Onderwerpenregister bij de Bijbel/H: verschil tussen versies

Uit Christipedia
Toegevoegde inhoud Verwijderde inhoud
kGeen bewerkingssamenvatting
k (Geheel nieuwe lijst)
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
{{Onderwerpenregister}}<BRbr><BRbr>
<i>obesitashaak</i>: Eglonmet haken wegvoeren: leeuw Israël, RichtEz. 319:174<BR>
<i>occultismehaan</i>: alternatiefkraaide voorna -: GodPetrus’ vragenverloochening, JesJoh. 818:1927<BR>
<i>haar</i>: afscheren: hoort in reiniging van een die genezen is van melaatsheid, Lev. 14:9<BR>
<i>occultisme</i>: alternatief voor ontkerstening, 1 Sam. 28:7<BR>
<i>occultismehaar</i>: bezigals zijnkudde met –keiten, Jes.Hgl 574:31<BR>
<i>occultismehaar</i>: doodstrafgrijs op –-, Lev. 2019:632<BR>
<i>occultismehaar</i>: engrijs geestelijke-: teken van hoererijgerechtigheid, LevSpr. 2016:631<BR>
<i>occultismehaar</i>: engroei zedelijkevan verwording, 2bij Simson, KronRicht. 3316:622<BR>
<i>occultismehaar</i>: geestelijkehoofdhaar hoererijafscheren als teken van rouw, LevJer. 17:7:29<BR>
<i>occultismehaar</i>: raaplegenhoofdhaar waarzeggerlaten isgroeien overtreding,bij 1nazireeër, KronNum. 106:135<BR>
<i>occultismehaar</i>: somslang bedrog-, 1Hgl Kon. 136:185<BR>
<i>occultismehaar</i>: tegenlang -, LevDan. 194:2633<BR>
<i>occultismehaar</i>: tegenlang -, JerLuk. 277:944<BR>
<i>occultismehaar</i>: toekomst:lang uitgeroeid- doorbij God uit IsraëlSimson, MichaRicht. 13:5:11<BR>
<i>occultismehaar</i>: tovenareslang -: des doods schuldigAbsalom, Ex2 Sam. 2214:1826<BR>
<i>occultismehaar</i>: verbodlang -: Samuel, Lev1 Sam. 201:6v11<BR>
<i>occultismehaar</i>: verbodenlange -: teken van onderdanigheid, hier aan God, LevRicht. 1916:3117<BR>
<i>occultismehaar</i>: verontreinigtniet afscheren op hoofd, Lev. 19:3127<BR>
<i>occultismehaar</i>: scheren, JesJer. 1916:36<BR>
<i>occultisthaar</i>: oordeeluitplukken: door Nehemia: bij dersommige -enmannen, LevNeh. 2013:2725<BR>
<i>oecumenehaar</i>: samenvoegingvan derhet kerkenhoofd doorvan Godeen bewerktgelovige zijn alle geteld, EzMatth. 3710:1930<BR>
<i>haar</i>: van het hoofd: geen enkele haar van uw hoofd zal verloren gaan, Luk. 2118<BR>
<i>oecumene</i>: wereldgodsdienst, Jona 1:6<BR>
<i>oefenenhaar</i>: door tuchtigingvlechten, Hebr.Hgl 124:111<BR>
<i>haar</i>: vlechten, 1 Pe 3:3<BR>
<i>oefenen</i>: zich - om altijd een onergerlijk geweten te hebben, Hand. 24:16<BR>
<i>oefenenhaar</i>: zinnen - door devrouw: gewoontescheren, HebrDeut. 521:1412<BR>
<i>oefenenhaar</i>: zinnen -: zedelijk onderscheidingsvermogenvrouwenhaar, HebrOpb. 59:148<BR>
<i>oefeninghaar</i>: lichamelijke -: tot weinig nutzwart, 1 Tim.Hgl 45:811<BR>
<i>oeverhaarband</i>: van de zee, Hebr.Hgl 117:125<BR>
<i>Ofelhaardracht</i>: verwoestinghaarvlechten, Jes1 Tim. 322:149<BR>
<i>haardracht</i>: niet kaal noch lang, Ez. 44:20<BR>
<i>Ofel</i>: zuid-oostelijke heuvel, waarop de oude stad Jeruzalem gebouwd is, Micha 4:8<BR>
<i>offerhaardracht</i>: -sSimson: nietzeven letterlijk voedsel voor Godhaarlokken, PsRicht. 5016:13,19<BR>
<i>offerhaarvlecht</i>: -sversus welke God behagenkaalheid, PsJes. 503:1424<BR>
<i>offerhaas </i>: aanmag God:niet doorgegeten Jethroworden, ExLev. 1811:126<BR>
<i>offerhaast</i>: aangenaamal -snel, FilipRicht. 42:1817<BR>
<i>offerhaast</i>: aanzien:deze ziezaak hungeschiedde offerhaastelijk, niet aan,2 NumKron. 1628:1534<BR>
<i>offerhaast</i>: Abelsdoet -licht zondigen, GenSpr. 419:42<BR>
<i>offerhaast</i>: allerleidoor -sGod bevolen, JerDeut. 179:2612<BR>
<i>offerhaast</i>: avond- en morgen-geboden, 1 KronHand. 1622:4018<BR>
<i>offerhaast</i>: barmhartigheidgevaar hogervan dan een offer-, MatthNum. 935:1322<BR>
<i>offerhaast</i>: barmhartigheidis meerdergoed danbij -sverdoen vijanden, MatthDeut. 129:73<BR>
<i>offerhaast</i>: behaaglijk,Maria zoetreisde voormet God-, JerLuk. 61:2039<BR>
<i>offerhaast</i>: bepalingenmet - doen: door God, LevRom. 229:26v28<BR>
<i>offerhaast</i>: bloedigoverdrijven offerin 'brood' genoemd-, MalPs. 1116:7v11<BR>
<i>offerhaasten</i>: brand-:de bijdag van de heidenen,HEER 2is -de, KonZef. 31:2714<BR>
<i>offerhaasten</i>: brand-:door een knecht van dagelijksAbraham, EzGen. 4618:137<BR>
<i>offerhaasten</i>: brandofferdoor het volk: inzettingenbij het oversteken van de Jordaan, LevJoz. 224:18v10<BR>
<i>offerhaasten</i>: brandoffer:goede typevorm van Christus' offer-, 2 KonPs. 3119:2760<BR>
<i>offerhaasten</i>: brengenhaast enu, God aanbiddenSarah, 1 KronGen. 1618:296<BR>
<i>offerhaasten</i>: brengthaast offerU, aanverhoor Godmij, Ps. 9669:818<BR>
<i>offerhaasten</i>: brengtiets offer,te gij geslachten der volkendoen, 1 KronEsth. 166:29,2814<BR>
<i>offerhaasten</i>: Christus'wie -:gelooft, Abigaildie type,zal 1niet -, SamJes. 2528:1v16<BR>
<i>offerhaasten</i>: Christus'zich -: doel: opdat wij, gereinigd, God zoudendoor dienenMozes, PredEx. 934:148<BR>
<i>haasten</i>: zich –: door Paulus: om op de pinsterdag in Jeruzalem te zijn, Hand. 20:16<BR>
<i>offer</i>: dagelijkse -s, Ex. 29:38v<BR>
<i>offerhaasten</i>: dagelijksezich -s–: door Simon, de Heer Jezus achterna, NehMark. 101:3336<BR>
<i>offerhaasten</i>: dank-zich –: haast u!, DeutGen. 2745:79<BR>
<i>offerhaasten</i>: dank-zich –: inzettinghaast u!, LevGen. 2245:113<BR>
<i>offerhaasten</i>: dankenzich niet -: ten onrechte, Ps2 Kron. 5024:145<BR>
<i>offerhaastig</i>: dankzeggingtot toorn: gevolg: dwaasheid, JonaSpr. 214:917<BR>
<i>offerhaastig</i>: dervan eerstelingengemoed, DeutSpr. 2614:1v29<BR>
<i>offerhaastig</i>: dervan goddelozengemoed: eenverheft gruwelde dwaasheid, Spr. 1514:829<BR>
<i>offerhaastig</i>: dierenzaak geschiedde -, Joh2 Kron. 229:1436<BR>
<i>offerhaastigheid</i>: doorzijn Godleidt afgewezentot bij ongehoorzaamheidgebrek, JerSpr. 721:215<BR>
<i>offerhaat</i>: dooraanleiding: Godgetuigen verachtevan -sboosheid, 1 SamJoh. 157:227<BR>
<i>offerhaat</i>: doorals God versmaadmotief, AmosNum. 535:2220<BR>
<i>offerhaat</i>: door jongelingenbedekken: gebrachtevalse offerslippen, ExSpr. 2410:518<BR>
<i>offerhaat</i>: drank-begrip, 1 KronJoz. 1120:183<BR>
<i>offerhaat</i>: eerstelingenbestrijden: -in derhet elicht komen, Deut.1Jo 262:1v9<BR>
<i>offerhaat</i>: eerstgeboorten,bij -Esau: derjegens Jakob e., DeutGen. 1527:19v41<BR>
<i>offerhaat</i>: eis:en zonderdenken, gebrek,2 DeutSam. 1713:115<BR>
<i>offerhaat</i>: eten: schuld-, spijs-,en zondoffersduisternis, Ez.1Jo 442:2911<BR>
<i>offerhaat</i>: feest-en gedrag, JesDeut. 294:142<BR>
<i>offerhaat</i>: gedenk-, vsen 15kus, NumSpr. 527:266<BR>
<i>offerhaat</i>: gedurigeen liefde: wegnemenin een mens, Dan2 Sam. 1113:3115<BR>
<i>offerhaat</i>: geestelijken -: var der lippenspreken, HosGen. 1437:34<BR>
<i>offerhaat</i>: gehoorzaamheiden is beter dan -spreken, JerSpr. 726:21v28<BR>
<i>offerhaat</i>: gehoorzaamheiden is beter dan -vijand, JerPs. 7139:2322<BR>
<i>offerhaat</i>: gelofte-gevolg in gedrag, LevOpb. 2217:1816<BR>
<i>offerhaat</i>: gevengevolg vanuitvan gezegend zijnongerechtigheid, JoelHos. 29:147<BR>
<i>offerhaat</i>: God eiste offers van Jobs driegevolg: vriendenkrakelen, JobSpr. 4210:812<BR>
<i>offerhaat</i>: GodGods hadwerk uiteindelijken geende behagenhaat invan de Levitische offersEgyptenaren, HebrPs. 10105:825<BR>
<i>offerhaat</i>: Godjegens welbehaaglijkChristus -Jezus, FilipJoh. 415:1823v<BR>
<i>offerhaat</i>: God:jegens "mijn slachtoffer"Jezus, "mijn spijsoffer", 1 SamJoh. 27:297<BR>
<i>offerhaat</i>: grootkan tot brengendoodslag aan afgod Dagonleiden, RichtDeut. 164:2342<BR>
<i>offerhaat</i>: hef-: tot het werk van de tent der samenkomstmotief, ExEz. 3523:2129<BR>
<i>offerhaat</i>: Isaak:motief plaats,voor brandoffermoord, GenJoz. 2220:25<BR>
<i>offerhaat</i>: jaarlijkseonderlinge -,: 1oordeel Gods, SamJes. 19:2119<BR>
<i>offerhaat</i>: Jezusonterechte het geslachte Lam-, Opb.Amos 5:910<BR>
<i>haat</i>: oorzaak, 2 Sam. 13:15<BR>
<i>offer</i>: Jezus nam de oude -s weg en verving ze door Zijn eigen offer, Hebr. 10:9<BR>
<i>offerhaat</i>: kennisoorzaak, Gods meer dan -s,2 HosSam. 613:622<BR>
<i>offerhaat</i>: kind-,oorzaak: 2schandelijke verdichtselen, KonSpr. 2114:617<BR>
<i>offerhaat</i>: kind-oplossing: IzaakGod(s liefde) zien, Jak.1Jo 24:2120<BR>
<i>offerhaat</i>: lofofferuiting: willen doden, vs 1, HebrJoh. 137:157<BR>
<i>offerhaat</i>: meervan dande -swereld: jegens gelovigen: oorzaak: onkunde, MichaJoh. 615:721<BR>
<i>offerhaat</i>: meervan dande -swereld: iswat dedan te liefdeweten, MarkJoh. 1215:3318<BR>
<i>offerhaat</i>: metvan slachtoffersde Godzijde erender wereld, JesMark. 4313:2313<BR>
<i>offerhaat</i>: mogelijkevanwege gebrekende godsdienstige wereld, LevJoh. 2216:22v2<BR>
<i>offerhaat</i>: niet behaaglijk bij ongehoorzaamheidverbergen, JerSpr. 626:2024<BR>
<i>offerhaat</i>: onrein -verboden, HagLev. 219:1516v<BR>
<i>offerhaat</i>: onthoudingverborgen van afgodischehaat: -sleedvermaak, HandSpr. 2124:2517<BR>
<i>offerhaat</i>: onwelgevalligeversus -sliefde, HosPred. 89:131<BR>
<i>offerhaat</i>: plaats van offersvolkomen, DeutPs. 12139:4v22<BR>
<i>offerHadarezer</i>:, plaats: verplichte --,1 LevKron. 1718:53<BR>
<i>offerhades</i>: schaapde dood en de –, GenOpb. 420:413<BR>
<i>offerhades</i>: slacht-:dood verkeerdeen -s, LevOpb. 171:3v18<BR>
<i>offerhades</i>: slachtoffer:en de Godsdood -, EzOpb. 3920:17v14<BR>
<i>offerhades</i>: socialegaf ende materiëledoden offersdie in hem was, MatthOpb. 1920:2913<BR>
<i>offerhades</i>: spijsgeworpen in de poel van Godvuur, LevOpb. 2120:614<BR>
<i>offerhades</i>: spijshemel vanversus God-, LevMatth. 2111:8v23<BR>
<i>offerhades</i>: spijslage vanplaats, in tegenstelling tot de hemel die boven Godis, LevMatth. 2111:1723<BR>
<i>offerhades</i>: spijsniet vooraan Godde - overlaten, EzHand. 442:731<BR>
<i>offerhades</i>: spijs-: tijdplaats van hetpijn -:voor desde morgensrijke, 2 KonLuk. 316:2023<BR>
<i>offerhades</i>: spijs-:plaats verachten:van doorpijn hetvoor volk:de oorzaak was zonde van twee priestersrijke, 1 SamLuk. 216:1724v<BR>
<i>offerhades</i>: staf,plaats offer,van vuur: symbool vanvoor Jezus’de offerrijke, RichtLuk. 616:2124<BR>
<i>offerhades</i>: stoffelijkpoorten van de -: gavezullen de voorgemeente Paulus'niet behoefteoverweldigen, FilipMatth. 416:18<BR>
<i>offerhades</i>: stoffelijksleutels –,van hulpbetoon:de dood welbehagenen voorde Godhades, HebrOpb. 131:1618<BR>
<i>offerhades</i>: typetot vande Christus- worden neergestoten, OpbLuk. 510:515<BR>
<i>offerhades</i>: valsetot offerdienstde – neergestoten worden, AmosMatth. 411:4v23<BR>
<i>offerhades</i>: vanvolgde de goddelozen: een gruweldood, SprOpb. 216:278<BR>
<i>offerhades</i>: vanziel in de vrucht des lands-, GenHand. 42:327<BR>
<i>Hadoram</i>, 1 Kron. 18:10<BR>
<i>offer</i>: van het hout: gaven bestaande uit opgebracht hout, Neh. 13:31<BR>
<i>offerhagel</i>: vandoor JezusGod eenmaliggegeven, HebrEx. 79:2723<BR>
<i>offerhagel</i>: verdorvendoor -God brengengezonden als oordeel, MalJoz. 110:1411<BR>
<i>offerhagel</i>: vergeefsen - brengenvuur, JesOpb. 18:137<BR>
<i>offerhagel</i>: vrijwilliggrote - vs. gelofte-offer, LevOpb. 2211:2319<BR>
<i>offerhagel</i>: vrijwilliggrote -: brandoffer, dankoffer, EzOpb. 4616:1221<BR>
<i>offerhagel</i>: vrijwilligplaag des -s in Egypte, Ex. 359:2918v<BR>
<i>offerhagel</i>: vrijwilligplaag van –, LevEx. 229:1822v<BR>
<i>offerhagel</i>: vuur-:regen minimaalgemaakt 8tot dagen oud-, LevPs. 22105:2732<BR>
<i>offerhagel</i>: vuuroffer:schatkamers van de begrip-, Lev.Job 2238:22<BR>
<i>offerhagel</i>: water als - uitgegoten voor Godstrafmiddel, 2 Sam.Job 38:23:16<BR>
<i>offerhagel</i>: weldadigheidunieke meer dan -shagelbui, HosEx. 69:624<BR>
<i>offerhagel</i>: weldoenunieke meerzware danhagelbui -in Egypte, GenEx. 49:718<BR>
<i>offerhagel</i>: ziezal ookde Hefoffertoevlucht der leugen wegvagen, Jes. 28:17<BR>
<i>offerhagel</i>: ziezware: ookzeer Lofofferzware –, Ex. 9:18<BR>
<i>offerhagel</i>: zoen-: Christus, 1JoPs. 4148:108<BR>
<i>offerhagelschade</i>: zonder gebrek, LevPs. 22105:2033<BR>
<i>offerhagelsteen</i>: zonder gehoorzaamheid zijngrote -sen, door nietGod aangenaamgezonden, JesEz. 113:611<BR>
<i>Haggai</i>: profeet, Ezra 5:1<BR>
<i>offer</i>: zoon aan God gewijd en geofferd: Samuel, 3 of 4 jaar oud, 1 Sam. 1:24<BR>
<i>offer hakken</i>: Godin wastweeën zat van de offers, Hij had er geen behagen meer in-, JesMatth. 124:11v51<BR>
<i>offer halleluja</i>: houdtzeggen: Godsin strafde afhemel, PsOpb. 5019:81,3<BR>
<i>offerandehalleluja</i>: aan afgodzeggen: verboden,in 2de hemel, KonOpb. 1719:354<BR>
<i>offerandehalleluja</i>: aanzeggen: dein afgodde brengenhemel, HandOpb. 719:416<BR>
<i>offerandehallelujah</i>:, aangenaamPs. voor God117: door Jezus Christus, 1 Pe 2:5<BR>
<i>offerandehallucinatie</i>: brengen, door PaulusGod verwekt: bij Rabsake van Assyrie, HandJes. 2437:177<BR>
<i>offerandehals</i>: christelijkeaan -iemand hals vallen: Jozef bij Jakob, RomGen. 1246:129<BR>
<i>offerandehals</i>: Christus:Benjamin weende aan de hals voorvan GodJozef, EfGen. 545:214<BR>
<i>offerandehals</i>: de -n Gods zijn een gebroken geestfiguurlijk, PsSpr. 516:1921<BR>
<i>offerandehals</i>: doen,hechten 2aan uw hals: geboden, KronSpr. 116:1621<BR>
<i>offerandehals</i>: doen:Jozef doorviel Samuel,aan 1de hals van Benjamin en weende, SamGen. 1645:214<BR>
<i>offerandehals</i>: eten van afgodische -n, Ex.Hgl 344:153<BR>
<i>offerandeHaman</i>: geestelijke - versus dierofferverhoogd, PsEsth. 693:31v1<BR>
<i>Hamath</i>, Richt. 3:3<BR>
<i>offerande</i>: geestelijke -n: door Jezus Chrustus Gode aangenaam, 1 Pe 2:5<BR>
<i>offerandeHamath</i>: geheiligd door Heilige Geest, RomJes. 1537:1613<BR>
<i>offerandeHamath</i>: Gij hebt geen lust tot -, PsJer. 5149:1823<BR>
<i>offerandehamer</i>: Jezus'Gods -woord als een – die een steenrots te morzel slaat, HebrJer. 1023:1429<BR>
<i>offerandehamer</i>: mijnsvan mondsde hele aarde: datin figuurlijke zin zegezegd Uvan welgevallenBabel, PsJer. 11950:10822<BR>
<i>offerandehamsteren</i>: offeranden der gerechtigheid, PsGen. 516:21<BR>
<i>offerandeHamutal</i>: offerenmoeder van Zedekia, GenJer. 4652:1<BR>
<i>offerandeHananeel</i>: offert -n der gerechtigheidtoren, PsJer. 431:638<BR>
<i>offerandeHananja</i>: onderscheidenvalse van slachtofferprofeet, HebrJer. 1028:51v<BR>
<i>offerandehand</i>: tergende -nen opheffen: door Jezus: bij zegenen, EzLuk. 20:282450<BR>
<i>offerandehand</i>: van dankzeggingafhakken, PsMatth. 11618:168<BR>
<i>offerandehand</i>: van dankzeggingafhouwen, Ps2 Sam. 1164:1712<BR>
<i>offerandehand</i>: afhouwen: van deeen onbeschaamde volkenvrouw, RomDeut. 1525:1612<BR>
<i>offerandehand</i>: vanbetasten geklankmet offerenonze handen, Ps.1Jo 271:51<BR>
<i>offerandehand</i>: vanbewaren: hetzijn lichaamhand bewaren van Jezusenig kwaad te Christusdoen, HebrJes. 1056:102<BR>
<i>offerandehand</i>: vanbeweegt hetde volk- omhoog, LevJes. 913:152<BR>
<i>offerandehand</i>: vanfig. liefelijkeslappe reuk-en: richt ze op, EzraHebr. 612:912<BR>
<i>offerandehand</i>: vangebroken uw geloof, FilipLev. 221:1719<BR>
<i>offerandehand</i>: voorgeef God de zonde:hand, niet meer nodig,2 HebrKron. 1030:188<BR>
<i>offerandehand</i>: vrijwilligegeven: bij een -verbondssluiting, EzraEz. 317:518<BR>
<i>offerandehand</i>: vrijwilligeGods -: de rechtvaardigen, de wijzen en mijnshun werken in de - mondsGods, PsPred. 1199:1081<BR>
<i>offerbereidheidhand</i>: grijpen: door Jezus, FlmMark. 9:1827<BR>
<i>offerdiensthand</i>: afgodischehanden -,als 2gouden ringen, Kon.Hgl 105:2413<BR>
<i>offerdiensthand</i>: alhanden dedie dagenslap van Jojadaworden, 2 KronJer. 2450:1343<BR>
<i>offerdiensthand</i>: bevorderdhanden dooropheffen: in heidenseGods vorstnaam, EzraPs. 763:175<BR>
<i>offerdiensthand</i>: christelijkehanden -opleggen: door Jezus, RomLuk. 1213:113<BR>
<i>offerdiensthand</i>: gestopthanden door Antiochus IVuitbreiden, DanKlg. 81:1117<BR>
<i>offerdiensthand</i>: herstelhanden -uitbreiden bevorderdbij doorhet heidense koningbidden, EzraJes. 61:1015<BR>
<i>offerdiensthand</i>: niethanden meteenvan doorhet Godvolk besprokenvan nahet uittochtland uitzullen Egypteberoerd zijn, JerEz. 7:2227<BR>
<i>offerdiensthand</i>: toekomsthanden vol bloed, wegens het bloedvergieten, Jes. 561:715<BR>
<i>offerdiensthand</i>: toekomstigein de hand geven: door God, JesRicht. 603:728<BR>
<i>offerdiensthand</i>: verfoeilijkein -de hand geven: door God: vijanden: geval, JesRicht. 668:3<BR>
<i>offerdiensthand</i>: verstoken vanin de mogelijkheidhand totgeven: door God: vijanden: offerengeval, HosRicht. 98:47<BR>
<i>offerdiensthand</i>: verwaarloosd,in 2de Kron.hand 29van de vijand geven: door God, Richt. 6:1<BR>
<i>offerdiensthand</i>: waaraanin Goduw geen welgevallengeven: heeftSisera: door God, JerRicht. 144:127<BR>
<i>offerdiensthand</i>: in uw hand geven: door God: Sisera, HebrRicht. 104:1114<BR>
<i>offerdierhand</i>: blindin -zijn hand geven: aan Jefta: de vijand: door God, MalRicht. 112:83<BR>
<i>offerdierhand</i>: kreupelJezus -nam een blinde bij de hand, MalMark. 1:8:23<BR>
<i>offerdierhand</i>: toekomstkwaad doen door zijn hand, Jes. 6056:72<BR>
<i>offerdierhand</i>: zieklaat uw -en niet verslappen, Mal2 Kron. 115:87<BR>
<i>offerenhand</i>: aanmiddel beelden,om 2te werken, KronHand. 3320:2234<BR>
<i>offerenhand</i>: aanonder duivelsIsraëls hand te onder brengen, PsRicht. 1063:3730<BR>
<i>offerenhand</i>: aanopheffen Godvan handen, ExKlg. 5:3:41<BR>
<i>offerenhand</i>: aanopheffen vreemdevan god:handen straf:naar Gods verbanninggeboden, ExPs. 22119:2048<BR>
<i>offerenhand</i>: afgodendienstopheffen van handen: in nood, om behoudenis af te smeken, HandKlg. 142:1319<BR>
<i>offerenhand</i>: afgodischopheffen -,van 2hart en handen, KronKlg. 283:441<BR>
<i>offerenhand</i>: bloed – voor zichzelf en voor de afdwalingenopheffen: vanwel hetof volkniet, HebrEx. 917:711<BR>
<i>offerenhand</i>: Christusopheffing isder eenmaal geofferd om de zonden van velen te dragen-en, HebrNeh. 98:287<BR>
<i>offerenhand</i>: dankopheffing van -en: bij gebed, Ps1 Tim. 502:238<BR>
<i>offerenhand</i>: doelopheffing: vannaar dehet uittochtheiligdom, ExPs. 8134:272<BR>
<i>offerenhand</i>: doorovergeven Abraham:in de – der IzaäkFilistijnen, HebrRicht. 1113:171<BR>
<i>offerenhand</i>: door Jakob reinigen: te Bersebafig., GenJak. 464:18<BR>
<i>offerenhand</i>: eerstschaduw zichvan heiligende –, 1 SamJes. 1651:516<BR>
<i>offerenhand</i>: enslap gehoorzaamheidgeworden -en, PsJer. 1196:10824<BR>
<i>offerenhand</i>: enslap loven,worden 2alle -en, KronEz. 307:2217<BR>
<i>offerenhand</i>: gavenslappe -en slachtofferssterken, Hebr.Job 94:94<BR>
<i>offerenhand</i>: gaven,slappe handen: maakt ze slachtofferskrachtig, HebrJes. 835:3<BR>
<i>offerenhand</i>: gebeden,sterke –: sterk smekingenbewapend, HebrNum. 520:720<BR>
<i>offerenhand</i>: geestelijkesterken offeranden,van 1de handen ten goede, PeNeh. 2:518<BR>
<i>offerenhand</i>: geval,uitbreiden 1van de handen tot God, SamPs. 1143:216<BR>
<i>offerenhand</i>: ikuitstrekken, zaldoor UPaulus, -bij eenhet offerandebegin van dankzeggingzijn verdediging, PsHand. 11626:171<BR>
<i>offerenhand</i>: inuitstrekken: door Mozes: over de toekomstzee, ZachEx. 14:2126<BR>
<i>offerenhand</i>: naarvan de wetMidianieten werd sterk over Israël, HebrRicht. 106:82<BR>
<i>offerenhand</i>: nagelatenvan God was met de verkondigers, JesHand. 4311:2321<BR>
<i>offerenhand</i>: offerandenvan God was op Ezechiël toen hij gezichten Gods kreeg, GenEz. 46:1:3<BR>
<i>offerenhand</i>: Salomo'svan gebruik,God 1was tegen Israël, KonRicht. 92:2515<BR>
<i>offerenhand</i>: slachtoffersvan God: krachtig, 1 Kon.Pe 85:626<BR>
<i>offerenhand</i>: tevan Bochimhet kind: Jezus greep haar hand, RichtMark. 2:5:41<BR>
<i>offerenhand</i>: tenvan dankoffer,Jahweh 1was Konop mij (Ezechiël), Ez. 8:621<BR>
<i>offerenhand</i>: welvan enJezus: nietniemand -:zal enerleizijn wedervaartschapen derukken offeraaruit enzijn niet-offeraar, PredJoh. 910:228<BR>
<i>offerenhand</i>: zichzelfverschrompelde -: door Christus: vlekkeloos: aan God, PredMatth. 912:1410<BR>
<i>offerenhand</i>: zichzelfverschrompelde -: Jezus: door de Geesthersteld, HebrMark. 93:145<BR>
<i>offerenhand</i>: zichzelfverschrompelde op-: door Jezushand, HebrMark. 73:271<BR>
<i>offerenhand</i>: zoonverslappende -: Izaakhanden, JakEz. 221:217<BR>
<i>offerenhand</i>: vullen, 1 SamEx. 229:289<BR>
<i>offeren hand</i>: metwordt vrijwilligheidmelaats, PsEx. 544:86<BR>
<i>offerhoogtehand</i>: Moabszijn -n– werd sterk over Cuschan Rischataïm, JerRicht. 483:3510<BR>
<i>offerhuishand </i>: tempelrechter- eenopheffen -,naar 2de hemel, KronOpb. 710:125<BR>
<i>offerkistHand.</i>: geschreven vóór het evangelie naar Lucas, MatthHand. 271:61<BR>
<i>offerplaatshandboom</i>: afgodische –: daken van huizenstof, JerEx. 1925:13<BR>
<i>offerplaatshandel</i>: alleenbedrog in Jeruzalemde -, DeutHos. 12:13v8<BR>
<i>offerplaatshandel</i>: hoogten waren afgodische -endrijven, 2 KonJak. 144:413<BR>
<i>offerplaatshandel</i>: vaneerlijkheid Abraham, opin Moria-: "Dejuiste HEEREweegstenene zalen voorzien"inhoudsmaten, GenDeut. 2225:1413v<BR>
<i>offerplaatshandel</i>: verkeerdein -de voor Godtempel, 2 KronJoh. 332:1714<BR>
<i>offerrandehandel</i>: Godmet wilde geentalenten - drijven, HebrMatth. 1025:816<BR>
<i>Ofirhandel</i>: ,oneerlijkheid 1in - gruwel voor God, KonSpr. 2220:4910<BR>
<i>Ofrahandel</i>: derop Abiëzrietenzee, RichtPs. 6107:2423<BR>
<i>Ofrahandel</i>: rovers, RichtLuk. 6:111946<BR>
<i>Ofrahandelen</i>: bedrieglijk -, RichtGen. 831:277<BR>
<i>Oghandelen</i>: nederlaagbedrieglijk van -: bekend in Jericho, JozJer. 29:105<BR>
<i>ogenblikhandelen</i>: Godsdeugdelijk tijdsbesef-, JesSpr. 5431:829<BR>
<i>ogenblikhandelen</i>: kleindoor –:de Geest en door een inmens Gods(Cornelius) tijdsbeseftegelijkertijd, JesHand. 5410:720<BR>
<i>ogendiensthandelen</i>: dwaas -: uit onwetendheid omtrent Gods recht, EfJer. 65:64<BR>
<i>ogendiensthandelen</i>: getrouw -, ColSpr. 312:22<BR>
<i>ogenzalfhandelen</i>: gezag om te –: gegeven aan het Beest, Opb. 313:185<BR>
<i>Oholahandelen</i>: goddeloos -, Ez2 Kron. 2320:435<BR>
<i>Oholibahandelen</i>: goddeloos -, Ez2 Kron. 2322:43<BR>
<i>oliehandelen</i>: degoddeloos kroon-, der zalfolie Zijns Gods,2 LevKron. 2124:127<BR>
<i>oliehandelen</i>: desgoddeloos hoofds-, PsNeh. 1419:533<BR>
<i>oliehandelen</i>: fig. Heilige Geestgoddeloos (toepassing), DeutDan. 329:135<BR>
<i>oliehandelen</i>: geenGods - meegenomen: uit trouw, MatthPs. 25105:342<BR>
<i>oliehandelen</i>: geenGods - open zondoffermenselijk handelen samengaand, LevJer. 543:12-13<BR>
<i>oliehandelen</i>: Geest:in zalfolie en de -God, 1 SamPs. 1660:1314<BR>
<i>oliehandelen</i>: heiligeindirect -: David doodde Uriah, Num2 Sam. 3512:254<BR>
<i>oliehandelen</i>: hoofd zalven met -kloekzinnig, LukSpr. 715:465<BR>
<i>oliehandelen</i>: inmet de woning van de wijzewetenschap, Spr. 2113:2016<BR>
<i>oliehandelen</i>: kruikons met- en Gods -, 2 KonEx. 432:27,11<BR>
