: kwellen mensen
Matth. 10 : 1 geest onreine -en: macht over
Mark. 5 : 10 v geest onreine -en: onder gezag en macht van Jezus
Matth. 10 : 1 geest onreine -en: uitdrijven: macht daartoe
Luk. 11 : 26 geest onreine -en: verschil in boosheid
Mark. 5 : 10 geest onreine –: naam: Legioen
Mark. 3 : 11 geest onreine –: schreeuwende onreine -en
Mark. 1 : 26 geest onreine –: uitgaand: verschijnselen
Hab. 2 : 19 geest ontbreekt in afgodsbeeld
Joh. 13 : 21 geest ontroerd in de - worden
Dan. 2 : 3 geest ontsteld om iets te weten
Hand. 7 : 59 geest ontvang mijn –, Heer Jezus, riep Stefanus
Rom. 8 : 16 geest onze – getuigt, met de Geest, dat wij kinderen van God zijn
Jer. 51 : 11 geest opwekken: van de koningen van Medië: door God
Jes. 57 : 16 geest overstelpt
Ps. 142 : 4 geest overstelpt in mij
Ps. 143 : 4 geest overstelpt in mij
Jes. 57 : 16 geest overstelpt worden: door Gods toorn
1Jo 4 : 2 v geest persoonlijk wezen
1 Pe 3 : 4 geest stille
2 Kron. 18 : 20 v geest uit de hemel
1Jo 4 : 1 geest uit God zijn wel of niet
Mark. 1 : 25 geest uitdrijven: door Jezus
Hand. 16 : 18 geest uitdrijven: door Paulus
Hand. 8 : 7 geest uitgaande, luidkeels schreeuwend
Jes. 19 : 14 geest uitgieten: door God
Jes. 33 : 11 geest uw geest zal u als vuur verslinden
1 Sam. 18 : 10 geest vaardig worden over iemand: boze geest over Saul
Hebr. 12 : 9 geest Vader van de geesten
2 Tim. 1 : 7 geest van bangheid
2 Tim. 1 : 7 geest van bezonnenheid
Mark. 8 : 12 geest van Christus
1Jo 4 : 3 geest van de antichrist
1Jo 4 : 6 geest van de dwaling kennen
Dan. 4 : 18 geest van de heilige goden: in Daniël. Volgens de koning.
Job 32 : 8 geest van de mens: inblazing van de Almachtige
Opb. 22 : 6 geest van de profeet: de God van de geesten van de profeten
Opb. 19 : 10 geest van de profetie: getuigenis van Jezus
1Jo 4 : 6 geest van de waarheid kennen
1 Kon. 22 : 6 v geest van dwaling: geval
Luk. 4 : 34 geest van een demon hebben
Pred. 10 : 4 geest van een heerser
Luk. 4 : 33 geest van een onreine demon
2 Kon. 2 : 15 geest van Elia rust op Elisa
2 Cor. 4 : 13 geest van het geloof
Gen. 6 : 17 geest van het leven: in vlees
Richt. 15 : 19 geest van iemand kwam weer: Simson
Joh. 19 : 30 geest van Jezus: overgeven
2 Tim. 1 : 7 geest van kracht
2 Tim. 1 : 7 geest van liefde
Job 32 : 18 geest van mijn buik: benauwt mij
Ef. 1 : 17 geest van openbaring geven: door de Vader
Hebr. 12 : 23 geest van rechtvaardigen, in de hemel
Rom. 8 : 15 geest van slavernij
Ef. 4 : 23 geest van uw denken: in de - van uw denken vernieuwd zijn
Ef. 1 : 17 geest van wijsheid geven: door de Vader
Gal. 6 : 1 geest van zachtmoedigheid
Luk. 13 : 11 geest van ziekte
Rom. 8 : 15 geest van zoonschap
Ps. 51 : 12 geest vaste -
Filip. 1 : 27 geest vaststaan in één geest
Ps. 106 : 33 geest verbitteren iemands -
Jes. 65 : 14 geest verbreking des -es
Jes. 57 : 15 geest verbrijzelde -
Dan. 5 : 20 geest verhardde zich ter hovaardij
Deut. 2 : 30 geest verharden: begrip
Deut. 2 : 30 geest verharden: door God
Luk. 1 : 47 geest verheugt zich
Jes. 19 : 14 geest verkeerde - ingeschonken door Jahweh
2 Cor. 7 : 13 geest verkwikt door u allen
1 Tim. 4 : 1 geest verleidende -en: zich hiermee bezighouden
Job 4 : 15 geest verschijning
Gen. 41 : 8 geest verslagen
Spr. 18 : 14 geest verslagen
Dan. 2 : 1 geest verslagen
Spr. 17 : 22 geest verslagen -: verdort het gebeente
Jes. 66 : 2 geest verslagen van -
Rom. 2 : 29 geest versus letter
1 Cor. 5 : 5 geest versus lichaam, vlees
Pred. 12 : 7 geest versus stof
Jes. 31 : 3 geest versus vlees
Matth. 26 : 41 geest versus vlees
Mark. 14 : 38 geest versus vlees
Hebr. 12 : 9 geest versus vlees
1 Pe 4 : 6 geest versus vlees
1 Cor. 15 : 45 geest versus ziel
2 Kron. 36 : 22 v geest verwekken: door God
Ezra 1 : 1 geest verwekken: door God
Ezra 1 : 5 geest verwekken: door God
Spr. 15 : 13 geest veslagen door smart des harten
Jes. 19 : 14 geest vgl drank
Num. 27 : 16 geest vlees: geesten van alle vlees
Ez. 20 : 32 geest voornemen in de – opklimmend
Dan. 5 : 12 geest voortreffelijke – bij Daniël
Dan. 6 : 4 geest voortreffelijker – in Daniël
Ps. 51 : 14 geest vrijmoedige -
Hand. 18 : 25 geest vurig van -: Apollos
Rom. 12 : 11 geest vurig van –
1 Sam. 28 : 7 geest waarzeggende -
Hand. 16 : 16 geest waarzeggende - hebben
Lev. 20 : 27 geest waarzeggende - in zich hebben
Joh. 3 : 6 geest wat uit de Geest geboren is is -
Luk. 11 : 24 geest woont in lichaam als in een huis
1 Pe 3 : 4 geest zachtmoedige -
Mark. 9 : 20 geest zag Jezus door de ogen van de mens
Hand. 19 : 21 geest zich in zijn - voornemen
Mal. 2 : 15 v geest zich wachten met zijn geest om iets te doen
geest zie ook Binnenste
Filip. 1 : 27 geest ziel en -
Hebr. 4 : 12 geest ziel en -: verdeling van
Luk. 24 : 37 geest zien: valselijk menen een geest te zien
Spr. 29 : 11 geest zijn - uitlaten vs. beheersen
Spr. 25 : 28 geest zijn - wederhouden
Mark. 8 : 12 geest zuchten in de geest: door Christus
Joh. 14 : 17 Geest aanschouwen: door ons
Num. 11 : 25 Geest afzonderen van de - die op Mozes was
Ps. 139 : 7 Geest alomtegenwoordig
Joh. 1 : 32 Geest als een duif neerdalend
Rom. 8 : 5 Geest bedenken de dingen van de –
Rom. 8 : 6 Geest bedenken door de Geest: leven en vrede
2 Cor. 3 : 8 Geest bediening van de - bestaat in heerlijkheid
Ef. 4 : 30 Geest bedroeven
Gal. 5 : 17 Geest begeert tegen het vlees
Jak. 4 : 5 Geest begeert, zonder afgunst
Joel 2 : 28 v Geest belofte van de -
2 Tim. 1 : 14 Geest bewaren door de Heilige -: pand
Rom. 8 : 26 v Geest bidt voor ons
1 Kron. 28 : 12 Geest bij David waren door de - voorbeelden van de onderdelen van Gods huis
Filip. 1 : 19 Geest bijstand van de - van Jezus Christus
Joh. 14 : 17 Geest blijft bij ons
1Jo 2 : 27 Geest blijft in u
Hand. 8 : 18 Geest De - gegeven door de handoplegging van de apostelen
Hand. 16 : 7 Geest de - van Jezus: liet niet toe
Opb. 22 : 17 Geest de - zegt: Kom
2 Cor. 3 : 17 Geest de Heer is de -
Ez. 37 : 1 Geest de HEERE voerde mij uit in de Geest
Hand. 15 : 8 Geest de Heilige - door God gegeven aan de gelovigen uit de volken
Mark. 13 : 11 Geest de Heilige - geeft te spreken woorden in
Hand. 16 : 6 Geest de Heilige - kan verhinderen
Hand. 10 : 47 Geest de Heilige - ontvangen
Ef. 1 : 13 Geest de heilige - van de belofte
Hand. 10 : 44 Geest de Heilige - viel op allen
Hand. 11 : 15 Geest de Heilige - viel op hen
Hand. 2 : 39 Geest de Heilige -: belofte van
Hand. 2 : 33 Geest de Heilige -: belofte van: door Jezus ontvangen van de Vader
Hand. 1 : 4 Geest de Heilige -: de belofte van de Vader
Luk. 12 : 12 Geest de Heilige -: een persoon: leert
Hand. 2 : 38 Geest de Heilige -: gave van de Heilige - ontvangen: wanneer
2 Cor. 13 : 13 Geest de Heilige -: gemeenschap van
Ef. 1 : 13 Geest de heilige -: hiermee zijn de gelovigen verzegeld toen zij tot geloof kwamen
Mark. 13 : 11 Geest de Heilige -: ingeving door
Hand. 19 : 6 Geest de Heilige -: op mensen komend bij handoplegging
Hand. 16 : 6 Geest de Heilige -: persoon
Hand. 20 : 22 Geest de Heilige -: persoon: betuigt
Hand. 21 : 11 Geest de Heilige -: persoon: spreekt
Hand. 13 : 4 Geest de Heilige -: persoon: uitzendend
Hand. 13 : 2 Geest de Heilige -: persoon: zeggen, roepen
Luk. 12 : 10 Geest de Heilige -: tegen hem lasteren
Hand. 4 : 31 Geest de Heilige -: vervulling met Hem geeft vrijmoedigheid
Hand. 7 : 51 Geest de Heilige -: weerstaan: door mensen
Hand. 10 : 46 Geest de Heilige -: werking: talen, God doen grootmaken
Hand. 1 : 8 Geest de Heilige –: over u komt
Hand. 28 : 25 Geest de Heilige –: persoon: spreekt
Hand. 2 : 4 Geest de Heilige Geest deed in andere talen spreken
Hand. 2 : 11 Geest de Heilige Geest deed spreken over de grote daden van God
1Jo 5 : 6 Geest de Heilige Geest: Godheid: de waarheid
Hand. 16 : 7 Geest de Heilige Geest: persoon
Hand. 1 : 8 Geest de Heilige Geest: schenkt kracht
Joh. 16 : 7 Geest de Voorspraak
Opb. 3 : 1 Geest de zeven -en van God: van Christus
Jes. 4 : 4 Geest der uitbranding
2Jo : 3 Geest der waarheid: blijft in ons
Jes. 59 : 19 Geest des HEEREN
Ez. 11 : 5 Geest des HEEREN kan op iem. vallen
Jes. 63 : 14 Geest des HEEREN: geeft rust
Jes. 59 : 19 Geest des HEEREN: richt de banier op tegen de vijand
1 Sam. 10 : 6 Geest des HEEREN: vaardig over iem. worden
Jes. 4 : 4 Geest des oordeels
Ez. 3 : 24 Geest doet opstaan
Joel 2 : 28 Geest doet profeteren
Neh. 9 : 30 Geest door de - betuigde God tegen de Israëlieten
Rom. 8 : 13 Geest door de – de werkingen van het lichaam doden
Hebr. 9 : 14 Geest door de – offerde Jezus zichzelf aan God
Mark. 12 : 36 Geest door de Heilige - zeggen: door David
Matth. 12 : 28 Geest door Geest van God demonen uitdrijven
1 Pe 1 : 2 Geest door heiliging van -
Zach. 4 : 6 Geest door Mijn Geest zal het geschieden
Mark. 1 : 12 Geest drijven
Mark. 1 : 10 Geest duif gelijk
Ef. 4 : 4 Geest één -: één Lichaam en één -
Num. 27 : 18 Geest een man in wien de - is: Jozua
Ef. 4 : 3 Geest eenheid van de -: bewaren
Rom. 8 : 23 Geest eerstelingen van de -
Pred. 9 : 13 Geest eeuwige -
Hebr. 9 : 14 Geest eeuwige -
Pred. 9 : 13 Geest en Christus: door de - heeft Christus zichzelf aan God geofferd
Jak. 4 : 6 Geest en God
Gal. 3 : 5 Geest en krachten
Joh. 7 : 39 , 38 Geest en levend water
Neh. 9 : 30 Geest en profeteren
Luk. 1 : 67 Geest en profetie
Jes. 59 : 21 Geest en woord
Jes. 34 : 16 Geest en Woord
Mark. 1 : 10 - 11 Geest en Woord
Spr. 1 : 23 Geest en woord: beide nodig
Jes. 44 : 3 Geest en zegen
Matth. 12 : 32 Geest en zoon des mensen: verschilpunt
Hand. 10 : 45 Geest gave van de Heilige - uitgestort, hier na de Pinksterdag
Jak. 4 : 6 Geest geeft genade
Opb. 5 : 6 Geest Geesten van God: 7 in getal, 7 ogen van het Lam
Neh. 9 : 20 Geest gegeven door God: om het volk te onderwijzen
Num. 11 : 17 Geest gelegd op zeventig oudsten
Ps. 143 : 10 Geest geleidt mij
Filip. 2 : 1 Geest gemeenschap van -
1Jo 5 : 6 Geest getuigt
1Jo 5 : 8 Geest getuigt
Rom. 8 : 16 Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn
Joh. 3 : 34 Geest geven: door God: niet met mate
Jes. 44 : 3 Geest gieten: God zal Zijn Geest – op Israëls zaad
Neh. 9 : 30 Geest Gij betuigde tegen hen door uw -
Joh. 3 : 34 Geest God heeft de - niet met mate
Jes. 44 : 3 Geest God zal Zijn Geest op Israëls zaad gieten
Ps. 104 : 30 Geest Gods - bij het scheppen
Job 33 : 4 Geest Gods - en de adem van God
Job 33 : 4 Geest Gods - heeft mij gemaakt
Job 33 : 4 Geest Gods - heeft mij levend gemaakt
1 Sam. 19 : 20 v Geest Gods - kan iem. aangrijpen
2 Kron. 15 : 1 Geest Gods - komend op iemand
Matth. 12 : 18 Geest Gods - op Christus gelegd
Jes. 42 : 1 Geest Gods - op Jezus gegeven
1 Sam. 19 : 20 Geest Gods - over iem.: profeteren
Jes. 59 : 21 Geest Gods -: "Mijn -"
Hand. 2 : 17 Geest Gods -: gevolg van uitstorting
Ez. 37 : 14 Geest Gods -: in ons gegeven
Jes. 44 : 3 Geest Gods -: uitstorting
Hand. 2 : 17 Geest Gods -: uitstorting van Gods –
Ex. 35 : 31 Geest Gods -: vervult ons met wijsheid
Rom. 8 : 11 Geest Gods –
Jes. 48 : 16 Geest Gods – gezonden
Rom. 8 : 9 Geest Gods – in u wonend
Num. 11 : 29 Geest Gods –: dat de HEERE Zijn Geest over ieder gave!
Rom. 15 : 19 Geest Gods –: in kracht van Gods –
2 Kron. 24 : 20 Geest Gods toog Zacharia aan
Ps. 143 : 10 Geest Gods: leiding
Ps. 143 : 10 Geest goede -
1 Sam. 16 : 13 Geest grijpt aan (Nieuwe Vertaling)
1Jo 4 : 2 Geest hebben: wanneer
Ez. 11 : 19 Geest Heilige -
Luk. 12 : 12 Geest Heilige - : leren door de Heilige - : wat u behoort te spreken
Hand. 13 : 52 Geest Heilige - en blijdschap
Hand. 10 : 38 Geest Heilige - en kracht
Luk. 1 : 35 Geest Heilige - en kracht van God
Luk. 11 : 13 Geest Heilige - geven: door God: aan wie erom bidden
Matth. 25 : 4 Geest Heilige - nodig voor het leven
Hand. 8 : 17 Geest Heilige - ontvangen door handoplegging
Ef. 4 : 30 Geest Heilige - van God
Hand. 8 : 16 Geest Heilige - was nog op niemand van hen gevallen
Hebr. 9 : 8 Geest Heilige -: auteur van de Bijbel
Jud : 20 Geest Heilige -: bidden in Heilige -
Luk. 11 : 13 Geest Heilige -: bidden om Heilige -
Jes. 59 : 21 Geest Heilige -: bij ons
1 Thess. 1 : 6 Geest Heilige -: blijdschap van Heilige -
2Jo : 2 Geest Heilige -: blijft in en met ons
Joh. 14 : 26 Geest Heilige -: brengt de woorden van God in herinnering
Luk. 24 49 Geest Heilige -: bron van kracht
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: de - van de waarheid
Hand. 13 : 52 Geest Heilige -: de discipelen werden vervuld met Heilige -
Luk. 2 : 26 Geest Heilige -: de Heilige -: aanwijzing door
2Jo : 2 Geest Heilige -: de waarheid
Hebr. 6 : 4 Geest Heilige -: deelgenoten van Heilige - worden
1Jo 2 : 20 Geest Heilige -: doet ons alles weten
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: door Christus gezonden van de Vader
Joh. 14 : 26 Geest Heilige -: door de Vader gezonden in de naam van Jezus
1 Cor. 12 : 3 Geest Heilige -: door Heilige - spreken
Hand. 1 : 2 Geest Heilige -: door Heilige Geest gaf de Heer zijn opdrachten
1 Pe 1 : 12 Geest Heilige -: door Hem het evangelie verkondigen
Matth. 3 : 11 Geest Heilige -: dopen in
Joh. 1 : 34 Geest Heilige -: dopen met
Hand. 1 : 5 Geest heilige -: dopen met heilige -
1 Thess. 1 : 5 Geest Heilige -: evangelie kwam tot u in Heilige -
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: gaat van de Vader uit
1 Thess. 4 : 8 Geest Heilige -: gave Gods
Joh. 14 : 15 Geest Heilige -: gave van de Vader
Hand. 11 : 16 Geest Heilige -: gedoopt worden met Heilige -
Joh. 16 : 13 Geest Heilige -: Geest van de waarheid
Hebr. 10 : 15 Geest Heilige -: getuigen door de het -
Luk. 24 49 Geest Heilige -: gezonden door de Heer Jezus
Joh. 16 : 7 Geest Heilige -: gezonden door de Heer Jezus
Joh. 14 : 16 Geest Heilige -: helper, voorspraak
Jes. 63 : 11 Geest Heilige -: in het midden van Gods volk gesteld
Gal. 4 : 6 Geest Heilige -: is de Geest van Gods Zoon
Luk. 12 : 10 Geest Heilige -: is een persoon
Rom. 5 : 5 Geest Heilige -: is ons gegeven
Mark. 12 : 36 Geest Heilige -: Jezus over de Heilige -: David sprak door de Heilige -
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: komen van de -
Joh. 16 : 13 Geest Heilige -: komst
Luk. 1 : 35 Geest Heilige -: kwam over Maria
Mark. 3 : 29 Geest Heilige -: lasteren tegen
Joh. 14 : 26 Geest Heilige -: leert ons alles
Luk. 12 : 12 Geest Heilige -: leiding bij het spreken
1 Thess. 4 : 8 Geest Heilige -: leidt ons
Hand. 16 : 7 Geest Heilige -: liet het hun niet toe
1Jo 4 : 13 Geest Heilige -: merkbaar aanwezig in ons
Hand. 9 : 17 Geest Heilige -: met Heilige - vervuld worden: Saulus
Rom. 9 : 1 Geest Heilige -: mijn geweten getuigt mee door heilige -
Ps. 51 : 13 Geest Heilige -: neem Uw heilige Geest niet van mij
Ef. 1 : 14 Geest Heilige -: onderpand van onze erfenis
Joh. 20 : 22 Geest Heilige -: ontvangen
Hand. 19 : 2 Geest Heilige -: ontvangen: en tot geloof komen
Hand. 8 : 15 Geest Heilige -: ontvangen: hierom bidden voor anderen
Hand. 8 : 16 Geest Heilige -: ontvangen: na de doop
Hand. 11 : 17 Geest Heilige -: ontvangen: wanneer je tot geloof komt
Tit. 3 : 6 Geest Heilige -: onze ervaring van
Jes. 59 : 21 Geest Heilige -: op mensen
Luk. 2 : 25 Geest Heilige -: op Simeon
Joh. 16 : 8 Geest Heilige -: overtuigt van zonde enz
Joh. 14 : 17 Geest Heilige -: persoon
Joh. 14 : 26 Geest Heilige -: persoon
Joh. 16 : 7 Geest Heilige -: persoon
Hebr. 9 : 8 Geest Heilige -: persoon: duidt iets aan
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: persoon: getuigt
Hebr. 10 : 15 Geest Heilige -: persoon: getuigt
Hebr. 3 : 7 Geest Heilige -: Persoon: Hij kan zeggen
Joh. 16 : 13 Geest Heilige -: persoon: horen
Ef. 4 : 30 Geest Heilige -: persoon: kan bedroefd worden
Joh. 16 : 8 Geest Heilige -: persoon: overtuigen
Jes. 63 : 10 Geest Heilige -: persoon: smart
Opb. 3 : 13 Geest Heilige -: persoon: spreekt
Joh. 16 : 13 Geest Heilige -: persoon: spreken
Joh. 16 : 14 Geest Heilige -: persoon: verheerlijkt Christus
Joh. 16 : 14 - 15 Geest Heilige -: persoon: verkondigt
Jes. 63 : 10 Geest Heilige -: smarten aandoen
1 Thess. 4 : 8 Geest Heilige -: tegen hoererij en overspel
Hebr. 2 : 4 Geest Heilige -: uitdelingen van Heilige -: naar Gods wil
Hand. 2 : 33 Geest Heilige -: uitgestort door Jezus
Tit. 3 : 6 Geest Heilige -: uitgestort: rijkelijk: over ons
Hand. 2 : 33 Geest Heilige -: uitstorting was zichtbaar en hoorbaar voor ongelovigen
Tit. 3 : 6 Geest Heilige -: uitstorting: door Jezus Christud
1 Pe 1 : 12 Geest Heilige -: van de hemel gezonden
Joh. 16 : 14 Geest Heilige -: verheerlijkt Christus
Hand. 16 : 6 Geest Heilige -: verhinderde het woord in Asia te spreken
Joh. 16 : 14 - 15 Geest Heilige -: verkondigt wat Hij uit Christus genomen heeft
Hand. 9 : 31 Geest Heilige -: vertroosting van de H. Geest: vermeerdert gemeente
Hand. 13 : 9 Geest Heilige -: vervuld met
Luk. 1 : 67 Geest Heilige -: vervuld met Heilige Geest: Zacharia
1 Kon. 8 : 11 Geest Heilige -: vervuld met: type
Hand. 2 : 4 Geest Heilige -: vervuld worden met Heilige -
Luk. 1 : 35 Geest Heilige -: verwekte nieuw menselijk leven bij Maria
Hand. 7 : 55 Geest Heilige -: vol van
Hand. 11 : 24 Geest Heilige -: vol van: Barnabas
Opb. 1 : 4 Geest Heilige -: voor Gods troon
Joh. 14 : 26 Geest Heilige -: Voorspraak
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: Voorspraak
Hand. 8 : 16 Geest Heilige -: was nog op niemand van hen gevallen
2 Tim. 1 : 14 Geest Heilige -: woont in ons
Joh. 15 : 26 Geest Heilige -: zal van Christus getuigen
1Jo 2 : 20 Geest Heilige -: zalving vanwege de Heilige
Luk. 12 : 12 Geest Heilige -: Zijn werk nu
Jes. 59 : 19 Geest Heilige -:persoon: banier oprichten
Luk. 24 49 Geest Heilige –: belofte van de Vader
Rom. 15 : 13 Geest Heilige –: door kracht van Heilige – overvloedig zijn in de hoop
1Jo 3 : 24 Geest Heilige –: gegeven door Christus aan ons
Mark. 1 : 8 Geest Heilige –: hiermee dopen
Joh. 16 : 13 Geest Heilige –: horen door de Heilige –
Hand. 10 : 38 Geest Heilige –: Jezus door God gezalfd met Heilige Geest
Joh. 16 : 8 Geest Heilige –: komst
Hand. 5 : 3 Geest Heilige –: liegen tegen de Heilige –
Hand. 20 : 23 Geest Heilige –: persoon: betuigt, zegt
Hand. 20 : 28 Geest Heilige –: persoon: stelt opzieners in een gemeente
Hand. 1 : 16 Geest Heilige –: persoon: zegt
Hebr. 10 : 15 Geest Heilige –: persoon: zegt
Rom. 14 : 17 Geest Heilige –: rechtvaardigheid, vrede en blijdschap in Heilige –
Joh. 16 : 13 Geest Heilige –: spreken: vanuit een Ander
Hand. 4 : 8 Geest Heilige –: vervuld met Heilige -: Petrus, die sprak
Hand. 20 : 23 Geest Heilige –: voorzeggingen aangaande Paulus
Joh. 14 : 16 Geest Heilige Geest: is met ons tot in eeuwigheid
1Jo 5 : 6 Geest Heilige Geest: persoon: getuigt
Opb. 1 : 4 Geest Heilige- : de zeven Geesten
2 Pe 1 : 21 Geest Heilige: door de Heilige - gedreven hebben mensen van Godswege gesproken
1 Thess. 4 : 8 Geest Heilige: geeft ons inzicht
Opb. 1 : 4 Geest Heilige: genade zij u en vrede van
Matth. 1 : 18 Geest Heilige: Maria zwanger uit Heilige -
Luk. 1 : 15 Geest Heilige: vervuld met -
Rom. 8 : 26 Geest helper
Hag. 2 : 5 - 6 Geest Ik ben met u, met het woord en mijn Geest
Ef. 6 : 18 Geest in - bidden
Ef. 3 : 5 Geest in - geopenbaard is de verborgenheid van Christus
Opb. 1 : 10 Geest in - zijn of komen
Opb. 21 : 10 Geest in [de] - wegvoeren: door een engel
Opb. 4 : 2 Geest in de - komen
Rom. 8 : 9 Geest in de – zijn: door hen in wie Gods Geest woont
2 Cor. 6 : 6 Geest in Heilige -
2 Thess. 2 : 13 Geest in heiliging van -
Joh. 14 : 17 Geest in ons zijnde
Gal. 4 : 6 Geest in onze harten
1 Pe 1 : 11 Geest in profeten van het Oude Testament
1Jo 5 : 6 Geest is de waarheid
Opb. 3 : 22 Geest is een Persoon: spreken
1Jo 4 : 4 Geest is in mij
Rom. 8 : 10 Geest is leven vanwege de gerechtigheid
1Jo 2 : 27 Geest is waar en geen leugen
Filip. 1 : 19 Geest Jezus Christus: de - van JC
Ez. 11 : 1 Geest kan iem. opheffen
Ez. 3 : 12 , 14 Geest kan iem. opnemen
Ez. 11 : 24 Geest kan iem. opnemen
Ez. 8 : 3 Geest kan iem. verplaatsen
Hand. 8 : 39 Geest kan iemand wegrukken
Ez. 3 : 24 Geest kan in iem. komen
Joh. 14 : 17 Geest kennen: door ons
Joh. 16 : 7 Geest komst, vs 8, 13
Micha 3 : 8 Geest kracht, gericht en dapperheid dankzij Gods Geest
1 Pe 4 : 14 Geest kracht: – van de heerlijkheid en kracht rust op u
Joh. 7 : 39 Geest kwam nadat Jezus verheerlijkt was
Matth. 12 : 31 Geest lasteren van de Geest: onvergeeflijke zonde
1Jo 2 : 27 Geest leert ons over alles
Num. 11 : 25 Geest leggen op de zeventig oudsten
Num. 11 : 17 Geest leggen op mensen: door God
Hand. 2 : 4 Geest leiding door de -
Luk. 2 : 27 Geest leiding door de -: geval: Simeon
Ez. 1 : 20 Geest leiding door de – (toepassing)
Gal. 5 : 18 Geest leiding door de Geest
Hag. 1 : 14 Geest leiding van de Geest in de samenkomst: toepassing
Matth. 4 : 1 Geest leidt
Mark. 13 : 11 Geest leidt bij het spreken
Gal. 5 : 25 Geest leven door [de] Geest
Col. 1 : 8 Geest liefde in [de] Geest
Rom. 15 : 30 Geest liefde van de –
Joh. 6 : 63 Geest maakt levend
2 Cor. 3 : 6 Geest maakt levend
Richt. 6 : 34 Geest motiveert en bekrachtigt
Num. 11 : 17 Geest Mozes: – die op Mozes is
Gal. 4 : 29 Geest naar de - zijn
Rom. 8 : 5 Geest naar de – zijn
Ez. 43 : 5 Geest nam Ezechiel op en bracht hem
Jud : 19 Geest niet hebben
2 Cor. 5 : 5 Geest onderpand van de - ontvangen
Neh. 9 : 20 Geest onderwijs: God gaf Zijn Geest om te onderwijzen
Joh. 7 : 39 Geest ontvangen op grond van geloof
Gal. 3 : 14 Geest ontvangen: door het geloof
Joh. 14 : 17 Geest ontvangen: niet kunnen ontvangen van de -: door de wereld
Gal. 3 : 2 Geest ontvangen: niet op grond van wetswerken
Gal. 3 : 2 Geest ontvangen: op grond van predikiging geloof
Spr. 1 : 23 Geest ontvangst - na bekering
Micha 3 : 8 Geest oordeel en -
Jes. 61 : 1 Geest op de Messias zijnde
2 Kron. 20 : 14 Geest op iem. komend
Richt. 11 : 29 Geest op iemand: de Geest van Jahweh kwam op Jeftha
Joh. 1 : 32 Geest op Jezus blijvend
1 Cor. 12 : 7 Geest openbaring van de -
Richt. 3 : 10 Geest over iemand: de - van Jhwh was over Othniel
1 Tim. 4 : 1 Geest persoon
Rom. 8 : 27 Geest persoon: bedoeling hebbend
Jak. 4 : 5 Geest persoon: begeert
Rom. 8 : 26 v Geest persoon: bidden, helpen, zuchten, bedoelen
Rom. 8 : 16 Geest persoon: getuigt
1 Pe 1 : 11 Geest persoon: getuigt
Ez. 37 : 9 Geest persoon: hoort, blaast
Hand. 10 : 20 Geest persoon: Ik
Opb. 2 : 10 Geest persoon: kan spreken
Opb. 3 : 6 Geest persoon: spreekt
Opb. 22 : 17 Geest persoon: spreekt
Hand. 8 : 29 Geest Persoon: spreekt
Hand. 10 : 19 Geest Persoon: spreekt
Matth. 10 : 20 Geest persoon: spreken
Opb. 2 : 7 Geest persoon: spreken
Mark. 1 : 12 Geest persoon: stuurt in een richting
Opb. 2 : 17 Geest persoon: zeggen
Hand. 11 : 12 Geest persoon: zeggen door de -
Opb. 14 : 13 Geest persoon: zegt woorden
Hand. 10 : 20 Geest persoon: zendt
Hand. 2 : 4 Geest persoonlijk: gaf te spreken in andere talen
1 Cor. 12 : 8 Geest persoonlijkheid
Num. 11 : 25 Geest profeteren door de -
Hand. 11 : 28 Geest profeteren door de –: geval: Agabus
Ez. 37 : 9 Geest profeteren tot de -
Jes. 11 : 2 Geest rusten: op Christus
Num. 11 : 25 Geest rustte op de zeventig oudsten
Num. 11 : 26 Geest rustte op Eldad en Medad
Rom. 8 : 12 Geest schuldenaars aan de – zijn wij
Hebr. 10 : 29 Geest smaden: door een afvallige
2 Sam. 23 : 2 Geest speken: door een mens
Opb. 2 : 7 Geest spreekt door Gods woord (brief)
Hand. 21 : 4 Geest spreken door de -
Luk. 1 : 42 Geest spreken door de -: Elizabeth
Matth. 22 : 43 Geest spreken in -: geval in Oude Testament: David
Hand. 8 : 29 Geest spreken: tot een mens: tot Filippus
Hand. 10 : 19 Geest spreken: tot Petrus
Ef. 3 : 16 Geest sterkt ons met kracht
Matth. 12 : 32 Geest tegen de - een woord spreken
1 Kron. 12 : 18 Geest toog Amasia aan en hij zeide
Gal. 6 : 8 Geest uit de - eeuwig leven oogsten
Joh. 1 : 32 Geest uit de hemel
Matth. 1 : 20 Geest uit Heilige –
1 Thess. 5 : 19 Geest uitblussen: laat af
Mark. 3 : 30 Geest uitdrijving door de -: door Jezus
Opb. 5 : 6 Geest uitgezonden over de hele aarde: de zeven Geesten van God
Hand. 2 : 2 v Geest uitstoring van Heilige -
Spr. 1 : 23 Geest uitstorting
Jes. 32 : 15 Geest uitstorting
Joel 2 : 28 Geest uitstorting over alle vlees
1 Sam. 16 : 13 Geest vaardig over David
1 Sam. 11 : 6 Geest vaardig over iem.: Saul
Spr. 29 : 11 Geest vallen in de -' (associatie)
Hand. 5 : 9 Geest van [de] Heer verzoeken: geval
1 Pe 1 : 10 Geest van Christus: in de oude profeten
Rom. 8 : 9 Geest van Christus: niet hebben: dan Christus niet toebehoren
1 Pe 1 : 11 Geest van Christus: was in de profeten
Hebr. 10 : 29 Geest van de genade: smaden: door een afvallige
Hand. 8 : 39 Geest van de HEER
Jes. 61 : 1 Geest van de Heer Jahweh
Jes. 40 : 7 Geest van de HEER: blazend in het gras en de bloemen
Jes. 40 : 13 Geest van de HEER: soeverein
1 Pe 4 : 14 Geest van de heerlijkheid: rust op u
2 Cor. 3 : 3 Geest van de levende God
Jes. 11 : 2 Geest van de raad
Jes. 11 : 2 Geest van de sterkte
Matth. 10 : 20 Geest van de Vader
Ef. 3 : 16 Geest van de Vader: door Zijn Geest kunnen wij met kracht gesterkt worden
Jes. 11 : 2 Geest van de vreze des HEEREN
Joh. 14 : 16 Geest van de waarheid
Jes. 11 : 2 Geest van de wijsheid
1Jo 4 : 4 Geest van God in mij is groter dan de geest van de antichrist in de wereld
Rom. 8 : 11 Geest van God in ons zal ons sterfelijk lichaam levend maken
Matth. 3 : 16 Geest van God: daalde neer als een duif
Filip. 3 : 3 Geest van God: dienen door [de] - van God
Rom. 8 : 14 Geest van God: door - van God geleid worden
1 Cor. 6 : 11 Geest van God: gerechtvaardigd door de Geest van onze God
Matth. 3 : 16 Geest van God: komend op Jezus
Num. 24 : 2 Geest van God: op Bileam
Jes. 11 : 2 Geest van God: op Christus
1 Pe 4 : 14 Geest van God: rust op u
1Jo 4 : 2 Geest van God: waaraan te kennen
Jes. 11 : 2 Geest van God: wat Hij bewerkt
Gen. 1 : 2 Geest van God: zweefde op de wateren
Rom. 1 : 4 Geest van heiligheid
Rom. 8 : 2 Geest van het leven in Christus Jezus
Jes. 11 : 2 Geest van het verstand
Richt. 13 : 25 Geest van Jahweh: drijft: Simson
Richt. 6 : 34 Geest van Jahweh: toog Gideon aan
Richt. 15 : 14 Geest van Jahweh: vaardig over iem.: kracht: Simson
Richt. 14 : 6 Geest van Jahweh: vaardig over iem.: Simson: kracht
Richt. 14 : 19 Geest van Jahweh: vaardig over iem.: Simson: kracht
Hand. 16 : 6 - 7 Geest van Jezus: de Heilige Geest
Num. 11 : 17 Geest verdelen over anderen
Gen. 6 : 3 Geest versus vlees
Jak. 4 : 6 Geest versus vlees (jaloersheid, twistzucht)
Jak. 4 : 5 Geest versus vlees inz. afgunst
Ex. 31 : 3 Geest vervuld met de - Gods
Hand. 4 : 31 Geest vervuld met Heilige -: allen
Luk. 1 : 41 Geest vervuld met Heilige -: Elizabeth
Gal. 5 : 5 Geest verwachten door Geest en op grond van geloof de hoop van de gerechtigheid
Ef. 4 : 30 Geest verzegeld met de - zijn wij
Hand. 6 : 3 Geest vol van –
Hand. 6 : 5 Geest vol van Heilige –
Hand. 6 : 3 Geest volheid van – als vereiste
Gal. 6 : 8 Geest voor de - zaaien
Neh. 9 : 20 Geest voor het volk in de woestijn
Rom. 8 : 26 Geest voorbede door de -
2 Cor. 3 : 3 Geest vormt ons
Gal. 5 : 22 Geest vrucht van de Geest
1 Thess. 5 : 19 Geest vuur
Matth. 28 : 3 Geest vuur: neen, vergelijk de engel met de gedaante als een bliksem
Joh. 14 : 17 Geest waarheid: – van de waarheid
Gal. 5 : 25 Geest wandelen door [de] Geest
Rom. 8 : 4 Geest wandelen naar de Geest
Gal. 5 : 16 Geest wandelt door [de] Geest
Joh. 7 : 39 Geest was er nog niet
Joh. 3 : 6 Geest wat uit – geboren is, is geest
Opb. 22 : 17 Geest water des levens
1 Sam. 16 : 14 Geest week van Saul
Joel 2 : 28 Geest werking van de -
Deut. 34 : 9 Geest wijsheid: de - der w: Jozua vol van
Hand. 2 : 2 Geest wind gelijk
Rom. 8 : 11 Geest woont in mij
Jak. 4 : 5 Geest woont in ons
1 Cor. 12 : 8 Geest woord van wijsheid door de Geest gegeven
Ef. 5 : 18 Geest wordt vervuld met -
Jes. 61 : 1 Geest zalving
1Jo 2 : 27 Geest zalving
1 Tim. 4 : 1 Geest zegt
Opb. 4 : 5 Geest zeven -en van God: voorgesteld door 7 fakkels
Opb. 1 : 4 Geest zeven -en voor de troon van God
Joh. 14 : 17 Geest zien van de
Ef. 6 : 17 Geest zwaard van de -
1 Cor. 16 : 18 geest verkwikken
1Jo 4 : 13 Geest God heeft ons van Zijn - gegeven
2 Cor. 1 : 22 Geest in onze harten
2 Cor. 1 : 22 Geest onderpand van de - ontvangen
Jer. 29 : 25 geestdrijver
Rom. 1 : 11 geestelijk -e genadegave
Rom. 7 : 14 geestelijk de wet is -
Opb. 11 : 8 geestelijk figuurlijk
Ef. 6 : 12 geestelijk geestelijke machten van de boosheid
1 Pe 2 : 5 geestelijk huis
Col. 3 : 16 geestelijk lied: -e liederen
1 Cor. 14 : 37 geestelijk menen – te zijn
1 Pe 2 : 5 geestelijk offerande
Rom. 15 : 27 geestelijk versus stoffelijk; -e goederen
Rom. 7 : 13 geestelijk wet is -
Gal. 6 : 1 geestelijk zijn
1 Cor. 15 : 46 geestelijke na het ziellijke
1 Cor. 3 : 1 geestelijke tegenonder vleselijke
Opb. 4 : 6 Geesten van God: voorgesteld door 7 ogen
Hand. 19 : 13 geestenbezweerder Joodse -s
Deut. 28 : 28 geestesziekte straf hier
Deut. 28 : 34 geestesziekte straf hier
Hand. 10 : 10 geestvervoering in - raken
Hand. 11 : 5 geestvervoering in – een gezicht zien
Hand. 22 : 17 geestvervoering Paulus in - geraakt bij gebed
Ex. 4 : 11 gehandicapte door God gemaakt
Hand. 3 : 2 gehandicapte geval
Lev. 19 : 14 gehandicapte niet plagen
Hand. 26 : 18 geheiligde erfdeel onder de -n ontvangen
Hand. 20 : 32 geheiligde erfdeel te geven aan alle -
1 Cor. 1 : 2 geheiligde geheiligden in Christus Jezus
Jes. 13 : 3 geheiligde Mijn -n
Luk. 8 : 17 geheim er is niets - dat niet bekend zal worden
Ef. 5 : 12 geheim in het - iets doen
Jer. 38 : 16 geheim in het – bespreken
Joh. 11 : 28 geheim in het – Maria roepen
Jer. 37 : 17 geheim Jeremia werd in het geheim bevraagd door de koning Zedekia
Spr. 11 : 13 geheim openbaren: ten onrechte hier
Mark. 4 : 22 geheim wordt openbaar
Jer. 38 : 24 geheimhouding bevolen door Zedekia aan Jeremia
Hgl 5 : 16 gehemelte zoetigheid
Hand. 25 : 23 gehoorzaal
Rom. 6 : 17 gehoorzaam aan de inhoud van de leer
Rom. 2 : 8 gehoorzaam aan de ongerechtigheid
Ef. 6 : 5 gehoorzaam aan heren naar het vlees
Joz. 22 : 2 gehoorzaam aan Jozua
Tit. 3 : 1 gehoorzaam aan overheden, machten
Hebr. 13 : 17 gehoorzaam aan uw voorgangers: nuttig
Gen. 22 : 18 gehoorzaam Abraham was Gods stem - geweest
Ef. 6 : 5 gehoorzaam als aan Christus
Deut. 13 : 18 gehoorzaam begrip
Deut. 12 : 28 gehoorzaam begrip: horen + waarnemen te doen
Filip. 2 : 8 gehoorzaam Christus - geworden tot de kruisdood
Hebr. 13 : 17 gehoorzaam en onderdanig
Hand. 8 : 27 gehoorzaam Filippus de evangelist, op het woord van een engel
Deut. 30 : 8 gehoorzaam God: - aan de stem van God
Deut. 13 : 18 gehoorzaam iem. - zijn, om te doen
2 Cor. 2 : 9 gehoorzaam in alles -
Matth. 26 : 44 gehoorzaam Jezus - tot de dood
Ex. 17 : 10 gehoorzaam Jozua
Ef. 6 : 1 gehoorzaam kinderen, weest jullie ouders gehoorzaam
Deut. 30 : 2 gehoorzaam met ganse hart en ganse ziel
Richt. 6 : 10 gehoorzaam niet aan Gods stem – geweest: Israël
Deut. 21 : 20 gehoorzaam on-: begrip
Jer. 18 : 12 gehoorzaam on-: beslissing
Deut. 21 : 20 gehoorzaam on-: straf
Deut. 9 : 23 gehoorzaam on-: uit niet God geloven
Col. 3 : 22 gehoorzaam slaven, weest uw heren naar [het] vlees in alles -
Jer. 38 : 20 gehoorzaam wees toch – aan de stem van Jahweh
Hand. 3 : 22 gehoorzaamheid aan Christus
Ex. 23 : 21 gehoorzaamheid aan Christus: geboden (toepassing)
Hand. 4 : 19 gehoorzaamheid aan God boven die aan mensen
Matth. 2 : 16 gehoorzaamheid aan God meer dan aan overheid
Deut. 5 : 27 gehoorzaamheid aan God toegezegd
Deut. 30 : 10 gehoorzaamheid aan God: begrip
Ex. 24 : 3 gehoorzaamheid aan God: beloofd door Israël
Ex. 24 : 7 gehoorzaamheid aan God: beloofd door Israël
Rom. 15 : 18 gehoorzaamheid aan God: doel van Paulus met de volken
Deut. 7 : 9 gehoorzaamheid aan God: en liefde
Richt. 2 : 17 gehoorzaamheid aan God: en wandelen
Joz. 21 : 3 gehoorzaamheid aan God: geval
Rom. 6 : 16 gehoorzaamheid aan God: leidt tot gerechtigheid
1 Kron. 28 : 8 gehoorzaamheid aan God: loon
Ps. 119 : 101 gehoorzaamheid aan God: negatieve kant: ontwijken van kwaad
Deut. 6 : 3 gehoorzaamheid aan God: resultaat is welvaart en rijk nageslacht
Num. 14 : 22 gehoorzaamheid aan God: verzuimen
Jer. 38 : 20 gehoorzaamheid aan God: voordeel
Jer. 7 : 23 gehoorzaamheid aan God: zegen
Ps. 112 : 2 gehoorzaamheid aan God: zegen ervan
Joz. 1 : 7 gehoorzaamheid aan Gods woord: succes
Jes. 1 : 10 gehoorzaamheid aan het woord van God
Joz. 1 : 18 gehoorzaamheid aan Jozua
Joz. 1 : 16 gehoorzaamheid aan Jozua: door de twee en een halve stammen
Jer. 35 : 19 gehoorzaamheid aan ouders
Deut. 17 : 11 gehoorzaamheid aan priester en rechter
1 Pe 1 : 22 gehoorzaamheid aan: de waarheid
Ps. 119 : 32 gehoorzaamheid als Gij mijn hart verwijd zult hebben
Deut. 8 : 20 gehoorzaamheid begrip: God vergeten en overtreden
Deut. 28 : 45 gehoorzaamheid begrip: horen en doen
Deut. 15 : 5 gehoorzaamheid begrip: waarnemen te doen de geboden
Deut. 30 : 8 gehoorzaamheid bekering: b en -
1 Sam. 15 : 22 gehoorzaamheid beter dan offerande
Pred. 4 : 17 gehoorzaamheid beter dan slachtoffer der zotten
Deut. 28 : 2 gehoorzaamheid brengt zegen
Deut. 18 : 18 gehoorzaamheid Christus -:in spreken
Gen. 49 : 10 gehoorzaamheid der volken: aan Christus
Filip. 2 : 12 - 13 gehoorzaamheid door God in ons gewerkt
Deut. 5 : 29 gehoorzaamheid door God verlangd
Neh. 5 : 13 gehoorzaamheid door het volk
1 Sam. 16 : 2 gehoorzaamheid en bezwaar uiten
Deut. 27 : 10 gehoorzaamheid en doen
Rom. 1 : 5 gehoorzaamheid en geloof
Opb. 14 : 12 gehoorzaamheid en geloof
1 Kon. 3 : 14 gehoorzaamheid en lengte van dagen
Gen. 26 : 5 gehoorzaamheid en onderhouden van Gods regels
1 Pe 1 : 22 gehoorzaamheid en reiniging der ziel
Deut. 29 : 9 gehoorzaamheid en verstandig handelen
Deut. 5 : 29 gehoorzaamheid en wel gaan
Deut. 5 : 33 gehoorzaamheid en wel gaan
Jes. 1 : 19 gehoorzaamheid en welvaart
Deut. 11 : 8 gehoorzaamheid en zegen
Deut. 26 : 13 - 14 gehoorzaamheid geboden alle gehoorzamen
1 Sam. 15 : 8 v gehoorzaamheid gedeeltelijke -
Jes. 48 : 19 gehoorzaamheid geeft talrijk nageslacht
Rom. 16 : 26 gehoorzaamheid geloofs-
Rom. 1 : 5 gehoorzaamheid geloofsgehoorzaamheid
Jes. 48 : 18 gehoorzaamheid gerechtigheid doet voortkomend
Ex. 12 : 28 gehoorzaamheid geval
2 Cor. 7 : 15 gehoorzaamheid geval
Matth. 21 : 6 gehoorzaamheid geval van -
Hand. 9 : 17 gehoorzaamheid geval: Ananias
Ex. 7 : 6 gehoorzaamheid geval: Mozes en Aäron deden als de HEERE hun geboden had
Deut. 4 : 40 gehoorzaamheid gevolg: welgaan, lang leven
Spr. 19 : 16 gehoorzaamheid goed voor de eigen ziel
Ps. 123 : 2 gehoorzaamheid houding van: ogen op God gericht houden
Filip. 2 : 12 gehoorzaamheid in Paulus aan- en afwezigheid
Matth. 21 : 30 gehoorzaamheid in schijn, met de lippen
Ex. 12 : 50 gehoorzaamheid Israël: geval
Hebr. 5 : 8 gehoorzaamheid Jezus leerde -: uit zijn lijden
Rom. 5 : 19 gehoorzaamheid Jezus' -
Luk. 5 : 14 gehoorzaamheid Jezus' - aan de wet
Esth. 2 : 20 gehoorzaamheid kind
Col. 3 : 20 gehoorzaamheid kind: kinderen aan ouders, in alles
1 Pe 1 : 14 gehoorzaamheid kinderen van -
Hebr. 5 : 8 gehoorzaamheid leren: door Jezus
Ex. 23 : 22 gehoorzaamheid loon
Deut. 6 : 18 gehoorzaamheid loon
Lev. 23 : 18 gehoorzaamheid loon der -: zeker wonen, eten genoeg
Deut. 26 : 16 gehoorzaamheid met ganse hart en ganse ziel
Matth. 21 : 28 gehoorzaamheid moeizame en schijnbare -
Ps. 119 : 33 v gehoorzaamheid na genade van God
Ps. 119 : 102 gehoorzaamheid negatieve kant: niet wijken van Gods rechten
Gen. 6 : 22 gehoorzaamheid Noach's -
Gen. 7 : 5 gehoorzaamheid Noachs -
Deut. 27 : 10 gehoorzaamheid oefenen door het doen van Gods geboden en inzettingen
1 Sam. 15 : 24 gehoorzaamheid on- uit mensenvrees
1 Kon. 13 : 24 gehoorzaamheid on-: gestraft
Jer. 42 : 3 gehoorzaamheid onvolkomen -
Jer. 42 : 6 gehoorzaamheid reden: welgaan
1 Pe 1 : 2 gehoorzaamheid tot -: heiliging van Geest tot -
Deut. 5 : 10 gehoorzaamheid uit liefde tot God
Rom. 16 : 19 gehoorzaamheid uw – is ter kennis van allen gekomen
2 Cor. 10 : 5 gehoorzaamheid van Christus
Matth. 26 : 19 gehoorzaamheid van de discipelen
1 Pe 3 : 6 gehoorzaamheid van de vrouw aan haar man: Sarah aan Abraham
Luk. 17 : 10 gehoorzaamheid van een gelovige
Joh. 14 : 14 gehoorzaamheid van een leerling van Jezus
Num. 1 : 54 gehoorzaamheid van Israël
Ps. 119 : 8 gehoorzaamheid vereist Gods nabijheid
Joz. 23 : 6 gehoorzaamheid vergt sterkte
1 Kron. 28 : 7 gehoorzaamheid vergt sterkte
Jer. 11 : 7 gehoorzaamheid vermaning tot –: voordurende vermaning na de uittocht uit Egypte
Flm. : 20 gehoorzaamheid vertrouwen op iemands -
2 Cor. 10 : 6 gehoorzaamheid vervullen
Jer. 35 : 1 v gehoorzaamheid voorbeeld van -: Rechabieten
Jes. 48 : 18 gehoorzaamheid vrede aanbrengend
2 Kron. 30 : 12 gehoorzaamheid wekken: door God
Lev. 25 : 18 gehoorzaamheid zegen op -
Lev. 26 : 4 v gehoorzaamheid zegen op -
Deut. 7 : 12 v gehoorzaamheid zegen van -
Lev. 26 : 3 v gehoorzaamheid zegen van –
gehoorzaamheid zie ook Slaaf
Ex. 15 : 26 gehoorzaamheid
Deut. 26 : 17 gehoorzaamheid
2 Kron. 7 : 17 gehoorzaamheid
Micha 4 : 2 gehoorzaamheid
Matth. 7 : 24 gehoorzaamheid
Col. 3 : 20 , 22 gehoorzaamheid
Hebr. 5 : 9 gehoorzamen aan Jezus
Mark. 1 : 27 gehoorzamen aan Jezus: door onreine geest
Luk. 8 : 25 gehoorzamen door de winden en het water: aan Jezus
Hebr. 11 : 8 gehoorzamen door het geloof: door Abraham
Jak. 3 : 3 gehoorzamen door paard aan ruiter
1 Pe 4 : 17 gehoorzamen evangelie van God niet -
Jer. 26 : 13 gehoorzamen gehoorzaamt de stem van Jahweh
Deut. 15 : 5 gehoorzamen God -: vlijtig
Dan. 9 : 14 gehoorzamen Gods stem niet -
Deut. 28 : 1 gehoorzamen hoe: vlijtig
Matth. 8 : 27 gehoorzamen Jezus -: door de winden en de zee
Ex. 23 : 22 gehoorzamen naarstig –: een engel –
2 Thess. 1 : 8 gehoorzamen niet -: het evangelie van onze Heer Jezus Christus
2 Thess. 3 : 14 gehoorzamen niet -: het woord van Paulus door zijn brief
Jer. 43 : 4 gehoorzamen niet – als gevolg van valse meningen
2 Thess. 3 : 4 gehoorzamen Paulus' en zijn medewerkers' bevelen
Dan. 3 : 7 gehoorzamen uit angst
Gal. 5 : 7 gehoorzamen waarheid -
Joh. 15 : 14 gehoorzamen
Filip. 2 : 12 gehoorzamen
Jer. 50 : 11 geil worden als een grazige vaars
Lev. 3 : 13 geit dankoffer
Hgl 6 : 5 geit eten gras
Hgl 6 : 5 geit kudde -en
Num. 15 : 27 geit zondoffer
Matth. 25 : 32 geitebok
Ex. 12 : 5 geitenbok lam van –: paaslam mocht lam van – zijn
Lev. 23 : 19 geitenbok ten zondoffer
Dan. 8 : 5 geitenbok zinnebeeld van Griekse rijk
Hebr. 11 : 37 geitevel rondlopen in -en
Jes. 49 : 13 gejuich maakt gedreun met –!
Ps. 126 : 5 gejuich met - maaien
Ps. 105 : 43 gejuich uittocht met -
Ex. 2 : 23 gekerm God hoorde hun –
Spr. 22 : 10 gekijf doen ophouden: spotter uitdrijven
Spr. 13 : 10 gekijf oorzaak: hovaardigheid
Spr. 26 : 20 gekijf stillen
Spr. 19 : 13 gekijf van een vrouw: als een gestadig druipen
Jes. 58 : 4 gekijf vasten tot –
Spr. 28 : 25 gekijf verwekken: door overmoed
Spr. 29 : 22 gekijf verwekt door toorn
Ps. 64 : 1 geklag
Lev. 23 : 24 geklank hoogtijdag van het -
Ex. 2 : 23 gekrijt over hun dienst
Jes. 42 : 3 gekrookt riet
Dan. 5 : 6 gelaat kleur van het –: verschieten: bij Belsazar
Dan. 5 : 9 v gelaat kleur van het –: verschieten: bij Belsazar
Dan. 3 : 19 gelaat uitdrukkend grimmigheid
Dan. 7 : 28 gelaat van kleur verschietend
2 Kon. 5 : 27 geld -zucht: voert ten verderve: Gehazi
Richt. 16 : 5 geld begeerte naar – oorzaak van verraad
Hand. 19 : 24 geld belang
Matth. 22 : 19 geld belastingmunt
Jes. 55 : 2 geld besteden aan wat niet kan bevredigen
2 Kron. 25 : 9 geld bijna struikelblok
Ex. 30 : 12 v geld der verzoening
Matth. 6 : 24 - 25 geld en bezorgdheid
Jes. 55 : 1 geld geen - hebben: komt, koopt en eet
Luk. 9 : 3 geld geen - meenemen
Luk. 10 : 4 geld geen - meenemen
Mark. 6 : 8 geld geen - meenemen onderweg
Matth. 25 : 18 geld geestelijk -
Ps. 15 : 5 geld geven op woeker
Matth. 6 : 24 geld God en - niet tegelijk te dienen
2 Kron. 25 : 9 geld God heeft meer te geven dan het geld dat je hebt
Matth. 6 : 19 geld inflatie
2 Kron. 24 : 5 v geld inzamelen
Pred. 5 : 9 geld liefhebben
2 Pe 2 : 15 geld liefhebben
Gen. 17 : 12 v geld middel om te kopen
Deut. 1 : 6 geld om voedsel te kopen
Gen. 47 : 16 geld ontbrekend
1 Pe 5 : 2 geld oudsten begerig naar -
Luk. 19 13 geld pond
Micha 3 : 11 geld priesters leerden om geld
Rom. 15 : 27 geld stoffelijk goed
2 Kon. 12 : 4 geld tot verbetering van het huis des HEEREN
2 Pe 2 : 3 geld valse leraars en -
Deut. 24 : 15 geld verlangen naar -
Neh. 10 : 32 geld voor Gods zaak: opzij leggen
2 Kon. 12 : 5 geld voor het werk des HEEREN
Klg. 5 : 4 geld water voor – drinken
Matth. 10 : 8 geld wonderen niet voor – doen
Matth. 28 : 15 geld wortel van kwaad: liegen
Esth. 4 : 7 geld wortel van kwaad: toepassing
geld zie ook Winst
Mark. 14 : 4 geld
Ex. 22 : 7 geld ter bewaring afgegeven
1 Tim. 6 : 10 geldzucht gevaar: afdwalen van het geloof
Gen. 37 : 26 geldzucht Jozef verkocht
Hebr. 13 : 5 geldzucht laat uw wandel zonder - zijn
Luk. 22 5 geldzucht wortel alle kwaad (toepassing)
Matth. 26 : 15 geldzucht wortel van alle kwaad
1 Tim. 6 : 10 geldzucht wortel van alle kwaad
1 Tim. 3 : 3 geldzuchtig niet -
Luk. 16 : 14 geldzuchtig zijn
2 Tim. 3 : 2 geldzuchtig zijn de mensen in de laatste dagen
Joh. 7 : 15 geleerd Jezus was –
Hand. 26 : 24 geleerde Paulus had grote geleerdheid
Hand. 26 : 24 geleerdheid grote -
Col. 4 : 3 gelegenheid benutten voor het evangelie
Filip. 4 : 10 gelegenheid geen - hebben
Col. 4 : 5 gelegenheid geschikte - ten volle uitbuiten
Ef. 5 : 16 gelegenheid geschikte - uitbuiten
1 Cor. 16 : 12 gelegenheid hebben
Gal. 6 : 10 gelegenheid hebben
Ps. 139 : 10 geleiden door God
Spr. 6 : 22 geleiden door ouderlijke geboden
Col. 4 : 7 , 9 geliefd broeder
Jak. 1 : 16 geliefd broeders
1 Thess. 1 : 4 geliefd door God -e broeders
Opb. 20 : 9 geliefd geliefde stad
1 Cor. 4 : 17 geliefd kind
2 Cor. 12 : 15 geliefd worden
1Jo 4 : 11 geliefde aanschrijfvorm
1Jo 3 : 21 geliefde aanschrijfvorm: “geliefden”
1Jo 4 : 7 geliefde aanschrijfvorm: “geliefden”
1Jo 2 : 7 geliefde aanspreekvorm
1Jo 4 : 1 geliefde aanspreekvorm
Matth. 12 : 18 geliefde Christus: Gods geliefde
Flm. : 1 geliefde Filemon de –
Rom. 1 : 7 geliefde geliefden van God
Hebr. 6 : 9 geliefde geliefden: aanspreekvorm
Col. 3 : 12 geliefde gelovige is een - van God
2 Pe 3 : 8 geliefde gelovigen zijn -n
2 Pe 3 : 17 geliefde gelovigen zijn -n
1 Tim. 6 : 2 geliefde meester van een slaaf
Rom. 16 : 9 geliefde mijn –
Rom. 16 : 8 geliefde mijn – in [de] Heer
Hand. 15 : 25 geliefde Paulus en Barnabas waren geliefden onder de broeders
Rom. 16 : 12 geliefde Persis, de –
1 Pe 4 : 12 geliefde
1Jo 3 : 2 geliefde
Jud : 3 geliefde
Jud : 17 geliefde
Jud : 20 geliefde
Luk. 20 36 gelijk aan engelen - worden: de gelovigen
1Jo 3 : 2 gelijk aan Jezus zijn: in de toekomst
Luk. 7 : 31 gelijk aan wie zijn zij, de mensen van dit geslacht, gelijk?
Joh. 7 : 40 - 41 gelijk hebben: allebei
Joh. 7 : 41 - 42 gelijk hebben: allebei
Hebr. 2 : 17 gelijk worden: Jezus: aan zijn broeders: in alles
Matth. 6 : 8 gelijk wordt hun dan niet gelijk
Gen. 1 : 26 gelijkenis beeld
Mark. 4 : 13 gelijkenis begrijpen: niet begrijpen
Luk. 8 : 9 gelijkenis betekenis
Luk. 8 : 11 gelijkenis betekent iets
gelijkenis betekent niet verwantschap, vgl. Moloch-dienst en Abrahams offer
Hebr. 11 : 19 gelijkenis bij -
Mark. 4 : 12 gelijkenis doel van -sen: negatief (preventief) doel
Mark. 4 : 10 gelijkenis doel van de -sen die Jezus vertelde
Luk. 8 : 10 gelijkenis doel: verberging
Luk. 20 19 gelijkenis doelgroep: Schriftgeleerden en overpriesters
Hebr. 9 : 9 gelijkenis eerste tabernakel als - voor de tegenwoordige tijd
Jer. 13 : 1 v gelijkenis God gebruikt een -
Ez. 20 : 49 gelijkenis God spreekt in -sen
Mark. 4 : 2 gelijkenis Jezus leerde door -sen vele dingen
Matth. 13 : 34 gelijkenis Jezus sprak alleen in -sen tot het volk
Luk. 8 : 4 gelijkenis Jezus sprak door een -
Mark. 3 : 23 gelijkenis Jezus sprak in -sen
Matth. 22 : 1 gelijkenis Jezus sprak opnieuw in -sen
Ez. 23 : 1 v gelijkenis leren door een -
Gen. 5 : 1 gelijkenis mens geschapen naar de - van God
Jak. 3 : 9 gelijkenis naar Gods – zijn de mensen gemaakt
Gen. 5 : 3 gelijkenis Seth naar Adams gelijkenis
Matth. 13 : 10 gelijkenis spreken -en : waarom
Hos. 12 : 11 gelijkenis spreken in -sen: door God gewerkt
Matth. 13 : 3 gelijkenis spreken in -sen: Jezus
Matth. 13 : 13 gelijkenis spreken in -sen: reden
Ez. 17 : 2 gelijkenis spreken in een –: geboden
Luk. 5 36 gelijkenis spreken: door de Heer Jezus
Luk. 6 : 39 gelijkenis van de blinde geleide van blinden
Luk. 20 9 gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden
Matth. 13 : 3 v gelijkenis van de zaaier
Mark. 4 : 3 v gelijkenis van de zaaier
Ez. 19 : 2 - 9 gelijkenis van een leeuwin en haar twee welpen
Ez. 1 : 26 gelijkenis van een mens
Ex. 20 : 4 gelijkenis van enig schepsel maken: verboden
Matth. 18 : 23 gelijkenis van het koninkrijk der hemelen
Luk. 15 : 1 v gelijkenis van het verloren schaap
Mark. 4 : 33 gelijkenis vele -sen sprak Jezus
Matth. 15 : 15 gelijkenis verklaren
Mark. 4 : 34 gelijkenis verklaren: door Jezus
Mark. 4 : 13 gelijkenis weten of niet
2 Sam. 12 : 1 v gelijkenis
Pred. 7 : 6 gelijkenis
Mark. 4 : 30 gelijkenis
Luk. 6 : 47 v gelijkenis
Luk. 15 : 3 gelijkenis
Luk. 19 11 gelijkenis
2 Cor. 8 : 13 v gelijkheid beginsel van -
1 Tim. 5 : 21 gelijkheid beginsel van - hier toegepast
Joz. 20 : 9 gelijkheid gelijk strafrecht voor de -
2 Kron. 19 : 7 gelijkheid gelijke behandeling door God
1 Sam. 30 : 24 gelijkheid in verdeling
2 Cor. 8 : 14 - 15 gelijkheid in wat men heeft
Matth. 20 : 12 gelijkheid ongewenste / gewenste gelijke behandeling
Jes. 24 : 2 gelijkheid van lotgeval
Rom. 6 : 5 gelijkheid van Zijn dood
Rom. 6 : 5 gelijkheid van Zijn opstanding
Jak. 1 : 9 gelijkmaking meer gelijk maken: geringe en rijke
Rom. 12 : 2 gelijkvormig aan deze wereld: wordt dat niet
Rom. 8 : 29 gelijkvormig aan het beeld van Zijn Zoon
1 Pe 1 : 14 gelijkvormig weest niet - aan de begeerten van vroeger
Filip. 3 : 10 gelijkvormig worden aan de dood van Christus
Filip. 1 : 9 - 10 gelijkvormigheid aan Christus: liefde, zuiverheid
Filip. 3 : 21 gelijkvormigheid lichamen
Filip. 3 : 21 gelijkvormigheid veranderen tot -
Spr. 22 : 2 gelijkwaardigheid geloof in God de Schepper bevordert gelijkwaardigheid
Jer. 44 : 25 gelofte afgodische -en
Pred. 5 : 3 gelofte beloven en betalen
Gen. 28 : 20 gelofte beloven: door Jakob
1 Sam. 1 : 11 gelofte beloven: Hanna
Deut. 23 : 21 gelofte betalen
2 Sam. 15 : 7 gelofte betalen
Ps. 65 : 2 gelofte betalen
Ps. 116 : 18 gelofte betalen: ik zal mijn geloften Jahweh betalen
Ps. 61 : 6 gelofte Davids -n
Hand. 18 : 18 gelofte doen: door Paulus
Ps. 132 : 2 gelofte doen: geval
Num. 21 : 2 gelofte door het volk Israël
Ps. 61 : 9 gelofte geloften betalen: dag bij dag
1 Sam. 1 : 21 gelofte geval
2 Sam. 15 : 7 gelofte geval
Richt. 11 : 30 gelofte geval: Jefta
Gen. 31 : 13 gelofte God onthoudt door Jakob gedane gelofte
Ps. 66 : 13 gelofte Gode zijn -n betalen
Jes. 19 : 21 gelofte in de toekomst gedaan door Egyptenaren
Ps. 116 : 14 gelofte mijn -n zal ik Jahweh betalen
Hand. 21 : 23 gelofte onder een - staan
Spr. 20 : 25 gelofte ondoordacht een - doen
Ps. 56 : 13 gelofte op mij zijn Uw -en
Ps. 66 : 14 gelofte uit bang gemoed gesproken
Num. 6 : 2 gelofte van het nazireërschap
Jer. 44 : 25 gelofte verkeerde – houden
Num. 30 : 1 v gelofte wetten der -
Spr. 31 : 2 gelofte zoon van mijn -n
Matth. 9 : 21 geloof aan genezing: door de bloedvloeiende vrouw
Dan. 3 : 17 - 18 geloof aan Gods almacht, zonder kennis van Zijn wil
Hebr. 11 : 1 geloof aangaande toekomstige dingen
Hebr. 11 : 20 geloof aangaande toekomstige dingen
Hebr. 11 : 22 geloof aangaande toekomstige dingen
Hebr. 11 : 17 geloof aannemende act
1 Tim. 6 : 10 geloof afdwalen van het -
1 Tim. 6 : 20 geloof afdwalen van het -
1 Tim. 6 : 21 geloof afdwalen van het -
1 Tim. 1 : 19 geloof afval van -: oorzaak: tegen eigen geweten handelen
Rom. 14 : 23 geloof al wat niet uit geloof is, is zonde
Jud : 20 geloof allerheiligst -
Jak. 1 : 6 geloof begrip: versus twijfel
1 Tim. 1 : 19 geloof behouden
2 Tim. 4 : 6 geloof behouden
2 Tim. 4 : 7 geloof behouden
Ef. 2 : 8 geloof behouden door -
Jak. 2 : 14 geloof behoudenis: - dat kan behouden
Mark. 5 : 34 geloof behoudt
Luk. 7 : 50 geloof behoudt
Luk. 17 : 19 geloof behoudt
Luk. 8 : 48 geloof behoudt de gelovige
Jak. 1 : 3 geloof beproefdheid ervan: door verzoekingen
Jak. 1 : 3 geloof beproefdheid van mijn -: bewerkt volharding
1 Pe 1 : 7 geloof beproefdheid van uw –, veel kostbaarder dan die van goud
2 Cor. 13 : 5 geloof beproeven bij jezelf
1 Pe 1 : 7 geloof beproeven: door verzoeking
Jud : 3 geloof betekenis: leer
Joh. 4 : 53 geloof bevestigd door een wonder
Hand. 16 : 5 geloof bevestigd worden in het -
Col. 2 : 7 geloof bevestigd worden in het -
Joh. 13 : 19 geloof bevestigen door voorzegging en vervulling hiervan
Joh. 14 : 29 geloof bevestigen: door voorzegging die bewaarheid wordt
Joh. 17 : 21 geloof bevorderen: in de wereld: door eenheid van de gelovigen te tonen
1 Pe 1 : 5 geloof bewaart ons
Ps. 55 : 17 geloof bij David: in gebedsverhoring
Col. 1 : 23 geloof blijven in het -, gegrond en vast
1 Cor. 13 : 13 geloof blijvend
1 Thess. 5 : 8 geloof borstharnas van het -
Ef. 6 : 23 geloof bron
2 Tim. 1 : 12 geloof christelijk - ten diepste een geloof van en in Iemand
Col. 2 : 12 geloof christelijk -: essentieel element van inhoud: - in de werking van God die Christus heeft opgewekt
1Jo 5 : 1 geloof christelijk -: inhoud: Jezus is de Christus
1Jo 5 : 5 geloof christelijk -: inhoud: Jezus is de Zoon van God
Rom. 4 : 24 v geloof christelijk –: inhoud
1 Tim. 1 : 14 geloof Christus bron van -
Hand. 3 : 16 geloof dat door Jezus is
1 Tim. 3 : 13 geloof dat in Christus Jezus is
Hand. 14 : 27 geloof deur van - geopend voor de volken
Hebr. 11 : 30 geloof doet muren vallen
Jak. 2 : 17 geloof dood -: geloof zonder werken
Jak. 2 : 26 geloof dood -: geloof zonder werken
Matth. 21 : 21 geloof door - een wonder doen
Hand. 26 : 18 geloof door - in Jezus een erfdeel ontvangen
1 Sam. 14 : 12 geloof door God gegeven
Hand. 15 : 9 geloof door het - de harten reinigen door God
Hebr. 11 : 4 geloof door het - offeren
2 Cor. 1 : 24 geloof door het - staat u
Hebr. 11 : 3 geloof door het – begrijpen
Hebr. 11 : 30 geloof door het – niet omkomen
Hebr. 11 : 11 geloof door het – ontvangen: Abraham
Hebr. 11 : 33 geloof door middel van het -
Mark. 4 : 40 geloof drijft angst uit
1 Tim. 5 : 11 geloof eerste -: verwerpen
1 Pe 1 : 9 geloof einde van het -: behoudenis
Hand. 16 : 31 geloof en behoudenis
Hand. 11 : 17 - 18 geloof en bekering
Hand. 19 : 4 geloof en bekering
Hebr. 6 : 1 geloof en bekering
Hand. 20 : 21 geloof en bekering betuigen: door Paulus
Hand. 17 : 34 , 30 geloof en bekering horen bij elkaar
Rom. 1 : 5 geloof en bekering: geloofsgehoorzaamheid
Mark. 5 : 34 geloof en gedrag
Hebr. 6 : 12 geloof en geduld
Rom. 1 : 5 geloof en gehoorzaamheid
Rom. 10 : 16 geloof en gehoorzaamheid
Rom. 15 : 18 geloof en gehoorzaamheid
Hebr. 5 : 9 geloof en gehoorzaamheid
Opb. 14 : 12 geloof en gehoorzaamheid
Rom. 15 : 13 geloof en hoop
Tit. 1 : 2 geloof en hoop
1 Pe 1 : 21 geloof en hoop: beide op God
Hos. 2 : 19 geloof en kennen
Ef. 4 : 13 geloof en kennis
Tit. 1 : 1 geloof en kennis
Hebr. 11 : 34 geloof en kracht
Gal. 5 : 6 geloof en liefde
Ef. 1 : 15 geloof en liefde
1 Thess. 3 : 6 geloof en liefde
1 Tim. 1 : 14 geloof en liefde
2 Tim. 1 : 13 geloof en liefde
1 Pe 1 : 8 geloof en liefde
1Jo 3 : 23 geloof en liefde
Luk. 7 : 50 geloof en liefde, vs. 47
1 Sam. 14 : 6 geloof en onzekerheid over afloop: geval, vgl. echter vers 12
Num. 14 : 11 geloof en tekenen
2 Thess. 3 : 2 geloof en trouw
1 Thess. 3 : 8 geloof en vaststaan in de Heer
Hebr. 11 : 23 geloof en verbergen, behoeden, beschermen
2 Thess. 1 : 4 geloof en verdrukking
Matth. 15 : 28 geloof en verhoring
Hebr. 11 : 34 geloof en vluchten of op de vlucht drijven
Hebr. 11 : 23 geloof en vrees: overwint vrees
Tit. 1 : 1 geloof en waarheid
Hebr. 13 : 7 geloof en wandel
Hebr. 11 : 31 geloof en werk
Jak. 2 : 22 geloof en werken: - wordt volmaakt uit de werken
Jak. 2 : 14 geloof en werken: - zonder werken is dood
Jak. 2 : 22 geloof en werken: werken samen
Mark. 9 : 23 geloof en wonder doen
Filip. 1 : 29 geloof gave: geschenk
Jak. 5 : 15 geloof gebed van het –
Luk. 17 : 5 geloof geef ons meer -
2 Cor. 4 : 13 geloof geest van het -
Rom. 16 : 26 geloof gehoorzaamheid van het –
Matth. 17 : 20 geloof gelijk een mosterdzaad kan een berg verzetten
Hebr. 12 : 1 geloof gelijk een wedloop
Tit. 1 : 3 geloof gemeenschappelijk
1 Tim. 1 : 14 geloof genadegave
Luk. 18 42 geloof geneest
Gal. 3 : 23 geloof geopenbaard aan ons
Rom. 9 : 30 geloof gerechtigheid op grond van –
Rom. 4 : 5 geloof gerekend tot gerechtigheid
2 Kon. 5 : 15 geloof gewekt door een wonder
Tit. 1 : 13 geloof gezond in het -
Tit. 2 : 2 geloof gezond in het -
Gal. 3 : 2 geloof grond voor ontvangst Geest
Gal. 5 : 5 geloof grond: getuigenis van de Geest
Hand. 17 : 12 geloof grond: Schrift
Matth. 8 : 8 v geloof groot -
Matth. 15 : 28 geloof groot -
Luk. 7 : 9 geloof groot -
Jak. 2 : 18 geloof hebben
Mark. 4 : 40 geloof hebben of niet
Hand. 14 : 9 geloof hebben om behouden te worden
Rom. 14 : 22 geloof hebben: en bij jezelf houden voor God
1 Tim. 1 : 18 geloof het - behouden
1 Thess. 3 : 7 geloof hoofdzaak
1 Thess. 5 : 8 geloof hoop en liefde
1 Thess. 1 : 3 geloof hoop, liefde en -
Flm. : 5 geloof horen van iemands –
Gal. 6 : 9 geloof huisgenoot van het -
1 Tim. 2 : 7 geloof in - en waarheid
Jak. 1 : 6 geloof in - vragen, geheel zonder te twijfelen
Hand. 24 : 24 geloof in Christus
Col. 2 : 5 geloof in Christus
2 Tim. 3 : 15 geloof in Christus Jezus zijnde
Gal. 3 : 26 geloof in Christus Jezus: daardoor zijn wij allen zonen van God
Gal. 2 : 16 geloof in Christus: op grond hiervan wordt men gerechtvaardigd
Ef. 1 : 15 geloof in de Heer Jezus
Hand. 20 : 21 geloof in de Heer Jezus: betuigen
Hand. 3 : 16 geloof in de naam van Jezus
Hebr. 6 : 1 geloof in God
Joz. 2 : 9 geloof in God: bij een heidense vrouw: Rachab
Hand. 16 : 34 geloof in God: tot het - in God komen
Rom. 4 : 24 geloof in Hem die Christus uit de doden heeft opgewekt
Hand. 14 : 22 geloof in het - blijven: vermaning
2 Cor. 13 : 5 geloof in het geloof zijn: al of niet
Opb. 14 : 12 geloof in Jezus: bewaren
Hand. 26 : 18 geloof in Jezus: daardoor een erfdeel ontvangen
Rom. 3 : 26 geloof in Jezus: op grond van geloof in Jezus zijn
Opb. 2 : 13 geloof in Mij: niet verloochenen
Joh. 11 : 27 geloof inhoud
Hand. 24 : 14 geloof inhoud: bij Paulus
Joh. 17 : 25 geloof inhoud: Jezus gezonden door de Vader
1 Cor. 15 : 17 geloof inhoudsloos -
Rom. 10 : 17 geloof is uit de prediking
1 Tim. 6 : 11 geloof jaag naar
2 Tim. 2 : 22 geloof jaag naar -
1 Thess. 1 : 8 geloof jegens God
Num. 13 : 30 geloof Kalebs –
Hebr. 11 : 7 geloof kenmerk: betreft niet zichtbare dingen, vgl. vers 1
Hebr. 11 : 20 geloof kenmerk: betreft niet zichtbare dingen, vgl. vers 1
Hebr. 11 : 27 geloof kenmerk: betreft niet zichtbare dingen, vgl. vers 1
1 Tim. 1 : 2 geloof kind in -
Matth. 6 : 30 geloof klein van geloof zijn wij
2 Pe 1 : 1 geloof kostbaar -
Matth. 9 : 29 geloof laat het u gebeuren volgens uw –!