<i>oliehandelen</i>: laattrots geen -door op uw hoofd ontbrekenBabel, PredJer. 950:829<BR>
<i>oliehandelen</i>: liefhebben: hierdoor word je niettrouw rijk-, SprNeh. 219:1733<BR>
<i>oliehandelen</i>: mettrouw – bestreken of gemengd-, Ex.3Jo 29:25<BR>
<i>oliehandelen</i>: niettrouwelijk op spijsoffer der ijveringen, NumEz. 518:159<BR>
<i>oliehandelen</i>: opuit spijsoffereigen hart: dat deed Mozes niet, LevNum. 216:128<BR>
<i>oliehandelen</i>: over opgericht teken gestort dooruit: Jakobhaat, GenEz. 3523:1429<BR>
<i>oliehandelen</i>: reuk:valselijk uw oliëntegen zijn goed totnaaste -verboden, HglLev. 119:311<BR>
<i>oliehandelen</i>: sparen,verkeerd beschermen-, OpbPs. 671:64<BR>
<i>oliehandelen</i>: totverkeerd heling van de wond-, LukJer. 109:345<BR>
<i>oliehandelen</i>: totverstandig het licht-, ExJoz. 351:147<BR>
<i>oliehandelen</i>: uitstortenverstandig -, Hgl 1 Kon. 2:3<BR>
<i>oliehandelen</i>: uw naam is eenverstandig - die uitgestort wordt, HglJer. 120:311<BR>
<i>oliehandelen</i>: verblijdtverstandig het-: door gehoorzaamheid aan Gods hartwoord, SprJoz. 271:98<BR>
<i>oliehandelen</i>: voorverstandig de-: luchtergehoorzaam, ExDeut. 2729:209<BR>
<i>handelen</i>: verstandig –: niet verstandig –: door de leiders van het volk, Jer. 10:21<BR>
<i>olie</i>: welriekende -, Spr. 27:9<BR>
<i>oliehandeling</i>: welriekendeboosheid van -en, HglJes. 41:1016<BR>
<i>oliehandeling</i>: zalvenboosheid metvan olie: vele zieken-en, MarkJer. 623:132<BR>
<i>oliehandeling</i>: zichboosheid zalvenvan methun -: door een vrouwen, 2 SamJer. 1426:23<BR>
<i>oliehandeling</i>: zinnebeeldboosheid van deuw Heilige Geest-en, MatthJer. 2521:412<BR>
<i>oliehandeling</i>: goed maken: maakt uw -en goed, OpbJer. 18:1311<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: daargoed stondmaken: demaakt heerlijkheiduw des-en HEERENgoed, EzJer. 1126:2313<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: gelegengoed buiten Jeruzalem, dichtbij demaken: stadvoorbeelden, HandJer. 17:125v<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: Jezushandelingen gingtegen naar de -Jahweh, JohJes. 3:8:1<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: Jezuskwaad zat op de -maken, MatthMicha 243:34<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: liggingmaakt uw -en goed, EzJer. 1135:2315<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: naarmaakt dezedelijkheid – gaanbekend, MatthSpr. 2620:3011<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: plaatssymbolische waar Jezus overnachtte, LukJer. 213743:9<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: plaatssymbolische waar Jezus overnachtte, LukJer. 223951:63<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: toekomstverdorven -en, ZachEz. 1420:444<BR>
<i>Olijfberghandeling</i>: vrucht, LukJer. 192817:10<BR>
<i>olijfboomhandeling</i>: fig. Israël:vrucht takkender verbrokenhandelingen, Jer. 1121:1614<BR>
<i>olijfboomhandeling</i>: fig.vrucht van vooreen Israël, Jer. 1132:1619<BR>
<i>olijfboomhandeling</i>: heerlijkheidzie vanook de -Gedrag, Hos. 14:7<BR>
<i>olijfboomhandeling</i>: nutzijn -en goed maken, RichtJer. 97:93<BR>
<i>olijfboomhandeloos</i>: symbolisch voor profeet, OpbJes. 1137:427<BR>
<i>olijfgaardhandelskaravaan</i>: rustjaarIsmaëlitische -, ExGen. 2337:1125<BR>
<i>olijfgaardhanden</i>: opheffen bij het bidden, NehPs. 5140:112<BR>
<i>olijfoliehandicap</i>: zuivere – uit gestoten olijvensoorten, Lev. 2421:218v<BR>
<i>olijventuinhandicap</i>: rustjaartoebrengen, ExLev. 2324:1119<BR>
<i>olmboomhandicap</i>: verstandelijke -, JesDan. 444:1425<BR>
<i>Olympashandkorf</i>: , RomJoh. 166:1513<BR>
<i>ombrengenhandoplegging</i>: brengaanstelling mijnmet vijanden om, PsHand. 1436:126<BR>
<i>ombrengenhandoplegging</i>: deAarons Jodenzonen hebbenop geprobeerdde Pauluskop omvan tede brengenvar, HandEx. 2629:2110<BR>
<i>ombrengenhandoplegging</i>: Jezusbegeerd -door beraadslaagdJaïrus, Mark. 35:623<BR>
<i>ombrengenhandoplegging</i>: Jezusbij wensen om te brengen: door de farizeeënbrandoffer, MatthLev. 128:1418<BR>
<i>ombrengenhandoplegging</i>: schapenbij gezondmaking, JerHand. 2328:18<BR>
<i>ombrengenhandoplegging</i>: totbij strafinwijding van de Levieten, LukNum. 20168:10<BR>
<i>handoplegging</i>: dankoffer, Lev. 3:2<BR>
<i>ombrengen</i>: trachten om te -: Jezus: door de overpriesters etc, Luk. 1947<BR>
<i>handoplegging</i>: dankoffer van een lam, Lev. 3:7<BR>
<i>ombrengen</i>: zoeken om te brengen: Jezus: door de overpriesters en de schriftgeleerden, Luk. 222<BR>
<i>omdolenhandoplegging</i>: uitdoor zijn- plaatseen genadegave schenken, Spr2 Tim. 271:86<BR>
<i>omegahandoplegging</i>: Ikdoor benAnanias: deaan Saul(us), OpbHand. 219:617<BR>
<i>omegahandoplegging</i>: Jezus isdoor de -oudsten, Opb1 Tim. 224:1314<BR>
<i>Omegahandoplegging</i>: Ikdoor benJezus: deaan Alfakinderen en de -gedaan, OpbMatth. 119:813,15<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: door omgang met iemandJezus: leerbij jeieder makkelijkder zijnaangevoerde padzieken, SprLuk. 224:2540<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: goededoor -Jezus: enkele zieken, PsMark. 1196:635<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: goedeen -:de metHeilige wijzen:Geest op maakthen wijskomend, SprHand. 1319:206<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: kwadegemeenschap -hebben, Spr1 Tim. 135:2022<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: kwade - bederft goede zedengeval, PsHand. 11913:1153<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: metgeval, de naaste: niet te veel,1 SprTim. 254:1714<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: metgevolgd God:door vertrouwelijke - :ontvangen voorvan deHeilige oprechteGeest, SprHand. 38:3217<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: metgevraagd verkeerden: wijsheiddoor behoedteen daarvooroverste, SprMatth. 29:1218<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: mijdenin metverband zondaarmet dieeen broederzondoffer genoemdvan wordtgeitebokken, 12 CorKron. 529:1123<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: mijden: metJezus bozeaan liedenkinderen, SprMark. 2410:116<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: mijden:Jozef op metzijns eenvaders grammoedigeogen, SprGen. 2246:244<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: mijden:Mozes zelfstov het samen etenJozua, 1 CorNum. 527:1118<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: natuurlijkena -gebed, RomHand. 16:26v6<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: natuurlijkeniet (geslachtelijk)snel omgang- metdoen, de1 vrouw opgeven, RomTim. 15:2722<BR>
<i>handoplegging</i>: op de koppen van de varren, door de Levieten, Num. 8:12<BR>
<i>omgang</i>: tegennatuurlijke -, Rom. 1:26v<BR>
<i>handoplegging</i>: op de weggaande zondebok, met belijdenis van de overtredingen van het volk, Lev. 16:21<BR>
<i>omgang</i>: verkeerde -, Spr. 28:7<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: verkeerdeop -zieken, EfMark. 516:718<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: verkeerdevoor - ontgaanterechtstelling, SprLev. 24:14:7<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: verkeerde - vermijden en iets beters doen, SprEx. 1229:1115<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: verkeerde -: bederft goede zeden, 1 CorEx. 1529:3219<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: verkeerde -: mijden, SprLev. 14:1529<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: vermijden, 2 ThessLev. 38:14<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: vermijden - met boze mensen, PsLev. 1018:422<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: vermijden: met achterklapper, SprNum. 2027:1923<BR>
<i>omganghandoplegging</i>: zie ook Oppassen, LukDeut. 204534:9<BR>
<i>omgevinghandoplegging</i>: gunst en goed verstand vinden bij mensen, SprMark. 37:432<BR>
<i>omgevinghandoplegging</i>: wekt vleselijke begeerten, 1 PeHand. 29:12<BR>
<i>handoplegging</i>, Hebr. 6:2<BR>
<i>omgorden</i>: Jezus omgord, aan de borst, met een gouden gordel, Opb. 1:13<BR>
<i>omgordenhandtekening</i>: lendenen van uw verstandgeval, 12 PeThess. 13:1317<BR>
<i>omgordenhandwerk</i>: met nederigheidvernuftig, 1 PeEx. 535:533<BR>
<i>omgordenhandwerk</i>: met waarheid, EfEx. 635:1431<BR>
<i>omgordenhandwerker</i>: Uallervernuftigste omgordde mij met kracht ten strijde-s, 2 SamEx. 2235:4035<BR>
<i>omgordenhantering</i>: zich –: door Jezus: voor de voetwassing, JohGen. 1346:432<BR>
<i>omgordenHanun</i>:, zich –: door Petrus,1 JohKron. 2119:72<BR>
<i>omhakkenHarad</i>: , JesRicht. 51:616<BR>
<i>omheiningHaran</i>: om de wijngaard, MarkHand. 127:14<BR>
<i>omheininghard</i>: wegnemen:aangezicht gevolg:harder afweidingmaken dan een steenrots, JesJer. 5:53<BR>
<i>omhelzenhard</i>: doorantwoorden, Jakob:2 de beide zonen van Jozef, GenKron. 4810:1013<BR>
<i>omhelzenhard</i>: doorharde Jezus:dingen kinderenspreken, MarkSpr. 1018:1623<BR>
<i>omhelzenhard</i>: fig.harder doorzijn God:dan liefelijkiemand, omhelsd,2 JesSam. 383:1739<BR>
<i>omhelzenhard</i>: stenen –, PredEz. 311:519<BR>
<i>omkeerhard</i>: in het lot van de Jodenaangezicht, EsthEz. 82:174<BR>
<i>omkerenhard</i>: doorvan goddeloosheiddaden, wordt de zondaar omgekeerd,1 SprSam. 1325:63<BR>
<i>omkerenhard</i>: doorvan Jezus: tafels en stoelenhart, MatthEz. 213:127<BR>
<i>omkerenhard</i>: hele huizenvgl. -stijf, TitEz. 12:114<BR>
<i>omkerenhard</i>: ikweg vs.der harttrouwelozen, PredSpr. 713:2515<BR>
<i>omkerenhard</i>: woord van Jezus: dehard Heergeacht keerdedoor zichvele om en keek Petrus aandiscipelen, LukJoh. 22616:60<BR>
<i>omkerenhard</i>: om het kwade tezijn: doenIsraël, RichtJes. 848:334<BR>
<i>omkerenhardheid</i>: stad: dooren Godonbekeerlijkheid, GenRom. 192:215<BR>
<i>hardheid</i>: met – behandelen: verboden in verband met slaaf uit eigen volk, Lev. 25:53<BR>
<i>omkeren</i>: ten kwade, Richt. 2:19<BR>
<i>omkerenhardheid</i>: valsvan -hart, JesMark. 29:16:14<BR>
<i>omkerenhardhorend</i>: zich -: door Jezusgeestelijk, MarkMatth. 813:3315<BR>
<i>omkerenhardhorend</i>: zichgeestelijk -: door Jezus, LukHand. 1428:2527<BR>
<i>omkeringhardigheid</i>: schaduwdoen vandienen -:met niet bij God, JakEx. 1:1713-14<BR>
<i>omkeringhardnekkig</i>: zoals- Sodom en Gomorravolk, AmosEx. 433:113<BR>
<i>omkering hardnekkig</i>: tot – veroordeeldIsraël, 2 PeJes. 248:64<BR>
<i>omkomenhardnekkig</i>: doorIsraël Jezus:is een in Jeruzalemvolk, LukEx. 1334:339<BR>
<i>omkomenhardnekkige</i>: en dagen niet verlengen, DeutHand. 307:1851<BR>
<i>omkomenHarmagedon</i>: gevolg van zonde, DeutOpb. 2816:2015<BR>
<i>omkomenharnas</i>: inijzeren de tegenspreking van Korach-sen, JudOpb. 9:119<BR>
<i>omkomenharnas</i>: in eigen verderf, 2 PeOpb. 29:1217<BR>
<i>omkomenHaroseth</i>: niet -, 2 CorRicht. 4:92<BR>
<i>omkomenharp</i>: rechtvaardige:God deloven rechtvaardigemet komtde om-, JesPs. 5743:14<BR>
<i>omkomenharp</i>: waarschuwingharpen voorvan -God, LukOpb. 1315:3,52<BR>
<i>omkoopbaarharp</i>: Felixinwijding wasvan Jeruzalems muur met onder andere harpen, HandNeh. 2412:2627<BR>
<i>omkopenharp</i>: looft de rechterHEERE met de -harp, SprPs. 2833:212<BR>
<i>omkopenharp</i>: geval:psalmzingen met de Delila-, RichtPs. 1671:522<BR>
<i>omkopingharp</i>: geval:psalmzingt de HEER met de zwijggeldharp, MatthPs. 2898:125v<BR>
<i>omkopingharp</i>: tegenrede geschenkopenen aanop rechtereen -, DeutPs. 1649:185<BR>
<i>omkopingharp</i>: spelen, SprJes. 17:23:16<BR>
<i>omringenharp</i>: doortot heideneneen rouwklacht geworden, Ps.Job 11830:1031<BR>
<i>omringenharp</i>: Jezus –: door de Joden, JohGen. 1031:2427<BR>
<i>omschrijvingharp</i>:, uniek bepalende –,1 MatthKron. 1013:38<BR>
<i>omschrijvingharp</i>: uniek bepalende –, MatthPs. 10108:43<BR>
<i>omschrijvingharpspeler</i>: , JohOpb. 1318:2622<BR>
<i>omsingelenhart</i>: Jeruzalem- omsingeldbeproeven: door God, OpbPs. 207:910<BR>
<i>omslaghart</i>: in- de stemming en gemoederen van de menigtenzuiveren, HandPs. 1473:1913<BR>
<i>omslaghart</i>: van-teloos de gemoedsstemmingvolk, LukJer. 45:2821<BR>
<i>omslagdoekhart</i>: aanstoot des harten: moord, Jes1 Sam. 325:2231<BR>
<i>omstandigheidhart</i>: beinvloedenaarde: – van de aarde: plaats van de gemoeddood, FilipMatth. 212:1940<BR>
<i>omstandigheidhart</i>: iemandsachten omstandighedenop weten-, EfHebr. 63:21-2212<BR>
<i>omstandigheidhart</i>: nare omstandigheden strekten tenact: goedeversmaden, FilipSpr. 15:12<BR>
<i>omstandigheidhart</i>: tevreden zijnactie met de -en: stellen als Gods hart, FilipEz. 428:112<BR>
<i>omstandigheidhart</i>: veranderdeafgestompt, omstandigheidverhard, nooptverstokt tot andere middelen, LukJer. 223623:17<BR>
<i>omstandigheidhart</i>: verzoekendeafkerig van -, LukSpr. 224614:14<BR>
<i>omtuinenhart</i>: wijngaardafvallig -, JesJer. 5:223<BR>
<i>omtuininghart</i>: gemaaktafwenden doorvan God:het omhart Jobst.o.v. gezinGod, JobDeut. 130:1017<BR>
<i>omwendinghart</i>: in konings houding:afwijken door dehet HERE gewerkt-, 1 KonDeut. 1217:1517<BR>
<i>omwillehart</i>: omafwijken Davidsvan mijns knechts wilGod, JesJer. 3717:355<BR>
<i>omwillehart</i>: omafwijken Mijnentwilvan God, JesEz. 376:359<BR>
<i>omwillehart</i>: van David: handelde God zoarglistig, 2 KonJer. 1917:349<BR>
<i>omzienhart</i>: doorbedekking Christusover /het God:-, naar2 Jeruzalem, LukCor. 19443:15<BR>
<i>omzwervenhart</i>: vanbedenken: Davidverwoesting, PsSpr. 5624:92<BR>
<i>omzwervenhart</i>: ziebedriegen: Zwervenzijn eigen - bedriegen, Jak. 1:26<BR>
<i>Onhart</i>: bedriegerij van het -, NumJer. 1614:114<BR>
<i>onaangenaamhart</i>: tuchtbedroeven, voor de afwijker, SprEz. 1513:1022<BR>
<i>onaanvechtbaarhart</i>: woordbedrogen –, TitJes. 244:820<BR>
<i>onaanzienlijkehart</i>: doorbegeeft Goduw uitverkorenhart om ..., 1 CorKron. 122:2719<BR>
<i>onafhankelijkhart</i>: worden: Hizkia viel afbegeerten van dehet vreemde koning-, 2 KonRom. 181:724<BR>
<i>onafhankelijkhart</i>: zelfvoorzienendbegeerten van het -: geval, Hand2 Kron. 201:3411<BR>
<i>onafhankelijkheidhart</i>: goedebegeren zaak,in 1het -, ThessSpr. 46:1125<BR>
<i>onafhankelijkheidhart</i>: Israëlsbegrip des -en, ten opzichte van God,1 JerKon. 24:3129<BR>
<i>onafhankelijkheidhart</i>: ten opzichte van God isbegrip: verkeerdbinnenste, JerSpr. 1014:2333<BR>
<i>onafhankelijkheidhart</i>: uitingbehoed vanhet boven tenal opzichtewat vante Godbewaren is, JakSpr. 4:1323<BR>
<i>Onanhart</i>: bekend wordt wat daarin is, GenSpr. 3814:433<BR>
<i>onbaatzuchtighart</i>: evangeliserenbekennen zonderdoor iets aan te nemen-, 3JoPred. 7:722<BR>
<i>onbalanshart</i>: belang voor het leven, MatthSpr. 234:2423<BR>
<i>onbandighart</i>: beproeven: door God, HosSpr. 417:163<BR>
<i>onbarmhartighart</i>: Babyloniërsberaadslagen: in mij, JerNeh. 65:236<BR>
<i>onbarmhartighart</i>: bereid is mijn -, RomPs. 1108:312<BR>
<i>hart</i>: beroofd van iem., wat het gezicht, niet wat het hart, betreft, 1 Thess. 2:17<BR>
<i>onbedachtzaamheid</i>: geval, 2 Sam. 6:7<BR>
<i>onbedachtzaamheidhart</i>: beslissen in het -, SprDan. 191:28<BR>
<i>onbedachtzamehart</i>: het hart der -n zal de wetenschap verstaanbesnijden, JesJer. 324:4<BR>
<i>onbedachtzamehart</i>: vanbesnijden: hartdoel: weest sterk, enliefde vreesttot nietGod, JesDeut. 3530:46<BR>
<i>onbedwingbaarhart</i>: bezetenebesnijden: door God, MarkDeut. 530:46<BR>
<i>onbeheersbaarhart</i>: bezetenebesnijdenis van –, MarkRom. 52:328<BR>
<i>onbeheersthart</i>: inbestaan: dezal laatsteuw dagen zijn de mensen -bestaan?, 2 TimEz. 322:314<BR>
<i>onbehoorlijkhart</i>: Jezus heeft nietsbeteren: -sdoor gedaandroefheid, LukPred. 237:413<BR>
<i>onbehoorlijkhart</i>: lerenbevat wat niet behoortgedachten, TitJer. 14:1114<BR>
<i>onbehoorlijkhart</i>: onbehoorlijke mensenbevend, 2 ThessDeut. 328:265<BR>
<i>onbekeerlijkhart</i>: hartbeware Gods geboden, RomSpr. 23:51<BR>
<i>onbekeerlijkhart</i>: Izebelbewaren in vrede, OpbJoh. 214:2127<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: enbewaren: in Christus hardheidJezus, RomFilip. 24:57<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: enbeweegt nietiemand horen,iets niette luisterendoen naarin Godwijsheid, ZachEx. 135:426<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: gevalbeweegt iemand te doen, JerEx. 1835:1221<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: Juda’sbeweegt vrijwillig te brengen tot het werk, JerEx. 1535:729<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: vanbewegen Chorazindoor enhet Betsaïdahart: al wiens hart hem bewogen had, LukEx. 1036:132<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: bezwaard: door roes e.d., RichtLuk. 2:192134<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: bezwaard: door zorgen van het leven, JerLuk. 8:4v2134<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: bezwijken, OpbPs. 973:20v26<BR>
<i>onbekeerlijkheidhart</i>: bezwijken: van Jakob, door ongeloof, OpbGen. 1645:1126<BR>
<i>onbekendhart</i>: bergbinden deraan verheerlijkinguw hart: geboden, MarkSpr. 9:6:21<BR>
<i>onbekendhart</i>: broeders niet – latenbinnenste, RomSpr. 126:1324-25<BR>
<i>onbekendhart</i>: geworden voor de kinderenblijdschap van mijnhet moeder, PsJer. 6915:916<BR>
<i>onbekendhart</i>: grafblijdschap van Mozeshet hart, DeutPred. 345:619<BR>
<i>onbekendhart</i>: laat dit ene u niet onbekend zijnbonken, 21 PeSam. 324:86<BR>
<i>onbekendhart</i>: moedwilligboos is hun dit onbekend-, 2 PeJer. 3:517<BR>
<i>onbekendhart</i>: plaatsboos waar Jezus gekruisigd werd-, LukJer. 23339:14<BR>
<i>onbekwaamhart</i>: totboos denken-, 2 CorJer. 311:58<BR>
<i>onbekwaamhart</i>: zichboos – achten: Mozes-, ExMatth. 312:1135<BR>
<i>onbekwaamhart</i>: zichzelfboos - achten:en boos Jeremiaoog, JerDeut. 115:69<BR>
<i>onberekenbaarhart</i>: inboos zijn-: en wegenbrandende zijnlippen, JakSpr. 126:823<BR>
<i>onberekenbaarhart</i>: opboos zijn-: uw hart zij wegenniet zijnboos, JerDeut. 115:710<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: bewaardboos worden-: geest,wandelen zielnaar enhet lichaam,goeddunken 1van zijn boze -, ThessJer. 516:2312<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: bewaren:boos een gebod, 1 TimJer. 618:1412<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: doelboos –: -wandelen in de raadslagen van hun boos zijn, FilipJer. 17:1024<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: enboos heilig–: wandelen in het goeddunken van hun boos –, EfJer. 17:424<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: gedrag,boos 1en goed -, ThessMatth. 212:1034<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: gemeente:boos, opdat zijongelovig - zou zijn, EfHebr. 53:2712<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: gerechtigheidboze vanoverleggingen Sauluskomen naarvoort deuit wethart, FilipMatth. 315:619<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: God wil onsbrandend - voor zich stellen, ColLuk. 124:2232<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: mens:bron opdatvan u - bentbeweging, FilipEx. 25:2:15<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: opzienerbron moetvan - zijnzonde, 1 TimMark. 37:221<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: tegenChristus deals dagHeer vanheiligen Chistus,in Filip.je -, 1 Pe 3:1015<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: voorChristus GodJezus gesteld-, daarmee verlangen naar wordenmensen, JudFilip. 1:248<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: voorChristus Hemwonend gevondenin worden,onze 2harten door het geloof, PeEf. 3:1417<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: Zacharias endaaruit zijn vrouwde uitgangen des levens, LukSpr. 14:623<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: zijn,de 1duivel kan iem. in het hart geven iets te doen, TimJoh. 513:72<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: zijnde Geest in heiligheidonze -en gegeven, 12 ThessCor. 31:1322<BR>
<i>onberispelijkhart</i>: zijn: de 144.000HERE wendt het - des konings om iets te doen, Opb.Ezra 146:522<BR>
<i>onberouwelijkhart</i>: de genadegaven aan en de roepingweg van Israël door God zijnje -, RomJes. 1157:2917<BR>
<i>onbesmethart</i>: bewarende zin der gedachten van het hart: eeno God, bewaar dit in de zin enz. gebod, 1 TimKron. 629:1418<BR>
<i>onbesmethart</i>: Jezusdeksel van het hart: geef hun dat, HebrKlg. 73:2665<BR>
<i>onbesmethart</i>: voor Hem gevonden wordendenken, 2 PeEz. 338:1410<BR>
<i>onbesmethart</i>: zich –denken van dehet -: wereldwandelen bewarendaarnaar, JakDeut. 129:2719<BR>
<i>onbesnedenhart</i>: fig. gebruikt van vruchtbomendenkt, LevJes. 1910:237<BR>
<i>onbesnedenhart</i>: genoemdder wordenmensen: vol boosheid, EfPred. 29:113<BR>
<i>onbesnedenhart</i>: mannender zotten: roept dwaasheid uit, HandSpr. 1112:323<BR>
<i>onbesnedenhart</i>: vandes hartvolks, en van vlees,1 EzKron. 4429:718<BR>
<i>onbesnedenehart</i>: dediepe vandroefheid naturein het -, RomSpr. 214:2713<BR>
<i>onbesnedenehart</i>: diedingen dedoen rechtenin vanhet de-: wetoverspel bewaartplegen, RomMatth. 25:2628<BR>
<i>onbesnedenehart</i>: Filistijnen zijn -ndodelijk, RichtJer. 1417:39<BR>
<i>onbesnedenehart</i>: vandoen hartdoor het -: ongerechtigheid, HandJes. 732:516<BR>
<i>onbesnedenehart</i>: vandoen orensmelten, HandDeut. 71:5128<BR>
<i>onbesnedenheidhart</i>: besnijdenisdoen kanwat totin je wordenhart dooris, overtreding2 van de wet, RomSam. 27:253<BR>
<i>onbesnedenheidhart</i>: dooddoor inGod degeneigd: -Rehabeam, van2 uw vlees, ColKron. 210:1315<BR>
<i>onbesnedenheidhart</i>: doodstrafdoorwond, GenPs. 17109:1422<BR>
<i>onbesnedenheidhart</i>: vandoorzoeken denieren rechtvaardigeen totharten: besnijdenisdoor gerekendChristus, RomOpb. 2:2623<BR>
<i>onbesnedenheidhart</i>: doorzoeken van de -en: door God, ColRom. 38:1127<BR>
<i>onbestendighart</i>: droefheid, Jakblijdschap, Spr. 114:610<BR>
<i>onbetrouwbaarhart</i>: woorddwalen vanmet Faraohet -, ExHebr. 83:28,3210<BR>
<i>onbevlekthart</i>: erfenisdwalen vanmet dehet gelovige,- 1: en Gods rust niet ingaan, PeHebr. 13:410-11<BR>
<i>onbevlekthart</i>: godsdienstdwalen met het -: altijd: vertoornt God, JakHebr. 13:2710<BR>
<i>onbevoegdehart</i>: doodstrafdwalen voormet het die-: naderdeen totGods hetwegen niet heiligdomkennen, NumHebr. 3:3810<BR>
<i>onbevoegdehart</i>: doodstrafdwalen voormet het priester-: ondanks Gods werken te hebben (vreemde)gezien, NumHebr. 3:10<BR>
<i>onbevoegdehart</i>: iemanddwalende andersvan dan een priester-, ExPs. 3095:3310<BR>
<i>onbeweeglijkhart</i>: weesteen -, 1hebben om God te vrezen enz, CorDeut. 155:5829<BR>
<i>onbewoondhart</i>: landéén - om David tot koning te maken, Jer1 Kron. 212:638<BR>
<i>onbezonnenheidhart</i>: geval:één Saulsvan vervloeking, 1 SamHand. 134:2432<BR>
<i>onbijbelshart</i>: heidenseeenvoud envan eigenmachtige inzettingen-, 2 KonHand. 172:846<BR>
<i>onbillijkheidhart</i>: schijnbareen -binnenste, PredPs. 951:1112<BR>
<i>onbindbaarhart</i>: bezeteneen blijdschap, MarkPred. 52:310<BR>
<i>ondankbaarhart</i>: inen de laatste dagen zijn de mensen -denken, 21 TimKron. 328:29<BR>
<i>onderhart</i>: Israël zal alleen boven zijn en niet ondergeest, DeutEx. 2835:1321<BR>
<i>onderbewustzijnhart</i>: diepeen waterengeest, Spr. 2015:513<BR>
<i>onderbroekhart</i>: heupkleeden geest, LevJes. 657:1015<BR>
<i>onderbroekhart</i>: teren bedekking van het vlees der schaamtegeest, ExJes. 2865:4214<BR>
<i>onderdakhart</i>: geenen deksel hebbengeest, JobEz. 18:31:19<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen de overhedengeest, RomDan. 135:120<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen de overheid te zijn is nodiggeest, Rom. 132:529<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen eigengeest meester, TitPs. 251:919<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen hen die de heiligen dienengeweten, 12 Cor. 165:1612,11<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen overheden,God: niet recht voor God machtenzijnde, TitHand. 38:121<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen uwGods voorgangerswil: nuttigLaat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, HebrPs. 13119:1780<BR>
<i>onderdanighart</i>: aanen verkeerde meesters: bevolenhoogmoed, 1Ps. Pe 2131:181<BR>
<i>onderdanighart</i>: begrip:en gehoorzaamik, rekening houdend met, 1 PeSpr. 25:1312<BR>
<i>onderdanighart</i>: demonenen - aan de gezonden discipeleningewand, LukJer. 104:1719<BR>
<i>onderdanighart</i>: en gehoorzaammond, TitDeut. 330:114<BR>
<i>onderdanighart</i>: en gehoorzaamnieren, HebrJer. 1311:1720<BR>
<i>onderdanighart</i>: Gemeenteen niet-demonische aan Christushelderziendheid, Ef2 Kon. 5:2426<BR>
<i>onderdanighart</i>: inen alle ontzagogen, aan meesters, 1 PeJer. 222:1817<BR>
<i>onderdanighart</i>: Jezusen was zijn oudersogen, -oren, LukMark. 28:5118<BR>
<i>onderdanighart</i>: omen 's Heren wiloren, 1 PeTit. 2:132<BR>
<i>onderdanighart</i>: omen het gewetenschat, RomLuk. 1312:534<BR>
<i>onderdanighart</i>: teren voorkoming van strafspreken, RomSpr. 1316:523<BR>
<i>onderdanighart</i>: vrouwen zij - aan haar eigen man als aan de Heerspreken, EfLuk. 56:2245<BR>
<i>onderdanighart</i>: vrouwen zij - aan haar mantoorn, 1 PePred. 311:110<BR>
<i>onderdanighart</i>: vrouwen zij – in de gemeentelijke samenkomstverstand, 1 CorHebr. 148:3410<BR>
<i>onderdanighart</i>: vrouwen zij haar man -verstand, ColHebr. 310:1816<BR>
<i>onderdanighart</i>: vrouw:en aanverstand eigenen manziel, TitMatth. 222:537<BR>
<i>onderdanighart</i>: weesten aan elke menselijke instelling -vruchtdragen, 1 PeLuk. 28:1315<BR>
<i>onderdanighart</i>: weesten elkaar - in de vrees van Christusziel, EfDeut. 6:5:21<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: aanen overheid: grensziel, DanDeut. 611:9v18<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: bijen jongerenziel, 1Joz. Pe 522:5<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: en gehoorzaamheidziel, 1 PeSam. 32:5-635<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: en nederigheidziel, 1 PeKon. 52:54<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: en ootmoedziel, 1 PeKron. 522:519<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: vanen de vrouw: jegens haar manziel, 12 PeKron. 315:512<BR>
<i>onderdanigheidhart</i>: zijnen kinderen in - houdenziel, 1 TimSpr. 324:412<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: dooren Asa: enigen uit het volkziel, 2 KronMark. 1612:1030<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: dooren deziel rijken, Jak.1 2Pe 1:622-23<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: eenen groteziel menigteen verstand, JobMatth. 3122:3437<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: geloofen (eigen)ziel: -,met 1beiden TimGod dienen, Joz. 522:85<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: Goden iszonde: tegenafwijking -,begint 1in hart, SamDeut. 1011:1816<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: Godenerlei liet- niemandgeven: toedoor Israël te onderdrukkenGod, 12 Kron. 1630:19v12<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: Israëlenerlei - geven: door AssurGod, JesEz. 5211:519<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: Israëlenge onderdruktof doorruime naburigeplaats volkenin het hart van iemand hebben, Richt2 Cor. 106:812<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: metfig. geweldbinnenste, RichtJer. 4:314<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: metflauw geweldin mij, JobJer. 318:3418<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: onderdruktganse worden door een ziekte-, JesJoz. 3822:145<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: vreemdelingganse –: verboden-, ExJoz. 2223:2114<BR>
<i>onderdrukkenhart</i>: vreemdeling –: verbodengebroken, ExJer. 23:9<BR>
<i>onderdrukkerhart</i>: kinderen van degebroken -s zullen tot Jeruzalem komen en zich buigen, JesPs. 6051:1419<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: gewin dergebroken -en verwerpen, JesPs. 3369:1521<BR>
<i>hart</i>: gebrokene van -: verbinden, Jes. 61:1<BR>
<i>onderdrukking</i>: God doet gerechtigheid en gerichten aan allen die onderdrukt worden, Ps. 103:6<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: ingebrokenen devan - openbaart: God geneest ze, JobPs. 36147:153<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: kan een wijze dol makengedachten, PredPs. 7139:723<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: neiginggedachten totdes -: weerhouden door medelijdenen, JobJer. 3123:3420<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: onderdrukkingengedachten onderen deoverleggingen zonvan het -, PredHebr. 4:112<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: ongewenstegedachten profetie: door gevangennemingin vanhet Jeremia-, JerSpr. 3219:321<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: onzegedachten -van vergeten:het doorhart Godkennen, PsDan. 442:2530<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: opgedachten: ondeugdzame -gedachten vertrouwensmeden, JesSpr. 306:1218<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: sprekengedichtsel van -'s mensen hart: boos, JesGen. 598:1321<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: tijd:Geest woont in 20ons jaren, RichtRom. 48:327<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: vangehoorzamen demet armeje ganse -, PredDeut. 530:72<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: vertrouwtgelooft nietten op -dele, PsLuk. 628:1125<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: voorkomengeloven doormet Godhet –, PsRom. 10510:1410<BR>
<i>onderdrukkinghart</i>: geoefend in hebzucht, Ez.2 Pe 182:1814<BR>
<i>onderduikerhart</i>: Israëlgeraakt verstokendoor inGod, de holen,1 JesSam. 4212:2226<BR>
<i>ondergaanhart</i>: dreigengerichtheid: om onderbloed te vergieten, MarkJer. 422:3717<BR>
<i>onderganghart</i>: beletgerichtheid: doorop Godschat, EzraLuk. 912:1334<BR>
<i>onderganghart</i>: degesteldheid en komt omzondigen, Ez1 Kon. 715:253<BR>
<i>onderganghart</i>: doorgeven woordenstrijd,aan 2God, TimSpr. 223:1426<BR>
<i>onderganghart</i>: van Babelgeven: door God: om Hem te bewerktkennen, Jer. 5124:537<BR>
<i>onderganghart</i>: vangeven: detot goddelozewoorden mensen,die 2men Pespreekt, Pred. 3:7:21<BR>
<i>onderganghart</i>: verzamelengezicht van dehet -, JesJer. 4323:516<BR>
<i>onderganghart</i>: wegzinkengezindheid indes -: dooro begeerte naarGod, rijkdombewaar, 1 TimKron. 629:918<BR>
<i>onderhorighart</i>: onderhorigegezond plaatsen-: is het levens des vleses, JozSpr. 1514:4530<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: alGij watproeft Ikhet haar-: gebodenDavid hebweet dat, Richt1 Kron. 1329:1417<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: ChristusGod enbewerkt zijnhet volkhart: -,van 2de ongelovigen, SamJer. 1942:3212<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: dingenGod doorzoekt alle -en, 1 TimKron. 528:219<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: door God geeft een volkomen hart, om te doen, 1 KonKron. 1729:419<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: door God geeft een wijs en verstandig -, Ps1 Kon. 553:2312<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: door God: volkgeeft Israël:iets 40in jaarhet inhart: dewijsheid, woestijn,1 NehKon. 910:2124<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: doorGod Jozef: zijngeve broersu ennaar hunuw kinderen-, GenPs. 5020:215<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: doorGod Jozef:heeft zijngeschenen familiein onze harten, Gen2 Cor. 474:126<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: gebodenGod kan - omwenden, Mark1 Kon. 1017:2037<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: gebodenGod -kan wekigheid in het hart laten komen, LukLev. 182126:36<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: gebodenGod -: alkent watde Mozesharten gebodender heeftmensen, JozHand. 2215:28<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: gebodenGod kent onze -en, MatthLuk. 1916:2015<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: GodsGod gebodenneigt ons - tot Zich, Ex1 Kon. 348:1158<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: JozefGod zouricht zijnhet familie- tot Zichzelf, Gen1 Kron. 4529:1118<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: onderhoudtGod Godsroert rechtenhet hart om iets te doen, Ez1 Sam. 2010:1926<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: vrouw:God doorveranderde Godhet - van Nebukadnezar, OpbDan. 125:621<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: wetGod vanverandert Mozeshet hart, Hand1 Sam. 2110:249<BR>
<i>onderhoudenhart</i>: zichGod metverzoekt heniem. om uitte deweten Schriftenal wat in zijn hart was, Hand2 Kron. 1732:231<BR>
<i>onderhoudinghart</i>: vanGod weegt de geboden-en van Godde mensen, JozSpr. 2221:32<BR>
<i>onderkennenhart</i>: aanGod iets – dat wijwerkt in Hemons zijn-, 1Jo2 2Cor. 8:516<BR>
<i>onderkennenhart</i>: aanGod ietswerkt datin wijonze -en om iets Hemte kennendoen, 1JoOpb. 217:317<BR>
<i>onderkennenhart</i>: deGod liefdeziet vanhet God- aan, 1Jo1 Sam. 4:16:7<BR>
<i>onderkennenhart</i>: doorGod Jezus:ziet dehet overlegging van hun hart, LukJer. 920:4712<BR>
<i>onderkennenhart</i>: door JezusGod: overleggingen- verre van beschuldigersGod zijnde, LukMark. 57:226<BR>
<i>onderkennenhart</i>: opdatGod: zijje -,hart 2ver bij God vandaan zijnde, KronMatth. 1215:8<BR>
<i>onderkennenhart</i>: tijdGods -, LukGen. 126:566<BR>
<i>onderkennenhart</i>: Gods -, 1JoGen. 38:1021<BR>
<i>onderkledinghart</i>: geenGods twee onderklederen meenemen-, MatthJes. 1063:104<BR>
<i>onderkledinghart</i>: Gods -, JesJer. 332:2341<BR>
<i>onderkleedhart</i>: geenGods twee-: onderklederendaarin aandoenkan een wraakplan zijn, Mark2 Kon. 610:930<BR>
<i>onderkleedhart</i>: geenGods twee-: geweldig is Hij in kracht onderklederendes meenemenharten, Luk.Job 936:35<BR>
<i>onderkleedhart</i>: iemandGods neemt-: jouwis in Gods huis te Jeruzalem, Matth1 Kon. 59:403<BR>
<i>onderpandhart</i>: afgestaanGods -: teruggevente allen dage in het offerhuis, Ez2 Kron. 186:716<BR>
<i>onderpandhart</i>: deGods Geestwoord alsbehouden -in gegeven,het 2midden van je hart, CorSpr. 14:2221<BR>
<i>onderpandhart</i>: teruggeven:Gods woord in het verzuimen-, EzMark. 184:1219<BR>
<i>onderpandhart</i>: goeddunken van de Geest-, 2 CorJer. 53:617<BR>
<i>onderrichthart</i>: doorgoeddunken eenvan hoerhet -: daarin wandelen, SprJer. 79:2114<BR>
<i>onderrichthart</i>: verleidendgoeddunken envan misleidendhet -: daarin wandelen, SprJer. 713:2110<BR>
<i>onderrichtenhart</i>: doorgoeddunken Gabriëlvan het –: Daniëlhiernaar wandelen, DanJer. 923:2217<BR>
<i>onderrichtenhart</i>: doorgoeddunken Godvan het boos -: aandat onsdoen, JesJer. 2818:2612<BR>
<i>onderrichtenhart</i>: doorgoede Jezusschat van zijn –, Matth. 1112:135<BR>
<i>onderscheidhart</i>: -engoedheid diedes wegvallen-en, GalDeut. 3:28:47<BR>
<i>onderscheidhart</i>: algrijpen watin mannelijkhet ishart tevan dodenhet huis Israëls, door God, DeutEz. 2014:13v5<BR>
<i>onderscheidhart</i>: geengrootsheid des - in behouden worden tussen jood en heiden, HandJes. 1510:1112<BR>
<i>onderscheidhart</i>: geenhaast zich tusseneen Joodwoord envoort Griekte brengen, RomPred. 105:121<BR>
<i>onderscheidhart</i>: geslachtelijkhard -: stenen hart, NumEz. 1811:1019<BR>
<i>onderscheidhart</i>: inhard het-: Koninkrijkveranderen: derdoor hemelenGod, MatthEz. 511:19<BR>
<i>onderscheidhart</i>: makenhard doorvan Godhart, DeutEz. 233:1v7<BR>
<i>onderscheidhart</i>: makenharde naargrond geslachtbij sommigen, ExMark. 214:74<BR>
<i>onderscheidhart</i>: makenhardheid tussenvan het heilige- en het onheiligeongeloof, LevMark. 1016:1014<BR>
<i>onderscheidhart</i>: makenhardheid tussen het onreinevan -en het reine, LevMatth. 1019:108<BR>
<i>onderscheidhart</i>: makenharten tussenvertroosten, volksgenoten en vrreemden,2 DeutThess. 232:1917<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken: door God:hartheid Israëldes beschermd-, ExMark. 910:45<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken:het door- Jezus:begeven doelgroepenom God te zoeken, Matth2 Kron. 1011:516<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken:het geen- enkelder -goddelozen: weinig makenwaard, HandSpr. 1510:920<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken:het geval:was in iemands alleen- deom manneniets te dodendoen, 12 SamKron. 2524:224<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken: onterechthoerachtig - maken: God doet dit niet, JobEz. 346:199<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken: tussenhoog Israëlietenvan en- Egptenarenzijn, ExSpr. 1116:75<BR>
<i>onderscheidhart</i>: makeniem. in het - grijpen: verkeerddoor gevalGod, JakEz. 214:1v4<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken:iemand in het - geven om iets verkeerdte hierdoen, JakEx. 235:434<BR>
<i>onderscheidhart</i>: maken:iemands vrouwen- enneigen: kinderendoor blijvenDavid: achterbij Juda, Joz2 Sam. 119:14<BR>
<i>onderscheidhart</i>: man/vrouw,iets ctr.in zijn Vershart 16brengen, DeutJes. 2044:1319<BR>
<i>onderscheidhart</i>: naariets geslachtin zijn hart hebben om te doen, Num1 Kron. 128:2<BR>
<i>onderscheidhart</i>: normatiefiets in zijn hart leggen, LevPred. 219:111<BR>
<i>onderscheidhart</i>: tusseniets reinweer enin onreinhet niethart te kennen gevenbrengen, EzJes. 2246:268<BR>
<i>onderscheidhart</i>: tusseniin: wijsheid reinin enuw onreinhart verwaarloosdgekomen, EzSpr. 222:2610<BR>
<i>hart</i>: in binnenste, 1 Sam. 25:38<BR>
<i>onderscheid </i>: geen – als het gaat om het ontvangen van Gods gerechtigheid, Rom. 3:22<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: aanzienin van de hemel –binnenste, MatthJes. 1619:31<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: deurwachterin waakteenvoud van - gehoorzaam zijn, MarkCol. 133:3422<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: doorin Godeenvoud van uw -, GenEf. 76:25<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: geestelijkein uiting,het 1- : verkeerdheden, CorSpr. 126:314<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: goedein en kwadehet - bewaren het woord van God, HebrLuk. 58:1415<BR>
<i>hart</i>: in het - binnnen komen door dingen die het Woord verstikken, Mark. 4:19<BR>
<i>onderscheiden</i>: heilige en onheilige, Ez. 44:23<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: kindin vanhet God- engeven: kinddoor vanGod: de duivelwijsheid, 1Jo2 Kron. 39:1023<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: nietin het - hebben: hetiemand, hier goedePaulus, JerFilip. 171:67<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: reinein enhet onreine- hervatten, EzDeut. 444:2339<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: tussenin goedhet en- kwaad,iets 1bekennen, KonDeut. 38:95<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: tussenin reinhet en- onreinleggen: gebodenwoorden, Lev1 Sam. 2021:2512<BR>
<i>onderscheidenhart</i>: waarheidin het - opkomen: lettengedachte opaan iemandsde gangark, SprJer. 143:1516<BR>
<i>onderscheidinghart</i>: -svermogen:in niethet bij kwade- liedenoverleggen, SprLuk. 283:515<BR>
<i>onderscheidinghart</i>: vermogenin tothet - ontwikkelen: door bezig te zijn in de Schriftoverwegen, HebrLuk. 52:1419<BR>
<i>onderschikkenhart</i>: zichin het - schrijven: Davids zonen: onder de koning Salomowetten, 1 KronHebr. 298:2410<BR>
<i>onderstellinghart</i>: doorin vragenstellers, dathet opgestanen- zullenwoorden huwenleggen, MatthDeut. 2211:2818<BR>
<i>onderstellinghart</i>: valsein het - zaaien: woord Gods, RichtMatth. 17:13:19<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: dein HEREhet ondersteunde- mijzeggen, zodat ik kon slapen, PsPred. 32:61<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: dein vrijmoedigehet geest- ondersteune mijzeggen, PsPred. 513:1416,18<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin Godhet - zeggen, PsMatth. 5424:648<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin Godhet - zeggen: De HERE doet geen goed noch kwaad, JesZef. 411:103<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin God:het allen- diezijn vallenom iets te doen, Ps2 Kron. 14529:1410<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin God:het - dezingend gevallenen rechtvaardigejubelend, PsEf. 375:2419<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin God:het en-: behouden7 wordengruwelen, PsSpr. 11926:11725<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin Godhet -: naarbedrog: bij wie Zijnkwaad toezeggingsmeden, PsSpr. 11912:11620<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin Godhet -: opdat ik leveonzinnigheden, PsPred. 1199:1163<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin Godhet -: opdat ik niettwistzucht, wankelejaloersheid, PsJak. 943:1814<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin God:het – vangetroffen Christusworden, JesHand. 422:137<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: doorin Jhwh:het – deverblijd rechtvaardigenzijn, PsEx. 374:1614<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: Godin ondersteunehet u uit Sionzeggen, PsOpb. 2018:37<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: niemandin diehet ondersteundebinnenste, JesPs. 63109:522<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: Uwin rechterhandhet ondersteunt mijbinnenste, PsJer. 6323:9<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: verzuimenin misdeeldenhet enhart behoeftigengeschreven: het werk van tede wet, EzRom. 162:4915<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: zichzelfin het doorhart grimmigheidzeggen (overleggen), Jes1 Kon. 6312:526<BR>
<i>ondersteunenhart</i>: zwakkenin het hart zijn om iets te -doen, 1 ThessKon. 58:1418<BR>
<i>ondersteuninghart</i>: materiele,in 1het midden van mij, TimPs. 5143:184<BR>
<i>ondersteuninghart</i>: verboden:in toviem. gedrukte- moordenaarzijn om iets te doen, Spr2 Kron. 286:177-8<BR>
<i>hart</i>: in iem. hart zijn om iets te doen: "gij hebt welgedaan dat het in uw hart geweest is, 2 Kron. 6:8<BR>
<i>ondersteuning</i>: , Ex. 17:12<BR>
<i>ondertrouwhart</i>: Godsin je - metis Israëliets, Hos1 Sam. 2:1835<BR>
<i>ondertrouwhart</i>: overspelin bijmijn - woont de Geest, DeutGal. 224:236<BR>
<i>ondertrouwhart</i>: in mijn binnenste, DeutKlg. 201:721<BR>
<i>ondertrouwenhart</i>: eenin dochter – aan een manons, ExLuk. 2124:932<BR>
<i>ondertrouwenhart</i>: seksin onze harten: geende sliefde inGods: uitgestort door de ondertrouwdehet staatGeest, DeutRom. 285:305<BR>
<i>ondertrouwenhart</i>: in uw - een broeder haten, ExLev. 2219:1617<BR>
<i>hart</i>: in zijn - hebben volken te verdelgen en uit te roeien, Jes. 10:7<BR>
<i>ondertrouwen</i>: , 2 Sam. 3:14<BR>
<i>ondertrouwenhart</i>: in zijn ganse - weten, LukJoz. 123:2614<BR>
<i>ondervindenhart</i>: watin Godzijn ondervondenhart heeft,leggen: kunnengaan ook wij -beseffen, 1 SamPred. 87:82<BR>
<i>ondervragenhart</i>: Jezusinbeeldingen –:des door Herodes-, LukPs. 23973:7<BR>
<i>ondervraginghart</i>: vaninfarct Jezus:of dooriets Herodesdergelijks, Luk1 Sam. 23925:38<BR>
<i>ondervraginghart</i>: innerlijk, Joh2 Cor. 185:1912<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: aanis Jezusin onderworpen: engeleniemand, machten en krachten, 1 PeHebr. 3:2212<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: allesis onderworpenin aan de voeten van de mensons, HebrPred. 28:811<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: Christuskan vermagergens allesanders aan Zich te -zijn, FilipLuk. 312:2134<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: doorkan Jhwh: de volken: onder Israëlsogen gezagnavolgen, Ps.Job 4731:47<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: geveinsdelijkkan zichons -bedriegen, 2bijv. door droom, SamJer. 2223:4526<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: koninkrijkenkan -vertrouwen doorop middel van het geloofiem., HebrSpr. 31:11:33<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: landkan onderworpenwoorden vasthouden, JozSpr. 184:14<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: onderworpenkan zijnzich aan de Vader van de geestenverheffen, HebrDeut. 1217:920<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: scheppingkenbaar isvoor aanGod de vruchteloosheid onderworpen door Godalleen, RomSpr. 815:2011<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: toekomstige aardrijk – aan mensenkennen, HebrSpr. 214:533<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: volkenkennen door het -,: 2zijn eigen bittere droefheid, SamSpr. 2214:4810<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zichkennen -met aanhet inzettingen-, ColHebr. 23:2010-11<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zich -kennen: aandoor God, Jak1 Sam. 416:7<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zich -kennen: door heidenen: aan DavidGod, 2 SamPs. 8139:1123<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zichkennen: – aan de wet vandoor God: het vlees kan dit niet, RomJer. 817:710<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zichkennen: aan de gerechtigheid vandoor God niet –, RomHand. 101:324<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zichkennen: geveinsdelijkdoor onderwerpenGod, DeutHebr. 333:2910<BR>
<i>onderwerpenhart</i>: zich niet -kennen: goeddoor gevalGod alleen, Gal1 Kon. 28:539<BR>
<i>onderwerpinghart</i>: gedwongenkennen: -door aanGod: Babelde verborgenheden van het -, JerPs. 2744:822<BR>
<i>onderwijshart</i>: aan bekeerlingenkennen: inhouddoor Jezus, 1 ThessMark. 42:18<BR>