Jud : 3 geloof leer: strijden voor het -
Hebr. 12 : 2 geloof leidsman van het -: Jezus, de overste leidsman
Col. 2 : 7 geloof leren het geloof aan iemand
Hab. 2 : 4 geloof leven door zijn geloof: de rechtvaardige
Jak. 2 : 17 geloof levend -
1 Thess. 2 : 13 geloof levend -: Gods woord werkt in de gelovige
Ef. 6 : 23 geloof liefde met -: zij de broeders
Tit. 3 : 15 geloof liefhebben in -
Deut. 1 : 32 geloof na horen van woord
Rom. 12 : 6 geloof naar gelang van het geloof: profetie
2 Tim. 3 : 10 geloof navolgen van iemands -
Hebr. 13 : 7 geloof navolgen: van voorgangers
2 Thess. 3 : 2 geloof niet bij allen
Luk. 8 : 25 geloof nodig
Mark. 4 : 40 geloof nog geen – hebben
2 Tim. 2 : 18 geloof omverwerpen
Mark. 9 : 24 geloof on-: te hulp komen door Christus
2 Tim. 1 : 5 geloof ongeveinsd
1 Tim. 1 : 5 geloof ongeveinsd -
2 Tim. 1 : 5 geloof ongeveinsd -
Opb. 2 : 19 geloof ons - door Christus gekend
1 Thess. 3 : 10 geloof ontbrekende iets aan iemands -
Hebr. 11 : 30 geloof op Gods woord gebaseerd, vgl. doortocht, sprenkeling bloed enz
Hebr. 10 : 38 geloof op grond van geloof zal een rechtvaardige leven
Joh. 1 : 7 geloof opdat men gelooft
Luk. 22 32 geloof ophouden
Hebr. 11 : 1 geloof overtuiging van wat men niet ziet
2 Cor. 8 : 7 geloof overvloedig in -
1Jo 5 : 4 geloof overwinnen: ons – heeft de wereld overwonnen
2 Tim. 4 : 18 geloof praktisch -: voorbeeld Paulus
Gal. 1 : 23 geloof propositioneel
Hebr. 11 : 18 geloof redeneren door het -
Hebr. 11 : 17 geloof redenerend geloof
Rom. 1 : 8 geloof rondvertellen: geloof van de christenen in Rome
Ef. 6 : 16 geloof schild van het - opnemen
1 Tim. 1 : 19 geloof schipbreuk lijden aangaande het geloof
Rom. 11 : 20 geloof staan door het -
2 Cor. 1 : 23 geloof staan door het -
1 Cor. 16 : 13 geloof staat vast in het -
1 Pe 5 : 9 geloof standvastig in het -
Rom. 4 : 19 geloof sterk in het -: blijk
Rom. 4 : 20 geloof sterken in het -
1 Tim. 6 : 12 geloof strijd van het -: goede strijd
2 Cor. 5 : 7 geloof tegenover aanschouwen
2 Thess. 1 : 3 geloof toeneming
Jak. 2 : 18 geloof tonen: uit de werken
Jak. 2 : 18 geloof toon mij uw geloof zonder de werken
Hand. 15 : 5 geloof tot - gekomen
Hand. 11 : 17 geloof tot - in de Heer Jezus komen
Rom. 13 : 11 geloof tot - komen
Hand. 19 : 2 geloof tot - komen: en Heilige Geest ontvangen
2 Kon. 5 : 15 geloof tot - komen: geval: Naaman
Hand. 9 : 42 geloof tot - komen: in de Heer: velen
Hand. 13 : 12 geloof tot - komen: na een groot teken
Hand. 16 : 34 geloof tot - komen: reden tot blijdschap
Hand. 17 : 12 geloof tot - komen: velen
1 Cor. 3 : 5 geloof tot - komen: zoals de Heer aan ieder heeft gegeven
Joh. 4 : 53 geloof tot – komen: huisgezin: na wonderbaarlijke genezing van gezinslid
Jona 1 : 16 geloof tot geloof in Jhwh komend
Hebr. 6 : 18 geloof tot geloof komen: de voorgestelde hoop aangrijpen
Hand. 14 : 1 geloof uit het gehoor
Luk. 18 43 geloof uw - heeft u behouden
Rom. 1 : 17 geloof van - tot -: je begint met geloof en gaat over tot een leven van geloof
2 Thess. 2 : 13 geloof van [de] waarheid
Luk. 8 : 25 v geloof van Christus
Opb. 13 : 10 geloof van de heiligen
Hebr. 11 : 1 geloof van de hoop
Filip. 1 : 27 geloof van het evangelie: meestrijden daarmee
Luk. 20 6 geloof van het volk versus dat van de leidslieden
Num. 13 : 30 geloof van Kaleb
Col. 2 : 5 geloof vastheid van uw - in Christus
2 Thess. 1 : 3 geloof verbreiding
1 Kon. 20 : 31 geloof veredelt: maakt koningen goedertieren
Gal. 1 : 23 geloof verkondigen
2 Pe 1 : 1 geloof verkrijgen door de gerechtigheid van Christus
2 Tim. 2 : 18 geloof verliezen
1 Tim. 1 : 19 geloof verliezen van -: oorzaak: tegen eigen geweten handelen
1 Tim. 5 : 8 geloof verloochenen: het - verloochenen
1 Thess. 3 : 2 geloof vermanen aangaande iemands geloof
Luk. 17 : 6 geloof vermogen door geloof
1 Thess. 3 : 2 geloof versterken en vermanen aangaande iemands geloof
Matth. 21 : 21 geloof versus twijfel
Mark. 5 : 36 geloof versus vrees
Num. 14 : 8 geloof vertrouwen
Luk. 18 8 geloof vertrouwen hier
2 Tim. 3 : 8 geloof verwerpelijk wat het geloof betreft
Gal. 1 : 23 geloof verwoesten
Matth. 17 : 20 geloof verzet bergen, vermag alles
Hand. 11 : 24 geloof vol van –: Barnabas
Hebr. 12 : 2 geloof voleinder van het -: Jezus
Opb. 2 : 13 geloof volharding in -
Jak. 2 : 22 geloof volmaakt worden: uit de werken
1 Thess. 3 : 10 geloof voltooien wat aan uw - ontbreekt
1 Tim. 4 : 12 geloof voorbeeld in - zijn
1 Thess. 1 : 8 geloof voorbeeldig - der Thessalonikers
Hebr. 11 : 6 geloof voorwaarde om God te behagen
Hebr. 11 : 27 geloof vrees: geloof maakt onbevreesd
Matth. 14 : 31 geloof vs. twijfel
Luk. 8 : 25 geloof waar is uw -
Mark. 9 : 19 geloof waardevol
2 Cor. 5 : 7 geloof wandelen door -
Matth. 13 : 17 geloof wandelen door geloof, niet in aanschouwen
2 Pe 1 : 5 geloof wat erbij te voegen
Deut. 1 : 32 geloof wekken
Ex. 4 : 1 geloof wekken: door een wonderteken
1 Pe 2 : 12 geloof wekken: door goede werken
Joh. 12 : 30 geloof wekken: door spreken Gods
Ex. 4 : 5 geloof wekken: door wonder
Joh. 5 : 20 geloof wekken: door wonderwerken
Joh. 11 : 42 geloof wekken: trachten: door Jezus
2 Thess. 1 : 11 geloof werk van -
1 Thess. 1 : 3 geloof werk van het -
2 Thess. 1 : 11 geloof werk van het -
Jak. 2 : 18 geloof werk: - tonen uit werken
Jak. 2 : 20 geloof werk: - zonder de werken is werkeloos
Jak. 2 : 17 geloof werk: - zonder werken is dood
Gal. 5 : 6 geloof werkt
Gal. 5 : 6 geloof werkt door liefde
Jak. 2 : 14 geloof werkzaam –
2 Tim. 1 : 5 geloof wonend in iemand
Jak. 2 : 14 geloof zaligmakend – is een werkzaam –
1Jo 5 : 13 geloof zekerheid des -s: bevorderen
1Jo 5 : 11 geloof zekerheid des -s: innerlijk getuigenis
Hebr. 10 : 22 geloof zekerheid van -
Hebr. 11 : 1 geloof zekerheid van wat men hoopt
geloof zie ook Kleingeloof, Ongeloof
Matth. 9 : 2 geloof zien: door Jezus
Mark. 2 : 5 geloof zien: door Jezus
Luk. 5 : 20 geloof zien: door Jezus: bij de vrienden van de lamme
Rom. 4 : 19 geloof zwak in het -
Rom. 14 : 1 geloof zwakke in het –
Joh. 3 : 36 geloof en gehoorzaamheid
Joh. 5 : 36 geloofsbrief Zijn werken waren zijn -ven
Rom. 16 : 26 geloofsgehoorzaamheid tot – aan alle volken is bekend gemaakt
Jud : 20 geloofszekerheid grondslag voor opbouw
Num. 3 : 49 geloste geld der -n
Ps. 119 : 66 geloven aan geboden
Jona 3 : 5 geloven aan God: door de Ninevieten
Ps. 106 : 12 geloven aan woorden
1Jo 5 : 9 geloven aannemen getuigenis
Micha 7 : 5 geloven afgeraden hier
Hand. 2 : 44 geloven allen die geloofden waren bijeen
Luk. 24 : 25 geloven alles -
Luk. 24 : 25 geloven alles – wat de profeten hebben gesproken
Rom. 14 : 2 geloven alles te mogen eten
2 Tim. 1 : 12 geloven als eenmalige daad
Hand. 8 : 14 geloven begrip: het woord van God aannemen
1 Pe 1 : 8 geloven begrip: vs. zien
Rom. 4 : 19 geloven bepaald door waarneming of niet
Jona 3 : 5 geloven bepaalt mede gedrag
Matth. 21 : 32 geloven berouw om te -
Joh. 20 : 25 geloven beslissingsregel
Joh. 20 : 8 geloven betekenis: tot geloof komen
Joh. 20 : 27 geloven bevel om te -
Joh. 20 : 27 geloven bevorderen
Joh. 20 : 20 geloven bevorderen: bewijsmateriaal leveren
Joh. 11 : 15 geloven bevorderen: door de Heer Jezus
Jes. 41 : 20 geloven bevorderen: door God
Joh. 20 : 31 geloven bevorderen: door tekenen te beschrijven
Joh. 13 : 19 geloven bevorderen: door voorzeggen
Joh. 14 : 29 geloven bevorderen: door voorzegging en vervulling ervan
Joh. 17 : 23 geloven bevorderen: eenheid
Joh. 13 : 35 geloven bevorderen: onderlinge liefde
Rom. 15 : 13 geloven blijdschap in het –
Col. 1 : 23 geloven blijven
Joh. 20 : 31 geloven brengt leven
Joh. 12 : 36 geloven Christus maant te geloven
Hand. 8 : 12 geloven daarna gedoopt worden
Joh. 1 : 7 geloven dankzij een getuige
Joh. 17 : 25 geloven dat God Jezus heeft gezonden
1 Thess. 4 : 14 geloven dat Jezus is gestorven en opgestaan
Joh. 16 : 30 geloven dat Jezus van God is uitgegaan: grond: Jezus alwetendheid
Jak. 2 : 19 geloven dat: God één is
1Jo 5 : 1 geloven dat: Jezus de Christus is
1Jo 5 : 5 geloven dat: Jezus is de Zoon van God
Joh. 16 : 29 geloven dat: reden
Luk. 24 : 25 geloven de profeten -
Hand. 26 : 25 geloven de profeten -
Hand. 26 : 27 geloven de profeten -
Joh. 5 : 38 geloven de rol van Gods Woord
Joh. 10 : 37 geloven de werken van Jezus geloven versus Hem geloven
1 Sam. 24 : 10 geloven de woorden der mensen: ten onrechte
Luk. 24 25 geloven doe je met je hart
Joh. 19 : 35 geloven doen -: getuigen
Hand. 16 : 31 , 30 geloven doen: – is doen
Joh. 17 : 21 geloven door de - wereld: bevorderen: door eenheid
Joh. 9 : 37 geloven door de genezen blind geborene
1 Cor. 13 : 7 geloven door de liefde: alles
Jak. 2 : 19 geloven door demonen
Ex. 14 : 31 geloven door het volk: n.a.v. van wonderdaden
Joh. 17 : 20 geloven door het woord
Joh. 17 : 20 geloven door het woord: in Christus
Joh. 1 : 7 geloven door iemand (zijn getuigenis) geloven, tot geloof komen
Joh. 12 : 38 geloven door openbaring
Hand. 24 : 14 geloven door Paulus: wat: al hetgeen in de wet en de profeten geschreven staat
Hand. 14 : 1 geloven door prediking
Ex. 4 : 31 geloven door tekenen
Gal. 5 : 8 geloven dwaling door overreding
Hand. 14 : 1 geloven een grote volksmenigte geloofde
1Jo 4 : 1 geloven eerst beproeven
Mark. 15 : 32 geloven eerst zien, dan -: bij de spotters van Jezus
Joh. 6 : 47 geloven eeuwig leven: wie in Jezus gelooft heeft eeuwig leven
Luk. 8 : 13 geloven en afvallen
Luk. 8 : 12 geloven en behouden worden
Jona 3 : 5 geloven en bekering
Hand. 13 : 48 geloven en bestemming
1Jo 5 : 13 geloven en eeuwig leven
Joh. 6 : 69 geloven en erkennen
Jak. 2 : 23 geloven en gerechtigheid toegerekend krijgen
Hand. 8 : 15 geloven en Heilige Geest: - zonder de Heilige Geest ontvangen te hebben
Matth. 21 : 46 geloven en niet twijfelen
1Jo 4 : 16 geloven en onderkennen
Hand. 28 : 24 geloven en overtuigen
Ps. 116 : 10 geloven en spreken
Joh. 3 : 2 geloven en tekenen
Micha 7 : 5 geloven en vertrouwen
Joh. 12 : 46 geloven en wandelen
Jes. 43 : 10 geloven en weten
Joh. 4 : 42 geloven en weten
Joh. 8 : 24 v geloven en weten
2 Kron. 18 : 7 geloven en willen: niet wensen te geloven wat ongunstig voor je is
Hand. 11 : 21 geloven en zich bekeren
Joh. 2 : 23 geloven en zien
Joh. 15 : 24 geloven en zien
Joh. 17 : 8 geloven erkennen
1 Tim. 1 : 15 geloven evangelie -: het woord aannemen
Hand. 8 : 12 geloven Filippus -: zijn woorden
Joh. 14 : 11 geloven geboden
1Jo 3 : 23 geloven geboden
Luk. 22 67 geloven geenszins -
Luk. 8 : 50 geloven geloof alleen en zij zal behouden worden
Jer. 12 : 6 geloven geloof hen niet!
Joh. 4 : 21 geloven geloof Mij, vrouw
Hebr. 4 : 3 geloven geloofd hebben
Joh. 16 : 27 geloven geloofd hebben dat Jezus van de Vader is uitgegaan
Hand. 14 : 23 geloven geloofd hebben: de Heer in Wie zij hadden geloofd
2 Tim. 1 : 12 geloven geloofd hebben: Paulus
2 Kron. 32 : 15 geloven gelooft hem niet, zei Sanherib
Joh. 12 : 36 geloven gelooft in het licht
Joh. 14 : 11 geloven gelooft Mij dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is
Spr. 26 : 25 geloven gelooft niet!
Joh. 16 : 31 geloven gelooft u nu?
Mark. 11 : 23 geloven gelooft! dat u het hebt ontvangen
2 Thess. 1 : 10 geloven getuigenis -
Luk. 1 : 45 geloven geval: Maria
Hand. 16 : 15 geloven gevolgd door de doop
Hebr. 11 : 11 geloven God - en Hem trouw aan zijn beloften achten
Tit. 3 : 8 geloven God - met de werken
1Jo 5 : 10 geloven God -: niet geloven
Hand. 27 : 25 geloven God –, dat het zo zal gaan als gesproken is
Deut. 9 : 23 geloven God niet -
Joh. 2 : 22 geloven grond
Joh. 2 : 23 geloven grond
Joh. 3 : 2 geloven grond
Joh. 4 : 39 geloven grond, vs. 41-42,48,53
Joh. 10 : 37 geloven grond: de werken van Jezus
Matth. 27 : 42 geloven grond: en religieus-zedelijke staat
1 Kon. 10 : 8 geloven grond: ervaring
Matth. 21 : 32 geloven grond: gerechtigheid van de ander die geloofd moet worden
Joz. 9 : 5 v geloven grond: getuigenis en andere gegevens
1Jo 5 : 10 geloven grond: getuigenis van de Geest in ons
Joh. 4 : 41 v geloven grond: Gods Woord
1Jo 5 : 10 geloven grond: innerlijke -: getuigenis van God / Heilige Geest
Joh. 11 : 48 geloven grond: teken
Joh. 7 : 31 geloven grond: tekenen
Joh. 4 : 48 geloven grond: tekenen en wonderen: Jezus verwijt dat
Joh. 10 : 25 geloven grond: werken van Jezus
Joh. 11 : 15 geloven grond: wonder
Joh. 11 : 42 geloven grond: wonder
Joh. 11 : 45 geloven grond: wonder
Joh. 12 : 11 geloven grond: wonder van Lazarus' opwekking
Matth. 27 : 42 geloven grond: wonder: van het kruis afkomen
Joh. 20 : 25 geloven gronden om te -
Luk. 18 17 geloven hoe: ontvangen als een kind
Hand. 21 : 20 geloven hoevelen er zijn die -
Joh. 5 : 46 geloven iem. -
1 Sam. 27 : 12 geloven iem. - : Achis geloofde Davids leugen
Micha 7 : 5 geloven iem. - afgeraden
1Jo 5 : 9 geloven iem. - versus God -
Joh. 4 : 50 geloven iem. woord -
2 Tim. 1 : 12 geloven iemand - geloofd hebben
Matth. 21 : 25 geloven iemand niet -
Joh. 2 : 22 geloven iemands woord -
Job 9 : 16 geloven ik zal niet geloven dat …
Ps. 116 : 10 geloven in benauwdheid
Joh. 5 : 44 geloven in Christus -: verhindering: eer
Col. 2 : 6 geloven in Christus houdt in: Christus Jezus, De Heer, ontvangen
Filip. 1 : 29 geloven in Christus is een geschenk
Joh. 6 : 65 geloven in Christus: gave Gods
Joh. 14 : 11 geloven in Christus: om de werken
Joh. 6 : 35 geloven in Christus: vgl. komen tot Christus
Joh. 12 : 42 geloven in de Heer Jezus: bij velen van de oversten
Joh. 3 : 18 geloven in de naam van de eniggeboren Zoon van God
1Jo 5 : 13 geloven in de naam van de Zoon van God
1Jo 3 : 23 geloven in de naam van Gods Zoon
Joh. 1 : 12 geloven in de naam van Jezus
Joh. 2 : 22 geloven in de Schrift -
Joh. 6 : 40 geloven in de Zoon
Joh. 9 : 35 geloven in de Zoon des mensen
Joh. 3 : 36 geloven in de Zoon houdt in: gehoorzaam zijn aan Hem
1Jo 5 : 10 geloven in de Zoon van God: getuigenis in zichzelf
Joh. 3 : 36 geloven in de Zoon: gevolg: eeuwig leven hebben
Ex. 14 : 31 geloven in God en aan Mozes
Joh. 14 : 1 geloven in God, in Jezus
1 Pe 1 : 20 geloven in God: door Christus
1 Pe 1 : 21 geloven in God: door Jezus Christus
Dan. 6 : 24 geloven in God: en bewaard worden: Daniel in leeuwenkuil
Mark. 11 : 22 geloven in God: hebt geloof in God
Dan. 6 : 24 geloven in God: vertrouwen op Hem
2 Kron. 20 : 20 geloven in God: vertrouwen, steunen
Joh. 12 : 46 geloven in Jezus
Matth. 27 : 42 geloven in Jezus -
Joh. 7 : 38 geloven in Jezus -
Joh. 12 : 11 geloven in Jezus -
Joh. 6 : 40 geloven in Jezus -: Hem aanschouwen en geloven
Joh. 8 : 30 geloven in Jezus Christus: door velen
1 Pe 2 : 6 geloven in Jezus: dan wordt je geenszins beschaamd
Joh. 12 : 44 geloven in Jezus: door hemzelf beschreven
Joh. 12 : 44 geloven in Jezus: door Jezus omgebogen naar geloven in God
Joh. 2 : 11 geloven in Jezus: door zijn discipelen: grond: wonderteken
Joh. 14 : 12 geloven in Jezus: en grote werken doen
Hand. 10 : 43 geloven in Jezus: en vergeving ontvangen
Joh. 3 : 18 geloven in Jezus: gevolg: niet geoordeeld worden
Joh. 10 : 42 geloven in Jezus: grond: getuigenis van Johannes de Doper, dat waar bleek te zijn
Joh. 6 : 29 geloven in Jezus: is een werk van God doen
Joh. 12 : 44 geloven in Jezus: is geloven in God
Joh. 11 : 48 geloven in Jezus: toename
Joh. 10 : 42 geloven in Jezus: velen geloofden in Hem, in het Overjordaanse
Joh. 7 : 31 geloven in Jezus: velen uit de menigte
Joh. 6 : 40 geloven in Jezus: wekken: Hem doen aanschouwen
Rom. 9 : 33 geloven in Jezus: wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden
Rom. 10 : 11 geloven in Jezus: wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden
Joh. 11 : 25 geloven in Jezus: wie in Mij gelooft zal leven
Joh. 2 : 23 geloven in Jezus’ naam
Mark. 1 : 15 geloven in: het evangelie
Matth. 27 : 42 geloven in: voorwaarden
Joh. 16 : 27 geloven inhoud: dat Jezus van God is uitgegaan
Joh. 6 : 28 geloven is een doen, een werken
Filip. 1 : 25 geloven is een weten
1 Thess. 1 : 6 geloven is het woord van het evangelie aannemen
Mark. 10 : 15 geloven is ontvangen als een kind
Joh. 10 : 37 geloven Jezus niet -: de mogelijkheid door hemzelf genoemd
Joh. 5 : 38 geloven Jezus niet –: en Gods woord niet blijvend in je hebben
Joh. 2 : 22 geloven Jezus’ woord –
Joh. 20 : 25 geloven keuze
Joh. 20 : 27 geloven keuze
2 Thess. 2 : 11 geloven leugen -
2 Cor. 4 : 13 geloven mondt uit in spreken (belijden)
Gal. 2 : 16 geloven motief: gerechtvaardigd willen worden
Hand. 15 : 7 geloven na horen
Hand. 18 : 8 geloven na horen
Rom. 10 : 14 geloven na horen
Ef. 1 : 13 geloven na horen van het evangelie
Ef. 1 : 13 geloven na horen van het evangelie
Hand. 14 : 1 geloven na toegesproken te zijn
Joh. 20 : 26 geloven na waarnemen
Ps. 40 : 4 geloven na zien
Mark. 15 : 32 geloven na zien
Joh. 20 : 8 geloven na zien
Joh. 20 : 29 geloven na zien
Hand. 13 : 12 geloven na zien
Ex. 4 : 8 geloven niet -
Joh. 8 : 46 geloven niet -
Hand. 28 : 24 geloven niet -
Num. 14 : 11 geloven niet - aan God, ondanks alle tekenen door Hem gedaan
Joh. 6 : 64 geloven niet - door sommigen van de leerlingen
Mark. 16 : 16 geloven niet - en veroordeeld worden
Mark. 16 : 11 v geloven niet - getuigenis van Maria Magdalena
Joh. 16 : 9 geloven niet - in Christus: zonde
2 Kon. 17 : 14 geloven niet - in God
Joh. 6 : 36 geloven niet - ondanks zien
2 Kron. 9 : 6 geloven niet - totdat ...
Joh. 10 : 37 geloven niet -: als Ik niet de werken van Mijn Vader doe, gelooft Mij niet
Mark. 13 : 21 geloven niet -: bevolen
Joh. 9 : 18 geloven niet -: dat de man blind was geweest en kon zien
Hand. 9 : 26 geloven niet -: dat iemand een discipel is
Joh. 10 : 25 geloven niet -: dat Jezus de Christus is
Joh. 5 : 47 geloven niet -: de geschriften van Mozes
Joh. 5 : 47 geloven niet -: de woorden van Jezus
Matth. 24 : 26 geloven niet -: door Christus geboden
Luk. 24 : 11 geloven niet -: door de apostelen: het getuigenis van de vrouwen
Gen. 45 : 26 geloven niet -: door Jakob, omtrent Jozef
2 Thess. 2 : 12 geloven niet -: doordat er welgevallen aan ongerechtigheid is
Joh. 5 : 44 geloven niet -: en eergierigheid
1Jo 4 : 1 geloven niet -: gelooft niet iedere geest
Mark. 16 : 13 v geloven niet -: getuigen van Jezus' opstanding
2 Kon. 7 : 2 geloven niet -: geval: hoofdman
Joh. 8 : 24 geloven niet -: gevolg: sterven in je zonden
Ps. 106 : 24 geloven niet -: Gods woord
Joh. 7 : 42 geloven niet -: grond
Joh. 7 : 48 geloven niet -: grond
Joh. 7 : 52 geloven niet -: grond
Joh. 8 : 13 geloven niet -: grond
Joh. 8 : 13 geloven niet -: iets niet voor waar houden
Joh. 7 : 5 geloven niet -: in Jezus: door zijn broers
Joh. 3 : 12 geloven niet -: niet aannemen getuigenis
Joh. 8 : 45 geloven niet -: omdat Jezus de waarheid zegt
Joh. 12 : 37 geloven niet -: ondanks tekenen
Joh. 10 : 26 geloven niet -: oorzaak
Joh. 12 : 39 v geloven niet -: oorzaak: van Godswege
Matth. 21 : 32 geloven niet -: schuldig niet -
Mark. 16 : 15 geloven niet -: veroordeeld worden
2 Thess. 2 : 12 geloven niet -: wegens gebrek aan waarheidsliefde
Luk. 1 : 20 geloven niet -: Zacharias
Jer. 40 : 14 geloven niet – aan een waarschuwing
Luk. 24 : 41 geloven niet – van blijdschap
Klg. 4 : 12 geloven niet –: de rampspoed van Sion
Luk. 24 : 11 geloven niet –: door de elf apostelen
Matth. 24 : 23 geloven niet –: gelooft het niet
Jud : 5 geloven niet –: Israëlieten, in de woestijn
Hand. 14 : 2 geloven niet –: Joden die niet geloofden
Hand. 26 : 8 geloven niet –: opstanding
Hand. 13 : 41 geloven niet –: voorzegd
Ex. 4 : 1 geloven niet –: zij zullen mij niet geloven, zei Mozes tot God
Joh. 3 : 18 geloven niet in Jezus –: gevolg: oordeel
1 Kon. 10 : 7 geloven niet: geval
Mark. 9 : 23 geloven nodig voor wonderen
Joh. 4 : 39 geloven om het woord van de vrouw, die getuigd had
Joh. 16 : 30 geloven om iets (grond) geloven dat
Joh. 12 : 36 geloven om zonen van het licht te worden
Joh. 4 : 39 geloven om: het woord van de stadsgenote
Joh. 4 : 41 geloven om: Zijn woord
Luk. 24 : 25 geloven onverstandig en niet geloven
Joh. 2 : 23 geloven op grond van de tekenen die Jezus deed
Ex. 14 : 31 geloven op grond van teken
Joh. 6 : 30 geloven op grond van zien
Hand. 4 : 4 geloven op horen van de boodschap en het wonder van genezing
Joh. 20 : 30 geloven op tekenen
Hand. 9 : 42 geloven op wonder van dodenopwekking
Joh. 1 : 7 geloven opdat allen -
Joh. 19 : 35 geloven opdat ook u gelooft
Joh. 13 : 19 geloven opdat u gelooft: voorzeggen opdat
Ex. 4 : 5 geloven opdat zij –
Mark. 1 : 15 geloven oproep om te geloven
Ps. 106 : 12 geloven pas na wonder van de vernietiging van het Egyptische leger
Jes. 53 : 1 geloven prediking –: wie heeft dat gedaan?
Joh. 8 : 30 geloven reden
Joh. 16 : 29 geloven reden om te - dat
Joh. 3 : 34 geloven sluit aannemen in: vs. 12,34
Spr. 14 : 15 geloven te snel of te veel geloven
1 Cor. 11 : 18 geloven ten dele -
Filip. 1 : 7 geloven terecht geloven dat
Hebr. 10 : 39 geloven tot behoud van de ziel
Gal. 2 : 16 geloven tot geloof komen
Hand. 14 : 22 geloven tot geloof komen hier
1 Thess. 1 : 6 geloven tot geloof komen onder verdrukking
Rom. 10 : 10 geloven tot gerechtigheid
Rom. 4 : 3 geloven tot gerechtigheid gerekend
1 Tim. 1 : 16 geloven tot het eeuwige leven
Luk. 24 : 25 geloven tragen van hart in het geloven van alles wat de profeten hebben gesproken
Luk. 8 : 12 geloven verijdelen: door de duivel
Hand. 18 : 8 geloven vervolgens gedoopt worden
Joh. 2 : 22 geloven volgorde van wat geloofd wordt
Luk. 8 : 13 geloven voor een tijd
1 Pe 2 : 7 geloven voor wie gelooft is dit kostbare
Joh. 3 : 15 geloven voorkomt verloren gaan
Joh. 3 : 16 geloven voorkomt verloren gaan
Joh. 20 : 25 geloven voorwaarden
Rom. 15 : 13 geloven vrede in het –
Mark. 11 : 23 geloven vs. twijfelen
1Jo 5 : 5 geloven wat
1Jo 4 : 16 geloven wat: liefde
Ex. 4 : 8 v geloven wekken: door een teken
Ex. 4 : 9 geloven wekken: door wondertekenen
2 Thess. 2 : 11 geloven wekken: hier als straf
Joh. 10 : 38 geloven werken van Jezus – als afkomstig van de Vader
Hand. 17 : 4 geloven wie er geloofden
Jes. 28 : 16 geloven wie gelooft, die zal niet haasten
Joh. 6 : 69 geloven wij hebben geloofd
Ps. 106 : 12 geloven wonder: wonder als grond voor geloof
Hand. 2 : 41 geloven woord aannemen
2 Kron. 9 : 6 geloven woorden -
Joh. 5 : 46 geloven woorden -
Luk. 1 : 20 geloven woorden -: niet -
Spr. 14 : 15 geloven woorden: de onnozele gelooft alle woord
geloven zie ook Aannemen
geloven zie ook Menen
geloven zie ook Ongelooflijk
2 Kron. 16 : 8 geloven zie ook Steunen
Hebr. 11 : 13 geloven zien door het -
Joh. 6 : 36 geloven zien kan leiden tot -
Matth. 8 : 13 geloven zoals u gelooft hebt, laat het u gebeuren
Luk. 8 : 13 geloven zonder een wortel te hebben
1 Tim. 4 : 3 geloven
Hand. 21 : 25 gelovig gelovige volken
1 Tim. 5 : 16 gelovig gelovige vrouw
Hand. 16 : 1 gelovig Joodse vrouw: gelovige Joodse vrouw
1 Tim. 6 : 2 gelovig meester
Matth. 21 : 22 gelovig vragen
Joh. 20 : 27 gelovig wees -
Hand. 21 : 20 gelovige aantal -n in Judea
1 Cor. 6 : 11 gelovige afgewassen
Matth. 20 : 1 gelovige arbeider in Gods wijngaard
Joh. 6 : 37 gelovige beeld: bij Christus: gave van de Vader
Hand. 2 : 47 gelovige behouden, vgl. vers 44
Joh. 9 : 22 gelovige belijdt Jezus als de Christus
Matth. 5 : 12 gelovige bestemming: hemel
Joh. 13 : 36 gelovige bestemming: hemel, Vaderhuis
Joh. 14 : 3 gelovige bestemming: hemel, Vaderhuis
Jud : 1 gelovige bewaard in Jezus Christus
Joh. 17 : 10 gelovige Christus verheerlijkt in de -n
Hand. 15 : 5 gelovige die tot geloof is gekomen
Hand. 9 : 10 gelovige discipel
Hand. 9 : 26 gelovige discipel genoemd
Hand. 9 : 36 gelovige discipel(-in) genoemd
Hand. 18 : 27 gelovige discipelen genoemd
Hand. 15 : 10 gelovige discipelen werden de gelovigen genoemd
Hand. 18 : 23 gelovige discipelen werden de gelovigen genoemd
Hand. 14 : 28 gelovige discipelen worden de gelovigen genoemd
Hebr. 2 : 10 gelovige doel van God omtrent de -: heerlijkheid
Ef. 1 : 12 gelovige doel: Gods doel met de -: tot lof van Zijn heerlijkheid
Joh. 15 : 16 gelovige doel: heengaan en vrucht dragen
Rom. 8 : 29 gelovige doel: van God met hem: gelijkvormig aan Zijn Zoon te zijn
Rom. 7 : 4 gelovige dood: gedood voor de wet door het lichaam van Christus
Rom. 8 : 29 gelovige door God geroepen
Opb. 5 : 9 gelovige door Jezus gekocht
Joh. 17 : 25 gelovige erkent dat Jezus door de Vader is de gezonde
Joh. 10 : 29 gelovige gave aan Christus
Joh. 17 : 12 gelovige gave aan Christus
Joh. 17 : 9 gelovige gave aan Christus door de Vader
Joh. 17 : 11 gelovige gave aan Christus door de Vader
Joh. 17 : 2 gelovige gave aan de Zoon
Joh. 6 : 37 gelovige gave van de Vader aan de Zoon
Joh. 6 : 39 gelovige gave van de Vader aan de Zoon
Joh. 17 : 6 gelovige gave van de Vader aan de Zoon
Joh. 17 : 24 gelovige gave van de Vader aan de Zoon
Joh. 17 : 14 gelovige gehaat door de wereld
1 Cor. 6 : 11 gelovige geheiligd
Hand. 20 : 32 gelovige geheiligde
2 Cor. 3 : 2 gelovige gekend en gelezen door mensen
Rom. 1 : 7 gelovige geliefde van God
Col. 3 : 12 gelovige geliefde van God
Ef. 2 : 18 gelovige gelovigen hebben allen door één Geest de toegang tot de Vader
1 Thess. 1 : 7 gelovige gelovigen in Macedonië en Achaje
Hand. 19 : 18 gelovige gelovigen kwamen hun daden belijden
2 Cor. 6 : 14 gelovige gerechtigheid van -n
2 Cor. 6 : 14 gelovige gerechtigheid, licht
Rom. 8 : 28 gelovige geroepen naar Gods voornemen
Rom. 1 : 5 gelovige geroepene van Christus Jezus, vs 7
1 Tim. 4 : 11 gelovige God zorgt het meest voor de -n
Hand. 9 : 13 gelovige heilige
Rom. 8 : 26 gelovige heilige
2 Cor. 1 : 1 gelovige heilige
Col. 3 : 12 gelovige heilige
Jud : 3 gelovige heilige
Hand. 9 : 41 gelovige heilige genoemd
Rom. 12 : 13 gelovige heilige genoemd
Ef. 6 : 18 gelovige heilige is de -
Ef. 1 : 1 gelovige heiligen en gelovigen (of getrouwen)
Hand. 22 : 19 gelovige hen die in U geloofden
Joh. 10 : 8 gelovige hoort niet naar dieven en rovers
Matth. 10 : 25 gelovige huisgenoten van Christus, de heer des huizes
Rom. 14 : 4 gelovige huisknecht van God
Rom. 16 : 11 gelovige iemand die in de Heer is
Hand. 15 : 19 gelovige is een bekeerling
Hand. 20 : 30 gelovige is een discipel
Luk. 16 : 8 gelovige is een zoon van het licht
2 Cor. 5 : 14 gelovige is gestorven met Christus
Rom. 16 : 7 gelovige is in Christus
Hand. 2 : 47 gelovige is tevens iemand die behouden wordt, vgl. vs. 44
1 Cor. 15 : 23 gelovige is van Christus
Gal. 5 : 24 gelovige is van Christus
1 Cor. 1 : 2 gelovige kenmerk: heeft Jezus als Heer
Joh. 13 : 35 gelovige kenmerk: liefde onder elkaar
1 Cor. 1 : 2 gelovige kenmerk: roept de naam van de Heer Jezus Christus aan
1 Pe 1 : 14 gelovige kind van de gehoorzaamheid
Opb. 1 : 6 gelovige koning
Gal. 5 : 25 gelovige leeft door de Geest, heeft zijn vlees gekruisigd, vgl. Ro 6:10-11
Joh. 6 : 57 gelovige leven: door Jezus: door Hem te eten
Hand. 17 : 4 gelovige meerdere voorname vrouwen werden gelovig
1 Tim. 6 : 2 gelovige meester van een slaaf
2 Cor. 12 : 2 gelovige mens in Christus
Hand. 17 : 12 gelovige niet weinige van de aanzienlijke Griekse mannen en vrouwen
Joh. 3 : 8 gelovige ongekend door de wereld
Opb. 5 : 10 gelovige positie: koning, priester
1 Cor. 5 : 7 gelovige positie: ongezuurd
Joh. 13 : 10 gelovige positie: rein
Rom. 6 : 13 gelovige positie: uit de doden levend geworden
Gal. 3 : 26 gelovige positie: zoon van God
Opb. 1 : 6 gelovige priester
Hand. 9 : 14 gelovige roept de naam van Jezus aan
Hand. 9 : 21 gelovige roept de naam van Jezus aan
Matth. 22 : 13 gelovige schijn-
Luk. 17 : 10 gelovige slaaf: nutteloze slaaf
Ef. 2 : 6 gelovige stand: met Christus gezeten in de hemelse gewesten
Rom. 8 : 17 gelovige toekomst: verheerlijking
Hand. 10 : 45 gelovige uit [de] besnijdenis
Col. 3 : 12 gelovige uitverkorene van God
Hand. 19 : 18 gelovige velen van hen die geloofden
Matth. 10 : 30 v gelovige waardevoller dan een mus
Jes. 66 : 5 gelovige ware -n
1 Tim. 4 : 12 gelovige wees een voorbeeld voor de -n
Joh. 15 : 18 gelovige wereld kan -n haten
Rom. 14 : 20 gelovige werk van God is hij: breek dat werk niet af
gelovige zie ook Kleingelovige
1Jo 3 : 19 gelovige zijn: uit de waarheid zijn
Hebr. 12 : 5 gelovige zoon van God
Hebr. 12 : 7 gelovige zoon van God
1 Cor. 14 : 22 gelovige
2 Tim. 2 : 19 gelovige ware -
Ez. 37 : 7 geluid bij het profeteren
2 Kon. 7 : 6 geluid de HERE liet een - van een legermacht horen
1 Kon. 1 : 40 geluid deed aarde splijten
Jes. 29 : 6 geluid groot -: God bezoekt met groot -
Ezra 3 : 13 geluid groot gejuich dat tot van verre gehoord werd
1 Pe 3 : 10 geluk begrip
Spr. 3 : 18 geluk bron: wijsheid
Deut. 5 : 29 geluk dankzij gehoorzaamheid
Spr. 29 : 18 geluk door bewaren wet
Spr. 8 : 32 geluk door de wegen der wijsheid te bewaren
Ps. 119 : 14 geluk door gehoorzaamheid meer dan door rijkdom
Luk. 11 : 28 geluk door het horen en bewaren van Gods Woord
Spr. 14 : 21 geluk door ontferming over de nederigen
Spr. 16 : 20 geluk door op de HEERE te vertrouwen
Spr. 16 : 20 geluk door op Gods woord te letten
Ps. 106 : 3 geluk door recht te doen
1 Kon. 10 : 8 geluk door wijsheid
Matth. 16 : 17 geluk en openbaring
Joh. 20 : 29 geluk geloven
Spr. 28 : 14 geluk gelukkig die geduriglijk vreest
Spr. 3 : 13 geluk oorzaak: wijsheid
Jes. 25 : 9 geluk toekomst: God zal ons zalig maken
Filip. 2 : 19 geluk verband met omstandigheden
Luk. 12 : 19 geluk voorstelling van -
Ps. 90 : 10 geluk weinig - in het leven
geluk zie Blijdschap, Vrede
Rom. 4 : 6 v geluk
Ps. 40 : 5 geluk door op God te vertrouwen
Neh. 2 : 20 gelukken doen -: door God
Gen. 39 : 21 gelukken doordat de HEERE voorspoed geeft
Ps. 1 : 3 gelukken wat de vrome, die bij Gods woord leeft, doet zal wel gelukken
Ps. 65 : 5 gelukkig als je bij God mag wonen
1 Pe 3 : 14 gelukkig ben je als je lijdt ter wille van de gerechtigheid
Joh. 13 : 17 gelukkig bent u als u deze dingen doet
Matth. 5 : 3 gelukkig de arme van geest
Jak. 1 : 12 gelukkig de man die verzoeking verdraagt
Ps. 94 : 12 gelukkig de man dien God tuchtigt
Luk. 10 : 23 gelukkig de ogen die aanschouwen wat u aanschouwt
Luk. 23 29 gelukkig de onvruchtbaren
Matth. 5 : 4 gelukkig de treurenden
Ps. 119 : 2 gelukkig die God zoeken
Ps. 119 : 2 gelukkig die Gods getuigenissen onderhouden
Ps. 119 : 1 gelukkig die in de wet des HEREN gaan
Spr. 8 : 34 gelukkig die naar de wijsheid hoort
Matth. 24 : 46 gelukkig die voedsel geeft
Luk. 14 : 14 gelukkig door weldoen aan de armen en ellendigen
1 Tim. 6 : 15 gelukkig God is -
Jes. 25 : 9 gelukkig God zal ons zalig maken
Hand. 20 : 35 gelukkig het is gelukkiger te geven dan te ontvangen
Opb. 22 : 7 gelukkig hij die de woorden van de profetie van dit boek bewaard
Opb. 1 : 3 gelukkig hij die leest en zij die horen en bewaren
Rom. 14 : 22 gelukkig hij die zichzelf niet oordeelt in wat hij voor goed houden
Tit. 2 : 13 gelukkig hoop: gelukkige hoop
Spr. 29 : 18 gelukkig is hij die de wet bewaart
Opb. 20 : 6 gelukkig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding
Luk. 7 : 23 gelukkig is hij die over Mij (Jezus) niet ten val komt
Matth. 16 : 17 gelukkig is Petrus vanwege het aan hem geopenbaarde inzicht
Matth. 13 : 16 gelukkig ogen
Luk. 1 : 48 gelukkig prijzen: iemand - prijzen
Luk. 11 : 27 gelukkig spreken: door een vrouw
Ps. 144 : 15 gelukkig volk
Ps. 146 : 5 gelukkig wie God tot zijn hulp heeft
Matth. 11 : 6 gelukkig wie over Mij niet ten val komen
Hand. 26 : 2 gelukkig zich - achten om iets, in moeilijke omstandigheden
Luk. 1 : 45 gelukkig zij die geloofd heeft
Opb. 19 : 9 gelukkig zij die geroepen zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam
Luk. 11 : 28 gelukkig zij die het woord van God horen en bewaren
Opb. 22 : 14 gelukkig zij die hun lange kleren wassen
Joh. 20 : 29 gelukkig zij die niet gezien en toch geloofd hebben
1 Pe 4 : 14 gelukkig zijn doordat je smaad lijdt in de naam van Christus
Jak. 1 : 25 gelukkig zijn in zijn doen: dader van het woord
Luk. 11 : 27 gelukkig zijn zij die het word van God horen en bewaren
Jak. 5 : 11 gelukkig zijn zij die volhard hebben
Opb. 14 : 13 gelukkigspreking
Mal. 3 : 14 gelukzalig achten: de hoogmoedigen en de goddelozen
Ps. 1 : 1 gelukzalig die niet wandelt in de raad der goddelozen
Spr. 14 : 21 gelukzalig die zich ontfermt over de nederigen
Mal. 3 : 12 gelukzalig genoemd worden door heidenen
Job 29 : 11 gelukzalig iemand - houden
Lev. 21 : 20 gemacht gebroken aan zijn –
Mark. 2 : 9 gemakkelijk te zeggen
Gal. 2 : 9 gemeenschap bevestigd
Joh. 13 : 8 gemeenschap deel hebben met Jezus
Ef. 5 : 11 gemeenschap deelgenootschap, vers 7
2 Cor. 8 : 4 gemeenschap gewenst door Macedoniers
Hebr. 10 : 33 gemeenschap hebben met die lijden door smaad en verdrukking
Num. 5 : 13 gemeenschap hebben met een andere man
2 Cor. 8 : 4 gemeenschap in een dienst
Flm. : 6 gemeenschap in het geloof
Joh. 2 : 24 gemeenschap Jezus vermeed innige - met de mensen
Ps. 119 : 63 gemeenschap met alle heiligen
2Jo : 10 gemeenschap met boze werken
2Jo : 11 gemeenschap met boze werken
Ef. 5 : 11 gemeenschap met de onvruchtbare werken van de duisternis: hebt dat niet
1Jo 1 : 3 gemeenschap met de Vader en met zijn Zoon
1Jo 3 : 6 gemeenschap met de Zoon: Hem zien en kennen (associatie)
1Jo 1 : 7 gemeenschap met elkaar: door in het licht te wandelen
1Jo 1 : 6 gemeenschap met God hebben
1 Sam. 28 : 15 gemeenschap met God: verstoord
Filip. 1 : 5 gemeenschap met het evangelie
1Jo 1 : 3 gemeenschap met ons
Matth. 22 : 40 gemeenschap met schijngelovige
Opb. 18 : 4 gemeenschap met zonde(n)
1 Tim. 5 : 22 gemeenschap met zonden van anderen hebben
Ef. 5 : 7 gemeenschap met zonden: verboden
Hebr. 4 : 2 gemeenschap niet verbonden waren met hen die het in het geloof hoorden
1 Kron. 7 : 23 gemeenschap seksuele -
Luk. 1 : 34 gemeenschap seksuele -
Joh. 17 : 10 gemeenschap van bezittingen
2 Cor. 13 : 13 gemeenschap van de Heilige Geest
Filip. 2 : 1 gemeenschap van Geest
Hand. 4 : 32 gemeenschap van goederen: in de eerste gemeente
Matth. 18 : 17 gemeenschap verbreken: tuchtmaatregel
Spr. 20 : 19 gemeenschap vermijden: met achterklapper
2 Cor. 6 : 14 gemeenschap voorbeeld
Flm. : 6 gemeenschap voorwaarde
Jud : 3 gemeenschappelijk behoudenis
Hand. 2 : 44 gemeenschappelijk dingen - hebben
Gal. 1 : 22 gemeente -n die in Christus zijn
2 Cor. 8 : 1 gemeente -n van Macedonie
Opb. 2 : 23 gemeente -n zullen weten dat Ik ...
Richt. 8 : 23 gemeente (toepassing)
Rom. 16 : 14 gemeente aan huis (mogelijk)
Rom. 16 : 15 gemeente aan huis (mogelijk)
Ps. 109 : 30 gemeente activiteit in: God loven en prijzen
Ps. 149 : 1 gemeente activiteit in: lof aan God
Opb. 1 : 3 gemeente activiteit: voorlezen
Mark. 6 : 40 gemeente afdelingen en hun grootte (toepassing)
Hand. 14 : 27 gemeente begrip: de vergadering van gelovigen
2 Thess. 1 : 4 gemeente begrip: vergadering van gelovigen
1 Cor. 6 : 4 gemeente bekwaamheid tot de dienst in de –: zelfs de onaanzienlijken
Spr. 11 : 29 gemeente beroeren: wind erven
2 Kron. 23 : 19 gemeente beschermen tegen onreinheid (toepassing)
1 Kron. 28 : 19 gemeente bouw en inrichting: naar de Schrift
1 Kon. 6 : 7 gemeente bouw: geruisloos
Hag. 2 : 4 - 6 gemeente bouwt de -!
Ef. 5 : 29 gemeente Christus: Hij koestert de -
Ef. 5 : 29 gemeente Christus: Hij voedt de -
Col. 1 : 24 gemeente Christus' - lichaam
1 Cor. 1 : 4 gemeente danken voor een –
2 Cor. 8 : 24 gemeente de gemeenten vormen Christus' heerlijkheid
Ps. 107 : 32 gemeente des volks
Col. 1 : 25 gemeente dienaar van de -: Paulus
1 Kron. 9 : 13 gemeente dienst aan: kloekheid in -
2 Cor. 11 : 2 gemeente doel: rein voor Christus
Filip. 2 : 2 v gemeente doelen voor de -
Ef. 3 : 10 gemeente door de - wordt de veelvoudige wijsheid van God bekendgemaakt
Matth. 16 : 18 gemeente duurzaamheid, onvergankelijkheid
Hand. 15 : 14 gemeente een volk uit de volken voor Gods naam
Joh. 10 : 16 gemeente eenheid: één kudde met één herder
Rom. 15 : 5 gemeente eenheid: eensgezinheid
Col. 2 : 2 gemeente eenheid: praktische eenheid
Matth. 13 : 46 gemeente eigendom van Christus
Opb. 2 : 5 gemeente einde bestaan: kandelaar weggenomen
Num. 14 : 5 gemeente en vergadering
Rom. 16 : 4 gemeente en volken: alle gemeenten van de volken
Hand. 20 : 28 gemeente fig. kudde schapen
Ef. 2 : 20 gemeente functies in de -: apostelen, profeten
Joh. 10 : 29 gemeente gave aan Christus
Filip. 1 : 3 gemeente gebed voor een -
Ps. 122 : 2 gemeente gebouw: wel samengevoegd (toepassing)
1 Cor. 6 : 7 gemeente gebrek in de –
Rom. 12 : 5 gemeente gelovigen zijn leden van elkaar
Rom. 16 : 16 gemeente gemeenten van Christus
1 Thess. 2 : 14 gemeente gemeenten van God in Judea
Luk. 14 : 22 v gemeente getal der volheid der - (toepassing)
3Jo : 6 gemeente getuigen tegenover de –
Hand. 20 : 29 gemeente gevaar van buiten
Filip. 2 : 2 gemeente gewenste gezindheid
1 Sam. 3 : 20 gemeente gezag: geen formele instelling
Jud : 4 gemeente goddeloze in de vergadering
Rom. 9 : 25 gemeente Gods geliefde
Rom. 9 : 25 gemeente Gods volk
Jes. 53 : 10 gemeente Gods welbehagen door Jezus
Opb. 1 : 12 gemeente gouden kandelaar
Col. 2 : 19 gemeente groei
Opb. 3 : 9 gemeente groei in aantal: gave van Christus
Hand. 6 : 1 gemeente groei in getal
Hand. 4 : 4 gemeente groei: getalsmatig
Hand. 2 : 47 gemeente groei: getalsmatige: bijeenvoeging
Hand. 2 : 41 gemeente groei: getalsmatige: toevoeging van zielen
Opb. 19 : 8 gemeente heiligen
2 Kron. 24 : 13 gemeente herstel
Luk. 19 46 gemeente huis van gebed (toepassing)
1 Tim. 2 : 15 gemeente huis van God
1 Pe 4 : 17 gemeente huis van God
Col. 4 : 15 gemeente huis-
Flm. : 2 gemeente huis-
1 Pe 2 : 5 gemeente huis: geestelijk huis
Matth. 10 : 39 gemeente huisgenoten van Christus, de heer des huizes
Hebr. 2 : 11 - 12 gemeente huisgezin Gods: broederschap
Matth. 10 : 25 gemeente huisgezin van Jezus
Mark. 13 : 34 gemeente ieder heeft zijn werk
Hand. 11 : 26 gemeente in de - bijeenkomen
1 Thess. 1 : 1 gemeente in God Vader en Heer Jezus Christus
2 Kron. 20 : 14 gemeente in het midden der - kwam de Geest des HEEREN
Spr. 5 : 14 gemeente in het midden der -: in alle kwaad geweest
Rom. 16 : 5 gemeente in iemands huis
1 Thess. 4 : 10 gemeente interkerkelijke liefde
Joh. 3 : 29 gemeente is van Christus, niet van een oudste (toepassing)
Deut. 33 : 4 gemeente Jakob s -
Hand. 12 : 3 gemeente Joden: hadden moeite met de gemeente van Christus
Opb. 2 : 5 gemeente kandelaar: licht van de gemeente
Deut. 23 : 16 gemeente kiezen van een (associatie)
2 Kron. 15 : 9 gemeente kiezen: andere - kiezen (toepassing)
1 Pe 2 : 9 gemeente koninklijk: koninklijk priesterdom
Matth. 13 : 46 gemeente kostbaar (zeer kostbaar) voor Christus
Luk. 12 : 32 gemeente kudde
Mark. 14 : 27 gemeente kudde schapen
Joh. 10 : 16 gemeente kudde schapen
Joh. 21 : 16 gemeente kudde schappen
1 Pe 5 : 2 - 3 gemeente kudde van God
1 Pe 5 : 3 gemeente kudde van God
Mark. 4 : 21 gemeente lamp
1 Thess. 5 : 11 gemeente leden: taak: elks: elkaar opbouwen
1 Thess. 5 : 11 gemeente leden: taak: elks: elkaar vermanen
Ef. 5 : 32 gemeente lichaam v. Christus
Rom. 12 : 4 gemeente lichaam van Christus
Rom. 12 : 5 gemeente lichaam van Christus
Ef. 1 : 23 gemeente lichaam van Christus
Ef. 4 : 4 gemeente lichaam van Christus
Col. 3 : 15 gemeente lichaam van Christus
Col. 1 : 18 gemeente lichaam van Christus, Hij is het hoofd
Ef. 4 : 16 gemeente lichaam: leden, delen: werking verscheiden
Num. 10 : 31 gemeente lichaam: leden: oog: Rehuel
Rom. 12 : 4 gemeente lichaam: veelheid en verscheidenheid van leden
Mark. 4 : 21 gemeente licht in de wereld
Matth. 5 : 14 gemeente licht van de wereld
1 Thess. 2 : 8 gemeente liefde tot de - : bij Paulus en anderen
Gal. 1 : 22 gemeente meervoud: van Judea
Hebr. 2 : 12 gemeente midden der -: Jezus in het midden der – zingt Hij lof
1 Pe 2 : 9 gemeente natie: heilige natie
1 Thess. 2 : 14 gemeente navolgers van gemeenten van God zijn
2 Kron. 7 : 12 gemeente offerhuis (toepassing)
1 Thess. 4 : 10 gemeente omgang met andere -n ?
1 Pe 4 : 8 v gemeente omgang onderling: liefde, gastvrij, dienen met je gave
Hebr. 2 : 10 gemeente omvang: vele zonen
Matth. 12 : 25 gemeente ondergang: door verdeeldheid
1 Thess. 5 : 14 gemeente onderlinge verhouding: houdt vrede onder elkaar
Ez. 44 : 7 gemeente ontvangen van ongelovigen
Spr. 30 : 27 gemeente onzichtbaar bestuur door de Heer in het hart (toepassing)
Jer. 25 : 29 gemeente oordeel begint bij Gods huis
Col. 1 : 18 gemeente oorsprong, begin: eerstgeborene (=Christus) uit de doden?
Hand. 9 : 31 gemeente opbouwen
Tit. 1 : 5 gemeente orde
Matth. 16 : 18 gemeente overwinning
1 Tim. 2 : 15 gemeente pilaar en grondslag van de waarheid
Hand. 13 : 1 gemeente plaatselijk -
2 Cor. 1 : 1 gemeente plaatselijke -
Tit. 1 : 5 gemeente plaatselijke -: `in elke stad`
Mark. 6 : 40 gemeente plaatselijke -: afdeling (toepassing)
Opb. 2 : 1 gemeente plaatselijke -: gouden kandelaar
Col. 4 : 15 gemeente plaatselijke -: in een huis
Hand. 8 : 1 gemeente plaatselijke -: in Jeruzalem
Col. 4 : 13 gemeente plaatselijke -: Laodicea, Hierapolis
Col. 4 : 14 v gemeente plaatselijke -: Laodicea, Nymfa
1 Thess. 2 : 14 gemeente plaatselijke -n
1 Pe 5 : 2 gemeente plaatselijke –
1 Cor. 5 : 7 gemeente positie: ongezuurd
Deut. 17 : 15 gemeente predikant aanstellen?