<i>onderwijshart</i>: aan bekeerlingenkennen: inhoud,wie 1zal het kennen?, ThessJer. 417:69<BR>
<i>onderwijshart</i>: aankrenking van het volk-: bevolen door Josafat,uitgestelde 2hoop, KronSpr. 1713:7v12<BR>
<i>onderwijshart</i>: aankwaad kinderendenken in het -, DeutMatth. 69:204<BR>
<i>onderwijshart</i>: aangaandekwaad Godin het - denken, JesPs. 38140:193<BR>
<i>onderwijshart</i>: begeren:kwellingen vandes God-en, JesPred. 2:322<BR>
<i>onderwijshart</i>: bijbelslaat -:ons onze harten volledigopheffen, JozKlg. 83:3541<BR>
<i>onderwijshart</i>: Christuslaat uw -: hoezich vermaken in ..., LukPred. 711:429<BR>
<i>onderwijshart</i>: doorlaat beideuw oudershart niet haar wegen niet wijken, Spr. 17:825<BR>
<i>onderwijshart</i>: doorleren God,met 2het Kron-, Pred. 67:272<BR>
<i>onderwijshart</i>: eerstelevend -maken: ookdoor over verdrukkingGod, 1 ThessJes. 357:315<BR>
<i>onderwijshart</i>: godsdienst-:liefde ookuit wijzeneen oprein Gods heiligheid en tucht-, 1 ThessTim. 41:65<BR>
<i>onderwijshart</i>: houdingliefhebben tegenovermet ganse -, SprDeut. 913:93<BR>
<i>onderwijshart</i>: in de school van Tyrannuslocatie, HandEx. 1928:929<BR>
<i>onderwijshart</i>: inhoudmat, TitKlg. 21:1522<BR>
<i>onderwijshart</i>: inhoud: toekomstmat, 2 ThessKlg. 25:517<BR>
<i>onderwijshart</i>: langdurigemat dagelijks – door Paulus te Efeze-, HandJes. 191:105<BR>
<i>onderwijshart</i>: negatiefmensen-: (doe niet) enboos: positiefvan (doejeugd wel)aan, TitGen. 28:1221<BR>
<i>onderwijshart</i>: nodig,met 2- zien naar ongerechtigheid, KonPs. 1266:218<BR>
<i>onderwijshart</i>: noodzaakmet vanganse -, 1en ziel: begrip, CorDeut. 154:3429<BR>
<i>onderwijshart</i>: onderwerp:met ganse - God broederliefdezoeken, 12 ThessKron. 415:912<BR>
<i>onderwijshart</i>: onderwerpen:met watganse nodig- is,vertrouwen 1io God, ThessSpr. 43:95<BR>
<i>onderwijshart</i>: ontvangen:met doorganse bekeerlingen- wandelen in de wet van God, Rom2 Kon. 610:1731<BR>
<i>onderwijshart</i>: overbodigmet ganse - zweren, 12 ThessKron. 515:115<BR>
<i>onderwijshart</i>: praktischmet -:ganser inharte deGods weggeboden vanhouden, de Heer onderwijzen,2 HandKon. 1823:253<BR>
<i>onderwijshart</i>: praktischmet –,gehele 1-: God zoeken, CorPs. 4119:1710<BR>
<i>onderwijshart</i>: psalmzing met eenGod onderwijzingzijnde, PsJer. 4712:83<BR>
<i>onderwijshart</i>: sommigemet onderwerpenheel overbodig,uw 2- God liefhebben, CorLuk. 910:127<BR>
<i>onderwijshart</i>: theoretischmet enhet praktisch– drekgoden nawandelen, ExEz. 18:20:16<BR>
<i>onderwijshart</i>: totmet rechtehet wandel: Jojada aan Joasverstaan, 2 KonMatth. 1213:215<BR>
<i>onderwijshart</i>: uitmet het Woordgehele - : loven van God, NehPs. 8138:81<BR>
<i>onderwijshart</i>: vanmet goedje verstandganse - iets doen, SprDeut. 126:316<BR>
<i>onderwijshart</i>: vanuitmet dezijn Bijbelganse - Gods geboden onderhouden, 2 Kron. 1734:931<BR>
<i>onderwijshart</i>: waarovermet zijn ganse - wandelen voor God aangezicht, Spr2 Kron. 16:314<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doel:met nieuwezijn gewoontenganse hart doen, Deut2 Kron. 631:121<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doormet afschrikwekkendzijn voorbeeldhele hart zich tot God bekeren, EzJer. 2324:487<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doormidden devan genade vanhet God-, TitSpr. 24:1221<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doormidden: bewaarplaats van eenGods vrouwwoord, Spr. 314:121<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doormijns eenharten vrouw, met haar manvrolijkheid: aanGods Apollosgetuigenissen, HandPs. 18119:26111<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doormorgenster Godopgaat in uw -en, Ex.2 Pe 241:1219<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doornaar Godhet hart van een meisje spreken, DeutGen. 434:363<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doornaar God,iemands 1- spreken, Thess.Ruth 42:913<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doornaar God:iemands in- despreken, weg die de vrome zal hebben te verkiezen,2 PsKron. 2532:126<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: doornawandelen Job:van velendrekgoden, JobEz. 420:415<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: door mijn nierenneerbuigen: door Godbekommernis, PsSpr. 1612:725<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: neigen door God onderwees: tot Uw Israëlgetuigenissen, DeutPs. 32119:1036<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: Godsneigen volktot - : taak van Mozesverstandigheid, DeutTit. 62:12<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: hijneigen, onderweeszijn hen in ...-, wanttot hij was verstandigGod, 1 KronJoz. 1524:2223<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: iem in het hart geven omneigen: tedoor -God, ExPs. 35141:344<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: inneigen: Christusdoor onderwezenvrouwen, Ef1 Kon. 411:214<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: inneigen: deGod boekenneigt enhet spraak- der Chaldeeënkoningen, Dan2 Kron. 110:415<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: inneiging detot gerechtigheid:een metkwade de bijbelzaak, 2 TimPs. 3141:164<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: inniemand deheeft wegzuiver der wijsheid-, Spr. 420:119<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: inniet devolkomen wegmet vanGod de Heerzijn, Hand1 Kon. 1815:253<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: innieuw de-: maakt u er weteen!, NehEz. 818:831<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: innijd: uw hart hetzij woordniet (vannijdig God)over wordende onderwezenzondaars, GalSpr. 623:617<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: Jezusogen was,van volgenshet de Joden, niet onderwezen, maarhart: welverlichte geleerdogen, JohEf. 71:1518<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: Jozesom onderweesnaar dehaart oudsten vante Egyptespreken, PsRicht. 10519:213<BR>
<i>hart</i>: omgekeerd heeft zich mijn hart, Klg. 1:20<BR>
<i>onderwijzen</i>: Paulus was onderwezen naar de gestrengheid van de voorvaderlijke wet, Hand. 22:3<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: roepingomkeren: totdoor -God, ExPs. 35105:3425<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: uitomslaand dena wetzonde, onderwezen2 zijn, RomSam. 224:1810<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: watonbekeerlijk nodig is-, HebrRom. 2:5:12<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: wijsheidonbesneden onderwijzen-, JobJer. 336:3310<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: onbesneden -, EzraJer. 79:2526<BR>
<i>onderwijzenhart</i>: onbesneden - buigen, LukLev. 126:441<BR>
<i>onderwijzerhart</i>: niet horen naar de stemonbesnedene van mijn -s, SprHand. 57:1351<BR>
<i>onderwijzinghart</i>: van Davidondersteunen, Ps. 32112:18<BR>
<i>onderworpenhart</i>: aan Jezus' voeten heeft God alles onderworpenondoorgrondelijk, EfSpr. 125:223<BR>
<i>onderzoekhart</i>: doel:Onesimus was Paulus' voorbeeldhart, PredFlm. 2:312<BR>
<i>onderzoekhart</i>: doel:ongerechtigheid in waarheidhet vaststellen-, DeutPs. 1758:43<BR>
<i>onderzoekhart</i>: doel:ongevoelig wijsheid, PredEz. 811:1619<BR>
<i>onderzoekhart</i>: doenons - is niet achterwaarts gekeerd, EzraPs. 744:1419<BR>
<i>hart</i>: ons hart zij met de Jahweh, onze God, om te wandelen in Zijn inzettingen, 1 Kon. 8:61<BR>
<i>onderzoek</i>: eerbaar, Spr. 25:26<BR>
<i>onderzoekhart</i>: inontgaan: bij de broers van tuchtzaakJozef, DeutGen. 1342:1428<BR>
<i>onderzoekhart</i>: naar cultuur en natuur: moeilijkeontroerd, bezigheidbang, PredJoh. 114:1327<BR>
<i>onderzoekhart</i>: nalaten,ontrouw 1–, KonEz. 720:4716<BR>
<i>onderzoekhart</i>: omonverstandig reden van tegenstrijdige waarnemingen-, GenRom. 271:21<BR>
<i>onderzoekhart</i>: opdracht totonwankelbaar -, Ezra1 Kron. 712:1333<BR>
<i>onderzoekhart</i>: resultatenoorsprong van verontreiniging, LukMark. 17:319<BR>
<i>onderzoekhart</i>: scheppingop onderzoekenhet - dragen, vs 30, PsEx. 11128:229<BR>
<i>onderzoekhart</i>: selectiefop zijn - vertrouwen: verkeerd gevalzotheid, 1 KonSpr. 2228:826<BR>
<i>onderzoekhart</i>: uitopenbaar verwonderingdoor wandel, ExDeut. 38:2v2<BR>
<i>onderzoekhart</i>: openen door God, EzHand. 3916:14<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: bevel door Jezus: –opkomen in eenhet stad of-: dorpgedenken, MatthJes. 1065:1117<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: bijopspringen aanklachtvan vreugde, Deut1 Sam. 192:181<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: Bijbel: deoverdenken Schriftendoor dagelijkshet -, HandSpr. 1716:119<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: deoverdenken Schriftendoor het -, JohJes. 533:3918<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: dooroverleggen dein mannenhet van de stad-, RichtMark. 2:6:29<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: dooroverleggen dein Predikerhet -, PredMark. 122:98<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: dooroverleggen Faraoin uw harten, ExLuk. 95:722<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: dooroverlegging Herodesvan het -, MatthLuk. 21:751<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: dooroverlegging Petrus:van naarhun aanleidinghart: vandoor Jezus getuigenissenonderkend, Luk. 249:1247<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: dooroverleggingen profeten,uit 1vele -en, PeLuk. 12:1035<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: eenoverspel mensplegen -:in motief,het gezindheid-, 1 SamMatth. 205:1228<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: enovertuigen doorzoekendoor onszelf, Klg.1Jo 3:4019<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: enovertuigen Godtegenover niet zienHem, Joh.1Jo 53:3919<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: geschilovervloed van het -, JobLuk. 296:1645<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: gevalovervloed van het -: kwaadhieruit spreekt de geruchtmond, EsthMatth. 212:2334<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: inoverwegingen Godsin tempel-, PsLuk. 2724:438<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: laatPaulus’ ons onze wegenhart: Onésimus, KlgFlm. 3:4012<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: metplaag wijsheidvan -zijn hart erkennen, Pred1 Kon. 18:1338<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: naarplaats ongerechtigheidvan het – (gerichtheid), JobMatth. 10:6:19<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: nauwkeurig prive-terrein, LukSpr. 114:310<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: nauwkeurig –:proeven door HerodesGod, MatthJer. 211:1620<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: nodig,proeven bijdoor openbaringGod, 1 PeJer. 112:103<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: tussenproeven: goedeGod enproeft het kwade:hart, van tienden: verboden,1 LevKron. 2729:3317<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: vanraad nieuwelingenin het -, GalSpr. 220:95<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: zichzelfraadslagen - of menopkomend in het geloof is-, 2 CorEz. 1338:510<BR>
<i>onderzoekenhart</i>: zierechter ookvan Doorzoeken- om iets te doen, 2 Kron. 29:34<BR>
<i>onderzoekinghart</i>: rechter van het- hartzijn, Richt2 Kron. 528:1634<BR>
<i>ondeugdhart</i>: Godrein, ziet de -,2 JobTim. 112:1122<BR>
<i>ondeugdzaamhart</i>: rein -, Spr.1 Pe 61:1223<BR>
<i>ondoorgrondelijkhart</i>: Godsrein kennis-: vanliefde mijuit een rein -, Ps1 Tim. 1391:65<BR>
<i>ondoorgrondelijkhart</i>: Godsrein oordelenvan -, RomPs. 1173:331<BR>
<i>oneerhart</i>: aandoenrein van -: God zien, LukMatth. 20115:8<BR>
<i>oneerhart</i>: aandoenreinheid van het -: gevalliefhebben, JakSpr. 222:611<BR>
<i>oneerhart</i>: bewijzenreinigen aanvan een-en: door het geloof: door armeGod, JakHand. 215:39<BR>
<i>oneerhart</i>: doorricht -hun (= van het volk) hart tot U, 21 CorKron. 629:818<BR>
<i>oneerhart</i>: gezaaidricht inuw -,hart 1op de weg, CorSpr. 1523:4319<BR>
<i>oneerhart</i>: hoofdrichten vanom JohannesGod opte een schotelzoeken, Matth2 Kron. 1412:1114<BR>
<i>oneerhart</i>: vatrichten totom God te zoeken, Rom2 Kron. 919:213<BR>
<i>oneerhart</i>: vatrichten: zijnde totHeer moge uw -en richten tot deugden, 2 TimThess. 23:205<BR>
<i>oneerhart</i>: versusroemen heerlijkheidin het -, 12 Cor. 155:4312<BR>
<i>oneerhart</i>: versusrotssteen heerlijkheid,des 2-: God, CorPs. 673:826<BR>
<i>oneerhart</i>: zierusten: ook Verachtelijkniet, JesPred. 232:923<BR>
<i>oneerbaarheidhart</i>: tegenschat van het –, EfMatth. 512:435<BR>
<i>oneerlijkheidhart</i>: inschat handelvan zijn -: gruwelgoede of boze schat: voordaaruit Godvruchtdragen, SprLuk. 206:1045<BR>
<i>oneerlijkheidhart</i>: inscheurt matenuw en gewichten: verbodenhart, Deut.Joel 252:13v13<BR>
<i>onenigheidhart</i>: doorschikkingen Godvan verwekthet tot bestraffing-, ZachSpr. 816:101<BR>
<i>onenigheidhart</i>: onderlingeschreeuwend -over bij de Joden, door predikingellende van Paulusanderen, HandJes. 2815:255<BR>
<i>onenigheidhart</i>: tussenschreeuwend Paulustot en BarnabasGod, HandKlg. 152:3718<BR>
<i>onervarenhart</i>: in het woord van de gerechtigheidsmart, HebrPs. 55:5:13<BR>
<i>Onesiforushart</i>: ,smart 2in Timhet -, Rom. 49:192<BR>
<i>Onesíforushart</i>: ,smart 2van het -: doet de geest verslagen zijn, TimSpr. 115:1613<BR>
<i>Onesimushart</i>: smelten doen: door verslag, ColJoz. 414:98<BR>
<i>Onesimushart</i>: spreek niet in uw hart zeggende ..., FlmDeut. 9:104<BR>
<i>onevenwichtigheidhart</i>: spreekt in ulieder hart op uw leger, MatthPs. 234:245<BR>
<i>ongastvrijhart</i>: Gibeaspreken al wat in je hart is, Richt2 Kron. 199:151<BR>
<i>ongeborenehart</i>: beterspreken danin dehet levenden op aarde en de overledenen-, Pred. 42:315<BR>
<i>ongeborenehart</i>: emotie:spreken vreugdein je -, Luk1 Sam. 1:4313<BR>
<i>ongeborenehart</i>: geslachtspreken tevorenin bekendzijn -, RichtGen. 1324:545<BR>
<i>ongeborenehart</i>: gezegendspreken wasmet dehet ongeboren Jezus-, LukPred. 1:4216<BR>
<i>ongeborenehart</i>: kindspreken genoemd,naar 2hun hart: Jozef bij zijn broers, KonGen. 1950:321<BR>
<i>ongeborenehart</i>: moordstel uw hart op zwangeremijn vrouwenwetenschap, 2 KonSpr. 822:1217<BR>
<i>ongeborenehart</i>: reageertstelen opvan gebeurtenisiem., buiten2 de schoot, LukSam. 115:41,446<BR>
<i>ongedesemdhart</i>: brodensterken: brood sterkt het hart, ExPs. 23104:15<BR>
<i>ongediertehart</i>: luizensterken: door genade, PsHebr. 10513:319<BR>
<i>ongediertehart</i>: plaagsterken: met vanletterlijk brood, ExRicht. 819:21v5<BR>
<i>ongeestelijkhart</i>: ongeestelijkesterken: sterk toch uw hart (met -voedsel), JakRicht. 319:158<BR>
<i>ongegrondhart</i>: roemsterken: mochtsterkt -uw blijken-en, 2 CorJak. 95:38<BR>
<i>ongehoordhart</i>: Godstijf doetvan -e dingen voortkomenhart, JesEz. 482:84<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: aanstijven devan ouders, RomJes. 146:3012<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: aanstort deuw waarheid- uit voor Zijn aangezicht, RomPs. 262:89<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: aantafel devan Zoonhet zijn-: gevolg:geboden levenhierop niette zienschrijven, onder Gods toorn blijven, JohSpr. 7:3:36<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: aantafel Godvan enhet zondigen-: schrijven op, JerSpr. 3:253<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: aantafel van het hemelse gezichthart: nietzonde – geweest:erin Paulusgegrift, HandJer. 2617:191<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: aan het woordteder van God-, 12 PeKron. 313:17<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: ter -e nemen: door ongeloofniemand, HebrJes. 357:18-191<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: Israëlter isharte eennemen, – volk,2 RomSam. 1019:2119<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: jegenster Godsharte stemnemen: ellende, JerJes. 342:1325<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: kenmerktoeleg van deuw oude menshart, TitHand. 38:322<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: kind,toesluiten Deutvoor iem., 1Jo 213:1817<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: ongelovig,tot 1aan het - raken, PeJer. 24:818v<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: zijntragen van hart in het geloven, TitLuk. 124:1625<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: zijn: en zichtreurig verharden-, HandSpr. 1925:920<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: u volk in welke hart Mijn wet is, JerJes. 4451:237<BR>
<i>ongehoorzaamhart</i>: ,uit 1- zijn uitgangen des levens: voorbeeld, PePs. 355:2016<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuit deeigen profetenhart: verzinsel, inbeelding, zelfbenoemde rol, DanNum. 916:628<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuit dehet woorden-: vanvalse de profeetwoorden Jeremiadichten, JerJes. 1859:1813<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuit Godhet – (valselijk) profeteren, JerEz. 1113:817<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuit Godhet – vals profeteren, JerEz. 42:13:2<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuit Godszich woordin gedrag, SprPs. 2814:91<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aan Jeremiauitgang: voorzegdoutput, JerMatth. 715:2718<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuitnemend Jezus: geval:en genezengoed melaatse-, MarkLuk. 18:4515<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuitstorten Nebukadnezar: straf:voor verbrandingJezus, DanMark. 35:1133<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: aanuw voorgangers: niet- nuttigleven, HebrPs. 1369:1733<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: Adamsuw - worde niet ontroerd, RomJoh. 514:191<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: alsuw gevolgbent vanin valseonze gedachten-en, Jer2 Cor. 437:43<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: alsuw oordeelhart Godsheeft u verheven, 1om Sam.te roemen, 2: Kron. 25:19<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: beledenuw hart zal zich verblijden, DanJoh. 916:1021<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: burgerlijkevan -e geven, Esth2 Cor. 39:87<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: burgerlijkevan -e vergeven, JerMatth. 3418:1135<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: burgerlijkevan -de mens: gevaldaarin is de eeuw gelegd, HebrPred. 113:2311<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: burgerlijkevan de mens: gevalGod alleen kent het hart van de mensen, Ex2 Kron. 16:1730<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: doorvan een broeder die zondigtbeest, MatthDan. 184:1516<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gebodenvan ineen dit gevalvolk, DeutMatth. 13:314<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gerechtvaardigdevast -: aanbetrouwende op de koningHEERE, 1 SamPs. 22112:177<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevalverachten in het -, 1 SamKron. 2815:1829<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevalverachten in je hart, Matth2 Sam. 96:30-3116<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: geval,veranderen 2: Nebukadnezar, ThessDan. 34:616<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevalveranderen: iets overlaten van het mannabesnijden, ExJer. 164:204<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevalveranderen: Israëldoor slootGod, verbond2 met inwoners Kanaän, RichtKron. 230:29<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevalveranderen: Israël trekt land binnenmethode, NumSpr. 146:4421<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: geval: manna gaan verzamelen opverandert detegen zevendehet dagvolk, Ex. 1614:275<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: geval: Saul en het volkverbaasd, 1 SamPs. 15143:94<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevolg:verblijden, ellendezich, PsJoh. 10716:10v22<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: gevolgverblijden: vergaandoor een goed woord, JobSpr. 36:12:25<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: Israëlsverblijden: door het licht der ogen, RichtSpr. 215:2030<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: Israëlsverborgen mens van het -, Jer.1 Pe 73:134<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: Israëlsverbrijzeld van zijn: nog niet, EzJer. 2044:1310<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: jegens Christus verderven: vandoor een gelovigegeschenk, 1 TimPred. 57:117<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: Juda’sverduisterd geworden, JerRom. 251:321<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: leerverenig diemijn slaven- opwekttot ongehoorzaamde tevreze zijn,uws is verkeerdnaams, 1 TimPs. 686:311<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: niet willende horen Gods wetvergaan, JesJer. 304:9<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: ondersteldverhard, OpbMark. 26:552<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: roeptverhard vloek van Godswege op-, MalMark. 28:1v17<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: straffen,verhard 2-: begrip, ThessMark. 38:1418<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: tegenoververhard de-: richtersbij die God hadde verwektdiscipelen, RichtMark. 26:1752<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: tweevoudige -verharden: niet horen en zijn oor nietals neigenje omGods testem horenhoort, JerHebr. 253:48<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: uitsluitingverharden: als je Gods stem hoort, DeutHebr. 174:127<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: van de heidenen gewrokenverharden: door God: aan Farao, MichaEx. 59:1412<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: vanafverharden: door God: deFarao’s jeugd, JerEx. 227:213<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: vergeldingverharden: en vanverbittering, Hebr. 23:28<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verklaardeverharden: Farao's -: door de Judeeërs in EgypteGod, JerEx. 4414:168<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verwijtverharden: gevolg: in het vankwaad vallen, ExSpr. 1628:2714<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: vloekverharden: derondanks -,Gods werken bedreiginggezien tegente -hebben, LevHebr. 263:14v9<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: voorbeeldverharden: verhardt uw vanharten niet, Hebr. 43:118<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verharden: vs. wijsheidGode vrezen, LukSpr. 128:1714<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: wenselijk in ditverharden: gevalzelf (toepassing)verzwaren, 21 Sam. 136:286<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: wrekenverharding, 2 CorMark. 103:65<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: zonenverharding dervan -: van Godswege beschikt, Efvgl. vs. 20, 2 Kron. 25:216<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: zonenverharding van dehet -, Ef. 54:618<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: zonenverhardt van deuw - niet, ColPs. 395:68<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verhardt uw harten niet, DeutHebr. 283:15<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verheft zich, JesDeut. 428:2414<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verheugen: wijn verheugt het hart, JesPs. 65104:1215<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verheven -: mijn - is niet verheven, JesPs. 66131:41<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verkeerd van -, JerSpr. 712:248<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verkeerde -: zal van mij wijken, JerPs. 13101:104<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verkeerde van -, JerSpr. 1611:1220<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verklaren: zijn hele – verklaren aan Delila, JerRicht. 1816:1018<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verkwikken, JerFlm. 44:57<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verkwikken, DanFlm. 9:1420<BR>
<i>ongehoorzaamheidhart</i>: verleiden, MarkDeut. 711:3616<BR>
<i>ongehoorzaamheid hart</i>: aan het evangelieverlichten, 2 ThessLuk. 111:833v<BR>
<i>ongehoorzamehart</i>: doen terugkerenvernederen, LukPs. 1107:1712<BR>
<i>ongehoorzamehart</i>: ongehoorzamenveroordelen indoor Judeaons -, Rom.1Jo 153:3119v<BR>
<i>ongehuwdhart</i>: goedeverraadt staat,zich 1in verzoeking, CorDeut. 78:12<BR>
<i>ongekleedhart</i>: Petrusverre wasvan –, zonderGod opperkleeddoen, JohJes. 2129:713<BR>
<i>ongekleedhart</i>: verslagen -, MarkPs. 14:51:19<BR>
<i>ongeletterdhart</i>: Petrus en Johannes waren -e mensenversmelten, HandDeut. 420:138<BR>
<i>ongelijkhart</i>: ongelijke behandeling: hier geen onrechtversmelten, MatthJoz. 205:131<BR>
<i>ongelijk hart</i>: juk,versmelten: vgl.bij de inwoners van ongelijkheidJericho, LevJoz. 192:1911<BR>
<i>ongelijkheidhart</i>: beschikteverstaan met het -, MatthSpr. 258:295<BR>
<i>ongelijkheidhart</i>: tegenverstaan -met het –, LevJes. 1944:1918<BR>
<i>ongelijksoortighart</i>: beesten,verstandig zaad,- zal stoffende nietwetenschap vermengenopzoeken, LevSpr. 1915:1914<BR>
<i>ongeloofhart</i>: bijversterken: dedoor oversten en farizeeënGod, Joh1 Thess. 73:4813<BR>
<i>ongeloofhart</i>: bijversterken: Gedaliadoor liefde, Jer1 Thess. 403:1613<BR>
<i>ongeloofhart</i>: bijverstijven: Jezus’ broersbegrip, JohDeut. 715:57<BR>
<i>ongeloofhart</i>: doorverstijven: onwetendheidverstijf je hart niet, JohDeut. 715:527<BR>
<i>ongeloofhart</i>: enverstokken, hardheidvs van hart8, MarkEx. 16:14:4<BR>
<i>ongeloofhart</i>: enverstokken: verhardingbegrip, 2 KonEx. 17:14:17<BR>
<i>ongeloofhart</i>: gevalverstokken: door God, Ex. 174:321<BR>
<i>ongeloofhart</i>: gevalverstokken: door God, NumJoz. 1311:3120<BR>
<i>ongeloofhart</i>: gevalverstokken: door God, JohJes. 963:1817<BR>
<i>ongeloofhart</i>: gevalverstokken: door God: doel, HandDeut. 122:1530<BR>
<i>ongeloofhart</i>: gevalverstokken: door God: vanFarao’s -, HandEx. 139:4612<BR>
<i>ongeloofhart</i>: geval,verstokken: en sprekendgeest gevalverharden, Deut. 12:3230<BR>
<i>ongeloofhart</i>: gevonden te Nazarethverstokt, MarkEx. 69:635<BR>
<i>ongeloofhart</i>: in - handelen: Paulusvertroosten, 1 TimCol. 12:142<BR>
<i>ongeloofhart</i>: in - iets verkeerds doenvertroosten, 1 TimCol. 14:138<BR>
<i>ongeloofhart</i>: inzakevertroosten devan opstanding-en, HandEf. 266:822<BR>
<i>ongeloofhart</i>: Israëlsvervuld van aan het evangeliedroefheid, RomJoh. 1016:166<BR>
<i>ongeloofhart</i>: krachtvervullen: weinigmet krachtenvoedsel deeden Jezus vanwege hun –vreugde, MatthHand. 1314:5817<BR>
<i>ongeloofhart</i>: lachenverwijden uitdoor -God, GenPs. 18119:1232<BR>
<i>ongeloofhart</i>: maaktverzwaren ongehoorzaamvan zijn –: door Farao, HebrEx. 38:18-1932<BR>
<i>ongeloofhart</i>: nietverzwaren: door God kunnenen ingaande wegensmens -zelf, HebrEx. 310:191<BR>
<i>ongeloofhart</i>: onderverzwaren: hetFarao verzwaarde besloten:zijn door God, RomEx. 118:3215<BR>
<i>ongeloofhart</i>: twee voorwerpen van -vet, JohJes. 56:4710<BR>
<i>ongeloofhart</i>: uiting vanvet -, Ps. 115119:270<BR>
<i>ongeloofhart</i>: vanvet de leidslieden versus geloof van het volk-, LukMatth. 20613:14<BR>
<i>ongeloofhart</i>: verhinderdevet wonder-: nietgeestelijk, 2 KonHand. 428:1627<BR>
<i>ongeloofhart</i>: verwachtvet doorgeworden Mozes, ExMatth. 413:115<BR>
<i>ongeloofhart</i>: verwijtvlezen aangaande -geven: door God, MarkEz. 1611:1419<BR>
<i>ongeloofhart</i>: verwonderingvlezen overtafelen –:van bijde Jezus-en, Mark2 Cor. 63:63<BR>
<i>ongeloofhart</i>: voorzegdvol om kwaad te doen, HandPred. 138:4111<BR>
<i>ongeloofhart</i>: zedelijkevolgen oorzaak(Canisius-vertaling), JohJer. 323:19v17<BR>
<i>ongeloofhart</i>: zondevolgen van je –: niet doen, JohNum. 1615:939<BR>
<i>ongelooflijkhart</i>: ietsvolgen -van oordelenje hart: verkeerd hier, HandRom. 261:824<BR>
<i>ongelooflijkhart</i>: ongelooflijkevolkomen dingen zien-, LukJes. 538:263<BR>
<i>ongelooflijkhart</i>: volkomen - : om David koning te maken, Klg1 Kron. 4:12:38<BR>
<i>ongelovighart</i>: geslachtvolkomen - tot God, Mark2 Kron. 916:199<BR>
<i>hart</i>: volkomen -: geef mijn zoon Salomo een - om te doen ..., 1 Kron. 29:19<BR>
<i>ongelovig</i>: geslacht, Luk. 9:41<BR>
<i>ongelovighart</i>: geslachtvolkomen -: ookmet deeen discipelen- behoordenGod ertoedienen, Matth1 Kron. 1728:179<BR>
<i>ongelovighart</i>: hartvolkomen -: met een volkomen - doen, Hebr2 Kron. 319:129<BR>
<i>ongelovighart</i>: weesvolkomen niet-: -missen, maar gelovig,2 JohKron. 2025:272<BR>
<i>ongelovighart</i>: zijnvolkomen -: van Asa, Rom2 Kron. 315:317<BR>
<i>ongelovigehart</i>: bestemdvolkomen ommet zichde te stotenHeere, aanal hetzijn evangeliedagen, 1 PeKon. 215:814<BR>
<i>ongelovigehart</i>: dievolkomen geenmet hoopde heeftHeere, om te wandelen in Zijn inzettingen, 1 ThessKon. 48:1360<BR>
<i>ongelovigehart</i>: duisternis,voorhuid 2van het -, CorJer. 64:144<BR>
<i>ongelovigehart</i>: eindevoorhuid: vante de -nbesnijden, 1 PeDeut. 410:1716<BR>
<i>ongelovigehart</i>: ergervoornemen dan eenin - zijn, 1 TimJes. 563:84<BR>
<i>ongelovigehart</i>: gaatvoornemen nietvan methet -en onder een ongelijk juk, 2 CorHand. 611:1423<BR>
<i>ongelovigehart</i>: gedachtenvoortkomen vanuit -nhet verblind door de duivelhart, 2 CorMatth. 415:418<BR>
<i>ongelovigehart</i>: gehuwdvrede metvan -,Christus 1in onze harten heersend, CorCol. 73:1215<BR>
<i>ongelovigehart</i>: inwoners van Jericho waren, op enkelen na,vrijwillig -n, HebrEx. 1135:315v<BR>
<i>ongelovigehart</i>: kentvrijwillige de Vader noch Jezusvan, JohEx. 1635:322v<BR>
<i>ongelovigehart</i>: ongelovigenvrijwilligheid inis deeen samenkomstzaak van dehet gemeentehart, 1 CorKron. 1429:2317<BR>
<i>ongelovigehart</i>: onrechtvaardigevrolijk, 1Ruth Cor. 63:17<BR>
<i>ongelovigehart</i>: recht zoeken bij devrolijk -n, 1 CorSpr. 615:615<BR>
<i>ongelovigehart</i>: wandelen,vrolijk betamelijk,door tegenoverde hen die buiten zijnwijn, 1 ThessEsth. 41:1210<BR>
<i>ongelovigehart</i>: wetteloos,vrolijk 2hart maakt aangezicht blijde, CorSpr. 615:1413<BR>
<i>ongelovigehart</i>: wetteloosheidvrolijk van -nmaken, 2 CorRicht. 619:1422<BR>
<i>ongelovigehart</i>: zijnwaar deelje hart is de hel, OpbLuk. 2112:834<BR>
<i>ongelovigehart</i>: ,waar 1uw - is, CorPred. 7:144<BR>
<i>ongelovigehart</i>: waar uw schat is, 1daar zal ook uw - zijn, CorMatth. 146:2221<BR>
<i>ongelovigehart</i>: ,waarachtig 1hart: hiermee naderen tot God, PeHebr. 210:722<BR>
<i>ongelukhart</i>: bijwacht vuurovenu, Dandat uw hart niet verleid worde, Deut. 311:2216<BR>
<i>ongelukhart</i>: ellende,wandelen eigenmet ganse niet- willenin, aanzien,2 NumKon. 1110:1531<BR>
<i>ongelukkighart</i>: wandelen met je ganse - voor God, Jak2 Kron. 46:914<BR>
<i>ongeneeslijkhart</i>: bloedvloeiingwassen, Markzich, -, van boosheid, Jer. 54:2614<BR>
<i>ongeneeslijkhart</i>: geslagenwassen: verkeerde gedachten wegdoen, Jer. 144:1914<BR>
<i>hart</i>: wat aan ons - gebonden is: leidt ons in onze wandel, Spr. 6:22<BR>
<i>ongeneeslijk</i>: ongeneeslijke kwaal, Luk. 8:43<BR>
<i>hart</i>: wat u ook doet, doet het van -e, als voor de Heer en niet voor mensen, Col. 3:23<BR>
<i>ongeneeslijk</i>: volk - geslagen, 2 Kron. 36:16<BR>
<i>ongeneeslijkhart</i>: ziektewederspannig -, DeutJer. 285:3523<BR>
<i>ongeneeslijkhart</i>: weedom des -en, SprJes. 2965:114<BR>
<i>ongeneeslijkhart</i>: week, JerDeut. 4620:113<BR>
<i>ongenoegzaamhart</i>: week maken: door God, Hag.Job 123:616<BR>
<i>ongeoorloofdhart</i>: geachtweek maken: aren plukken op de sabbatgeval, MarkHand. 221:2413<BR>
<i>ongerechtehart</i>: gevalweek van - zijn, ExDeut. 220:138<BR>
<i>ongerechtighart</i>: -week een dingen hadden overhand over mijworden, PsJer. 6551:446<BR>
<i>ongerechtighart</i>: deweek -eworden: manbij verlate zijn gedachtenJosia, Jes2 Kron. 5534:727<BR>
<i>ongerechtighart</i>: manweerspiegelt de mens, Spr. 29:27:19<BR>
<i>ongerechtigehart</i>: alswegen devan uw -n: wandel daarin, mijo omringenjongeling, PsPred. 4911:69<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: alle -wegen: isdoor zondeGod, 1JoSpr. 524:1712<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Babylonswegnemen: door: hoererij, wijn, -enmost, OpbHos. 184:511<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: barenwenden: zijn - wenden om te gaan dienen, JesDeut. 5929:418<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bedenkenwens van mijn -, EzRom. 1110:21<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bedenkenwet envan daarnaGod uitvoerenin hun – schrijven, MichaJer. 231:133<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bezoekenwetten doorvan God in de -en geven, LevHebr. 1810:2516<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bezoeken:wijd dooropenstellen, God,2 JerCor. 366:3113<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bezoeken:wijs van -, doorvs God25, KlgEx. 435:2210<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bezoeken: door God: tot in hetwijs vierdevan geslacht-, NumSpr. 1411:1829<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bezoeken: door God:wijs van de Babyloniërszijn, JerEx. 2528:123<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: bouwenwijs metvan –: zijn huishart, JerEx. 2231:136<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dempenwijsheid doorin Godhet -, Micha2 Kron. 79:1923<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: doen:wijsheid doorrust in het hart- des verstandigen, JesSpr. 3214:633<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenwijze van -: zal verstandig genoemd worden, LevSpr. 516:121<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenwoord Gods in ons -, LevDeut. 530:1714<BR>
<i>hart</i>: woord in -: duivel kan Gods woord uit het - wegnemen, Luk. 8:12<BR>
<i>ongerechtigheid</i>: dragen, Lev. 7:18<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenwoord van God vatten in het –, LevEz. 203:1710<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenwoorden in het - bewaren, LevDeut. 226:166<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenwoorden uit het - voortbrengen, Num.Job 188:2310<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenzeggen door het -, Ez. 1428:102<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenzeggen in het -, EzJer. 185:2024<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenzeggen in het -, EzHos. 447:10v2<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenzeggen enin stervenhet -: dat er geen God is, ExPs. 2814:431<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenzeggen enin stervenhet -: door God, LevGen. 19:8:21<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragenzeggen vanin ongerechtigheden:je door-, Israël: 40 jaren,1 NumSam. 1427:341<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragen:zeggen in symbolischzijn voorgesteld-, EzEsth. 46:4v6<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragen:zetel van het heiligdom: door de priestersoverleg, NumDeut. 1815:19<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragen:zetten vs.op reinigingiets, Lev1 Sam. 179:1620<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragen: wij dragen de ongerechtigheden vanzetten onzeop vadersvermogen, KlgPs. 562:711<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: dragen:zich zijn- eigenrichten -om iets te dragendoen, Num.Ezra 57:3110<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: enzich overtredingafwenden, Jesdoor het -, Deut. 5330:516<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: enzich overtredingontdekken envan zondehet - van de zot, ExSpr. 3418:72<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: enzich zondeverblijden, ExHand. 342:926<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: enzich zondeverheffen: gevolg: God vergeten, JerHos. 5013:206<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: enzich zondeverheffen: welke gedachten, DanDeut. 48:2717<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gedachtenzich der ongerechtigheidverheffend, Jes2 Kron. 5926:716<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: geenzichzelf -zegenen in wiezijn de heerlijkheid van God zoekt-, JohDeut. 729:1819<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gehoorzaamzie aanook de -Binnenste, Rom. 2:8<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: geslachtszondenziel en -, LevDeut. 1830:252<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gevalziel: Achanmet ganse - en gans zijn zich bekeren tot God, JozDeut. 2230:2010<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gevalzien: overleveringwijsheid vanen Jezus door Judas Iskariotwetenschap, HandPred. 1:1816<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gevolg:zijn gebrek- aanbegeven regenom God te zoeken, Jer1 Kron. 522:2512<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gevolg:zijn - begeven om iets overgegevente wordenbereiken, EzraPred. 91:717<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gevolg:zijn - begeven om iets te doen en te plaagbereiken, PsDan. 10710:1712<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: gevolg:zijn - begeven om wijte smeltenonderzoeken, JesPred. 641:713<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Godzijn heeft- onzebegeven -tot gevondeniets, GenPred. 448:169<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Godzijn herinnerde- Zichbegeven: om wijsheid Babylonste ongerechtighedenweten, OpbPred. 188:516<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Godzijn schouwt- nietbewaren: aangeen de -belialswoord inerin Jakobtoestaan, NumDeut. 2315:219<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Godzijn zal- hunnerneigen -enom iets te gedenkendoen, JerPs. 14119:10112<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Godzijn ziet- de –neigen: van de verstrooideHEERE Israëlieten(af), Jer1 Kon. 1611:179<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: grootheidzijn van- uwniet vernederen, JerDan. 305:1422<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: grotezijn - van Israël en Judaomkeren, EzPred. 97:925<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: groterzijn dan- deop zondenzijn vanwegen Sodomstellen: die overdenken, KlgHag. 41:65<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: heimelijkezijn -en richten tot God, Ps1 Sam. 907:83<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: hetzijn kwade- werkenschikken tot God, Rom2 Kron. 220:933<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: ikzijn wachtte- mijstellen voorop mijn -iemand, 2 Sam. 2218:243<BR>
<i>hart</i>: zijn - verheffen in de wegen des HEREN, d.w.z. daarin wandelen met een moedig hart, 2 Kron. 17:6<BR>
<i>ongerechtigheid</i>: in - ben ik geboren, Ps. 51:7<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: inzijn - deverhief waarheid bezittenzich, RomDan. 15:1820<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: in een warnet vanzijn - zijn:verstokken, Simon,2 HandKron. 836:2313<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: inzijn gedachtenis- brengen,verstokken: Num.zie 5nek:15 zijn nek verharden, <BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: iszijn op- een zielverzwaren, NumEx. 159:3134<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: Jezus droeg onzezijn -en verzwaren, Jes1 Sam. 536:116<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: kenzijn uw- eigen -volgen, Jer. 39:1314<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: laat geenzijn - overwerd de beesten mijgelijk heersengemaakt, PsDan. 1195:13321<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: leggenzijn opeigen iemand: symbolisch- voorgesteldtegoeddoen, EzJak. 45:45<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: loonzijn vanhart deniet -,op 2iets zetten, PeEx. 27:1323<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: loonzingen: vanvrolijk de -zingen, 2 PeJob 229:1513<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: loon van de ongerechtigheidzondig, HandMatth. 115:1618<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: maakt scheiding tussen ons en Godzuiveren, JesJak. 594:28<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: maatschappelijkezuiveren van kwaad geweten, JesHebr. 5810:3v22<BR>
<i>ongerechtigheidhart</i>: menselijkezwaar: bevestigt Godsvan gerechtigheidFarao, RomEx. 37:514<BR>
<i>ongerechtigheidhartelijk</i>: metzijn: -denweest tegen- Godvoor zondigenelkaar, JerRom. 3312:810<BR>
<i>ongerechtigheidharteloos</i>: met onze - God vermoeienvolk, JesJer. 435:2421<BR>
<i>ongerechtigheidhartheid</i>: mijnvan -uw is groothart, PsMark. 2510:115<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: nietbegerige door-, menselijke middelen te reinigen,1 JerThess. 24:225<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: omdoodt komeneventuele - in deje -leven, GenCol. 193:155<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: ongerechtighedenen kunnenbegeerten, devgl. daderGal. vangen5, SprCol. 53:225<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: ongerechtighedenhartstochten overvan de daderszonden: door de wet bezoekengewekt, AmosRom. 37:25<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: ongerechtighedenin wenden-en deiets goede dingen afverkwisten, JerJak. 54:253<BR>
<i>hartstocht</i>: onterende –en, Rom. 1:26<BR>
<i>ongerechtigheid</i>: ons aller – : Jahweh deed die op Christus aanlopen, Jes. 53:6<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: ont-dekkenvan de zonde: door de wet gewekt, HosRom. 7:15<BR>
<i>ongerechtigheidhartstocht</i>: onttrekken,voert zich,strijd aanin demijn -leden, 2 TimJak. 24:191<BR>
<i>ongerechtigheidhasmal</i>: onzegedaante -endeels getuigende tegenkleur onsvan – hebbend, JerEz. 148:72<BR>
<i>ongerechtigheidhatelijk</i>: onzehatelijke -en kennen wijwoorden, JesPs. 59109:123<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: onzeafkeer -en:hebben daaromvan: ishier Jezusgoede verbrijzeldhouding, JesSpr. 5311:515<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: openbaren:als reactie op nietbestraffing, KlgSpr. 29:148<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: overtreden tegen Godbegrip, JerSpr. 325:1317<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: reinigen vanbestraffing -: door God, JerSpr. 3312:81<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: reinigenbestraffing van alle –: door God-, 1JoSpr. 115:910<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: roeptbroeder toorn-: vanen God opliefhebben: onverenigbaar, Rom.1Jo 14:1820<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: spreken vanbroeder wegdoen, Jes.1Jo 583:915<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: stervenchristenen ingehaat jedoor -alle volken, Ez.Matth 1824:189<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: stervende in zijnVader –, EzJoh. 315:1824<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: stervende om zijnZoon –, JerJoh. 3115:3024<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: teertdie uitU haten, Ps. 106139:4321<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: toedekken:dit nietleven doenhaten, NehPred. 42:517<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: totdoen eenwat aanstootik wordendhaat, EzRom. 187:3015<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: trekkendoet wel aan hen die u haten, JesLuk. 56:1827<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor debroeders feestengehaat en verbodsdagenworden, Jes. 166:135<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor de kinderen IsraëlsChristus: dragen: doorboze dewerken hogepriester-, ExOpb. 282:386<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor de vaderen: wij kennen zeDavid, JerPs. 14139:2022<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor eende stadrechtvaardige: Sodomleugentaal, GenSpr. 1913:155<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor schuldde wereld, LevLuk. 226:1622<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor Sionde wereld: heeftde eendiscipelen van eindeJezus, KlgJoh. 417:2214<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor Sodomde wereld: gelovigen, EzJoh. 1615:4918<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vandoor voorvaderen:de daartoewereld: terugkerengelovigen, JerJoh. 1115:1019<BR>
<i>haten</i>: door de wereld: gelovigen: verwondert u daarover niet, 1Jo 3:13<BR>
<i>ongerechtigheid</i>: veelheid van –, Jer. 13:22<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergeefdoor mijnGod: ongerechtigheidafvalligen, PsHos. 259:1115<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergeefdoor onsGod: de roof in onzehet brandoffer, ExJes. 3461:98<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergelden:door God: vergeldt ons nietdingen naardie onzeHij -enhaat, PsZach. 1038:1017<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergevendoor God: Ezau, JerMal. 311:343<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergevendoor alle -enGod: door Godfeesten, Jer.Amos 335:821<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergeven door God: Israëls paleizen, MichaAmos 76:188<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergeven en weggedaan door God: kindoffers, JerDeut. 5012:2031<BR>