1 Pe 2 : 5 gemeente priesterdom
1 Pe 2 : 9 gemeente priesterdom: koninklijk priesterdom
Luk. 20 16 gemeente rentmeesters wijngaard
1 Pe 2 : 9 gemeente roeping: Gods deugden verkondigen
Col. 2 : 2 gemeente samengevoegd zij in liefde
1 Cor. 14 : 23 gemeente samenkomen: op één plaats
Hand. 11 : 26 gemeente samenkomst: leren
1 Cor. 14 : 40 gemeente samenkomst: regel: laat alles welvoeglijk en met orde gebeuren
Opb. 2 : 11 gemeente samenkomst: spreken: de Geest door ons
1 Cor. 14 : 34 gemeente samenkomst: vrouwen hebben te zwijgen in de -
Deut. 26 : 11 gemeente samenkomst: weest vrolijk
Matth. 26 : 31 gemeente schaapskudde
Matth. 13 : 44 gemeente schat van Christus
Hgl 4 : 7 gemeente schoon gemaakt door Christus (toepassing)
Opb. 3 : 22 gemeente spreken tot de -n: door de Geest
Col. 2 : 19 gemeente steun, samenhang binnen
Matth. 13 : 25 gemeente tegenstander van de -: duivel
2 Cor. 6 : 16 gemeente tempel van God
1 Kron. 29 : 1 v gemeente tempel: gaven tot de tempelbouw : David
Pred. 4 : 9 gemeente therapeutische groep
Ps. 45 : 10 gemeente toekomst: bij Christus
Hgl 4 : 7 gemeente toekomst: geheel schoon voor Christus (toepassing)
Ps. 45 : 10 gemeente toekomst: heerlijkheid
Mark. 13 : 34 gemeente toelaten tot: deurwachter
Mark. 6 : 39 gemeente toepassing
1 Kon. 15 : 15 gemeente tucht: ook familie niet sparen
Rom. 10 : 19 v gemeente uit de heidenen: volk genoemd in OT
Mark. 7 : 14 gemeente uitroeping: Jezus roept ons tot Zich (toepassing)
1 Pe 2 : 9 gemeente uitverkoren geslacht
Opb. 22 : 17 gemeente van Christus: zijn bruid
1 Kron. 28 : 8 gemeente van de Heer: volk Israël
1 Tim. 3 : 15 gemeente van de levende God
1 Thess. 1 : 1 gemeente van de thessalonikers
Hebr. 12 : 23 gemeente van eerstgeborenen
Hand. 20 : 28 gemeente van God
2 Cor. 1 : 1 gemeente van God die in Korinthe is
Rom. 9 : 24 gemeente van God is samengesteld uit Joden en heidenen
1 Cor. 1 : 2 gemeente van God: die in Korinthe is
Hand. 20 : 28 gemeente van God: door Hemzelf verworven door bloed
2 Thess. 1 : 4 gemeente van God: gemeenten van God
1 Thess. 2 : 14 gemeente van God: gemeenten van God in Christus Jezus
Spr. 6 : 7 gemeente van God: gezag: geen overste dan Christus
1 Tim. 3 : 15 gemeente van God: huis
1 Cor. 15 : 9 gemeente van God: vervolgd door Paulus
Gal. 1 : 13 gemeente van God: vervolgen: door Paulus
Gal. 1 : 13 gemeente van God: verwoesten: door Paulus
Matth. 16 : 18 gemeente van Jezus Christus: grondslag
Opb. 2 : 14 gemeente verantwoordelijk
Opb. 2 : 20 gemeente verantwoordelijkh
Matth. 13 : 44 gemeente verborgenheid
Mark. 4 : 22 gemeente verborgenheid
Matth. 12 : 25 gemeente verdeeldheid verwoest
Hand. 12 : 1 gemeente verdrukking
Hand. 14 : 27 gemeente vergaderen: door de apostelen
Hand. 9 : 31 gemeente verspreiding: geografische
Hand. 15 : 41 gemeente versterken: door Paulus
Hand. 8 : 3 gemeente verwoesten: door Saulus
Deut. 4 : 32 v gemeente verzameling door God
1 Tim. 1 : 5 gemeente visie met oog op individuele leden
Matth. 13 : 48 gemeente volheid (associatie)
1 Pe 2 : 9 gemeente volk tot een eigendom
2 Cor. 6 : 16 gemeente volk van God
1 Pe 2 : 10 gemeente volk van God
Tit. 2 : 14 gemeente volk van Jezus
Col. 3 : 15 gemeente vrede van Christus in de -
Hand. 9 : 31 gemeente wandelen: in de vrees van de Heer
Matth. 20 : 1 v gemeente wijngaard gelijk?
gemeente zie ook Samenkomst
Hand. 12 : 17 gemeente zwijgen
Ef. 5 : 23 Gemeente behouder van het lichaam is Christus
Ef. 5 : 27 Gemeente doel: ten opzichte van Christus: heilig en onberispelijk
Ef. 5 : 23 Gemeente hoofd van de - is Christus
Ef. 5 : 23 Gemeente lichaam van Christus
Ef. 5 : 24 Gemeente onderdanig aan Christus
Joh. 17 : 14 Gemeente opname
Ef. 5 : 27 Gemeente toekomstig: onberispelijk en heerlijk staan voor Christus
Tit. 1 : 3 gemeeschappelijk geloof
1 Kon. 21 : 5 gemelijk
Hand. 14 : 2 gemoed gemoederen opzetten
Ex. 23 : 9 gemoed van de vreemdeling
Ex. 23 : 9 gemoedsgesteldheid iem. - kennen
1 Kon. 11 : 19 genade - vinden in de ogen v.e. mens
Ef. 4 : 8 genade aan een ieder van ons is de - gegeven
2 Kon. 1 : 13 genade afsmeken: aan Elia
1 Pe 5 : 10 genade alle -: de God van alle -
1 Pe 3 : 7 genade als genadegave: bijv. het leven
2 Cor. 6 : 1 genade begrip: bijstand
Gen. 6 : 8 genade behoudt: Noach
Dan. 9 : 18 genade besef van -
2 Kon. 6 : 22 genade betoond door Elisa
Ex. 33 : 16 genade bewijs van -: God gaat met ons
Matth. 18 : 27 genade bewijs van –: dubbel bewijs hier
Dan. 4 : 27 genade bewijzen aan de ellendigen
Jes. 26 : 10 genade bewijzen: aan de goddeloze (zonder dat deze zich bekeert)
Jes. 27 : 11 genade bewijzen: niet bewijzen: door God: aan Israël
Gen. 42 : 21 genade bidden om -
Hand. 13 : 43 genade bij de - van God blijven
1 Pe 2 : 20 genade bij God
Filip. 4 : 23 genade Christus: de / van de Heer JC zij met uw geest
1 Thess. 5 : 27 genade Christus' - zij met u
1 Pe 2 : 19 genade dat je onrechtvaardig lijdt
2 Cor. 8 : 5 genade dat wat God uit genade bewerkt
Gal. 2 : 9 genade de - die mij gegeven is: Paulus
Ef. 6 : 24 genade de - zij met allen die onze Heer Jezus Christus in onvergankelijkheid liefhebben
Ef. 1 : 6 genade de heerlijkheid van Gods -: tot lof van de
Filip. 1 : 7 genade deelgenoten, mededeelgenoten zijn van Paulus' -
2 Tim. 2 : 1 genade die in Christus Jezus is
Hebr. 2 : 9 genade door - van God smaakte Jezus de dood voor allen
Gal. 1 : 6 genade door - zijn wij geroepen
Hand. 18 : 27 genade door de – tot grote steun zijn
1 Cor. 15 : 10 genade door de – van God ben ik wat ik ben
Rom. 15 : 15 genade door God gegeven aan Paulus
Joh. 1 : 17 genade door Jezus Christus geworden
Luk. 4 : 22 genade door Jezus gekomen
2 Cor. 1 : 15 genade door Paulus komend
Jes. 26 : 10 genade en gerechtigheid
Ps. 51 : 3 genade en goedertierenheid
Hebr. 4 : 16 genade en hulp
2 Kon. 13 : 23 genade en ontferming
1 Cor. 15 : 10 genade en taak
2 Thess. 1 : 12 genade en verheerlijking van de gelovigen in Jezus
Joh. 1 : 14 genade en waarheid
1 Pe 1 : 10 genade gave: behoudenis
Jer. 16 : 13 genade geen - geven: door God
Spr. 21 : 10 genade geen - krijgen: bij de goddeloze
Hebr. 10 : 29 genade Geest van de - smaden: door een afvallige
Filip. 4 : 23 genade geest: de - van onze Heer JC zij met uw geest
Gal. 6 : 18 genade genade van de Heer zij met uw geest
2 Tim. 1 : 10 genade geopenbaar door de verschijning van Christus Jezus
1 Cor. 1 : 4 genade geval van ontvangen genade
Gen. 39 : 21 genade geven door God: in de ogen van iemand
Ex. 12 : 36 genade geven door God: in iem. ogen
Spr. 3 : 34 genade geven: door God: aan de zachtmoedigen
Ef. 3 : 8 genade geven: door God: aan Paulus
Ex. 11 : 3 genade geven: door God: in iemands ogen
Ef. 4 : 29 genade geven: door je woord
Dan. 1 : 9 genade God gaf Daniel - en barmhartigheid voor de overste
Jak. 4 : 6 genade God geeft -
2 Thess. 2 : 16 genade God heeft ons door - goede hoop gegeven
Tit. 2 : 11 genade Gods - brengt heil
Col. 1 : 6 genade Gods - erkennen
Tit. 2 : 11 genade Gods - is verschenen
Gal. 2 : 21 genade Gods - niet terzijde stellen
Ef. 2 : 7 genade Gods -: rijkdom: uitnemende rijkdom ervan
2 Cor. 9 : 13 genade Gods -: uitnemende -
Jes. 63 : 9 genade Gods -: verlossen door Zijn -
Tit. 3 : 7 genade Gods – : hierdoor zijn wij gerechtvaardigd
Tit. 2 : 12 genade Gods – onderwijst ons
Hand. 20 : 24 genade Gods –: evangelie van de – van God
1 Pe 4 : 10 genade Gods –: veelvoudig
Jes. 63 : 9 genade Gods en Zijn liefde
Hand. 4 : 33 genade grote – over hen allen was er
Jak. 4 : 6 genade grotere -
Gen. 50 : 4 genade gunst hier
Col. 4 : 6 genade in -
Col. 3 : 16 genade in - Gods zingende
2 Tim. 1 : 9 genade in Christus Jezus ons gegeven, voor de tijden van de eeuwen
2 Cor. 1 : 12 genade in de - van God leven
Ex. 3 : 21 genade in iem. ogen geven: door God: Israël in de ogen der Egyptenaren
1 Sam. 27 : 5 genade in iemands ogen vinden: David bij een filistijnse koning
2 Cor. 12 : 9 genade Jezus' - genoeg
Ruth 2 : 13 genade laat mij (Ruth) - vinden in uw (Boaz') ogen
2Jo : 3 genade met ons
2 Thess. 3 : 18 genade met u allen
Filip. 1 : 7 genade mijn - (Paulus)
Luk. 7 : 42 genade model van -
Job 9 : 15 genade om - bidden
Luk. 18 13 genade om - smeken bij God
Opb. 22 : 17 genade om niet: water van het leven
Rom. 6 : 14 v genade onder – zijn
Joz. 11 : 20 genade onthouden: door God
Rom. 1 : 5 genade ontvangen: door de Heer Jezus
2 Cor. 6 : 1 genade ontvangen: niet vergeefs ontvangen
1 Pe 5 : 5 genade ontvangen: op grond van ootmoed
2 Pe 3 : 18 genade opgroeien in genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus
2 Cor. 9 : 13 genade over ons
Rom. 5 : 17 genade overvloed van de - ontvangen
Rom. 5 : 20 genade overvloedig
1 Tim. 1 : 14 genade overvloedige -
Rom. 5 : 21 genade regeren: door gerechtigheid tot het eeuwige leven
1 Pe 4 : 10 genade rentmeesters van de veelvoudige – van God
Ef. 1 : 7 genade rijkdom van Gods -
Rom. 5 : 2 genade staan in -
Hebr. 13 : 9 genade sterkt het hart
Rom. 5 : 2 genade toegang tot de -: door de Heer Jezus
2 Cor. 4 : 15 genade toegenomen door de velen (die behouden zijn)
Rom. 16 : 24 genade toegewenst: de – van onze Heer Jezus Christus zij met u allen
1 Pe 1 : 13 genade toekomstige -: gebracht bij de openbaring van Jezus Christus
Rom. 6 : 1 genade toeneming
1 Cor. 15 : 10 genade tot de arbeid
2 Cor. 9 : 8 genade tot geven
Hebr. 4 : 16 genade troon van de -
Ef. 2 : 5 genade uit -: bent u behouden
Ef. 2 : 8 genade uit -: bent u behouden
Tit. 1 : 4 genade van Christus Jezus
1 Tim. 1 : 2 genade van Christus Jezus zij u
2 Cor. 12 : 9 - 10 genade van Christus: verleent kracht
Gal. 5 : 4 genade van de - vervallen
Gal. 5 : 5 genade van de - vervallen
2 Cor. 13 : 13 genade van de Heer Jezus Christus
Flm. : 3 genade van de Heer Jezus Christus
Hand. 15 : 11 genade van de Heer Jezus: hierdoor behouden worden
1 Tim. 1 : 14 genade van de Heer Jezus: meer dan overvloedig
Opb. 22 : 21 genade van de Heer Jezus: zij met allen
Hand. 15 : 40 genade van de Heer: daaraan werd Paulus opgedragen door de broeders
2 Cor. 8 : 6 genade van God bij de Korinthiërs voltooien door Titus
Tit. 1 : 4 genade van God de Vader
Gal. 1 : 3 genade van God de Vader en van de Heer Jezus Christus
2 Thess. 1 : 12 genade van God en van de Heer Jezus Christus
Flm. : 3 genade van God onze Vader
2 Thess. 1 : 2 genade van God Vader en van Heer Jezus Christus
1 Tim. 1 : 2 genade van God zij u
Hebr. 12 : 15 genade van God: aan iemand ontbrekend
Rom. 12 : 3 genade van God: aan Paulus gegeven
Ef. 3 : 7 genade van God: gave van de - van God, aan Paulus gegeven
1 Cor. 1 : 4 genade van God: gegeven in Christus Jezus
2 Cor. 8 : 1 genade van God: gegeven: werking, vers 7
Hand. 14 : 26 genade van God: hieraan zijn opgedragen
Luk. 2 : 40 genade van God: op: de jonge Jezus
Rom. 5 : 15 genade van God: overvloedig over velen
Ef. 3 : 2 genade van God: rentmeesterschap van deze genade
1 Pe 5 : 12 genade van God: staan daarin
Hand. 11 : 23 genade van God: zien: door Barnabas
2 Tim. 1 : 2 genade van God: zij u
Flm. : 25 genade van Heer Jezus Christus: zij met uw geest
2 Thess. 3 : 18 genade van onze Heer Jezus Christus
1 Thess. 5 : 28 genade van onze Heer Jezus Christus: zij met u
Rom. 16 : 20 genade van onze Heer Jezus zij met u
Hebr. 12 : 28 genade vasthouden
2 Cor. 9 : 8 genade veel -
Jud : 4 genade veranderen in losbandigheid
1 Cor. 15 : 10 genade vergeefs geschonken
Rom. 11 : 5 genade verkiezing van de –
Esth. 2 : 17 genade verkrijgen
Esth. 5 : 2 genade verkrijgen
Jak. 4 : 6 genade versus begeren met afgunst
Joz. 11 : 20 genade versus verdelging
Rom. 11 : 6 genade versus werken als grond van verkiezing
Hand. 15 : 11 , 10 genade versus werken van de wet
Gal. 5 : 5 genade versus wet
1 Sam. 16 : 22 genade vinden in de ogen van een mens: David bij Saul
Gen. 6 : 8 genade vinden in de ogen van Jahweh: door Noach
Num. 11 : 11 genade vinden in Gods ogen
Richt. 6 : 17 genade vinden in Gods ogen
Gen. 19 : 19 genade vinden in iem. ogen
Gen. 32 : 5 genade vinden in iem. ogen
Gen. 39 : 4 genade vinden in iem. Ogen: Jozef bij Potifar
1 Sam. 25 : 8 genade vinden in iemands ogen: verzoek daartoe
Luk. 1 : 30 genade vinden: bij God: Maria
Hebr. 4 : 16 genade vinden: bij God: tot hulp
Gen. 50 : 4 genade vinden: door Jozef
Gen. 33 : 10 genade vinden: in de ogen van Ezau
Gen. 47 : 25 genade vinden: in de ogen van Jozef
Gen. 47 : 29 genade vinden: in de ogen van Jozef: door Jakob
Ex. 33 : 12 v genade vinden: in Gods ogen
Ex. 33 : 16 genade vinden: in Gods ogen
Ex. 33 : 17 genade vinden: in Gods ogen
Ex. 34 : 9 genade vinden: in Gods ogen
Ruth 2 : 2 genade vinden: in iemands ogen
2 Sam. 16 : 4 genade vinden: in iemands ogen
2 Sam. 14 : 22 genade vinden: Joab bij David
Gen. 33 : 8 genade vinden: om - te vinden in de ogen van Ezau gaf Jakob hem vee
Joh. 1 : 14 genade vol van –: Jezus Christus
Gen. 6 : 8 genade voor Noach
Hand. 14 : 26 genade voor te volbrengen werk
1 Pe 5 : 12 genade ware –
2 Cor. 8 : 7 genade weest ook in deze - overvloedig
Rom. 11 : 6 genade wezen van -: niet op grond van werken
Hand. 20 : 32 genade woord van Gods –: daaraan opdragen
Hand. 14 : 3 genade woord van Zijn (des Heren) genade
Luk. 4 : 22 genade woorden van de - kwamen uit de mond van Jezus
1 Tim. 6 : 21 genade zij met jullie
2 Tim. 4 : 22 genade zij met jullie
Tit. 3 : 15 genade zij met jullie allen
Hebr. 13 : 25 genade zij met u allen
Col. 4 : 18 genade zij met u, vgl. 1 Cor 15
Rom. 1 : 7 genade zij u
2 Cor. 1 : 2 genade zij u
Gal. 1 : 3 genade zij u
1 Thess. 1 : 1 genade zij u
2 Thess. 1 : 2 genade zij u
Flm. : 3 genade zij u
Col. 1 : 2 genade zij u van God onze Vader
Filip. 1 : 2 genade zij u van God onze Vader en van [de] Heer Jezus Christus
1 Cor. 1 : 3 genade zij u van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus
Ef. 1 : 1 genade zij u van God onze Vader en van de Heer Jezus Christus
Opb. 1 : 4 genade zij u van: de zeven Geesten
Opb. 1 : 4 genade zij u van: Jezus Christus
1 Pe 1 : 2 genade zij u vermenigvuldigd
2 Pe 1 : 2 genade zij u vermenigvuldigd: in de kennis van God en van Jezus
Opb. 1 : 4 genade zij u: van God
Gen. 32 : 5 genade zoeken: door Jakob : bij Ezau
1 Cor. 16 : 23 genade van onze Heer Jezus zij met u
1 Cor. 1 : 7 genadegave aan geen – ontbrak het
Rom. 11 : 29 genadegave aan Israël zijn -n geschonken
2 Tim. 1 : 6 genadegave aanwakkeren
1 Pe 4 : 10 v genadegave dient elkaar ermee
2 Tim. 1 : 6 genadegave door handoplegging in iemand een - brengen
Rom. 1 : 11 genadegave geestelijke - meedelen
Rom. 1 : 11 genadegave geestelijke -: tot versterking
1 Tim. 4 : 14 genadegave geven door profetie
1 Pe 4 : 10 genadegave ieder heeft er een
1 Cor. 7 : 7 genadegave ieder heeft zijn eigen – van God
1 Tim. 4 : 14 genadegave in iemand
2 Tim. 1 : 6 genadegave in iemand
1 Pe 4 : 10 genadegave mate
1 Pe 4 : 10 genadegave ontvangen
1 Tim. 4 : 15 v genadegave ontwikkelen
2 Cor. 1 : 11 genadegave verlossing door gebed: door velen aan Paulus geschonken
1 Cor. 12 : 4 genadegave verscheidenheid van -n
Rom. 12 : 6 genadegave verschillende -n hebben wij
Rom. 14 : 6 genadegave verschillende -n hebben wij
1 Tim. 4 : 14 genadegave verwaarlozen
Rom. 5 : 15 genadegave
Rom. 3 : 25 genadetroon Christus gesteld tot een –
Deut. 21 : 8 genadig begrip
Num. 6 : 25 genadig de HEERE zij u -
Neh. 9 : 31 genadig en barmhartig
Neh. 9 : 17 genadig God is -
Ps. 103 : 8 genadig God is -
Ps. 145 : 8 genadig God is -
Ex. 34 : 6 genadig God is –
Ps. 67 : 2 - 3 genadig God zij ons -
Gen. 43 : 29 genadig God zij u (Benjamin) genadig, zei Jozef tot hem.
Jes. 33 : 2 genadig Jahweh, wees ons -
Hebr. 8 : 12 genadig jegens ongerechtigheden
Deut. 28 : 50 genadig niet - zijn den jonge noch den oude
Ps. 112 : 4 genadig oprechte is -
Ps. 112 : 5 genadig oprechte is -
Ps. 4 : 2 genadig wees mij -
Ps. 30 : 11 genadig wees mij -
Ps. 6 : 3 genadig Wees mij - ,HERE, want ik ben verzwakt
Ps. 57 : 2 genadig wees mij -, o God
Ps. 56 : 2 genadig wees mij -, o God!
Ps. 51 : 3 genadig wees mij genadig, o God, naar uw goedertierenheid
Luk. 18 13 genadig wees mij, de zondaar, -
Ps. 59 : 6 genadig wees niet -, o God
Jer. 5 : 1 genadig zijn: door God
Deut. 7 : 2 genadig zijn: verboden
Matth. 9 : 12 geneesheer Christus
Jer. 30 : 17 geneesheer Gods als -
Jer. 8 : 22 geneesmiddel balsem
Jer. 51 : 7 geneesmiddel balsem voor de pijn
Spr. 3 : 8 geneesmiddel geestelijk -
Opb. 3 : 18 geneesmiddel geestelijk -: ogenzalf
Jer. 8 : 22 geneesmiddel heelmeester
Pred. 10 : 4 geneesmiddel voor grote zonden: druk ondergaan
1 Tim. 5 : 23 geneesmiddel wijn aanbevolen
2 Kon. 20 : 7 geneesmiddel
Luk. 4 : 38 geneeswijze bestraffing van de ziekte
Jak. 5 : 11 genegenheid God is vol -
1 Thess. 2 : 8 genegenheid grote
2 Cor. 7 : 15 genegenheid overvloedige - bij Titus
2 Cor. 7 : 15 genegenheid voor gelovigen hebben
Filip. 2 : 1 genegenheid
Jes. 36 : 18 generaliseren geval
2 Kron. 32 : 14 generaliseren geval van generaliseren
Job 4 : 7 generaliseren
Richt. 2 : 19 generatie -s: zedelijke achteruitgang in loop van -s
Richt. 6 : 13 generatie geestelijke dorheid van een -
Richt. 3 : 1 generatie onwetend van wat er gebeurd is
Joz. 22 : 24 generatie volgende - denkt mogelijk anders
Spr. 30 : 11 v generatieconflict
Micha 7 : 6 generatieconflict
Jes. 3 : 5 generatiekloof
Jes. 45 : 10 genereren door de vader
Jes. 66 : 9 genereren door God
Gen. 4 : 26 Genesis begin: aanroeping des HEEREN
Mark. 10 : 6 Genesis betrouwbaar
Gen. 5 : 1 Genesis boek van het geslacht van Adam
2 Cor. 4 : 6 Genesis geschiedkundig betrouwbaar
Ps. 119 : 160 Genesis Het begin Uws woords is waarheid
Micha 7 : 17 Genesis letterlijk nemen het verhaal van de slang
Joz. 20 : 7 Genesis schrijver commentaar
Gen. 36 : 31 Genesis schrijver: toevoeging na Mozes
Joz. 6 : 25 Genesis tijd van ontstaan: aanwijzing
2 Pe 3 : 5 Genesis 1 beschrijft de toestand van de aarde
Hos. 14 : 5 genezen afkering - door God
Jer. 3 : 22 genezen afkeringen -
Matth. 12 : 15 genezen allen -: door Jezus
Hand. 10 : 38 genezen allen -: door Jezus
Hand. 5 : 16 genezen allen werden genezen door de handen van de apostelen
Luk. 6 : 19 genezen allen werden gezond gemaakt
Matth. 10 : 8 genezen bevel, vgl. vers 1
Luk. 6 : 18 genezen die door onreine geesten gekweld waren
Luk. 4 : 23 genezen dokter, genees uzelf
Mark. 6 : 56 genezen door aanraking van de zoom van Jezus' kleed
Luk. 8 : 44 genezen door aanraking van Jezus' kleed
Hand. 9 : 17 genezen door de dienst van Ananias
Mark. 6 : 13 genezen door de discipelen
Luk. 7 : 21 genezen door de Heer Jezus: velen
Hand. 4 : 10 genezen door de naam van Jezus
Hand. 3 : 16 genezen door de naam van Jezus: de naam (=Jezus) geneest
Hand. 3 : 16 genezen door geloof dat door Jezus is
2 Kon. 20 : 5 genezen door God
2 Kon. 20 : 8 genezen door God
Ps. 66 : 9 genezen door God
Jes. 30 : 26 genezen door God
Jes. 57 : 18 genezen door God
Jes. 57 : 19 genezen door God
Hos. 6 : 1 genezen door God
Hos. 7 : 1 genezen door God
Ps. 147 : 3 genezen door God: gebrokenen van hart
Jer. 17 : 14 genezen door God: genees mij!
Jes. 38 : 16 genezen door God: Hizkia
Hos. 11 : 3 genezen door God: niet bekennen
Ps. 33 : 3 genezen door God: op gebed: David
Matth. 14 : 14 genezen door Jezus
Matth. 15 : 31 genezen door Jezus
Mark. 6 : 56 genezen door Jezus
Matth. 8 : 17 genezen door Jezus: alle lijdenden
Luk. 4 : 40 genezen door Jezus: allerlei kwalen
Matth. 4 : 24 genezen door Jezus: allerlei lijdenden
Hand. 9 : 34 genezen door Jezus: door de dienst van Petrus
Matth. 4 : 23 v genezen door Jezus: elke ziekte en elke kwaal
Matth. 9 : 35 genezen door Jezus: elke ziekte en elke kwaal
Mark. 6 : 5 genezen door Jezus: enkele zieken
Luk. 7 : 10 genezen door Jezus: op afstand
Mark. 3 : 10 genezen door Jezus: velen
Mark. 1 : 34 genezen door Jezus: velen, met allerlei ziekten
Hand. 28 : 8 genezen door Paulus
Spr. 29 : 1 genezen een ongeneeslijke toestand
Luk. 9 : 6 genezen en blijde boodschap brengen
Mark. 16 : 18 genezen en handoplegging
Jes. 19 : 22 genezen en slaan: door de Heer
Mark. 6 : 13 genezen en zalven met olie
Ps. 6 : 3 genezen genees mij, HERE
Luk. 9 : 2 genezen gezond maken
Ps. 103 : 3 genezen God geneest al uw ziekten
Jes. 6 : 10 genezen God kan een volk -
Luk. 14 : 5 genezen iem. genezen is hem verlossen van ziekte of kwaal
Hand. 19 : 12 genezen in verband met zweetdoelen en gordeldoeken van Paulus
Matth. 8 : 16 genezen Jezus genas alle lijdenden
Mark. 3 : 10 genezen Jezus willen aanraken om genezing te ontvangen
Luk. 9 : 1 genezen kracht om te -: ontvangen van de Heer
Luk. 9 : 1 genezen macht om te -: ontvangen van de Heer
Matth. 10 : 1 genezen macht om te –
Hand. 3 : 12 genezen niet door eigen kracht of godsvrucht
Hos. 5 : 13 genezen niet kunnen -
Matth. 17 : 16 genezen niet kunnen -: de discipelen de maanzieke jongen
Mark. 9 : 19 genezen niet kunnen -: oorzaak: ongeloof
Spr. 6 : 15 genezen niet te -
Deut. 28 : 27 genezen ongeneeslijke ziekte als straf
Deut. 28 : 35 genezen ongeneeslijke ziekte als straf
Luk. 22 51 genezen oor - door Jezus
Jes. 19 : 22 genezen op gebed: door God
Hand. 3 : 16 genezen op grond van geloof in de naam van Jezus
Luk. 10 : 9 genezen opdracht: geneest de zieken in elke stad die u binnengaat
Joz. 5 : 8 genezen passief: herstellen, helen der wonden
Luk. 9 : 2 genezen roeping
Luk. 5 : 15 genezen samenkomen om - te worden
Jer. 30 : 17 genezen van plagen: door God
Jer. 8 : 11 genezen verkeerd -
Pred. 3 : 3 genezen versus doden
genezen zie ook Gezond maken, Helen, Medicijn
genezen zie ook Ongeneeslijk
Hand. 28 : 9 genezen zieken op Malta werden -
2 Kon. 20 : 7 genezen zweer -: door een klomp vijgen
Mark. 1 : 44 genezing aantonen
2 Kon. 5 : 11 genezing bediening onder heidenen
Matth. 4 : 3 genezing beschik niet over God
Mark. 2 : 9 genezing bevoegdheid: door God verleend
Luk. 10 : 34 genezing bevorderen
Hand. 4 : 9 genezing bewerken: weldaad
Luk. 5 : 14 genezing bewijs
Matth. 17 : 18 genezing bezeten maanzieke
Hand. 4 : 30 genezing bidden om -
Ex. 21 : 19 genezing bijdragen aan -
Opb. 22 : 2 genezing bladeren tot -
Matth. 12 : 22 genezing blinde en stomme bezetene
1 Kon. 13 : 6 genezing bovennatuurlijke -
Jer. 15 : 18 genezing die laat wachten
Luk. 18 42 genezing door geloof
Matth. 8 : 13 genezing door geloof in Jezus' macht tot gezondmaking
Mark. 10 : 52 genezing door geloof van de lijder
Hand. 4 : 30 genezing door God
Mark. 5 : 25 v genezing door Jezus
Matth. 21 : 14 genezing door Jezus verricht
Matth. 8 : 17 genezing door Jezus: anders dan nu: het ging om vervulling
Matth. 8 : 3 v genezing door Jezus: reiniging melaatse
Mark. 1 : 31 genezing door Jezus: schoonmoeder van Simon en Andreas: van koorts
Mark. 10 : 46 v genezing door Jezus: van de blinde Bartimeus
Jes. 53 : 5 genezing door Zijn striemen
Jes. 19 : 22 genezing en bekering
Hand. 3 : 6 - 7 genezing en geloof: dit geval geen sprake van geloof bij de lijder
Mark. 16 : 18 genezing en handoplegging
Hand. 9 : 12 genezing en handoplegging
Jer. 33 : 6 genezing gave Gods
Hand. 28 : 8 genezing gave van - bij Paulus
Num. 12 : 13 genezing gebed om -
Jes. 38 : 9 genezing gebeds-: Hizkia's genezing
Jer. 14 : 19 genezing geen -
2 Kon. 13 : 14 genezing geen - van Elisa
Spr. 15 : 4 genezing geestelijke -
Spr. 12 : 18 genezing geestelijke -: door woorden
Jer. 6 : 14 genezing geestelijke en zedelijke – verzuimd
Matth. 9 : 28 genezing geloof voor –: geloven dat Jezus kan genezen
Hand. 8 : 7 genezing genezingen door de dienst van Filippus
Luk. 4 : 23 genezing genezingen in Kapernaüm
Hand. 5 : 16 genezing gerucht van -en deed mensen komen uit de omtrek van Jeruzalem
Hand. 4 : 14 genezing geval van –
Hand. 4 : 16 genezing geval van –: algemeen bekend in Jeruzalem
Hand. 8 : 8 genezing gevolg: blijdschap
Hand. 9 : 17 genezing gezichtsvermogen
Matth. 10 : 8 genezing gratis genezingsdienst
Joh. 9 : 6 genezing handeling: zich wassen in de vijver Siloam
2 Kon. 5 : 10 genezing handelingen tot -: geval
Hand. 28 : 8 genezing handoplegging bij -
Hand. 3 : 7 genezing hier niet tijdens genezingssamenkomst
Jes. 35 : 5 genezing in de toekomst
Luk. 9 : 2 genezing in kader van Gods Koninkrijk
Luk. 4 : 38 genezing Jezus verzoeken iemand te genezen, te helpen
Hand. 3 : 7 genezing kennelijk tijdens de oprichting van de kreupele
Hand. 3 : 6 - 7 genezing kreupele
Spr. 17 : 22 genezing mentale factor
Mark. 5 : 29 genezing merken aan het lichaam
Mark. 8 : 22 v genezing methode: hier meer dan aanraking
Jes. 38 : 21 genezing middel door Jesaja voorgeschreven
Joh. 9 : 6 genezing middelen: slijk op de ogen
Jes. 6 : 10 genezing na bekering
2 Kon. 20 : 7 genezing na gebed en geneesmiddel
Hand. 28 : 8 genezing na handoplegging
Luk. 9 : 11 genezing nodig hebben
Joh. 5 : 9 genezing ogenblikkelijke
Matth. 20 : 34 genezing ogenblikkelijke -: geval:
Luk. 5 : 13 genezing ogenblikkelijke -: geval: melaatsheid
Hand. 9 : 34 genezing ogenblikkelijke -: geval: verlamde
Luk. 4 : 39 genezing ogenblikkelijke -: geval: zware koorts
Mal. 4 : 2 genezing onder Christus' vleugels
Luk. 8 : 44 genezing onmiddelijke -: bloedvloeïing
Matth. 15 : 28 genezing op afstand: bezeten meisje
Hand. 28 : 8 genezing op gebed
Gen. 21 : 17 genezing op gebed van Abraham
Luk. 7 : 9 - 10 genezing op geloof
Hand. 14 : 9 genezing op geloof van de lijder
Joh. 9 : 14 genezing op sabbat
Matth. 21 : 14 genezing plaats: tempel
Hand. 9 : 18 genezing plotselinge -
Matth. 8 : 17 genezing profetie aangaande -en door Jezus
Jak. 5 : 15 genezing rol oudsten en God
Jer. 6 : 14 genezing slechte -
Jes. 58 : 8 genezing snelheid van -
Mark. 1 : 42 genezing snelle -
Luk. 11 : 14 genezing spraakvermogen hersteld
Luk. 5 : 14 genezing te verzwijgen
Joh. 9 : 16 genezing teken
Hand. 8 : 7 genezing teken
Hand. 4 : 22 genezing teken van -
Joh. 6 : 2 genezing tekenen: door Jezus verricht
Jer. 8 : 15 genezing tijd van –
Jer. 14 : 19 genezing tijd van –: hiernaar wachten
Mark. 10 : 46 - 52 genezing van blindheid
Opb. 22 : 2 genezing van de naties
Joh. 9 : 32 genezing van een blindgeborene: ongekend
Mark. 2 : 11 genezing van een verlamde
Luk. 6 : 10 genezing van een verschrompelde hand
Matth. 8 : 15 genezing van koorts
Mark. 1 : 40 v genezing van melaatse
Richt. 13 : 3 genezing van onvruchtbaarheid
Ex. 23 : 25 genezing van ziekte: door God te dienen
Luk. 8 : 2 genezing van ziekten, boze geesten
2 Kon. 5 : 11 genezing veelgebruikte praktijk
Matth. 19 : 2 genezing verricht door Jezus aan vele menigten
Luk. 9 : 6 genezing verrichten van -en
Matth. 12 : 13 genezing verschrompelde hand
Mark. 3 : 5 genezing verschrompelde hand
Luk. 13 : 32 genezing volbrengen: door Jezus
Matth. 14 : 36 genezing volkomen –
Matth. 14 : 36 genezing voor allen: die de zoom van Jezus’ kleed aanraakten
2 Kon. 20 : 8 genezing voorteken van -
Jes. 58 : 9 genezing voorwaarde: goeddoen aan anderen
Jer. 8 : 15 genezing vs. verschrikking
Jer. 8 : 15 genezing wachten naar tijd van genezing
Luk. 1 : 64 genezing wonder
Hand. 14 : 10 genezing wonder-
Matth. 20 : 30 v genezing wonder- van twee blinden
Luk. 5 : 26 genezing wonder-: reactie: ontzetting
Luk. 5 : 26 genezing wonder-: reactie: vrees
Hand. 3 : 6 - 7 genezing wonderbaarlijke -
Opb. 13 : 3 genezing wonderbaarlijke -
Hand. 5 : 15 genezing wonderbare – door de handen van Petrus
Matth. 11 : 2 v genezing wonderen van -
2 Kon. 5 : 3 genezing zekerheid van -
genezing zie ook Heelmeester
Luk. 6 : 18 genezing zoeken
Hos. 5 : 13 genezing zoeken bij het verkeerde adres
Luk. 4 : 38 v genezing zware koorts
Hand. 9 : 40 genezingsdienst zonder publiek (toepassing)
Pred. 2 : 24 genieten door God gewild
Deut. 14 : 26 genieten geboden hier
Pred. 7 : 14 genieten geniet het goede in dagen van voorspoed
Pred. 9 : 9 genieten geniet het leven met je vrouw
Pred. 9 : 7 genieten geniet van het leven
1 Tim. 6 : 17 genieten God geeft ons alles om te -
Pred. 5 : 17 v genieten mag
Rom. 15 : 24 genieten van gelovigen: door Paulus
2 Tim. 2 : 6 genieten van vruchten
Deut. 20 : 6 genieten vrucht van de wijngaard
Pred. 2 : 24 genieten zijn ziel het goede doen genieten
Spr. 15 : 15 genieten
Luk. 8 : 14 genieting Christus over -
Hebr. 11 : 25 genieting tijdelijke - van de zonde
Luk. 8 : 14 genieting van het leven: gevaar van
Tit. 3 : 3 genieting verslaafd aan allerlei -
Matth. 14 : 34 Gennézareth
Jes. 10 : 7 genocide door de Assyriërs
Hab. 2 : 10 genocide uitroeiing van een volk
Esth. 3 : 8 genocide van de Joden aangeraden door Haman
Esth. 3 : 6 genocide voornemen tot -
genocide zie Volkerenmoord
Ex. 1 : 11 genocide
Esth. 3 : 13 genocide
Pred. 5 : 9 genoeg geen - krijgen van geld
Joh. 14 : 8 genoeg het is ons genoeg
2 Cor. 12 : 9 genoeg Jezus' genade is -
Mark. 15 : 15 genoegen de menigte een - doen
Luk. 12 : 19 genoegen genoegens van de wereld
Mark. 15 : 15 genoegen iemand een - willen doen
2 Tim. 3 : 4 genot liefhebbers van -, meer dan van God
Jud : 12 genot zucht -
2 Pe 2 : 13 genot zwelgpartij overdag een - achten
Jak. 5 : 5 genotzucht in - leven
1 Tim. 5 : 6 genotzucht leven in -
Spr. 23 : 20 genotzucht
Jes. 56 : 12 genotzucht
Rom. 16 : 18 genotzucht
Filip. 3 : 19 genotzucht
Matth. 22 : 17 geoorloofd of iets - is
Hand. 21 : 37 geoorloofd vraag van Paulus om iets – is
Luk. 20 22 geoorloofd
Hand. 17 : 5 gepeupel boze mannen van het –
Ex. 30 : 13 gera twintig –
Mark. 5 : 1 Gerasenen land van de –
Luk. 8 : 37 Gerasenen streek der -
Deut. 25 : 15 gerecht gerechte weegsteen, efa
Ex. 23 : 7 gerechtige zult gij niet doden
Amos 5 : 22 gerechtigheid - beter dan offer, lied enz.
Job 27 : 5 gerechtigheid aan zijn - vasthouden
Jes. 59 : 17 gerechtigheid aantrekken: door God: als een pantser
Jes. 59 : 9 gerechtigheid achterhaalt ons niet
Jes. 48 : 18 gerechtigheid als de golven der zee: dankzij gehoorzaamheid aan Gods geboden
Jes. 62 : 1 gerechtigheid als een glans voortkomend
Ps. 132 : 8 gerechtigheid bekleden met
Opb. 19 : 8 gerechtigheid bekleed met -en
Spr. 13 : 6 gerechtigheid bewaart de oprechte van weg
Ef. 6 : 14 gerechtigheid borstharnas van de -
Jer. 22 : 15 gerechtigheid brengt welvaart
Rom. 10 : 4 gerechtigheid bron van -: Jezus
1 Cor. 1 : 30 gerechtigheid Christus is ons – van Godswege geworden
Rom. 5 : 18 gerechtigheid Christus’ –
1 Kon. 15 : 5 gerechtigheid Davids -
Ps. 98 : 2 v gerechtigheid de HEERE heeft zijn - geopenbaard voor de ogen der heidenen
Jes. 61 : 10 gerechtigheid de mantel der - omgedaan
Rom. 10 : 5 gerechtigheid die op grond van de wet is
2 Cor. 11 : 15 gerechtigheid dienaars van de -: valse dienaars
Gen. 18 : 19 gerechtigheid doen
2 Sam. 8 : 15 gerechtigheid doen
Ez. 18 : 21 gerechtigheid doen
Opb. 22 : 11 gerechtigheid doen
Spr. 21 : 3 gerechtigheid doen is beter dan offer
Jer. 51 : 10 gerechtigheid doen komen: God heeft onze -en naar voren gebracht
Jes. 61 : 11 gerechtigheid doen uitspruiten: door God
Matth. 6 : 1 gerechtigheid doen voor de ogen van de mensen: pas ervoor op
Ez. 18 : 27 gerechtigheid doen, na bekering
1Jo 3 : 7 gerechtigheid doen: die is rechtvaardig
1Jo 2 : 29 gerechtigheid doen: die is uit God geboren
1 Kron. 18 : 14 gerechtigheid doen: door David: aan zijn volk
Jes. 58 : 2 gerechtigheid doen: door Israël
Ez. 18 : 5 gerechtigheid doen: door voorbeelden toegelicht
Jer. 9 : 24 gerechtigheid doen: lust voor God
Ps. 106 : 3 gerechtigheid doen: maakt gelukkig
1Jo 3 : 10 gerechtigheid doen: niet -: dan is die mens niet uit God zijn
Gen. 18 : 19 gerechtigheid doen: opdracht
Jes. 56 : 1 gerechtigheid doet –
Ez. 33 : 16 gerechtigheid doet leven
Ez. 33 : 19 gerechtigheid doet leven
Jer. 22 : 3 gerechtigheid doet recht en -
Jes. 32 : 17 gerechtigheid door - komt gerustheid en zekerheid
Jes. 54 : 14 gerechtigheid door - wordt Israël bevestigd
Filip. 1 : 11 gerechtigheid door Jezus Christus zijnde
Spr. 8 : 15 gerechtigheid door wijsheid
Ps. 106 : 30 gerechtigheid een daad rekenen tot gerechtigheid: door God: aan Pinehas
Ps. 112 : 3 gerechtigheid eeuwige - van hen die God vrezen
Dan. 9 : 24 gerechtigheid eeuwige – aanbrengen: door God: aan Israël
Rom. 10 : 3 gerechtigheid eigen - trachten op te richten
Luk. 18 9 gerechtigheid eigen-
Jes. 61 : 3 gerechtigheid eikebomen der –
Jes. 26 : 10 gerechtigheid en genade
Ps. 89 : 15 gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid van Gods troon
Ps. 33 : 5 gerechtigheid en gericht: God heeft ze lieft
Hebr. 12 : 10 - 11 gerechtigheid en heiligheid
Luk. 1 : 75 gerechtigheid en heiligheid: in deze God dienen
Rom. 10 : 5 gerechtigheid en leven
Spr. 12 : 28 gerechtigheid en leven: in het pad der - is het leven
Ps. 112 : 9 gerechtigheid en vrijgevigheid: schijn bijeen te horen
Spr. 12 : 17 gerechtigheid en waarheid
Matth. 6 : 1 - 2 gerechtigheid en weldadigheid
Hebr. 11 : 7 gerechtigheid erfgenaam van de - die naar het geloof is
Rom. 5 : 17 gerechtigheid gave
Rom. 6 : 16 gerechtigheid gehoorzaamheid tot –
Rom. 4 : 5 gerechtigheid geloof gerekend tot -
Rom. 10 : 10 gerechtigheid geloven tot -: met het hart
Jes. 59 : 9 gerechtigheid gemis van -
Ez. 3 : 20 gerechtigheid gerechtigheden gedenken: door God
Opb. 19 : 8 gerechtigheid gerechtigheden: rechtvaardige daden
Ps. 103 : 6 gerechtigheid gericht: - en g
Ez. 18 : 19 gerechtigheid gevoel van -: soms anders dan dat van God: geval
Ps. 103 : 6 gerechtigheid God doet - en gerichten alle onderdrukten
Ps. 33 : 5 gerechtigheid God heeft - lief
Ps. 45 : 8 gerechtigheid God heeft - lief
Ps. 4 : 2 gerechtigheid God van mijn -
Dan. 9 : 7 gerechtigheid God: bij U is de gerechtigheid
Ps. 97 : 2 gerechtigheid Gods -
Ps. 111 : 3 gerechtigheid Gods - bestaat in eeuwigheid
Ps. 103 : 10 v gerechtigheid Gods - en goedertierenheid
Ps. 119 : 142 gerechtigheid Gods - is - in eeuwigheid
Ps. 103 : 16 gerechtigheid Gods - is aan kindskinderen
Ps. 71 : 19 gerechtigheid Gods - is tot in de hoogte
Rom. 10 : 3 gerechtigheid Gods - niet kennen
Ps. 71 : 24 gerechtigheid Gods - uitspreken de ganse dag
Ps. 97 : 6 gerechtigheid Gods - verkondigd door de hemelen
Ps. 71 : 16 gerechtigheid Gods - vermelden
Rom. 10 : 3 gerechtigheid Gods - versus eigen -
2 Cor. 9 : 9 gerechtigheid Gods -: blijkt uit het geven aan armen
Micha 7 : 9 gerechtigheid Gods -: daaraan zien
Ps. 69 : 28 gerechtigheid Gods -: laat hen niet komen tot uw -
Ps. 71 : 15 gerechtigheid Gods -: mijn mond zal Uw - vertellen
Ps. 71 : 2 gerechtigheid Gods -: red mij door Uw gerechtigheid
Matth. 6 : 33 gerechtigheid Gods -: zoeken eerst
Micha 6 : 4 gerechtigheid Gods -en kennen
Rom. 3 : 5 gerechtigheid Gods – bevestigd door onze ongerechtigheid
Jes. 51 : 5 gerechtigheid Gods – is nabij
Jes. 56 : 1 gerechtigheid Gods – is nabij om geopenbaard te worden
Jes. 59 : 16 gerechtigheid Gods – ondersteunde Hem
Jes. 51 : 8 gerechtigheid Gods – zal in eeuwigheid zijn
Jes. 51 : 6 gerechtigheid Gods – zal niet verbroken worden
Rom. 3 : 25 v gerechtigheid Gods –: betoning ervan
Jes. 46 : 13 gerechtigheid Gods –: Hij brengt ze nabij
Rom. 10 : 3 gerechtigheid Gods –: zich daaraan niet onderwerpen
Deut. 24 : 13 gerechtigheid het zal u - zijn voor Gods aangezicht
Matth. 5 : 6 gerechtigheid hongeren en dorsten naar de –
Ps. 65 : 6 gerechtigheid in - zult U ons vreselijke dingen antwoorden
Jer. 4 : 2 gerechtigheid in – zweren
Filip. 3 : 6 gerechtigheid in [de] wet: die van Saulus (Paulus): onberispelijk
Jes. 45 : 24 gerechtigheid in Jahweh zijn -en: dat zal men erkennen
1 Tim. 6 : 11 gerechtigheid jaag naar
2 Tim. 2 : 22 gerechtigheid jaag naar -
Rom. 9 : 30 gerechtigheid jagen naar -
Jes. 51 : 7 gerechtigheid kennen
Hebr. 7 : 2 gerechtigheid koning der –
2 Tim. 4 : 8 gerechtigheid kroon van de -: voor Paulus weggelegd
Joel 2 : 23 gerechtigheid leraar der - : Christus
Jes. 26 : 9 gerechtigheid leren: door gericht
Jes. 26 : 10 gerechtigheid leren: niet door genadebetoon
Rom. 8 : 10 gerechtigheid leven vanwege de – is onze geest of de Geest
1 Pe 2 : 24 gerechtigheid leven voor de -
1 Pe 3 : 14 gerechtigheid lijden ter wille van de -
Spr. 16 : 13 gerechtigheid lippen der -
Spr. 8 : 18 gerechtigheid loon der wijsheid
Spr. 11 : 4 gerechtigheid meerder dan bezit
Matth. 5 : 20 v gerechtigheid meerder dan die van de schriftgeleerden en farizeeën
Jes. 5 : 23 gerechtigheid miskennen, afwenden
Hebr. 11 : 7 gerechtigheid naar het geloof
Spr. 15 : 9 gerechtigheid najagen
Jes. 51 : 1 gerechtigheid najagen
Deut. 16 : 20 gerechtigheid najagen: in de rechtspraak
Gal. 2 : 21 gerechtigheid niet door wet
Hebr. 11 : 33 gerechtigheid oefenen: door het geloof
Ps. 4 : 6 gerechtigheid offert offeranden der -
Amos 6 : 12 gerechtigheid on-: geoordeeld
Jes. 26 : 21 gerechtigheid on-: geval: doodslag
2 Tim. 3 : 16 gerechtigheid onderwijzen in de -
Jer. 23 : 6 gerechtigheid onze - is God, door Jezus Christus
Jer. 33 : 16 gerechtigheid onze - is JHWH door Christus
Ps. 37 : 6 gerechtigheid onze - voortkomend als het licht: dankzij God
Jes. 64 : 6 gerechtigheid onze -en als een wegwerpelijk kleed
Opb. 19 : 11 gerechtigheid oorlog voeren in -: door Jezus
Jer. 33 : 15 gerechtigheid op aarde doen: door de Spruit der gerechtigheid
Gal. 3 : 21 gerechtigheid op grond van de wet: kan niet
Rom. 9 : 30 gerechtigheid op grond van geloof
Rom. 10 : 6 v gerechtigheid op grond van geloof
Rom. 9 : 32 gerechtigheid op grond van werken: daarnaar jaagde Israël
Joh. 16 : 8 gerechtigheid overtuigen van -
Joh. 16 : 10 gerechtigheid overtuigen: van gerechtigheid: omdat Ik naar de Vader heenga
2 Tim. 3 : 16 gerechtigheid praktische -: daarin onderwijzen: door de Schrift
Ez. 18 : 19 gerechtigheid praktische –
2 Pe 2 : 5 gerechtigheid prediker van de –: Noach
Jes. 58 : 2 gerechtigheid rechten der –: God ernaar vragen
Spr. 23 : 24 gerechtigheid reden tot vreugde
Spr. 11 : 6 gerechtigheid redt de vromen
Spr. 11 : 4 gerechtigheid redt van de dood
Hos. 10 : 12 gerechtigheid regenen - , door God
Jes. 59 : 4 gerechtigheid roepen voor de –
Rom. 6 : 18 gerechtigheid slaaf van de - ben ik geworden
Rom. 3 : 5 gerechtigheid sluit waarachtigheid in
Deut. 14 : 29 gerechtigheid sociale: voorbeeld
Ps. 58 : 2 gerechtigheid spreken
Jes. 45 : 19 gerechtigheid spreken: door God
Jer. 33 : 15 gerechtigheid Spruit der gerechtigheid
Jes. 59 : 14 gerechtigheid staat van verre
Jes. 28 : 17 gerechtigheid stellen naar het paslood
Spr. 11 : 19 gerechtigheid ten leven
Rom. 4 : 3 gerechtigheid toegerekend: uit geloof
Gal. 5 : 5 gerechtigheid toekomstige -
Jes. 45 : 8 gerechtigheid toenemend
Rom. 4 : 6 - 8 gerechtigheid toerekenen
Rom. 4 : 11 gerechtigheid toerekenen
Rom. 4 : 22 gerechtigheid toerekenen: aan Abraham
Rom. 4 : 24 gerechtigheid toerekenen: aan ons
Rom. 4 : 23 v gerechtigheid toerekening aan de gelovigen
Ps. 106 : 29 gerechtigheid tot - rekenen
Rom. 5 : 21 gerechtigheid tot het eeuwige leven
Jes. 54 : 17 gerechtigheid uit God zijnde
Filip. 3 : 9 gerechtigheid uit God, gegrond op geloof
Deut. 6 : 25 gerechtigheid uit werken der wet
Filip. 3 : 9 gerechtigheid uit wet
Jes. 58 : 8 gerechtigheid uw – zal voor uw aangezicht heengaan
Opb. 19 : 8 gerechtigheid van de heiligen
Ps. 112 : 9 gerechtigheid van de oprechte bestaat in eeuwigheid
Rom. 3 : 21 gerechtigheid van God: door geloof in Jezus Christus
Rom. 3 : 22 gerechtigheid van God: door geloof in Jezus Christus
Rom. 1 : 17 gerechtigheid van God: geopenbaard in het evangelie
Rom. 3 : 21 gerechtigheid van God: geopenbaard: buiten de wet om
Rom. 3 : 21 gerechtigheid van God: op grond geloof: getuigd door wet en profeten
Rom. 3 : 22 gerechtigheid van God: tot alle gelovigen
2 Cor. 5 : 21 gerechtigheid van God: wij zijn dit geworden: in Christus
Ps. 119 : 138 gerechtigheid van Gods getuigenissen: bewust geboden door God
Rom. 4 : 11 gerechtigheid van het geloof
Rom. 4 : 16 gerechtigheid van het geloof: opdat het naar genade zou zijn: opdat het zeker zou zijn
Ez. 18 : 20 gerechtigheid van iemand zal op hem zijn
2 Pe 1 : 1 gerechtigheid van Jezus Christus
Rom. 9 : 30 gerechtigheid verkrijgen: door de volken
Hos. 12 : 9 gerechtigheid vermeende -
Deut. 9 : 4 , 6 gerechtigheid vermeende eigen-
Jes. 46 : 12 gerechtigheid verre van de – zijn
Spr. 2 : 9 gerechtigheid verstaan
Spr. 13 : 6 gerechtigheid versus goddeloosheid
Spr. 16 : 12 gerechtigheid versus goddeloosheid
2 Cor. 6 : 14 gerechtigheid versus wetteloosheid
Hebr. 1 : 9 gerechtigheid versus wetteloosheid
Matth. 5 : 10 gerechtigheid vervolgd worden terwille van de –
Matth. 3 : 15 gerechtigheid vervullen
Hand. 13 : 10 gerechtigheid vijand van alle -
Spr. 14 : 34 gerechtigheid volk: - verhoogt een volk
Deut. 24 : 13 gerechtigheid voorbeeld van praktische -
Joh. 7 : 18 gerechtigheid voorwaarde
Hebr. 12 : 11 gerechtigheid vrucht van -
Jak. 3 : 18 gerechtigheid vrucht van de -
Filip. 1 : 11 gerechtigheid vrucht van de -, door Jezus Christus
Ef. 5 : 9 gerechtigheid vrucht van het licht
2 Cor. 9 : 10 gerechtigheid vruchten van -
Spr. 16 : 8 gerechtigheid waardevoller dan veel inkomsten
Jes. 5 : 7 gerechtigheid wachten naar -: door God
Jes. 33 : 15 gerechtigheid wandelen in -en
Ef. 4 : 24 gerechtigheid ware - : geschapen in ware -
Spr. 8 : 20 gerechtigheid weg der -: de wijsheid doet daarop wandelen
Spr. 16 : 31 gerechtigheid weg der -: op deze weg wordt de sierlijke kroon der grijsheid gevonden
2 Pe 2 : 21 gerechtigheid weg van de - kennen
Jes. 32 : 17 gerechtigheid werk der - zal vrede zijn
Hand. 10 : 35 gerechtigheid werken
Ps. 15 : 2 gerechtigheid werken
Hand. 10 : 34 gerechtigheid werken: is aangenaam voor God
Rom. 6 : 13 gerechtigheid werktuigen van de –: onze leden daarvoor geven
Rom. 9 : 31 gerechtigheid wet van -
Jer. 31 : 23 gerechtigheid woning der –: tempel
2 Pe 3 : 13 gerechtigheid woont in de nieuwe hemelen en op de nieuwe aarde
Jes. 45 : 23 gerechtigheid woord der – is uit de mond van God uitgegaan
Hebr. 5 : 13 gerechtigheid woord van de -
Spr. 11 : 18 gerechtigheid zaaien
Hos. 10 : 12 gerechtigheid zaaien tot -
Jer. 22 : 4 gerechtigheid zegen door -
Ez. 3 : 20 gerechtigheid zich afkeren van zijn –
Ez. 18 : 24 gerechtigheid zich afkeren van zijn –
Jes. 62 : 2 gerechtigheid zien
Dan. 4 : 27 gerechtigheid zonden afbreken door -den te doen
Matth. 22 : 4 gereed alles is gereed
Matth. 22 : 8 gereed alles is gereed
Ex. 19 : 15 gereed weest – tegen de derde dag
Jes. 32 : 7 gereedschap kwaad middel hier
2 Kron. 29 : 19 gereedschap wegwerpen: door goddeloze koning Achaz
Spr. 18 : 5 gericht aanneming des persoons in het -
Jes. 30 : 18 gericht De HEERE is een God van het gericht
Gen. 18 : 19 gericht doen
Ez. 5 : 12 gericht drie soorten –
Ps. 89 : 15 gericht en gerechtigheid zijn de vastigheid van Gods troon
Ps. 33 : 5 gericht en gerechtigheid: God heeft ze lief
Dan. 9 : 14 gericht erkenning van Gods rechtvaardigheid in -
Lev. 19 : 15 gericht geen onrecht doen in het -
Lev. 19 : 35 gericht geen onrecht doen in het -
Dan. 7 : 22 gericht gegeven aan de heiligen van de hoge
Dan. 7 : 22 gericht gegeven aan de heiligen van de Hoogste
Ez. 5 : 15 gericht gerichten oefenen door God: over Jeruzalem
Ez. 5 : 8 , 10 gericht gerichten oefenen: door God: in Jeruzalem
Ps. 33 : 5 gericht God heeft - lief
Ps. 97 : 2 gericht Gods -
Jes. 26 : 9 gericht Gods - op de aarde
Ps. 143 : 2 gericht Gods -: ga niet in het - met uw knecht
Ps. 119 : 75 gericht Gods -en zijn gerechtigheid: ik weet dat
Jer. 16 : 4 gericht Gods -en: zwaard, honger, wilde dieren
Jes. 30 : 18 gericht Gods des -s is Jahweh
Dan. 4 : 37 gericht Gods paden zijn alle -en
Ez. 14 : 21 gericht Gods vier boze -en
Deut. 32 : 4 gericht Gods wegen, alle zijn zij -en
Ex. 7 : 4 gericht grote -en: Israël uitvoeren door God door grote -en
Micha 3 : 9 gericht gruwel hebben van het -
2 Kron. 19 : 6 gericht houden
Jes. 54 : 17 gericht in het – opstaan tegen Israël
Jes. 53 : 8 gericht Jezus uit het - weggenomen
Job 14 : 3 gericht mens komt in het -
Jer. 42 : 17 gericht middelen: zwaard, honger, pestilentie
Jer. 42 : 22 gericht middelen: zwaard, honger, pestilentie
Ex. 12 : 12 gericht oefenen
Ps. 106 : 30 gericht oefenen: door Pinehas
Ps. 94 : 21 gericht onschuldig bloed verdoemen
Ps. 109 : 7 gericht schuldig verklaard worden in -
Jes. 28 : 17 gericht stellen naar het richtsnoer
2 Sam. 15 : 2 gericht ten -e komen bij Absalom
Jes. 41 : 1 gericht ten -e naderen: door de volken en God
2 Kron. 19 : 8 gericht van de HEER: rechtspleging in overeenstemming met God
Matth. 5 : 21 v gericht vervallen aan het –
2 Kron. 19 : 6 gericht zaak van het -
Dan. 7 : 10 gericht zette zich
Jes. 59 : 4 gericht zich voor de waarheid in het – zich begeven
gericht zie oordeel
1 Tim. 5 : 24 gericht zonden worden openbaar in het gericht van God
Hos. 7 : 10 gericht zonder getuigen tegen de dader
Jes. 54 : 17 gericht
Dan. 7 : 26 gericht
Filip. 2 : 2 gerichtheid dezelfde - hebben
Matth. 5 : 19 gering -ste genoemd worden
Matth. 5 : 19 gering -ste in het koninkrijk der hemelen
Jak. 1 : 9 gering broeder: -e broeder
Matth. 2 : 6 gering geringste onder de vorsten van Juda
Jer. 50 : 45 gering geringste van de troep zal Babel neertrekken
Luk. 9 : 48 gering geringste zijn
1 Kon. 20 : 20 gering God doet overwinnen door kleine kracht: gering aantal
Richt. 7 : 7 gering in getal: troep van Gideon
Jak. 1 : 9 gering laat de -e broeder roemen in zijn hoogheid
Spr. 12 : 9 gering zichzelf - achten
Job 39 : 37 gering zichzelf - achten tegenover God: door Job
Dan. 4 : 17 geringe God maakt het geringe groot
Richt. 6 : 15 geringe God verkiest de geringe
1 Sam. 9 : 21 geringe God verkiest het -
Lev. 19 : 15 geringe niet voortrekken
Ps. 113 : 7 geringe oprichten uit het stof:: door God
Ex. 23 : 3 geringe voortrekken in zijn rechtsgeding: niet doen
Ps. 49 : 3 geringe
Deut. 26 : 5 geringheid besef - bewaren
Luk. 1 : 48 geringheid iemands - aanzien: door God
Luk. 1 : 48 geringheid Maria
Jak. 1 : 9 geringheid roemen in zijn -
Jes. 40 : 15 , 17 geringheid van de volkeren
Luk. 7 : 28 geringste in het koninkrijk van God
Deut. 27 : 10 Gerizim berg -
Deut. 11 : 29 Gerizim berg: daar zegen uitspreken
Richt. 9 : 7 Gerizim Jotham op de berg –
Joh. 4 : 20 Gerizim
Esth. 4 : 1 geroep groot en bitter - van Mordechai
Hebr. 5 : 7 geroep Jezus´ -
Ez. 1 : 24 geroep stem van een –
Hebr. 5 : 7 geroep sterk – en tranen
Gen. 18 : 20 geroep zedelijk - over steden
Rom. 1 : 7 geroepen heiligen
Matth. 22 : 14 geroepene en uitverkorene
Opb. 17 : 14 geroepene gelovige is een -
Jud : 1 geroepene gelovigen zijn -n
1 Cor. 1 : 24 geroepene heiligen zijn -n
Rom. 9 : 24 geroepene uit Joden en uit de volken zijn mensen door God geroepen
Rom. 1 : 6 geroepene van Christus Jezus
Rom. 1 : 5 geroepene van Jezus Christus
Matth. 22 : 14 geroepene velen zijn -n
Num. 1 : 16 geroepene
Hebr. 9 : 15 geroepene
Ex. 18 : 3 Gersom
Num. 3 : 17 Gerson zonen van –
Num. 3 : 22 Gersonieten getal der –
Opb. 6 : 6 gerst rantsoen –
Richt. 7 : 13 gerstebrood geroost –
Joh. 6 : 9 gerstebrood
Ruth 2 : 21 gerstenoogst en tarwenoogst
Matth. 4 : 24 gerucht aangaande Jezus
Jer. 49 : 23 gerucht boos –
Hand. 11 : 22 gerucht geval: over de discipelen in Antiochië
Spr. 15 : 30 gerucht goed -: maakt het gebeente vet
Jer. 6 : 24 gerucht horen
Deut. 13 : 12 gerucht kwaad -
Luk. 16 : 2 gerucht kwaad -
2 Cor. 6 : 8 gerucht kwaad - en goed -
Esth. 2 : 23 gerucht kwaad - onderzoeken
Spr. 10 : 18 gerucht kwaad - voortbrengen: die is een zot
1 Sam. 2 : 23 gerucht kwaad -: geval
Gen. 37 : 2 gerucht kwaad -: melden: door Jozef
Num. 14 : 37 gerucht kwaad –
Num. 13 : 32 gerucht kwaad – aangaande het beloofde land
Ez. 7 : 26 gerucht op – zal er wezen
Joz. 9 : 24 gerucht over Israël bij de Gibeonieten
Luk. 4 : 37 gerucht over Jezus
Mark. 1 : 28 gerucht over Jezus ging overal uit in de hele omgeving van Galilea
Luk. 7 : 17 gerucht over Jezus verbreidde in heel Judea en in de hele omtrek
Luk. 5 : 15 gerucht over Jezus verbreidde zich des te meer
Mark. 2 : 1 gerucht over Jezus, dat hij in huis was, te Kapernaüm
Num. 13 : 32 gerucht overdrijving in dit kwaad gerucht
Ex. 23 : 1 gerucht vals - : niet opnemen of verbreiden
2 Sam. 13 : 30 gerucht vals -: geval
Hand. 21 : 21 gerucht vals – over Paulus
Matth. 9 : 26 gerucht van de opwekking van het dode meisje ging uit door het hele land
Hand. 28 : 9 gerucht van genezing ging rond en deed andere mensen naar Paulus komen
Jer. 51 : 46 gerucht vreeswekkende -en
Mark. 8 : 26 gerucht willen voorkomen: door Jezus: aangaande hem
Luk. 4 : 23 gerucht
2 Sam. 5 : 24 geruis Gods gang
Job 3 : 26 gerust niet - zijn
Jes. 7 : 4 gerust wees -
Spr. 1 : 33 gerust zijn: van de vreze des kwaads
Jer. 30 : 10 gerust
Jes. 32 : 17 gerustheid door gerechtigheid
Ez. 16 : 49 gerustheid stille –
Jes. 32 : 9 gerustheid valse -
Jer. 7 : 4 gerustheid valse -
Jer. 21 : 13 gerustheid valse -
Matth. 3 : 9 gerustheid valse -
Mark. 16 : 6 geruststellen door een engel
Mark. 6 : 50 geruststellen door Jezus
Matth. 14 : 27 geruststellen door Jezus: de leerlingen in het geteisterde schip
Ex. 33 : 14 geruststellen
1 Tim. 6 : 5 geruzie voortdurend geruzie van mensen: oorzaak: andere leer en woordenstrijd
Jes. 54 : 1 geschal maak –
Jes. 52 : 9 geschal maken
Jer. 25 : 31 geschal tot aan het einde van de aarde
1 Tim. 4 : 4 geschapene al het door God - is goed
1 Cor. 7 : 10 gescheidene blijve ongetrouwd
Ps. 15 : 5 geschenk aannemen tegen de onschuldige
Gen. 43 : 25 geschenk bereiden
2 Kron. 19 : 7 geschenk geschenken de rechtspraak
Dan. 2 : 48 geschenk grote -en
Spr. 15 : 27 geschenk haten: doet leven
Jes. 1 : 23 geschenk liefhebben
1 Kon. 9 : 11 geschenk minachting voor - van Salomo: door Hiram
2 Kron. 32 : 23 geschenk tot God geschenken brengen
2 Sam. 8 : 11 geschenk van anderen den HEERE heiligen
Pred. 7 : 7 geschenk verderft het hart
Ex. 23 : 8 geschenk verdraait een rechtszaak
Jak. 1 : 17 geschenk volmaakt -
Gen. 43 : 11 geschenk voor Jozef
2 Kron. 16 : 2 geschenk
Richt. 6 : 18 geschenk aan God brengen
Jona 3 : 1 geschieden Gods woord geschiedde tot Jona
Matth. 1 : 17 geschiedenis indeling naar Gods plan
Neh. 13 : 18 geschiedenis les van de -
Jes. 41 : 22 geschiedenis lessen van de - ter harte nemen
Luk. 24 : 50 geschiedenis tweeerlei weergave door dezelfde auteur, vgl. Hand 1
Richt. 3 : 1 geschiedenis vergeten: slechte zaak
2 Kron. 12 : 2 geschiedenis verklaren theologisch
Jes. 41 : 22 geschiedenis voor mensen onvoldoende te kennen
Pred. 1 : 11 geschiedenis wordt vergeten
geschiedenis zie ook Verleden
1 Tim. 3 : 2 geschikt om te leren
2 Tim. 2 : 24 geschikt om te onderwijzen
Luk. 9 : 62 geschikt voor het koninkrijk van God
Pred. 4 : 4 geschiktheid van het werk
2 Kron. 19 : 10 geschil allerlei -len
Spr. 18 : 18 geschil beslechten door het lot
Hand. 11 : 2 geschil bezoek aan heidenen
Spr. 18 : 19 geschil blokkeert
Spr. 22 : 10 geschil doen ophouden: spotter uitdrijven
2 Sam. 15 : 2 geschil door koning beslecht
Job 31 : 13 geschil hebben
Spr. 22 : 10 geschil met schande
Job 29 : 16 geschil onderzoeken
geschil zie ook Rechtsgeschil
Luk. 12 : 57 v geschil
Hand. 23 : 9 geschreeuw groot - in de vergadering
Ex. 3 : 7 geschrei door God gehoord, vs 9
Ex. 12 : 30 geschrei groot – in Egypte
Ex. 11 : 6 geschrei groot – in het hele Egypteland
Ps. 61 : 3 geschrei hoor mijn -
Jer. 14 : 12 geschrei Ik zal naar hun – niet horen
Ps. 119 : 169 geschrei mijn - voor Gods aanschijn
Jer. 11 : 14 geschrei opheffen voor het volk
Ps. 106 : 44 geschrei van Israël: door God gehoord
Ex. 3 : 7 geschrei van Israël: gehoord door God
Ex. 3 : 9 geschrei van Israël: gekomen tot God
Joz. 23 : 13 gesel Kanaänieten tot een –
Jes. 28 : 15 gesel overvloeiende -
Hand. 5 : 40 geselen apostelen gegeseld
Hand. 16 : 22 geselen bevel tot – van Paulus en Silas
Mark. 10 : 34 geselen Christus -: voorzegd door hemzelf
Luk. 18 33 geselen Christus zou gegeseld worden
Matth. 10 : 17 geselen discipelen zouden gegeseld worden
Hebr. 12 : 6 geselen door God: zoon
Hand. 22 : 19 geselen door Paulus: gevangen gelovigen
Hand. 22 : 19 geselen door Saul: gevangen gelovigen
Matth. 23 : 34 geselen in synagogen
Matth. 20 : 19 geselen Jezus -
Matth. 27 : 26 geselen Jezus – door Pilatus
Mark. 15 : 15 geselen Jezus gegeseld
Joh. 19 : 1 geselen Jezus gegeseld
Hand. 16 : 23 geselen met vele slagen: Paulus en Silas ondergingen dat
Lev. 19 : 20 geselen straf van geseling
Hebr. 11 : 36 geseling beproeving van -en
Hand. 22 : 24 geseling onder - verhoren
Lev. 19 : 20 geselstraf
Deut. 2 : 14 geslacht 40 jaar
Jes. 23 : 15 geslacht 70 jaren ?
Ef. 3 : 5 geslacht andere -en
Gen. 7 : 1 geslacht begrip
Matth. 1 : 17 geslacht betekenis: bijv. opa, vader, zoon zijn 14 geslachten
Deut. 1 : 35 geslacht betekenis: generatie
Num. 10 : 8 geslacht bij uw -en: een eeuwige inzetting van de zilveren trompetten
Lev. 27 : 3 v geslacht binair: man en vrouw
Luk. 11 : 29 geslacht boos -
Matth. 12 : 45 geslacht boos -, geslacht moreel gekwalificeerd
Jer. 8 : 3 geslacht boos –
Matth. 16 : 4 geslacht boos en overspelig - verlangt een teken
Matth. 12 : 39 geslacht boos en overspelig geslacht
Hand. 17 : 28 geslacht de mens is van Gods –
Ex. 1 : 22 geslacht discriminatie op grond van –
Luk. 11 : 50 geslacht dit -
Luk. 11 : 29 v geslacht dit - = Jezus volksgenoten in die tijd
Luk. 17 : 25 geslacht dit - verwierp Jezus
Luk. 21 32 geslacht dit - zal geenszins voorbijgaan voordat alles is gebeurd
Matth. 11 : 16 geslacht dit –
Matth. 24 : 34 geslacht dit – zal geenszins voorbijgaan
Matth. 23 : 36 geslacht dit –: dit alles zal over dit – komen
Luk. 7 : 31 geslacht dit: begrip
Deut. 32 : 7 geslacht generatie
Ex. 1 : 6 geslacht generatie hier
Jer. 10 : 25 geslacht geslachten der heidenen die Gods naam niet aanroepen
Ps. 146 : 10 geslacht God is van - tot -
Gen. 7 : 1 geslacht in zijn geslacht (generatie) was Noach rechtvaardig
Filip. 2 : 15 geslacht krom en verdraaid -
Jer. 2 : 31 geslacht let op Gods woord!