<i>haten</i>: door God: nieuwe maanden en gezette hoogtijden van het zondige volk, Jes. 1:14<BR>
<i>ongerechtigheid</i>: vergeven: alles: door God, Ps. 103:3<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergeven: door God: van opgericht beeld, ExDeut. 3416:722<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vergevingdoor God: van -zekere ondeugden, JesSpr. 336:2416<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vervulddoor vanGod: zijn alleerfenis -Israël, RomJer. 112:298<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: verzoenen,door 1Jezus: Samwetteloosheid, Hebr. 31:149<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: verzoenenelkaar -, Jes.Matth 2224:1410<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: verzoenenen doden: eenheid, Jesvgl. 40vs 12 Kain, 1Jo 3:215<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: verzoening: maak geen verzoening over hunen verstoten, JerRicht. 1811:237<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: vindtEzau ons,heb 2Ik Kongehaat, Rom. 7:9:13<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: volkomengedrag - van de Amorieten, GenPs. 15101:163<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: wakengehaat totworden -door de mensen: gelukkig bent u, JesLuk. 296:2022<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: wassengehaat vanworden: -de gelovigen, PsLuk. 51:42117<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: wegdoengehaat worden: Lea, JobGen. 729:2133<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: wegdragen: door degehate weggaande(onreine) bokvogel, LevOpb. 1618:222<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: weggedaangelovigen zullen door Godde wereld gehaat worden, JerMatth. 5010:2022<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: weggenomengierigheid -, ZachSpr. 328:416<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: wegnemenGij doorhaat Godalle werkers der ongerechtigheid, HosPs. 145:35<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: welgevallen in deGod - hebben, 2 ThessEx. 220:126<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: wereld van deGod -, JakDeut. 35:69<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkenGod -: geval, Ps2 Kron. 14119:42<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werken inhaat het hartboze, Ps.Amos 585:315<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkershaat derzelfs -het kleed dat door het vlees bevlekt is, Ps.Jud 53:523<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkershet derlicht -: reden, PsJoh. 59:3:20<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkers der -hoovaardigheid, PsSpr. 948:413<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkers deriem. -, Pswant, 2 Kron. 12518:57<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkersin deruw hart niet iemand -, PsLev. 14119:917<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkersis der -moorden, Spr.1Jo 103:2915<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkersJezus: der - elke morgen uitgeroeidgehaat, PsLuk. 101:81914<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkerskenmerk dervan -: doorde Godoude gezienmens, JobTit. 333:223<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkers derkwade -: door God gezien, JobSpr. 348:2013<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkersLea der -: worden neergestotengehaat, PsGen. 3629:1331<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werkers van -leugenpaden, LukPs. 13119:27104<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: werktuigenleugentaal van de –: onze leden daarvoor niet geven-, RomSpr. 613:135<BR>
<i>ongerechtigheidhaten</i>: zwaremond der verkeerdheden, JesSpr. 18:413<BR>
<i>ongeregeldhaten</i>: wandelen redenen, 2 ThessGen. 337:6v4v<BR>
<i>ongeregeldehaten</i>: terechtwijzentijd deom te -n, 1 ThessPred. 53:148<BR>
<i>ongeregeldehaten</i>: vermanen,uit 2afgunst: jegens Jozef, ThessGen. 337:124<BR>
<i>ongerijmdhaten</i>: ongerijmdevals twistvragen:pad verwerp ze-, 2 TimPs. 2119:23128<BR>
<i>ongerijmdhaten</i>: voorkomenversus liefhebben, HandPred. 253:278<BR>
<i>ongerijmdheidhaten</i>: inversus de profeten van Samarialiefhebben, JerMatth. 236:1324<BR>
<i>ongerusthaten</i>: weestversus niet -liefhebben, LukRom. 129:29v13<BR>
<i>ongeschikthaten</i>: voorversus alleliefhebben: goedbij werkGod, TitHos. 19:1615<BR>
<i>ongesteldhaten</i>: naarwie dezijn wijzebroeder derhaat is in de vrouwenduisternis, Gen.1Jo 312:359<BR>
<i>ongesteldheidhaten</i>: geenzij sekshebben tijdensMij -zonder oorzaak gehaat", LevJoh. 1815:1925<BR>
<i>ongesteldheidhaten</i>: sekszijn tijdensbroeder -, Lev.1Jo 202:1811<BR>
<i>ongetroostehaten</i>: Israëlzonder oorzaak -, JesPs. 5469:115<BR>
<i>ongetrouwdhaten</i>: voordeel -e staat, 2 TimLuk. 214:426<BR>
<i>ongetrouwdhater</i>: gered worden van mijn -s, EzPs. 4469:2515<BR>
<i>ongetrouwdehater</i>: ongehuwd blijven is goedGod-hater, 1 CorRom. 71:830<BR>
<i>ongevalhater</i>: bijhouding vuurovent.o. -, DanEx. 323:224<BR>
<i>ongeveinsdhater</i>: broederliefde,kussen 1van de -, PeSpr. 127:226<BR>
<i>ongeveinsdhater</i>: deuw liefde zij ongeveinsdhelpen, RomEx. 1223:95<BR>
<i>ongeveinsdhater</i>: geloof,van 1God, TimNum. 110:535<BR>
<i>ongeveinsdhater</i>: geloof,van 2God: Timzijn -s zullen van Zijn aangezicht vluchten, Ps. 168:52<BR>
<i>ongeveinsdhater</i>: inverdrukking -evan liefde,zijn 2-, Cor.Job 631:629<BR>
<i>ongeveinsdhater</i>:, is de wijsheid van boven,2 JakKron. 31:1711<BR>
<i>ongewoonhave</i>: Jezus deed ietsgrote -s: spreken met een vrouw, JohGen. 415:2714<BR>
<i>ongewoonhave</i>: ongewoonzeer verzoekgrote - geschonken door JezusGod aan Hizkia, Joh2 Kron. 432:929<BR>
<i>ongezuurdhaveloos</i>: broden: hiermee het paaslam etenkleding, ExJak. 122:82<BR>
<i>ongezuurdhaven</i>: isGod deleidt gemeente,ons zijnnaar de gelovigen,- inonzer Christusbegeerte, 1 CorPs. 5107:730<BR>
<i>ongezuurdHavila</i>: ongezuurdezoon koekenvan gebakken voor SaulCusch, 1 SamGen. 2810:247<BR>
<i>ongezuurdHavila</i>:, ongezuurde koekjes bakte Lot voor de engelen,1 GenSam. 1915:37<BR>
<i>Ongezuurde BrodenHazor</i>: eerste dagingenomen vandoor Jozua, MatthJoz. 2611:1710v<BR>
<i>Ongezuurde BrodenHazor</i>: eerstetegen dag:de koninkrijken paschavan geslacht, MarkJer. 1449:1228<BR>
<i>Ongezuurde BrodenHazor</i>: en Pascha, HandJoz. 1211:31<BR>
<i>Ongezuurde BrodenHazor</i>: feest, ExRicht. 234:15v2<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: feestde Zoon -, NumMatth. 2813:1712<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: feesten gegeven worden, JohLuk. 12:121926<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: feest derniet , ExMatth. 3425:1829<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: feestniet – omdat u derniet -bidt, EzraJak. 64:222<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: feest derwaarlijk -, EzraMatth. 725:2229<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: inweest tevreden met dewat toekomstu gehoudenhebt, EzHebr. 4513:215<BR>
<i>hebben</i>: wie de Zoon heeft, heeft alles; wie Hem niet heeft, heeft niets (uitleg), Mark. 4:25<BR>
<i>Ongezuurde Broden</i>: inzetting, Ex. 12:15v<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: tijdwie heeft hem zal ervoorworden bestemdgegeven, ExMatth. 2313:1512<BR>
<i>Ongezuurde Brodenhebben</i>: wie heeft, zal worden gegeven, LevLuk. 238:6v18<BR>
<i>ongoddelijkhebben</i>: gezwets:wie onttrekniet jeheeft, aanwordt -alles gezwetsafgenomen, 2 TimMatth. 213:1612<BR>
<i>ongoddelijkHeber</i>: ongegoddelijkeachter-achterkleinzoon oudevrouwenfabelsvan verwerpenSem, 1 TimGen. 410:722<BR>
<i>ongoddelijkeHeber</i>: Ezauen Sem, HebrGen. 1210:1621<BR>
<i>ongoddelijkeHeber</i>: terechtwijzen door de wetKeniet, 1 TimRicht. 14:911<BR>
<i>ongoddelijkeHeber</i>: voorkomenoorsprong, bestrijden,1 HebrKron. 121:1619<BR>
<i>ongrechtigheidHebr.</i>: bedrogprobleem: van de -moeheid, 2 ThessOpb. 2:103<BR>
<i>onhandelbaarHebreeën</i>: mannende Belials,God 2der -, SamEx. 233:618<BR>
<i>onheelbaarHebreeën</i>: God van de Hebreeen, KlgEx. 25:133<BR>
<i>onheilHebreeënbrief</i>: berokkenenbrief door God: dit wil Hij nietgeschreven, JerHebr. 2513:622<BR>
<i>onheilHebreeënbrief</i>: doorgeschreven Christusin aangebracht aan IzebelItalië, OpbHebr. 213:2224<BR>
<i>onheilHebreeënbrief</i>: doorontstaan: vóór de verwoesting Godvan aangebrachtde hiertempel, NumHebr. 310:1311<BR>
<i>onheilHebreeënbrief</i>: doorschrijver: Godbekende doenvan komenTimotheüs, JerHebr. 1513:823<BR>
<i>Hebreeënbrief</i>: schrijver: in de gevangenis vermoedelijk, ctr. echter vers 23, Hebr. 13:19,23<BR>
<i>onheil</i>: door God gebracht in Egypte, Joz. 24:4<BR>
<i>onheilHebreeënbrief</i>: doorweinig God gebracht over Israëlwoorden, JesHebr. 1013:2322<BR>
<i>onheilHebreeër</i>: doorPaulus Godeen gebracht over Israël-, JerFilip. 113:115<BR>
<i>onheilHebreeër</i>: door God gegeven, LevDeut. 1415:3412<BR>
<i>onheilHebreeuws</i>: door God gegeven: pestilentieHarmagedon, 1 KronOpb. 2116:1416<BR>
<i>onheilHebreeuws</i>: doorsprak GodMaria gezondenMagdalena, GenJoh. 4120:25,2816<BR>
<i>onheilHebreeuws</i>: door God gezondenspreken, 2 KronHand. 76:131<BR>
<i>onheilHebreeuws</i>: spreken: door God gezondenPaulus, 2 KronHand. 21:1439<BR>
<i>onheilHebron</i>: dooraan GodKaleb gezonden hiergegeven, PsRicht. 1051:1620<BR>
<i>onheilHebron</i>: doorerfdeel Godvan gezonden hier als strafKaleb, DeutJoz. 2814:6513<BR>
<i>onheilHebron</i>: gebouwd door GodRehabeam, gezonden om ongehoorzaamheid van het volk,2 LevKron. 2611:1610<BR>
<i>onheilHebron</i>: door God gezonden: ter harte nemen, te merkenKirjath-arba, JesRicht. 421:2510<BR>
<i>onheilHebron</i>: doorkoning Godvan gezonden-: zondvloedHoham, 2Joz. Pe 210:53<BR>
<i>onheilHebron</i>: dooroude God hiernaam: gebrachtKirjath-Arba, DeutJoz. 2814:2215<BR>
<i>onheilHebron</i>: doorvrijstad, God over Sodom en Gomorra gebracht,1 GenKron. 196:2457<BR>
<i>onheilHebron</i>: doorwanneer God teweeggebrachtgebouwd, JesNum. 1413:3021<BR>
<i>onheilHebron</i>: drinkbeker door God gegeven, JohGen. 1823:102<BR>
<i>onheilHebron</i>: God schept het kwaad, JesJoz. 4521:711<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: oorzaak:achter Godevangelisatie verlatenmogelijk, 21 KronThess. 342:255<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: oorzaak:doodt meningeneventuele verschilden- overin bovennatuurlijkeje oorzaakleven, JerCol. 443:235<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: oorzaak:geval, ongehoorzaamheid,1 JerSam. 298:193<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: oorzaak: zondegeval, Micha 2 Kon. 17:7v2<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: oorzaak: zondegeval, PsLuk. 107:10v2014<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: profetiehart vangeoefend in niet geloofd-, Ez.2 Pe 122:2214<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: verklarenoorsprong: door volken: geval: juiste theologische verklaringhart, 2 KonMark. 177:2621<BR>
<i>onheilhebzucht</i>: tegen -, LukEf. 65:483<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: alstegen – beschouwen-, HandHebr. 1013:155<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: bloed van het nieuwe verbond – achtenveroordeeld, HebrJes. 105:298<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: ietsvertoornt -s etenGod, HandEf. 105:146<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: invervuld devan laatste- dagenen zijnandere de mensen -dingen, 2 TimRom. 31:329<BR>
<i>hebzucht</i>: voorbeeld, Spr. 1:13<BR>
<i>onheilig</i>: Jezus scheen zich in te laten met tollenaars en zondaars, in de ogen van schriftgeleerden en farizeeën, Mark. 2:16<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: komtwaarschuwing hettegen nieuwe Jeruzalem niet binnen-, OpbLuk. 2112:2713<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: ofwaken onreinvoor alle -: let op en waakt voor alle hebzucht, HandLuk. 1012:2815<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: onderscheidenzie vanook heiligGierigheid, Ez. 44:23<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: voor - houden wat God gereinigd heeft, HandSpr. 1030:1415<BR>
<i>onheilighebzucht</i>: voor – houden, HandHos. 114:918<BR>
<i>onheilighebzucht</i>:, vorst van Israël,2 Ez.Pe 212:253<BR>
<i>onheiligehebzuchtig</i>: heiligingenvoorwendsel, van de -n,1 HebrThess. 92:135<BR>
<i>onheiligehebzuchtige</i>: terechtwijzengeen door- deheeft wet,erfdeel 1in het koninkrijk van God, TimEf. 15:95<BR>
<i>onheiligehebzuchtige</i>: geen – zal Gods koninkrijk beërven, Pred1 Cor. 96:1310<BR>
<i>onheilsboodschaphebzuchtige</i>: doelin de gemeente: bekeringomgang vanmet dehem hoordersvermijden, Jer1 Cor. 365:311<BR>
<i>onkuishebzuchtige</i>:, kleding: netjes,1 JesCor. 35:1810<BR>
<i>onkuisheidhechten</i>: enaan demonieGod, Lukaan rijkdom, Matth. 86:2724<BR>
<i>onkundehechtenis</i>: aangaandezie rechtook van JahwehGevangenschap, Jer. 8:7<BR>
<i>onkundigehedonisme</i>: onkundigen in de samenkomst van de gemeente, 1 CorFilip. 143:2319<BR>
<i>onlustheel</i>: gepredikt in de toekomsthele schepping die onder de hemel is, LukCol. 2191:23<BR>
<i>onmachtheelal</i>: door kleingeloofGod geschapen, MatthJes. 1740:1926<BR>
<i>onmachtheelal</i>: Egyptischedoor tovenaarsGod konden geen luizen uit stof voortbrengeningericht, ExJer. 831:1835<BR>
<i>onmachtheelal</i>: medische –, van artsenonmeetbaar, MarkJer. 531:2637<BR>
<i>onmachtheelal</i>: omorde tein verlossen: maar God is methet je, ExJer. 331:11-1235<BR>
<i>onmachtheelal</i>: tot vruchtdragentoekomst, JohLuk. 15:52126<BR>
<i>onmachtheelheid</i>: van de wijzen van Babel enz., DanJak. 51:154<BR>
<i>onmachtheelmeester</i>: , 2 KonJer. 58:722<BR>
<i>onmatigeHeelmeester</i>: metgezelGod deronze -n–: beschermt tegen ziekte, SprEx. 2815:726<BR>
<i>onmatigheidheendrijven</i>: gevolgdoor God: uitspuwenmensen, SprJer. 2524:169<BR>
<i>onmatigheidheendrijven</i>: tegendoor -God: overblijfsel van Juda, SprJer. 238:203<BR>
<i>onmatigheidheengaan</i>: afvallen en –, MatthJer. 235:2523<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: achtendiscipelen degesteld veroveringdoor vanJezus Kanaänom heen te gaan en vrucht te dragen, NumJoh. 1315:3116<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: achten: al het volk vlees te etendood gevengaan, Num.Job 1110:2221<BR>
<i>heengaan</i>: door Christus: om ons plaats te bereiden in het huis van de Vader, Joh. 14:2<BR>
<i>onmogelijk</i>: bij mensen -, Matth. 19:26<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: bijga mensen,heen mogelijken bijdoet Godu evenzo, Luk. 182710:37<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: bijga mensen: mogelijkheen bijin Godvrede, Mark. 105:2734<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: datga erheen geenin aanleidingen tot vallen komenvrede, Luk. 177:150<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: datga Godheen zouin liegenvrede, HebrLuk. 68:1848<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: geacht:ga heen, vleeszei aanJezus altot ditde volkgereinigde gevenSamaritaan, NumLuk. 1117:1319<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: geen ding - voor Godgeboden, Luk. 110:373<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: nietsgeboden -door voor wie geloof heeftChristus, MatthLuk. 17:2014<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: schijnbaarin -,de 2wereld en vrucht dragen, KonJoh. 715:1916<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: voorlaat dehem wet(Lazarus) –, RomJoh. 811:344<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: voorna mensenenkele jaren - (verwacht Job), Dan.Job 216:1022<BR>
<i>onmogelijkheengaan</i>: niet weten, door de duisternis, waar men heengaat, HebrJoh. 612:435<BR>
<i>onmondigheengaan</i>: Paulus' -, Gal2 Tim. 4:16<BR>
<i>onmondigheengaan</i>: Petrus’ – (ontslapen), Gal.2 Pe 41:315<BR>
<i>onmondigeheengaan</i>: leermeester van -nsterven, RomMatth. 226:2024<BR>
<i>onmondigheidheengaan</i>: gevoeligheid voor vreemde leer en listensterven, EfLuk. 42:1429<BR>
<i>onnaspeurlijkheengaan</i>: Gods wegensterven, RomLuk. 11:332222<BR>
<i>onnozeleheengaan</i>: kloekzinnigsterven wordenen vertrekken naar het hiernamaals, SprFilip. 191:2523<BR>
<i>onnutheengaan</i>: Onesimuswaar vroegerJezus voor zijn meester Filémonheenging, FlmJoh. 14:114<BR>
<i>onnuttelijkheer</i>: krachtAbrahambesteden:van doorSarah, de Messias,1 Jes.Pe 493:46<BR>
<i>onoordeelkundigheidheer</i>: Abraham was de - van Eliëzer, MatthGen. 1324:2910<BR>
<i>onophoudelijkheer</i>: bidt -begrip, 12 ThessKron. 518:1716<BR>
<i>onophoudelijkheer</i>: dankenbegrip, 1 ThessMatth. 26:1324<BR>
<i>onophoudelijkheer</i>: gedachtigbegrip: aan,moet 1gediend worden, ThessMatth. 16:324<BR>
<i>onophoudelijkheer</i>: iemandbetekenis inhier: gebeden - in herinnering houdeneigenaar, 2 TimEx. 121:328<BR>
<i>onovertroffenheer</i>: Daniëlbetekenis: envoorbeeld zijnPotifar vriendent.o.v. Jozef, DanGen. 139:192<BR>
<i>onoverwinnelijkheer</i>: dankzijbroer God'heer' genoemd: door Jakob, DeutGen. 1132:254,5<BR>
<i>onoverwinnelijkheer</i>: Jeremiabroer 'heer' dankzijgenoemd: door GodJakob, JerGen. 1532:2018<BR>
<i>onpartijdigheer</i>: Godde iskeizer -'mijn heer' genoemd, JobHand. 3325:1926<BR>
<i>onpartijdigheer</i>: isdes de wijsheid van bovenhuizes, JakMatth. 320:171<BR>
<i>onpartijdigheidheer</i>: bevolen,eigenaar 1van slaaf, TimGen. 539:213<BR>
<i>onrechtheer</i>: aanen iem was - aangedaan: gevalheiland, 2 Cor.Pe 73:122<BR>
<i>onrechtheer</i>: aandoenen knecht, GalJes. 424:122<BR>
<i>onrechtheer</i>: aandoenen meester: Jezus, Flm.Jud :184<BR>
<i>heer</i>: en slaaf, Matth. 18:27<BR>
<i>onrecht</i>: aandoen: bijvoorbeeld door overspel met de vrouw van een broeder, 1 Thess. 4:6<BR>
<i>onrechtheer</i>: aandoen:en wij hebben niemand - aangedaanslaaf, 2 CorLuk. 714:221<BR>
<i>onrechtheer</i>: afstaanen van - wegens de schrik des HEERENslaaf, JobJoh. 3113:2316<BR>
<i>onrechtheer</i>: alsen gevolg van drankmisbruikslaven, SprLuk. 3112:436<BR>
<i>onrechtheer</i>: bemantelen,engel 2– genoemd door Cornelius, KonHand. 1710:94<BR>
<i>onrechtheer</i>: bijengelen Godaangesproken ismet geen"mijn -heren", 2 KronGen. 19:72<BR>
<i>onrechtheer</i>: bijgeëerd God:door gevraagd doorzijn Godknecht, JerMal. 21:56<BR>
<i>onrechtheer</i>: de Jodengeen - aandoenhebben: datIsraël, had Paulus niet gedaan,2 HandKron. 2518:1016<BR>
<i>onrechtheer</i>: dichtengehoorzaam aan heren naar het vlees, JesEf. 596:35<BR>
<i>onrechtheer</i>: doengezegd van Filippus, EzJoh. 312:2021<BR>
<i>onrechtheer</i>: doenHeer der heren, DanOpb. 917:514<BR>
<i>onrechtheer</i>: doenheer der heren: God, HandPs. 25136:113<BR>
<i>onrechtheer</i>: doen:Heer geval,van 2de -, CorCol. 74:121<BR>
<i>onrechtheer</i>: doen:herder, gevolg: niet leven,1 EzKon. 1822:2417<BR>
<i>onrechtheer</i>: doen:heren gevolg:zijn en niet meer onrechttot terugGod ontvangenkomen, ColJer. 32:2531<BR>
<i>onrechtheer</i>: doen:Jezus laat hij die – doet,- noggenoemd meerdoor een doendiscipel, OpbMatth. 228:1121<BR>
<i>onrechtheer</i>: doen: niet inJezus het- gerichtnoemen, LevLuk. 196:1546<BR>
<i>onrechtheer</i>: doen:Jezus zalals vergoldenHeer wordenbelijden, ColRom. 310:249<BR>
<i>onrechtheer</i>: enJezus lijdenChristus, 12Jo Pe 2:193<BR>
<i>onrechtheer</i>: enJezus mensbeeldis de –, JobJoh. 3113:1513-14<BR>
<i>onrechtheer</i>: enJozef ongelijketot behandeling- over farao's huis gezet, MatthPs. 20105:1321<BR>
<i>onrechtheer</i>: gepleegdkoning doorHizkia Saul,was 1heer van zijn hoge ambtenaren, SamJes. 2237:166<BR>
<i>onrechtheer</i>: gevallaat dreigen na, LevEf. 196:159<BR>
<i>onrechtheer</i>: geval: inmijn de- rechtspraakkoning, 1 Sam. 826:317<BR>
<i>onrechtheer</i>: Godmijn is-: geenzo -noemde Eliëzer Abraham, DeutGen. 3224:426,27<BR>
<i>onrechtheer</i>: Godsbesefmijn verhindert-: zo noemde Eliëzer onrechtAbraham, JobGen. 3124:1435v<BR>
<i>onrechtheer</i>: hetmijn aangezicht–, aannemenu inweet de wethet, MalOpb. 27:914<BR>
<i>onrechtheer</i>: inmijn eenheer rechtzaakheb ik te gehoorzamen, SprLuk. 316:546<BR>
<i>onrechtheer</i>: inmijn Godheer: zo noemde Rebekka de onbekende geenman -Eliëzer, PsGen. 9224:1618<BR>
<i>onrechtheer</i>: inMozes lippen– genoemd door Jozua, MalNum. 211:628<BR>
<i>onrechtheer</i>: JezusMozes is gerekendgenoemd metdoor dezijn wettelozenbroer, LukNum. 223712:11<BR>
<i>onrechtheer</i>: lijden:naar lieverhet vlees, 1 CorEf. 6:75<BR>
<i>onrechtheer</i>: mannaar deshet -svlees, PsCol. 433:122<BR>
<i>onrechtheer</i>: opdatNebukadnezar de rechtvaardigen hunvan handen niet uitstrekken tot -Daniël, PsDan. 1254:319<BR>
<i>onrechtheer</i>: sjoemelenPaulus meten gewichtenSilas enaangesproken met inhouden‘heren’, DeutHand. 2516:13v30<BR>
<i>onrechtheer</i>: sprekenPilatus – genoemd, JobMatth. 27:463<BR>
<i>onrechtheer</i>: stervenplicht inder -heren, EzCol. 334:131<BR>
<i>onrechtheer</i>: straftrebelleren zichzelftegen zijn -, Jer2 Kron. 22:13:5<BR>
<i>onrechtheer</i>: tegen - inrisico: rechtspraakdreigen, LevEf. 196:359<BR>
<i>onrechtheer</i>: vergeeftte mijvrezen ditdoor -,zijn 2knecht, CorMal. 121:136<BR>
<i>onrechtheer</i>: vermeerderingtwee van-en dienen aangemoedigdis onmogelijk, OpbMatth. 226:1124<BR>
<i>onrechtheer</i>: verongelijkentwee inheren eendienen twistzaakis ondoenlijk, KlgLuk. 316:3613<BR>
<i>onrechtheer</i>: voorbeeldenvader 'mijn heer' genoemd: door Rachel , DeutGen. 2531:1635<BR>
<i>onrechtheer</i>: wegvan diealles zijn: de iserfgenaam, EzGal. 184:251<BR>
<i>onrechtheer</i>: werkenvan de oogst, PsLuk. 11910:32<BR>
<i>onrechtheer</i>: wievan -de doet is Gode een gruwelwijngaard, DeutMatth. 2520:168<BR>
<i>onrechtheer</i>: wordtvan gebrokende als een -wijngaard, JobLuk. 24:202015<BR>
<i>onrechtheer</i>: zichvan onthouden vaneen slaaf, EzMatth. 18:825<BR>
<i>onrechtheer</i>: zienvan het huis, PredMatth. 713:1552<BR>
<i>onrechtheer</i>: zondervan -: Jezus heeft geen -het gedaanhuis, JesMatth. 5321:933<BR>
<i>onrechtheer</i>: van het huis, DeutLuk. 24:172211<BR>
<i>onrechtheer</i>: van het huis: Jezus, PredMatth. 510:725<BR>
<i>onrechtheer</i>: van slaaf, JakMatth. 510:424<BR>
<i>onrechtheer</i>: versus beheerder, JakMatth. 520:68<BR>
<i>onrechtvaardigheer</i>: Godversus is niet onrechtvaardig om uw werk te vergetenknecht, HebrGen. 619:102<BR>
<i>onrechtvaardigheer</i>: Godversus soms –?slaaf, RomGal. 34:51<BR>
<i>onrechtvaardigheer</i>: lijdenzeggen, 1maar PeHem 2niet kennen, Matth. 25:1911<BR>
<i>onrechtvaardigheer</i>: onrechtvaardigezijn Mammon- waarnemen, LukSpr. 1627:918<BR>
<i>Heer</i>: aanspreektitel, door Saulus gebruikt voor Jezus, Hand. 9:5<BR>
<i>onrechtvaardig</i>: rechter, Luk. 185<BR>
<i>onrechtvaardigHeer</i>: rechtvaardigenblijven ongeluk,bij goddelozende geluk-, Pred1 Cor. 87:1435<BR>
<i>onrechtvaardigHeer</i>: versusChristus trouwals - heiligen in je hart, Luk.1 Pe 163:1015<BR>
<i>onrechtvaardigHeer</i>: zijnChristus: inHeer het minsteChristus, LukCol. 163:1024<BR>
<i>onrechtvaardigeHeer</i>: alledag ongerechtigheidvan stopt-, haar mond,2 Ps.Pe 1073:429<BR>
<i>onrechtvaardigeHeer</i>: Godder koningen is goedde voor -nGod envan rechtvaardigenIsraël, MatthDan. 52:4547<BR>
<i>onrechtvaardigeHeer</i>: onrechtvaardigenéén worden- bewaardvoor tot de dag vanons: hetJezus oordeelChristus, 21 PeCor. 28:96<BR>
<i>onrechtvaardigeHeer</i>: onrechtvaardigeneinde zullenvan Godsde koninkrijk–: nietvol beërven,genegenheid 1en ontferming, CorJak. 65:911<BR>
<i>onrechtvaardigeHeer</i>: rechten zoeken bij de -nMeester, 1 CorJoh. 613:113<BR>
<i>onrechtvaardigeHeer</i>: zal stervenGod, EzOpb. 1819:137<BR>
<i>onrechtvaardigheidHeer</i>: God: geenis - bij God, RomOpb. 915:144<BR>
<i>onrechtvaardigheidHeer</i>: schijnbareHeer, Heer zeggen door valse -profeten, PredMatth. 87:1421<BR>
<i>Heer</i>: in - betaamt het dat de vrouw onderdanig is aan haar man, Col. 3:18<BR>
<i>onrechtvaarige</i>: verdoemen, Deut. 25:1<BR>
<i>onredelijkHeer</i>: eisJezus door Nebukadnezar gesteldChristus, DanEf. 1:2:5<BR>
<i>onreinHeer</i>: -heidJezus desde landsHeer Kanaäns bijvan de veroveringtwee getuigen, EzraOpb. 9:11:8<BR>
<i>onreinHeer</i>: aasJezus vanis aller dier aanraken: onrein en schuldig worden daardoor-, LevHand. 510:236<BR>
<i>onreinHeer</i>: achtenJezus is onze -, TitLuk. 112:1536<BR>
<i>onreinHeer</i>: alsJezus -enis vanonze - hetin priesterdomde geweerdhemel, NehCol. 74:641<BR>
<i>onreinHeer</i>: begeerteJezus: alles in naam van de -e begeerte,J 2doen, PeCol. 23:1017<BR>
<i>onreinHeer</i>: doornabij aanrakingons zijnde, LevFilip. 154:195<BR>
<i>onreinHeer</i>: doorom aanraking‘s vanHeren doodwil lichaamaan elke menselijke instelling onderdanig zijn, Num.1 Pe 92:6v13<BR>
<i>onreinHeer</i>: dooronze aanraking- vanis eenin dodede hemelen, NumEf. 196:119<BR>
<i>onreinHeer</i>: dooronze afgodenHeer en God, EzOpb. 204:3111<BR>
<i>onreinHeer</i>: doorvan afscheidingde uit het vlees van eenhemel: manGod, LevDan. 155:2v23<BR>
<i>onreinHeer</i>: doorvan bestialiteitde heren, LevOpb. 1819:2316<BR>
<i>onreinHeer</i>: door eten van dood aas of hetde verscheurdeoogst, LevMatth. 179:1538<BR>
<i>onreinHeer</i>: doorvan overspelde sabbat, LevMatth. 1812:208<BR>
<i>onreinHeer</i>: doorvoor overspelde Heer alles doen en nalaten: eten en dagen houden, NumRom. 514:206<BR>
<i>onreinHeer</i>: doorvrees overspel,voor vsde 19,-: in van Hem 27dienen, NumCol. 53:1322<BR>
<i>onreinHeer</i>: eetwoord nietsvan de -s: verheerlijken, RichtHand. 13:448<BR>
<i>onreinHeer</i>: geest: onreine geestZebaoth, LukJak. 5:4:36<BR>
<i>onreinheer </i>: geest:Jozef tot – over onreinegeheel geestenEgypteland kwellengesteld, LukGen. 645:189<BR>
<i>onreinheer </i>: geestenslaaf niet groter dan zijn heer, HandJoh. 815:720<BR>
<i>onreinheer des huizes</i>: handen: ongewassen hier, MarkLuk. 713:225<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: heidenenbegrip: Benaja de -ste van de dertig helden, Lev1 Kron. 1811:2422<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: ietsding: God heeft -se dingen etengedaan, HandJes. 1012:145<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: landdingen: God heeft heerlijke dingen gedaan, AmosJes. 713:175<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: land, vsen 27sieraad, LevJes. 1823:259<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: nietsheerlijke isdingen opgebeurden zichzelfdoor Jezus, RomLuk. 1413:1417<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: normheerlijke van Godkoningen, DeutPs. 14136:917<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: ofheerlijkste onheiligzijn: Benaja, Handvan dertig helden, 1 Kron. 1011:2825<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: onderscheidenJabez van-er reindan zijn broeders, Ez1 Kron. 444:239<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: onreinmaken: door God: de plaats landvan verderftMijn inwonersvoeten, MichaJes. 260:1013<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: onreinemaken: door God: geestIsraël, LukJes. 1142:2421<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: raaktmaken: nietGod aanheeft watZich - is,gemaakt 2in Israël, CorJes. 644:1723<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: tot de avondmaken: degeneZich die- demaken: asdoor van de rode koeGod: heeftin verzameldIsraël, NumJes. 1944:1023<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: totover deal avond:wat priester:- is nazal offereen rodebeschutting koewezen, NumJes. 194:75<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: vanver-lijken: lippenGod: in het lijden, Jes.1 Pe 64:516<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: voorver-t en houdenvervuld, RomEz. 1427:1425<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: voor viering Paschawijnstok, JohEz. 1817:288<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: vuilzie ook Verheerlijken, OpbEz. 2228:1122<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: zichzie verontreinigenook door zijn overtredingenVerheerlijken, Ez. 14:11<BR>
<i>onreinheerlijk</i>: ziezodanig ookzal Verontreinigende Gemeente voor Christus staan, Ef. 5:27<BR>
<i>onreinheerlijke</i>: zullengoedheid zijjegens ude zijn-n, 10, DeutPs. 1416:73<BR>
<i>onreineheerlijke</i>: aangeborenheerlijken onreinheidvan de kudde, JobJer. 1425:434v<BR>
<i>onreineheerlijke</i>: dieheerlijken onreinzullen zijnhonger van een dode: uit het kamp verwijderenlijden, NumJes. 5:213<BR>
<i>onreineHeerlijke</i>: etenuit eerstgeborene eten met deIsraël: reineChristus, DeutJer. 1530:2221<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: geen - heeftzoeken: erfdeeldoor inleugen, het koninkrijk van God,2 EfSam. 51:523<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: aan God en het -Lam verontreinigttoegewenst, HagOpb. 25:14v13<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: vanaan naamJezus: Jeruzalemdoor God Vader, Ez.2 Pe 221:517<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: wegzending deraardse -n, NumDan. 52:2v31<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: wijals allen zijn alsvan eende olijfsboom, JesHos. 6414:67<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: als vergelding ontvangen, PredRom. 9:2:10<BR>
<i>onreineheerlijkheid</i>: Babel, Klgde - der Chaldeeën, Jes. 413:1519<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: afleggenbe allehoefte -aan, Jak1 Sam. 122:217<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: allebediening van afleggende Geest bestaat in -, Jak2 Cor. 13:218<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: bedrijvenbegrip: pracht, 2schoonheid, rijkdom, CorLuk. 12:2127<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: bedrijvenbrengen: alledoor -volken: gretig bedrijven:aan oorzaakIsraël, EfJes. 461:196<BR>
<i>heerlijkheid</i>: bron van -: verdrukkingen van Paulus voor anderen, Ef. 3:13<BR>
<i>onreinheid</i>: beschermen tegen onreinheid, 2 Kron. 23:19<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: doodtchreubs eventuelevan de - in je leven, ColHebr. 39:5<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: echteChristus - is geestelijk-zedelijk(typologisch), MarkGen. 745:1513<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: hoererij,Christus overspelzij zijnde vormen- vantot -in alle eeuwigheid, 12 ThessTim. 4:718<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: onreinhedenChristus' van hoererij-, OpbHebr. 173:43<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: oorzaken vanChristus' -: door God gegeven, LevJoh. 2217:3v22<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: overgegevenChristus' aan –-: door God hem geschonken, Rom.1 Pe 1:2421<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: seksueleChristus' -: overspelons mandeel, met schoonzus,2 LevThess. 202:2114<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: spreken uitChristus' -: zijn wij (toepassing), 1 Thess. 2:320<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: tegenChristus’ -–: na lijden ingegaan, EfLuk. 5:32426<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: vande eenHeer kraamvrouwder –: onze Heer Jezus Christus, LevJak. 12:2:1<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: vande hetVader vleesder overdragen op bed of andere dingen waarop men zitheerlijkheid, LevEf. 151:417<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: vertoorntdeelgenoot Godvan de - die geopenbaard zal worden, Ef.1 Pe 5:61<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: werkdes van hetHEEREN: vleesglans, GalEz. 510:204<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: des HEEREN: verplaatste zich, EzraEz. 910:114<BR>
<i>onreinheidheerlijkheid</i>: eeuwige -, Matth2 Tim. 232:2710<BR>
<i>onreinigheidheerlijkheid</i>: -hedeneigen van het-: volkzoeken, LevJoh. 167:1618<BR>
<i>onreinigheidheerlijkheid</i>: vs.en overtredinglicht, LevLuk. 162:169<BR>
<i>onreinigheid heerlijkheid</i>: vanen eenlof mensen aanrakeneer, Lev.1 Pe 51:37<BR>
<i>onrustheerlijkheid</i>: inen rechtszaaklof van God, SprFilip. 291:911<BR>
<i>onrustheerlijkheid</i>: Jeruzalemen vol van –macht, EzOpb. 2215:58<BR>
<i>onrustheerlijkheid</i>: mensen zat van -macht, JobOpb. 1419:1<BR>
<i>onrustheerlijkheid</i>: oorzaaken mogelijk: bitterheidmajesteit, HebrPs. 12111:153<BR>
<i>onrustheerlijkheid</i>: en sieraad, SprEx. 1528:162<BR>
<i>onrustheerlijkheid</i>: engel met - van de Heer, JakLuk. 12:69<BR>
<i>onschuldheerlijkheid</i>: bijgave DaniëlGods, Dan. 65:2318<BR>
<i>onschuldheerlijkheid</i>: JozefsGeest der -, Gen.1 Pe 404:1514<BR>
<i>onschuldheerlijkheid</i>: geval van eenuitwendige ongeborene-, Rom2 Cor. 93:117<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: -geven bedreigdaan wordeniem.: aan Christus: door God, Ps.1 Pe 591:4-521<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: bloed,geven: 1aan God, SamLuk. 1917:518<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: bloedgeven: aan vergietenGod, PsOpb. 10614:387<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: bloed:God - vergietengeven, JerOpb. 224:179<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: houdenGod - geven, JerOpb. 4916:129<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: houden:God door- Godgeven: Hij houdt de schuldige geenszinsdoor Abraham, ExRom. 344:721<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: houden: iemand nietGod geheelde - houdengeven, JerOpb. 3019:117<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: iemandGod nietVader, tot - houdenvan God de Vader, DeutFilip. 52:11<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: inGod eenzal bepaaldZijn geval– geven aan Israël, ExJes. 2146:2813<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: JezusGod zij - tot in alle eeuwigheid, Hebr1 Tim. 71:2617<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: JezusGod -zij – gekruisigd, Joh.Jud 19:625<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: JezusGod (toepassing),zij 1de Sam- tot in alle eeuwigheid, Gal. 191:5<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: nietGod zij de - zijntot in alle eeuwigheid, SprFilip. 174:520<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: nietGod: - van de houdenVader, ExMatth. 2016:727<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: onschuldigeGod: nooddruftigende vermoordGod der -, JerHand. 27:342<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: onschuldigeGod: Hem zij de heerlijkheid tot wachtersin gedoodeeuwigheid, HandHebr. 1213:1921<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: veroordeeldGods tot- de dood: gevalzien, 1 SamEx. 2216:167v<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: zichzelfGods - oordelenop Jeruzalem gelegd, RichtEz. 1516:314<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: zichzelfGods - verklaren, 2kennen daarvan bekrachtigt ons, SamCol. 31:2811<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: zichzelfGods -: Christus uitdrukking verklarenervan, MatthEz. 271:2428<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: zichzelfGods -: verklarendaartoe worden wij geroepen, Jer1 Thess. 2:3412<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: zijnGods aan-: de overtreding vanogen eenZijner verbod-, MatthJes. 123:58<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: zijnGods -: de rijkdom van eenZijn ongerechtigheid-, NumRom. 59:3123<BR>
<i>onschuldigheerlijkheid</i>: Gods -: geopenbaard, Gen2 Kron. 445:1014<BR>
<i>onschuldigeheerlijkheid</i>: deGods -: zal zich tegen de huichelaar opmakengroot, JobPs. 17138:85<BR>
<i>heerlijkheid</i>: Gods -: heiligt, Ex. 29:43<BR>
<i>onschuldige</i>: gaat mee onder (of waren ze niet onschuldig, maar wisten ze ervan??), Joz. 7:25<BR>
<i>onschuldigeheerlijkheid</i>: veelGods onschuldigen-: gedoodlof door Manassetoegebracht, 2 KonEz. 213:1612<BR>
<i>onschuldigeheerlijkheid</i>: veroordelenGods van-: Mozes wenste die te discipelenzien, MatthEx. 1233:718<BR>
<i>onschuldigeheerlijkheid</i>: zultGods gij-: nietMozes dodenzag hem niet, Ex. 2333:718<BR>
<i>onstandvastigheerlijkheid</i>: onstandvastigeGods zielen-: sieraad, 2Jes. Pe 235:142<BR>
<i>onstandvastigheerlijkheid</i>: rietGods door-: windenzinnebeeld: bewogenzon, MatthJes. 1160:71<BR>
<i>onstandvastigeheerlijkheid</i>: verdraaienGods dingen vanen de Schriftkracht, 21 Pe 35:1611<BR>
<i>onsterfelijkheidheerlijkheid</i>: aandoenGods – op de Olijfberg, 1na vertrek uit Jeruzalem, CorEz. 1511:5323<BR>
<i>onsterfelijkheidheerlijkheid</i>: God:Gods alleen Hijrees heeftop -,van 1het midden der stad, TimEz. 611:1623<BR>
<i>onsterfelijkheidheerlijkheid</i>: Gods – verscheen aan de hele vergadering, LukNum. 203616:19<BR>
<i>onsterkheerlijkheid</i>: volkGods – zal over Israël opgaan, SprJes. 3060:251v<BR>
<i>onstraffelijkheerlijkheid</i>: blijkenGods te–: zijn,alle 1heidenen en tongen zullen Gods – zien, TimJes. 366:1018<BR>
<i>onstraffelijkheerlijkheid</i>: GodGods wil–: onsde troon van Uw heerlijkheid, -werp voorhem zichniet stellenneder, ColJer. 114:2221<BR>
<i>onstraffelijkheerlijkheid</i>: opzienerGods moet–: onstraffelijkuitstraling: zijnJezus, TitHebr. 1:73<BR>
<i>onstuimigheerlijkheid</i>: meerGods vaneeuwige Galilea werdin Christus Jezus, Joh.1 Pe 65:1810<BR>
<i>onstuimigheidheerlijkheid</i>: opGods zee:rijkdom in - in groteChristus Jezus, MatthFilip. 84:2419<BR>
<i>ontbiedenheerlijkheid</i>: alleGods: de sterkte overpriestersvan enGods Schriftgeleerden-, MatthCol. 21:411<BR>
<i>ontbindenheerlijkheid</i>: de weeënGods: vanin deChristus doodJezus, HandEf. 2:2421<BR>
<i>ontbindenheerlijkheid</i>: gebodGods: in de gemeente, MatthEf. 52:1921<BR>
<i>ontbindenheerlijkheid</i>: machtigingGods: totzoeken, MatthJoh. 167:1918<BR>
<i>ontbindenheerlijkheid</i>: vergaderinggrote - voor ons bewerkt door verdrukking, Hand2 Cor. 194:4116<BR>
<i>ontbindingheerlijkheid</i>: geengrote -: vanals de hetrechtvaardigen lichaamopspringen van Jezusvreugde, HandSpr. 228:2712<BR>
<i>ontbindingheerlijkheid</i>: groter, PsHag. 1292:410<BR>
<i>ontblotenheerlijkheid</i>: Ezaugroter ontbloot- doorwerd God,Nebukadnezar ontdekttoegevoegd, JerDan. 494:1036<BR>
<i>ontblotenheerlijkheid</i>: schaamte -heerlijkheden, Jes.1 Pe 31:1711<BR>
<i>ontblotenheerlijkheid</i>: worden: de dochterheerlijkheden Edomslasteren, Klg.Jud 4:218<BR>
<i>ontblotenheerlijkheid</i>: zichhoop der -, figEf., 2 Sam. 61:2017-18<BR>
<i>ontblotenheerlijkheid</i>: zichhoop der -: NoachChristus, GenCol. 91:2127<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: aanvullenhun wat- ontbreekt,is 1in hun schande, CorFilip. 163:1719<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: deiem. genadegroter van- Godwaard kan aan iemand -achten, Hebr. 123:153<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: eeniets dingtot onnbrak- de rijkemaken, Mark1 Kron. 1022:215<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: enin volmaaktheid- zullen wij met Christus geopenbaard worden, JakCol. 13:4<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: geldin schande hebben, GenFilip. 473:1619<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: heeftis uvan somsonze iets ontbroken?God, LukOpb. 223519:1<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: hetgeen ontbreekt kanIsraël: niettot geteld- wordenstellen, PredDeut. 126:1519<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: opdatJezus het hunChristus: aan nietsWie ontbreektde heerlijkheid en de kracht is tot in de alle eeuwigheid, Tit.1 Pe 34:1311<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: wijsheidJezus ontbrekendzij de -, JakOpb. 1:56<BR>
<i>ontbrekenheerlijkheid</i>: ,Jezus' 1-, CorMark. 1613:1726<BR>
<i>ontbrekendeheerlijkheid</i>: Jezus' - : Hij komt in ordeZijn brengen-, TitMatth. 125:531<BR>
<i>ontdekkenheerlijkheid</i>: verborgenJezus' plaatsen- vanzal Ezauverschijnen, JerTit. 492:1013<BR>
<i>ontdekkenheerlijkheid</i>: versusJezus' bedekken-: gave des Vaders: uit liefde, LukJoh. 1217:224<BR>
<i>ontdekkenheerlijkheid</i>: watJezus' bedekt-: is zal ontdektheerlijkheid: wordenaanschouwen, MatthJoh. 1017:2624<BR>
<i>ontdekkenheerlijkheid</i>: zichJezus’ - van: hethij hartopenbaarde vanzijn de zotheerlijkheid, SprJoh. 18:2:11<BR>
<i>ontelbaarheerlijkheid</i>: groteJozefs menigte- uit: degeboodschapt groteaan verdrukkingIsraël, OpbGen. 745:913<BR>
<i>heerlijkheid</i>: kleding tot -, Ex. 28:2<BR>
<i>ontelbaar</i>: heirs des hemels, zand der zee, nakroost van David, nakroost van de Levieten, Jer. 33:22<BR>
<i>ontelbaarheerlijkheid</i>: korenkoning: schaapskudde, GenJer. 4113:4920<BR>
<i>ontelbaarheerlijkheid</i>: zandkorrelskroon aander de oever van de zee-, HebrEz. 1116:12<BR>
<i>onterenheerlijkheid</i>: gevalkroon van de -, 21 Sam.Pe 105:4<BR>
<i>onterenheerlijkheid</i>: geval:laat Baalsmijn huis,mond 2vervuld worden met uw -, KonPs. 1071:278<BR>
<i>onterenheerlijkheid</i>: God – door de overtreding van de (bekende) wetlasteren, Rom.Jud 2:238<BR>
<i>onterenheerlijkheid</i>: Jezuslasteren onteerdvan -en, Joh.2 Pe 82:4910<BR>
<i>onterenheerlijkheid</i>: lichamenleg -op Jozua van uw (Mozes') heerlijkheid, RomNum. 127:2420<BR>
<i>onterenheerlijkheid</i>: vrouwlichaam van metZijn ontuchtheerlijkheid, EzFilip. 233:1721<BR>
<i>ontevredenheidheerlijkheid</i>: gevallichtgevend, HandOpb. 618:1<BR>
<i>ontevredenheidheerlijkheid</i>: gevalluisterrijke -, 2 Kron.Pe 101:417<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: doormens Godgekroond met -, MichaHebr. 72:197<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: enmenselijke erbarmen- geringer dan de heerlijkheid der schepping, RomMatth. 96:1529<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: Godmet isde behoudenis ook -d verkrijgen, Jak2 Tim. 52:1110<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: God is ontfermendonderzoeken, LukSpr. 625:3626<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: Godontvangen ontfermdebij Zichopenbaring overvan Israël: om Zijns Verbondsde wilHeer, 21 Kon.Pe 131:23v7<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: Godonze ontfermde-: Zichdoor Christus gegeven: bewijs,doel: 2eenheid, KonJoh. 1317:23v22<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: Godonze zal-: zichvan over Israël ontfermenChristus, Jer2 Thess. 332:2614<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: Godopenbaring zalvan zichChristus' over-, Zijn ellendigen –,1 Jes.Pe 494:13<BR>
<i>heerlijkheid</i>: Paulus' -: de behouden thessalonikers, 1 Thess. 2:20<BR>
<i>ontfermen</i>: God: ontfermt zich over wie Hem vrezen, gelijk een vader over zijn kinderen, Ps. 103:13<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: God:rijkdom zichder - door G: over Israël, DeutEsth. 301:34<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: nalaten:rijkdom van de heerlijkheid van doordeze Godverborgenheid, HosCol. 21:327<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: vader:rijkdom van de eenheerlijkheid van zichZijn ontfermenderfenis overin de kinderenheiligen, PsEf. 1031:1318<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: weestrijkdom, bezit, dure ontfermendgoederen, LukOpb. 621:3624<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichroepen -door en geven-, Ps.2 Pe 371:213<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zich - met goedertierenheidtempel, JesHag. 542:810<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichter -ere overvan demijn nooddruftigeheerlijkheid, Sprzei Nebukadnezar, Dan. 144:3130<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtoekomstige -, door God: over eenvan bekeerdede zondaarchristen, JesHebr. 552:710<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtoekomstige - : doorvan een vrouw: over haar kindgelovige, JesRom. 498:1518<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtoekomstige - doorvan Godons (toepassing), RomRicht. 95:1531<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: Zichtoekomstige- –: door God: naarvan de grootheidzonen van Zijnhet goedertierenhedenKoninkrijk, KlgMatth. 313:3243<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtot –:- doorvan God: nietaannemen: ons: door Christus, JerRom. 1315:147<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtot: door God: over Israëlbereid, JesRom. 609:1023<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtroon der nederigen–: plaats van het -heiligdom, SprJer. 1417:2112<BR>
<i>ontfermenheerlijkheid</i>: zichtroon nietvan -Zijn –: doordie God:van de Zoon overdes Israëlmensen, JesMatth. 2719:1128<BR>
<i>ontfermendheerlijkheid</i>: weestvan -de Libanon, LukJes. 660:3513<BR>
<i>Ontfermerheerlijkheid</i>: Godvan de : doorChristenen Christusstraks, JesRicht. 495:1031<BR>