Luk. 7 : 31 geslacht mensen van dit geslacht
Ps. 48 : 14 geslacht navolgende -
Matth. 17 : 17 geslacht ongelovig en verdraaid
Luk. 9 : 41 geslacht ongelovig en verdraaid geslacht
Mark. 9 : 19 geslacht ongelovig geslacht
Mark. 8 : 38 geslacht overspelig en zondig -
Ef. 3 : 21 geslacht toekomstige -en
1 Kron. 16 : 15 geslacht tot in het duizendste -
Opb. 5 : 9 geslacht uit elk –
1 Pe 2 : 9 geslacht uitverkoren geslacht
Luk. 1 : 50 geslacht van - tot -
Klg. 5 : 19 geslacht van – tot – is Uw troon
Jer. 7 : 29 geslacht van Gods verbolgenheid
Hebr. 3 : 10 geslacht van Israël
Filip. 3 : 5 geslacht van Israël: uit het - van Israël: Paulus
Ps. 95 : 10 geslacht verdriet aan dit -
Deut. 32 : 20 geslacht verkeerd -: Israël
Filip. 2 : 15 geslacht verkeerd en verdorven -
Deut. 32 : 5 geslacht verkeerd en verdraaid -: Israël
Hand. 2 : 40 geslacht verkeerde -: laat u behouden van dit verkeerde -
Jes. 45 : 10 geslacht verschil tussen vader en moeder
Hand. 14 : 16 geslacht voorbije -en
Mark. 13 : 30 geslacht voorbijgaan
Pred. 1 : 4 geslacht wisselingen van -en
Ps. 71 : 18 geslacht
Ef. 2 : 21 geslachten alle: vgl. Ps. 22 slot
Gen. 24 : 16 geslachtsgemeenschap bekennen
Gen. 4 : 17 geslachtsgemeenschap bekennen, vs 25
Jer. 3 : 2 geslachtsgemeenschap beslapen
Gen. 29 : 30 geslachtsgemeenschap ingaan tot een vrouw
Gen. 29 : 23 geslachtsgemeenschap Jakob ging tot Lea in
Gen. 2 : 24 geslachtsgemeenschap tot één vlees zijn
Deut. 25 : 12 geslachtsorgaan aangrijpen tijdens ruzie
Deut. 23 : 1 geslachtsorgaan verminkt -
2 Kron. 31 : 16 geslachtsregister der manspersonen
1 Tim. 1 : 4 geslachtsregister houd af van eindeloze -s
1 Kron. 7 : 5 geslachtsregister in -s gesteld
1 Kron. 9 : 1 geslachtsregister in -s gesteld
Matth. 1 : 1 geslachtsregister van Jezus Christus
2 Kron. 12 : 15 geslachtsregister verhalende de -s
Tit. 3 : 9 geslachtsregister vermijd -s
1 Kron. 5 : 17 geslachtsregister volkstellingen
1 Kron. 1 : 1 v geslachtsregister
Lev. 18 : 29 geslachtszonde doodstraf voor seksuele zonden
Jes. 56 : 4 gesnedene die Gods sabbat houden
Jes. 56 : 3 gesnedene toekomst: de – zegge niet: Ziet, ik ben een dorre boom
Matth. 19 : 12 gesnedene
Jes. 28 : 9 gespeende afgetrokkene van de borsten
Hgl 5 : 15 gestalte als de Libanon
1 Sam. 16 : 7 gestalte grote -: voor God niet belangrijk
Neh. 9 : 4 gestoelte hoog - der Levieten
Col. 2 : 23 gestrengheid tegen het lichaam
Hand. 22 : 3 gestrengheid van de voorvaderlijke wet
Rom. 11 : 22 gestrengheid versus goedertierenheid
2 Sam. 15 : 8 Gesur gelegen in Syrië
Joz. 13 : 13 Gesur
Joz. 13 : 2 Gesuri
Joz. 13 : 13 Gesurieten
Opb. 20 : 8 getal als het zand van de zee
Opb. 13 : 17 getal van een naam
Opb. 13 : 18 getal van het beest
Joz. 13 : 3 Gethiet
Joh. 18 : 1 v Gethsemané Jezus ging die met zijn leerlingen in
Joh. 18 : 26 Gethsemané tuin
Jes. 42 : 13 getier maken: Jhwh zal een groot - maken
Neh. 13 : 13 getrouw achten
Opb. 19 : 11 getrouw Christus is Getrouw
Dan. 6 : 5 getrouw Daniël was –
1 Thess. 5 : 24 getrouw God
Hebr. 10 : 23 getrouw God
1Jo 1 : 9 getrouw God is –
Jes. 49 : 7 getrouw God is – en zal Zijn beloften en voorzeggingen aangaande de Messias vervullen
Spr. 12 : 22 getrouw handelen
Opb. 3 : 14 getrouw Jezus de -e Getuige
Spr. 27 : 6 getrouw terwijl de liefhebber verwondt
Opb. 22 : 6 getrouw woorden van God zijn – en waarachtig
Jes. 54 : 1 getrouwde
Ef. 1 : 1 getrouwe getrouwen in Christus Jezus
Ef. 1 : 1 getrouwe heiligen en getrouwen
Opb. 17 : 14 getrouwe
Ps. 100 : 4 getrouwheid Gods - is van geslacht tot geslacht
Neh. 7 : 2 getrouwheid man van -
2 Kron. 19 : 9 getrouwheid
Deut. 32 : 1 getuige aarde en hemel tot - nemen
Luk. 18 43 getuige al het volk zag het genezingswonder
Hand. 10 : 41 getuige apostelen waren - en uitverkoren door God
Hand. 1 : 8 getuige apostelen zouden Jezus' getuigen zijn
Num. 5 : 12 getuige begrip
Matth. 26 : 65 getuige begrip
Hand. 22 : 15 getuige begrip
1 Tim. 6 : 12 getuige begrip
Deut. 17 : 4 getuige begrip: waarnemer
Spr. 19 : 28 getuige Belials-
Hand. 22 : 15 getuige bij alle mensen zijn: Paulus
Ef. 6 : 21 getuige bron van kennis
Opb. 3 : 14 getuige Christus: de getrouwe en waarachtige
Hebr. 2 : 3 getuige de apostelen waren -n van de boodschap van de Heer Jezus
Luk. 8 : 51 getuige drie -n: Petrus, Johannes en Jacobus
Matth. 26 : 37 getuige drie getuigen
Mark. 5 : 37 getuige drietal -n
Deut. 31 : 19 getuige een lied tot -
Gen. 31 : 48 getuige een steenhoop als - aangewezen
1Jo 5 : 7 getuige eenstemmige -n
Deut. 19 : 15 getuige enig - ongeldig
Jes. 8 : 2 getuige getrouwe -n
Jer. 32 : 10 getuige getuigen van een koopovereenkomst
Hand. 13 : 31 getuige getuigen van Jezus bij het volk
Opb. 17 : 6 getuige getuigen van Jezus: bloedgetuigen hier
Ruth 4 : 10 v getuige geval
Opb. 22 : 8 getuige geval: Johannes
Micha 1 : 2 getuige God - tegen de volken
Jer. 29 : 23 getuige God als -
Rom. 1 : 9 getuige God als -
Filip. 1 : 8 getuige God als -
1 Thess. 2 : 5 getuige God als -
1 Thess. 2 : 5 getuige God als -
1 Thess. 2 : 10 getuige God als -
2 Cor. 1 : 23 getuige God als - aanroepen
Jer. 29 : 23 getuige God als –
Jer. 42 : 5 getuige God als –
Gen. 31 : 50 getuige God zal - zijn tussen mij en u
Jes. 43 : 10 getuige Gods -n: de Israëlieten
Mark. 2 : 12 getuige had nog nooit zoiets gezien
Deut. 4 : 26 getuige hemel en aarde aanroepen tot -n tegen Israël
Job 16 : 18 getuige in de hemel is mijn Getuige (zegt Job)
Num. 35 : 30 getuige in het gericht: meer dan 1 nodig
Jes. 43 : 12 getuige Israëlieten zijn Gods getuigen dat Jahweh God is
Jes. 44 : 8 getuige Israëlieten zijn Gods getuigenis dat Jahweh de enige God is
Hand. 10 : 41 getuige Jezus verscheen na zijn opstanding aan Zijn getuigen
Joh. 1 : 14 getuige Johannes - van Jezus
Spr. 21 : 28 getuige leugenachtig -
Deut. 31 : 19 getuige lied ten - tegen de kinderen Israëls
Joh. 20 : 18 getuige Maria Magdalena: van de ontmoeting met Jezus
Deut. 30 : 19 getuige nemen -n tegen iem.
Deut. 31 : 28 getuige nemen: tegen Israël: de hemel en de aarde: door Mozes
Joz. 22 : 28 getuige niet-menselijke -: altaar hier
Matth. 26 : 65 getuige nodig hebben
Num. 5 : 13 getuige ontbrekend
Matth. 28 : 6 getuige ooggetuige zijn: van het lege graf
Luk. 1 : 2 getuige ooggetuigen
Joz. 24 : 22 getuige over jezelf zijn
Hand. 26 : 16 getuige Paulus bestemd tot -
Hand. 10 : 39 getuige Petrus was - van alles wat Jezus heeft gedaan
Deut. 31 : 19 getuige stellen voor later
Spr. 24 : 28 getuige tegen iem. zijn
Deut. 31 : 26 getuige tegen Israël: wetboek
Opb. 2 : 13 getuige trouwe - van Jezus: antipas
Opb. 1 : 5 getuige trouwe -: Jezus Christus
Mark. 6 : 6 getuige twee -n
Opb. 11 : 3 getuige twee -n
Matth. 26 : 61 getuige twee -n, valse
Luk. 8 : 51 getuige twee -n: de ouders
Opb. 11 : 6 getuige twee -n: macht van Elia en Mozes
Gen. 37 : 9 getuige twee -n: twee dromen die hetzelfde meedelen
2 Cor. 13 : 1 getuige twee of drie -n
1 Tim. 5 : 19 getuige twee of drie -n
Hebr. 10 : 28 getuige twee of drie -n in een strafgericht
1 Kon. 21 : 13 getuige twee of drie geen garantie van waarheid
Matth. 18 : 16 getuige twee of drie getuigen maken een getuigenis vast
Jer. 26 : 20 getuige twee profetische -n: Jeremia en Uria
Spr. 6 : 19 getuige vals
Spr. 19 : 5 getuige vals -
Spr. 19 : 9 getuige vals -
Spr. 14 : 5 getuige vals -: blaast leugens
Deut. 19 : 19 getuige vals -: des doods schuldig
1 Kon. 21 : 10 getuige valse -n
1 Kon. 21 : 13 getuige valse -n
1 Cor. 15 : 15 getuige valse -n: denkbeeldig geval
Matth. 26 : 60 getuige valse -n: vele, tegen Jezus
Ex. 23 : 1 getuige valse –: verbod tegen
Opb. 2 : 13 getuige van Christus: getrouwe -: Antipas
Hand. 7 : 58 getuige van een misdaad
Hand. 2 : 32 getuige van het feit dat Jezus is opgewekt: allen waren getuigen
1 Pe 5 : 1 getuige van het lijden van Christus: Petrus
Hand. 3 : 15 getuige van Jezus: dat Hij levend is geworden
Hand. 22 : 20 getuige van Jezus: Stefanus
Hand. 1 : 22 getuige van Jezus' opstanding
Spr. 12 : 17 getuige van valsheden, vals -
Hand. 26 : 16 getuige van wat je hebt gezien
Hand. 22 : 15 getuige van wat je hebt gezien en gehoord
Matth. 28 : 11 getuige verklaring: door soldaten
Opb. 1 : 19 getuige verslag
Hand. 22 : 15 getuige voor Jezus zijn: Paulus
Spr. 14 : 5 getuige waarachtig -
Spr. 14 : 25 getuige waarachtig -: redt de zielen
1Jo 1 : 3 getuige wat wij gezien en gehoord hebben
Hebr. 12 : 1 getuige wolk van -n
Hand. 11 : 12 getuige zes broeders waren –
1 Thess. 2 : 10 getuige zijn aangaande Paulus
Hand. 1 : 8 getuige zijn door de kracht van de Heilige Geest
Hand. 13 : 30 getuige zijn van Jezus
Luk. 24 48 getuige zijn: de apostelen waren “getuigen van deze dingen”
Luk. 22 71 getuige zijn: door het gehoor: van Jezus' woorden
Spr. 24 : 28 getuige zonder oorzaak zijn
Hand. 10 : 38 getuige
Matth. 5 : 16 getuigen 'door goede werken'
Hand. 14 : 27 getuigen aan de gemeente: door Paulus en Barnabas
Hand. 26 : 5 getuigen aangaande Paulus
Joh. 1 : 42 getuigen Andreas getuigde wat hij gevonden had, vs. 46
Joz. 24 : 27 getuigen begrip
Joh. 3 : 32 getuigen begrip
Joh. 4 : 39 getuigen begrip
Joh. 3 : 32 getuigen begrip: meedelen van wat je gehoord of gezien hebt
Joh. 15 : 27 getuigen begrip: uit ervaring vertellen aan anderen
Joh. 3 : 11 getuigen begrip: wat wij gezien hebben
Joh. 18 : 23 getuigen betekenis: verhalen uit eigen waarneming
2 Cor. 8 : 3 getuigen dat
1Jo 5 : 6 getuigen de Geest getuigt
Hand. 10 : 43 getuigen door alle profeten: van Jezus
Hebr. 2 : 3 getuigen door apostelen: van de leer van de Heer
Luk. 24 : 9 getuigen door de drie vrouwen
Rom. 8 : 16 getuigen door de Geest, met onze geest, dat wij kinderen van God zijn
Matth. 8 : 33 getuigen door de gevluchte herders
Hebr. 10 : 15 getuigen door de Heilige Geest
1 Pe 1 : 11 getuigen door de Heilige Geest zelf
Joh. 5 : 37 getuigen door de Vader: van Christus
3Jo : 12 getuigen door de waarheid
Matth. 11 : 4 getuigen door discipelen van Johannes
Job 15 : 17 getuigen door Elifaz
1Jo 5 : 9 getuigen door God: over Zijn Zoon
Ruth 1 : 21 getuigen door God: tegen iemand
Rom. 2 : 15 getuigen door het geweten: meegtuigen
Joh. 4 : 44 getuigen door Jezus
Joh. 7 : 7 getuigen door Jezus: tegenover de wereld: van haar boze werken
Joh. 19 : 35 getuigen door Johannes
Joh. 1 : 32 getuigen door Johannes de Doper
Rom. 9 : 1 getuigen door mijn geweten, door Heilige geest
Joh. 15 : 27 getuigen door ons en door de Geest
Hand. 26 : 22 getuigen door Paulus
1Jo 5 : 7 getuigen door stoffelijke dingen
Joh. 1 : 15 getuigen door woorden
Jes. 59 : 12 getuigen door zonden: tegen ons
Mark. 9 : 2 getuigen drie -
1Jo 5 : 8 getuigen eenstemmig –
Hand. 23 : 11 getuigen en betuigen
Opb. 1 : 2 getuigen en zien
Joh. 1 : 32 , 34 getuigen en zien: geval
Mark. 5 : 20 getuigen geval
Joh. 4 : 39 getuigen geval
Rom. 10 : 2 getuigen geval
Joh. 20 : 25 getuigen geval: ‘wij hebben de Heer gezien’
2 Cor. 8 : 3 getuigen geval: door Paulus
Col. 4 : 13 getuigen geval: Paulus getuigt van Epafras
Ex. 20 : 16 getuigen gij zult niet vals getuigen tegen uw naaste
Ps. 107 : 22 getuigen Gods werken vertellen
Hand. 22 : 5 getuigen hogepriester kan van mij (Paulus) getuigen
Joh. 1 : 15 getuigen Johannes de Doper getuigde van Jezus
Hebr. 2 : 4 getuigen mee-: door God
Ex. 18 : 8 getuigen Mozes van - tegenover Jethro
Joh. 8 : 18 getuigen omtrent Christus: door de Vader
Joh. 8 : 18 getuigen omtrent Christus: door Hemzelf
Hand. 20 : 26 getuigen omtrent zichzelf
1 Kron. 16 : 8 getuigen onder de volken
1Jo 4 : 14 getuigen op grond van waarneming
Mark. 5 : 19 getuigen opdracht om te – aan familie
Hand. 23 : 11 getuigen opdracht om te blijven -
Joh. 2 : 25 getuigen over iets of iemand spreken bij ervaring met de zaak of persoon
Col. 2 : 14 getuigen schuldbrief getuigde tegen ons
Hand. 4 : 20 getuigen spreken over wat men gehoord en gezien heeft
Col. 2 : 14 getuigen tegen iem.
Mark. 14 : 60 getuigen tegen Jezus
Matth. 27 : 13 getuigen tegen Jezus: veel stof
Job 15 : 6 getuigen tegen zichzelf -: uw lippen getuigen tegen u
3Jo : 6 getuigen tegenover de gemeente
Job 29 : 11 getuigen uit waarneming
1 Kon. 21 : 10 getuigen vals -
Matth. 19 : 18 getuigen vals -: verboden
Luk. 18 : 20 getuigen vals -: verboden
2 Sam. 1 : 9 v getuigen valse -
Joh. 5 : 39 getuigen van Christus -: door de Schriften
Joh. 15 : 26 getuigen van Christus: door de Heilige Geest
Joh. 5 : 37 getuigen van Christus: door de Vader
Hand. 5 : 11 getuigen van de doodstraf
Joh. 2 : 25 getuigen van de mens –
Joh. 18 : 37 getuigen van de waarheid: door Jezus
Luk. 7 : 5 getuigen van een hoofdman dat hij het volk liefhad
Ps. 66 : 16 getuigen van God: wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft
1 Kon. 13 : 9 getuigen van Gods spreken
1Jo 1 : 2 getuigen van het eeuwige leven
Joh. 18 : 23 getuigen van het verkeerde
Joh. 5 : 31 v getuigen van iem.
3Jo : 12 getuigen van iem.
3Jo : 3 getuigen van iem. waarheid
Joh. 3 : 26 getuigen van iemand
Hebr. 7 : 8 getuigen van iemand
3Jo : 6 getuigen van iemands liefde -
Joh. 8 : 13 v getuigen van jezelf -
Joh. 5 : 30 getuigen van jezelf: niet waar is dat
Joh. 5 : 32 getuigen van Jezus –: door een ander
Rom. 10 : 2 getuigen van mensen: dat zij iets hebben
Luk. 7 : 22 getuigen van wat men heeft gezien en gehoord
Matth. 23 : 31 getuigen van zichzelf -
Joh. 5 : 31 getuigen van zichzelf: getuigenis niet waar (onbetrouwbaar)
Luk. 8 : 39 getuigen vertellen wat God mij heeft gedaan
Mark. 5 : 19 getuigen wat –
Joh. 1 : 7 getuigen wekt geloof
Joh. 5 : 35 getuigen werken -
Hand. 26 : 5 getuigen willen -
Joh. 5 : 36 getuigen zijn werken - van Christus
Ps. 66 : 16 getuigen
Ps. 96 : 2 v getuigen
Mark. 6 : 11 getuigen
Joh. 1 : 45 getuigen
Joh. 12 : 17 getuigen door de menigte: van het wonder van de opwekking van Lazarus
Joh. 10 : 25 getuigen werken – van Jezus Christus
Opb. 1 : 9 getuigenis aangaande Jezus
Hand. 22 : 18 getuigenis aangaande Jezus: niet aannemen
1Jo 5 : 9 getuigenis aannemen
Joh. 5 : 34 getuigenis aannemen: – van een mens: Jezus neemt het niet aan
Joh. 3 : 32 getuigenis aannemen: niet: door de mensen, Jezus' -
Luk. 22 71 getuigenis al of niet nodig hebben
Ex. 26 : 33 getuigenis ark der –
Ex. 27 : 21 getuigenis ark van het verbond
2 Kon. 17 : 15 getuigenis begrip
Joh. 3 : 11 getuigenis begrip
Opb. 6 : 9 getuigenis begrip: persoonlijke ervaring
Lev. 16 : 13 getuigenis betekenis: ark
Mark. 13 : 9 getuigenis bevorderen: door vervolging
Ex. 25 : 16 getuigenis de – is door God gegeven
Ex. 25 : 21 getuigenis de – is door God gegeven
Num. 17 : 10 getuigenis de –: de ark met de stenen tafels
2 Kron. 9 : 29 getuigenis drie getuigenissen
Jes. 19 : 20 getuigenis een altaar of opgericht teken tot een - voor God
Ruth 4 : 7 getuigenis een handeling doen tot een -
Mark. 14 : 56 getuigenis eenstemmigheid van -sen: vereist
Opb. 1 : 11 getuigenis en Bijbel
Luk. 21 13 getuigenis gelegenheid tot -
2 Thess. 1 : 10 getuigenis geloven
2 Kon. 23 : 3 getuigenis getuigenissen van Jhwh houden
Joz. 24 : 27 getuigenis geval
Joh. 1 : 31 getuigenis geval: Johannes de Doper
Luk. 4 : 22 getuigenis geven: aan iemand
Hand. 14 : 3 getuigenis geven: door de Heer: aan het woord van zijn genade
Rom. 3 : 21 getuigenis geven: door de wet en de profeten: aangaande de gerechtigheid van het geloof
Hand. 15 : 8 getuigenis geven: door God
Hand. 13 : 22 getuigenis geven: door God: aangaande David
Hebr. 11 : 4 getuigenis geven: door God: over de gaven van Abel
Hand. 4 : 33 getuigenis geven: met grote kracht: van de opstanding van de Heer
1 Kron. 29 : 19 getuigenis Gods -en houden
Ps. 25 : 10 getuigenis Gods -sen bewaren
1 Kon. 2 : 3 getuigenis Gods -sen onderhouden
Ps. 93 : 4 getuigenis Gods -sen zeer getrouw
Jer. 44 : 23 getuigenis Gods -sen: daarin niet gewandeld hebben
Ps. 132 : 12 getuigenis Gods -sen: die Hij leert
Hand. 22 : 12 getuigenis goed - hebben van alle plaatselijke Joden
Hand. 16 : 2 getuigenis goed - hebben van de broeders in een plaats
1 Tim. 3 : 7 getuigenis goed - hebben van hen die buiten zijn
Hand. 10 : 22 getuigenis goed - hebben van het hele volk der Joden
1 Tim. 5 : 10 getuigenis goed - hebben: door goede werken
Hand. 6 : 3 getuigenis goed – hebben
Joh. 5 : 36 getuigenis groter –
1 Tim. 5 : 10 getuigenis hebben: door goede werken
Luk. 5 : 14 getuigenis hun tot een -
Ex. 25 : 16 getuigenis in de ark te leggen
Ex. 25 : 21 getuigenis in de ark te leggen
Ex. 40 : 20 getuigenis in de ark: stenen tafelen
1Jo 5 : 10 getuigenis in zichzelf hebben
Joh. 3 : 11 getuigenis niet aannemen
Neh. 9 : 34 getuigenis niet luisteren van Gods -sen
1 Sam. 29 : 6 getuigenis omtrent David: geval
Filip. 2 : 20 getuigenis omtrent Timotheus: goed -
3Jo : 12 getuigenis ons - is waar
Jak. 5 : 3 getuigenis roest als - tegen iemand
Opb. 15 : 5 getuigenis tabernakel van het getuigenis in de hemel
Ex. 32 : 15 getuigenis tafels der –
Mark. 14 : 55 getuigenis tegen - zoeken
Luk. 9 : 5 getuigenis tegen mensen die de gezanten niet ontvangen
Hebr. 3 : 5 getuigenis tot - van wat gesproken zou worden
Mark. 6 : 11 getuigenis tot een - : een handeling
Joh. 1 : 7 getuigenis tot een - moeten ook wij zijn (toepassing)
Matth. 24 : 14 getuigenis tot een - voor alle volken
Matth. 10 : 18 getuigenis tot een – voor stadhouders, koningen en de volken
Mark. 1 : 44 getuigenis tot een –: voor de priesters: een gereinigde melaatse
2 Sam. 1 : 16 getuigenis vals -
Matth. 15 : 19 getuigenis vals -
Mark. 14 : 57 getuigenis vals -: geval
Mark. 14 : 56 getuigenis vals -: velen legden een vals - tegen Jezus af
Matth. 26 : 59 getuigenis vals – zoeken tegen Jezus
Deut. 5 : 19 getuigenis valse - : verboden
Ex. 20 : 16 getuigenis valse – spreken: verboden
Flm. : 5 getuigenis van anderen omtrent jou
Hand. 12 : 17 getuigenis van bevrijding uit de gevangenis
1 Cor. 1 : 5 getuigenis van Christus: bevestigd
2 Sam. 1 : 16 getuigenis van dader zelf voldoende geacht voor straf
Hebr. 11 : 2 getuigenis van de kant van God verkrijgen
1Jo 5 : 9 getuigenis van de mensen: aannemen
Joh. 9 : 11 getuigenis van genezing
1Jo 5 : 9 getuigenis van God
Hebr. 11 : 4 getuigenis van God: aangaande Abel
1Jo 5 : 11 getuigenis van God: inhoud
1Jo 5 : 9 getuigenis van God: over Zijn Zoon
1Jo 5 : 10 getuigenis van God: over Zijn Zoon
Hebr. 11 : 5 getuigenis van God: verkrijgen
2 Cor. 1 : 12 getuigenis van het geweten
Ps. 122 : 4 getuigenis van Israël
Opb. 1 : 9 getuigenis van Jezus
Opb. 20 : 4 getuigenis van Jezus
Opb. 1 : 2 getuigenis van Jezus Christus
Opb. 19 : 10 getuigenis van Jezus hebben
Opb. 12 : 17 getuigenis van Jezus hebben: de heiligen in de eindtijd
2 Tim. 1 : 8 getuigenis van onze Heer: schaam je er niet voor
Mark. 9 : 9 getuigenis verboden: door de Heer
Matth. 10 : 18 getuigenis verhoord tot een getuigenis voor hen en de volken
Hebr. 11 : 39 getuigenis verkrijgen, door geloof
Hebr. 11 : 4 getuigenis verkrijgen: door Abel
2 Kon. 17 : 15 getuigenis verwerpen de getuigenissen van God
Opb. 11 : 7 getuigenis voleindigen
Tit. 1 : 13 getuigenis waar
Joh. 5 : 31 v getuigenis waar of niet –
Joh. 8 : 13 v getuigenis waar of onwaar
Joh. 8 : 18 getuigenis waarheid van een -: criterium
Matth. 8 : 4 getuigenis wonderbaarlijke genezing bericht hun tot een –
Opb. 12 : 11 getuigenis woord van -: hierdoor overwinnen
Joh. 1 : 19 getuigenis zelf-: van Johannes de Doper
Deut. 6 : 17 getuigenis
1 Tim. 2 : 6 getuigenis
Spr. 7 : 17 geur middel om te verleiden
Ps. 45 : 9 geur om Christus heen
Hgl 1 : 3 geur van oliën
2 Cor. 11 : 23 gevaar doods-
Matth. 16 : 12 gevaar geestelijk: verkeerde leer
Luk. 8 : 5 v gevaar geestelijke -en
1 Cor. 15 : 30 gevaar ieder uur in – zijn: Paulus
Lev. 19 : 16 gevaar iemands leven in - brengen: verboden
Ps. 59 : 2 v gevaar in levensgevaar
Rom. 8 : 35 gevaar kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Klg. 5 : 9 gevaar levens-
Joh. 7 : 1 gevaar levens-: vermijden: door Jezus
Hand. 19 : 40 gevaar lopen
Matth. 12 : 15 gevaar ontwijken: door Jezus
Hand. 9 : 1 gevaar Saulus een –
Ps. 56 : 2 gevaar van de zijde van mensen: de mens zoekt mij op te slokken
Num. 16 : 21 v gevaar van vernietiging: afgewend door voorbede
2 Cor. 11 : 26 gevaar velerlei gevaren
Hand. 19 : 27 gevaar voor een bedrijfstak
2 Sam. 24 : 13 gevaar voor eigen leven: door God gezonden
Hebr. 12 : 25 gevaar wijzen op -: Gods oordeel
Mark. 4 : 37 gevaar
Gen. 26 : 7 gevaarlijk in Gerar
Hand. 27 : 9 gevaarlijk vaart
2 Tim. 2 : 26 gevangen door de duivel
Pred. 7 : 26 gevangen geestelijk -: door een vrouw
Spr. 3 : 26 gevangen God behoedt ons voor een strik
Ps. 68 : 7 gevangen God voert uit die in boeien - zijn
Spr. 11 : 6 gevangen in verkeerdheid
2 Cor. 10 : 5 gevangen nemen
Hand. 22 : 19 gevangen nemen door Saul: gelovigen, in synagogen
Gal. 3 : 23 gevangen onder wet
Col. 4 : 3 gevangen Paulus - ter wille van de verborgenheid van Christus
Spr. 22 : 25 gevangen raken in een strik, door zonde
Klg. 3 : 7 gevangen toegemuurd zijn
Jes. 8 : 15 gevangen velen zullen - worden
Rom. 7 : 6 gevangen waarin wij gevangen waren: de wet, of de band van wet en zonde
Jer. 8 : 9 gevangen wijzen
Jer. 38 : 13 gevangen-hof Jeremia in de –
Jer. 38 : 6 gevangen-hof
Richt. 16 : 21 gevangene arbeid van een -: malen
Matth. 25 : 36 gevangene bezoeken
Hebr. 13 : 3 gevangene denkt aan de -n alsof u medegevangenen was
Hebr. 10 : 34 gevangene gelovige -n: met hen meelijden
Ps. 69 : 34 gevangene Gods -n: Hij veracht ze niet
Jes. 45 : 13 gevangene Gods -n: zal Hij loslaten
Ef. 4 : 1 gevangene in [de] Heer: Paulus
Ex. 12 : 29 gevangene in Egypte
Matth. 11 : 2 gevangene Johannes de Doper
Jes. 51 : 14 gevangene losgelaten
Matth. 27 : 15 gevangene loslaten: naar de wens van de menigte
Ps. 146 : 7 gevangene losmaken: door God
Flm. : 1 gevangene Paulus – van Christus Jezus
Ef. 6 : 20 gevangene Paulus een -
Flm. : 9 gevangene Paulus, – van Christus Jezus, vgl. vs. 1
Rom. 7 : 23 gevangene tot – maken
Ef. 3 : 1 gevangene van Christus
2 Tim. 1 : 8 gevangene van Christus Jezus
Jes. 61 : 1 gevangene vrijheid uitroepen
Jer. 38 : 28 gevangenhof Jeremia in de –
Jer. 33 : 1 gevangenhof Jeremia opgesloten in de –
Richt. 16 : 21 gevangenhuis arbeid in het –
Ex. 12 : 29 gevangenhuis in Egypte
Jes. 42 : 22 gevangenhuis Israëlieten verstoken in de -zen
Jer. 37 : 18 gevangenhuis Jeremia in het – gesteld
Gen. 39 : 21 gevangenhuis overste van het -
Richt. 16 : 21 gevangenhuis Simson malende in het –
Richt. 16 : 25 gevangenhuis
Jes. 24 : 22 gevangenis afdeling dodenrijk?
2 Pe 2 : 4 gevangenis afgrond
Opb. 20 : 2 gevangenis afgrond
Jer. 15 : 2 gevangenis als straf
Ps. 107 : 16 gevangenis bevrijding uit de -, door God
2 Cor. 11 : 23 gevangenis dikwijls in de - zijn
Ps. 142 : 8 gevangenis geestelijke -
Jes. 42 : 7 gevangenis geestelijke -
Job 42 : 10 gevangenis geestelijke -: God wendde de gevangenis van Job
Ps. 68 : 19 gevangenis gevankelijk gevoerd door God
Ef. 6 : 20 gevangenis hoe in: keten
2 Cor. 6 : 5 gevangenis in -sen
Matth. 18 : 30 gevangenis in de - werpen
Klg. 1 : 18 gevangenis in de – gegaan zijn mijn jonge vrouwen en mannen
Jer. 20 : 2 gevangenis Jeremia in de – gesteld
Matth. 25 : 36 gevangenis Jezus is in de -, in zijn leerlingen die gevangen zijn
Matth. 14 : 3 gevangenis Johannes de Doper in de gevangenis gezet
Luk. 3 : 20 gevangenis Johannes de Doper in de gevangenis opgesloten
Matth. 11 : 2 gevangenis kerker
Ezra 6 : 20 gevangenis kinderen der gevangenschap
Gen. 40 : 15 gevangenis kuil
Ps. 126 : 4 gevangenis o Jahweh, wend onze -
Matth. 14 : 10 gevangenis onthoofding in de –
Jes. 61 : 1 gevangenis opening der gevangenis uitroepen
Hand. 8 : 3 gevangenis overleveren in de –: door Saulus
Hand. 12 : 4 gevangenis Petrus in de –
Jer. 20 : 2 gevangenis plaats van een – in Jeruzalem
Hand. 5 : 18 gevangenis stads-
Gen. 40 : 14 gevangenis uit - willen komen
Opb. 20 : 7 gevangenis van de satan
Jud : 6 gevangenis van gevallen engelen
Hand. 26 : 10 gevangenis velen van de heiligen in -sen opgesloten
Filip. 1 : 8 gevangenis verlangen in de - naar mensen
Jer. 32 : 2 gevangenis voorhof der bewaring
Ez. 12 : 11 gevangenis wegvoering in de –
Jer. 29 : 14 gevangenis wenden
Deut. 30 : 3 gevangenis wenden: door God
Jer. 33 : 26 gevangenis wenden: Israëls –: door God
Opb. 2 : 10 gevangenis werpen in de –: door de duivel
Jer. 30 : 10 gevangenis
Luk. 12 : 58 gevangenis
Hebr. 11 : 36 gevangenschap beproeving van –
Ef. 4 : 8 gevangenschap de - is gevangen genomen door Christus
Filip. 1 : 30 gevangenschap deel van de geestelijke strijd voor het evangelie
Filip. 1 : 7 gevangenschap en genade
1 Pe 3 : 19 gevangenschap geesten in gevangenschap
Opb. 13 : 10 gevangenschap in - leiden
Opb. 13 : 10 gevangenschap in – gaan
Hebr. 13 : 23 gevangenschap loslating: Timotheüs
Hand. 20 : 23 gevangenschap Paulus stond - te wachten
Hand. 26 : 31 gevangenschap Paulus verdiende geen -
Flm. : 13 gevangenschap voor het evangelie
Ez. 16 : 53 gevangenschap wenden: door God
Neh. 4 : 4 gevangenschap
Filip. 1 : 17 gevangenschap
Jer. 37 : 18 gevangenzetting Jeremia gevangen gezet
Jer. 13 : 17 gevankelijk wegvoeren
Richt. 15 : 15 - 17 gevecht Simson versloeg duizend Filistijnen
2 Sam. 22 : 45 geveinsdelijk onderwerpen, zich - onderwerpen aan David
Matth. 5 : 42 geven aan de vrager
Spr. 28 : 27 geven die de arme geeft, zal geen gebrek hebben
Joh. 10 : 29 geven door de Vader: aan de Zoon: schapen
Ps. 127 : 2 geven door God
Jak. 1 : 5 geven door God: aan allen, mild, zonder verwijt
2 Sam. 12 : 8 geven door God: aan David: overvloedig
2 Cor. 9 : 9 geven door God: aan de armen
Hand. 14 : 16 geven door God: regen en vruchtbare tijden
Luk. 6 : 38 geven door Jezus (toepassing)
Luk. 7 : 15 geven door Jezus: de uit de dood opgewekte jongeman aan zijn moeder
Deut. 14 : 29 geven en gegeven worden
Spr. 3 : 8 - 9 geven en gegeven worden
Luk. 6 : 38 geven en gegeven worden
Spr. 11 : 24 geven en ontvangen
Luk. 6 : 30 geven geef aan ieder die van u vraagt
Luk. 6 : 37 geven geeft en zal worden gegeven
2 Kron. 25 : 9 geven geld -: omdat de HEER meer geeft
Hand. 20 : 35 geven gelukkiger is het te - dan te ontvangen
Rom. 11 : 35 geven God iets geven: alles komt uit Hem
Deut. 15 : 10 geven hoe: met goed hart
Deut. 15 : 10 geven hoe: mildelijk
1 Kon. 10 : 13 geven iems. behagen: al wat hij begeert
2 Kron. 28 : 5 geven in de hand van de vijand geven: door God
Richt. 3 : 10 geven in zijn hand –: door God
1 Sam. 28 : 19 geven Israël geven in de hand der Filistijnen, door God
Spr. 11 : 25 geven maakt rijk
Hand. 11 : 29 geven naar draagkracht
Num. 35 : 8 geven naar vermogen
1 Kon. 10 : 13 geven naar zijn vermogen
Deut. 16 : 10 geven naardat God gezegend heeft
Deut. 15 : 14 geven uit gaven Gods
Mark. 12 : 44 geven uit overvloed
Spr. 3 : 9 geven van de eerstelingen van al uw inkomst
2 Cor. 9 : 7 geven van harte -
Luk. 21 3 geven veel -: terwijl je arm bent
Deut. 16 : 10 geven vrijwillig -
1 Kron. 29 : 17 geven vrijwillig -
1 Kron. 29 : 9 geven vrijwillig - den HERE, met een volkomen hart
Deut. 15 : 10 geven wie geeft zal ontvangen
1 Kron. 29 : 14 geven wij geven het U uit Uw hand
2 Cor. 8 : 5 geven zichzelf - aan God en anderen
Gal. 1 : 4 geven zichzelf -: Christus: voor onze zonden
Tit. 2 : 14 geven zichzelf – ons: Jezus
2 Cor. 9 : 7 gever blijmoedige -
Spr. 7 : 21 gevlei iemand bewegen door -
Spr. 6 : 24 gevlei van een vreemde vrouw
Spr. 14 : 13 gevoel gemengde gevoelens
Matth. 28 : 8 gevoel gemengde gevoelens: vrees en blijdschap
Jes. 60 : 10 gevoel God: verschillende gevoelens
Ef. 4 : 19 gevoelen afgestompt in -s, vgl. Rom. 1
Jer. 15 : 3 gevogelte des hemels, om de verslagenen te eten
Lev. 11 : 13 gevogelte onrein –
Gen. 40 : 17 gevogelte symbolisch
Jer. 7 : 33 gevogelte van de hemel: spijze: dode lichamen
Gen. 15 : 9 gevogelte wild -
Hand. 12 : 21 gewaad koninklijk –
Opb. 1 : 13 gewaad tot op de voeten
Ps. 67 : 7 gewas de aarde geeft haar -
Luk. 12 : 18 gewas mijn -
Hebr. 6 : 7 gewas nuttig – versus dorens en distels (vers 8)
Hebr. 6 : 8 gewas onnuttig – (vgl. vers 7)
Jer. 31 : 16 geween bedwing uw stem van –
Hand. 20 : 37 geween groot -
Matth. 25 : 30 geween in de buitenste duisternis
Jer. 9 : 10 geween opheffen
Jer. 31 : 15 geween zeer bitter –
Jer. 20 : 8 geweld aangekondigd
Spr. 10 : 10 geweld als gevolg van goddeloosheid
Luk. 6 : 29 geweld beantwoorden met weerloosheid
Spr. 10 : 6 geweld bedekt de mond der goddelozen
Ez. 45 : 9 geweld doet - weg
Jer. 22 : 3 geweld doet geen -
Amos 3 : 10 geweld door - schatten verzamelen
Micha 6 : 12 geweld door rijke lieden
Spr. 26 : 6 geweld drinken
Ps. 140 : 12 geweld een boos man van het -
Spr. 16 : 29 geweld een man des -s verlokt zijn naaste
Gen. 6 : 13 geweld God tegen -
Jer. 6 : 7 geweld in Jeruzalem
Spr. 4 : 17 geweld indrinken
Ez. 12 : 19 geweld Israël kende veel -in het land
Ez. 8 : 17 geweld land vol –
Ps. 140 : 2 , 5 geweld man van alle -
Spr. 3 : 31 geweld man van het -
Luk. 16 : 16 geweld met - het koninkrijk van God binnendringen
Joh. 6 : 15 geweld met - zouden wegvoeren
Ex. 9 : 2 geweld met – Gods volk ophouden
Spr. 13 : 2 geweld oorzaak: verkeerd spreken
Ez. 7 : 11 geweld opgerezen tot een roede der goddeloosheid
Hand. 21 : 35 geweld van de menigte
Ps. 73 : 6 geweld vanwege voorspoed
Pred. 4 : 12 geweld verdediging tegen
Ez. 45 : 9 geweld versus recht en gerechtigheid
Matth. 26 : 51 v geweld verwekt tegengeweld
Gen. 6 : 11 geweld vol - de wereld
Ez. 7 : 23 geweld vol van – is de stad
Ez. 12 : 19 geweld vraagt om vergelding door God
Gen. 49 : 5 geweld werktuigen van –
Spr. 11 : 29 geweld
Gen. 49 : 5 gewelddadig Simeon en Levi
1 Kron. 1 : 10 geweldig Nimrod
Gen. 10 : 8 geweldig Nimrod begon - te zijn op de aarde
Job 34 : 24 geweldige God vermorzelt de -n
Job 33 : 24 geweldige God vermorzelt de geweldigen
Job 12 : 21 geweldige God verslapt de riem der -n
Dan. 5 : 1 geweldige machthebber, aanzienlijke
Spr. 21 : 22 geweldige stad van de -
Dan. 4 : 36 geweldige
Dan. 10 : 11 gewenst zeer -e man
Ef. 6 : 12 gewest hemelse gewesten: daar zijn ook boze machten
Mark. 14 : 48 geweten aanspreken door Jezus
Mark. 10 : 5 geweten aanspreken: door Jezus
Joh. 8 : 7 geweten aanspreken:door Christus
Tit. 1 : 15 geweten besmet
1 Cor. 8 : 7 geweten bevlekt -
1 Tim. 4 : 2 geweten dichtgeschroeid
1 Tim. 1 : 18 geweten een goed - behouden
Rom. 2 : 15 geweten getuigen door het -
2 Cor. 1 : 12 geweten getuigenis van ons -
Rom. 9 : 1 geweten getuigt mede, door Heilige Geest
1 Tim. 1 : 5 geweten goed -
1 Pe 3 : 16 geweten goed -
1 Pe 3 : 21 geweten goed -
1 Tim. 1 : 19 geweten goed - behouden; vgl. 1:5
Hebr. 13 : 18 geweten goed - hebben: daarvan overtuigd zijn
1 Tim. 1 : 19 geweten goed - van zich stoten
Hebr. 10 : 22 geweten hart: harten door besprenkeling gezuiverd van kwaad -
1 Cor. 8 : 13 geweten houd rekening met het - van de naaste
1 Cor. 8 : 7 geweten in het - niet vrij zijn van de afgod
Hebr. 10 : 22 geweten kwaad
1 Cor. 8 : 12 geweten kwetsen
Hand. 23 : 1 geweten met een volkomen goed - voor God wandelen
Hand. 23 : 1 geweten met zuiver - wandelen
Hebr. 9 : 9 geweten naar het – niet kunnen volmaken
Hand. 24 : 16 geweten oefenen om een onergerlijk geweten te hebben
Rom. 14 : 5 geweten om het – iets doen: hier onderdanig zijn aan de overheid
Rom. 13 : 5 geweten onderdanig om het –
Hand. 24 : 16 geweten onergerlijk -
2 Cor. 4 : 2 geweten onszelf aan elk menselijk - aanbevelen
2 Cor. 5 : 11 geweten openbaar worden in -s
1 Tim. 3 : 9 geweten rein -
2 Tim. 1 : 3 geweten rein: God dienen met een rein -
Hebr. 9 : 14 geweten reinigen: van dode werken: door bloed van Christus
Spr. 30 : 20 geweten sussen
1 Tim. 1 : 19 geweten tegen zijn eigen - handelen
Hand. 24 : 16 geweten tegenover God
Hand. 24 : 16 geweten tegenover mensen
1 Pe 2 : 19 geweten terwille van het - voor God iets verdragen
Jes. 59 : 12 geweten toepassing
Hebr. 10 : 2 geweten van zonden
Luk. 22 48 geweten vraag aan het - van Judas
Jes. 59 : 12 geweten zonden getuigen tegen ons
Hebr. 10 : 22 geweten zuiveren van een kwaad –: door besprenkeling
1 Cor. 8 : 7 geweten zwak -
1 Cor. 8 : 12 geweten zwak - kwetsen
1 Thess. 2 : 6 gewicht gewichtig zijn
Lev. 19 : 35 gewicht onrecht doen met het –: verboden
gewicht zie ook Weegsteen
Mark. 14 : 38 gewiliig geest is -
Matth. 26 : 41 gewillig vlees is -
Ps. 110 : 3 gewillig volk
Jes. 33 : 15 gewin der onderdrukkingen: verwerpen
Jes. 56 : 11 gewin zoeken: door herders
Gen. 17 : 20 gewinnen door Ismaël: twaalf vorsten
Ps. 140 : 14 gewis
Hand. 19 : 16 gewond door gevecht met bezetene
Jes. 5 : 15 gewoon gewone man: neergebogen wordend
Mark. 10 : 1 gewoon Jezus was - te leren
Joh. 18 : 39 gewoonte bij de Joden
Joh. 19 : 40 gewoonte culturele - : lijkverzorging
Hebr. 5 : 14 gewoonte door de - oefenen
Gen. 29 : 26 gewoonte eerstgeboren dochter eerst uithuwelijken
Mark. 15 : 8 gewoonte geval: Pilatus - om een gevangene los te laten op het feest
Luk. 22 39 gewoonte Jezus' -: overnachten op Olijfberg
Mark. 10 : 1 gewoonte leren was Jezus gewoon te doen
Luk. 1 : 8 gewoonte naar de - van het priesterambt
Matth. 9 : 16 v gewoonte oude -
Hebr. 10 : 25 gewoonte slechte -: eigen samenkomst verzuimen
Hand. 17 : 2 gewoonte van Paulus: synagogebezoek
Matth. 27 : 15 gewoonte voorbeeld: gevangene loslaten
Hebr. 4 : 12 gewricht
Opb. 17 : 12 gezag als koningen ontvangen met het Beest
Matth. 8 : 9 gezag begrip
Ef. 1 : 21 gezag boven alle - gesteld is Christus
1 Cor. 15 : 24 gezag Christus doet alle – teniet
Col. 2 : 10 gezag Christus hoofd van alle -
2 Cor. 13 : 10 gezag door de Heer aan Paulus gegeven
Luk. 4 : 36 gezag en kracht
1 Kron. 22 : 12 gezag gave Gods
Opb. 13 : 7 gezag gegeven aan het Beest over elk geslacht enz.
2 Cor. 10 : 8 gezag gegeven door de Heer
Matth. 21 : 23 gezag geven aan iemand
Opb. 13 : 4 gezag geven: door de satan
Opb. 13 : 5 gezag geven: gegeven aan het Beest
Deut. 28 : 13 gezag gezagspositie door God gegeven
Opb. 13 : 2 gezag groot – van de draak, verleend aan het Beest
Matth. 20 : 26 gezag in de gemeente
Mark. 1 : 22 gezag Jezus had gezag en toonde het
Matth. 21 : 23 gezag Jezus zijn -
Luk. 4 : 32 gezag Jezus' woord was met -
Mark. 1 : 27 gezag Jezus’ – wekt verbazing
Deut. 24 : 8 gezag leer- der Levietische priesters
Luk. 20 4 gezag menselijk versus goddelijk - als grond hebben
Luk. 4 : 36 gezag met - gebood Jezus de onreine geesten
Tit. 2 : 15 gezag met - spreken, vermanen, aan de kaak stellen
2 Cor. 13 : 10 gezag om af te breken
2 Cor. 13 : 10 gezag om op te bouwen
Luk. 7 : 8 gezag onder - staan
Opb. 17 : 9 gezag ontvangen
Matth. 21 : 23 gezag op welk - doet U deze dingen?
Jes. 9 : 15 gezag oudsten, aanzienlijken
1 Cor. 7 : 4 gezag over eigen lichaam, in het huwelijk
Flm. : 8 gezag Paulus
2 Thess. 3 : 4 gezag Paulus' -
Opb. 13 : 12 gezag uitoefenen
Opb. 12 : 10 gezag van Christus
Luk. 20 20 gezag van de stadhouder
Opb. 17 : 13 gezag van de tien koningen gegeven aan het Beest
Mark. 13 : 34 gezag verleend door Jezus
Luk. 22 25 gezag voeren
Mark. 10 : 42 gezag voeren over een volk
Matth. 20 : 25 gezag voeren: door de groten: over hun volken
Luk. 20 2 gezag vraag naar Jezus' gezag
Luk. 22 25 gezaghebber
Hand. 23 : 5 gezagsdrager eerbied voor gezagsdrager
Luk. 23 7 gezagsgebied van Herodes: daaronder viel Galilea
1 Kron. 16 : 22 gezalfde gezalfden: gezegd van Israël
Ps. 20 : 7 gezalfde God behoudt Zijn -
Ps. 132 : 17 gezalfde Gods -: Christus (toepassing)
1 Sam. 2 : 10 gezalfde Gods -zal worden verhoogd
Ps. 105 : 15 gezalfde Israël, Gods -n
Jes. 45 : 1 gezalfde Kores is Gods –
Klg. 4 : 20 gezalfde van de HEER
2 Sam. 23 : 1 gezalfde van God: David
1 Sam. 2 : 35 gezalfde
Dan. 9 : 25 Gezalfde Jezus
Hand. 4 : 26 Gezalfde Jezus zo profetisch genoemd
Jes. 51 : 3 gezang gezang in Sion
Ps. 119 : 54 gezang Gods inzettingen zijn mij -en geweest
Ps. 69 : 31 gezang Gods naam prijzen met -
Ps. 100 : 2 gezang komt voor Gods aanschijn met vrolijk -
Jes. 51 : 3 gezang stem van het –
Ps. 47 : 2 gezang vreugde-: stem van vreugde-: juicht Gode hiermee
Jes. 54 : 1 gezang vrolijk –
1 Sam. 18 : 6 gezang
2 Cor. 8 : 23 gezant -en van de gemeente
Filip. 2 : 25 gezant Epafroditus namens de gemeente te Filippi
Joh. 13 : 16 gezant niet groter dan zijn zender
Ef. 6 : 20 gezant Paulus een -
Luk. 10 : 16 gezant spreekbuis van Christus
Spr. 13 : 17 gezant trouw -: is medicijn
Joh. 13 : 20 gezant van Christus Jezus ontvangen: is Jezus ontvangen
2 Cor. 5 : 20 gezant van Christus zijn: Paulus en zijn medearbeiders
Luk. 14 : 32 gezantschap
Ps. 37 : 22 gezegende versus vervloekte
Jak. 3 : 17 gezeglijk wijsheid die - is
Richt. 1 : 29 Gezer
Hand. 10 : 17 gezicht betekenis van een -
Hand. 10 : 3 gezicht bij een heiden: Cornelius
Hand. 10 : 10 gezicht bij Petrus
Hand. 18 : 9 gezicht de Heer sprak 's nachts door een - tot Paulus
Luk. 24 17 gezicht droevig – van de Emmaüsgangers
Dan. 4 : 13 gezicht droom-en
Ez. 13 : 7 gezicht een ijdel - zien
2 Cor. 12 : 1 gezicht en openbaring
Gen. 15 : 1 gezicht en vrees
1 Sam. 3 : 1 gezicht geen openbaar - in die dagen
Amos 7 : 7 gezicht geval
1 Sam. 3 : 15 gezicht geval: HEERE verschijnt Samuel
Ez. 3 : 15 gezicht gevolg: ontzetting, zeven dagen lang
2 Kron. 26 : 5 gezicht gezichten Gods: daarin verstandig zijn
Dan. 4 : 9 gezicht gezichten van mijn droom
Dan. 4 : 5 gezicht gezichten van mijn hoofd
Dan. 4 : 13 gezicht gezichten van mijn hoofd
Dan. 7 : 15 gezicht gezichten van mijn hoofd
Dan. 2 : 28 gezicht gezichten van uw hoofd
Dan. 7 : 1 gezicht gezichten van zijn hoofd zien
Amos 7 : 1 gezicht God deed Amos zien
Num. 12 : 6 gezicht God spreekt door een - tot een profeet
Gen. 46 : 2 gezicht God spreekt in -en des nachts
Ez. 1 : 1 gezicht Gods: Ezechiël zag gezichten Gods
Ex. 3 : 3 gezicht groot –: wonder van het braambos dat niet verbrandt
Hand. 26 : 19 gezicht hemelse -
Ez. 12 : 24 gezicht ijdel -
Hand. 9 : 12 gezicht in een - zien dat iets zal gebeuren
Hand. 9 : 10 gezicht Jezus sprak tot Ananias in een gezicht
Joh. 19 : 3 gezicht Jezus' -: geslagen
Ez. 13 : 7 gezicht loos –
Dan. 8 : 27 gezicht maakte ziek
Hand. 12 : 9 gezicht menen een - te zien
Hand. 16 : 9 gezicht nacht-: bij Paulus
Jak. 1 : 23 gezicht natuurlijk –
Matth. 17 : 6 gezicht op hun gezicht vallen: door de drie discipelen
Dan. 8 : 17 gezicht reikwijdte van het – (visioen): eindtijd
Hab. 2 : 2 gezicht schrijf het -
Pred. 8 : 1 gezicht stuursheid: wordt door wijsheid veranderd
Jer. 14 : 14 gezicht vals -
Micha 3 : 6 gezicht vals -
Dan. 8 : 26 gezicht van de avonden en de morgens
2 Kron. 32 : 32 gezicht van de profeet Jasaja: visioen
Jer. 24 : 1 v gezicht van de twee vijgenkorven
Ez. 7 : 26 gezicht van een profeet zoeken
Jer. 23 : 16 gezicht van het hart spreken (vals visioen)
Joel 2 : 28 gezicht vanwege de HEERE
Hand. 6 : 15 gezicht veranderde: werd als het gezicht van een engel
Hos. 12 : 11 gezicht vermenigvuldigen: door God
Hand. 10 : 28 gezicht verstaan: Petrus
Dan. 1 : 17 gezicht verstand in -en ontvangen van God
Hand. 12 : 9 gezicht versus fysieke werkelijkheid
Hand. 9 : 12 gezicht vervullen: doelbewust
Dan. 9 : 24 gezicht verzegelen van het – (visioen)
Jes. 1 : 1 gezicht visioen
Dan. 9 : 23 gezicht visioen
Matth. 17 : 9 gezicht visioen: geval
Dan. 10 : 13 gezicht voor vele dagen
Hebr. 12 : 21 gezicht vreselijk -
Ez. 40 : 1 gezicht wegvoering in een -
Pred. 8 : 1 gezicht wijsheid verlicht je -
gezicht zie ook Nachtgezicht
Dan. 8 : 2 gezicht zien (visioen)
Hand. 2 : 17 gezicht zien door de Geest: door jongemannen
Hand. 11 : 5 gezicht zien in geestvervoering
Luk. 1 : 22 gezicht zien: engelverschijning
Jes. 6 : 1 gezicht
Hand. 9 : 18 gezichtsvermogen hersteld: van Saulus
2 Kron. 28 : 27 gezin bepaalt niet alles: goede zoon van goddeloze vader
Spr. 11 : 29 gezin beroeren: door een huisgenoot
Micha 7 : 6 gezin conflicten binnen -
Ex. 1 : 21 gezin gebouwd door God
Matth. 12 : 49 gezin geestelijk –: de Vader, Jezus en zijn leerlingen
Gen. 26 : 14 gezin groot -: kinderen en knechten
Richt. 12 : 14 gezin groot –: van Abdon
Richt. 12 : 9 gezin groot –: van Ebzan
Ex. 2 : 16 gezin groot –: zeven dochters
Micha 2 : 9 gezin huis van vermakingen van de moeder
Spr. 15 : 17 gezin liefde
Matth. 2 : 20 gezin man: hoofd
Spr. 25 : 24 gezin misstanden: gekijf
Spr. 14 : 1 gezin opbouwen
Spr. 17 : 1 gezin ruzie in
Micha 2 : 9 gezin uiteengerukt
gezin zie ook Huis
Gal. 5 : 10 gezind
Filip. 1 : 8 gezindheid Christus Jezus' -
Filip. 2 : 5 gezindheid Christus Jezus' - zij in ons
1 Kon. 8 : 50 gezindheid door God gewerkt: barmhartigheid
Filip. 2 : 5 gezindheid innerlijke aangelegenheid
Deut. 32 : 20 gezindheid is in iemand
2 Pe 3 : 1 gezindheid oprechte - opwekken: door herinnering
Filip. 2 : 20 gezindheid Timotheus'-
Filip. 3 : 15 gezindheid
2 Kon. 2 : 21 gezond - maken: door God: van water
1 Pe 2 : 24 gezond geworden: door Zijn striem
Luk. 17 : 15 gezond geworden: genezen van melaatsheid
2 Tim. 1 : 13 gezond gezonde woorden
1 Tim. 6 : 3 gezond gezonde woorden van onze Heer Jezus Christus
Spr. 14 : 30 gezond hart
Tit. 2 : 2 gezond in de liefde
Tit. 2 : 2 gezond in de volharding
Tit. 1 : 13 gezond in het geloof
Tit. 2 : 2 gezond in het geloof
Luk. 15 : 27 gezond kreeg de vader de verloren zoon terug
1 Tim. 1 : 10 gezond leer
2 Tim. 4 : 3 gezond leer
2 Kon. 20 : 5 gezond maken: door God
Matth. 13 : 15 gezond maken: door God
Jes. 38 : 16 gezond maken: door God: Hizkia
Luk. 9 : 11 gezond maken: door Jezus
Joh. 5 : 15 gezond maken: door Jezus
Hand. 9 : 34 gezond maken: door Jezus Christus
Hand. 10 : 38 gezond maken: door Jezus: allen
Luk. 9 : 42 gezond maken: door Jezus: bezeten kind
Luk. 14 : 4 gezond maken: door Jezus: een waterzuchtige
Matth. 12 : 13 gezond maken: door Jezus: verschrompelde hand
Luk. 6 : 19 gezond maken: door kracht die van Jezus uitging
Hand. 28 : 8 gezond maken: door Paulus: een man met koorts en ingewandsziekte
Matth. 13 : 15 gezond maken: geestelijk
Hand. 28 : 27 gezond maken: geestelijk - maken
Luk. 22 51 gezond maken: rechteroor
Hand. 26 : 25 gezond verstand
Matth. 14 : 36 gezond volkomen - worden
Ez. 47 : 8 gezond wateren van de Dode Zee worden gezond
3Jo : 2 gezond wensen dat iemand – is
Tit. 2 : 8 gezond woord
Mark. 5 : 29 gezond worden
Jak. 5 : 16 gezond worden: door zonden belijden, bidden
Joh. 11 : 12 gezond worden: en slapen
Hebr. 12 : 13 gezond worden: het kreupele
Matth. 9 : 12 gezond zedelijk en geestelijk –
Mark. 2 : 17 gezond zedelijk-geestelijk
1 Pe 2 : 24 gezond zedelijk-geestelijk geziond
Jer. 30 : 17 gezondheid doen rijzen: door God
3Jo : 1 gezondheid een goed
Jer. 33 : 6 gezondheid gave Gods
Spr. 14 : 30 gezondheid geestelijk-zedelijke -
Matth. 15 : 28 gezondheid geestelijke -: bezetenheid eindigde
Hand. 3 : 16 gezondheid gegeven door het geloof dat door Jezus is
Hebr. 12 : 13 gezondheid goed
Mark. 5 : 26 gezondheid groot goed voor de bloedvloeiende vrouw
Job 2 : 4 gezondheid grootste goed volgens de satan
Jer. 8 : 22 gezondheid ontbrekende –
1 Pe 2 : 24 gezondheid religieus-zedelijke -: door Jezus' striemen gezond geworden
Ex. 23 : 25 gezondheid volks-: bewaren door God
Matth. 13 : 15 gezondheid volks-: geestelijke
Hand. 3 : 16 gezondheid volledige - gegeven door het geloof dat door Jezus is
Hebr. 12 : 13 gezondheid zedelijke – bevorderen
1 Tim. 5 : 23 gezondheid zwakke -: Timotheus
Luk. 5 : 17 gezondmaken door kracht van [de] Heer
Luk. 6 : 19 gezondmaking kracht tot
Hos. 5 : 13 gezwel tuchtmiddel Gods
Jes. 38 : 21 gezwel
1 Tim. 6 : 20 gezwets ongoddelijk
2 Tim. 2 : 16 gezwets ongoddelijk
Richt. 19 : 12 Gibea
1 Sam. 15 : 34 Gibea-Sauls Sauls woonplaats
1 Kron. 21 : 29 Gibeon daar ten tijde van David was eerst de tabernakel
Joz. 10 : 2 Gibeon grote stad
2 Sam. 21 : 2 Gibeonieten afkomst
2 Sam. 21 : 1 Gibeonieten gedood door Saul
Joz. 9 : 17 Gibeonieten steden der -
Joz. 9 : 21 Gibeonieten tot dienstknechten gemaakt
Joz. 13 : 5 Giblieten
Richt. 8 : 19 Gideon broers: sommigen gedood door Midianieten
Richt. 6 : 27 Gideon had knechten
Richt. 8 : 30 Gideon had vele vrouwen
Richt. 9 : 17 Gideon zelfverloochening
Richt. 8 : 20 Gideon zoon: eerstgeborene: Jether
Matth. 24 : 28 gier
Jes. 32 : 7 gierigaard kenmerken
Jes. 32 : 5 gierige
Spr. 15 : 27 gierigheid beroert je huis
Spr. 28 : 16 gierigheid die de - haat zal de dagen verlengen
Spr. 1 : 19 gierigheid gevolg
Jer. 22 : 17 gierigheid ogen en hart gericht op -
Spr. 1 : 19 gierigheid plegen
Jer. 6 : 13 gierigheid plegen
Jer. 8 : 10 gierigheid plegen
Ez. 22 : 27 gierigheid plegen
Jer. 8 : 10 gierigheid plegen: door jongen en oud
Spr. 1 : 19 gierigheid verleidt tot zonde
1 Sam. 8 : 3 gierigheid zich neigen tot -
gierigheid zie ook Hebzucht
Ez. 4 : 9 gierst
Ezra 7 : 15 gift geval: heidenen geven aan God
Spr. 3 : 9 gift geven aan God
Hand. 11 : 29 gift geven naar draagkracht
Spr. 21 : 14 gift in het verborgen
Spr. 18 : 16 gift opent wegen
Mark. 12 : 41 v gift
Rom. 15 : 27 gift
1 Kon. 1 : 33 Gihon
2 Kron. 25 : 24 gijzelaar
Jer. 46 : 11 Gilead balsem uit –
Joz. 22 : 9 Gilead behoort Israël toe
Gen. 31 : 47 Gilead betekenis van de naam: "hoop van getuigenis"
Gen. 31 : 44 Gilead getuigenis op -
Jer. 22 : 6 Gilead groen en vruchtbaar gebied
Richt. 10 : 8 Gilead land der Amorieten dat in -
Joz. 5 : 9 Gilgal betekenis
Richt. 2 : 1 Gilgal een engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim
1 Sam. 11 : 14 Gilgal
1 Sam. 15 : 12 Gilgal
Gen. 10 : 16 Girgasieten nakomelingen van CHam
gitaar zie ook Snarenspel
Jes. 59 : 9 glans grote –: hierop vergeefs wachten
Jes. 60 : 3 glans opgegaan over Israël
Dan. 4 : 36 glans van Nebukadnezar
Opb. 21 : 21 glas doorzichtig –: goud schijnend in een dergelijke hoedanigheid
Opb. 21 : 18 glas zuiver –
Opb. 1 : 15 gloeien Jezus’ voeten als gloeiden zij in een oven
1 Tim. 6 : 20 gnosis
Col. 2 : 18 v gnostiek
Ex. 18 : 11 god -en: God is groter dan alle -en
Jes. 45 : 20 god aanbidden die niet verlossen kan
2 Kron. 25 : 20 god afgod zoeken
Filip. 3 : 19 god afgod: genot, begeerte
1 Kron. 14 : 12 god afgodsbeeld: met vuur verbrand
1 Kron. 16 : 26 god al de goden der volken zijn af-en
Ps. 96 : 5 god alle goden der volken zijn afgoden
1 Kon. 9 : 6 god andere -en dienen
Jer. 16 : 11 god andere -en dienen
Jer. 25 : 6 god andere -en dienen
Deut. 30 : 17 god andere -en dienen en daarvoor buigen
1 Kon. 14 : 9 god andere -en maken
Jer. 13 : 10 god andere -en navolgen
Richt. 2 : 19 god andere -en navolgen, dienen en daarvoor buigen
Deut. 6 : 14 god andere -en navolgen: verboden
Jer. 11 : 10 god andere -en nawandelen
Jer. 16 : 11 god andere -en nawandelen
Jer. 25 : 6 god andere -en nawandelen
Jer. 7 : 9 god andere -en nawandelen die men niet kent
Deut. 28 : 14 god andere -en nawandelen om die te dienen
Jer. 7 : 6 god andere -en nawandelen: ten kwade
Jer. 44 : 5 god andere -en roken
Deut. 28 : 36 god andere -en van hout en steen dienen
Ex. 23 : 13 god andere -en: hun naam zult u niet gedenken
Ex. 20 : 3 god andere -en: niet hebben: geboden
Jer. 16 : 11 god andere -en: voor die zich neerbuigen
Jer. 25 : 6 god andere -en: zich voor die neerbuigen
Richt. 3 : 6 god andere –en dienen
2 Kon. 17 : 7 v god andere goden dienen
Jer. 11 : 10 god andere goden dienen
Richt. 2 : 17 god andere goden nahoereren
Deut. 11 : 28 god andere goden nawandelen
Ex. 34 : 17 god betekenis hier: beeld van een god
Ex. 23 : 24 god buigen voor een –: verboden
Ps. 97 : 7 god buigt u neder voor Hem alle gij goden
2 Kron. 32 : 19 god de goden der volkeren der aarde zijn een werk van mensenhanden
Dan. 5 : 14 god denkbeeld omtrent goden: bij Belsazar
Ex. 23 : 24 god dienen een –: verboden
Jer. 44 : 3 god dienen van andere -en
Deut. 31 : 20 god dienen: andere -en
Hand. 14 : 15 god dode -en
Joz. 24 : 14 god doet de -en weg
Jer. 16 : 20 god door de mens gemaakte – zijn geen goden
Ez. 20 : 8 god drekgoden niet verlaten
1 Kon. 21 : 26 god drekgoden: wandelende achter de -
Hand. 28 : 6 god een - zijn: Paulus voor een - gehouden
Lev. 22 : 33 god functie van een -
Jes. 45 : 20 god functie: helpen, verlossen
Deut. 32 : 37 v god functie: rotssteen waarop men betrouwt
Hand. 7 : 40 god functie: vooruitgaan
Deut. 5 : 7 god geen andere -en voor Gods aangezicht zullen de Israëlieten hebben
Lev. 19 : 4 god geen gegoten -en maken
Lev. 19 : 4 god gegoten -en: niet maken
Ex. 34 : 17 god gegoten -en: verboden te maken
Ex. 12 : 12 god gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaren
Ex. 21 : 6 god gezegd van een mens: rechters
Ps. 135 : 5 god God boven alle -en
Ps. 95 : 3 god God is boven alle -en
2 Kron. 2 : 5 god God is groter dan alle goden
1 Kron. 16 : 25 god God is vreselijk boven alle -en
Ps. 96 : 4 god God is vreselijk boven alle -en
Ps. 97 : 9 god God verheven boven alle goden
Ex. 22 : 28 god goden (rechters) zult gij niet vloeken
Jer. 2 : 11 god goden bestaan niet, aldus God
2 Sam. 7 : 23 god goden der heidenen: God verdreef ze, verloste ervan
Deut. 6 : 14 god goden der volken rondom u
Dan. 2 : 11 god goden hebben meer kennis dan de mensen
1 Cor. 8 : 5 god goden in de wereld
Jes. 41 : 23 god goden kennen verleden en toekomst
2 Kron. 28 : 23 god goden kunnen slaan (doordat ze demonen zijn?)
1 Kon. 15 : 12 god goden maken
Jer. 2 : 28 god goden maken: door Israël
Jer. 14 : 22 god goden van de heidenen kunnen niet doen regenen
Dan. 5 : 23 god goden van zilverm goud enz.
1 Kon. 15 : 12 god goden werden weggedaan
Dan. 2 : 11 god goden wonen niet bij het vlees (de mensen), aldus de chaldeeën
1 Sam. 28 : 13 god goden zien door het medium
1 Sam. 2 : 25 god goden: hier rechters
Ex. 20 : 23 god gouden -en
Ex. 32 : 31 god gouden -en zich maken
Dan. 5 : 4 god gouden, zilveren etc -en
1 Kron. 10 : 10 god huis van een god der Filistijnen
Richt. 18 : 24 god in de zin van afgodsbeeld
Hab. 1 : 11 god kracht voor zijn - houden
Hand. 19 : 26 god kritiek op goden: door Paulus
2 Kon. 17 : 26 god localisering
2 Kon. 17 : 29 god maken: door elk volk
Richt. 18 : 24 god maken: geval
2 Kon. 18 : 4 god maken: geval: koperen slang gemaakt tot "koperen god"
2 Kon. 17 : 29 god meervoud: elk volk maakte zijn goden
Jer. 11 : 13 god menigte van – in Juda
Joh. 10 : 34 v god mensen goden genoemd door God
Ex. 23 : 32 god met goden een verbond maken: verbod
Ruth 1 : 15 god Moabs goden
Ex. 4 : 16 god Mozes tot een - voor Aaron
Ex. 7 : 1 god Mozes tot een – gezet over Farao
Ex. 34 : 15 god nahoereren van -en
Deut. 31 : 16 god nahoereren van vreemde goden
Hand. 14 : 15 god nietige -en
Richt. 5 : 8 god nieuwe -en
Ex. 34 : 15 god offerande doen aan -en
Hand. 17 : 23 god onbekende –
Dan. 11 : 37 god op geen – acht geven
2 Kron. 32 : 13 god redder
1 Sam. 2 : 21 god richter (mens)
Jer. 11 : 12 god roepen tot de -en om verlossing
Ps. 138 : 1 god tegenwoordigheid der -en: daarn Gode psalmzingen
Hand. 17 : 22 god toewijding aan de -en
Hand. 12 : 22 god tot - maken, als - vereren: Herodes
Dan. 1 : 2 god valse -
2 Kron. 13 : 9 god valse -en
Ex. 12 : 12 god valse -en: de Egyptenaren
2 Cor. 4 : 4 god van deze eeuw: satan
2 Kon. 18 : 33 god van een volk: volken hadden hun eigen goden
2 Kon. 17 : 26 god van het land
Jer. 2 : 11 god veranderen: gebeurt niet
Ex. 23 : 32 god verbond met -en maken: verboden
Dan. 5 : 23 god voorstelling van -en bij Daniel: dode dingen
Hab. 1 : 16 god vorming van een god
Deut. 32 : 12 god vreemd -: was er niet met Israël
Deut. 32 : 16 god vreemde -en
Jer. 19 : 13 god vreemde -en
Ex. 23 : 33 god vreemde -en dienen: valstrik
Deut. 13 : 2 god vreemde -en navolgen en dienen
Gen. 35 : 2 god vreemde -en wegdoen
Joz. 24 : 23 god vreemde -en wegdoen
Richt. 10 : 16 god vreemde -en wegdoen
Deut. 11 : 28 god vreemde -en: die de Israëlieten niet gekend hadden
Richt. 6 : 10 god vreest de goden der Amorieten niet
Deut. 31 : 20 god wenden, zich wenden tot andere goden en hen dienen
Deut. 4 : 28 god werk van mensenhanden
2 Kon. 19 : 18 god werk van mensenhanden
Jer. 16 : 20 god zich -en maken
Hand. 7 : 40 god zich -en maken
Deut. 31 : 18 god zich wenden tot andere -en
god zie Afgod
god zie ook Vergoding
Ex. 20 : 23 god zilveren -en
Joh. 7 : 28 God - niet kennen
Zach. 2 : 13 God 'slapende', wakende
Joz. 7 : 7 God aan God onjuiste beweegredenen toedichten: door Jozua
Jer. 32 : 33 God aan Hem de nek toekeren
Joh. 4 : 24 God aanbidden van –
God aanbidden: zie aldaar
1 Tim. 5 : 4 God aangenaam tegenover -
1 Pe 2 : 5 God aangenaam voor -: door Jezus Christus: onze offeranden
Ps. 42 : 3 God aangezicht van -: hiervoor verschijnen
Ps. 69 : 18 God aangezicht van -: verberg U aangezicht niet van uw knecht
Ps. 30 : 8 God aangezicht van -: verborg Hij voor David
Hand. 2 : 28 God aangezicht van –: blijdschap bij Uw aangezicht
2 Thess. 1 : 9 God aangezicht van de -
Num. 6 : 25 God aangezicht: De HEERE doe zijn aangezicht over u lichten
1 Pe 3 : 12 God aangezicht: is tegen de kwaaddoeners
Num. 6 : 26 God aangezicht: Jahweh verheffe zijn aangezicht over u
1 Kron. 16 : 29 God aangezicht: komt voor Zijn aangezicht
2 Kron. 30 : 9 God aangezicht: niet afwendend van bekeerden
Ps. 95 : 2 God aangezicht: tegemoet gaan door ons
Ps. 143 : 7 God aangezicht: verbergen
Ez. 39 : 23 v God aangezicht: verborgen voor Israël
Jes. 54 : 8 God aangezicht: verborgen voor Israël: een ogenblik
Jer. 33 : 5 God aangezicht: verborgen: om al hun boosheid
Ez. 7 : 22 God aangezicht: zal Hij van hen omwenden
Ez. 14 : 8 God aangezicht: zetten tegen iemand
Opb. 22 : 4 God aangezicht: zien
Ex. 33 : 20 God aangezicht: zien: niet kunnen zien door Mozes
Ex. 33 : 23 God aangezicht: zien: zal niet gezien worden door Mozes
2 Kron. 7 : 14 God aangezicht: zoeken van Gods aangezicht
1 Kron. 16 : 11 God aangezicht: zoekt dat gedurig
Ps. 105 : 4 God aangezicht: zoekt Zijn aangezicht gedurig
Deut. 13 : 4 God aanhangen van -
Joz. 23 : 8 God aanhangen van -
Micha 6 : 3 God aanklagen
2 Kon. 18 : 6 God aankleven: door Hizkia
Hand. 11 : 1 God aannemen het woord van –
Ruth 1 : 15 God aannemen: door een Moabietische vrouw
Job 19 : 21 God aanraken: door God: hier ongunstig verstaan
Jer. 2 : 27 God aanroepen in nood: door ontrouwen
Ps. 140 : 1 God aanroepen van -
Jes. 43 : 22 God aanroepen van -: nalaten: door Israël
1 Pe 1 : 17 God aanroepen: als Vader
2 Sam. 22 : 4 God aanroepen: door David: om verlost te worden
Jes. 12 : 4 God aanroepen: door ons
Jes. 64 : 7 God aanroepen: niemand die – aanroept
Ps. 67 : 2 God aanschijn: licht
Ps. 4 : 7 God aanschijn: licht van Zijn aanschijn: verhef dat over ons
1Jo 4 : 14 God aanschouwen de Gezant van God
Ps. 94 : 9 God aanschouwen door -
Joh. 12 : 45 God aanschouwen van God: door Jezus te aanschouwen
Job 19 : 26 God aanschouwen: door Job
1Jo 4 : 12 God aanschouwen: niemand ooit
Ps. 63 : 3 God aanschouwen: van God: in het heiligdom: door David
Klg. 2 : 20 God aansprakelijk geacht voor de ellende
Opb. 4 : 3 God aanzien: jaspis- en robijnsteen gelijk
Ex. 24 : 10 God aanzien: voetbodem: als de gestaltenis van de hemel in zijn klaarheid
Joz. 2 : 11 God aarde: bemoeit zich met de gebeurtenissen in de mensenwereld
Joz. 3 : 11 God aarde: de Heere der ganse aarde
2 Kon. 19 : 15 God aarde: Hij is de God aller koninkrijken der aarde
Ex. 33 : 23 God achterzijde van – zien: door Mozes
Jes. 40 : 7 God adem van -: blazend in het gras en de bloemen
Jes. 30 : 28 God adem: als een overlopende beek
Matth. 15 : 8 God afstand tot -: hun hart is ver van Mij vandaan
1 Pe 3 : 20 God afwachten: door -
Hebr. 12 : 25 God afwenden van -: van God zich afwenden
2 Kon. 1 : 3 God afwezig, schijnbaar naar het handelen van Ahazia
2 Kon. 1 : 16 God afwezig, schijnbaar naar het handelen van Ahazia
Jes. 30 : 11 God afwijzen door de mens
Hebr. 12 : 25 God afwijzen van -: gevolg
Ex. 33 : 3 God afzondering door God: om het volk Israël te sparen
Job 42 : 2 God albezitter
Jes. 44 : 24 God aldoend: Hij doet alles
Deut. 5 : 28 God alhorend
Dan. 4 : 31 God alhorend
Mal. 3 : 16 God alhorend, almerkend
Matth. 4 : 10 God alleen te dienen
Rom. 16 : 27 God alleen wijze –
Dan. 4 : 32 God Allerhoogste
Dan. 4 : 34 God Allerhoogste
Dan. 5 : 21 God Allerhoogste
Luk. 1 : 32 God Allerhoogste
Luk. 1 : 35 God Allerhoogste
Luk. 1 : 76 God Allerhoogste
Hand. 7 : 48 God Allerhoogste
Hebr. 7 : 1 God Allerhoogste
Dan. 4 : 2 God allerhoogste -
Ps. 97 : 9 God Allerhoogste: begrip
Ps. 135 : 6 God almacht
Jes. 40 : 26 God almacht van -
Luk. 3 : 8 God almacht: kan uit stenen kinderen verwekken
Gen. 18 : 14 God almachtig
Luk. 18 : 27 God almachtig
Ps. 115 : 3 God almachtig: begrip
Opb. 16 : 7 God almachtig: de Almachtige
Jer. 32 : 27 God almachtig: geen ding is Hem te wonderlijk
Opb. 19 : 15 God Almachtig: God de Almachtige
Matth. 22 : 29 God almachtig: kan doden opwekken
Num. 11 : 23 God almachtig: Zijn hand is niet verkort
Gen. 43 : 14 God Almachtige
Job 31 : 4 God Almachtige
Job 32 : 8 God Almachtige
Opb. 1 : 8 God Almachtige
Opb. 15 : 3 God Almachtige
Opb. 19 : 6 God Almachtige
Opb. 21 : 22 God Almachtige
Opb. 19 : 7 God Almachtige: de Almachtige
Gen. 17 : 1 God Almachtige: Ik ben - , de Almachtige
Joz. 2 : 11 God alomtegenwoordig
Ps. 139 : 7 v God alomtegenwoordig
Jer. 23 : 24 God alomtegenwoordig
Matth. 23 : 21 - 22 God alomtegenwoordig: illustratie
Opb. 1 : 8 God alpha en omega
Deut. 1 : 31 God als vader: dragende zijn zoon
Jes. 30 : 27 God als verterend vuur
Job 28 : 24 God alschouwend
Jer. 2 : 13 God alternatief voor –: gebroken bakken
Job 42 : 2 God alvermogend
Job 31 : 4 God alwetend
Job 34 : 25 God alwetend
Jes. 40 : 12 God alwetend
Dan. 2 : 22 God alwetend
Dan. 5 : 23 God alwetend
Matth. 10 : 29 v God alwetend
Luk. 12 : 6 God alwetend
Luk. 12 : 7 God alwetend
2 Cor. 11 : 31 God alwetend
Hebr. 4 : 13 God alwetend
1Jo 3 : 20 God alwetend
1 Sam. 2 : 3 God alwetend: 'God der wetenschappen'
Jes. 40 : 13 God alwetend: behoeft geen menselijke raadsman
Jes. 37 : 28 God alwetend: de gangen van Sanherib kent Hij
Hand. 1 : 24 God alwetend: die alle harten kent
Ps. 119 : 168 God alwetend: Hij kent al mijn wegen
Dan. 5 : 23 God alwetend: hij kent al onze paden
Job 31 : 6 God alwetend: Hij kent mijn oprechtigheid
Ez. 11 : 5 God alwetend: kent al onze gedachten
Jes. 42 : 9 God alwetend: kent de toekomst
Ex. 3 : 19 God alwetend: kent vooraf de wil van Farao
1 Kon. 21 : 18 God alwetendheid: bewijs
Job 28 : 24 God alziend
Job 34 : 20 v God alziend
Ps. 139 : 15 God alziend
Spr. 15 : 3 God alziend
Jer. 16 : 17 God alziend
Jer. 23 : 24 God alziend
Jer. 32 : 19 God alziend
Luk. 12 : 6 God alziend
Hebr. 4 : 13 God alziend
1 Sam. 12 : 22 God alziend: geval
Job 33 : 21 v God alziend: ieders wegen en treden
Spr. 5 : 21 God alziendheid: besef daarvan verhindert zonde
Ps. 65 : 6 God antwoorden door -: vreselijke dingen in gerechtigheid
Job 30 : 20 God antwoorden: niet -: aan Job
Jes. 5 : 4 God arbeid aan Israël
Jes. 43 : 24 God arbeid maken: door onze zonden
Jes. 53 : 1 God arm: geopenbaard, vgl. 52:10
Luk. 1 : 51 God arm: hierdoor doet Hij een krachtig werk
Ps. 89 : 14 God arm: met macht
Jer. 21 : 5 God arm: sterke arm: hiermee strijden
Deut. 4 : 34 God arm: uitgestrekt, bij de verlossing van Israël uit Egypte
Deut. 5 : 15 God arm: uitgestrekt, bij de verlossing van Israël uit Egypte
Jes. 33 : 2 God arm: wees hun arm alle morgen
Jes. 40 : 10 God arm: zal heersen
Deut. 33 : 27 God armen: Zijn eeuwige armen zijn onder u
Deut. 32 : 18 God baarde kinderen Israëls
Jer. 51 : 56 God Babel
Ex. 17 : 15 God banier: “Jahweh is mijn banier”
Ex. 34 : 6 God barmhartig
Deut. 4 : 31 God barmhartig
2 Kron. 30 : 9 God barmhartig
Neh. 9 : 17 God barmhartig
Ps. 103 : 8 God barmhartig
Ps. 111 : 4 God barmhartig
Ps. 145 : 8 God barmhartig
Ps. 145 : 9 God barmhartig
Joel 2 : 13 God barmhartig
Deut. 22 : 4 God barmhartig: voorbeeld in wet: hulp aan broeder
Jes. 63 : 15 God barmhartigheden: gerommel van Gods barmhartigheden
Dan. 9 : 18 God barmhartigheden: zijn groot
Luk. 1 : 78 God barmhartigheid
Ps. 106 : 44 God barmhartigheid na toorn
Ef. 2 : 4 God barmhartigheid van -: Hij is rijk aan deze deugd
Rom. 15 : 9 God barmhartigheid van –
Luk. 1 : 71 God barmhartigheid: doen
Ex. 20 : 6 God barmhartigheid: doen aan Zijn liefhebbers
Luk. 1 : 58 God barmhartigheid: door Hemzelf grootgemaakt
2 Kon. 13 : 4 God barmhartigheid: geval
2 Kon. 14 : 26 God barmhartigheid: geval
Mark. 5 : 19 God barmhartigheid: geval
Neh. 9 : 27 God barmhartigheid: grote barmhartigheden
Neh. 9 : 19 God barmhartigheid: grote barmhartigheid
Neh. 9 : 31 God barmhartigheid: grote barmhartigheid
Ps. 119 : 156 God barmhartigheid: Uw -en zijn vele
Luk. 1 : 50 God barmhartigheid: van geslacht tot geslacht
1 Pe 2 : 10 God barmhartigheid: verkregen door de gelovigen
Ps. 104 : 2 God bedekken, zich b: met het licht als met een kleed
Klg. 3 : 44 God bedekte zich met een wolk
Klg. 3 : 32 God bedroeven door –
2 Pe 3 : 15 God beeld van -
1 Sam. 4 : 6 God beeld van -: als goden gezien
Luk. 12 : 4 God beeld van -: bij Jezus
2 Cor. 4 : 4 God beeld van -: Christus
Matth. 6 : 6 God beeld van -: Christus beeld: die in het verborgen is
Richt. 13 : 22 God beeld van -: engel des HEEREN (toepassing)
1 Kon. 20 : 28 God beeld van -: God acht daarop
Luk. 10 : 21 God beeld: -sbeeld: van Jezus
2 Kron. 6 : 18 God beeld: Godsbeeld: Salamo's
Klg. 3 : 10 God beer: een loerende beer: voor mij
Ps. 132 : 14 God begeren door God: Sion als woonplaats
1 Kon. 8 : 57 God begeve ons niet
Job 36 : 26 God begrijpen door ons: wij begrijpen zijn grootheid niet
Rom. 8 : 8 God behagen door mensen: kan niet door hen die in het vlees zijn
1 Thess. 4 : 1 God behagen door ons: hoe
Hebr. 10 : 6 God behagen van -: niet in brandoffers en zondoffers
Pred. 9 : 7 God behagen: aan onze werken: eten en drinken, van goeder harte
Spr. 12 : 22 God behagen: door getrouw handelen
Hebr. 11 : 5 God behagen: door Henoch
Spr. 16 : 7 God behagen: door iemands wegen: gunstig gevolg
Joh. 8 : 29 God behagen: door Jezus Christus
1 Tim. 5 : 4 God behagen: door vergelding aan voorouders te doen
1 Thess. 2 : 4 God behagen: God -
1 Thess. 2 : 15 God behagen: God niet -: door de Joden
Deut. 13 : 4 God behagen: hoe
Hebr. 10 : 8 God behagen: niet in slachtoffers, offeranden, brandoffers, zondoffers
Ezra 7 : 18 God behagen: opdracht door heidense koning
Hebr. 11 : 6 God behagen: vereist geloof
Ezra 7 : 9 God behoedt en leidt: geval: Ezra's reis naar Jeruzalem
Mark. 11 : 14 God behoefte van - : vrucht
Jak. 4 : 12 God behouden door -
1 Sam. 17 : 46 God bekend worden: door ingrijpen en machtige overwinning
Gen. 32 : 12 God belofte aan Jakob : beroep door Jakob
Jes. 25 : 8 God belofte van - is betrouwbaar
Joz. 21 : 44 God beloften van -: Hij vervult ze alle
Hebr. 11 : 6 God beloner van hen die Hem zoeken
Hebr. 12 : 26 God beloven door -: geval
Gen. 21 : 1 God beloven door -: komt zijn belofte na
Jak. 1 : 12 God beloven door -: kroon van het leven
Deut. 33 : 3 God bemint de volken
Job 19 : 12 God benden: Zijn benden hebben volgens Job hem omsingeld
1 Cor. 1 : 25 God beoordelen door de mensen
2 Kron. 29 : 36 God bereidde voor het volk
Deut. 32 : 36 God berouw
Jer. 42 : 10 God berouw bij –
Jer. 26 : 19 God berouw bij – over uitgesproken kwaad (onheil)
Jer. 18 : 8 v God berouw bij –: over kwaad of goed dat hij gedacht te doen
2 Sam. 24 : 16 God berouw bij God over het kwaad door Hem gezonden
Joel 2 : 13 v God berouw hebbend over het kwade
Hos. 11 : 8 God berouw ontstoken
Ex. 32 : 14 God berouw over kwaad
Ps. 106 : 45 God berouw: naar Zijn goedertierenheid
Gen. 6 : 6 God berouwen
Gen. 6 : 7 God berouwen
1 Kron. 21 : 15 God berouwen: over kwaad
Gen. 35 : 5 God beschermde Jakob
2 Kon. 19 : 34 God beschermen door -: Jeruzalem
Job 1 : 10 God beschermt
Gal. 6 : 7 God bespotten van -: laat Hij niet ongestraft
1 Sam. 6 : 20 God bestaan voor -: niet kunnen
Jer. 49 : 19 God bestaan voor God kan geen tegenstander
Hebr. 11 : 6 God bestaan: daaraan geloven
Ps. 53 : 2 God bestaan: loochenen: dwaasheid
Ps. 93 : 1 God bestaan: van eeuwigheid af
Spr. 21 : 1 God bestuur over de koninkrijken: Hij neigt des konings hart tot wat Hij wil
Joh. 7 : 30 God bestuur van God: in Christus' leven
1 Kron. 14 : 2 God bestuur van God: soms te merken
Jer. 29 : 4 God bestuur, leiding: in de wegvoering
Klg. 3 : 37 God bestuur, regering
Num. 11 : 31 God bestuur: inzet van natuurkrachten als de wind
Ex. 21 : 13 God bestuur: ook in ongevallen
Spr. 16 : 4 God bestuur: over alles
Jer. 51 : 20 God bestuur: over de aardse koninkrijken: middel: Babel
Ez. 38 : 7 God bestuur: over kwade zaken, vgl. Davids volkstelling, Judas verraad
Rom. 11 : 36 God bestuurt en onderhoudt alles
2 Sam. 17 : 14 God bestuurt menselijke overwegingen
Gen. 45 : 8 God bestuurt ons leven, incl de tegenspoed
Gen. 48 : 11 God bestuurt ons leven: geval Jakob
Spr. 16 : 33 God bestuurt: ook de val van het lot
Luk. 12 : 6 God betrokken op hele schepping
Neh. 9 : 14 God beval door de hand van zijn knecht Mozes
Ps. 111 : 7 God bevelen: zijn alle getrouw
Dan. 6 : 27 God beven en sidderen voor God: bevolen door Darius de Meder
1 Sam. 14 : 15 God beving Gods
Jer. 15 : 19 God bevraagd: een onbetrouwbare beek?
1 Sam. 30 : 23 God bewaart
Job 29 : 2 God bewaart een mens
Ps. 145 : 20 God bewaren door -: wie Hem liefhebben
2 Kon. 19 : 34 God beweegreden: geval
2 Kon. 13 : 23 God beweegreden: verbondstrouw
Rom. 5 : 5 God bewijs: liefde uitgestort in onze harten
2 Kron. 16 : 9 God bewijst zich sterk jegens hen wier hart volkomen tot Hem is
1 Tim. 6 : 15 God bewoont ontoegankelijk licht
Ex. 4 : 31 God bezoeken door –: Israël
Luk. 1 : 68 God bezoeken: door God: zijn volk Israël
Job 31 : 14 God bezoeking doen
1 Cor. 7 : 24 God bij – blijven
Opb. 21 : 3 God bij de mensen zal Hij wonen
Hand. 10 : 34 God bij Hem geen aanzien des persoons
Hebr. 13 : 5 God bij ons
1 Sam. 2 : 2 God bijzonder, uniek, verheven
Zef. 3 : 17 God blijdschap bij -
1Jo 4 : 16 God blijven: in -
1Jo 4 : 12 God blijven: in ons
1Jo 4 : 16 God blijven: in ons
Mal. 3 : 16 God boek: gedenkboek: registreert het goede van de vromen
Hebr. 11 : 10 God bouwmeester
Job 30 : 23 God brengt ter dood: Job (naar zijn gevoelen)
Jer. 25 : 30 God brullen door God uit de hoogte
Amos 3 : 8 God brullend als een leeuw, vgl. 1:2
Ps. 99 : 5 , 9 God buigt u neder voor God
2 Sam. 22 : 2 God burg
Ps. 99 : 1 God cherubs: - zit tussen de c
1Jo 1 : 5 God Christus over -: is Licht
Ps. 103 : 7 God daad: Hij heeft Israël zijn daden bekendgemaakt
Jes. 28 : 29 God daad: Hij is groot van daad
Jer. 32 : 19 God daad: machtig van daad
Ex. 6 : 3 God dacht aan zijn verbond
Jes. 12 : 4 God daden: door ons bekend te maken onder de volken
Ps. 66 : 5 God daden: komt en ziet Gods daden
1 Kron. 16 : 8 God daden: maakt ze bekend onder de volken
Ps. 105 : 1 God daden: maakt ze bekend onder de volken
1 Sam. 2 : 3 God daden: recht
Job 10 : 4 God dagen van -
Job 10 : 5 God dagen van -: zijn die als van een mens?
Jer. 49 : 19 God dagvaarden: kan niet gedagvaard worden
Rom. 1 : 21 God danken: verzuimen Hem te danken
Ps. 136 : 2 God de - der goden
Hand. 22 : 14 God de - van onze vaderen
Opb. 21 : 6 God de Alfa en de Omega
Gen. 14 : 18 God de Allerhoogste
Gen. 14 : 18 God de allerhoogste God
Luk. 8 : 28 God de Allerhoogste: zo genoemd door een demon
Gen. 16 : 17 God de Almachtige
Gen. 35 : 11 God de Almachtige
Gen. 48 : 3 God de Almachtige
Ex. 6 : 2 God de Almachtige
Opb. 11 : 17 God de Almachtige
Opb. 16 : 14 God de Almachtige
Job 39 : 35 God de Almachtige: zo noemt God Zichzelf
Joh. 17 : 4 God de enige waarachtige God
2 Cor. 3 : 18 God de heerlijkheid van - aanschouwen
Jes. 40 : 25 God de Heilige
Hos. 11 : 9 God de Heilige
1Jo 2 : 20 God de Heilige
Opb. 16 : 5 God de Heilige
Jes. 31 : 1 God de Heilige Israëls
Jes. 43 : 14 God de Heilige Israëls
Jes. 37 : 4 God de levende -
1 Tim. 2 : 15 God de levende -
Gen. 49 : 24 God de Machtige Jakob s
1 Kron. 13 : 6 God de Naam
Hebr. 11 : 27 God de Onzichtbare
Joh. 16 : 27 - 28 God de Vader
1 Cor. 15 : 24 God de Vader
Joh. 14 : 10 God de Vader blijft in Christus
Ef. 1 : 17 God de Vader der heerlijkheid
Joh. 14 : 7 God de Vader kennen door Jezus te kennen
Joh. 14 : 7 v God de Vader kennen en zien
Joh. 6 : 57 God de Vader: de levende Vader
Joh. 8 : 54 God de Vader: door de Joden genoemd "onze God"
Joh. 10 : 14 God de Vader: gekend door Jezus
Joh. 8 : 19 God de Vader: Hem kennen of niet kennen
Joh. 7 : 28 God de Vader: is waarachtig
Joh. 8 : 28 God de Vader: leerde Jezus wat hij moest spreken
1Jo 5 : 20 God de waarachtige -
Hebr. 4 : 14 God de zoon van God: Jezus
Gen. 39 : 23 God deed Jozefs werk gedijen
Ps. 142 : 6 God deel: mijn deel in het land der levenden
Luk. 15 : 31 God deelt zijn vermogen (toepassing)
Richt. 8 : 34 God denken aan -: dat niet meer doen
Rom. 11 : 34 God denken van – : ondoorgrondelijk
Ps. 105 : 42 God denken: aan zijn heilig woord aan Abraham
Ps. 106 : 45 God denken: aan zijn verbond
Jer. 18 : 11 God denken: een gedachte: tegen de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem
Gen. 30 : 22 God denken: Hij dacht aan Rachel
Joz. 22 : 22 God der goden
Dan. 11 : 36 God der goden
2 Sam. 5 : 10 God der heirscharen
Dan. 2 : 44 God des hemels
Ezra 1 : 2 v God des hemels: van Israël: woont te Jeruzalem
1 Pe 2 : 9 God deugden
Ps. 48 : 15 God deze - is onze God eeuwig en altoos
Ps. 103 : 16 God Dezelfde blijft Hij
Jes. 41 : 4 God Dezelfde blijvend
Deut. 32 : 1 v God dichter
Opb. 1 : 4 God die is en die was en die komt
Opb. 1 : 8 God die is en die was en die komt
Opb. 4 : 8 God die was en die is en die komt
2 Kon. 10 : 23 God dienaren van - gescheiden van de dienaren van Baal
Jes. 56 : 6 God dienen
1 Thess. 1 : 9 God dienen door de gelovige
Deut. 13 : 4 God dienen van -
1 Kron. 28 : 9 God dienen van -: dien Hem met een volkomen hart
1 Kron. 28 : 9 God dienen van -: dien Hem met een willige ziel
Hebr. 12 : 28 God dienen van -: door genade
Mal. 3 : 14 God dienen van -: tevergeefs geacht
Ex. 3 : 12 God dienen van – op de berg Horeb
2 Kron. 12 : 8 God dienen van God is beter dan dienen van de koningen der volken
Richt. 2 : 7 God dienen: door Israël: wanneer
Hebr. 12 : 28 God dienen: door ons: met eerbied en ontzag
Joz. 22 : 5 God dienen: door ons: met ganse hart en ziel
Hand. 27 : 23 God dienen: door Paulus
Rom. 1 : 9 God dienen: door Paulus
2 Tim. 1 : 3 God dienen: door Paulus
Luk. 16 : 13 God dienen: God en Mammon kunnen wij niet tegelijk dienen
Ex. 23 : 25 God dienen: Hem alleen dienen
1 Kron. 28 : 9 God dienen: Hem kennen en dienen
2 Tim. 1 : 3 God dienen: met een rein geweten: door Paulus
Richt. 10 : 6 God dienen: niet -: door Israël
Ex. 23 : 25 God dienen: voordelen
Deut. 32 : 19 God dochters van -: vrouwen van Israël
1 Kron. 2 : 3 God doden door -: een zondaar
Spr. 16 : 4 God doel
Rom. 8 : 29 God doel van – met ons: gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon
Rom. 11 : 36 God doel van alle dingen
Col. 1 : 20 God doel: alle dingen met Zichzelf verzoenen
Ef. 1 : 10 God doel: alles onder het hoofd Christus samenbrengen
Joh. 12 : 50 God doel: eeuwig leven voor de mens
Ef. 1 : 12 God doel: met de gelovigen: tot lof van Zijn heerlijkheid
Gen. 50 : 20 God doel: met Jezus lijden en sterven: om mensen in het leven te behouden
Luk. 1 : 74 v God doel: met ons: op aarde
Jes. 48 : 11 God doel: om Zijnentwil handelt Hij
Ef. 1 : 11 God doel: ons erfgenamen in Christus maken
Col. 1 : 22 God doel: ons heilig etc voor Zich te stellen
1Jo 4 : 9 God doel: ons leven
Hebr. 2 : 10 God doel: vele zonen tot heerlijkheid te leiden
Opb. 21 : 3 God doel: wonen bij de mensen
Filip. 2 : 13 God doel: Zijn welbehagen
Joh. 3 : 17 God doel:behoudenis
1 Sam. 19 : 4 God doen is goed voor ons (toepassing)
Hand. 21 : 19 God doen: door middel van mensen en hun arbeid
Job 37 : 5 God doen: grote dingen: wij begrijpen ze niet
Ps. 115 : 3 God doen: Hij doet al wat Hem behaagt
Jes. 44 : 24 God doen: Hij doet alles
Hebr. 13 : 21 God doen: in ons: wat voor Hem welbehaaglijk is: door Jezus Christus
Ps. 111 : 3 God doen: majesteit en heerlijkheid
Jes. 63 : 12 God doet dingen om Zich een naam te maken onder de mensen
Job 5 : 18 God doet smart aan
1 Kon. 20 : 13 God doet Zichzelf kennen door uitredding
1 Kon. 20 : 28 God doet Zichzelf kennen door uitredding
Amos 3 : 6 God doets niets zonder openbaring via profeten
Ps. 97 : 2 God donkerheid en wolken rondom Hem
Deut. 32 : 39 God doodt en maakt levend
Ex. 22 : 24 God doodt: met het zwaard
1 Sam. 29 : 6 God door filistijnen erkend
Hebr. 2 : 10 God door Hem zijn alle dingen
1 Kron. 28 : 9 God doorzoeken: God doorzoekt alle harten
Jes. 43 : 24 God drank voor -: vette des slachtoffers
Jes. 33 : 22 God drie machten: rechter, wetgever, Koning
Joh. 14 : 26 God Drie-eenheid: Vader, Zoon, Geest in één vers genoemd
Opb. 1 : 4 God drie-enig
Jes. 6 : 8 God drieeenheid: 'ons'
Opb. 4 : 8 God drieeenheid: 3x heilig
Ef. 4 : 4 v God drieenig: Geest, Heer, God en Vader
Jak. 2 : 19 God één: - is één
Mark. 12 : 29 God eenheid van -
Mark. 12 : 32 God eenheid van - : betekenis
Joh. 10 : 30 God eenheid van de Vader en de Zoon
Deut. 6 : 4 God eenheid van God beleden
Gal. 3 : 20 God eenheid: tegenover veelheid van mensen
Mal. 2 : 17 God eenzijdig als goed voor zondaars voorgesteld
Ps. 63 : 3 God eer van - zien
Ex. 3 : 18 God eer van – staat voorop
Ps. 96 : 3 God eer van God: te vertellen onder de heidenen
Ps. 97 : 6 God eer: alle volken zien zijn e
Jes. 48 : 11 God eer: geeft Hij aan geen ander
Ps. 96 : 7 God eer: Hem een geven
1 Tim. 6 : 16 God eer: Hem zij eer
Jes. 42 : 8 God eer: houdt Zijn eer voor Zichzelf
Jes. 44 : 6 God Eerste
Jes. 48 : 12 God Eerste
Jes. 41 : 4 God Eerste en de Laatste
Jes. 41 : 27 God Eerste: de Eerste
Jer. 31 : 9 God eerstgeborene van -: Efraim
Ex. 4 : 22 God eerstgeborene van God: Israël
Deut. 33 : 27 God eeuwig
Ps. 90 : 2 God eeuwig
Jes. 40 : 28 God eeuwig
Jes. 43 : 10 God eeuwig
Job 36 : 22 God eeuwig bestaan
Dan. 6 : 27 God eeuwig: Hij is bestendig in eeuwigheden
Gen. 21 : 33 God eeuwige -
Rom. 16 : 26 God eeuwige –
Hos. 11 : 8 God emoties
2 Kon. 10 : 23 God en afgod: - versus Baal
Luk. 20 38 God en de doden: voor God leven de ontslapen heiligen
Ef. 4 : 6 God en de gelovige: - boven allen
Ef. 4 : 6 God en de gelovige: - door allen
Ef. 4 : 6 God en de gelovige: - in allen
Dan. 3 : 26 God en de goden: allerhoogste God
Dan. 2 : 47 God en de goden: God der goden (aldus Nebukadnezar)
Deut. 4 : 7 God en de goden: Hij blijkt het meest ons nabij
Jak. 1 : 27 God en de Vader
Jer. 31 : 32 God en Israël: getrouwd met Israël
Mark. 9 : 37 God en Jezus zijn één
Spr. 19 : 3 God en mens: dwaasheid vertoornt tegen God
Hand. 17 : 27 God en mens: niet ver van ieder mens
Gen. 6 : 3 God en mens: twist
Jes. 29 : 15 God en mens: zich verbergen voor -
Joh. 13 : 3 God en Vader
1 Kron. 16 : 28 God en volken: de volken geven eer en sterkte aan Hem
Ps. 86 : 10 God enig
Jes. 43 : 10 God enig
Jes. 43 : 10 God enig
Jes. 45 : 5 v God enig
Jes. 45 : 18 God enig
Jes. 45 : 21 v God enig
Jes. 46 : 9 God enig
1 Cor. 8 : 4 God enig
1 Tim. 1 : 17 God enig
Jud : 25 God enig
2 Sam. 7 : 22 God enig, geen andere god
Jes. 44 : 6 God enig: buiten Hem is er geen God
Jes. 44 : 8 God enig: buiten Hem is er geen God
Jes. 45 : 14 God enig: erkend door heidenvolken
2 Kon. 19 : 19 God enige God
Hos. 13 : 4 God enige God
2 Sam. 22 : 32 God enige God (de HEERE is enige God)
2 Kon. 5 : 15 God enige God op aarde: geloofd door Naäman
Hos. 13 : 4 God enige Heiland
2 Sam. 22 : 32 God enige rotssteen
Joh. 17 : 3 God enige waarachtige -
Deut. 4 : 35 God enigheid
Deut. 4 : 39 God enigheid
Deut. 32 : 39 God enigheid
1 Tim. 2 : 5 God er is één God
1 Kron. 17 : 20 God er is geen - behalve Gij
Mark. 5 : 19 God erbarming
Mark. 5 : 19 God erbarming: geval
1 Kron. 16 : 29 God eren van -: geeft Hem de eer van Zijn naam
Joh. 5 : 23 God eren: de Zoon eren zoals zij de Vader eren
1 Sam. 6 : 5 God eren: door Filistijnen
Spr. 14 : 31 God eren: door ontferming jegens de nooddruftige
Dan. 6 : 17 God eren: gedurig: door Daniël
Joz. 13 : 33 God erfdeel van de stam Levi
Deut. 32 : 9 God erfdeel, deel van -: zijn volk Israël
Jes. 63 : 17 God erfdeel: de stammen Uws erfdeels
Num. 18 : 20 God erfenis en deel van de priesters
Jes. 47 : 6 God erfenis van –: land van Israël
2 Kron. 33 : 13 God erkennen dat de HEERE - is: door Manasse
Ez. 12 : 20 God erkennen: door de vervulling van Godsspraken
Rom. 1 : 28 God erkennen: God nalaten te erkennen
Ps. 34 : 9 God ervaren -: smaakt en ziet dat Jhwh goed is
Richt. 2 : 10 God ervaring: geen ervaring met God hebben: volgende generatie Israël
Jer. 10 : 16 God formeerder van alles
Jer. 51 : 19 God formeerder van alles
Jer. 18 : 6 God Formeerder van Israël, gelijk een pottenbakker van zijn vat
Jes. 43 : 1 God Formeerder: van Israël (volk)
Ps. 68 : 25 God gangen van God gezien in het heiligdom
Joh. 4 : 10 God gave van -: Jezus
1 Kron. 28 : 7 God geboden van -
1Jo 4 : 7 God geboren uit - is een ieder die liefheeft
1Jo 3 : 8 God geboren zijn uit -
Job 1 : 22 God gedachte over -: Gode iets ongerijmds toeschrijven
1 Sam. 23 : 7 God gedachte over: onjuiste: wanen dat God je helpt
1 Sam. 23 : 21 God gedachte over: onjuiste: wanen dat God je helpt
Jes. 14 : 24 God gedachte: wordt verwerkelijkt
Ps. 139 : 17 God gedachten aan God zijn kostelijk
Jes. 55 : 8 v God gedachten van –: hoger en anders dan onze gedachten
Ps. 40 : 6 God gedachten: vele: gemaakt aan ons
Ps. 92 : 6 God gedachten: zeer diep
Hand. 10 : 31 God gedachtenis
Hebr. 10 : 17 God gedenken door God: niet meer: zonden en wetteloosheden
Luk. 1 : 54 God gedenkt: aan de barmmartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht
Luk. 1 : 71 God gedenkt: aan Zijn heilig verbond
1 Sam. 30 : 23 God geeft
Hand. 15 : 8 God geeft getuigenis door de Heilige Geest te geven
Jer. 5 : 7 God geen - zijn: zweren bij hen die geen - zijn
Richt. 2 : 10 God geen ervaring met - hebben
1 Kon. 8 : 23 God geen god is er gelijk Gij
Gen. 6 : 3 God Geest van -: twisten met de mens
Jes. 40 : 13 God Geest van God: soeverein
Joh. 4 : 24 God geest: is (een) geest
Deut. 13 : 4 God gehoorzamen aan -
Filip. 2 : 6 God gelijk aan God: Christus
Job 30 : 21 God gelijk een wrede tegen Job
Ex. 8 : 10 God gelijk Jahweh is niemand
Jes. 40 : 18 God gelijkenis op Hem toepassen: onmogelijk
Num. 12 : 8 God gelijkenis van Jhwh: door Mozes aanschouwd
Jes. 43 : 10 God geloven -
1Jo 5 : 10 God geloven: - niet geloven: maakt Hem tot een leugenaar
Tit. 3 : 8 God geloven: zij die God geloven
1 Tim. 6 : 15 God gelukkig
1 Pe 5 : 5 God genade: geeft hij aan de nederigen
Ex. 33 : 19 God genadig
Ex. 34 : 6 God genadig
2 Kron. 30 : 9 God genadig
Neh. 9 : 17 God genadig
Neh. 9 : 31 God genadig
Ps. 103 : 8 God genadig
Ps. 111 : 4 God genadig
Ps. 145 : 8 God genadig
Joel 2 : 13 God genadig
2 Kon. 13 : 23 v God genadig: aan Israël
Num. 6 : 25 God genadig: Jahweh zij u genadig
Jer. 5 : 1 God genadig: op grond van één die recht doet
Ps. 123 : 3 God genadig: zijt ons g
Jak. 5 : 11 God genegenheid: vol hiervan
Deut. 32 : 18 God genereerde kinderen Israëls
Ezra 6 : 11 God genoemd tegenover ongelovigen: de God van de hemel en van de aarde
Dan. 9 : 16 God gerechtigheden: naar al Uw gerechtigheid, laat toch enz.
Jes. 41 : 10 God gerechtigheid van -: de rechterhand van Mijn gerechtigheid
Ps. 97 : 6 God gerechtigheid van God verkondigd door de hemelen
Ps. 111 : 3 God gerechtigheid: bestaat in eeuwigheid
Rom. 3 : 25 v God gerechtigheid: betoning
Rom. 3 : 5 God gerechtigheid: bevestigd: door onze ongerechtigheid
2 Cor. 9 : 9 God gerechtigheid: blijft tot in eeuwigheid
Ps. 119 : 160 God gerechtigheid: eeuwig
Ps. 119 : 142 God gerechtigheid: in eeuwigheid
Jes. 45 : 24 God gerechtigheid: in Hem zijn gerechtigheden: dat zal men erkennen
Ps. 48 : 11 God gerechtigheid: Zijn rechterhand is vol van gerechtigheid
Num. 14 : 15 God gerucht omtrent - onder de heidenen
2 Kron. 32 : 23 God geschenken tot - brengen
Filip. 2 : 6 God gestalte Gods: in de g Gods: Christus
Rom. 11 : 22 God gestrengheid
1 Thess. 5 : 24 God getrouw
1Jo 1 : 9 God getrouw
Hebr. 10 : 23 God getrouw aan zijn belofte
Jer. 1 : 12 God getrouw aan Zijn woord, houdt en doet Zijn woord
Ps. 100 : 4 God getrouwheid: van geslacht tot geslacht
Ps. 100 : 5 God getrouwheid: Zijn getrouwdheid is van geslacht tot geslacht
Jer. 42 : 5 God getuige: waarachtige en getrouwe getuige
1Jo 5 : 10 God getuigenis van -: over Zijn Zoon
Jak. 1 : 5 God geven door -: - geeft aan allen mild en zonder verwijt
Gen. 24 : 35 God geven: aardse goederen, aan Abraham
Jes. 65 : 1 God gevonden door de heidenen
1 Sam. 18 : 12 God geweken van Saul
1 Sam. 28 : 15 God geweken van Saul
Jer. 32 : 18 God geweldig, groot
1 Kron. 17 : 22 God geworden voor Israël
Jer. 2 : 31 God geworden: voor Israël: niet een woestijn of een land der uiterste donkerheid
Ex. 18 : 10 God gezegend zij JHWH, die Israël verlost heeft
Mark. 14 : 61 God Gezegende genoemd door de Raad
1 Kon. 22 : 19 God gezien: door Micha
Dan. 2 : 47 God God der goden
Mal. 2 : 17 God God des oordeels
Filip. 4 : 20 God God en Vader: onze
Gen. 31 : 13 God God noemt Zich: de God van Beth-El
Ex. 5 : 3 God God van de Hebreeen
2 Kron. 20 : 30 God God van: Josafat
Ps. 96 : 4 God god: - is vreselijk boven alle goden
Ps. 97 : 9 God god: - verheven boven alle goden
Luk. 17 : 18 God God: geven aan -: heerlijkheid
Ps. 135 : 5 God god: God boven alle goden
Rom. 1 : 20 God goddelijkheid van -: geopenbaard
Ex. 18 : 11 God goden: God groter dan alle goden
2 Kron. 2 : 5 God goden: God is groter dan alle goden
Hebr. 3 : 11 God Gods rust: ingaan in deze rust: door de Israëlieten: nooit
1 Kron. 16 : 34 God goed
2 Kron. 30 : 18 God goed
Ps. 86 : 5 God goed
Ps. 100 : 4 God goed
Ps. 118 : 1 God goed
Ps. 136 : 1 v God goed
Jer. 33 : 11 God goed
Ps. 145 : 9 God goed aan allen
Ps. 135 : 3 God goed is -
Luk. 18 : 19 God goed is alleen -
Matth. 5 : 45 God goed jegens bozen
Mark. 10 : 18 God goed: alleen Hij is g
Ps. 100 : 5 God goed: de HEERE is goed
Matth. 19 : 17 God goed: Een is de Goede
2 Kron. 24 : 16 God goeddoen voor God en zijn huis: door Jojada
Hand. 14 : 17 God goeddoen: aan de volken
1 Kron. 16 : 27 God goederen bij God
Ps. 130 : 7 God goedertieren
Ps. 136 : 1 v God goedertieren
Jer. 3 : 12 God goedertieren
Tit. 3 : 4 God goedertieren
Ps. 145 : 17 God goedertieren in al zijn werken
Luk. 6 : 35 God goedertieren over de ondankbaren en bozen
Micha 7 : 18 God goedertieren, heeft lust aan goedertierenheid
Ps. 103 : 8 God goedertieren: Hij is groot van goedertierenheid
Ps. 115 : 1 God goedertierenheid
Jer. 31 : 3 God goedertierenheid
Klg. 3 : 22 God goedertierenheid
Rom. 11 : 22 God goedertierenheid
Ps. 106 : 1 God goedertierenheid eeuwig
Ps. 86 : 5 God goedertierenheid groot
Ps. 118 : 1 God goedertierenheid in eeuwigheid
Ps. 63 : 4 God goedertierenheid van God is beter dan het leven
Ps. 147 : 11 God goedertierenheid: daarop hopen door de vrome
Ps. 107 : 1 God goedertierenheid: eeuwig
Ps. 106 : 7 God goedertierenheid: gelovige kan Zijn goedertierenheden vergeten
Ps. 117 : 2 God goedertierenheid: geweldig over ons
Ps. 108 : 5 God goedertierenheid: groot
Ps. 145 : 8 God goedertierenheid: groot van g
Joel 2 : 13 God goedertierenheid: groot van goedertierenheid is -
Ps. 100 : 4 God goedertierenheid: in eeuwigheid
Ps. 138 : 8 God goedertierenheid: in eeuwigheid
Jer. 33 : 11 God goedertierenheid: is in eeuwigheid
Rom. 2 : 4 God goedertierenheid: leidt ons tot bekering
Ps. 107 : 43 God goedertierenheid: let verstandelijk op Gods goedertierenheden
Ps. 107 : 15 God goedertierenheid: lof waard
Klg. 3 : 32 God goedertierenheid: meervoudig en groot
Ps. 106 : 7 God goedertierenheid: menigte Zijner goedertierenheden
Rom. 2 : 4 God goedertierenheid: rijkdom van goedertierenheid
1 Kron. 16 : 34 God goedertierenheid: tot in eeuwigheid
Neh. 13 : 22 God goedertierenheid: veel
Ps. 106 : 45 God goedertierenheid: veelheid Zijner goedertierenheden
Rom. 2 : 4 God goedertierenheid: verachten
Ps. 90 : 14 God goedertierenheid: verzadig ons ermee
Jes. 54 : 10 God goedertierenheid: zal van Israël niet wijken
Micha 7 : 20 God goedertierenheid. Voorbeeld: aan Abraham
Ps. 30 : 6 God goedgunstigheid van -
Ps. 106 : 1 God goedheid
Ps. 107 : 1 God goedheid
Matth. 20 : 15 God goedheid
Luk. 6 : 35 God goedheid jegens bozen en ondankbaren
Deut. 24 : 12 v God goedheid, gerechtigheid
2 Thess. 1 : 11 God goedheid: alle welbehagen van Zijn goedheid
Deut. 24 : 17 God goedheid: bescherming van zwakken
Deut. 15 : 11 God goedheid: bewijs
Deut. 24 : 5 God goedheid: bewijs van -s g
Deut. 24 : 7 God goedheid: bewijs van -s g
Deut. 15 : 8 God goedheid: bewijs: armenzorg
Deut. 15 : 12 v God goedheid: bewijs: bevrijding van slavernij
Deut. 15 : 2 God goedheid: bewijs: schuldkwijtschelding
Deut. 23 : 24 v God goedheid: druiven in eens anders wijngaard toegestaan
Ps. 119 : 68 God goedheid: goed en goeddoende
Neh. 9 : 25 God goedheid: grote goedheid
Ps. 107 : 36 God goedheid: hongerigen geholpen
Ps. 34 : 9 God goedheid: smaakt en ziet dat Jhwh goed is
Deut. 23 : 19 God goedheid: verbod op woeker aan broeders
Deut. 23 : 15 v God goedheid: voorbeeld: zorg voor slaaf
Deut. 20 : 10 God goedheid: vrede toeroepen alvorens strijd aan te binden, ctr. Vs 16
Deut. 24 : 19 v God goedheid: zorg voor de armen
Deut. 25 : 4 God goedheid: zorg voor dieren
Deut. 26 : 12 God goedheid: zorg voor kwetsbare groepen
Ex. 33 : 19 God goedigheid
Micha 7 : 9 God gramschap van - dragend
Zef. 3 : 8 God gramschap van - uitstorten
Jer. 10 : 10 God gramschap: de heidenen kunnen Gods gramschap niet verdragen
Neh. 13 : 18 God gramschap: hittige: over Israël
Jes. 13 : 5 God gramschap: instrument
Jes. 10 : 25 God gramschap: volbrengen
Nah. 1 : 2 God grimmig
Ez. 5 : 13 God grimmigheid tegen Jeruzalem volbrengen
Job 36 : 18 God grimmigheid van -
Ps. 6 : 2 God grimmigheid van -
Dan. 9 : 16 God grimmigheid van -
Opb. 16 : 1 God grimmigheid van -
2 Kron. 12 : 7 God grimmigheid van -: door de hand van Sisak
Jes. 10 : 5 God grimmigheid van -: een stok in de hand van de Assyriërs
Jer. 36 : 7 God grimmigheid van -: grote grimmigheid
Jer. 18 : 20 God grimmigheid van -: trachten af te wenden: door Jeremia
2 Kron. 12 : 7 God grimmigheid van -: uitgieten
Jer. 32 : 37 God grimmigheid van –
Jer. 33 : 5 God grimmigheid van –
Ez. 5 : 15 God grimmigheid van –
Opb. 14 : 10 God grimmigheid van –
Jer. 44 : 6 God grimmigheid van – brandde in de steden van Juda
Ez. 13 : 13 God grimmigheid van – en Zijn handelen
Jer. 42 : 18 God grimmigheid van – uitgestort de Joden in Egypte
Jer. 42 : 18 God grimmigheid van – uitgestort over Jeruzalem
Ez. 20 : 13 God grimmigheid van –: dreigde Hij uit te gieten over Israël in de woestijn
Jes. 51 : 20 God grimmigheid van –: er vol van zijn
Jer. 6 : 11 God grimmigheid van –: ik ben vol van Jahweh’s grimmigheid
Jer. 44 : 6 God grimmigheid van –: uitgestort
Klg. 4 : 10 God grimmigheid van –: volbracht destijds
Opb. 15 : 1 God grimmigheid van –: voleindigd
Opb. 15 : 7 God grimmigheid van God
Ez. 5 : 13 God grimmigheid van God zal op Jeruzalemmers rusten
Ez. 16 : 42 God grimmigheid van God: doen rusten op Jeruzalem
Opb. 14 : 9 God grimmigheid van God: wijn van Gods grimmigheid: hiervan drinken
Jes. 51 : 17 God grimmigheid: de beker van Zijn grimmigheid
2 Kon. 22 : 17 God grimmigheid: niet uitgeblust worden
Ez. 20 : 21 God grimmigheid: over Israël dreigen uit te gieten
Ez. 20 : 8 God grimmigheid: uitgieten over Israël
2 Kron. 34 : 25 God grimmigheid: uitgieten: tegen een plaats
Ez. 14 : 19 God grimmigheid: Zijn grimmigheid uitgieten over een land, met bloed
2 Sam. 7 : 22 God groot
1 Kron. 16 : 25 God groot
Neh. 9 : 32 God groot
Job 36 : 26 God groot
Ps. 48 : 2 God groot
Ps. 86 : 10 God groot
Ps. 95 : 3 God groot
Ps. 96 : 4 God groot
Ps. 135 : 5 God groot
Ps. 145 : 3 God groot
Ps. 147 : 5 God groot
Jer. 10 : 6 God groot is –
Jer. 10 : 6 God groot is Uw naam in mogendheid
Job 37 : 23 God groot van kracht
Dan. 9 : 4 God groot, aldus Daniël
Ps. 104 : 1 God groot: zeer groot
Deut. 10 : 17 God grootheid
1 Kron. 29 : 11 God grootheid
Job 36 : 22 God grootheid
Deut. 5 : 24 God grootheid van -: getoond aan het volk
Jes. 66 : 1 God grootheid van –
Deut. 32 : 3 God grootheid: geeft onzen - grootheid
Dan. 2 : 45 God grootheid: grote –
Joh. 10 : 29 God grootheid: groter dan allen
Jes. 28 : 29 God grootheid: Hij is groot van daad
Ps. 150 : 2 God grootheid: menigvuldig
Ps. 145 : 3 God grootheid: ondoorgrondelijk
Neh. 8 : 7 God grote -
2 Kron. 2 : 5 God groter dan alle goden
Ps. 106 : 40 God gruwel hebben aan Israël
Dan. 7 : 9 God haar: als zuivere wol
Ps. 140 : 1 God haast u tot mij
Spr. 6 : 16 God haat een aantal dingen
2 Kron. 30 : 12 God hand van - was in Juda: werkte er
1 Pe 5 : 6 God hand van -: krachtig
Neh. 1 : 10 God hand van -: sterke hand
Neh. 2 : 18 God hand van -: was goed over Nehemia geweest
Luk. 1 : 66 God hand van -: was met Johannes
Ez. 37 : 1 God hand van -: was op Ezechiel
Jes. 59 : 1 God hand van – is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen
Jer. 16 : 21 God hand van –: God zal die bekendmaken
Ex. 14 : 31 God hand van –: grote hand: zien: door het volk
Ez. 1 : 3 God hand van de HEER was op Ezechiel
Ez. 40 : 1 God hand van de HEER was op Ezechiël
Pred. 9 : 1 God hand: de rechtvaardigen en de wijzen en hun werken in de hand Gods
Ez. 20 : 22 God hand: Hij keerde zijn hand af van Israël, opdat het niet verdelgd zou worden
Jes. 1 : 25 God hand: Ik zal mijn hand tegen u keren
1 Kron. 29 : 12 God hand: in Uw hand is kracht en macht
Ps. 89 : 14 God hand: is sterk
Neh. 2 : 8 God hand: naar de goede hand van mijn God over mij
Neh. 9 : 15 God hand: opheffen: als teken van plechtige belofte
Ez. 20 : 23 God hand: opheffen: tot Israël: dat Hij hen zou verstrooien
Ps. 98 : 1 God hand: rechterhand
Deut. 4 : 34 God hand: sterk
Deut. 5 : 15 God hand: sterk
Joz. 4 : 24 God hand: sterk
1 Sam. 7 : 13 God hand: tegen de Filistijnen
Ruth 1 : 13 God hand: tegen mij uitgegaan (zo Naomi)
Jer. 21 : 5 God hand: uitgestrekte hand: hiermee strijden
Ex. 3 : 20 God hand: uitstrekken
Ez. 14 : 9 God hand: uitstrekken: tegen een valse profeet
Ex. 33 : 22 God hand: zal Mozes overdekken
Jes. 5 : 25 God hand: zijn hand uitgestrekt tegen Zijn volk
Jer. 15 : 6 God hand: Zijn hand uitstrekken tegen Juda en hem verderven
Joel 2 : 26 God handelen door God: wonderlijk
Ps. 105 : 42 God handelen uit trouw
2 Kon. 10 : 32 God handelen: door mensen heen
2 Kon. 9 : 3 God handelen: door middel van een mens
Jes. 29 : 14 God handelen: met Israël: wonderlijk
Ez. 20 : 44 God handelen: om Zijns Naams wil, niet naar de boosheden van Israël
Jer. 33 : 2 God handelt
Klg. 3 : 33 God handelt soms niet van harte
Gen. 49 : 24 God handen van de Machtige Jakobs
Hebr. 10 : 31 God handen: vreselijk is het te vallen in de het van de levende –
Jes. 49 : 16 God handpalm: Zijn volk is in Zijn beide handpalmen gegraveerd
1 Kon. 9 : 3 God hart
2 Kron. 7 : 16 God hart
Gen. 8 : 21 God hart van -: Jahweh zei in Zijn hart
Jer. 7 : 31 God hart van –: daarin kan iets opkomen
Gen. 8 : 21 God hart: - zei in zijn hart
Jer. 23 : 20 God hart: gedachten van Zijn hart
Jer. 30 : 24 God hart: gedachten van Zijn hart
Jer. 32 : 41 God hart: met Zijn ganse hart iets doen
Hos. 11 : 8 God hart: omgekeerd
Gen. 6 : 6 God hart: smart
Job 16 : 9 God haten door -: Hij haat mij (zegt Job)
2 Kron. 19 : 2 God haten van -: door Achab
Rom. 1 : 30 God haten van -: door God-haters
Ex. 20 : 5 God haten: door mensen
Deut. 5 : 9 God haten: door mensen van Zijn volk
Num. 10 : 35 God haters van –: laat ze vluchten!
2Jo : 8 God hebben: - niet hebben
2Jo : 9 God hebben: wie niet blijft in de leer van Christus, heeft God niet
Num. 23 : 19 God heeft geen wezenlijk berouw
Ex. 15 : 26 God Heelmeester
Mal. 1 : 6 God Heer
Opb. 15 : 3 God Heer
Opb. 15 : 4 God Heer
1 Kon. 22 : 19 God heer der heischaren (toepassing)
1 Tim. 6 : 15 God heer der heren
Dan. 2 : 47 God Heer der koningen
Dan. 5 : 23 God Heer des hemels
1 Kon. 8 : 53 God Heer Jahweh, zegt Salomo
Hand. 17 : 24 God Heer van hemel en aarde
Hand. 2 : 25 God Heer: David noemt hem zo
Jes. 44 : 6 God HEERE der heirscharen
1 Kron. 29 : 11 God heerlijkheid
Opb. 19 : 7 God heerlijkheid geven aan –
Opb. 11 : 13 God heerlijkheid geven aan de God van de hemel
Ez. 43 : 2 God heerlijkheid gezien door Ezechiël
Ps. 96 : 6 God heerlijkheid in zijn heiligdom in de hemelen
Ef. 3 : 21 God heerlijkheid van - in Christus Jezus
Ef. 3 : 21 God heerlijkheid van - in de gemeente
Num. 16 : 19 God heerlijkheid van - verscheen aan de hele vergadering
Num. 20 : 6 God heerlijkheid van - verscheen aan Mozes en Aäron
Filip. 1 : 11 God heerlijkheid van -: doel
Deut. 5 : 24 God heerlijkheid van -: getoond aan het volk
Num. 16 : 42 God heerlijkheid van – verscheen, tussenbeide komend
Ex. 33 : 18 God heerlijkheid van –: Mozes wenste die te zien
Rom. 3 : 7 God heerlijkheid van –: onder meer Zijn waarachtigheid
Ez. 9 : 3 God heerlijkheid van –: op de cherub
Rom. 9 : 23 God heerlijkheid van –: rijkdom van zijn heerlijkheid: bekendmaken
Ez. 16 : 14 God heerlijkheid van –: verleend aan Jeruzalem
Ex. 33 : 22 God heerlijkheid van –: zal aan Mozes voorbijgaan
Ez. 8 : 4 God heerlijkheid van de – Israëls
Hand. 7 : 55 God heerlijkheid van God: zien: door Stefanus
Ex. 40 : 34 God heerlijkheid van Jahweh vervulde de tabernakel
Ex. 24 : 17 God heerlijkheid: aanzien: als een verterend vuur
Hand. 7 : 2 God heerlijkheid: de God der heerlijkheid
Hab. 2 : 14 God heerlijkheid: de kennis hiervan zal de aarde vervullen
Rom. 1 : 23 God heerlijkheid: door mensen vervangen
1 Pe 5 : 10 God heerlijkheid: eeuwige heerlijkheid: in Christus Jezus
Opb. 16 : 9 God heerlijkheid: geven: door mensen: doen ze niet
Ps. 104 : 1 God heerlijkheid: Gij zijt bekleed met heerlijkheid
Ps. 138 : 5 God heerlijkheid: groot
Rom. 11 : 36 God heerlijkheid: Hem zij de – tot in eeuwigheid
Rom. 16 : 27 God heerlijkheid: Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid
Gal. 1 : 5 God heerlijkheid: Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid
1 Pe 5 : 11 God heerlijkheid: Hem zij de heerlijkheid tot in alle eeuwigheid
Hebr. 13 : 21 God heerlijkheid: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid
Jud : 24 God heerlijkheid: hiervoor worden wij gesteld
Ps. 90 : 15 God heerlijkheid: laat het aan hun kinderen gezien worden
Jes. 35 : 2 God heerlijkheid: sieraad
2 Cor. 4 : 15 God heerlijkheid: tot heerlijkheid van -: dankzegging
Ef. 1 : 12 God heerlijkheid: tot lof van zijn heerlijkheid
Ef. 1 : 14 God heerlijkheid: tot lof van zijn heerlijkheid
Hebr. 1 : 3 God heerlijkheid: uitstraling hiervan: de Zoon
Opb. 21 : 10 God heerlijkheid: verleent aan het nieuwe Jeruzalem
Lev. 9 : 23 God heerlijkheid: verscheen aan al het volk
Ez. 43 : 5 God heerlijkheid: vervulde het huis (van God)
Ex. 24 : 16 God heerlijkheid: woonde op de berg Sinaï
Hab. 3 : 3 God heerlijkheid: zal de hemelen bedekken
Jud : 25 God heerlijkheid: zij de heerlijkheid
Dan. 4 : 25 God heerschappij hebbend over de koninkrijken der mensen
Dan. 4 : 17 God heerschappij over de koninkrijken der aarde
Dan. 4 : 25 God heerschappij over de koninkrijken der aarde
Dan. 4 : 32 God heerschappij over de koninkrijken der aarde
Dan. 4 : 32 God heerschappij over de koninkrijken der aarde
Dan. 6 : 27 God heerschappij van – is tot het einde toe
Dan. 4 : 34 God heerschappij: eeuwig
1 Tim. 6 : 15 God heerser
Opb. 6 : 10 God Heerser
2 Kron. 20 : 6 God heerser over alle koninkrijken der heidenen
Dan. 5 : 21 God heerser over de koninkrijken der mensen
Ps. 59 : 14 God heerser wereldwijd
Ps. 66 : 7 God heerst eeuwig met Zijn macht
1 Kron. 29 : 12 God heerst over alles
Dan. 5 : 21 God heerst over de koninkrijken der mensen
1 Sam. 30 : 15 God heiden noemt God
Jes. 12 : 2 God heil: God is mijn heil
Tit. 1 : 3 God heiland
Tit. 2 : 10 God heiland
Ps. 106 : 21 God Heiland
Luk. 1 : 47 God Heiland
1 Tim. 2 : 3 God Heiland
1 Tim. 4 : 10 God Heiland
Tit. 3 : 4 God Heiland
Jes. 49 : 26 God Heiland van –
Jes. 43 : 11 God Heiland: enige Heiland
1 Tim. 1 : 1 God Heiland: onze Heiland
Jud : 25 God Heiland: onze Heiland
Jes. 43 : 3 God Heiland: van Israël
Jes. 60 : 16 God Heiland: van Israël
Lev. 20 : 26 God heilig
Lev. 21 : 8 God heilig
Ps. 99 : 5 , 9 God heilig
Jes. 6 : 3 God heilig
1 Pe 1 : 15 - 16 God heilig
Lev. 19 : 2 God heilig is Hij
Opb. 15 : 4 God heilig: alleen heilig
Jes. 6 : 2 God heilig: driemaal heilig
Opb. 6 : 10 God heilig: heilige Heerser
Jes. 8 : 14 God heiligdom, - als heiligdom
Job 6 : 10 God Heilige
Jes. 5 : 16 God Heilige
Jes. 29 : 19 God Heilige Israëls
Jes. 37 : 23 God Heilige Israëls
Jes. 43 : 3 God Heilige Israëls
Jes. 29 : 23 God Heilige Jakobs
2 Kon. 19 : 22 God heilige: de Heilige Israëls
Jes. 41 : 14 , 16 God Heilige: de Heilige Israëls
Jer. 51 : 5 God Heilige: de Heilige Israëls
Jes. 5 : 24 God Heilige: de Heilige van Israël
Deut. 32 : 51 God heiligen: - h; verzuimen
Num. 20 : 12 v God heiligen: - heiligen
2 Kron. 2 : 2 God heiligen: door Salomo
Jes. 5 : 16 God heiligen: God zal geheiligd worden door gerechtigheid
Hebr. 12 : 10 God heiligheid
Ps. 48 : 2 God heiligheid: de berg van Zijn heiligheid
Ps. 97 : 12 God heiligheid: gedachtenis
Ps. 47 : 9 God heiligheid: God zit op de troon van Zijn heiligheid
Richt. 6 : 23 God heiligheid: welke zondaar kan voor Hem blijven leven?
Jer. 23 : 9 God heiligheid: woorden van Zijn heiligheid
Zef. 3 : 17 God held, die verlossen kan
Jer. 20 : 11 God held: verschrikkelijke held: zijnde met Jeremia
Deut. 32 : 39 God helen: God verslaat en heelt
Jes. 50 : 7 God helpen door –: Jezus
2 Kon. 6 : 27 God helpen: niet helpen: beweerd geval
Hos. 13 : 9 God helper
Hebr. 13 : 6 God Helper
2 Sam. 18 : 8 God helpt in de strijd: door de natuur
2 Kron. 24 : 24 God helpt vijanden van Israël
Ps. 118 : 7 God helpt, met anderen
Hand. 26 : 22 God helpt: Paulus
Gen. 35 : 13 God hemelvaart
Jes. 40 : 11 God herder
Micha 7 : 14 God herder
Jer. 31 : 10 God herder voor Israël
Opb. 16 : 19 God herinnering bij -
Opb. 18 : 5 God herinnering bij -
Opb. 21 : 6 God het Begin en het Einde
2 Kon. 19 : 23 God honen van God: geval
2 Kron. 32 : 17 God honen: door Sanherib
Ps. 138 : 6 God hoog
Ps. 48 : 4 God Hoog Vertrek
Ps. 93 : 1 God hoogheid
Ex. 15 : 7 God hoogheid van –: grote hoogheid
Jes. 26 : 10 God hoogheid: niet aanzien: door de goddeloze
Num. 12 : 2 God hoorde het verwijt van Mirjam en Aáron
2 Sam. 22 : 3 God hoorn van mijn heil
Ps. 94 : 9 God horen door -
Ps. 145 : 19 God horen door -
Ps. 4 : 4 God horen door - : Jhwh zal horen als ik tot Hem roep
Jes. 59 : 2 God horen door –: niet: ons: oorzaak: onze zonden
Jer. 17 : 24 God horen naar -: vlijtig
Job 42 : 5 God horen: door Job
Jes. 1 : 15 God horen: Hij hoort de gebeden niet (hier)
Ex. 3 : 7 God horen: Israëls geschrei in Egypte
Ez. 20 : 8 God horen: niet naar – willen horen
Jes. 6 : 8 God horen: van God: door Jesaja
Ps. 55 : 20 God houding t.o. -: niet vrezen, door goddelozen
Luk. 12 : 5 God houding tegenover -: vrees betaamt
Luk. 1 : 50 God houding tot -: vrezen
1 Kon. 5 : 5 God huis Gods bouwen: door Salomo
Num. 12 : 7 God huis van -
Neh. 12 : 40 God huis van -
Hos. 9 : 15 God huis van -
1 Kron. 28 : 6 God huis van -: 'Mijn huis': bouwer
Pred. 4 : 17 God huis van -: daarin gaan
2 Kron. 31 : 21 God huis van -: dienst van het huis Gods: werk in de dienst van etc
Neh. 13 : 11 God huis van -: verlaten
Neh. 13 : 7 God huis van -: voorhoven: kamer hierin
Ps. 27 : 4 God huis van -: Zijn tempel
Ex. 23 : 19 God huis van –
Jes. 66 : 1 God huis van –: bovenmenselijk
2 Kron. 24 : 4 God huis van de HEER vernieuwen
2 Kron. 24 : 7 God huis van God openbreken
Mark. 2 : 26 God huis van God: binnengaan: door David
Gen. 28 : 17 God huis van God: Jakob bij Gods huis
Ezra 5 : 2 God huis van God: te Jeruzalem
Jes. 2 : 2 God huis: berg van het huis des HEEREN
1 Kron. 17 : 10 God huis: bouwen
Ezra 1 : 2 God huis: bouwen in Jeruzalem: opdracht aan heidense koning
2 Kron. 2 : 5 God huis: groot: omdat God groot is
Ezra 6 : 16 God huis: inwijding
2 Kron. 28 : 24 God huis: sluiten
2 Kron. 15 : 18 God huis: tempel
Gen. 28 : 22 God huis: uit een steen
2 Kron. 28 : 24 God huis: vaten in stukken geslagen
Ezra 7 : 22 God huis: werk van het huis Gods: handen sterken
2 Kron. 20 : 3 God hulp van -: zoeken
Ps. 63 : 8 God hulp voor mij
Ez. 5 : 13 God ijver
2 Kon. 19 : 31 God ijver: geval
Ex. 34 : 14 God ijveraar
1 Kon. 19 : 14 God ijveren voor -
Deut. 4 : 24 God ijverig
Hos. 11 : 3 God Ik en Hij in één zin
Ex. 23 : 25 God Ik-vorm en Hij-vorm bijeen
1Jo 2 : 6 God in - blijven
1Jo 4 : 13 God in - blijven
1Jo 4 : 15 God in - blijven
1Jo 2 : 5 God in - zijn: kenmerk
Joh. 13 : 32 God in -: in Zichzelf de zoon des mensen verheerlijken
Klg. 3 : 41 God in de hemel
2 Kron. 20 : 6 God in de hemel zijnde
Ex. 20 : 21 God in donkerheid op de berg Sinaï
Num. 11 : 20 God in het midden van het volk Israël
Joz. 3 : 10 God in het midden van het volk Israël
Jes. 30 : 27 God in toorn
Klg. 2 : 1 God in toorn Israël bewolken
Jes. 64 : 12 God inhouden, zich
Jes. 63 : 15 God inhouding: klagende vraag hierover
Joh. 19 : 11 God is ‘boven’
Ex. 3 : 18 God is de God der Hebreeën
Hos. 11 : 9 God is geen mens
Deut. 4 : 39 God is God ook op de aarde
Pred. 5 : 1 God is in de hemel
1Jo 1 : 7 God is in het -
1Jo 1 : 5 God is licht
1Jo 4 : 8 God is liefde
1Jo 4 : 16 God is liefde
2 Pe 3 : 12 God is met ons
Ezra 6 : 18 God is te Jeruzalem
Ezra 7 : 17 God is te Jeruzalem
Jes. 7 : 14 God is vol van de Zoon
Jer. 11 : 4 God Israël tot een God: mits hij Hem gehoorzaamde
Hos. 14 : 6 God Israël: God zal Israël zijn als de dauw
Ex. 29 : 45 God Israël: Ik zal hun tot een – zijn
Jer. 7 : 23 God Israël: tot een – zijn voor het volk Israël: voorwaarde
Hos. 12 : 10 God Israëls God van Egypteland af
Jes. 43 : 14 God Israëls verlosser
Jes. 48 : 17 God Israëls verlosser
Jer. 14 : 8 God Israëls Verwachting
Jes. 6 : 3 God Jahweh der heerscharen
Jes. 6 : 5 God Jahweh der heerscharen
Ex. 15 : 3 God Jahweh is Zijn naam
Job 36 : 26 God jaren: het getal van zijn jaren is niet te onderzoeken
Opb. 6 : 17 God Jezus en - de Vader: 'hun toorn'
Jes. 43 : 11 God JHWH
Ezra 1 : 2 God JHWH genaamd door Kores van Perzië
Joz. 22 : 34 God Jhwh is -: een altaar getuigt daarvan
Zef. 3 : 17 God juichen door -: over Israël
1 Kron. 29 : 12 God kan alles groot maken
1 Kron. 29 : 12 God kan alles sterk maken
Num. 23 : 19 God kan niet liegen
Tit. 1 : 2 God kan niet liegen
Deut. 34 : 10 God kennen (God k) van aangezicht tot aangezicht: Mozes
Hand. 1 : 24 God kennen door -: aller harten
Luk. 16 : 15 God kennen door -: onze harten
Rom. 8 : 29 God kennen door -: te voren kennen
1 Cor. 8 : 3 God kennen door -: van die Hem liefhebben
Rom. 1 : 19 God kennen omtrent -: wat gekend kan worden
Rom. 1 : 21 God kennen omtrent -: wat gekend kan worden
Rom. 1 : 32 God kennen omtrent -: zijn recht
Hos. 5 : 4 God kennen van - door de mens: gemis
Tit. 1 : 16 God kennen van -: praktische uitwerking
1Jo 4 : 6 God kennen van -: wie God kent hoort ons
Mark. 12 : 24 God kennen van -: Zijn kracht
Jer. 24 : 7 God kennen van –: door een hart dat Hij schenkt
Jer. 9 : 6 God kennen van –: weigeren Hem te kennen
Matth. 11 : 27 God kennen, de Vader - door openbaring door de Zoon
Tit. 1 : 16 God kennen: belijden - te kennen
1Jo 5 : 20 God kennen: bevorderen: verstand krijgen van Christus
Gal. 4 : 9 God kennen: de gelovigen
1Jo 2 : 13 God kennen: de Vader kennen
Jer. 2 : 8 God kennen: die de wet handelden, kenden Mij niet
1 Kon. 8 : 43 God kennen: door alle volken: doordat Hij gebeden verhoort
Joh. 1 : 18 God kennen: door Christus, die Hem verklaart
Gal. 4 : 9 God kennen: door de gelovigen
Ps. 1 : 6 God kennen: door God: de weg der rechtvaardigen
Dan. 11 : 32 God kennen: door het vrome volk
Hebr. 8 : 11 God kennen: door ieder van het Joodse volk
Joh. 7 : 29 God kennen: door Jezus
Joh. 8 : 55 God kennen: door Jezus
Hebr. 10 : 30 God kennen: door ons
1Jo 2 : 3 God kennen: door ons: criterium
1Jo 2 : 4 God kennen: door ons: valselijk
Rom. 8 : 26 God kennen: doorzoeken van de harten
Hos. 6 : 3 God kennen: ernaar jagen - te kennen
Deut. 29 : 6 God kennen: God leren kennen door ondervinding
Hos. 13 : 4 God kennen: Hem alleen kennen als God
1 Kron. 28 : 9 God kennen: Hem kennen en dienen
1 Kron. 28 : 9 God kennen: Ken de God van uw vader!
Jer. 12 : 3 God kennen: mens: U, Jahweh, kent mij
Ex. 5 : 2 God kennen: niet -: door Farao
Ps. 139 : 12 God kennen: niet belemmerd door de duisternis
1 Thess. 4 : 4 God kennen: niet k: de volken
Jer. 9 : 3 God kennen: niet kennen, door het volk: “Mij kennen zij niet”
1 Thess. 4 : 6 God kennen: niet kennen: de volken die God niet kennen
Joh. 8 : 55 God kennen: niet kennen: door de Joden
Richt. 2 : 10 God kennen: niet kennen: door een volgende generatie in Israël
Jer. 4 : 22 God kennen: niet kennen: door Israël
Richt. 2 : 10 v God kennen: niet kennen: gevolg
1Jo 4 : 8 God kennen: niet kennen: wie niet liefheeft heeft - niet gekend
Jes. 25 : 7 God kennen: niet: deksel: alle natien
Joh. 15 : 21 God kennen: niet: door de wereld
2 Kon. 19 : 27 God kennen: ons doen en laten: geval
Hand. 15 : 8 God kennen: onze harten
Gen. 39 : 3 God kennen: Potifar ontwaarde Gods zegen bij Jozef
2 Thess. 1 : 8 God kennen: van God: door mensen: niet
Ps. 139 : 1 v God kennen: van mij
1 Pe 1 : 2 God kennen: voorkennis
2 Kon. 19 : 19 God kennen: weten dat God alleen God is
Joz. 4 : 24 God kennen: zijn hand kennen, dat zij sterk is
Matth. 22 : 29 God kennen: Zijn kracht
Job 9 : 10 God kennen: zijn werken kennen: grote dingen niet te doorzoeken
Jes. 40 : 12 God kennis
Hand. 2 : 23 God kennis bij -; voorkennis bij God
Hos. 4 : 6 God kennis omtrent - en zijn geboden: verwerpen
Hos. 4 : 1 God kennis omtrent -: gemist
2 Cor. 10 : 5 God kennis omtrent God: beletsels
1 Sam. 6 : 6 God kennis van - onder de Filistijnen
Spr. 2 : 5 God kennis van - vinden door de wijsheid te zoeken
Rom. 11 : 33 God kennis van – : rijkdom van deze kennis
Col. 2 : 3 God kennis: alle schatten van kennis in Hem
Job 37 : 16 God kennis: volmaakt in wetenschappen
Gen. 20 : 6 God kent de harten: geval: Abimelech
Jes. 44 : 7 God kent de toekomst
Joh. 1 : 12 God kind van -: worden
Spr. 14 : 26 God kinderen van -
Filip. 2 : 15 God kinderen van -
Job 1 : 6 God kinderen van -: engelen
Rom. 8 : 21 God kinderen van -: hun heerlijkheid en vrijheid
1Jo 5 : 2 God kinderen van God
Deut. 14 : 1 God kinderen van God: de Israëlieten
Hos. 1 : 10 God kinderen van God: Israël: in de toekomst
Deut. 32 : 19 God kinderen: Israëlieten
Jes. 6 : 1 God kleding: zomen vervullen de tempel
Ps. 104 : 1 v God kleed: bekleed met majesteit, heerljkheid, licht
Dan. 7 : 9 God kleed: wit als sneeuw
2 Sam. 7 : 5 God knecht van -: David: zo genoemd door God
Ps. 105 : 25 God knecht van -: Mozes
Luk. 1 : 54 God knecht van God: Israël
Jes. 44 : 21 God knecht van God: Israël, Jakob
Hand. 3 : 13 God knecht: Jezus
Hos. 10 : 12 God komen door -: totdat Hij komt
Opb. 1 : 8 God komen: Die komt
1 Kron. 16 : 33 God komen: om de aarde te richten
Jes. 30 : 30 God komst met een vloed
Jes. 30 : 30 God komst met hagelstenen
Jes. 40 : 3 God komst van -
Deut. 33 : 2 God komst van - Sinaï
Dan. 7 : 22 God komst van –
Zach. 2 : 13 , 10 God komst van God
Zach. 14 : 5 God komst van God: met alle heiligen
Micha 1 : 2 v God komst, ten oordeel
Jes. 35 : 4 God komst: met wrake
Jes. 30 : 30 God komst: met Zijn heerlijke stem
Jes. 40 : 10 God komst: zijn loon is bij Hem
Ps. 96 : 13 God komt: vreugde in de schepping
Ps. 145 : 1 God koning
Jes. 6 : 5 God Koning
Jer. 46 : 18 God Koning
Matth. 17 : 25 God koning der aarde (zinspeling)
1 Tim. 1 : 17 God Koning der eeuwen
Ps. 47 : 8 God Koning der ganse aarde
Jer. 10 : 7 God Koning der heidenen
1 Tim. 6 : 15 God koning der koningen
Dan. 4 : 37 God Koning des hemels
Ps. 99 : 4 God Koning die het recht liefheeft
Ps. 29 : 10 God koning in eeuwigheid
Opb. 15 : 3 God Koning van de naties
Ps. 44 : 5 God koning van de psalmist
Ps. 149 : 2 God koning van Israël
Jes. 41 : 21 God Koning van Jakob
Jes. 6 : 5 God koning, op troon
Jer. 48 : 15 God Koning: de Koning
Jer. 51 : 57 God Koning: de Koning genoemd, tegenover Babel
Jer. 10 : 10 God Koning: eeuwig Koning is -
Ps. 95 : 3 God koning: groot k boven alle goden
Jes. 33 : 22 God koning: van Israël
Opb. 19 : 6 God koningschap van –: aanvaarding
Opb. 11 : 17 God koningschap: aanvaard hebbend
Opb. 19 : 7 God koningschap: God aanvaardt zijn koningschap
Dan. 6 : 27 God koninkrijk Gods: niet verderfelijk
1 Kron. 29 : 11 God koninkrijk is van -
Mark. 10 : 23 God koninkrijk van -
Luk. 6 : 20 God koninkrijk van -: voor de armen (discipelen)
Matth. 13 : 43 God Koninkrijk van 'hun Vader'
Luk. 7 : 28 God koninkrijk van God
1 Kron. 28 : 5 God koninkrijk: over Israël
Ps. 103 : 19 God koninkrijk: Zijn k heerst over alles
Jer. 2 : 32 God kostbaarheid van Zijn volk
1 Kron. 29 : 12 God kracht
Ps. 65 : 7 God kracht
Matth. 26 : 64 God kracht genoemd
Mark. 12 : 24 God kracht van - : de sadduceeën kenden deze kracht niet
Nah. 1 : 3 God kracht van - is groot
Rom. 1 : 20 God kracht van -: geopenbaard
Neh. 1 : 10 God kracht van -: grote kracht
Ef. 1 : 19 God kracht van -: jegens ons: grootte ervan is uitnemend
Num. 14 : 17 God kracht van -: laat die groot worden
Matth. 22 : 29 God kracht van -: niet kennen: door de Sadduceeën
Luk. 1 : 35 God kracht van -: overschaduwde Maria
Luk. 22 69 God kracht van -: rechterhand van de kracht van God: Jezus daar gezeten
Jer. 51 : 15 God kracht van –
Mark. 14 : 62 God kracht, de Kracht genoemd
Job 12 : 16 God kracht: bij - is kracht
Jes. 40 : 26 God kracht: groot
Job 37 : 23 God kracht: groot van kracht
2 Kon. 17 : 36 God kracht: grote kracht
1 Pe 5 : 11 God kracht: Hem zij de kracht tot in eeuwigheid
1 Tim. 6 : 16 God kracht: Hem zij eeuwige kracht
2 Kron. 20 : 6 God kracht: in Zijn hand is kracht
Opb. 11 : 17 God kracht: neemt Zijn grote kracht aan
Ps. 147 : 5 God kracht: van veel kracht zijn
Ef. 3 : 7 God kracht: werking
Jud : 25 God kracht: zij de kracht
Ex. 15 : 3 God krijgsman
Richt. 4 : 14 God krijgsman
Ez. 33 : 17 God kritiek op -
Ez. 33 : 20 God kritiek op -
2 Kon. 6 : 27 God kritiek op -: geval: in hongersnood
Jes. 40 : 11 God kudde: van God: Israël
Ez. 43 : 2 God kwam van het Oosten
Jes. 44 : 6 God Laatste
Jes. 48 : 12 God Laatste
Ex. 34 : 6 God lankmoedig
Neh. 9 : 17 God lankmoedig
Ps. 103 : 8 God lankmoedig
Ps. 145 : 8 God lankmoedig
Joel 2 : 13 God lankmoedig
Nah. 1 : 3 God lankmoedig
2 Pe 3 : 9 God lankmoedig over u
Ez. 12 : 25 God lankmoedig: uitstellen
1 Pe 3 : 20 God lankmoedigheid
Rom. 9 : 22 God lankmoedigheid van –
2 Pe 3 : 15 God lankmoedigheid: door ons te houden voor behoudenis
Rom. 2 : 4 God lankmoedigheid: rijkdom van lankmoedigheid
Jes. 1 : 14 God last voor -
2 Kon. 19 : 6 God lasteren van -: geval
Jes. 37 : 6 God lasteren: door de dienaars van de koning van Assyrië
Opb. 16 : 21 God lasteren: vanwege in de hagel
Opb. 16 : 11 God lasteren: vanwege pijnen en zweren
Opb. 4 : 9 - 10 God leeft tot in alle eeuwigheid
Opb. 10 : 6 God leeft tot in alle eeuwigheid
Opb. 15 : 7 God leeft tot in alle eeuwigheid
Jes. 31 : 4 God leeuw gelijk
Jer. 25 : 38 God leeuw gelijk
Klg. 3 : 10 God leeuw: in verborgen plaatsen: voor mij
1 Kron. 12 : 22 God leger -s: groot leger
Jes. 52 : 12 God leiden en beschermen door -: Israël
Ezra 7 : 27 God leiding: door heidense koning
Spr. 2 : 16 God leidsman
Hab. 2 : 3 God leidt de vervulling van de profetie
Ezra 7 : 6 God leidt: door heidense vorst
Jer. 26 : 5 God leidt: door profeten
Job 36 : 22 God Leraar: onvergelijkbaar
Ps. 132 : 12 God leren door -
Jer. 32 : 33 God leren door -
Jes. 48 : 17 God leren door -: wat nut is
Dan. 9 : 12 God leren kennen
Jak. 4 : 8 God leren kennen: hem zoeken
Jes. 40 : 14 God leren: God leren van het pad des rechts: onnodig
Deut. 4 : 33 God leven blijven bij spreken van -
Ef. 4 : 18 God leven van -: vreemd hieraan
Col. 3 : 3 God leven: mijn l is met Christus verborgen in God
Joz. 3 : 10 God levende -
1 Sam. 17 : 26 , 36 God levende -
Ps. 42 : 3 God levende -
Hos. 1 : 10 God levende -
Hand. 14 : 15 God levende -
2 Cor. 3 : 3 God levende -
1 Thess. 1 : 9 God levende -
1 Tim. 4 : 10 God levende -
Hebr. 10 : 31 God levende -
Pred. 9 : 14 God levende - dienen
Hebr. 9 : 14 God levende - versus onze dode werken
Jer. 10 : 10 God levende -: Hij is de levende -
Dan. 6 : 21 God levende -: zogenoemd door Darius de Meder
Dan. 6 : 27 God levende -: zogenoemd door Darius de Meder
Matth. 16 : 16 God levende –
Hebr. 12 : 22 God levende –
Dan. 6 : 26 God levende – is Hij
Hebr. 3 : 12 God levende: de levende –
Deut. 32 : 39 God levendmaken: Hij doodt en maakt levend
Dan. 5 : 23 God levengever: mijn adem is in zijn hand
Deut. 33 : 2 God licht
Ps. 139 : 11 God licht in de nacht
Opb. 22 : 5 God licht in het Nieuwe Jeruzalem
Opb. 22 : 5 God licht in het Nieuwe Jeruzalem
Jes. 2 : 5 God licht van de HEER
Jes. 60 : 19 God licht: eeuwig licht
Dan. 2 : 22 God licht: het licht woont bij Hem
Deut. 32 : 1 v God lied schrijven
1Jo 3 : 10 God liefde
Spr. 3 : 12 God liefde en welbehagen
1 Kon. 10 : 9 God liefde to Israël erkend door koningin van Scheba
1Jo 4 : 16 God liefde tot ons
Rom. 5 : 8 God liefde tot ons: bevestigd: door de overgave van Zijn zoon aan vijandige zondaars
Mal. 2 : 17 God liefde van - eenzijdig en daarmee onjuist voorgesteld
Ef. 2 : 4 God liefde van - is groot
Rom. 8 : 39 God liefde van -: in Christus Jezus: niets kan ons daarvan scheiden
1Jo 3 : 17 God liefde van -: in ons blijvend
Jud : 20 God liefde van –: bewaart uzelf in de liefde van –
Zef. 3 : 17 God liefde van God tot Israël
Lev. 23 : 22 God liefde voor de zwakkeren (vreemdelingen, armen) in de maatschappij
1Jo 4 : 7 God liefde: de liefde is uit -
Joh. 3 : 16 God liefde: gaf Zijn Zoon
1Jo 4 : 9 God liefde: geopenbaard
1Jo 4 : 8 God liefde: God is -
1Jo 2 : 5 God liefde: in iemand: volmaakt
Hgl 8 : 7 God liefde: overweldigend en uitnemend (toepassing)
Joh. 3 : 16 God liefde: tot de wereld
Jer. 31 : 3 God liefde: tot Israël
Spr. 3 : 12 God liefde: tot ons
Ps. 147 : 1 God liefelijk
Ps. 90 : 17 God liefelijkheid: zij over ons
Neh. 1 : 5 God liefhebben
Deut. 33 : 12 God liefhebben door -: bemindes des HEEREN
Ps. 146 : 8 God liefhebben door -: de rechtvaardigen
Mal. 1 : 1 God liefhebben door -: Israël heeft Hij liefgehad
Mal. 1 : 2 God liefhebben door -: Jakob heeft Hij liefgehad
Hebr. 12 : 6 God liefhebben door -: ons: en tuchtiging
Ef. 2 : 4 God liefhebben door -: ons: toen wij nog dode zondaars waren
Luk. 6 : 32 v God liefhebben door -: vijanden (toepassing)
Ps. 97 : 10 God liefhebben door mensen: liefhebbers des Heren
Deut. 13 : 3 God liefhebben door ons: met ganse hart en ziel
Joz. 22 : 5 God liefhebben van -: geboden
1 Cor. 8 : 3 God liefhebben van -: meerder dan kennis
Jak. 2 : 5 God liefhebben van God: door ons
Joh. 3 : 35 God liefhebben: de Vader heeft de Zoon lief
Rom. 8 : 28 God liefhebben: door de heiligen
Mark. 12 : 30 God liefhebben: door de mensen: eerste gebod
Ex. 20 : 6 God liefhebben: door mensen: en Zijn geboden onderhouden
1Jo 4 : 20 v God liefhebben: door ons
1Jo 4 : 10 God liefhebben: door ons: volgde pas op Zijn liefde tot ons
Matth. 22 : 37 God liefhebben: door ons: waarmee
Deut. 6 : 5 God liefhebben: door ons: wijze
Spr. 3 : 12 God liefhebben: en kastijden
Richt. 5 : 31 God liefhebben:door ons
1 Thess. 1 : 4 God liefhebben:Zijn kinderen
1Jo 1 : 10 God liegen: - tot een leugenaar maken
2 Thess. 2 : 13 God liiefhebben: ons heeft Hij lief
Filip. 1 : 11 God lof van -: doel
Ef. 1 : 12 God lof van zijn heerlijkheid
Ps. 111 : 10 God lof: Zijn lof bestaat in eeuwigheid
Luk. 1 : 64 God loven van -
Micha 7 : 18 God lust aan goedertierenheid
Jes. 66 : 4 God lust hebbend: geen lust hebbend in het kwaad dat men deed
Ez. 18 : 32 God lust: geen lust aan de dood van de stervende
Jes. 1 : 11 God lust: had geen lust aan het bloed der varren
Jer. 9 : 24 God lust: in weldadigheid, recht en gerechtigheid
Jes. 5 : 12 God maaksel van Zijn handen niet zien
Spr. 16 : 4 God maakt alles om zijns zelfs wil, zelfs de goddeloze tpt de dag van het kwaad
Ps. 119 : 73 God maakt een individuele mens
2 Sam. 12 : 15 God maakt een kind doodziek
Job 9 : 8 God maakt: de sterrenbeelden
Hand. 14 : 15 God maakte de hemel, de aarde, de zee en alles wat daarin is
1 Kron. 29 : 11 God macht
1 Kron. 29 : 12 God macht
Joh. 10 : 29 God macht
Ef. 1 : 19 God macht van -
Opb. 15 : 8 God macht van -
Rom. 9 : 17 God macht van - betoond aan Farao
Ps. 65 : 7 God macht van -: Hij is omgord met macht
Rom. 9 : 22 God macht van –: bekend maken
Jer. 16 : 21 God macht van –: God: God die bekendmaken
Mark. 14 : 36 God macht: almacht: alles is Hem mogelijk
Jes. 33 : 13 God macht: bekent Mijn macht!
Job 12 : 12 God macht: bij - is macht
Rom. 4 : 21 God macht: Hij is machtig te doen wat Hij beloofd heeft
Gen. 18 : 14 God macht: niets is voor Hem te wonderlijk
Mark. 14 : 21 God macht: om te verderven
Opb. 16 : 9 God macht: over plagen
Ps. 106 : 8 God macht: wilde Hij bekendmaken
God macht: zie ook God: Almachtige
Jud : 25 God macht: zij de macht
Joz. 4 : 24 God machtig
Neh. 9 : 32 God machtig
Hebr. 11 : 18 God machtig om Izaäk uit de doden op te wekken
Jud : 24 God machtig: om ons te bewaren
Jes. 1 : 24 God Machtige Israëls
Jes. 49 : 26 God Machtige Jakobs
Luk. 1 : 49 God Machtige: de Machtige
Jes. 60 : 16 God Machtige: van Jakob
Lev. 19 : 18 God mag wat wij niet mogen: wreken
1 Kron. 29 : 11 God majesteit
Hebr. 1 : 3 God majesteit
Hebr. 8 : 1 God Majesteit
1 Kron. 16 : 27 God majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht
Ps. 96 : 6 God majesteit voor Zijn aangezicht
Ps. 104 : 1 God majesteit: Gij zijt bekleed met majesteit
Jes. 2 : 10 God majesteit: heerlijkheid van Zijn majesteit
2 Kron. 20 : 21 God Majesteit: heilige
Ps. 148 : 13 God majesteit: over de aarde en de hemel
Job 37 : 23 God majesteit: vreselijke majesteit
Jud : 25 God majesteit: zij de majesteit
Spr. 22 : 2 God maken door -: rijken en armen
Hebr. 1 : 2 God maken: door Zoon
Hand. 17 : 24 God maken: heeft de wereld gemaakt
Job 31 : 15 God maken: mens: Hij maakt mij in de buik
Job 32 : 22 God Maker
Gen. 7 : 4 God Maker van alle levende wezens
Hos. 8 : 14 God Maker van de mensen
Rom. 9 : 20 God Maker van de mensen
Jes. 66 : 2 God Maker van hemel en aarde
Num. 14 : 14 God manifestatie aan Israël: uniek
Jes. 40 : 28 God mat wordt Hij niet
Gen. 11 : 7 God meerheid in - : 'ons'
Jes. 41 : 22 v God meervoudig: 'ons'
Hebr. 6 : 13 God meeste, er is geen meerdere
Hos. 4 : 10 God mens en God: Hem niet in acht nemen
God mens houding t.o.: schrikken, zie aldaar
2 Kon. 20 : 5 God mens: God ziet en benoemt wat uit Hizkia voortkomt: gebed, tranen
Ps. 143 : 12 God mens: knecht: ik ben Uw knecht
Jes. 45 : 11 God mens: mens mag God niet bevelen
Tit. 3 : 4 God mens: mensenliefde Gods
Job 9 : 4 God mens: verharden: mens kan zich verharden tegen God
Ps. 112 : 1 God mens: vrezen van God: welgelukzalig
1 Kon. 8 : 42 God mens: Zijn grote Naam, sterke hand, uitgestrekte arm doet mensen komen
Jes. 31 : 3 God mensen (Egyptenaars) zijn geen -
Ps. 65 : 3 God mensen: alle vlees zal tot - komen
Deut. 24 : 10 v God mensenliefde
Neh. 6 : 16 God merken dat een werk van God gedaan is
2 Kron. 36 : 23 God met hen: zij met hen
2 Kron. 15 : 9 God met iemand
2 Kron. 17 : 3 God met iemand zijnde: met Josafat
Num. 23 : 21 God met Israël is Hij
Gen. 31 : 5 God met Jabob geweest: zegt Jakob
Jer. 1 : 19 God met Jeremia
Ps. 56 : 10 God met mij is -
2 Kron. 35 : 21 God met mij, beweerde Farao Necho.
Gen. 21 : 22 God met mij: in alles wat Abraham deed
Gen. 26 : 24 God met ons
2 Kron. 15 : 2 God met ons
Luk. 1 : 28 God met ons
2 Kron. 13 : 12 God met ons aan de spits
Gen. 26 : 28 God met ons: gezien bij Isaak
2 Kon. 18 : 7 God met ons: reden: gehoorzaamheid en liefde tot Hem
Num. 14 : 9 God met ons: verdrijft vrees
1 Kon. 8 : 57 God met ons: zij met ons
2 Kron. 19 : 11 God met: de goede
Deut. 31 : 6 God met: God gaat met ons
Deut. 31 : 23 God met: God zal met u zijn
2 Kron. 25 : 7 God met: niet met Israël
Ex. 15 : 2 God mijn –: deze is mijn God, zong Mozes
Jes. 25 : 1 God mijn God zijt Gij
Hab. 1 : 12 God mijn Heilige
Jak. 1 : 5 God mildheid
Jes. 29 : 16 God miskend
Jes. 1 : 14 God moe geworden
Jes. 7 : 13 God moe maken: door mensen
Jer. 15 : 6 God moe van berouw
Jes. 40 : 28 God moe: Hij wordt noch moede noch mat
Jes. 40 : 28 God moede wordt Hij niet
Deut. 32 : 18 God moeder van de kinderen Israëls
Jes. 49 : 15 God moederlijke eigenschap
Deut. 32 : 18 God moederlijke eigenschap: baren
Ps. 106 : 2 God mogendheden
Ps. 150 : 2 God mogendheden
Ps. 145 : 4 God mogendheden verkondigen
Klg. 3 : 38 God mond: hieruit gaat het kwade en het goede
Jes. 55 : 11 God mond: uit Zijn mond gaat het woord
2 Sam. 22 : 9 God mond: vuur uit zijn met verteerde
2 Sam. 5 : 12 God motief: geval
Jes. 56 : 6 God naam des HEEREN wensen lief te hebben
Deut. 32 : 3 God naam des HEEREN: uitroepen zal ik die
Jer. 33 : 2 God naam is JHWH
Opb. 3 : 12 God naam van -
Jes. 29 : 23 God naam van - heiligen
Ps. 48 : 11 God naam van - is tot aan de einden der aarde
1 Tim. 6 : 1 God naam van - lasteren
Ps. 69 : 37 God naam van -: de liefhebbers van Gods naam zullen in Sion wonen
Ps. 91 : 14 God naam van -: hij kent Mijn naam
Ex. 3 : 13 - 15 God naam van -: Ik zal zijn die Ik zijn zal
Ps. 115 : 1 God naam van -: uwen naam geef eer!
Opb. 22 : 4 God naam van – op hun voorhoofden
Jer. 16 : 21 God naam van –: de heidenvolken zullen die weten
Mal. 1 : 14 God naam van God is vreselijk onder de heidenen
Jes. 48 : 1 God naam vermelden: niet in gerechtigheid
Jes. 48 : 1 God naam vermelden: niet in waarheid
Jes. 63 : 16 God naam: "Onze Verlosser van ouds af"
1 Kron. 13 : 6 God Naam: aanroepen: bij de ark
1 Kron. 22 : 19 God naam: bouwen
Jes. 57 : 15 God naam: de Hoge
Jes. 57 : 15 God naam: de Verhevene
Ezra 6 : 12 God naam: doet Hij wonen te Jeruzalem
Hebr. 2 : 11 God naam: door Jezus verkondigd aan zijn broeders (=gelovigen)
Ex. 3 : 15 God naam: eeuwige naam: JHWH
Neh. 9 : 10 God naam: God had Zich een - gemaakt
Neh. 9 : 10 God naam: God had Zich een naam gemaakt
2 Sam. 7 : 26 God naam: grootmaken
Jer. 51 : 57 God naam: HEERE der heirscharen
Jes. 57 : 15 God naam: heilig is zijn naam
Ps. 145 : 21 God naam: heilige n: geloofd in eeuwigheid
Dan. 9 : 15 God naam: Hij heeft zich een naam gemaakt
Jer. 32 : 20 God naam: Hij heeft zich een naam gemaakt: ook buiten Israël
Ps. 148 : 13 God naam: hoog verheven
Micha 5 : 3 God naam: hoogheid van de naam
Ex. 20 : 7 God naam: ijdel gebruiken: verboden
Ex. 34 : 14 God naam: IJveraar, Naijverige
Ex. 23 : 21 God naam: in het binnenste van de Engel
1 Sam. 28 : 10 God naam: in verbinding met kwade zaak: waarzeggen
Luk. 1 : 49 God naam: is heilig
Ex. 15 : 3 God naam: Jahweh
Jes. 51 : 15 God naam: Jahweh der heerscharen
Jes. 48 : 2 God naam: Jahweh der heirscharen
Jes. 42 : 8 God naam: Jhwh
Num. 6 : 27 God naam: Jhwh: op de kinderen Israëls leggen
Jes. 52 : 5 God naam: lasteren: de hele dag
Rom. 2 : 24 God naam: lasteren: onder de volken: om de Jood
Hebr. 6 : 10 God naam: liefde door heiligen betoond voor Zijn naam
Deut. 5 : 11 God naam: niet ijdel gebruiken
Jes. 48 : 9 God naam: om Mijns naams wil
Ez. 20 : 44 God naam: om Zijns Naams wil zal Hij handelen, niet naar de boosheden van Israël
Ez. 20 : 9 God naam: ontheiligen: voorkomen door God
Ez. 20 : 22 God naam: ontheiligen: voorkomen door God
Ez. 20 : 39 God naam: ontheiligen: voorkomen door God
Ezra 5 : 11 God naam: tegenover heidenen: God van de hemel en van de aarde
Ex. 34 : 5 God naam: uitroepen: door God Zelf
Opb. 15 : 4 God naam: verheerlijken: door ons
Jes. 12 : 4 God naam: verhoogd
Rom. 9 : 17 God naam: verkondiging ervan op de hele aarde
Ez. 43 : 7 God naam: verontreinigen: door Israël
Ps. 65 : 6 God naam: Vertrouwen aller einden der aarde
Jes. 52 : 5 God naam: voortdurend gelasterd
Opb. 11 : 18 God naam: vrezen
Jer. 14 : 9 God naam: wij zijn naar Uw naam genoemd
1 Kron. 17 : 24 God naam: worde grootgemaakt: tot in eeuwigheid
2 Kon. 21 : 7 God naam: zet hij in Jeruzalem, in de tempel
Ps. 111 : 9 God naam: zijn naam is heilig en vreselijk
Ps. 148 : 14 God nabij -: Zijn volk
Ps. 145 : 18 God nabij allen die Hem aanroepen
Hand. 17 : 27 God nabij ieder mens
2 Cor. 2 : 17 God nabijheid: bij spreken
Jes. 55 : 6 God nabijheid: en Hem aanroepen
Ps. 119 : 151 God nabijheid: gewenst bij dreiging
Jak. 4 : 8 God nader tot – komen
Hebr. 7 : 19 God naderen tot -: door een betere hoop
Hebr. 11 : 6 God naderen tot -: op grond van geloof
Hebr. 7 : 25 God naderen tot –: door Jezus
Jak. 4 : 8 God nadert tot God: en Hij zal tot u naderen
Ez. 16 : 42 God naijver: afwijkend van Jeruzalem
Deut. 32 : 21 God naijver: tot en verwekken door afgoderij
Deut. 32 : 16 God naijver: tot naijver verwekken door afgoderij
Ex. 20 : 5 God naijverig
Deut. 5 : 9 God naijverig
Richt. 2 : 21 v God nalaten door - als reactie op ongehoorzaamheid
2 Pe 1 : 4 God natuur: deelgenoten van de goddelijke natuur worden
Deut. 13 : 4 God navolgen van -
2 Kon. 18 : 6 God navolgen: niet wijken van Hem na te volgen: Hizkia
Ps. 113 : 6 God nederbuigend, zeer laag ziend
Gen. 11 : 5 God nederdalen
Jes. 31 : 4 God nederdalen door -, om te strijden
Jes. 64 : 1 God nederkomen: verlangd door zijn volk
Gen. 11 : 7 God nedervaren
Neh. 9 : 13 God neerdalen en spreken uit de hemel
Neh. 9 : 13 God neerdalen: op de berg Sinai
Ex. 34 : 5 God neerdalend in een wolk
Ex. 3 : 8 God neerkomen om te verlossen
Jer. 2 : 27 God nek toekeren door Israël
Deut. 33 : 9 God neus
2 Sam. 22 : 9 God neus: rook uit zijn neus
Jer. 10 : 6 God niemand is - gelijk
Jer. 10 : 7 God niemand onder de wijzen is - gelijk
Jes. 5 : 12 God niet achten
Luk. 14 : 16 God nodigt velen
Jer. 2 : 11 God nuttig voor ons
1 Kon. 9 : 3 God ogen
2 Kron. 6 : 15 God ogen
2 Kron. 7 : 15 v God ogen
Jer. 16 : 17 God ogen
Hebr. 4 : 13 God ogen van –: zien alles
Jer. 5 : 3 God ogen van –: zien naar waarheid
Zach. 4 : 10 God ogen, 3:9
2 Kron. 6 : 16 God ogen: gerichtheid
Jes. 1 : 15 God ogen: Hij verbergt ze (hier)
Spr. 15 : 3 God ogen: zijn aan alle plaatsen
1 Pe 3 : 12 God ogen: zijn op de rechtvaardigen
Hebr. 2 : 10 God om Hem zijn alle dingen
Jak. 1 : 17 God omkering: geen schaduw van omkering bij Hem
2 Kon. 20 : 5 God omschrijving: de God van uw vader David
Rom. 11 : 35 God onafhankelijk
Hand. 17 : 25 God onafhankelijk van mensen
Job 36 : 22 God onbegrijpelijk groot
Hand. 17 : 23 God onbekend voor de Atheners
Dan. 5 : 23 God Onderhouder der mensen
Dan. 5 : 23 God Onderhouder der mensen: mijn adem is in zijn hand
1 Tim. 4 : 10 God Onderhouder van alle mensen
1 Tim. 6 : 13 God onderhouder: Die alles in leven houdt
Job 12 : 10 God onderhoudt al wat leeft
1 Tim. 5 : 21 God onderscheiden van Christus Jezus
Jak. 4 : 7 God onderwerping aan God: onderwerpt u dan aan God
Job 37 : 23 God ondoorgrondelijk
Ps. 92 : 6 God ondoorgrondelijk
Tit. 1 : 2 God onmacht: zedelijke onmacht: Hij kan niet liegen
Jer. 2 : 5 God onrecht gedaan door -: vraag door God gesteld
Deut. 32 : 4 God onrecht: God is geen o
Opb. 21 : 7 God ons persoonlijk een God
Jes. 6 : 8 God ons: spreekt van 'ons'
Joh. 17 : 21 God Ons" vgl. Gen. 1
1 Tim. 6 : 15 God onsterfelijk alleen
Ex. 33 : 19 God ontfermen, zich, door –
2 Kon. 13 : 23 v God ontfermend
Jak. 5 : 11 God ontfermend
Jes. 54 : 10 God Ontfermer van Israël
Jes. 55 : 7 God ontferming
Klg. 3 : 32 God ontferming
Matth. 18 : 27 God ontferming over schuldenaars
Amos 4 : 12 God ontmoeten: schik u om uw - te ontmoeten
Hebr. 11 : 10 God ontwerper
Ps. 102 : 28 God onveranderlijk
Jes. 46 : 4 God onveranderlijk, dezelfde
Hebr. 6 : 17 God onveranderlijk: Zijn raad
Ps. 102 : 28 God onvergankelijk
Rom. 1 : 23 God onvergankelijk
1 Tim. 1 : 17 God onvergankelijk
Jes. 40 : 18 God onvergelijkbaar
Jes. 40 : 25 God onvergelijkbaar
Micha 7 : 18 God onvergelijkbaar
Jes. 46 : 5 God onvergelijkbaar met iemand anders
Jes. 46 : 9 God onvergelijkbaar met iets of iemand anders
2 Kron. 6 : 14 God onvergelijkbaar onder de goden
Dan. 4 : 35 God onwederstandelijk
Job 23 : 13 God onweerstaanbaar
Jes. 14 : 24 God onweerstaanbaar
Gal. 1 : 5 God onze - en Vader
Joh. 20 : 17 God onze – is Hij, gelijk Hij de God van Jezus is
Rom. 1 : 7 God onze Vader
Ex. 20 : 2 God onze verlosser
Col. 1 : 15 God onzichtbaar
1 Tim. 1 : 17 God onzichtbaar
Job 9 : 11 God onzienlijk
1 Tim. 6 : 16 God onzienlijk
1Jo 4 : 20 God onzienlijk
Jes. 59 : 1 God oor van – is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen horen
Job 40 : 3 God oordeel door God: kunnen wij niet te niet maken
Luk. 11 : 42 God oordeel en liefde van God
Pred. 3 : 17 God oordeelt de rechtvaardige en de goddeloze
Ps. 97 : 3 God oordeelt door vuur
1 Pe 1 : 17 God oordeelt: naar ieders werk
1 Pe 1 : 17 God oordeelt: zonder aanzien des persoons
Jes. 5 : 4 God oordelen aangaande God en Zijn wijngaard
Rom. 3 : 6 God oordelen door -: de wereld
Ps. 48 : 12 God oordelen van -
Rom. 11 : 33 God oordelen van – : ondoorgrondelijk
Opb. 19 : 2 God oordelen van – : rechtvaardig
Opb. 19 : 2 God oordelen van – : waarachtig
1 Pe 4 : 5 God oordelen: Hij staat gereed om levenden en doden te oordelen
Hebr. 10 : 30 God oordelen: Hij zal zijn volk oordelen
Rom. 11 : 36 God oorsprong van alle dingen
2 Pe 3 : 18 God op - steunen
Dan. 7 : 9 God op de troon gezien
Job 42 : 7 God openbaart zich aan een heiden, de themaniet Elifaz
Ps. 18 : 26 v God openbaart zich naar ons gedrag
Gen. 41 : 25 God openbaart: aan heidense koning: door droom en uitlegger
Deut. 4 : 32 God openbaring in Egypte: uniek
Num. 14 : 14 God openbaring: aan Israël: uniek
Mal. 4 : 1 God openbaring: als een verterend vuur
Hebr. 12 : 18 God openbaring: in vuur, donderheid, onweer
Deut. 33 : 2 God opgaan door - aan zijn volk
Job 2 : 3 God ophitsen: door satan
Job 31 : 6 God oprechtigheid: God zal mijn oprechtigheid weten
Gen. 17 : 22 God opvaren: ten hemel opvarende van Abraham
2 Kron. 6 : 15 God oren
2 Kron. 7 : 15 God oren
Klg. 3 : 8 God oren: sluitend voor het gebed van deze ellendige
1 Kron. 28 : 8 God oren: voor de oren van God zeggen
1 Pe 3 : 12 God oren: zijn tot hun smeken
Dan. 7 : 13 God Oude van dagen
Dan. 7 : 9 God Oude van dagen: hoofdhaar als zuivere wol, vgl. Opb. 1:14
Dan. 7 : 9 God Oude van dagen: kleed wit als sneeuw
1 Kron. 29 : 11 God overwinning
Dan. 4 : 37 God paden van – zijn gerichten
2 Sam. 22 : 7 God paleis
Job 1 : 8 God perspectief van God in Job 1:1
1 Kron. 16 : 27 God plaats van -: sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats
Ps. 132 : 5 God plaats voor - zoeken
Deut. 26 : 2 God plaats waar Hij zijn naam doet wonen
1 Kon. 8 : 30 God plaats Zijner woning
Ps. 123 : 1 God plaats: in de hemelen
2 Kon. 19 : 25 God plan en voorbereiding: geval: Assyrier
Matth. 25 : 34 God plan: oud
Jer. 23 : 20 God plan: uivoeren
Deut. 32 : 1 God poezie: lied door God gemaakt
Ps. 96 : 4 God prijzen: de Heere is zeer te prijzen
1 Kron. 16 : 25 God prijzen: Hij is zeer te prijzen
Ps. 48 : 2 God prijzen: Hij is zeer te prijzen
Hand. 13 : 36 God raad van - dienen: door David
Jer. 23 : 22 God raad van –: daarin staan
Jes. 46 : 9 God raad van –: zal bestaan
Ps. 33 : 11 God raad van God bestaat in eeuwigheid
Hand. 2 : 23 God raad van God: omtrent Jezus
Ex. 18 : 15 God raad vragen aan –: door het volk: via Mozes
Job 12 : 13 God raad: - heeft raad
Jer. 32 : 19 God raad: groot van raad
Hebr. 6 : 17 God raad: onveranderlijk
Ps. 106 : 13 God raad: verbeiden door ons
Job 15 : 8 God raad: verborgen raad Gods
Jer. 37 : 7 God raadplegen: door koning Zedekia
Jes. 14 : 24 God raadslag: wordt gedaan
Jes. 25 : 1 God raadslagen: waarheid en vastheid
Rom. 11 : 34 God raadsman van – zijn: niemand
1 Sam. 12 : 26 God raakt harten aan
Deut. 32 : 4 God recht is Hij
Jer. 5 : 4 God recht van – niet kennen
Jer. 5 : 5 God recht van – weten: door de groten
Ez. 18 : 25 God recht van –: ontkend door mensen
Ps. 92 : 16 God recht, geen onrecht
Ps. 99 : 4 God recht: - heeft het recht lief
1 Kron. 28 : 7 God rechten van -
Joh. 15 : 22 God rechter
Rom. 14 : 10 God rechter
Col. 3 : 25 God rechter
Jak. 4 : 12 God Rechter
Ps. 94 : 1 God rechter der aarde
Ps. 94 : 2 God rechter der aarde
Gen. 18 : 25 God Rechter der ganse aarde
Hebr. 12 : 23 God rechter van allen
Ps. 68 : 6 God rechter: Hij is een rechter der weduwen
Job 9 : 15 God Rechter: mijn Rechter: om genade bidden
Jer. 11 : 20 God Rechter: rechtvaardige Rechter
Richt. 11 : 27 God rechter: tussen volken richtend: geval
Jes. 33 : 22 God Rechter: van Israël
Ps. 48 : 11 God rechterhand van - is vol van gerechtigheid
Ps. 63 : 9 God rechterhand van -: ondersteunt mij
Opb. 5 : 1 God rechterhand: daarop was een boek
Ps. 118 : 15 v God rechterhand: doet krachtige daden
Ps. 139 : 10 God rechterhand: houd mij
Ps. 118 : 16 God rechterhand: is verhoogd
Rom. 14 : 10 God rechterstoel van –
Ps. 116 : 5 God rechtvaardig
Ps. 119 : 137 God rechtvaardig
Jes. 45 : 21 God rechtvaardig
Zef. 3 : 5 God rechtvaardig
Rom. 3 : 26 God rechtvaardig
Ef. 6 : 9 God rechtvaardig
1Jo 1 : 9 God rechtvaardig
1Jo 2 : 29 God rechtvaardig
Opb. 16 : 5 God rechtvaardig
Ps. 145 : 17 God rechtvaardig en goedertieren
Dan. 9 : 14 God rechtvaardig in al Zijn werken
Neh. 9 : 33 God rechtvaardig in alles wat Israël is overkomen
Klg. 1 : 18 God rechtvaardig in het zenden van kwaad over mij
Ps. 51 : 6 God rechtvaardig in zijn spreken
Deut. 32 : 4 God rechtvaardig is Hij
Opb. 16 : 7 God rechtvaardig zijn zijn oordelen
2 Kron. 12 : 6 God rechtvaardig: belijdenis door Rehabeam
Rom. 9 : 14 God rechtvaardig: bij Hem geen onrechtvaardigheid
Ex. 9 : 27 God rechtvaardig: door farao erkend
Rom. 2 : 11 God rechtvaardig: geen aanzien des persoons
2 Kron. 19 : 7 God rechtvaardig: geen onrecht bij Hem
Ps. 145 : 17 God rechtvaardig: in al zijn wegen
Jer. 12 : 1 God rechtvaardig: in twistzaak tegen Hem
Neh. 9 : 8 God rechtvaardig: komt zijn verbond en belofte na
Deut. 21 : 16 God rechtvaardig: voorbeeld erfenis voor eerstgeborenen
Deut. 22 : 1 v God rechtvaardig: voorbeeld handelwijze met verloren zaken
Job 34 : 19 God rechtvaardig: zonder aanzien des persoons
Col. 3 : 25 God rechtvaardig: zonder aanzien des persoons
Luk. 7 : 29 God rechtvaardigen: God -
Ps. 107 : 42 God rechtvaardiging -s
Ps. 138 : 5 God rechtvaardiging Gods: de koningen zullen van Zijn wegen zingen
Rom. 3 : 4 God rechtvaardiging van -
2 Kron. 12 : 6 God rechtvaardiging: door hen die Hem verlieten
Dan. 6 : 28 God redden door -
2 Kon. 20 : 6 God reden tot handelen: Hemzelf, David
Dan. 4 : 17 God Regeerder
1 Kron. 16 : 31 God regeert
Ps. 96 : 10 God regeert
Klg. 3 : 37 God regeert alles
Ps. 146 : 10 God regeert in eeuwigheid
Ps. 47 : 9 God regeert over de heidenen
Jer. 18 : 7 God regeert over de volken
Ps. 99 : 1 God regeert: dat de volken beven
Ps. 97 : 1 God regeert: reden tot vreugde
Lev. 18 : 28 God regering der heidenen: verontreinigd land spuwt inwoners uit
Dan. 7 : 22 God regering: bepaalt de tijden
Job 34 : 25 God regering: doodt de ongerechtige machtigen
2 Kron. 22 : 7 God regering: geval: de vertreding van Joram
Job 34 : 24 God regering: ondoorgrondelijk: Hij vermorzelt de geweldigen
Job 34 : 24 God regering: verwisselt oversten
Ps. 51 : 6 God richten: rein in zijn richten
Dan. 4 : 3 God rijk van -: eeuwig
Ps. 48 : 11 God roem van - is tot aan het einden der aarde
Jes. 48 : 9 God roem: om Mijns roems wil
Jes. 66 : 4 God roepen door –: en niemand antwoordde
Ps. 66 : 17 God roepen tot - met mijn mond
Jer. 33 : 3 God roepen tot – en antwoord krijgen
1 Thess. 2 : 12 God roepen: ons: tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid
Num. 12 : 5 God roept Aäron en Mirjam
2 Sam. 22 : 3 God rots
Deut. 32 : 18 God rotssteen
Deut. 32 : 4 God rotssteen (door God zelf betuigd in Zijn lied)
2 Sam. 23 : 3 God rotssteen van Israël
Jes. 30 : 29 God rotssteen van Israël
Ps. 89 : 27 God rotssteen van mijn heil
Ps. 92 : 16 God rotssteen voor mij
Jes. 44 : 8 God rotssteen: enige rotssteen
1 Sam. 2 : 2 God rotsteen: onvergelijkbare r
Jer. 4 : 28 God rouwen: niet
Gen. 8 : 21 God ruiken door -: de liefelijke reuk van Noachs brandoffers
Ps. 132 : 8 God rust van -
Hebr. 4 : 10 God rust van –: daarin ingaan
Jes. 66 : 1 God rust: de plaats van Zijn rust
Ps. 132 : 14 God rust: Sion
Hebr. 4 : 4 God rusten door –: op de zevende dag, van al Zijn werken
Gen. 2 : 2 God rustte op de 7e dag
Jes. 25 : 4 God schaduw tegen de hitte
Ef. 3 : 9 God scheppen door -: Die alle dingen geschapen heeft
Jes. 54 : 16 God scheppen: Hij heeft de smid geschapen
Jes. 54 : 16 God scheppen: Hij heeft de verderver geschapen
Hand. 17 : 24 God schepper
Job 28 : 25 God Schepper
Mal. 2 : 10 God Schepper
Hand. 4 : 24 God Schepper
Hand. 14 : 15 God Schepper
Opb. 14 : 7 God Schepper
Jer. 27 : 5 God Schepper
Ps. 94 : 9 God schepper van de delen van de mens
Job 10 : 9 God schepper van de mensen
Jes. 66 : 2 God Schepper van hemel en aarde
Hand. 17 : 25 God schepper, onderhouder: geeft leven, adem, alles
Opb. 4 : 11 God Schepper: aanbidding om zijn schepping
Jes. 41 : 20 God Schepper: erkennen
Opb. 21 : 5 God Schepper: maakt alles nieuw
1 Pe 4 : 19 God Schepper: trouwe Schepper
Jes. 43 : 1 God Schepper: van Jakob (volk)
Spr. 3 : 19 God schepper: wijsheid
Hand. 7 : 50 God Schepper: Zijn hand maakte alles
Hebr. 2 : 10 God schepping is er om Hem
Matth. 6 : 30 God schepping: bekleedt gras op het veld
Jes. 58 : 3 God schijnt niet aan te zien en niet te weten
2 Sam. 22 : 3 God schild
2 Sam. 22 : 31 God schild allen die op Hem betrouwen
Spr. 30 : 9 God schild voor wie op Hem betrouwen
Jes. 42 : 14 God schreeuwen: door God
2 Kon. 17 : 36 God schrijven door -
Jes. 2 : 10 God schrik des HEEREN
1 Kron. 16 : 30 God schrikken voor -: schrikt voor Zijn aangezicht
Ps. 143 : 9 God schuilen bij -
Jes. 60 : 10 God slaan door -: in verbolgenheid
Job 9 : 34 God slaan door -: Job voelde zich geslagen door God
Jes. 5 : 25 God slaan door -: Zijn volk
Richt. 20 : 35 God slaan door: sloeg Benjamin voor Israëls aangezicht
Opb. 19 : 5 God slaven van -
Opb. 22 : 3 God slaven van -
Spr. 14 : 31 God smaden: door arme te verdrukken
Ps. 79 : 12 God smaden: door heidenen
Gen. 6 : 6 God smart
Job 9 : 12 God soeverein
Dan. 4 : 35 God soevereiniteit
Ex. 19 : 9 God spreekt openbaar
Job 33 : 17 God spreekt tot de natuurlijke mens
Num. 7 : 89 God spreken door – tot Mozes: van boven het verzoendeksel
Jes. 66 : 4 God spreken door –: en zij hoorden niet
Ex. 33 : 11 God spreken met God: Mozes: aangezicht aan aangezicht
Ps. 139 : 18 God spreken over - : schandelijk spreken over -
1 Sam. 2 : 3 God spreken over - zij in bescheidenheid
1 Sam. 2 : 3 God spreken tegen -: verkeerd
1 Sam. 2 : 3 God spreken tegen: harde woorden
Mal. 1 : 11 God spreken tot de mens: in de taal der verschijnselen voor het oog van de mens
Jud : 15 God spreken tot God: harde woorden
Job 42 : 7 God spreken van -: niet recht spreken van -: vertoornt Hem
Deut. 4 : 36 God spreken van de hemel
Ex. 20 : 19 God spreken: als levensgevaarlijk gehouden door het volk
Ez. 12 : 25 God spreken: betrouwbaar
Joz. 20 : 1 God spreken: door de dienst van Mozes
2 Kon. 17 : 13 God spreken: door de dienst van profeten en zieners
Hebr. 1 : 1 God spreken: in de profeten: op vele wijzen
Gen. 46 : 2 God spreken: in gezichten des nachts
Hebr. 1 : 1 God spreken: in Zoon
Hebr. 12 : 19 God spreken: ondraaglijk
Jer. 18 : 2 God spreken: op bepaalde plaats
Num. 10 : 29 God spreken: over Israël het goede
Ex. 4 : 27 God spreken: tot Aaron
1 Kon. 13 : 9 God spreken: tot een profeet
Gen. 31 : 3 God spreken: tot Jakob
Joz. 4 : 1 God spreken: tot Jozua
Joz. 4 : 15 God spreken: tot Jozua
Joz. 5 : 2 God spreken: tot Jozua
Num. 11 : 25 God spreken: tot Mozes
Num. 1 : 1 God spreken: tot Mozes: in de tent der samenkomst
2 Kron. 33 : 10 God spreken: tot zijn volk: daar niet op merken
Neh. 9 : 13 God spreken: uit de hemel: op de berg Sinai
Ex. 20 : 22 God spreken: van de hemel: hoorbaar
Ps. 105 : 34 God spreken: voortbrengend sprinkhanen
1 Kon. 19 : 9 God spreken: vraag stellen
Hebr. 12 : 25 God spreken: wijs Hem niet af
Gen. 11 : 7 God sprekend als 'ons'
Jer. 2 : 13 God springader van levend water
1 Kon. 16 : 34 God staan voor Gods aangezicht: profeet Elia
Opb. 3 : 12 God stad van -
Jer. 1 : 9 God stak zijn hand uit en roerde Jeremia's mond aan
2 Sam. 22 : 2 God steenrots
Jer. 27 : 5 God stelt zich aan de volken voor als Schepper
Matth. 3 : 17 God stem
2 Pe 1 : 17 God stem van -
Ps. 29 : 3 God stem van -: breekt de ceders
Ps. 29 : 3 God stem van -: dondert
Ps. 68 : 34 God stem van -: Hij geeft zijn stem, een stem der sterkte
Job 40 : 4 God stem van -: Hij kan ermee donderen
Ps. 29 : 3 God stem van -: is met heerlijkheid
Ps. 29 : 3 God stem van -: is met kracht
Ps. 29 : 3 God stem van -: is op de wateren
Hebr. 3 : 7 God stem van – horen
Hebr. 3 : 15 God stem van – horen
Matth. 17 : 6 God stem van – horen door de drie discipelen
Deut. 5 : 24 God stem van God gehoord: door het volk
Deut. 4 : 32 God stem van God gehoord: weergaloos
Mark. 9 : 7 God stem van God uit de wolk
Hebr. 12 : 26 God stem: deed de aarde wankelen
Jer. 9 : 13 God stem: die niet horen en daarnaar niet wandelen
2 Sam. 22 : 14 God stem: donderslag gelijk
Jer. 51 : 16 God stem: gedruis van wateren in de hemel
Deut. 4 : 36 God stem: gehoord
Jer. 10 : 13 God stem: gelijk gedruis van wateren in de hemel
Ez. 10 : 5 God stem: geruis
Jes. 30 : 30 God stem: God zal zijn heerlijke stem doen horen
Deut. 4 : 33 God stem: horen
Hebr. 4 : 7 God stem: horen
Ex. 19 : 9 God stem: horen: door het volk
Jes. 6 : 8 God stem: horen: door Jesaja
Job 39 : 36 God stem: horen: door Job
Ps. 106 : 25 God stem: niet horen naar Zijn stem
Jer. 25 : 30 God stem: Zijn stem verheffen
Opb. 18 : 8 God sterk
Opb. 18 : 8 God sterk is -
Job 9 : 4 God sterk van kracht
Jes. 9 : 5 God Sterke -: naam van Christus
Ps. 63 : 3 God sterkheid van - zien
Ef. 1 : 19 God sterkte van -: de macht van Zijn sterkte: werking ervan
Jes. 25 : 4 God sterkte voor de arme en de nooddruftige
Ps. 18 : 2 God sterkte: - mijn sterkte
Ps. 68 : 35 God sterkte: geeft Gode sterkte
Ps. 66 : 3 God sterkte: grootheid
2 Thess. 1 : 9 God sterkte: heerlijkheid van zijn -
Ps. 96 : 7 God sterkte: Hem s geven
2 Kron. 20 : 6 God sterkte: in Zijn hand is sterkte
2 Kron. 16 : 7 God steunen op -: door ons
Ez. 16 : 42 God stil zijn
Jes. 64 : 12 God stilzwijgen: zoudt Gij stilzwijgen?
Mal. 3 : 14 God straf van - : schijnbaar hieraan ontkomen
Num. 16 : 45 v God straf van het volk voorstellend aan Mozes en Aäron
Jes. 31 : 4 God strijden door - voor de berg Sion en voor haar heuvel
Joz. 10 : 14 God strijden: voor Israël
2 Sam. 5 : 24 God strijder
Jes. 42 : 13 God strijder, held
Joel 2 : 11 God strijdmacht van -
Jer. 21 : 5 God strijdt tegen zijn afvallige volk
Spr. 16 : 9 God sturen door -: iemands gang
Job 16 : 9 God tanden: Hij knerst over mij met Zijn tanden (zegt Job)
Jes. 3 : 8 God tegen - zijn
Spr. 21 : 30 God tegen - zijn: met wijsheid, verstand of raad: bestaat niet
Dan. 11 : 36 God tegen – wonderlijke dingen spreken: door de toekomstige koning van Israël
1 Pe 3 : 12 God tegen hen die kwaad doen
Ex. 23 : 22 God tegenpartij: van de wederpartijders der gehoorzamen
Hebr. 10 : 27 God tegenstanders van -
Jes. 59 : 18 God tegenstanders van -: grimmigheid wordt aan hen vergolden
Ps. 16 : 8 God tegenwoordig
1 Kron. 14 : 15 God tegenwoordigheid: geruis
2 Sam. 5 : 24 God tegenwoordigheid: merkbaar aan geruis
Deut. 4 : 39 God tegenwoordigheid: op de aarde
Ps. 119 : 135 God tegenwoordigheid: Zijn aangezicht licht over ons
Job 31 : 4 God tellen: al mijn treden
Mal. 3 : 17 God ten eigendom zijn: de vromen ooit
Opb. 7 : 15 God tent van -
Deut. 31 : 20 God tergen door de mensen
Jer. 44 : 3 God tergen, tarten, door afgoderij
1 Kon. 21 : 22 God tergen: door Achab
Job 12 : 6 God tergen: door goddelozen
Jes. 65 : 3 God tergen: door Israël
2 Kon. 23 : 26 God tergen: door Manasse
1 Kon. 15 : 30 God tergen: straf om het tergen van God
Hos. 1 : 9 God tijdelijk en praktisch niet de - van Israël
Mark. 15 : 38 God toegang tot -: door de dood van Christus
Jes. 66 : 14 God toekomst: bekend worden aan zijn knechten en zijn vijanden
Jes. 25 : 9 God toekomst: erkend en gekend
Jer. 33 : 9 God toekomst: geëerd om zijn vergeving aan Israël
Jes. 59 : 19 God toekomst: gevreesd door de wereld
Jes. 12 : 6 God toekomst: groot in het midden van Jeruzalem
Jes. 54 : 5 God toekomst: Hij zal de God van de hele aardbodem genoemd worden
Ez. 20 : 41 God toekomst: Hij zal geheiligd worden in Israël voor de ogen der heidenen
Jes. 66 : 15 God toekomst: komt met vuur
Zach. 14 : 9 God toekomst: koning over de hele aarde
Jes. 42 : 14 God toekomst: openbaring
Jes. 2 : 11 God toekomst: verhevenheid
Jes. 42 : 9 God toekomstige dingen verkondigt Hij
Mark. 5 : 12 God toelaten door -: handelen door onreine geesten
Ps. 105 : 14 God toelaten door -: Hij liet niet toe dat Israël onderdrukt werd
Gen. 31 : 7 God toelaten door -: niet toelaten: kwaad te doen
1 Kron. 16 : 21 God toelaten: niet toelaten: dat Israël werd onderdrukt
Job 2 : 6 God toelatend kwaad
Job 1 : 22 God toeschrijven: niets ongerijmds: door Job
2 Sam. 22 : 3 God toevlucht
Ps. 90 : 1 God toevlucht
Ps. 142 : 6 God toevlucht
Spr. 14 : 26 God toevlucht
Jer. 17 : 17 God toevlucht
Ps. 118 : 8 God toevlucht nemen tot - beter dan op de mensen vetrouwen
Jes. 25 : 4 God toevlucht tegen de vloed
Jes. 30 : 27 God tong: zijn tong als een verterend vuur
Deut. 32 : 22 God toorn en vuur
Rom. 5 : 9 God toorn Gods: daarvan zullen wij behouden worden door Christus
Num. 12 : 9 God toorn ontstak tegen Aäron en Mirjam
Ps. 106 : 23 God toorn tegen Israël afgewend
Num. 32 : 14 God toorn van -
Ps. 6 : 2 God toorn van -
Dan. 9 : 16 God toorn van -
Matth. 22 : 7 God toorn van -
Ef. 2 : 3 God toorn van -
Num. 25 : 3 God toorn van - keren, stillen
Richt. 10 : 7 God toorn van - ontstak
Richt. 6 : 39 God toorn van -: ‘uw toorn ontsteke niet tegen mij’, zei Gideon
Ezra 10 : 14 God toorn van -: afwenden: door bekering
Opb. 16 : 19 God toorn van -: de drinkbeker van de wijn van de grimmigheid van Gods toorn
Jer. 36 : 7 God toorn van -: grote toorn
2 Kon. 22 : 17 God toorn van -: Hem tot toorn verwekken
Micha 7 : 18 God toorn van -: houdt Hij niet in eeuwigheid
2 Kron. 12 : 12 God toorn van -: keerde af na verootmoediging van Rehabeam
Jes. 10 : 5 God toorn van -: roede van Zijn toorn: de Assyriër
Jer. 10 : 24 God toorn van –
Jer. 32 : 37 God toorn van –
Jer. 33 : 5 God toorn van –
Ez. 5 : 15 God toorn van –
Hebr. 4 : 3 God toorn van –
Opb. 14 : 10 God toorn van –
Jer. 44 : 6 God toorn van – brandde in de steden van Juda
Ez. 13 : 13 God toorn van – en Zijn handelen
Ex. 4 : 14 God toorn van – ontstak over Mozes
Num. 11 : 33 God toorn van – ontstak tegen Israël
Richt. 2 : 14 God toorn van – ontstak tegen Israël
Jer. 42 : 18 God toorn van – uitgestort over de Joden in Egypte
Jer. 42 : 18 God toorn van – uitgestort over Jeruzalem
Ez. 5 : 13 God toorn van – zal volbracht worden
Opb. 16 : 19 God toorn van –: grimmigheid van Zijn toorn
Jer. 4 : 26 God toorn van –: hittigheid van Zijn toorn: gevolg: verwoest land
Richt. 3 : 8 God toorn van –: ontstak tegen Israël
Jer. 44 : 6 God toorn van –: uitgestort
Rom. 9 : 22 God toorn van –: wilde Hij betonen
Jer. 3 : 12 God toorn van God: over Israël: behoudt hij niet in eeuwigheid
2 Kron. 34 : 25 God toorn: - tot toorn verwekken: door werken der handen
Ez. 16 : 26 God toorn: – tot toorn verwekken door geestelijke hoererij
Jer. 30 : 23 God toorn: blijft op het hoofd der goddelozen
2 Kon. 23 : 26 God toorn: brand
Ex. 15 : 7 God toorn: brandende toorn uitgezonden
Joh. 3 : 36 God toorn: de toorn van - blijft op wie de Zoon ongehoorzaam is
2 Kron. 29 : 10 God toorn: doen afkeren: door Jehizkia: door een verbond te maken
Rom. 4 : 15 God toorn: door de wet bewerkt
2 Kon. 17 : 11 God toorn: door zonde God tot toorn verwekken
2 Kon. 17 : 17 God toorn: door zonde God tot toorn verwekken
Opb. 14 : 9 God toorn: drinkbeker van Zijn toorn
Jer. 17 : 4 God toorn: een vuur aansteken in Gods toorn
Ps. 90 : 1 v God toorn: en goedertierenheid
Jer. 4 : 8 God toorn: geopenbaard door Babylonische verwoestingen
Ps. 106 : 25 v God toorn: geval
1 Kon. 14 : 15 God toorn: God tot t verwekken
Deut. 31 : 29 God toorn: God tot t verwekken door het werk van uw handen
1 Kon. 14 : 15 God toorn: God tot toorn verwekken door afgoderij
1 Kon. 14 : 9 God toorn: God tot toorn verwekken: door het maken van afgodsbeelden
1 Kon. 14 : 22 God toorn: God tot toorn verwekken: met zonden
Job 9 : 13 God toorn: God zal zijn toorn niet afkeren
Opb. 19 : 15 God toorn: grimmigheid van de toorn van God
Jes. 42 : 25 God toorn: grimmigheid van Zijn toorn: uitgestort over Israël
1 Kon. 16 : 2 God toorn: Hem tot t verwekken door zonde
1 Kon. 16 : 7 God toorn: Hem tot t verwekken door zonde
1 Kon. 16 : 13 God toorn: Hem tot t verwekken door zonde
1 Kon. 16 : 25 God toorn: Hem tot t verwekken door zonde
1 Kon. 16 : 33 God toorn: Hem tot t verwekken door zonde
2 Kon. 17 : 18 God toorn: Hij vertoornde zich zeer over Israël
Klg. 4 : 11 God toorn: hittigheid ervan: heeft Hij uitgestort
Klg. 4 : 10 God toorn: hittigheid van Zijn toorn uitgestort
Jer. 4 : 8 God toorn: hittigheid van Zijn toorn: is niet van ons afgekeerd
2 Kron. 30 : 8 God toorn: keert af: na bekering en gehoorzaamheid
Ps. 90 : 11 God toorn: kenner Mozes
Jes. 54 : 8 God toorn: kleine - versus eeuwige goedertierenheid
Ex. 22 : 24 God toorn: Mijn toorn zal ontsteken
2 Kon. 13 : 3 God toorn: naar aanleiding van zonde
2 Kon. 23 : 26 God toorn: niet geblust door Josia's vroomheid
Ps. 30 : 6 God toorn: ogenblik
Num. 11 : 1 God toorn: ontstak over het volk Israël n.a.v. van klagen
1 Kron. 13 : 10 God toorn: ontstak over iemand
Num. 11 : 10 God toorn: ontstak zeer: om het geklaag van het volk
Joz. 23 : 16 God toorn: ontsteken over Israël
Ps. 106 : 40 God toorn: ontstoken tegen zijn volk
Jes. 5 : 25 God toorn: ontstoken tegen Zijn volk
Job 42 : 7 God toorn: ontstoken: tegen Jobs drie vrienden
Jer. 3 : 5 God toorn: over Israël: niet eeuwig
Rom. 3 : 5 God toorn: over ons mensen brengend: rechtvaardig
2 Kon. 24 : 20 God toorn: tegen Jeruzalen en tegen Juda
Job 19 : 11 God toorn: tegen Job ontstoken (volgens Job)
Ps. 106 : 29 God toorn: tot - verwekken: met verkeerde daden
Deut. 32 : 16 God toorn: tot toorn verwekken door gruwelen
Klg. 3 : 43 God toorn: U hebt ons met toorn bedekt
Deut. 32 : 19 God toorn: uit t handelen
1 Sam. 28 : 18 God toorn: uitrichten tegen Amelek: opgedragen aan Saul
Jes. 48 : 9 God toorn: uitstellen
1 Kon. 22 : 53 God toorn: vertoornen: door afgoderij
Richt. 2 : 12 God toorn: verwekt door afgodisch Israël
2 Kron. 29 : 8 God toorn: verwekt door overtreding en nalatigheid
Jes. 10 : 25 God toorn: volbrengen
Ez. 20 : 8 God toorn: volbrengen tegen Israël, in het midden van Egypteland
Ez. 20 : 21 God toorn: volbrengen: dreigen te volbrengen tegen Israël
Ezra 7 : 23 God toorn: voorkomen
Jer. 17 : 4 God toorn: vuur erin: aangestoken door mensen: brandt tot in eeuwigheid
2 Kon. 22 : 13 God toorn: wegens onze ongehoorzaamheid
Hos. 14 : 5 God toorn: zal van Israël afkeren
Job 16 : 9 God toorn: Zijn toorn verscheurt
Pred. 5 : 5 God toornen om dwaasheid van de mens
Ps. 106 : 32 God toornig maken: geval
Spr. 22 : 14 God toornig op iemand
Jes. 12 : 1 God toornig: de vromen zullen danken dat God toornig is geweest op hen
Ez. 16 : 42 God toornig: niet meer, tegen Jeruzalem
Jes. 47 : 6 God toornig: was zeer toornig op Israël
2 Kron. 19 : 10 God toornigheid van God over mensen
Jer. 2 : 31 God tot – komen: niet meer
Jer. 24 : 7 God tot een – worden voor Israël, opnieuw
1 Pe 3 : 18 God tot God brengen: onrechtvaardigen: door Jezus
Jer. 31 : 3 God trekt met goedertierenheid
1 Kon. 22 : 19 v God troon
Jes. 6 : 1 God troon
Opb. 7 : 10 v God troon
Opb. 21 : 5 God troon
Ps. 103 : 19 God troon in de hemelen gevestigd
Ps. 89 : 15 God troon van -
Matth. 23 : 22 God troon van -
Opb. 12 : 5 God troon van -
Dan. 7 : 9 God troon van -: als vuurvonken
Jes. 6 : 6 God troon van -: daarbij is een altaar
Opb. 8 : 3 God troon van -: daarvoor is een gouden reukaltaar
Ps. 47 : 9 God troon van -: God zit op de troon van Zijn heiligheid
Opb. 1 : 4 God troon van -: hiervoor zijn zeven Geesten
Opb. 7 : 15 God troon van –
Hebr. 8 : 1 God troon van – in de hemelen
Dan. 7 : 9 God troon van –: wielen een brandend vuur
Opb. 22 : 1 God troon van God en van het Lam
Opb. 22 : 3 God troon van God en van het Lam
Opb. 1 : 4 God troon: 7 Geesten voor de troon
Hebr. 12 : 2 God troon: aan rechterzijde zit Jezus
Klg. 5 : 19 God troon: eeuwig, van geslacht tot geslacht
Ps. 97 : 2 God troon: gerechtigheid en gericht zijn van de vastigheid van Zijn t
Opb. 19 : 4 God troon: God op de troon gezeten
Hand. 7 : 49 God troon: hemel
Ez. 43 : 7 God troon: plaats: tempel
Hebr. 4 : 16 God troon: van genade
Ez. 5 : 13 God troost zich met vergelding
Jer. 31 : 13 God troosten door -
2 Cor. 1 : 3 God Trooster
Deut. 7 : 9 God trouw
Neh. 9 : 33 God trouw
Ps. 105 : 42 God trouw
Joz. 21 : 44 God trouw aan zijn beloften
Ps. 146 : 6 God trouw in der eeuwigheid
Ex. 34 : 6 God trouw: groot van trouw is –
Klg. 3 : 22 God trouw: groot van trouw is –
Neh. 1 : 5 God trouw: jegens de vromen
Gen. 32 : 10 God trouw: jegens Jakob
Rom. 3 : 3 God trouw: niet teniet gedaan door ongeloof bij sommige Joden
2 Kon. 13 : 23 God trouw: verbondstrouw
Micha 7 : 20 God trouw. Voorbeeld: aan Jakob
2 Kron. 33 : 11 God tuchtigen: door heidens leger
Job 39 : 35 God twisten met -
1 Sam. 2 : 10 God twisten met -: gevolg: verpletterd worden
Ps. 103 : 9 God twisten: niet altoos
Jes. 57 : 16 God twisten: niet eeuwig
1Jo 5 : 1 God uit - geboren
1Jo 4 : 7 God uit - geboren is een ieder die liefheeft
1Jo 2 : 29 God uit - geboren is ieder die de gerechtigheid doet
2 Cor. 5 : 18 God uit - is alles
1Jo 4 : 7 God uit - is de liefde
1Jo 3 : 10 God uit - zijn
1Jo 4 : 4 God uit - zijn
1Jo 4 : 6 God uit - zijn
1Jo 5 : 19 God uit - zijn: de gelovigen
Joh. 8 : 47 God uit - zijn: wie uit God is hoort Diens woorden
2 Sam. 22 : 2 God uithelper
Ex. 34 : 5 God uitroepen door –: zijn naam
Ex. 9 : 14 God uniek
Deut. 32 : 31 God uniek
Jer. 10 : 6 God uniek
Dan. 3 : 29 God uniek door zijn vermogen om te verlossen
Deut. 4 : 32 v God uniek in optreden
Ps. 86 : 8 God uniek onder de goden
1 Kron. 17 : 20 God uniek, zonder gelijke
Jes. 36 : 18 God uniek: Redder
Mal. 2 : 10 God Vader
Gal. 1 : 1 God Vader
Gal. 1 : 3 God Vader
Ef. 1 : 2 God Vader
Ef. 6 : 23 God Vader
1 Tim. 1 : 2 God Vader
2 Tim. 1 : 2 God Vader
Joh. 5 : 20 God Vader & Zoon: Vader heeft hem lief
Joh. 5 : 20 God Vader & Zoon: Vader toont hem alles wat Hij doet
Jak. 1 : 17 God Vader der lichten
Matth. 13 : 43 God Vader der rechtvaardigen
Ps. 68 : 6 God Vader der wezen
Joh. 10 : 29 God Vader en Zoon zijn één: wij zijn in hun handen
Joh. 17 : 26 God Vader en Zoon: liefde
Matth. 3 : 17 God Vader en Zoon: liefde tot de Zoon
Joh. 5 : 26 God Vader heeft de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf
Joh. 5 : 27 God Vader heeft de Zoon macht gegeven oordeel uit te oefenen
Joh. 14 : 10 God Vader is in Christus
1 Kron. 17 : 13 God Vader van Davids zoon
Deut. 32 : 18 God vader van de kinderen Israëls
Deut. 32 : 19 God vader van de kinderen Israëls
Jes. 1 : 2 God Vader van de kinderen Israëls
Deut. 32 : 6 God Vader van het volk Israël: werk
Matth. 5 : 16 God Vader van ons
Col. 1 : 18 God Vader verheerlijkt de Zoon door Hem in alles de eerste plaats te geven
Mark. 13 : 32 God Vader versus Zoon: de Vader weet iets dat de Zoon niet weet
Jer. 31 : 9 God Vader voor Israël
Mal. 1 : 6 God Vader voor zijn volk
Filip. 1 : 2 God Vader, onze
Jes. 63 : 16 God Vader, onze Vader
Col. 1 : 2 God Vader: - onze V
Joh. 6 : 27 God Vader: 'de Vader, God"
Ps. 89 : 27 God Vader: "mijn Vader"
Matth. 18 : 10 God Vader: aangezicht: zien: door engelen
1 Pe 1 : 17 God Vader: als Vader aanroepen
Joh. 8 : 41 God Vader: als Vader beleden door Joden
1Jo 4 : 14 God Vader: de Vader, vgl. vers 12
Joh. 6 : 46 God Vader: door niemand gezien
Ps. 103 : 13 God vader: een ontfermende vader gelijk
Joh. 3 : 35 God Vader: en de Zoon: heeft alles in de hand van de Zoon gegeven
Joh. 10 : 29 God Vader: groter dan allen
Col. 1 : 12 God Vader: heeft ons bekwaam gemaakt om deel te hebben aan de erfenis
Col. 1 : 13 God Vader: heeft ons gered uit de macht der duisternis
2 Thess. 2 : 16 God Vader: heeft ons liefgehad
Matth. 11 : 25 God Vader: Heer van de hemel en van de aarde
Matth. 16 : 27 God Vader: heerlijkheid van de Vader
Jud : 1 God Vader: in - Vader geliefd
Matth. 5 : 16 God Vader: is in de hemelen
Matth. 6 : 9 God Vader: is in de hemelen
Matth. 16 : 17 God Vader: is in de hemelen
Matth. 6 : 6 God Vader: is in het verborgen
1 Pe 1 : 17 God Vader: is ook Rechter
Jer. 3 : 4 God Vader: leidsman van mijn jeugd
Joh. 15 : 9 God Vader: liefde tot de Zoon
Col. 1 : 13 God Vader: liefde: de Zoon van Ziin liefde
Opb. 14 : 2 God vader: naam
Joh. 17 : 25 God Vader: rechtvaardig
Joh. 12 : 28 God Vader: spreekt van de hemel
1 Thess. 1 : 3 God Vader: tegenover onze God en Vader
Filip. 2 : 11 God Vader: tot heerlijkheid van Hem
2 Cor. 1 : 3 God Vader: Vader der ontfermingen
Jes. 64 : 8 God Vader: van de Israëlieten
Joh. 6 : 45 God Vader: van Hem horen en leren
Joh. 20 : 17 God Vader: van ons en Christus
Joh. 12 : 28 God Vader: verheerlijk Uw naam!
Matth. 5 : 48 God Vader: volmaakt
Jes. 1 : 2 God vader: voor Israël
Jer. 3 : 18 God Vader: zo aangeroepen door Israël straks
Hebr. 1 : 5 God Vaderschap: God verwekte Christus als zoon
1 Kron. 28 : 6 God Vaderschap: O.T.: Salomo
2 Kron. 32 : 19 God valselijk genoemd een werk van mensenhanden
2 Kron. 32 : 19 God van - spreken als van de goden der volkeren
Ps. 148 : 7 God van de aarde
Ezra 6 : 12 God van de hemel
Ezra 7 : 12 God van de hemel
Ezra 7 : 21 v God van de hemel
Ezra 7 : 23 God van de hemel
Neh. 1 : 4 v God van de hemel
Neh. 2 : 4 God van de hemel
Neh. 2 : 20 God van de hemel
Ps. 136 : 25 God van de hemel
Dan. 2 : 19 God van de hemel
Opb. 11 : 13 God van de hemel: Hem heerlijkheid geven
Opb. 16 : 11 God van de hemel: Hem lasteren
Ezra 6 : 9 v God van de hemel: zo genoemd door een heiden
Ezra 1 : 2 God van de hemel: zogenoemd door Kores van Perzië
Ezra 1 : 3 God van de hemel: zogenoemd door Kores van Perzië
2 Cor. 13 : 11 God van de liefde
2 Cor. 13 : 11 God van de vrede
Hebr. 13 : 20 God van de vrede
Job 33 : 6 God van God ben ik (Elihu)
Jes. 30 : 18 God van het gericht
Jes. 30 : 18 God van het gericht
Luk. 1 : 68 God van Israël
Ezra 1 : 3 God van Israël: zogenoemd door Kores van Perzië
Ezra 7 : 18 God van Jeruzalem
Opb. 1 : 6 God van Jezus Christus
Matth. 22 : 32 God van levenden, niet van doden
Ex. 18 : 4 God van mijn vader
Ef. 1 : 17 God van onze Heer Jezus Christus
Jes. 38 : 5 God van uw vader David: gezegd tegen Hizkia
Spr. 15 : 29 God ver van de goddeloze
Spr. 14 : 2 God verachten: door de afgewekene
Jak. 1 : 17 God verandering: geen verandering bij Hem
2 Sam. 5 : 23 God veranderlijk qua aanpak
Mal. 3 : 6 God verandert niet
2 Kon. 20 : 5 God verandert: voornemen: na gebed van Hizkia
Jer. 29 : 4 God verantwoordelijkheid voor wegvoering
Jer. 29 : 7 God verantwoordelijkheid voor wegvoering
Jer. 12 : 1 God verantwoording gevraagd van –
Jes. 8 : 17 God verbergt zijn aangezicht voor huis van Jakob
Deut. 31 : 17 v God verbergt Zijn aangezicht, als straf tegen Israël
Deut. 32 : 20 God verbergt Zijn aangezicht, als straf tegen Israël
2 Sam. 24 : 25 God verbidden
Ps. 106 : 43 God verbitteren door onze raad
Jer. 31 : 13 God verblijden door -
Jer. 32 : 41 God verblijden door -: over Jeruzalem
Ps. 97 : 12 God verblijden, zich, in -, door de rechtvaardigen
Ps. 104 : 31 God verblijden: de HEERE verblijde zich in Zijn werken
Spr. 27 : 11 God verblijden: door ons
Jes. 64 : 5 God verbolgen om onze zonden
Jes. 57 : 16 God verbolgen: niet eeuwig
Jes. 34 : 2 God verbolgenheid
Jes. 60 : 10 God verbolgenheid
Hos. 5 : 10 God verbolgenheid
Jer. 32 : 37 God verbolgenheid van –: grote verbolgenheid
Ez. 7 : 19 God verbolgenheid: de dag van de verbolgenheid des HEEREN
Jes. 54 : 10 God verbond: het verbond Zijns vredes, met Israël
Neh. 9 : 32 God verbond: Hij houdt het
Job 23 : 8 God verborgen
Dan. 9 : 12 God verborgen voor de zondaars
Jes. 57 : 11 God verborgen: gevolg
Jes. 64 : 7 God verborgen: gevolg: niemand die God aanroept
Spr. 3 : 32 God verborgenheid (verborgen omgang) is met de oprechten
1 Tim. 1 : 17 God verborgenheid van -: zie ook God: onzichtbaar
Matth. 6 : 6 God verborgenheid van –
Jes. 42 : 14 God verborgenheid, zie ook God:zwijgen
Jes. 45 : 15 God verborgenheid: God houdt Zich verborgen
Ez. 6 : 9 God verbroken door overspel van zijn volk
Ps. 145 : 20 God verdelgen: alle goddelozen
Jak. 4 : 12 God verderven door -
Pred. 5 : 5 God verderven: kan het werk van onze handen verderven
Job 40 : 4 God verdoemen van God: door een mens
Rom. 3 : 25 God verdraagzaamheid van -
Rom. 2 : 4 God verdraagzaamheid: rijkdom van -
Ps. 95 : 10 God verdriet: aan een geslacht
Richt. 10 : 16 God verdrietig
Ps. 90 : 15 God verdrukken door Hem
Job 37 : 23 God verdrukt niet door gericht en grote gerechtigheid
Hand. 16 : 14 God vereren: door Lydia
Spr. 3 : 9 God vereren: met je goed
Mark. 7 : 7 God vereren: tevergeefs
Ps. 94 : 1 God verfhef u
Neh. 9 : 17 God vergeeft dikwijls, God van vergevingen
Ps. 99 : 8 God vergeeft en doet wraak over zonden
Luk. 12 : 6 God vergeet de mussen niet
Jes. 65 : 6 God vergelden: door -
Jer. 23 : 39 God vergeten: door God: Zijn volk
Richt. 3 : 7 God vergeten: door Israël
Ps. 106 : 21 God vergeten: door Israël
Jer. 2 : 32 God vergeten: door Israël
Jer. 13 : 25 God vergeten: door Juda
Jer. 3 : 21 God vergeten: door mensen
Jer. 23 : 27 God vergeten: door profeten van Baal
Jer. 18 : 15 God vergeten: door zijn volk
Hos. 2 : 12 God vergeten: door zijn volk Israël
Hos. 8 : 14 God vergeten: Israël heeft zijn Maker vergeten
Hos. 13 : 6 God vergeten: oorzaak
Jes. 55 : 7 God vergeven door -: menigvuldig
Ex. 34 : 7 God vergeven door –
Ex. 34 : 6 God vergevend
Mark. 3 : 28 God vergevend, grotelijks
Ps. 86 : 5 God vergevingsgezind
Luk. 18 43 God verheerlijken
2 Cor. 9 : 15 God verheerlijken
1 Pe 4 : 16 God verheerlijken
Luk. 7 : 16 God verheerlijken: door de menigte
Rom. 15 : 9 God verheerlijken: door de volken: wegens de barmhartigheid
Joh. 17 : 4 God verheerlijken: door de Zoon
Luk. 13 : 13 God verheerlijken: door genezene
Luk. 5 : 25 God verheerlijken: door gereinigde
Jes. 49 : 3 God verheerlijken: door Israël
Luk. 5 : 26 God verheerlijken: door toeschouwers van het genezingswonder
1 Pe 2 : 12 God verheerlijken: door zondaars
Dan. 5 : 23 God verheerlijken: nagelaten door Belsazar
Hand. 4 : 21 God verheerlijken: om wat er is gebeurd
Matth. 15 : 31 God verheerlijken: over de wonderen van genezing
Rom. 1 : 21 God verheerlijken: verzuimen Hem te verheerlijken
Ps. 113 : 4 God verheerlijkheid van - is boven de hemelen
Jes. 60 : 21 God verheerlijking: door Hemzelf beoogd
Ps. 57 : 6 God verhef U boven de hemelen, o God
Ps. 149 : 6 God verheffen: door Zijn volk
Ps. 99 : 5 , 9 God verheft God
Ps. 113 : 4 God verheven boven de hemelen
Ps. 113 : 4 God verheven, hoog boven alle heidenen
Ps. 47 : 10 God verheven: - is zeer verheven
Ex. 15 : 1 God verheven: hoog verheven
Ps. 113 : 5 God verhevenheid: woont zeer hoog
Ps. 66 : 17 God verhogen: Hij werd verhoogt onder mijn tong
Jes. 25 : 1 God verhogen: U zal ik verhogen
Jes. 5 : 16 God verhoging van God: door het recht
1 Kron. 29 : 11 God verhoging: heeft Zichzelf verhoogd tot een hoofd boven alles
Joh. 17 : 10 God verhouding: al het Mijne is het Uwe en andersom
Joh. 1 : 18 God verklaard door de Zoon
Jes. 44 : 7 God verkondigt de toekomstige dingen
Ex. 31 : 17 God verkwikte zich op de zevende dag na de schepping
Ps. 42 : 2 v God verlangen naar -
1 Kon. 8 : 57 God verlate ons niet
Jona 2 : 8 God verlaten
Neh. 9 : 17 God verlaten door -: Hij verliet zijn volk in de woestijn niet
Jer. 23 : 33 God verlaten door -: Zijn volk
2 Kron. 15 : 2 God verlaten door God: nadat wij Hem verlaten
Richt. 10 : 6 God verlaten door Israël
Jer. 2 : 17 God verlaten door Israël: ten tijde als Hij hem op de weg leidt
2 Kron. 15 : 2 God verlaten door ons
2 Kron. 13 : 11 God verlaten hebbend
Richt. 10 : 13 God verlaten van - door Israël
Jer. 15 : 6 God verlaten van -: door het volk van Juda
2 Kon. 22 : 17 God verlaten van -: door Israël
Jes. 1 : 4 God verlaten van -: door Israëlieten
2 Kron. 28 : 6 God verlaten van -: gevolg: oorlog en dood
Jer. 19 : 4 v God verlaten: door de inwoners van Jeruzalem
Jer. 16 : 11 God verlaten: door het volk
2 Kron. 34 : 25 God verlaten: door Israël
Jer. 2 : 19 God verlaten: door Israël: is kwaad en bitter
2 Kron. 29 : 5 God verlaten: door Israëlieten
2 Kron. 21 : 10 God verlaten: door Joram: gevolg: delen koninkrijk vallen af
2 Kron. 24 : 24 God verlaten: door Juda
Jer. 5 : 7 God verlaten: door mensen: gevolgd door afgoderij
Jer. 2 : 13 God verlaten: door zijn volk
Jes. 1 : 28 God verlaten: en omkomen
Jer. 5 : 19 God verlaten: Hem - en vreemde goden dienen
Matth. 27 : 46 God verlaten: Jezus verlaten door God
Jer. 5 : 12 God verloochenen: door mensen
Spr. 30 : 9 God verloochenen: door rijkdom
Zef. 3 : 17 God verlossen
Ps. 145 : 19 God verlossen door -
Dan. 6 : 28 God verlossen door -
2 Sam. 22 : 3 God verlosser
Jes. 49 : 26 God Verlosser van –
Jer. 50 : 34 God Verlosser, is sterk
Jes. 41 : 14 God Verlosser: van Israël
Jes. 60 : 16 God Verlosser: van Israël
Ps. 130 : 7 God verlossing: bij Hem is veel v
Mal. 2 : 17 God vermoeien met woorden
Jes. 43 : 24 God vermoeien: door onze ongerechtigheid
Jes. 50 : 2 God vermogen
Matth. 19 : 26 God vermogen: bij - is alles mogelijk
Job 40 : 4 God vermogen: bovenmenselijk
Jes. 40 : 26 God vermogen: sterk van vermogen
Hos. 7 : 2 God veronachtzamen
Jer. 2 : 5 God verre wijken van –: door Israël
Num. 12 : 8 God verscheen aan Mozes
Gen. 35 : 1 God verschijnen: aan Jakob
Gen. 35 : 9 God verschijnen: aan Jakob
1 Sam. 3 : 21 God verschijnen: steeds te Silo
Deut. 33 : 2 God verschijning
Ex. 20 : 20 God verschijning op Horeb: doel
Deut. 4 : 11 God verschijning op Sinia: aanzien
Ps. 97 : 5 God verschijning welhaast vernietigend
Jer. 1 : 9 God verschijning: aan Jeremia
Ex. 4 : 5 God verschijning: aan Mozes
1 Kon. 9 : 2 God verschijning: aan Salomo
Ex. 24 : 10 God verschijning: aan select gezelschap
1 Sam. 3 : 21 God verschijning: alleen hoorbaar?
Amos 7 : 7 God verschijning: duidelijk voorbeeld
Deut. 5 : 25 God verschijning: levensbedreigend geacht
Deut. 4 : 35 God verschijning: opdat gij weet dat ...
Gen. 26 : 2 God verschijnt aan Isaak
Gen. 26 : 24 God verschijnt aan Isaak
Gen. 12 : 7 God verschijnt: aan Abram
Gen. 18 : 1 God verschijnt: aan Abram
Gen. 18 : 8 God verschijnt: en eet
1 Kon. 3 : 5 God verschijnt: in een droom
2 Kron. 1 : 7 God verschijnt: na de brandoffers
Dan. 9 : 4 God verschrikkelijk, aldus Daniël
Job 9 : 34 God verschrikking: door God
Deut. 32 : 39 God verslaan: God verslaat en heelt
Deut. 32 : 19 God versmaadde de kinderen Israëls
Jes. 22 : 11 God versmaden in nood
Jer. 10 : 12 God verstand
Jer. 51 : 15 God verstand van –
Job 12 : 13 God verstand: - heeft verstand
Ps. 147 : 5 God verstand: is van geen getal
Jes. 40 : 28 God verstand: ondoorgrondelijk
Deut. 5 : 25 God verterend vuur
Deut. 9 : 3 God verterend vuur
Jes. 30 : 30 God verterend vuur
Mal. 4 : 1 God verterend vuur
Ex. 24 : 17 God verterend vuur gelijk in aanzien
Num. 16 : 35 God verterend vuur: geval
Ex. 24 : 11 God verterende heiligheid
1 Kon. 8 : 46 God vertoornd tegen zondaars
Deut. 4 : 21 God vertoornde zich over Mozes
Ezra 5 : 12 God vertoornen
Hos. 12 : 15 God vertoornen door Efraïm
Jer. 25 : 6 God vertoornen door het werk van uw handen
Jer. 32 : 30 God vertoornen: door boze werken
2 Sam. 22 : 3 God vertrek: hoog vertrek
Jes. 57 : 13 God vertrouwen op -
Spr. 22 : 19 God vertrouwen op -: bevorderen
Spr. 16 : 20 God vertrouwen op -: maakt gelukkig
Ef. 3 : 19 God vervuld worden tot de hele volheid van -
Jer. 23 : 24 God vervult de hemel en de aarde
Jes. 25 : 9 God verwachten van -: Hij zal eindelijk openbaar worden
Klg. 3 : 25 God verwachten van –: door een mens
Jes. 49 : 23 God verwachten: dan word je niet beschaamd
Ps. 146 : 5 God verwachting: mijn van zij op Hem
2 Kon. 13 : 23 God verwerpen door -: niet verworpen is Israël
1 Sam. 10 : 19 God verwerpen: door Israël
1 Kon. 14 : 9 God verworpen: door Jerobeam
Ps. 106 : 14 God verzoeken: door Israël
Jak. 4 : 4 God vijand van -
Ex. 23 : 22 God vijand: van de vijanden der gehoorzamen
Ps. 139 : 18 God vijand: verheffing
Jes. 59 : 18 God vijanden van -: vergelding aan hen
Num. 10 : 35 God vijanden van –: laat ze verstrooid worden!
Rom. 8 : 7 God vijandschap tegen –
Hand. 17 : 27 God vinden van – na Hem te zoeken
Luk. 11 : 20 God vinger van -: hierdoor dreef Jezus de demonen uit
Ex. 8 : 19 God vinger van –: ‘Dit is Gods vinger’, zeiden de tovenaars
Ps. 91 : 4 God vleugels fig.
Ps. 61 : 5 God vleugels van - : toevlucht in het verborgene van Uw vleugels
Ps. 63 : 8 God vleugels van -: in de schaduw van Uw vleugels zal ik vrolijk zingen
Ruth 2 : 12 God vleugels: onder zijn vleugels nam Ruth toevlucht
2 Sam. 22 : 11 God vliegen
Hand. 7 : 49 God voetbank: aarde
Matth. 5 : 35 God voeten van -
Ex. 24 : 10 God voeten: bodem van saffier gelijk
Deut. 33 : 3 God voeten: temidden daarvan worden de heiligen gezet
1 Kron. 28 : 2 God voeten: voetbank
Col. 1 : 19 God Volheid
Lev. 26 : 12 God volk van -: Israël zal - tot een volk zijn, indien hij gehoorzaamd
Jer. 30 : 3 - 4 God volk van –: Israël en Juda
Jer. 24 : 7 God volk van –: opnieuw zal Israël God tot een volk worden en Hij hun tot een God
Ps. 100 : 3 God volk van God
1 Pe 2 : 10 God volk: de gemeente
Hebr. 10 : 30 God volk: Hij zal het oordelen
Jes. 65 : 8 God volk: Hij ziet het als een bos druiven
2 Sam. 7 : 10 God volk: Israël
Luk. 7 : 16 God volk: Israël
Ps. 106 : 4 God volk: welbehagen tot Zijn volk
Ps. 106 : 5 God volk: zijn erfdeel
Joz. 4 : 24 God volken: doel: Zijn kracht kennen
Joz. 2 : 9 v God volken: grote en verschrikkelijke macht bekend bij de Kanaänieten
Jer. 50 : 9 God volken: hij bestuurt ze
Rom. 3 : 29 God volken: Hij is ook hun God
Hand. 14 : 16 God volken: liet de volken op hun wegen gaan
2 Cor. 4 : 2 God voor -s aangezicht
2 Kron. 7 : 17 God voor Gods aangezicht wandelen
Ps. 54 : 5 God voor je ogen stellen
Ex. 33 : 22 God voorbijgaan door –: aan Mozes
Ps. 139 : 16 God voorkennis
Jes. 48 : 2 God voorkennis
Jer. 1 : 5 God voorkennis: van ons, eer dat wij geboren zijn
Rom. 8 : 28 God voornemen
Ef. 1 : 9 God voornemen
2 Tim. 1 : 9 God voornemen van -
Hand. 15 : 18 God voornemen: bekend van eeuwigheid af
Ef. 3 : 11 God voornemen: eeuwig voornemen
Jer. 4 : 28 God voornemen: onberouwelijk verklaard hier
Jes. 14 : 24 God voornemen: zal gedaan worden
Ezra 7 : 12 God voorstelling bij heidenen: God des hemels
2 Kron. 2 : 12 God voorstelling van - bij een heiden: Die de hemel en de aard gemaakt heeft
2 Kron. 36 : 23 God voorstelling van God bij Kores: God des Hemels, die hem alle koninkrijken gegeven had
1 Kon. 1 : 29 God voorstelling: Verlosser uit alle -
Jak. 1 : 18 God voortbrengen: ons
Gen. 21 : 2 God voorzeggen door -: komt uit
Gen. 18 : 17 God voorzegt aan Zijn vriend Abraham wat Hij gaat doen
Jes. 48 : 5 God voorzienigheid
Matth. 7 : 9 God voorziet in onze behoeften
Richt. 1 : 1 God vragen aan God: door de kinderen Israëls
Richt. 20 : 27 God vragen aan God: door het volk
2 Kon. 8 : 8 God vragen: door een profeet: door de syrische koning
Jer. 2 : 6 God vragen: naar Hem niet vragen
Neh. 9 : 32 God vreselijk (vreeswekkend, ontzagwekkend)
Ps. 66 : 3 God vreselijk in Zijn werken
Deut. 28 : 63 God vreugde (behagen) in oordeelsuitvoering tegenover ongehoorzaam Israël
Gen. 31 : 42 God Vreze Isaaks genoemd
Hand. 13 : 26 God vrezen
Opb. 15 : 4 God vrezen door ons
Deut. 13 : 4 God vrezen van -
Ps. 145 : 19 God vrezen van - door ons
Deut. 25 : 18 God vrezen van -: afwezig bij Amalek
1 Kon. 8 : 43 God vrezen van -: door de volken der aarde: wenselijk
Jes. 63 : 17 God vrezen van –: niet vrezen van Hem
Jer. 32 : 39 God vrezen van God door ons is ons ten goede
Ps. 119 : 120 God vrezen voor Gods oordelen
Pred. 3 : 14 God vrezen voor Zijn aangezicht: dat bewerken door God
Ps. 118 : 4 God vrezen, zij die Hem vrezen
Lev. 19 : 32 God vrezen: – te vrezen: geboden
1 Pe 1 : 17 God vrezen: door christenen: terecht
1 Kron. 13 : 12 God vrezen: door David
Spr. 14 : 2 God vrezen: door de oprechte
Spr. 31 : 30 God vrezen: door een deugdelijke vrouw
Luk. 23 : 40 God vrezen: door een gehangen boosdoener
Hand. 10 : 2 God vrezen: door een mens
Job 2 : 3 God vrezen: door Job
Neh. 1 : 11 God vrezen: door vromen
Joz. 4 : 24 God vrezen: te allen dage
Spr. 14 : 2 God vrezen: versus verachten
Jak. 2 : 23 God vriend van -: Abraham
Jer. 26 : 5 God vroeg op zijnde
Jes. 62 : 4 v God vrouw van –: Jeruzalem, Israël
Matth 23 : 37 God vrouwelijke eigenschap: moederlijke liefde
2 Sam. 22 : 9 God vuur
Jes. 33 : 14 God vuur
Ex. 15 : 7 God vuur dat verteert
Deut. 32 : 22 God vuur ontstoken in Zijn toorn
Deut. 4 : 36 God vuur van - getoond
Ez. 1 : 27 God vuur: aanzien van vuur
Deut. 4 : 24 God vuur: verterend vuur
Hebr. 12 : 29 God vuur: verterend vuur
Jes. 64 : 2 God vuur: voor zijn tegenpartijders
Ps. 115 : 3 God waar hij is: in de hemel
Joh. 3 : 33 God waarachtig
Joh. 8 : 26 God waarachtig
Rom. 3 : 4 God waarachtig
Opb. 16 : 7 God waarachtig zijn zijn oordelen
Opb. 6 : 10 God waarachtig: waarachtige Heerser
1 Thess. 1 : 9 God waarachtige -
1Jo 5 : 20 God Waarachtige: de Waarachtige
Ps. 115 : 1 God waarheid
Rom. 15 : 8 God waarheid –: zijn beloften
Rom. 3 : 7 God waarheid van - wordt door onze leugen overvloediger
Jer. 10 : 10 God waarheid: God is de waarheid
Deut. 32 : 4 God waarheid: God is w
Jes. 30 : 18 God wacht: reden
Jes. 33 : 2 God wachten op -
Lev. 26 : 12 God wandelen: in het midden van Israël: belofte
2 Sam. 7 : 7 God wandelen: met de kinderen Israëls
2 Kron. 15 : 3 God ware -
Hand. 2 : 25 God was met David, aan diens rechterhand
1 Cor. 1 : 25 God wat de mens van Hem dwaas vindt, is wijzer dan de mensen
1 Cor. 1 : 25 God wat de mens van Hem zwak vindt, is sterker dan de mensen
2 Kron. 19 : 4 God wederkeren tot God: Josafat deed het volk wederkeren
Job 16 : 9 God wederpartijder: tegenover Job (naar Jobs gevoelen)
Hos. 7 : 14 God wederstreven tegen -
Jer. 29 : 23 God weet de zonden van deze valse profeten
Rom. 8 : 27 God weet: wat de bedoeling van de Geest is
Ps. 67 : 3 God weg van -: dat men op de aarde Uw weg kenne
Jer. 5 : 4 God weg van – niet kennen
Jer. 5 : 5 God weg van – weten: door de groten
Ez. 18 : 29 God weg van –: niet recht geacht
Ez. 18 : 25 God weg van –: niet voor recht gehouden door mensen
Deut. 32 : 4 God weg: al Zijn wegen zijn recht
Jes. 42 : 24 God weg: daarin wandelen: Israël wilde niet
Ps. 103 : 7 God weg: Hij heeft Mozes zijn wegen bekend gemaakt
Nah. 1 : 3 God weg: in storm
Spr. 10 : 29 God weg: sterkte voor de oprechte
Spr. 10 : 29 God weg: verstoring voor de goddeloze
2 Sam. 22 : 31 God weg: volmaakt
2 Kon. 17 : 18 God wegdoen van zijn aangezicht: Israël
Hos. 14 : 10 God wegen van - zijn recht
Rom. 11 : 33 God wegen van – : onnaspeurlijk
Jes. 55 : 8 v God wegen van –: hoger en anders dan de onze
Jes. 58 : 2 God wegen van –: kennis daarvan: lust hebben aan deze kennis
Hebr. 3 : 10 God wegen van –: niet kennen: door de Israëlieten
Ps. 145 : 17 God wegen: daarin rechtvaardig
Joz. 22 : 5 God wegen: daarin te wandelen door ons
Opb. 15 : 3 God wegen: rechtvaardig
Opb. 15 : 3 God wegen: waarachtig
2 Kron. 6 : 31 God wegen: wandelen in Gods wegen
Jes. 40 : 11 God weiden: door -
Rom. 12 : 1 God welbehaaglijk voor –
Rom. 14 : 18 God welbehaaglijk zijn voor –
Jes. 46 : 9 God welbehagen van –: Ik zal al Mijn welbehagen doen
Matth. 3 : 17 God welbehagen van –: in Zijn Zoon
Matth. 17 : 5 God welbehagen: gevonden in de Zoon
Jes. 53 : 10 God welbehagen: God voort door Jezus
2 Thess. 1 : 11 God welbehagen: in goedheid en werk van geloof
Hebr. 13 : 16 God welbehagen: in stoffelijke offers
Mark. 1 : 11 God welbehagen: in zijn Zoon
2 Pe 1 : 17 God welbehagen: in Zijn Zoon
Ps. 143 : 10 God welbehagen: leer mij Uw w doen
Col. 1 : 10 God welbehagen: wandelen tot al Zijn welbehagen
Ps. 103 : 21 God welbehagen: Zijn w doen door zijn dienaars
Richt. 2 : 7 God weldaden: niet door ons te vergeten
Ex. 34 : 6 v God weldadig
Neh. 9 : 17 God weldadig: groot van weldadigheid
1 Kon. 8 : 23 God weldadigheid
Ezra 3 : 11 God weldadigheid over Israël: tot in eeuwigheid
Ps. 48 : 10 God weldadigheid van - gedenken
Neh. 9 : 32 God weldadigheid: Hij houdt ze
Ex. 34 : 6 God weldadigheid: Hij is groot van weldadigheid
Ps. 149 : 4 God welgevallen aan Zijn volk
Ps. 147 : 11 God welgevallen in wie Hem vrezen
Spr. 8 : 35 God welgevallen van -: jegens hen die wijsheid vinden
Jes. 44 : 28 God welgevallen: Gods welgevallen volbrengen: dat zal Kores doen
Spr. 11 : 1 God welgevallen: volkomen weegsteen
Matth. 9 : 13 God wens ten aanzien van mensen: hun onderlinge barmhartigheid
Mark. 12 : 2 God wens ten aanzien van ons: vrucht
2 Sam. 7 : 15 God werk en menselijke lotgevallen: geval: Saul weggenomen
Ps. 104 : 10 God werk in de schepping: heel natuurlijk
Ps. 104 : 14 God werk in de schepping: heel natuurlijk
Ps. 104 : 16 God werk in de schepping: heel natuurlijk
Pred. 7 : 13 God werk van God: aanschouw het
Job 34 : 19 God werk van Zijn hand: alle mensen
Ps. 107 : 24 God werk: -en van God: in de natuur te zien
Ps. 107 : 24 God werk: -en van God: schepselen
Joz. 24 : 31 God werk: aan Israël
Pred. 8 : 17 God werk: al het werk Gods op aarde: ondoorgrondelijk
Ps. 104 : 31 God werk: de HEERE verblijde Zich in Zijn werken
Ps. 111 : 2 God werk: Gods werken zijn groot
Ps. 54 : 6 God werk: helpt
Luk. 1 : 51 God werk: Hij heeft een krachtig werk gedaan door Zijn arm
Ps. 106 : 13 God werk: Israël vergat haast Gods werken
Ps. 90 : 15 God werk: laat het aan uw knechten gezien worden
Jer. 51 : 10 God werk: laat ons het werk van – vertellen
Jes. 5 : 12 God werk: niet aanschouwen
Pred. 3 : 11 God werk: niet uit te vinden
Filip. 1 : 6 God werk: nu
Ex. 32 : 16 God werk: tafels der getuigenis, schrift erop
Deut. 32 : 4 God werk: volkomen
Pred. 3 : 14 God werk: volmaakt, onverbeterbaar
Ps. 66 : 3 God werk: vreselijk bent U in Uw werken
Ps. 143 : 5 God werk: werken Zijner handen
Ps. 107 : 24 God werk: wonderwerken: wonderbaarlijke schepselen en verschijnselen
Dan. 4 : 37 God werken van – zijn alle waarheid
Ps. 111 : 7 God werken Zijner handen: waarheid en oordeel
Ps. 107 : 22 God werken: dat wij met gejuich -s werken vertellen
Ps. 111 : 6 God werken: de kracht Zijner werken: bekendmaken
Ps. 145 : 17 God werken: God is daarin goedertieren
Opb. 15 : 3 God werken: groot
Job 9 : 10 God werken: grote dingen van Hem zijn niet te doorzoeken
Filip. 2 : 13 God werken: in ons
Jes. 43 : 13 God werken: niet te keren
Joh. 9 : 3 God werken: openbaring
Ps. 86 : 8 God werken: uniek
Hebr. 4 : 3 God werken: volbracht van de grondlegging van de wereld af
Opb. 15 : 3 God werken: wonderbaar
Ps. 139 : 14 God werken: wonderbaarlijk
Pred. 3 : 14 God werken: zullen in eeuwigheid zijn
Col. 2 : 12 God werking van -: opwekking uit de doden
Ps. 66 : 5 God werking: Hij is vreselijk van werking aan de mensenkinderen
Ef. 1 : 11 God werkt alles naar de raad van Zijn wil
Hand. 12 : 17 God werkt door een engel
Jes. 10 : 5 God werkt door mensen: tuchtiging
Gen. 45 : 7 v God werkt ten goede met zonde : Jozefs zending naar Egypte
Hand. 3 : 18 God werkt: door menselijk falen heen
Ex. 8 : 19 God werkzaamheid van – erkennen: door de Egyptische tovenaars
Jer. 6 : 19 God wet: verworpen: door Israël
1Jo 3 : 20 God weten door -: alles
Job 10 : 7 God wetenschap van -
Jak. 4 : 12 God Wetgever
Jes. 33 : 22 God Wetgever: van Israël
Hebr. 1 : 3 God wezen: afdruk: Jezus
Jes. 31 : 2 God wijs
Job 9 : 4 God wijs van hart
Jer. 10 : 12 God wijsheid
Ef. 3 : 10 God wijsheid van -: veelkleurige
Jer. 51 : 15 God wijsheid van –
Rom. 11 : 33 God wijsheid van – : rijkdom van deze wijsheid
Spr. 8 : 22 God wijsheid vóór Zijn werken
Job 12 : 16 God wijsheid; bij - is wijsheid
Col. 2 : 3 God wijsheid: alle schatten van w in Hem
Jes. 40 : 14 God wijsheid: alwijsheid
Job 12 : 12 God wijsheid: bij - is wijsheid
Jer. 32 : 19 God wijsheid: groot van raad
Luk. 13 : 27 God wijst eens af: werkers van ongerechtigheid
Mark. 10 : 18 God wijzen op -: door Jezus
1 Thess. 5 : 18 God wil jegens ons: inhoud
Mark. 3 : 35 God wil van - doen
Ef. 6 : 6 God wil van - van harte doen
Num. 9 : 8 God wil van - vragen
1 Pe 4 : 2 God wil van -: daarnaar hebben wij te leven
Hand. 13 : 22 God wil van -: doen: door David
Opb. 4 : 11 God wil van -: door Uw wil bestonden de dingen die geschapen zijn en zijn zij geschapen
2 Tim. 1 : 1 God wil van -: Paulus, apostel door de wil van -
Joh. 9 : 31 God wil van – : doen door een mens
Rom. 2 : 18 God wil van – kennen
Rom. 12 : 2 God wil van –: beproeven
Rom. 12 : 2 God wil van –: goed, welbehaaglijk, volmaakt
Rom. 1 : 10 God wil van –: hierdoor het voorrecht hebben tot u te komen
1 Pe 4 : 19 God wil van –: lijden naar de wil van God
Rom. 15 : 32 God wil van –: opdat ik door de wil van – met blijdschap tot u kom
Hebr. 10 : 36 God wil van God doen
Gal. 1 : 5 God wil van God: onze verlossing
Matth. 26 : 42 God wil van God: vooropgesteld door Jezus
Hand. 18 : 21 God wil: “als God het wil”
1 Tim. 2 : 4 God wil: dat alle mensen behouden worden en tot kennis van waarheid komen
Joh. 7 : 17 God wil: doen willen: door ons
Hand. 13 : 22 God wil: doen: door David
Joh. 4 : 34 God wil: doen: door Jezus
Hebr. 13 : 20 God wil: doen: door ons
Matth. 26 : 39 v God wil: geval: onderwerping aan Zijn wil: door Jezus
Hand. 13 : 22 God wil: hele wil: doen: door David
Ef. 1 : 11 God wil: Hij werkt alles naar de raad van Zijn wil
1 Thess. 5 : 18 God wil: in Christus Jezus: jegens ons
Jak. 1 : 18 God wil: naar zijn wil heeft Hij ons voortgebracht
Job 42 : 2 God wil: onwederstandelijk
Hand. 1 : 26 God wil: verstaan: door lot te werpen
Col. 4 : 12 God wil: volmaakt en verzekerd zijn in de hele wil van God
Luk. 22 42 God wil: vooropstellen: door Jezus
Joh. 5 : 30 God wil: Zijn wil zoeken: door Jezus
Mark. 14 : 36 God wil: zoeken: door de Heer Jezus
Rom. 9 : 18 God willen door -
Hebr. 6 : 17 God willen: bewijzen: de onveranderlijkheid van Zijn raad
2 Kon. 24 : 4 God willen: niet willen vergeven in dit geval
2 Pe 3 : 9 God willen: niet willen: dat iemand verloren gaat
2 Kon. 13 : 23 God willen: niet willen: Israël verderven
Ps. 97 : 2 God wolken rondom Hem
Jer. 21 : 2 God wonder: God doet wonderen
Jes. 28 : 29 God wonderlijk: Hij is wonderlijk van raad
Matth. 3 : 9 God wondermacht
Ps. 107 : 15 God wonderwerken: lof waard
Jes. 57 : 15 God wonen: bij de nederige
Jes. 57 : 15 God wonen: in de eeuwigheid
Jes. 57 : 15 God wonen: in de hoogte, in het heilige
Num. 35 : 34 God wonen: in het midden der kinderen Israëls
Num. 35 : 33 God wonen: in het midden van het land
Num. 35 : 34 God wonen: in het midden van het land
1 Kron. 23 : 25 God wonen: in Jeuzalem: tot in eeuwigheid
2 Sam. 6 : 2 God wonen: op de ark, tussen de Cherubs
Ezra 1 : 3 God wonen: te Jeruzalem, vers 5
Jes. 37 : 16 God wonen: tussen de cherubs
2 Kon. 19 : 15 God wonen: tussen de Cherubs
1 Kon. 8 : 27 God wonend op aarde
Ps. 104 : 3 God woning
2 Kron. 30 : 27 God woning van -: heilig
2 Kron. 30 : 27 God woning van -: in de hemel
Deut. 26 : 15 God woning van God: hemel
Jer. 25 : 30 God woning van Zijn heiligheid
Ex. 15 : 2 God woning voor -: Mozes wilde die maken
Jes. 63 : 15 God woning: heilig, heerlijk
Ps. 96 : 6 God woning: hemelse -: sterkte, sieraad, majesteit, heerlijkheid daarin
2 Kron. 30 : 27 God woning: in de hemel
Jes. 63 : 15 God woning: in de hemel
2 Sam. 15 : 25 God woning: tabernakel
Ezra 7 : 15 v God woning: te Jeruzalem
Ps. 132 : 5 God woningen: zoeken voor Hem
Num. 5 : 3 God woonde temidden van de legers van Israëls
Deut. 12 : 5 God woonplaats
Hand. 7 : 48 v God woonplaats
Jes. 8 : 18 God woonplaats: berg Sion
Job 31 : 28 God woonplaats: boven
Ps. 102 : 20 God woonplaats: heiligdom in de hemel
1 Kon. 8 : 39 God woonplaats: hemel
1 Kon. 8 : 49 God woonplaats: hemel
Joh. 17 : 1 God woonplaats: hemel: blijkens ogen van Jezus
Ezra 5 : 2 God woonplaats: Jeruzalem
Ps. 135 : 21 God woonplaats: Jeruzalem
1 Tim. 6 : 16 God woonplaats: licht
Ps. 132 : 14 God woonplaats: Sion
Matth. 23 : 21 God woont in het tempelhuis
Hand. 17 : 24 God woont niet in met handen gemaakte tempels
Joel 3 : 17 God woont op Sion
Ezra 1 : 3 God woont te Jeruzalem
1 Sam. 4 : 4 God woont tussen de cherubim
1 Kron. 13 : 6 God woont tussen de cherubs
Deut. 33 : 12 God woont tussen de schouderen van Levi
Ps. 113 : 5 God woont zeer hoog
Opb. 1 : 2 God woord van - betuigen
Luk. 11 : 28 God woord van - horen en bewaren
Jes. 40 : 8 God woord van -: bestaat tot in eeuwigheid
Ezra 9 : 4 God woord van -: ervoor beven
1Jo 1 : 10 God woord van -: in ons zijnde
Opb. 19 : 13 God Woord van -: Jezus wordt genoemd het Woord van God
Hand. 13 : 46 God woord van -: spreken: door de apostelen
Jer. 8 : 9 God woord van – verwerpen
Jes. 55 : 11 God woord van –: uitgaande uit Zijn mond
Jes. 55 : 11 God woord van –: uitwerking op de aarde
Opb. 1 : 9 God woord van God
Deut. 6 : 8 God woord van God: bepalend voor ons persoonlijk leven
Deut. 6 : 8 God woord van God: leidend in het maatschappelijk leven
Deut. 6 : 8 God woord van God: leidraad
Joh. 17 : 17 God woord van God: waarheid
Jes. 66 : 2 God woord: beven voor Gods woord: door de vromen
Joh. 8 : 55 God woord: bewaren: door Jezus
2 Sam. 22 : 31 God woord: doorlouterd
Jes. 1 : 10 God woord: gehoorzaamheid aan -s woord
Jes. 31 : 2 God woord: Hij trekt zijn woorden niet terug
Joh. 8 : 47 God woord: horen: door wie uit God is
Jer. 23 : 9 God woord: horen: gevolg op ziel en lichaam
Jer. 6 : 19 God woord: niet gemerkt: door Israël
Job 6 : 10 God woord: niet verborgen houden
2 Kron. 36 : 21 God woord: vervullen
Ezra 1 : 1 God woord: vervullen: God bewerkt dit
Ezra 1 : 1 God woord: volbrengen
Jes. 5 : 24 God woord: Zijn woord versmaden
2 Kron. 36 : 16 God woorden van - verachtten
Neh. 9 : 8 God woorden van -: worden door Hem bevestigd
Hand. 17 : 25 God wordt niet door mensenhanden verzorgd
Jer. 51 : 11 God wraak des HEEREN, de wraak van Zijn tempel
Jes. 1 : 24 God wreken door -
Jer. 5 : 9 God wreken, zich: door -: aan Israël
Jer. 5 : 29 God wreken: zich wreken door – aan het goddeloze volk Israël
Nah. 1 : 2 God wreker
1Jo 3 : 9 God zaad van -
Lev. 26 : 12 God zal Israël tot een - zijn, indien Israël God gehoorzaamd
Hos. 2 : 7 God zegen: niet herkend door zijn volk
Gen. 39 : 3 God zegen: ontdekken bij Jozef: door Potifar
Ez. 20 : 5 God zich bekend makend aan Israël in Egypte
Gen. 20 : 3 God zich openbaren: in een droom: aan een heiden
Ps. 149 : 2 God zich verblijden in
Joel 2 : 14 God zich wenden door -
Ex. 3 : 6 God zichtbaarheid: Mozes vreesde God aan te zien
2 Thess. 2 : 4 God zichzelf tot - maken: door de mens der zonde
Job 23 : 13 God ziel
Jer. 5 : 9 God ziel
Jer. 5 : 29 God ziel
Jer. 6 : 8 God ziel
Jer. 15 : 1 God ziel
Jer. 51 : 14 God ziel
Spr. 6 : 16 God ziel van -
Hebr. 10 : 38 God ziel van -: heeft behagen of geen behagen in iemand
Lev. 26 : 11 God ziel van -: kan walgen
Lev. 26 : 30 God ziel van -: kan walgen
Jer. 12 : 7 God ziel van –
Jer. 14 : 19 God ziel van –
Jes. 1 : 14 God ziel: 'Mijn ziel'
Jer. 32 : 41 God ziel: met Zijn ganse ziel iets doen
Richt. 10 : 16 God ziel: verdrietig
Jer. 9 : 9 God ziel: zich wreken
Jes. 42 : 1 God ziel: Zijn ziel heeft een welbehagen in Christus
Job 10 : 4 God zien door -
Ex. 3 : 7 God zien door –: de verdrukking van Zijn volk
Jes. 66 : 2 God zien door –: op de arme en verslagene van geest
Hand. 2 : 25 God zien op –: door David: “Ik zag de Heer altijd voor mij”
Jes. 6 : 1 God zien van -: door Jesaja
Ex. 33 : 20 God zien van –: geen mens zal Mij zien en leven
Rom. 1 : 20 God zien van –: wat van Hem niet gezien kan worden
Richt. 2 : 7 God zien: al Zijn grote werk zien
Jes. 66 : 18 God zien: alle heidenen en tongen zullen Zijn heerlijkheid zien
Gen. 1 : 3 God zien: dat iets goed is: het licht
Amos 9 : 1 God zien: door Amos
Job 9 : 11 God zien: door de mens: Hem niet kunnen zien
Matth. 5 : 8 God zien: door de reinen van hart
Joh. 15 : 24 God zien: door de wereld: aan Jezus
Matth. 18 : 10 God zien: door engelen
1 Tim. 6 : 15 God zien: door geen mens gezien of te zien
Jes. 6 : 5 God zien: door Jesaja
Joh. 12 : 45 God zien: door Jezus te zien
Job 19 : 26 God zien: door Job
Job 42 : 5 God zien: door Job
Ex. 24 : 10 God zien: door Mozes en anderen
Hebr. 12 : 14 God zien: door ons: vereist heiliging
Richt. 13 : 22 God zien: en sterven
Num. 14 : 14 God zien: gezien in het midden van Israël
1Jo 4 : 20 God zien: God niet zien
Ps. 107 : 24 God zien: Gods werken zien
Jes. 38 : 11 God zien: in het land der levenden
Jer. 12 : 3 God zien: mens: U ziet mij
Joh. 1 : 18 God zien: niemand heeft ooit God gezien
Num. 14 : 14 God zien: oog aan oog: wordt Hij gezien
Ps. 97 : 6 God zien: toekomst: alle volken zien Zijn eer (associatie)
Gen. 32 : 30 God zien: van aangezicht: en gered worden
Deut. 4 : 15 God zien: werd niet gezien door het volk bij Sinai
3Jo : 11 God zien: wie kwaad doet heeft God niet gezien
Opb. 22 : 4 God zien: Zijn aangezicht
2 Kron. 18 : 16 God zien: zittend op zijn troon
2 Kron. 18 : 18 God zien: zittend op zijn troon: dat zag Micha
2 Kron. 6 : 4 God Zijn handen: heeft het met Zijn handen vervuld
Ps. 150 : 1 God Zijn heiligdom
2 Kron. 6 : 4 God Zijn mond: die met Zijn mond tot David sprak
Opb. 11 : 17 God zijn: die is en die was
Opb. 16 : 5 God zijn: die is en die was
Opb. 1 : 8 God zijn: Die was
Opb. 1 : 8 God zijn: Hij die is
Jes. 48 : 12 God zijn: Ik ben het
Ps. 146 : 10 God zijn: van geslacht tot geslacht
Jes. 43 : 12 God zijnde: Ik ben
Klg. 5 : 19 God zit in eeuwigheid
Ps. 53 : 3 God zoeken
Jes. 51 : 1 God zoeken
2 Kron. 15 : 15 God zoeken en vinden van -
2 Kron. 17 : 4 God zoeken van -
Hos. 10 : 12 God zoeken van - : het is tijd Jhwh te zoeken
Hos. 7 : 10 God zoeken van - door de mensen: nalaten
Zef. 1 : 6 God zoeken van - en naar Hem vragen
2 Kron. 22 : 9 God zoeken van -: door Josafat
1 Kron. 10 : 14 God zoeken van -: nalaten: door Saul
Ex. 33 : 7 God zoeken van –: daartoe naar de Tent der samenkomst
2 Kron. 30 : 19 God zoeken: - zoeken
2 Kron. 31 : 21 God zoeken: - zoeken
Jes. 58 : 2 God zoeken: dagelijks: praktijk
Dan. 9 : 3 God zoeken: door Daniël
Rom. 3 : 11 God zoeken: door de mens: niemand die - zoekt
Klg. 3 : 25 God zoeken: door een mens
2 Kron. 20 : 3 v God zoeken: door het volk
Jer. 50 : 4 God zoeken: door Israël en Juda
Job 23 : 8 God zoeken: door Job
2 Kron. 34 : 3 God zoeken: door Josia
Spr. 28 : 5 God zoeken: door mensen: deze verstaan alles
Hand. 17 : 27 God zoeken: en vinden
Hebr. 11 : 6 God zoeken: Hem zoeken loont
2 Kron. 12 : 14 God zoeken: Hem zoeken nalaten: door Rehabeam
2 Kron. 20 : 3 God zoeken: Josafat stelde zijn aangezicht om de HEER te zoeken
1 Kron. 22 : 19 God zoeken: met zijn hart en zijn ziel
Ps. 63 : 2 God zoeken: van -: in de dageraad: door David
2 Kron. 14 : 4 God zoeken: vermaan om - te zoeken
1 Kron. 22 : 19 God zoeken: vermaning door David
2 Kron. 19 : 3 God zoeken: zijn hart richten om God te zoeken
Luk. 20 10 God zoekt vrucht
2 Kron. 15 : 3 God zonder de ware God zijn
2 Sam. 7 : 22 God zonder gelijke
Ps. 71 : 19 God zonder gelijke
Jer. 49 : 19 God zonder gelijke
Rom. 8 : 19 God zonen van -
Luk. 20 36 God zonen van God: de gelovigen
Opb. 21 : 7 God zonen van God: mensen
Deut. 32 : 19 God zonen: mannelijke kinderen Israëls
Joh. 3 : 18 God Zoon van -: eniggeboren Zoon van God
1Jo 5 : 20 God Zoon van -: Jezus Christus
Joh. 19 : 7 God Zoon van –: Jezus heeft, stellen de Joden, zichzelf Gods zoon hebben gemaakt
Joh. 3 : 17 God Zoon van God: door God in de wereld gezonden
1Jo 1 : 7 God Zoon van God: Jezus
Luk. 1 : 35 God Zoon van God: Jezus: reden voor de benaming
Luk. 22 70 God Zoon van God: vraag of Jezus de Zoon van God is
Hebr. 12 : 6 God zoon: aannemen tot zoon: gelovige
1Jo 4 : 9 God zoon: eniggeboren zoon: Jezus
Joh. 17 : 26 God Zoon: geliefd door de Vader
Col. 1 : 13 God Zoon: geliefd door de Vader
2 Pe 1 : 17 God Zoon: geliefde Zoon: Jezus
Mark. 9 : 7 God Zoon: Jezus
2 Pe 1 : 17 God Zoon: Jezus
Matth. 17 : 5 God Zoon: Jezus verklaard Gods Zoon te zijn
1Jo 4 : 10 God zoon: Jezus: door God gezonden
1 Kron. 28 : 6 God zoon: Salomo tot een zoon uitverkoren
Deut. 24 : 5 God zorg: bewijs van
1 Pe 5 : 7 God zorgt voor ons
Jes. 31 : 8 God zwaard van -
Ez. 21 : 3 - 4 God zwaard van – : door Hem uitgetrokken
Jer. 51 : 14 God zweren door –: bij Zijn ziel
Ex. 32 : 13 God zweren: door –: bij Zichzelf
Hab. 2 : 20 God zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde
Jes. 57 : 11 God zwijgen
Jes. 42 : 14 God zwijgen van -: zal een einde nemen
Zef. 3 : 17 God zwijgen: Hij zal zwijgen in zijn liefde voor Israël
Jes. 65 : 6 God zwijgen: verbreekt het zwijgen en zal vergelden
Ez. 9 : 9 God
2 Kron. 13 : 8 god maken
Ps. 98 : 1 God arm: de arm Zijner heiligheid
Ps. 63 : 7 God gedenken aan -
Ps. 116 : 5 God genadig
Ps. 100 : 5 God goedertierenheid: Zijn goedertierenheid is in eeuwigheid
Opb. 15 : 8 God heerlijkheid: rook hiervan
Jer. 32 : 27 God is de God van alle vlees
Ps. 98 : 6 God koning
Ps. 116 : 5 God ontfermend
Ps. 89 : 14 God rechterhand: is hoog
Ps. 51 : 6 God spreken: rechtvaardig in zijn spreken
1Jo 3 : 9 God uit – geboren
Jes. 48 : 18 God verlangen: met betrekking tot Israël
Richt. 2 : 12 v God verlaten: door Israël
Ps. 113 : 5 God zonder gelijke
Hebr. 12 : 25 goddelijk aanwijzing: -e aanwijzingen door God
Jud : 15 goddeloos -ze zondaars
Num. 16 : 26 goddeloos begrip: slecht, ongehoorzaam aan God
Spr. 13 : 17 goddeloos bode: een -ze bode zal in het kwaad vallen
Jud : 15 goddeloos en tegen God spreken
Jud : 18 goddeloos goddeloze begeerten
2 Kron. 20 : 35 goddeloos handelen
2 Kron. 22 : 3 goddeloos handelen
2 Kron. 24 : 7 goddeloos handelen
Jud : 15 goddeloos iets - bedrijven
2 Pe 2 : 6 goddeloos leven
2 Pe 3 : 7 goddeloos ondergang van de goddeloze mensen
Job 10 : 15 goddeloos versus rechtvaardig
Pred. 7 : 17 goddeloos wees niet al te -
Ez. 3 : 19 goddeloos weg: goddeloze weg
Dan. 9 : 15 goddeloos wij zijn - geweest
Spr. 11 : 5 goddeloosheid brengt ten val
Pred. 7 : 25 goddeloosheid der zotheid weten
Spr. 16 : 12 goddeloosheid doen
Ez. 18 : 27 goddeloosheid doen
Ps. 14 : 1 goddeloosheid gedragsgevolgen van goddeloos denken
Spr. 5 : 22 goddeloosheid gevolg: gebondenheid
Ps. 45 : 8 goddeloosheid God haat -
Ps. 5 : 5 goddeloosheid God heeft er geen lust a
Spr. 28 : 12 goddeloosheid heerst: dan benauwdheid voor de mens
Pred. 3 : 16 goddeloosheid in de rechtspraak
Hos. 7 : 2 goddeloosheid in het denken
Spr. 13 : 6 goddeloosheid keert de zondaar om
Jer. 14 : 20 goddeloosheid kennen: wij kennen onze –
Spr. 8 : 7 goddeloosheid onwaarachtigheid
Hos. 10 : 13 goddeloosheid ploegen
Rom. 1 : 18 goddeloosheid roept toorn van God op
2 Tim. 2 : 16 goddeloosheid toenemende
Ez. 18 : 20 goddeloosheid van de goddeloze zal op hem zijn
Spr. 10 : 27 goddeloosheid verkort het leven
Pred. 8 : 8 goddeloosheid verlost haar meesters niet
Pred. 8 : 8 goddeloosheid vermeend verlossingsmiddel
Spr. 10 : 2 goddeloosheid versus gerechtigheid
Spr. 13 : 6 goddeloosheid versus gerechtigheid
Spr. 16 : 12 goddeloosheid versus gerechtigheid
Jes. 2 : 6 goddeloosheid vervuld met goddeloosheid
Tit. 2 : 12 goddeloosheid verzaking van de -
Ps. 45 : 8 goddeloosheid vs. Gerechtigheid
Jud : 15 goddeloosheid werken van -
Spr. 12 : 3 goddeloosheid zal de mens niet bevestigen
Ez. 3 : 19 goddeloosheid zich bekeren van zijn –
Ez. 18 : 27 goddeloosheid zich bekeren van zijn –
Job 9 : 24 goddeloze aarde gegeven in de hand van de -
Ps. 119 : 119 goddeloze alle -n der aarde doet Gij weg als schuim
Mal. 4 : 1 goddeloze alle -n zullen vergaan
Spr. 28 : 27 goddeloze als de -n opkomen, verbergt zich de mens
Spr. 28 : 15 goddeloze als heerser
Ps. 1 : 4 goddeloze als kaf dat de wind heendrijft, zijn de -n
Spr. 12 : 10 goddeloze barmhartigheid van de is wreed
Jer. 5 : 27 goddeloze bedrog: huizen van de goddelozen zijn vol bedrog
Spr. 21 : 10 goddeloze begeert het kwaad
Spr. 29 : 7 goddeloze begrijpt de wetenschap niet
Ps. 71 : 4 goddeloze begrip
Ps. 139 : 19 v goddeloze begrip: boosdoener
Ez. 18 : 21 goddeloze bekering van de –
Spr. 12 : 10 goddeloze bermahrtigheden van de -n zijn wreed
Spr. 11 : 11 goddeloze breekt een stad af door zijn mond
Ps. 37 : 21 goddeloze de - ontleent en geeft niet terug
Ps. 37 : 15 goddeloze de -en zullen verslagen worden
Ps. 37 : 20 goddeloze de -n zullen vergaan
Ps. 37 : 14 goddeloze de boze strijd der -en
Mal. 4 : 3 goddeloze de rechtvaardigen vertreden eens de -n
Job 27 : 13 v goddeloze deel van de -n bij God
Jer. 12 : 2 goddeloze die van God spreken
Ez. 18 : 24 goddeloze doet gruwelen
Job 15 : 20 goddeloze doet zichzelf smart aan
Ez. 33 : 11 goddeloze dood van de -: God heeft er geen lust in
Spr. 11 : 7 goddeloze dood van de -: zijn verwachting vergaat
Ez. 18 : 23 goddeloze dood van een -: God heeft er geen lust a
Ez. 18 : 23 goddeloze dood: God heeft er geen lust aan
Spr. 16 : 4 goddeloze door God bereid tot de dag van het kwaad
Spr. 21 : 12 goddeloze door God in het kwaad gestort
Spr. 12 : 26 goddeloze dwalen
Spr. 21 : 29 goddeloze een goddeloos man sterkt zich in zijn aangezicht
Ps. 94 : 13 goddeloze einde
1 Pe 4 : 18 goddeloze einde van de -
Spr. 29 : 27 goddeloze en de rechtvaardige: elkaar een gruwel
Job 27 : 7 goddeloze en de verkeerde
Pred. 9 : 2 goddeloze en rechtvaardige: enerlei wedervaart hen allen
Ps. 1 : 5 goddeloze en zondaar
Spr. 11 : 31 goddeloze en zondaar
1 Pe 4 : 18 goddeloze en zondaar
Ex. 9 : 27 goddeloze farao noemde zichzelf en zijn volk -n
Spr. 13 : 25 goddeloze gebrek hebbend
Jes. 57 : 20 goddeloze gelijk een voortgedreven zee zijn de -n
Mal. 3 : 14 goddeloze gelukzalig geacht
Spr. 10 : 11 goddeloze geweld
Spr. 10 : 6 goddeloze gewelddadig
Ez. 18 : 32 goddeloze God heeft geen lust aan de dood van een stervende –
Spr. 15 : 29 goddeloze God is ver van hem
Ps. 147 : 6 goddeloze God vernedert de -n
Ps. 119 : 118 goddeloze God vertreedt de afgedwaalden
Ex. 23 : 7 goddeloze God zal de – niet rechtvaardigen
Ez. 18 : 20 goddeloze goddeloosheid van de – zal op hem zijn
Jer. 5 : 26 goddeloze goddelozen die mensen vangen
Jer. 5 : 26 goddeloze goddelozen gevonden onder Gods volk
Spr. 28 : 1 goddeloze goddelozen vluchten terwijl er geen vervolger is
Jer. 5 : 28 goddeloze goddelozen voorspoedig hier
Dan. 12 : 9 goddeloze goddelozen zullen goddeloos handelen
Ps. 1 : 5 goddeloze goddelozen zullen niet bestaan in het gericht
2 Pe 2 : 6 goddeloze Gods les aan -n: Sodom en Gomorra
Jer. 30 : 23 goddeloze Gods toorn blijft op het hoofd der goddelozen
Spr. 10 : 29 goddeloze Gods weg is verstoring voor hem
Ps. 119 : 53 goddeloze Gods wet verlaten door -n
Ps. 97 : 10 goddeloze hand der -n: redding daaruit
Ps. 140 : 5 goddeloze handen van de -: bewaar van de handen van de -
Ez. 13 : 22 goddeloze handen van de -n sterken
Spr. 10 : 20 goddeloze hart der -n is weinig waard
2 Kron. 19 : 2 goddeloze heb hem niet lief
Spr. 29 : 2 goddeloze heerschappij van de -: zuchten van het volk
Ps. 119 : 155 goddeloze heil is verre van hen, want zij zoeken Gods inzettingen niet
2 Kron. 19 : 2 goddeloze help hem niet
Ex. 23 : 1 goddeloze helpen: niet hem helpen in een verkeerde zaak
Ps. 50 : 16 v goddeloze hier schijnbaar godsdienstig
Spr. 14 : 11 goddeloze huis der -n zal verdelgd worden
Jud : 4 goddeloze in de vergaderingen
Ps. 73 : 9 goddeloze in voorspoed: spreekt tegen de hemel
Ps. 73 : 9 goddeloze in voorspoed: verdrukt
Spr. 15 : 6 goddeloze inkomst: hierin is beroerte
Spr. 10 : 16 goddeloze inkomst: ter zonde
Spr. 17 : 23 goddeloze kenmerk: buigt het recht om een geschenk
Spr. 21 : 7 goddeloze kenmerk: doet geen recht
Ps. 52 : 8 goddeloze lachen over een goddeloze
Spr. 13 : 9 goddeloze lamp der goddelozen zal uitgeblust worden
Spr. 10 : 27 goddeloze leeft korter
Pred. 8 : 13 goddeloze leeftijd: hij zal de dagen niet verlengen
Ex. 23 : 1 goddeloze liegt eerder
1 Sam. 2 : 9 goddeloze lot der -n
2 Sam. 23 : 6 goddeloze lot der -n
Ps. 94 : 23 goddeloze lot der -n: vergelding, ondergang
Spr. 12 : 21 goddeloze lot of einde: met kwaad vervuld
Spr. 11 : 8 goddeloze lot: benauwdheid
Spr. 10 : 11 goddeloze mond der -n: geweld bedekt hun mond
Spr. 10 : 32 goddeloze mond van de -n: enkel verkeerdheid
Spr. 15 : 8 goddeloze offer der -n: Gode een gruwel
Spr. 21 : 27 goddeloze offer der goddelozen: een gruwel
Spr. 9 : 7 goddeloze omgaan met -: niet bestraffen
Ez. 3 : 18 goddeloze omgaan met -n
Spr. 12 : 7 goddeloze omkering is hun einde
Spr. 28 : 28 goddeloze omkomen van de -n: dan vermenigvuldigen zich de rechtvaardigen
Mal. 4 : 3 goddeloze ondergang der -n
Job 31 : 9 v goddeloze ondergang van de -n
Job 36 : 5 v goddeloze ondergang van de -n
Spr. 11 : 10 goddeloze ondergang: reden tot gejuich
Spr. 21 : 10 goddeloze ongenadig
Rom. 5 : 7 goddeloze onrechtvaardige
Jes. 57 : 20 goddeloze onrust
Ps. 94 : 8 goddeloze onverstandig, dwaas
Spr. 4 : 19 goddeloze onwetend: waarover hij zal struikelen
Jer. 12 : 3 goddeloze oordeel der -n gevraagd door Jeremia
Ps. 92 : 8 goddeloze oordeel der goddelozen
Ps. 94 : 1 v goddeloze oordeel der goddelozen
Spr. 2 : 22 goddeloze oordeel: ze zullen van de aarde uitgeroeid worden
Spr. 28 : 28 goddeloze opkomen van de -n: gevaar
Ps. 94 : 7 goddeloze over God: Hij merkt of ziet het niet
Jer. 25 : 31 goddeloze overgegeven worden aan het zwaard zullen de -n
Spr. 4 : 14 goddeloze pad der -n: komt niet daarop
Spr. 28 : 4 goddeloze prijzen: door wetsverlater
Ps. 1 : 1 goddeloze raad der -n
Spr. 12 : 5 goddeloze raadslagen: bedrog
Spr. 12 : 12 goddeloze raakt verstrikt
Spr. 21 : 18 goddeloze rantsoen voor de rechtvaardige
Spr. 21 : 15 goddeloze recht te doen is hem een verschrikking
Jer. 12 : 1 goddeloze religieuze -n
Job 12 : 6 goddeloze rust der -n
Spr. 13 : 5 goddeloze schaamte: doet zich schaamte aan
Spr. 15 : 28 goddeloze spreken door de -: overvloediglijk kwade dingen
Ps. 109 : 2 goddeloze spreken tegen David
Spr. 13 : 5 goddeloze stinkende: maakt zich stinkende
Spr. 10 : 24 goddeloze straf: wat hij vreest zal hem overkomen
Spr. 28 : 4 goddeloze strijd tegen de -n
1 Tim. 1 : 9 goddeloze terechtwijzen door de wet
Spr. 14 : 19 goddeloze toekomst: de -n buigen voor de poorten des rechtvaardigen
Ps. 68 : 3 goddeloze toekomst: de -n zullen vergaan
Ps. 112 : 10 goddeloze toekomst: tandengeknars, smelten, wens vergaan
Jes. 26 : 10 goddeloze toekomst: zal het zien en beschaamd worden
Spr. 10 : 30 goddeloze toekomst: ze zullen de aarde niet bewonen
Spr. 29 : 16 goddeloze val der -n: aangezien door de rechtvaardigen
Spr. 11 : 5 goddeloze valt door zijn goddeloosheid
1 Sam. 24 : 14 goddeloze van de -n komt goddeloosheid voort (spreekwoord)
Job 38 : 15 goddeloze van de -n wordt het licht geweerd
Ps. 145 : 20 goddeloze verdelging
Spr. 11 : 31 goddeloze vergelding op de aarde ontvangt hij
Jes. 55 : 7 goddeloze verlate zijn weg
Spr. 29 : 16 goddeloze vermeerdering: veel overtreding
Job 40 : 7 goddeloze verpletteren van -n
Dan. 12 : 9 goddeloze verstaan door -n: geen van de -n zullen het verstaan
Pred. 3 : 17 goddeloze versus de rechtvaardige
Spr. 14 : 11 goddeloze versus oprechte
Gen. 18 : 23 goddeloze versus rechtvaardige
Ps. 1 : 6 goddeloze versus rechtvaardige
Spr. 28 : 28 goddeloze versus rechtvaardige
1 Pe 4 : 18 goddeloze versus rechtvaardige
Job 11 : 20 goddeloze verwachting der -n
Spr. 11 : 23 goddeloze verwachting der -n: verbolgenheid
Spr. 10 : 28 goddeloze verwachting: der -n zal vergaan
Spr. 3 : 25 goddeloze verwoesting der -n
Spr. 21 : 7 goddeloze verwoesting der -n
Spr. 3 : 33 goddeloze vloek des HEEREN is in het huis des -n
Spr. 10 : 25 goddeloze voorbijgaand als een wervelwind
Mal. 3 : 14 goddeloze voorspoed der -n
Ps. 17 : 14 goddeloze voorspoed der goddelozen
Ps. 92 : 8 goddeloze voorspoed der goddelozen
Job 10 : 3 goddeloze voorspoed der goddelozen (toepassing)
Jes. 48 : 22 goddeloze vrede: zonder vrede zijn de -n
Pred. 8 : 13 goddeloze vreest niet voor Gods aangezicht
Ps. 94 : 3 goddeloze vreugde der -
Jer. 12 : 2 goddeloze vrucht dragend
Ez. 33 : 8 goddeloze waarschuwen, hoe
Jes. 3 : 11 goddeloze wee de -: het zal hem kwalijk gaan
Spr. 13 : 15 goddeloze weg der -n is streng
Ps. 1 : 6 goddeloze weg der -n zal vergaan
Spr. 4 : 19 goddeloze weg der -n: als donkerheid
Spr. 15 : 9 goddeloze weg van de -: een gruwel in de ogen van God
Ps. 146 : 9 goddeloze weg: God keert der -n weg om
Jer. 12 : 1 goddeloze weg: voorspoedig
Spr. 21 : 7 goddeloze weigert recht te doen
2 Pe 2 : 5 goddeloze wereld van -n
Pred. 8 : 14 goddeloze werk van de -n
Spr. 11 : 18 goddeloze werk: doet een vals werk
Ps. 94 : 4 goddeloze werker der ongerechtigheid
Spr. 21 : 15 goddeloze werker der ongerechtigheid
Rom. 5 : 6 goddeloze wij waren -n
Ps. 37 : 10 goddeloze zal er na een weinig tijd niet meer zijn
Spr. 14 : 32 goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad
Pred. 8 : 13 goddeloze zal het niet welgaan
Spr. 4 : 19 goddeloze zal struikelen
Pred. 8 : 13 goddeloze zal zijn gelijk een schaduw
Ps. 42 : 4 goddeloze zeggen de -n: waar is uw God?
Ez. 18 : 27 goddeloze zich bekerend van zijn goddeloosheid
Jes. 29 : 15 goddeloze zich verbergen voor God
Jes. 26 : 10 goddeloze ziet de hoogheid des HEEREN niet aan
Jes. 57 : 21 goddeloze zonder vrede
Jes. 57 : 20 goddeloze zondigt
Spr. 4 : 16 goddelozen hang tot kwaad doen
Ps. 125 : 5 goddelozen vergaan
Spr. 4 : 17 goddelozen voeden zich met geweld en goddeloosheid
Ex. 22 : 8 goden rechters
Gen. 31 : 30 godenbeeld gestolen
Dan. 3 : 25 godenzoon in de vuuroven
Col. 4 : 1 Godgerichtheid
Rom. 1 : 30 Godhater
Opb. 19 : 10 Godheid Christus aanvaardde aanbidding
Joh. 15 : 1 Godheid rollen binnen -
Col. 2 : 9 Godheid volheid van de - woont in Christus
Hand. 19 : 37 godin lasteraar van een -
Deut. 1 : 27 Godsbeeld negatief -
Deut. 11 : 28 godsdienst alternatief is afgoderij, niet goddeloosheid
2 Kron. 19 : 6 godsdienst behoedt moraal
2 Kron. 13 : 9 godsdienst eigenmachtige -
Col. 2 : 23 godsdienst eigenwillige -, vgl. vs. 18
Richt. 18 : 19 godsdienst eigenwillige -: geval
Lev. 23 : 22 godsdienst en barmhartigheid
Mark. 14 : 53 godsdienst falen: 'alle overpriesters'
Jer. 7 : 23 godsdienst hoofdzaak
1 Kon. 14 : 8 godsdienst hoofdzaak van de -
Jak. 1 : 26 godsdienst inhoudsloze -
Jer. 3 : 5 godsdienst naam-
Neh. 5 : 15 godsdienst nut: weerhoudt van heersen
Jak. 1 : 27 godsdienst onbevlekte -
Jak. 1 : 27 godsdienst reine en onbevlekte -
Jes. 66 : 5 godsdienst scheiding in de -
Jer. 12 : 2 godsdienst schijn van -
Hos. 11 : 7 godsdienst schijn-
Jes. 1 : 11 v godsdienst uitwendige -
Mark. 7 : 6 godsdienst uitwendige -
Opb. 2 : 13 godsdienst valse -: satanisch
Opb. 2 : 13 godsdienst valse -: wonen bij een --: Hoe Christus bemoedigt
Joh. 4 : 22 godsdienst vasle
2 Kon. 18 : 22 godsdienst verkeerde - uitroeien: vreemde hoogten en altaren voor de HEERE
Joh. 16 : 2 godsdienst vermeende dienst aan God: Christenen doden
Jes. 66 : 3 godsdienst vermengd met verfoeiselen
2 Kron. 33 : 4 godsdienst vermenging met heidense -
2 Kron. 29 : 6 godsdienst verval van de -
2 Kon. 12 : 3 godsdienst volks-: roken en offeren op de hoogte
Jak. 1 : 27 godsdienst ware - voor God
2 Kon. 17 : 9 v godsdienstig schijnbaar -
Jak. 1 : 26 godsdienstig zijn
Ps. 50 : 16 v godsdienstigheid schijnbare -
2 Kron. 17 : 9 godsdienstonderwijs
Richt. 17 : 5 godshuis van Micha
Dan. 3 : 29 Godslastering verboden
Lev. 25 : 17 Godsvreze behoedt voor het verdrukken van de naaste
1 Pe 1 : 17 Godsvreze
2 Pe 1 : 3 godsvrucht alles geschonken voor de –
1 Tim. 2 : 2 godsvrucht een leven leiden in alle - en eerbaarheid
1 Tim. 6 : 6 godsvrucht en tevredenheid
2 Pe 3 : 11 godsvrucht heilige wandel en -
1 Tim. 6 : 11 godsvrucht jaag naar
Hebr. 5 : 7 godsvrucht Jezus’ –
2 Tim. 3 : 5 godsvrucht kracht van de -
1 Tim. 6 : 3 godsvrucht leer die overeenkomstig - is
1 Tim. 6 : 5 godsvrucht menen dat de - een winstbron is
1 Tim. 6 : 6 godsvrucht met tevredenheid is grote winst
1 Sam. 18 : 17 godsvrucht schijn van -
2 Tim. 3 : 5 godsvrucht schijnbare -
1 Tim. 5 : 4 godsvrucht tonen aan familie
1 Tim. 5 : 4 godsvrucht tonen: geval
1 Tim. 2 : 16 godsvrucht verborgenheid van de -
1 Tim. 3 : 16 godsvrucht verborgenheid van de -
Lev. 25 : 43 godsvrucht verhindert wrede heerschappij
2 Kon. 18 : 6 godsvrucht voorbeeld: Hizkia
2 Pe 1 : 6 godsvrucht
Pred. 8 : 12 Godsvrucht loont
Hos. 9 : 12 Godverlatenheid als God geweken is
Gen. 22 : 12 godvrezend Abraham -
1 Tim. 2 : 10 godvrezend belijden - te zijn
Neh. 7 : 2 godvrezend boven velen: Hananja
Hand. 22 : 12 godvrezend naar de wet
Luk. 2 : 25 godvrezend Simeon
Hand. 10 : 7 godvrezend soldaat: -e soldaat
1 Tim. 2 : 10 godvrezend vrouw
Joh. 9 : 31 godvrezend
Hand. 8 : 2 Godvrezend mannen
Hand. 17 : 17 godvrezende Jodengenoot
2 Pe 2 : 9 godvrezende
Ps. 25 : 13 Godvrezende zijn zaad zal de aarde beërven
Opb. 11 : 18 Godvrezende
Tit. 2 : 12 godvruchtig leven
2 Tim. 3 : 12 godvruchtig willen leven in Christus Jezus
1 Tim. 6 : 17 goed -doen: God geeft opdat wij -
1 Kon. 3 : 11 goed -eren die mensen begeren
2 Kron. 1 : 12 goed -eren gave Gods
Pred. 8 : 15 goed -eren in dit leven: eten, drinken, blijdschap
Pred. 9 : 11 goed -eren: aardse -
Opb. 5 : 12 goed -eren: rijkdom, eer, wijsheid enz
1Jo 3 : 17 goed aardse goederen hebben
Gen. 3 : 6 goed als middel: tot spijze
Rom. 12 : 17 goed behartigt wat goed is voor alle mensen
Deut. 26 : 11 goed dat God ons heeft gegeven en daarover vrolijk zijn
Jer. 18 : 10 goed denken te doen: door God: aan een volk: heil, zegen
Rom. 13 : 3 goed doen van het -e
Rom. 7 : 18 goed doen van het -e ontbreekt bij mij
Deut. 6 : 18 goed doen wat - is in de ogen des HEEREN
1 Pe 3 : 11 goed doen: het -e doen
Ps. 14 : 3 goed doen: niemand die goeddoet
2 Kron. 31 : 20 goed doen: voor het aangezicht van God
Spr. 11 : 4 goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid
Spr. 8 : 18 goed duurzaam -: loon der wijsheid
1 Kron. 29 : 28 goed eer
Filip. 4 : 14 goed er goed aan doen deel te nemen aan Paulus' verdrukking
Spr. 19 : 14 goed erve van de vaderen
Pred. 9 : 7 goed eten, drinken
3Jo : 2 goed gaan: het gaat uw ziel goed
Ef. 6 : 3 goed gaan: opdat het u goed gaat
Rom. 7 : 12 goed gebod (van de wet Gods) is –
Ps. 34 : 11 goed gebrek aan enig -
Rom. 15 : 27 goed geestelijke -eren
Job 2 : 4 goed gezondheid: aldus de satan
Rom. 11 : 11 goed God deed de verwerping van Christus meewerken ten goede
Ps. 100 : 4 goed God is
1 Kron. 16 : 33 goed God is -
Ps. 86 : 5 goed God is -
Ps. 106 : 1 goed God is -
Ps. 118 : 1 goed God is -
Gen. 1 : 21 goed God zag dat het - was: de geschapen zeedieren en vogels
Gen. 1 : 10 , 12 goed God zag dat het goed was
Gen. 1 : 18 goed God zag dat het goed was: de geschapen hemellichamen
Ps. 119 : 68 goed God: is - en goeddoende
Spr. 14 : 14 goed goed man
Luk. 8 : 8 goed goede aarde
Luk. 6 : 43 goed goede boom
1 Tim. 6 : 2 goed goede dienst
Matth. 12 : 35 goed goede dingen voortbrengen
2 Kron. 12 : 12 goed goede dingen waren er nog in Juda
2 Kron. 19 : 3 goed goede dingen: bossen wegdoen
Matth. 25 : 21 goed goede en trouwe slaaf
Luk. 11 : 13 goed goede gaven
Luk. 18 18 goed goede Meester
Luk. 6 : 45 goed goede mens
1 Pe 2 : 12 goed goede wandel
Tit. 3 : 8 goed goede werken zijn – en nuttig voor de mensen
Gen. 33 : 11 goed goederen door God genadig verleend
Luk. 12 : 18 goed goederen verzamelen
Pred. 5 : 18 goed goederen: door God gegeven
Pred. 6 : 2 goed goederen: door God gegeven
Joz. 22 : 8 goed goederen: geval
Spr. 3 : 16 goed goederen: lang leven, rijkdom, eer
Jer. 9 : 23 goed goederen: wijsheid, sterkheid, rijkdom
Matth. 19 : 16 goed goeds doen om eeuwig leven te hebben
1 Kon. 14 : 13 goed goeds in een mensenkind gevonden
Hos. 12 : 9 goed groot - verkregen
Luk. 8 : 15 goed hart
Rom. 12 : 9 goed hechten aan het -e: weest gehecht aan het -e
Joh. 10 : 11 goed herder: Jezus is de -e herder
Rom. 7 : 19 goed het -e dat ik wil
Joh. 5 : 29 goed het -e doen
Rom. 7 : 13 goed het –e
Klg. 3 : 38 goed het goede gaat uit de mond van God
Hos. 8 : 3 goed het goede verstoten, door Israël
Rom. 2 : 10 goed het goede werken
Luk. 14 : 34 goed het zout is goed
Pred. 3 : 22 goed hoogste -: blijdschap in de arbeid
Spr. 8 : 11 goed hoogste -: wijsheid
Ex. 20 : 17 goed huis, vrouw, etc
1 Pe 3 : 13 goed ijveraars voor het -e
Gen. 45 : 16 goed in de ogen van al de knechten van Farao
Gen. 45 : 16 goed in de ogen van Farao
Deut. 12 : 28 goed in de ogen van God
2 Kron. 14 : 2 goed in de ogen van God
Flm. : 6 goed in ons: voor Christus
Matth. 20 : 15 goed Jezus is –
Tit. 2 : 5 goed jonge vrouwen moeten – zijn
Hebr. 9 : 11 goed komende -eren
Spr. 24 : 4 goed kostelijk -
Spr. 12 : 27 goed kostelijk - van de mens: is des vlijtigen
Jer. 18 : 20 goed kwaad vergelden voor –
Matth. 13 : 24 v goed kwaad: - en k naast elkaar
Spr. 3 : 2 goed lang leven, vrede
Gen. 1 : 4 goed licht is het eerste dat goed wordt genoemd
Filip. 1 : 9 goed liefde, kennis, inzicht
Spr. 24 : 4 goed liefelijk -
Tit. 1 : 8 goed liefhebber van het -e
Hand. 11 : 24 goed man: Barnabas
Luk. 23 : 50 goed man: Jozef van Arimathea
1 Pe 2 : 18 goed meester: -e meesters
Matth. 12 : 35 goed mens: de goede mens
Jer. 31 : 14 goed met - verzadigen
Ps. 49 : 11 goed nalaten aan anderen bij de dood
Mark. 10 : 18 goed niemand - dan God alleen
Luk. 18 : 19 goed niemand is - dan één, God
1 Kron. 29 : 28 goed ouderdom
Deut. 28 : 11 goed overvloeien aan -
Rom. 12 : 21 goed overwin het kwade door het –e
1 Kron. 29 : 28 goed rijkdom
2 Kron. 18 : 1 goed rijkdom en eer
2 Kron. 1 : 11 goed rijkdom, goederen, eer, lang leven, etc.
1 Kon. 8 : 56 goed rust
Joz. 1 : 13 goed rust, land
Jer. 12 : 1 goed rust, voorspoed
Spr. 14 : 22 goed stichten: gevolgen
Rom. 15 : 27 goed stoffelijke -eren
Rom. 8 : 28 goed ten goede werken alle dingen mee voor hen die God liefhebben
Hebr. 10 : 1 goed toekomstige goederen
Luk. 12 : 19 goed vele goederen hebben
Spr. 24 : 4 goed verkrijgen: door wetenschap
Spr. 13 : 11 goed vermeerdering van -: door persoonlijke vlijt
Pred. 5 : 10 goed vermenigvuldigt
Spr. 13 : 11 goed vermindering van -: door ijdelheid verkregen -
Matth. 12 : 35 goed versus boos
Ps. 49 : 7 goed vertrouwen op -
Rom. 14 : 16 goed voor – houden
Rom. 14 : 22 goed voor goed houden
1 Tim. 2 : 3 goed wat - en aangenaam is voor God
Pred. 6 : 12 goed wat - is voor de mens
Rom. 2 : 7 goed werk
Hand. 9 : 36 goed werken: overvloedig in -e werken
Hebr. 13 : 18 goed willen wandelen in alles
Gen. 1 : 31 goed zeer - was al wat God gemaakt had
goed zie ook Bezit
Pred. 2 : 26 goed zijn voor Gods aangezicht
Pred. 7 : 26 goed zijn voor Gods aangezicht
2 Kron. 1 : 12 goed zonder weerga
2 Kron. 32 : 32 goeddadigheid goeddadigheden van Jehizkia
Spr. 31 : 26 goeddadigheid leer van de -
2 Kron. 35 : 26 goeddadigheid naar dat geschreven is in de wet des HEEREN
Neh. 6 : 19 goeddadigheid
Hebr. 12 : 10 goeddenken tuchtigen naar het hun goeddacht
Gal. 6 : 9 goeddoen aan allen, het meest aan de huisgenoten van het geloof
2 Kron. 24 : 16 goeddoen aan God en aan Zijn Huis
Luk. 6 : 35 goeddoen aan vijanden
Gal. 6 : 10 goeddoen aan wie
Gen. 13 : 16 goeddoen Abram -: door Farao
1 Pe 2 : 15 goeddoen bedoeling van God met ons –
Gal. 6 : 9 goeddoen beloning van -
Ps. 119 : 68 goeddoen door God
Ex. 1 : 20 goeddoen door God: aan de Egypt. vroedvrouwen
Hand. 14 : 17 goeddoen door God: aan de volken: regen enz.
Ps. 119 : 65 goeddoen door God: bij iemand (geval)
Hand. 10 : 38 goeddoen door Jezus
1 Tim. 6 : 18 goeddoen door rijke gelovigen: bevolen
Hand. 15 : 29 goeddoen door zich te onthouden van bepaalde dingen
Luk. 6 : 33 goeddoen door zondaars
1 Pe 2 : 20 goeddoen en lijden
Mark. 3 : 4 goeddoen geval
Matth. 12 : 12 goeddoen geval: genezen
Jak. 4 : 17 goeddoen goed weten te doen en het al of niet doen
1 Pe 2 : 15 goeddoen goede werken doen
Pred. 3 : 12 goeddoen in het leven: is het beste
1 Pe 4 : 19 goeddoen in het lijden
2 Kron. 24 : 16 goeddoen in Israël: door Jojada
Jes. 1 : 17 goeddoen leert goed doen
1 Pe 2 : 14 goeddoen lof door stadhouders aan hen die –
Gal. 6 : 9 goeddoen met volharding
Gal. 6 : 9 goeddoen moedeloos worden in -
Ef. 6 : 8 goeddoen motiveren: loon
Jak. 2 : 8 goeddoen naaste liefhebben
1 Sam. 24 : 19 goeddoen negatief: afzien van kwaad doen
Rom. 3 : 12 goeddoen niemand die goed doet
Pred. 7 : 20 goeddoen niemand die goed doet en niet zondigt
2 Thess. 3 : 13 goeddoen niet moedeloos worden in -
Jer. 4 : 22 goeddoen niet weten goed te doen
Spr. 11 : 27 goeddoen ontmoet welgevalligheid
Jak. 4 : 17 goeddoen versus zonde
Flm. : 14 goeddoen vrijwillig of uit dwang
Gal. 6 : 10 goeddoen wanneer
3Jo : 11 goeddoen wie goeddoet is uit God
1 Sam. 19 : 4 goeddoen wordt niet alleen direct beloond
Ps. 49 : 19 goeddoen zichzelf -
Spr. 31 : 12 goeddoen
Luk. 6 : 9 goeddoen
1 Pe 3 : 6 goeddoen
1 Pe 3 : 17 goeddoen
Jer. 13 : 10 goeddunken van het hart: daarin wandelen
Jer. 7 : 24 goeddunken van hun boos hart: wandelen in dat –
Jer. 16 : 12 goeddunken van zijn boos hart: wandelen naar het – van zijn boos hart
Luk. 1 : 3 goeddunken
Ex. 18 : 9 goede al het goede dat Jahweh aan Israël gedaan had
1 Thess. 5 : 21 goede behoudt het -
Amos 5 : 15 goede bent het goede lief
Spr. 15 : 3 goede beschouwd door God
Ef. 6 : 8 goede doen
Spr. 14 : 19 goede en rechtvaardige
Matth. 22 : 10 goede er zijn goeden
Hos. 14 : 3 goede geef het goede
Matth. 5 : 45 goede God is goed voor bozen en goeden
2 Kron. 19 : 11 goede God is met de -n
Ps. 85 : 13 goede God zal mij het goede -
Matth. 19 : 17 goede God: Een is de Goede
Matth. 22 : 10 goede goeden samenbrengen tot de bruiloft
Matth. 22 : 10 goede goeden versus bozen
Micha 3 : 2 goede haten het -
Hebr. 13 : 21 goede het -: volmaken in al het –
Flm. : 14 goede het – bij u (Filémon)
Jer. 29 : 32 goede het – niet zien dat God Zijn volk doen zal
Klg. 3 : 17 goede het – vergeten: door mij
Rom. 10 : 15 goede het – verkondigen
2 Tim. 3 : 3 goede in de laatste dagen zijn de mensen zonder liefde tot het -
Gal. 4 : 18 goede in het - ijver betonen
1 Thess. 5 : 15 goede jaagt altijd naar het - voor elkaar en voor allen
Jes. 5 : 20 goede kwaad noemen
Deut. 30 : 15 goede leven en het -
2 Tim. 3 : 3 goede liefde tot het -: zonder
Ef. 4 : 28 goede met zijn handen het - werken
Spr. 11 : 27 goede najagen: vroeg
Hebr. 5 : 14 goede onderscheiden
Rom. 5 : 7 goede rechtvaardige
Spr. 14 : 19 goede toekomst
Jes. 7 : 15 goede verkiezen
1 Thess. 5 : 15 goede versus kwaad
Pred. 9 : 2 goede versus zondaar
Spr. 19 : 8 goede vinden: door verstandigheid
Spr. 28 : 10 goede vromen zullen het - beerven
Pred. 9 : 2 goede wedervaart hetzelfde als de goddeloze
Rom. 16 : 19 goede wijs zijn jegens het –
Spr. 12 : 2 goede zal een welgevallen trekken van God
Amos 5 : 14 goede zoekt het -
Dan. 5 : 18 goederen geestelijke -
1 Sam. 22 : 7 goederen rijkdom, gezag
1 Cor. 13 : 4 goedertieren de liefde is -
Ps. 145 : 17 goedertieren God is - in al Zijn werken
2 Sam. 22 : 26 goedertieren God is - jegens de goedertierene
Luk. 6 : 35 goedertieren God is -: over de ondankbaren en bozen
1 Pe 2 : 3 goedertieren Jezus is -
1 Kon. 20 : 31 goedertieren koningen van Israël waren naar verluidt -e koningen
Spr. 11 : 17 goedertieren mens
Ps. 43 : 1 goedertieren on- volk: bevrijd mij ervan
Spr. 11 : 17 goedertieren versus wreed
Ef. 4 : 32 goedertieren weest - jegens elkaar
2 Kron. 10 : 7 goedertieren zijn jegens het volk
2 Sam. 22 : 26 goedertierene bij de - houdt Gij u goedertieren
Col. 3 : 12 goedertierenheid aan te doen
Ps. 25 : 10 goedertierenheid alle paden van de HEER zijn goedertierenheid en waarheid
Ps. 61 : 8 goedertierenheid bereid - voor de Koning dat zij hem behoedt
Ps. 130 : 7 goedertierenheid bij de HERE is -
Col. 3 : 12 goedertierenheid bron: Christus, zie vers 11
Ps. 119 : 41 goedertierenheid dat mij Uw -en overkomen
Ps. 33 : 5 goedertierenheid de aarde is vol van de - des HEEREN
Ps. 59 : 11 goedertierenheid de God van mijn -
Ps. 59 : 18 goedertierenheid de God van mijn -
Ps. 119 : 41 goedertierenheid en heil
Num. 14 : 19 goedertierenheid en vergeving
2 Sam. 22 : 51 goedertierenheid God doet - aan zijn gezalfde
Jer. 32 : 18 goedertierenheid God doet – aan duizenden
Micha 7 : 18 goedertierenheid God heeft lust aan
Ps. 103 : 8 goedertierenheid God is groot van -
Ps. 145 : 8 goedertierenheid God is groot van -
Ps. 103 : 4 goedertierenheid God kroont ons met -
Ps. 144 : 2 goedertierenheid God mijn -
Jer. 16 : 5 goedertierenheid God neemt zijn - weg van het volk
Gen. 39 : 21 goedertierenheid God wendde zijn - tot Jozef
1 Kron. 17 : 13 goedertierenheid God zou Zijn - van Davids zoon niet wegnemen
Tit. 3 : 4 goedertierenheid Gods
Ps. 66 : 20 goedertierenheid Gods - : heeft Hij niet van mij afgewend
Ps. 118 : 1 goedertierenheid Gods - : t in eeuwigheid
Ps. 103 : 11 goedertierenheid Gods - geweldig over wie Hem vrezen
Ps. 108 : 5 goedertierenheid Gods - groot
Ps. 94 : 18 goedertierenheid Gods - heeft mij ondersteund
Ps. 100 : 4 goedertierenheid Gods - is eeuwig
Ps. 103 : 16 goedertierenheid Gods - is eeuwig
Ps. 69 : 17 goedertierenheid Gods - is goed
Num. 14 : 19 goedertierenheid Gods - is groot
Ps. 136 : 1 v goedertierenheid Gods - is in der eeuwigheid
1 Kron. 16 : 33 goedertierenheid Gods - is tot in eeuwigheid
2 Kron. 20 : 21 goedertierenheid Gods - is tot in eeuwigheid
2 Sam. 7 : 15 goedertierenheid Gods - kan wijken van iemand
Ps. 107 : 15 goedertierenheid Gods - lof waard
Ef. 2 : 7 goedertierenheid Gods - over ons in Christus Jezus
Ps. 59 : 17 goedertierenheid Gods - vrolijk roemen
Ps. 52 : 10 goedertierenheid Gods -: daarop vertrouwen
Ps. 119 : 64 goedertierenheid Gods -: de aarde is vol van Uw -
Ps. 69 : 14 goedertierenheid Gods -: de grootheid van Uw -
Ps. 147 : 11 goedertierenheid Gods -: hopen op
Ps. 119 : 76 goedertierenheid Gods -: troost
Ps. 109 : 26 goedertierenheid Gods -: verlos naar Uwe -
Klg. 3 : 22 goedertierenheid Gods -en
Klg. 3 : 32 goedertierenheid Gods -en zijn groot
Ps. 106 : 45 goedertierenheid Gods -en: en Zijn berouw
Ps. 117 : 2 goedertierenheid Gods : geweldig over ons
Ps. 86 : 5 goedertierenheid Gods grote -, vs 13
Ps. 89 : 1 goedertierenheid goedertierenheden van de HEER eeuwig bezingen
Jes. 63 : 7 goedertierenheid goedertierenheden van Jahweh vermelden
Ps. 106 : 1 goedertierenheid goedheid: - en goedheid van God
2 Cor. 6 : 6 goedertierenheid in -
Ps. 62 : 12 goedertierenheid is Godes
Jes. 40 : 6 goedertierenheid menselijke -: tijdelijk en vergankelijk
Rom. 2 : 4 goedertierenheid rijkdom van -: bij God
Ps. 107 : 2 goedertierenheid uiting: bevrijden
2 Cor. 10 : 1 goedertierenheid van Christus
Ps. 89 : 15 goedertierenheid van God: gaat voor Zijn aanschijn heen
Jes. 63 : 7 goedertierenheid veelheid van Gods -en
Spr. 3 : 3 goedertierenheid verlate u niet
Ps. 44 : 27 goedertierenheid verlos ons om Uwer - wil
Rom. 11 : 22 goedertierenheid versus gestrengheid
Jer. 3 : 12 goedertierenheid versus toorn
Micha 7 : 18 goedertierenheid versus toorn
Gal. 5 : 22 goedertierenheid vrucht van de Geest
Ps. 145 : 9 goedheid God is aan allen goed
2 Kon. 18 : 5 goedheid graad van -: Hizkia
Luk. 6 : 32 goedheid natuurlijke -
Hand. 28 : 2 goedheid natuurlijke -
Rom. 2 : 15 goedheid natuurlijke -: het werk van de wet in het hart geschreven
Hand. 28 : 2 goedheid natuurlijke -: menslievendheid
1 Sam. 25 : 15 goedheid negatief: afzien van kwaad doen: geval
Rom. 15 : 14 goedheid vol - zijn
Gal. 5 : 22 goedheid vrucht van de Geest
Ef. 5 : 9 goedheid vrucht van het licht
Jes. 63 : 7 goedigheid Gods grote – aan het huis van Israël
Esth. 5 : 9 goedsmoeds Haman was -
Hand. 27 : 36 goedsmoeds worden
Flm. : 14 goedvinden zonder uw heb ik niets willen doen
2 Kron. 10 : 7 goedwillig
Jes. 59 : 19 Gog associatie
Opb. 20 : 8 Gog en Magog
Jes. 54 : 15 Gog en Magog (toekomst, associatie)
Ez. 38 : 18 v Gog geoordeeld
Ez. 39 : 2 v Gog geslagen
Ez. 38 : 23 Gog invasie en oordeel: doel, vgl. vs. 16
Ez. 38 : 15 Gog plaats, vgl. 39:2
Ez. 38 : 1 v Gog profetie tegen -
Ez. 39 : 1 Gog wie is -
Jud : 13 golf fig.
Mark. 4 : 37 golf golven sloegen in het schip
Matth. 8 : 24 golf schip door de -ven bedekt
Jud : 13 golf wilde - van de zee: personen gelijk wilde -ven
Luk. 8 : 24 golfslag Jezus bestraft de - van het water
Matth. 27 : 33 Golgotha betekenis: schedelplaats
Hebr. 13 : 12 Golgotha buiten de stadspoort geleden
Joh. 19 : 17 Golgotha
Ex. 16 : 36 gomer 10e deel efa
Gen. 10 : 2 Gomer zoon van Jafeth
Amos 4 : 11 Gomorra gelijk -
Gen. 18 : 20 Gomorra geroep van - en Gomorra is groot
Jer. 23 : 14 Gomorra inwoners van Jeruzalem als die van –
Jes. 13 : 19 Gomorra omgekeerd door God
Jer. 50 : 40 Gomorra omgekeerd door God
Jer. 49 : 18 Gomorra omkering van –
Rom. 9 : 29 Gomorra ondergegaan
Matth. 10 : 15 Gomorra oordeel
2 Pe 2 : 6 Gomorra oordeel over deze stad
Jud : 7 Gomorra straf
Gen. 13 : 10 Gomorra verwoesting van -
Jer. 23 : 14 Gomorra
Mark. 6 : 8 gordel geen geld in de - meenemen
Opb. 15 : 6 gordel gouden -s om de borsten der zeven engelen
Opb. 1 : 13 gordel gouden gordel van Jezus
Matth. 3 : 4 gordel leren - om de lendenen
Jer. 13 : 1 gordel linnen –
Jes. 5 : 27 gordel niet ontbonden worden
Ex. 29 : 9 gordel van de priester
Jes. 3 : 24 gordel versus touw
Jes. 3 : 20 gordel
Matth. 10 : 9 gordel
Ex. 26 : 7 gordijn geitenhaar
Ex. 26 : 2 gordijn tabernakel: afmeting
Ex. 26 : 1 gordijn tien -en van de tabernakel
Joz. 11 : 16 Gosen in Kanaän
Ex. 8 : 22 Gosen woonplaats der Israëlieten
Gen. 45 : 10 Gosen woonplaats van de Israëlieten
Joz. 10 : 41 Gosen
Joz. 15 : 51 Gosen
Ez. 33 : 32 Gospel kan effectloos zijn
Ez. 7 : 19 goud aanstoot van hun ongerechtigheid
Opb. 21 : 21 goud als doorzichtig glas
Ez. 7 : 19 goud als redmiddel
Dan. 3 : 1 goud beeld van –
1 Pe 1 : 7 goud beproefd door vuur
Jes. 13 : 12 goud fijn - van Ofir
Opb. 2 : 1 goud gemeente is van goud
Matth. 2 : 11 goud geschenk voor Jezus
Opb. 1 : 13 goud gouden gordel van Jezus
Dan. 5 : 16 goud gouden keten om de hals van Daniel
Opb. 4 : 4 goud gouden kronen op de hoofden der oudsten
Opb. 5 : 8 goud gouden schalen in de hemel
Opb. 21 : 21 goud gouden straten van het hemelse Jeruzalem
Opb. 17 : 4 goud Grote Hoer versierd met -
Hand. 20 : 33 goud iemands - begeren
2 Kron. 1 : 15 goud in overvloed als stenen
Hag. 2 : 9 goud is van God
Ex. 28 : 36 goud louter –: plaat op voorhoofd van de hogepriester
Opb. 21 : 15 goud meetrietstok van –
Spr. 8 : 10 goud minder waard dan wetenschap
Jes. 60 : 6 goud toekomst: gebracht aan Israël
Spr. 22 : 1 goud uitgelezener dan - is een goede naam, goede gunst
Opb. 3 : 18 goud van Christus kopen
Opb. 3 : 17 goud van Christus: kopen
Job 28 : 16 goud van Ofir
Klg. 4 : 1 goud veranderd, verdonkerd
Jak. 5 : 3 goud verroest
Ez. 16 : 13 goud versierd met – en zilver
Opb. 18 : 16 goud versierd met goud: Babylon
Ez. 7 : 19 goud verwerpelijk geworden
Matth. 10 : 9 goud voorziet u niet van –
Ex. 31 : 4 goud werken in –
1 Tim. 2 : 9 goud zich versieren met -
Opb. 21 : 18 goud zuiver –
Spr. 20 : 15 goud
Opb. 18 : 12 goud
Opb. 17 : 4 gouden drinkbeker
Jak. 2 : 2 gouden ring
Jer. 51 : 17 goudsmid beschaamd over zijn gevormde beeld
Richt. 17 : 4 goudsmid die beelden maakte
Jes. 37 : 12 Gozan
Gen. 37 : 35 graf dodenrijk
Matth. 27 : 53 graf gaan uit de graven
2 Kron. 21 : 20 graf geen koningsgraf ontvangen
Matth. 27 : 52 graf geopend: graven werd geopend
Jes. 38 : 17 graf groeve der vertering
Jes. 38 : 18 graf het - zal U niet loven
Job 30 : 23 graf huis der samenkomst aller levenden
Luk. 8 : 27 graf in de graven verblijven: door een bezetene
Ef. 4 : 9 graf in een lager deel van de aarde
1 Kon. 14 : 13 graf in het - komen: is een goede zaak hier
Matth. 27 : 60 graf Jezus’ –: ‘geleend’ van een ander
Jes. 53 : 9 graf Jezus’ graf had men bij de goddelozen gesteld (toegedacht)
Luk. 24 2 graf Jezus’-: steen afgewenteld
Luk. 24 3 graf leeg –
Jes. 5 : 14 graf mond van het - zal opengaan
Matth. 27 : 60 graf nieuw –
Rom. 3 : 13 graf open –: hun keel is een open –
Jes. 5 : 14 graf opent
Jes. 38 : 10 graf poorten van het -
Joh. 11 : 38 graf spelonk-
Matth. 27 : 60 graf van een rijke: Jezus daarin gelegd
Ps. 49 : 15 graf vergaan in het -
Spr. 7 : 27 graf wegen tot het -
Mark. 5 : 3 graf woning in de graven hebben
Jes. 65 : 4 graf zittend bij de graven
Gen. 50 : 26 grafkist
Luk. 11 : 44 graftombe verborgen -
Zach. 1 : 12 gram geweest gedurende 70 jaren: God
Spr. 29 : 22 grammoedig zie Toornig
Spr. 22 : 24 grammoedige omgang met hem vermijden
Jes. 26 : 20 gramschap begrip
Jes. 10 : 25 gramschap en toorn
Micha 7 : 9 gramschap Gods - dragen
Jer. 10 : 10 gramschap Gods - niet te verdragen door de heidenen
Micha 7 : 9 gramschap Gods - om de zonde
Ps. 69 : 25 gramschap Gods -: stort over hen Uw - uit
Dan. 11 : 36 gramschap Gods – : voleinding
Jes. 30 : 27 gramschap Gods lippen vol -
Gen. 27 : 44 gramschap hittige -: keren
Jer. 50 : 25 gramschap instrumenten van Gods –
Ef. 4 : 31 gramschap tegen -
Spr. 19 : 12 gramschap van de koning: gelijk het brullen van een jonge leeuw
Jer. 21 : 12 gramschap van God: kan uitvaren als een vuur
Rom. 2 : 8 gramschap vergelden door God aan zondaars
Rom. 2 : 8 gramschap vergelding voor ongerechtigheid
Jer. 15 : 17 gramschap vervullen met –: door God: Jeremia
Jer. 52 : 22 granaatappel aan de kapitelen van de tempelpilaren waren -s
Hgl 6 : 6 granaatappel
Hgl 7 : 12 granaatappel
Jes. 40 : 7 gras fig. voor het volk gebruikt
Opb. 9 : 4 gras gespaard
Ps. 104 : 14 gras God doet het uitspruiten
Ps. 147 : 8 gras God doet het uitspruiten op de bergen
Mark. 6 : 39 gras groene -
Opb. 8 : 7 gras groene –: al dit verbrandde
Jes. 66 : 14 gras jong –
Matth. 6 : 30 gras op het veld door God bekleed
Ps. 129 : 6 v gras symbolisch gebruikt
1 Pe 1 : 24 gras toonbeeld van vergankelijkheid
Jes. 42 : 15 gras verdorren: doen verdorren: door God
Jak. 1 : 11 gras verdort
1 Pe 1 : 24 gras verdort
Jes. 40 : 7 gras verdort
Jes. 40 : 6 v gras vergankelijk, gering, zwak
2 Sam. 23 : 4 grasscheut voortkomen
Opb. 22 : 17 gratis levenswater
Klg. 5 : 4 gratis nu geld kostend: water
Opb. 21 : 6 gratis om niet: water van het leven
Matth. 10 : 8 gratis wonderen – doen
Gen. 42 : 38 grauw haren van Jakob waren –
Ex. 35 : 33 graveren edelstenen –
Ex. 28 : 36 graveren
Jes. 45 : 2 grendel ijzeren -s: God zal ze in stukken slaan
Deut. 32 : 8 grens God stelde de grenzen der volken
Hand. 17 : 26 grens grenzen van menselijke woonplaats door God bepaald
Job 24 : 2 grens landpalen aantasten
Spr. 22 : 28 grens verleg geen oude grenzen van de vaderen
Ps. 131 : 1 grens zijn grenzen kennen: David
Deut. 19 : 14 grenspaal van erfdeel niet verzetten
Deut. 27 : 17 grenspaal verzetten: kwaad
Rom. 1 : 16 Griek begrip: niet-Jood
Hand. 17 : 4 Griek godsdienstige -en
1 Cor. 1 : 22 Griek Grieken zoeken wijsheid
Hand. 20 : 21 Griek Joden en Grieken
Gal. 3 : 28 Griek Jood of Griek
Joh. 7 : 35 Griek
Rom. 1 : 14 Griek
Col. 3 : 11 Griek
Hand. 21 : 37 Grieks Paulus kende –
Hand. 6 : 1 Grieks spreken: door sommige Joden
Dan. 8 : 5 v Grieks-Macedonisch rijk rijk: gezicht van de geitenbok, 8:21v
Dan. 2 : 39 Grieks-Macedonische rijk heerste over de hele aarde
Dan. 7 : 6 Grieks-Macedonische rijk
Mark. 7 : 26 Griekse vroeg Jezus haar dochtertje te bevrijden
Dan. 8 : 22 Griekse rijk verdeling
Hand. 9 : 29 Griekssprekende
Opb. 19 : 20 grijpen Beest gegrepen en met hem de valse profeet
Richt. 16 g 21 grijpen door de Filistijnen: Simson
Joh. 7 : 42 grijpen Jezus -: sommigen wilden Hem grijpen
Joh. 18 : 12 grijpen Jezus –
Luk. 22 54 grijpen Jezus gegrepen
Joh. 18 : 12 grijpen Jezus gegrepen
Mark. 12 : 12 grijpen Jezus trachten te -
Matth. 21 : 46 grijpen Jezus trachten te –
Joh. 7 : 44 grijpen Jezus willen –
Joh. 11 : 57 grijpen Jezus zoeken te grijpen
Joh. 10 : 39 grijpen Jezus: men trachtte Jezus te -
Matth. 14 : 3 grijpen Johannes de Doper gegrepen
Matth. 22 : 6 grijpen slaven van de koning (= God) gegrepen
Luk. 14 : 4 grijpen vast-: door Jezus: een waterzuchtige
Lev. 19 : 32 grijs opstaan voor het grijze haar
Lev. 19 : 33 grijsaard eerbied voor –
Ps. 71 : 18 grijsheid en ouderdom
Spr. 20 : 29 grijsheid heerlijkheid van de ouden
Spr. 16 : 31 grijsheid sierlijke kroon
Jes. 46 : 4 grijsheid tot de – toe zal God de Israëlieten dragen
Job 15 : 10 grijze levenswijsheid en -ervaring
Jes. 34 : 2 grimigheid Gods - is over al hun (der heidenen) heir
Spr. 15 : 18 grimmig gekijf: een grimmig man zal gekijf verwekken
Spr. 22 : 24 grimmig zeer - man: ga niet met hem om
2 Kon. 22 : 17 grimmigheid aansteken
Spr. 15 : 1 grimmigheid afkeren: door een zacht antwoord
Opb. 12 : 12 grimmigheid bij de duivel
Jes. 63 : 5 grimmigheid door – ondersteunen
Spr. 27 : 4 grimmigheid en toorn
Klg. 4 : 11 grimmigheid God heeft zijn – volbracht
Ez. 8 : 18 grimmigheid God: handelen in –
Jer. 32 : 31 grimmigheid God: Jeruzalem heeft Gods – geprikkeld
Ez. 38 : 18 grimmigheid Gods
Jer. 7 : 20 grimmigheid Gods -: een verterend, onuitblusbaar vuur
2 Kron. 34 : 25 grimmigheid Gods -: een vuur gelijk
Jer. 4 : 4 grimmigheid Gods – gelijk een vuur dat brandt
Jer. 4 : 4 grimmigheid Gods – kan uitvaren als een vuur
Ez. 9 : 8 grimmigheid Gods – uitgegoten over Jeruzalem
Jer. 10 : 25 grimmigheid Gods – uitgestort over de heidenen: daartoe gebeden
Ez. 20 : 8 grimmigheid Gods – zou Hij uitgieten over Israël
Jer. 21 : 5 grimmigheid Gods –: strijden met –: door God
Jer. 7 : 20 grimmigheid Gods –: uit te storten
Opb. 14 : 10 grimmigheid Gods –: wijn van Gods –
Spr. 19 : 19 grimmigheid groot van - zijn
Esth. 5 : 9 grimmigheid Haman vervuld met - op Mordechai
Jes. 66 : 15 grimmigheid met – Gods toorn hiertoe wenden
2 Kon. 5 : 13 v grimmigheid Naäm trok weg met -
Esth. 1 : 12 grimmigheid ontstak in koning Ahasveros
Opb. 16 : 1 grimmigheid schalen van de – van God: zeven stuks
Esth. 2 : 1 grimmigheid stillen
Esth. 7 : 10 grimmigheid stillen
2 Kron. 34 : 25 grimmigheid uitgieten: door God
Jer. 6 : 11 grimmigheid uitstorten
Jes. 51 : 13 grimmigheid van de benauwer
Opb. 19 : 15 grimmigheid van de toorn van God
Jes. 63 : 3 grimmigheid van de Zoon van God
Jes. 63 : 6 grimmigheid van de Zoon van God
Dan. 9 : 16 grimmigheid van God
Opb. 15 : 7 grimmigheid van God
Jer. 23 : 19 grimmigheid van God is uitgegaan
Jes. 51 : 20 grimmigheid van God, er vol van zijn
Ez. 7 : 6 grimmigheid van God: over u uitgieten
Opb. 15 : 1 grimmigheid van God: voleindigd
Jes. 42 : 25 grimmigheid van Gods toorn: uitgestort: over Israël
Opb. 18 : 3 grimmigheid van haar hoererij
2 Kon. 22 : 13 grimmigheid van Jhwh aangestoken tegen ons
Dan. 8 : 6 grimmigheid van kracht
Jes. 59 : 18 grimmigheid vergelden door God aan zijn tegenstanders
Ps. 37 : 8 grimmigheid verlaat de -
Esth. 3 : 4 grimmigheid vervuld worden met -: Haman
Dan. 3 : 19 grimmigheid vol – worden: Nebukadnezar
Jer. 6 : 11 grimmigheid vol van Jahweh’s grimmigheid zijn
Mark. 5 : 26 groed gezondheid
Mark. 4 : 7 groei begeerte: groeiende begeerte
Ps. 92 : 8 groei der goddelozen -
1 Pe 2 : 2 groei door de melk van Gods woord
Gen. 2 : 9 groei door God
Col. 1 : 10 groei en kennis
Mark. 4 : 8 groei fasen
Mark. 4 : 28 groei fasen
2 Sam. 5 : 10 groei fig. David
Filip. 3 : 9 groei geestelijke
2 Thess. 1 : 3 groei geestelijke
Ps. 52 : 10 groei geestelijke -
Ps. 92 : 13 groei geestelijke -
Jes. 58 : 11 groei geestelijke -
Jes. 61 : 3 groei geestelijke -
Joh. 3 : 30 groei geestelijke -
Joh. 15 : 2 groei geestelijke -
2 Cor. 9 : 10 groei geestelijke -
Ef. 4 : 13 v groei geestelijke -
1 Thess. 4 : 1 groei geestelijke -
Hebr. 5 : 12 groei geestelijke -
Filip. 1 : 25 groei geestelijke - bevorderen: door Paulus
Filip. 1 : 25 groei geestelijke - en blijdschap
Ef. 2 : 21 groei geestelijke - van de gemeente
Luk. 8 : 6 groei geestelijke - vereist water
Opb. 22 : 11 groei geestelijke -; toenemen in gerechtigheid en heiligheid
Col. 2 : 19 groei geestelijke -: bron: Christus
Gal. 4 : 19 groei geestelijke -: doel
Luk. 6 : 35 - 36 groei geestelijke -: doel: zoon van de Vader
Hebr. 5 : 14 groei geestelijke -: door bezig te zijn in de Schrift
Gen. 2 : 9 groei geestelijke -: door den HERE
1 Cor. 3 : 6 v groei geestelijke -: door God gegeven
1 Sam. 2 : 26 groei geestelijke -: geval: Samnuel
Filip. 1 : 6 groei geestelijke -: God is een goed werk begonnen
Jes. 60 : 21 groei geestelijke -: Gods werk
Jes. 64 : 8 groei geestelijke -: Gods werk
Col. 1 : 6 groei geestelijke -: groei van Gods woordzaad
Spr. 11 : 28 groei geestelijke -: groenen als loof
1 Pe 3 : 13 groei geestelijke -: ijveraar voor het goede worden
1Jo 2 : 14 groei geestelijke -: kinderen, jongelingen, vaders
Opb. 2 : 19 groei geestelijke -: laatste werken meer dan eerste
Deut. 7 : 22 groei geestelijke -: langzaam
1Jo 2 : 12 groei geestelijke -: meer kennis van Christus
1 Tim. 6 : 18 groei geestelijke -: rijk worden in goede werken
Joh. 15 : 6 groei geestelijke -: tegendeel: verdorren
Col. 2 : 19 groei geestelijke -: van de gemeente
Hebr. 5 : 13 groei geestelijke -: van klein kind naar volwassene
Luk. 8 : 4 v groei geestelijke -: verhinderingen
Spr. 9 : 9 groei geestelijke -: vgl. toenemen
1 Kron. 11 : 9 groei geestelijke -: voortgaan en groot worden (toepassing)
Hebr. 6 : 1 groei geestelijke -: voortgaan tot het volkomene
Mark. 4 : 19 groei geestelijke -: voorwaarde en belemmeringen
Mark. 4 : 5 groei geestelijke -: voorwaarde: genoeg aarde
Joh. 12 : 36 groei geestelijke -: zonen van het licht
Hebr. 13 : 21 groei geestelijke –
Luk. 2 : 40 groei geestelijke groei (toepassing)
Ef. 4 : 15 groei geestelijke: in alles
Ef. 4 : 15 groei geestelijke: tot Hem
Hand. 4 : 4 groei gemeente: in aantal
Hand. 16 : 5 groei getalsmatige - van de gemeenten: dagelijks
Col. 2 : 19 groei God: groei van -, dwz. door God bewerkte groei
1 Thess. 4 : 10 groei in liefde
Hebr. 6 : 11 groei in zekerheid
1 Tim. 4 : 15 groei ontwikkeling genadegave
Spr. 1 : 5 groei proces
Mal. 4 : 2 groei toekomst: - van de vromen
Hand. 16 : 5 groei van de gemeenten: in getal
Ef. 4 : 16 groei van het lichaam: uit Christus: door het lichaam
1 Thess. 4 : 10 groei vermaning tot toename in liefde
Luk. 8 : 13 groei zie ook Wortel
Mark. 4 : 7 groei zorg: groeiende zorgen
Matth. 6 : 28 groeien door bloemen
Ps. 92 : 13 groeien door de rechtvaardige: als een cederboom
Ps. 92 : 13 groeien door de rechtvaardige: als een palmboom
Ps. 92 : 14 groeien geestelijk -: plaats: in de voorhoven onzes Gods
Col. 1 : 10 groeien geestelijk opgroeien
Jes. 27 : 6 groeien groeien: door Israël
1 Pe 2 : 2 groeien opgroeien tot behoudenis
groeien zie Opgroeien
Luk. 12 : 27 groeien zonder inspanning
Ez. 7 : 10 groenen de hovaardij heeft gegroend
Dan. 4 : 4 groenen door Nebukadnezar
Luk. 6 : 17 groep drie groepen mensen rondom Jezus
Deut. 16 : 11 , 14 groep mensen: -en m.
2 Kron. 29 : 15 groep werk herstellen begint met de broeders te verzamelen
3Jo : 15 groeten de vrienden –
Matth. 28 : 9 groeten door Jezus
Hand. 20 : 1 groeten door Paulus: de discipelen
Matth. 10 : 12 groeten een huis –
Hebr. 13 : 24 groeten groet al uw voorgangers
3Jo : 15 groeten groet de vrienden bij name
Rom. 16 : 16 groeten groet elkaar met een heilige kus
2 Cor. 13 : 12 groeten groet elkaar met een heilige kus
Filip. 4 : 21 groeten groet elke heilige in Christus Jezus
1 Thess. 5 : 26 groeten heilig -
Rom. 16 : 22 groeten iemand groeten in de Heer
1 Cor. 16 : 20 groeten met een heilige kus
Matth. 5 : 47 groeten ook bozen -
Matth. 5 : 47 groeten selectief –
Hand. 21 : 5 groeten ten afscheid
2 Kon. 4 : 29 groeten tijdrovend in Oosten
Hebr. 13 : 24 groeten u – die van Italië
2 Kon. 4 : 29 groeten verboden: Elisa aan Gehazi
Luk. 10 : 4 groeten wanneer - na te laten is
Jes. 41 : 21 grond bewijsgronden: vaste
Hebr. 6 : 7 grond fig. gelovige, mens
Rom. 14 : 5 grond goede gronden zijn wenselijk
Rom. 9 : 32 grond op – van werken versus op – van geloof
Lev. 25 : 24 grond terugkoop van de – toelaten
grond zie ook Ongegrond
Col. 1 : 23 gronden gegrond en vast
Ps. 119 : 151 gronden Gods getuigenissen in eeuwigheid gegrond
Matth. 13 : 5 v gronden gronden (aarde) en wortelen
Col. 1 : 23 gronden in het geloof gegrond en vast
2 Cor. 9 : 3 gronden roem
Joh. 4 : 29 gronden
Amos 1 : 13 grondgebied vergroten onrechtmatig
Luk. 11 : 50 grondlegging van de wereld
Hebr. 9 : 26 grondlegging van de wereld
Ezra 3 : 11 grondlegging
1 Tim. 3 : 15 grondslag van de waarheid: gemeente van God
Klg. 4 : 11 grondslag verteren van -en
Jes. 28 : 16 grondsteen
Spr. 10 : 25 grondvest eeuwige -: de rechtvaardige
1 Pe 5 : 10 grondvesten door God
Jes. 28 : 16 grondvesten vast -
1 Kron. 29 : 25 groot - maken: door de HERE, van Salomo
1 Kron. 29 : 25 groot - maken: door de HERE: Salomo: voor de ogen van heel Israël
2 Sam. 5 : 10 groot -heid: mens: David
Hand. 11 : 21 groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heer
Luk. 14 : 16 groot avondmaal
2 Pe 1 : 4 groot beloften
Ex. 2 : 11 groot betekenis hier: volwassen
1 Sam. 25 : 2 groot betekenis: rijk aan geld en goed en knechten
Luk. 7 : 28 groot Christus over -
2 Sam. 7 : 9 groot David
1 Kron. 11 : 9 groot David werd -
1 Sam. 9 : 2 groot de grootste: Saul
Job 1 : 3 groot door bezit
Jer. 5 : 27 groot en rijk geworden: goddelozen
Jer. 5 : 27 groot fig.
Mark. 10 : 43 groot fig.
Dan. 2 : 48 groot fig. - maken: Daniël groot gemaakt
Matth. 5 : 19 groot fig. –: in het koninkrijk der hemelen
Luk. 1 : 32 groot fig. : Jezus
Ex. 11 : 3 groot fig. : Mozes – groot, door getoonde macht
2 Kon. 5 : 1 groot fig. een - man: Naaman
Gen. 39 : 9 groot fig. gezegd van stand in het huis van Potifar
Matth. 11 : 11 groot fig. groot mens: Johannes de Doper
Matth. 18 : 1 v groot fig. grootste zijn in het koninkrijk der hemelen
Gen. 21 : 20 groot fig. Ismael werd -
2 Kron. 17 : 12 groot fig. Josafat werd -
Gen. 26 : 13 groot fig. rijk, vermogend, aanzienlijk
Gen. 24 : 35 groot fig. vermogend
Luk. 1 : 15 groot fig. voor het aangezicht van de Heer: Johannes
1 Kron. 12 : 14 groot fig. voornamere positie
Matth. 23 : 10 groot fig., de grootste van u zal uw dienstknecht zijn
Matth. 15 : 28 groot geloof
Matth. 5 : 19 groot genoemd worden
Jes. 12 : 6 groot God eens - in het midden van Jeruzalem
Ps. 95 : 3 groot God is een groot God
Opb. 15 : 3 groot Gods werken zijn -
Jer. 5 : 27 groot groot worden door -
Matth. 23 : 11 groot grootste van de leerlingen
Luk. 22 24 groot grootste willen zijn
Ps. 71 : 19 groot grote dingen gedaan door God
Jer. 45 : 5 groot grote dingen zoeken
Matth. 13 : 32 groot groter dan de groenten
Joh. 4 : 12 groot groter dan onze vader Jakob
Luk. 22 27 groot groter dan wie dient is hij die aanligt
Matth. 5 : 19 groot in het koninkrijk der hemelen
1 Kon. 10 : 23 groot in rijkdom: Salomo
1 Kon. 10 : 23 groot in wijsheid: Salomo
Hebr. 13 : 20 groot Jezus is de -e herder der schapen
Dan. 4 : 22 groot koning Nebukadnezar
Luk. 22 26 groot laat de grootste als de jongste zijn
1 Sam. 12 : 23 groot lengte: Saul
2 Sam. 7 : 9 groot maken: David: door God
Jes. 42 : 21 groot maken: door de wet: Israël: door God
Esth. 5 : 11 groot maken: door een koning
2 Sam. 22 : 36 groot maken: door God: door verootmoedigen
Joz. 3 : 7 groot maken: door God: in de ogen van het volk, 4:14
Joz. 4 : 14 groot maken: door God: Jozua: voor de ogen van Israël
Jes. 1 : 2 groot maken: door God: kinderen Israëls
Luk. 1 : 46 groot maken: God
2 Sam. 7 : 26 groot maken: Gods naam
Dan. 11 : 36 groot maken: zichzelf , boven alle god
Hebr. 7 : 4 groot Melchizedek was –
Esth. 9 : 4 groot Mordechai was -
2 Sam. 7 : 9 groot naam: iemand een grote naam maken
Ps. 131 : 1 groot niet wandelen in -e dingen
Joh. 15 : 20 groot slaaf niet groter dan zijn heer
2 Sam. 23 : 20 groot van daden
1 Kron. 11 : 22 groot van daden: Benaja
Pred. 2 : 9 groot van iem.: fig.: begrip
Luk. 7 : 28 groot vs. gering
Ps. 111 : 2 groot werk: Gods werken zijn -
Luk. 9 : 46 groot wie de grootste is
Matth. 20 : 26 groot willen worden
Matth. 20 : 26 groot willen worden
Matth. 20 : 27 groot willen worden
Mark. 10 : 43 groot willen worden
Spr. 29 : 2 groot worden
Jer. 5 : 27 groot worden door bedrog
2 Kron. 17 : 12 groot worden en toenemen
Dan. 8 : 10 groot worden tot aan het heir des hemels
2 Sam. 5 : 10 groot worden: David: want God was met Hem
1 Sam. 2 : 26 groot worden: figuurlijk: zedelijk-geestelijk: samnual
Richt. 13 : 24 groot worden: jongetje Simson
Num. 14 : 17 groot worden: laat de kracht van Jahweh – worden
Matth. 23 : 11 groot zedelijke -heid
Dan. 8 : 4 groot zich - maken: door de ram
Jer. 48 : 42 groot zich – maken tegen Jahweh
Joz. 11 : 8 Groot-Sidon
Luk. 22 27 grootheid criterium
1 Sam. 25 : 2 grootheid des levens
Luk. 14 : 19 grootheid des levens
Mark. 9 : 34 grootheid fig.
Dan. 5 : 18 grootheid fig. - gave Gods
Joh. 13 : 16 grootheid figuurlijk
Deut. 32 : 3 grootheid God - geven
2 Sam. 19 : 32 grootheid iems. -: in bezit
2 Kron. 9 : 22 grootheid in rijkdom
2 Kron. 9 : 22 grootheid in wijsheid
Dan. 4 : 22 grootheid tot aan de hemel
1 Sam. 12 : 24 grootheid uitwendige -
1 Kron. 29 : 11 grootheid uw, o HERE, is de -
Jer. 9 : 3 grootheid valse -: zonder waarheid
Jes. 9 : 6 grootheid van Christus' heerschappij
1 Sam. 2 : 21 grootheid van een mens bij God: vs. 26
Esth. 10 : 2 grootheid van Mordechai
Ps. 71 : 21 grootheid vermeerderen: U zult mijn - vermeerderen
Luk. 7 : 28 grootheid verschil in - binnen het Koninkrijk van God
Mark. 10 : 43 grootheid ware (figuurlijke) grootheid des mensen: dienstbaarheid
Filip. 1 : 20 grootmaken Christus -
Hand. 19 : 17 grootmaken de naam van de Heer Jezus werd groot gemaakt
2 Kron. 1 : 1 grootmaken door God: Salomo
Hand. 10 : 46 grootmaken God - ; onder invloed van de Heilige Geest
Ps. 69 : 31 grootmaken God met dankzegging -
1 Kron. 17 : 24 grootmaken Gods naam
grootmaken zie ook Verheerlijken
2 Tim. 1 : 5 grootmoeder Loïs: ongeveinsd geloof
Spr. 28 : 25 grootmoedigheid verwekt gekijf
1 Tim. 5 : 4 grootouder plicht jegens -s
Mark. 15 : 29 grootspraak Jezus - toegedicht
Matth. 27 : 40 grootspraak Jezus beticht van -
Opb. 13 : 5 grootspraak
2 Tim. 3 : 2 grootspreker in de laatste dagen zijn de mensen -s
Rom. 1 : 30 grootspreker
Mark. 9 : 33 v grootste willen zijn
Luk. 2 : 52 grootte toenemen in - : door Jezus
Gen. 50 : 23 grootvader
Gen. 19 : 30 grotbewoner Lot en zijn twee dochters
1 Kron. 17 : 8 grote de -n der aarde
Opb. 20 : 12 grote de -n en de kleinen
Spr. 26 : 10 grote de groten doen een ieder verdriet aan
Opb. 6 : 15 grote de groten verbergen zich
Opb. 19 : 5 grote door Jezus van mensen gezegd, vgl. 19:18
1 Kron. 17 : 8 grote fig. aanzienlijk persoon
2 Sam. 7 : 9 grote fig. machtige
Mark. 10 : 42 grote fig. vooraanstaand en gezaghebbend persoon
Opb. 18 : 23 grote groten der aarde waren Babylons kooplieden
Matth. 20 : 25 grote groten van de volken voeren gezag over hen
Opb. 19 : 18 grote maatschappelijk -n
Lev. 19 : 15 grote niet voortrekken in het gericht
Jer. 5 : 5 grote spreken met de -n
Jer. 16 : 6 grote volwassene
Opb. 13 : 16 grote
Ez. 8 : 14 gruwel afgodische –
Jes. 44 : 18 gruwel afgodsbeeld
Deut. 27 : 15 gruwel afgodsbeeld een 'gruwel van Jahweh'
Ez. 7 : 3 gruwel al uw -en zal ik op u brengen
2 Kron. 34 : 33 gruwel alle -en wegdoen: door Josia
Gen. 46 : 34 gruwel alle schaapherder was de Egyptenaren een -
Ez. 18 : 13 gruwel allerlei -en genoemd
2 Kon. 21 : 3 gruwel altaar voor afgodendienst aan Baal
Ez. 16 : 50 gruwel bedrijven voor Gods aangezicht: Sodomieten
Jer. 8 : 12 gruwel bedrijven zonder schaamte
Ez. 20 : 4 gruwel bekend maken van -en van de voorvaders
2 Kon. 21 : 3 gruwel bos voor afgodendienst
Deut. 23 : 7 gruwel de Edomiet zult u voor geen - houden
Deut. 23 : 7 gruwel de Edomiet zult u voor geen - houden
Spr. 3 : 32 gruwel den HEERE: de afwijker
Dan. 12 : 11 gruwel der verwoesting
Jer. 32 : 35 gruwel doen
Ez. 18 : 12 gruwel doen
Opb. 21 : 27 gruwel doen
Jer. 7 : 10 gruwel doen: voorbeelden in vs. 9
Deut. 32 : 18 gruwel door -en God tot toorn verwekken
Job 30 : 10 gruwel een - aan Job hebben
Jes. 49 : 7 gruwel een – hebben aan Christus: door het volk
Ez. 5 : 11 gruwel en verfoeisel
Spr. 28 : 9 gruwel gebed van ongehoorzame
Ez. 8 : 6 gruwel God confronteert Ezechiel met -en
Ez. 8 : 13 gruwel grote -en
2 Kron. 28 : 3 gruwel gruwelen der -en: daarnaar doen
2 Kon. 16 : 3 gruwel gruwelen der heidenen
2 Kon. 21 : 2 gruwel gruwelen der heidenen
2 Kron. 36 : 14 gruwel gruwelen der heidenen
2 Kron. 36 : 8 gruwel gruwelen doen
Jer. 44 : 22 gruwel gruwelen doen
Ez. 18 : 24 gruwel gruwelen doen: door goddelozen
Opb. 17 : 5 gruwel gruwelen van de aarde: de moeder hiervan
Ps. 106 : 40 gruwel hebben aan: door God: aan Israël
Amos 5 : 10 gruwel hebben van iem. : ten onrechte
1 Kon. 14 : 24 gruwel heiden: gruwelen der heidenen
Spr. 16 : 5 gruwel hoogmoedige een - voor God
2 Kon. 21 : 3 gruwel hoogten voor afgodendienst
Spr. 15 : 8 gruwel in Gods ogen: offer van de goddeloze
Deut. 20 : 18 gruwel in kader afgoderij
Jer. 2 : 7 gruwel Israël, land, tot een gruwel gesteld door het volk
Spr. 21 : 27 gruwel offer der goddelozen
Ez. 7 : 6 gruwel op u brengen zal Ik al u -en
Spr. 16 : 12 gruwel van de koningen: goddeloosheid doen
Matth. 24 : 15 gruwel van de verwoesting
Mark. 13 : 14 gruwel van de verwoesting
2 Kon. 15 : 16 gruwel van strijd: bevruchte vrouwen in stukken gehouwen
Ps. 119 : 163 gruwel van valsheid hebben
Deut. 14 : 3 gruwel verbod van - te eten
Lev. 18 : 27 gruwel verontreinigt het land
Dan. 11 : 31 gruwel verwoestende – stellen
Opb. 17 : 4 gruwel vol -en
Ex. 8 : 25 gruwel voor de Egyptenaren
Gen. 43 : 32 gruwel voor de Egyptenaren: eten met de Hebreeën
Spr. 29 : 27 gruwel voor de goddeloze: die recht is van weg
Spr. 29 : 27 gruwel voor de rechtvaardige: een ongerechtig man
Deut. 25 : 16 gruwel voor God: al wie onrecht doet
Spr. 11 : 1 gruwel voor God: bedrieglijke weegschaal
Spr. 20 : 10 gruwel voor God: bedrog in wegen en meten
Spr. 15 : 26 gruwel voor God: de gedachten van de boze
Spr. 15 : 9 gruwel voor God: de weg des goddelozen
Spr. 12 : 22 gruwel voor God: valse lippen
Spr. 11 : 20 gruwel voor God: verkeerden van hart
Luk. 16 : 15 gruwel voor God: wat hoog is bij mensen
Spr. 6 : 16 gruwel voor God: zeven dingen
Spr. 26 : 25 gruwel zeven -en zijn in zijn hart
Jes. 41 : 24 gruwel zijn
2 Kon. 16 : 3 gruwel zoon door vuur laten gaan
Ez. 9 : 4 gruwel zuchten over -en gewaardeerd door God
Ez. 11 : 21 gruwel
Ez. 20 : 7 gruwelbeeld verfoeiselen van uw ogen, drekgoden
1 Kon. 21 : 26 gruwelijk doen: door Achab
Ez. 16 : 50 gruwelijkheid doen
Ez. 7 : 18 gruwen zal ze bedekken
Jes. 2 : 6 guichelaar Filistijnen waren -s
Micha 5 : 11 guichelaar geen -s meer in toekomstig Israël
Jer. 27 : 9 guichelaar hoort niet naar uw -s
Deut. 18 : 14 guichelaar horen naar -s
Deut. 18 : 10 guichelaar
Jes. 57 : 3 guichelares kinderen der –
Lev. 19 : 26 guichelarij verboden
Luk. 7 : 34 gulzigaard Jezus een - genoemd
Matth. 11 : 19 gulzigaard Jezus genoemd een –
Hand. 2 : 46 gunst bij het hele volk hebben
Spr. 22 : 1 gunst goede - is uitgelezener dan rijkdom
Hand. 2 : 47 gunst hebben bij het hele volk
Dan. 1 : 8 gunst ontvangen: God geeft - voor het aangezicht van een ander
Luk. 2 : 52 gunst toenemen in - bij God en mensen: door Jezus
Spr. 3 : 4 gunst vinden bij God en mensen
2 Cor. 8 : 4 gunst
Ps. 97 : 10 gunstgenoot Gods -en
Spr. 2 : 8 gunstgenoot Gods -en: hij zal hun weg bewaren
Matth. 22 : 16 gunstig iemand – stemmen