<i>Ontfermerheerlijkheid</i>: Godvan isde Israëlsgelovigen door de verdrukkingen van Paulus, JesEf. 543:1013<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: bijvan de samaritaanHeer: aanschouwen, Luk2 Cor. 103:3318<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: bijvan Godde (gelijkenis)Heer: omscheen hen, MatthLuk. 182:279<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: bijvan Jezusde hemellichamen, Matth1 Cor. 1415:1440<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: bijvan Jezusde Israëlieten is de –, MarkRom. 69:344<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: bijvan Jezus:de over dekoningen afgematteder menigtenaarde, MatthOpb. 921:3624<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: bronvan de naties: Christus,gebracht tot ziehet versnieuwe 11Jeruzalem, ColOpb. 321:1226<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: doorvan God:de grotesterkte ontfermingenvan de Heer Jezus, Jes2 Thess. 541:79<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: envan genade,de 2Vader: rijkdom ervan, KonEf. 133:2316<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: envan handelingeneen hof, MatthEsth. 181:276<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: geenvan -een bij God: over huichelaars, boosdoenerskoninkrijk, JesDan. 94:1736<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: gemis van een rijk, MatthEsth. 181:304<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: van God, dehebben: Vaderdoor derhet ontfermingen,hemelse 2Jeruzalem, CorOpb. 121:311<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: innigevan -:God aandoenin (alshet eenaangezicht kleed)van Christus: kennis daarvan, Col2 Cor. 34:126<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: Jezusvan metGod -zal bewogenu verschijnen, MatthLev. 159:336<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: Jezusvan metGod: dankzegging overvloedig tot de - bewogenvan God, Mark2 Cor. 14:4115<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: Jezusvan metGod: de hoop op de - bewogenvan G: roemen daarin, MarkRom. 85:2<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: Jezusvan metGod: niet bereiken, missen: door -de bewogenmens, LukRom. 73:1323<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: Jezusvan metGod: rook van de - bewogenvan overGod devervulde tweede blindentempel, MatthOpb. 2015:348<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: overvan de armeGod: lenentot - aanvan God, SprFilip. 191:1711<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: smekenvan omGod: -verscheen bijaan zijn vrienden:al doorhet Jobvolk, JobLev. 199:2123<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: Vadervan God: met - bewogenzien, LukNum. 1514:2022<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: van God: in Pauluszien, RomJoh. 1211:140<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: zondervan -God: zien: door Stefanus, HebrHand. 107:2855<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: van Gods genade, MarkEf. 91:226<BR>
<i>ontfermingheerlijkheid</i>: van Gods koninkrijk, FilipPs. 2145:111<BR>
<i>ontharenheerlijkheid</i>: van Gods majesteit, NumJes. 82:710<BR>
<i>heerlijkheid</i>: van Gods volk: oordeel oefenen over hun vijanden, Ps. 149:9<BR>
<i>ontheffing</i>: , Ezra 7:24<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: altaar:van doorhet stenenheiligdom, te behouwen,1 ExKron. 2016:2529<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: devan heiligehet dingen -licht, NumHand. 1822:3211<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: de naam van Godshet heiligheidWoord: -aanschouwen, LevJoh. 221:114<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: devan sabbatdagiemands rijkdom: Haman vertelde de - van zijn rijkdom, NehEsth. 135:1711<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: doorvan GodJahweh verscheen, KlgNum. 216:142<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: doorvan God:Jahweh dezal oversten vanuw hetachtertocht heiligdomwezen, Jes. 4358:288<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: doorvan GodJahweh: Zijnstond erfenis Israëldaar, JesEz. 473:623<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: eigenvan dochterJahweh: doorverscheen hoererijin de wolk, LevEx. 1916:2910<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: envan verontreinigenJakob, NumGen. 3531:33-341<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: envan verontreinigenJezus: aspect: menigte des volks (toepassing), NumSpr. 3514:33v28<BR>
<i>heerlijkheid</i>: van Jhwh verscheen in de tent der samenkomst voor al het volk, Num. 14:10<BR>
<i>ontheiligen</i>: geval: Baals huis, 2 Kon. 10:27<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: glans van eenJhwh: de hele aarde zal ermee koningvervuld ontheiligenworden, EzNum. 2814:721<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godvan lijden tot -, EzMatth. 1320:1922<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: God ontheiligd in het midden van demensen: priestersvergankelijk, Ez.1 Pe 221:2624<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: God: naam van GodMozes' -:gezicht, door kindoffer,2 LevCor. 183:217<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsverschijning heiligdomvan Jezus' heerlijkheid, EzTit. 232:3913<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsversus heiligelijden, dingen –,1 Ez.Pe 221:2611<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsversus heiligeoneer, naam -,1 LevCor. 2015:343<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsversus heiligeoneer, naam -,2 EzCor. 396:78<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsversus heiligeschandelijk naam –: doet dat niet meeruitbraaksel, EzHab. 202:3916<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: voor Gods heilige naam nietaangezicht zijnde, LevPs. 2296:326<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsvoor naam -Israël, MalLuk. 12:1232<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsvoor naamIsraël: door God gewenst, JesDeut. 4826:11,919<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godsvoorbeeld: richten over naamde aarde, JerPs. 34149:169<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Gods naam –: voorkomen doorvs. Godvernedering, EzFilip. 203:1421<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: Godswaard naam- –:te wijzeontvangen: valselijkhet zwerenLam, LevOpb. 195:12<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: goudenwaard ente zilveren godenbeeldenontvangen: God, EzOpb. 74:2111<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: heiligdomzich roemen in -, DanJes. 1161:316<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: heiligdom van God -zien, LevJes. 2062:32<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: heiligdommen -zien: voorkomenChristus' heerlijkheid door Jesaja gezien, LevJoh. 2112:2341<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: heiligezij dingenonze God tot in alle eeuwigheid, LevOpb. 227:1512<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: heiligezoeken - van Jahweh –mensen, Lev1 Thess. 192:86<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: het bloedzoeken: ontheiligtin hetgoed landwerk, NumRom. 352:337<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: hovaardijzoeken: doorzijn Godeigen - wel of niet zoeken, JesJoh. 238:950<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid</i>: huwelijksbed, 1 KronOpb. 518:116<BR>
<i>ontheiligenheerlijkheid </i>: Jeruzalem ontheiligd voorvan de ogen derengel heidenen, EzOpb. 2218:161<BR>
<i>ontheiligenheerlijkste</i>: landgezegd van een held, Jer2 Sam. 323:919,23<BR>
<i>ontheiligenheerschapper</i>: land - door bloedschulden, PsDan. 1063:382<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: land -:en zijn door echtbreuk en overspeltot de Heer geschapen, JerCol. 3:1:16<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: landboven alle -: door hoererijgesteld enis boosheidChristus, JerEf. 31:221<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: ontheiligdeChristus hoer- eeuwig, Lev1 Kron. 2117:14<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: oogst:Christus dooraanvaardt gemengdzijn zaad-, Deut1 Kron. 2216:931<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: priesterdankzij ontheiligd door hoererende dochtervlijt, LevSpr. 2112:924<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: sabbatdoor -God over ons, of door andere heren, MatthJes. 1226:513<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: sabbatdoor haters, JesLev. 5626:217<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: sabbatgeen - over de dag van de dood, JesPred. 568:68<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: sabbattengeen van- Godover de geest, EzPred. 208:218<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: sabbattengegeven vanaan Godhet Grieks-Macedonische rijk, EzDan. 237:386<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: sterkteGods -, DanPs. 1145:317<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: tempelGods -– is van geslacht tot geslacht, HandDan. 244:63<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: tempelplaatsgrootheid van Christus' -, HandJes. 219:286<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: vredeoffermet wreedheid, Lev. 1925:843<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: vrouwvan -mens over mens: ten kwade, LevPred. 218:79<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: zeervan ofoversten, schromelijk of grotelijks: de sabbatten,2 EzKron. 208:1310<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: verachten, Lev.2 22Pe 2:910<BR>
<i>ontheiligenheerschappij</i>: verbroken: door een verlosser met Gods Geest, EzRicht. 73:2410<BR>
<i>onthoofdenheerschappij</i>: Johannesversus hebonder ikcijns onthoofdwezen, zei Herodes de viervorst, LukSpr. 912:924<BR>
<i>onthoofdenheerschappij</i>: martelaren onthoofdverwerpen, Opb.Jud 20:48<BR>
<i>onthoofdingheerschappij</i>: gevalvoeren over knechten, Richt1 Kon. 75:2516<BR>
<i>onthoofdingheerschappij</i>: gevalwegnemen, RichtDan. 87:2512<BR>
<i>onthoofdingheerschappij</i>: gevalzie ook Stoel, 21 SamKron. 417:714<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: geval,Christus 2heerst over levenden en doden, SamRom. 2014:229<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: geval:de 70Hemel personenheerst, 2 KonDan. 104:726<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: gevaldoor de dood: dodeover SaulChristus: onthoofd,niet 1meer, KronRom. 106:9<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: geval:door Goliath,de 1overste van de volken, SamMatth. 1720:5125<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: geval:door de vrede van Christus Johannesin de Doperharten, MarkCol. 63:2715<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: ,door 1de Samwet, Rom. 297:41<BR>
<i>onthoofdingheersen</i>: ,door 1de wijsheid heersen de heersers, SamSpr. 318:916<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: nietdoor -de het goedezonde, SprRom. 36:2714<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: vergeet nietdoor een vanknecht, Godsover vorsten, weldadenmisstaat, PsSpr. 10319:210<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor -een van bezigheid met fabels en eindeloze geslachtsregisterskoning, 1 TimSam. 19:417<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - van de hoererijGod, HandPs. 1566:207<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor -God: vanGij deheerst hoererijover alles, Hand1 Kron. 15:29:11<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - van de verontreinigingen van de afgodenhaters, HandPs. 15106:2041<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - vanJezus: eenover kwadede praktijkvolken, EsthRom. 315:412<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor -jongeling, van het bloed,2 HandKon. 158:2026<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - van het bloedJozef, HandGen. 1537:298<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - van het verstiktekinderen, HandJes. 153:2012<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - van het verstikteknechten, HandKlg. 155:297<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor -knechten: vanover hoererijons, 1 ThessKlg. 45:38<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor -koningen, vanover meerde arbeidvolken, MatthLuk. 15:242225<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichdoor - van vleselijke begeertenvrouwen, 1 PeJes. 23:12<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zich - van wat aan defig. afgodenzweven isover geofferdanderen, HandRicht. 159:299<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zich -: van kwaadgeval, 1 ThessRicht. 59:222v<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zich – van de vleselijke begeertengeval, 1 PeNeh. 25:1115<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichheers nietover kunnenons: -,verzoek 1aan Gideon, CorRicht. 78:922<BR>
<i>onthoudenheersen</i>: zichheren, seksueelbehalve -God, 1hebben over ons geheerst, CorJes. 726:513<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: metlaat hulpde vrede van deChristus Heilige Geestheersen, 1 ThessCol. 43:3,815<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: ommet hetstrengheid koninkrijken der hemelenhardheid, MatthEz. 1934:124<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: terwillenaar van de medegelovigerecht, RomJes. 1432:211<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: vanover seksuelede omgang bevolenzotten, ExPred. 199:1517<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: over geloof van uitspattingenmensen heersen, 12 PeCor. 41:424<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: zedelijkeover -mensen, PsMark. 11910:10142<BR>
<i>onthoudingheersen</i>: zichzelfover snijdenzijn geest, MatthSpr. 1916:1232<BR>
<i>onthullenheersen</i>: vanoverheerst kwaadworden: inslechte de toekomstzaak, LukDeut. 1215:26<BR>
<i>ontkennenheersen</i>: allentijd ontkendenvan Jezus- teover hebbende aangeraaktander, LukPred. 8:459<BR>
<i>ontkennenheersen</i>: beschuldigingverzoek tegensprekenom te – : reden: volbrachte verlossing, JerRicht. 378:1422<BR>
<i>ontkennenheersen</i>: doorwie deover Egyptenarenons zal –: verwachtgeen mens, dooralleen MozesGod, ExRicht. 48:123<BR>
<i>ontkennenheersen</i>: doorzich Paulus,onthouden datvan hijte wartaal zouheersen: sprekenNehemia, HandNeh. 265:2514v<BR>
<i>ontkennenheersen</i>: zonde -, SprDeut. 3015:206<BR>
<i>ontkenningheerser</i>: dubbeleDaniël -:tot onmogelijk,– gesteld over het landschap van geenBabel, LukDan. 172:148<BR>
<i>ontkenningheerser</i>: dubbeleFarao door God doen opstaan, HandRom. 219:3917<BR>
<i>ontkenningheerser</i>: eerstGod dingenis noemen- diein nietJakob gedaan, tot aan de einden mogender wordenaarde, MatthPs. 1059:514<BR>
<i>ontkenningheerser</i>: vanGod eigenis verontreinigingde enige -, Jer1 Tim. 26:2315<BR>
<i>ontkersteningheerser</i>: (toepassing)niet als heerser optreden, Jes.1 Pe 635:193<BR>
<i>ontkledenheerser</i>: alsomgang strafmet -, HosSpr. 223:21v<BR>
<i>ontkledenheerser</i>: Jezusop ontkleedleugentaal dooracht de soldatengevend, MatthSpr. 2729:2812<BR>
<i>ontkledenheerser</i>: versusstellen overkleden,over: 2God Corstelde Nebukadnezar als heerser, Dan. 52:438<BR>
<i>ontkomenheerser</i>: aanzijn hetaangezicht verderf datzoeken: door de begeerte in de wereld isvelen, 2 PeSpr. 129:426<BR>
<i>ontkomenheerser</i>: beloftezonder van-: – aan Ebed-Melechde gedaanmieren, JerSpr. 396:187<BR>
<i>ontkomenHeerser</i>: David,uit 1Israël: Christus, SamJer. 2230:121<BR>
<i>ontkomenHefa</i>: de rechtvaardige zal -, SprJes. 1160:216<BR>
<i>ontkomenheffing</i>: dieinkomsten invan wijsheidhet wandelt,land: zalvijfde -deel, SprGen. 2847:2624<BR>
<i>ontkomenhefoffer</i>: dooraan Ehudde priester en zijn gezin gegeven, RichtNum. 318:2619<BR>
<i>ontkomenhefoffer</i>: Ismaëlhalve sikkel, JerEx. 4130:1513<BR>
<i>ontkomenhefoffer</i>: Jezus ontkwam uit hun handnemen, JohEx. 1025:392<BR>
<i>ontkomenhefoffer</i>: niettienden -voor aande Gods toornLevieten, HebrNum. 218:324<BR>
<i>ontkomenhefoffer</i>: niet – aan het oordeel van Goddankoffers, HebrEx. 1229:2528<BR>
<i>ontkomenhefoffer</i>: willenvan de ontvangen tienden: Davidvoor Jahweh, PsNum. 5518:726v<BR>
<i>ontkominghefoffer</i>: gegevenvan door Goddeeg, EzraNum. 915:1320<BR>
<i>ontkominghefoffer</i>: geven:van dooreigen Godgoederen, 2 KronEx. 1235:75v<BR>
<i>ontkominghefoffer</i>: zal vergaan vanvoor de heerlijken der kuddetabernakel, JerEx. 2535:355<BR>
<i>ontledigenhefoffer</i>: iemandvrijwillig van melaatsheid -, 2 KonEx. 35:5:3<BR>
<i>ontlenenhefoffer</i>: enwacht nietvan teruggevende -s, PsNum. 3718:218<BR>
<i>ontlenenhefoffer</i>: niet -: Israël zal niet aan de volken ontlenenzaken, DeutEx. 2825:123<BR>
<i>ontmannenhefoffer</i>: , DeutEx. 2330:112v<BR>
<i>ontmoedigenheiden</i>: anderenbekering van - door jouw vreesachtigheiden, DeutZach. 202:811<BR>
<i>ontmoedigenheiden</i>: bekering van -en: door JeremiaJezus aangeduid, JerJoh. 3810:416<BR>
<i>ontmoedigenheiden</i>: gevalbesef van Gods oordeel, DeutRicht. 1:287<BR>
<i>ontmoedigenheiden</i>: boodschap voor de -en: God regeert, EzraPs. 496:410<BR>
<i>ontmoedigingheiden</i>: geval:Christus zal het recht de te-en Kadesvoortbrengen, NumJes. 1342:311<BR>
<i>ontmoetenheiden</i>: Jezusdat men deonder vrouwen,alle -en naUw Zijnheil opstandingkenne, MatthPs. 2867:93<BR>
<i>ontmoetingheiden</i>: vragende naarheidenen welstand,Gods 2volk Kongeworden, Zach. 42:2611<BR>
<i>ontmoetingheiden</i>: die God vreest en gerechtigheid werkt, LukHand. 10:535<BR>
<i>ontmoetingstentheiden</i>: ziedie Tenthet volk der samenkomstJoden liefhad, Luk. 7:5<BR>
<i>ontnuchterenheiden</i>: ontnuchterdeen wordenheiden uitbegrijpt soms de strikoordelen van de duivelGod, 2 TimJer. 240:263<BR>
<i>ontreinigheidheiden</i>: vertereneen uitheiden u:zag doorhet Godin, EzLuk. 2223:1547<BR>
<i>heiden</i>: en God: voor de ogen aller heidenen zal God zijn arm ontbloten, Jes. 52:10<BR>
<i>ontroeren</i>: Jezus ontroerd, Joh. 11:33<BR>
<i>ontroerenheiden</i>: Jezuserger ontroerd indan de geest-en doen, Joh2 Kron. 1333:219<BR>
<i>ontroerenheiden</i>: uwGalilea hart worde nietder -en, JohJes. 148:123<BR>
<i>ontroerenheiden</i>: uwgebruikt hartde wordenaam niet'God': ontroerdslaaf, Joh1 Sam. 1430:2715<BR>
<i>ontroeringheiden</i>: bestrijdinggelovige t.o. -: gelooftvertelt onder de -en inGods Christus!eer, JohPs. 1496:13<BR>
<i>ontrouwheiden</i>: inGod gebruikbestuurt vanzijn geld en goedhart, Luk.Ezra 167:116<BR>
<i>ontrouwheiden</i>: inGod hetde huwelijkKoning der -en, MalJer. 210:147<BR>
<i>ontrouwheiden</i>: oorzaak: God nieten kennende nochheidenen: zijnzij werkenvinden God, RichtJes. 265:101<BR>
<i>ontrouwheiden</i>: God gevonden door heidenvolken, 2die Hem niet zochten, TimRom. 210:1320<BR>
<i>ontruimenheiden</i>: huisGod houdt de wacht over de -en, LevPs. 1466:367<BR>
<i>ontrukkenheiden</i>: door God: volkis Israëlde aanheerser zijnover tegenstandersalle koninkrijken der -en, Ps2 Kron. 13620:246<BR>
<i>ontslagheiden</i>: HagarGod weggezondenregeert de heidenen, ook hun legers, GenMatth. 2122:147<BR>
<i>ontslagheiden</i>: God stuurt de heidenen, LukJer. 165:210<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: -God heiligentuchtigt de -en, MatthPs. 2794:5210<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: DavidGod vatte de rechterhand van de heiden Kores, HandJes. 1345:361<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: DavidGod ontsliepwil metontheiliging van zijn vaderen,naam 1voor de ogen van de –en voorkomen, KonEz. 220:1014<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: deGod bozewil Manasseontheiliging ontsliep metvan zijn vaderen,naam 2voor de ogen van de –en voorkomen, KonEz. 2120:1822<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: doorGod: eendeze goddeloze,genezen 2Samaritaan verheerlijkte God, KronLuk. 2817:2716<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: doorgod: Stefanusheidenen en hun goden, Hand2 Sam. 7:6023<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: henGods dielof van zijn,het 1einde der aarde te zingen, CorJes. 1542:2010<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: inGods Christusogen houden zijn,wacht 1over de -en, CorPs. 1566:187<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metGrieken uwgeloofden vaderen,het 2evangelie, SamHand. 714:121<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metgruwelen zijnder vaderenKanaänitische hedenen: zoon door vuur laten gaan, 12 Kon. 1416:203<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheiden: inzettingen zijnder vaderen-en, 12 Kon. 1417:318<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijndoor vaderen,God 1geleid, KonMatth. 152:812<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijndoor vaderen,God 1niet verdreven, KonRicht. 153:241v<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnen vaderenvolkeren, 1 KonPs. 1633:610<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnin vaderen,Berea 1kwamen tot geloof, KonHand. 1617:2812<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnonderwezen vaderen,door 1de smaadheid en hoon over Jeruzalem, KonEz. 225:4015<BR>
<i>heiden</i>: heidenen ontzet over de smaadheid en hoon over Jeruzalem gekomen, Ez. 5:15<BR>
<i>ontslapen</i>: met zijn vaderen, 1 Kon. 22:51<BR>
<i>heiden</i>: heidenen opgeroepen zich tot God te wenden om behouden te worden, Jes. 45:22<BR>
<i>ontslapen</i>: met zijn vaderen, 2 Kron. 21:1<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnuit vaderen:Kanaän Abiaverdreven door God, 21 KronKon. 14:124<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnuitgestoten vaderen:door JoahazGod, 21 KonKron. 1317:921<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnverdreven vaderen:door God, uit de Jorambezitting, 2 KonKron. 828:243<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijn vaderen:door JosafatGod uitgeroeid, 1 KonZef. 223:476<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen zijnzullen vaderen:tot Rehabeambekering komen, 2 KronLuk. 1213:1629<BR>
<i>heiden</i>: heidenen zullen zich in God zegenen en beroemen als Israël recht wandelt, Jer. 4:2<BR>
<i>ontslapen</i>: met zijn vaderen: Salomo, 2 Kron. 9:31<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidenen: zijnJezus vaders,ten 2licht gegeven, KronJes. 2749:6<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: metheidense zijnkoning vaders,gesterkt 2door God tegen Israël, KronRicht. 283:2712<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: nietheidense allenleiders zullengeven wijvrijwillig -,gaven 1aan Cor.God, 15Ezra 7:5115<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: ,inzicht: 2in Christus, KronMark. 3215:3339<BR>
<i>ontslapenheiden</i>: ,Israëls 2zaad Pezal 3de -en erven, Jes. 54:43<BR>
<i>ontslapeneheiden</i>: doorkustlanden Jezuszullen -n,God 1verwachten, ThessJes. 460:149<BR>
<i>ontslapeneheiden</i>: Godkwaadste brengtder deheidenen doordoen Jezuskomen: ontslapenendoor God, 1als straf, ThessEz. 47:1424<BR>
<i>ontslapeneheiden</i>: versuslicht levende,der 1heidenen: Christus, ThessJes. 442:156<BR>
<i>ontsnappenheiden</i>: Ismaëllooft den HERE, alle -en, JerPs. 41117:151<BR>
<i>ontsnappenheiden</i>: nietlooft kunnenGod: Huram, Jerde koning van Tyrus, 2 Kron. 112:1112<BR>
<i>ontsnappenheiden</i>: willennawandelen van de -: Daviddoor Israël, Ps2 Kon. 5517:715<BR>
<i>ontsnappingheiden</i>: Saulus’onreinheid der -en, Hand.Ezra 97:2521<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: doorontkomen Mozes: zeer –-en, NumJes. 1645:1520<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: inontwaarde toornzegen van God, NehGen. 439:13<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: Jakobsoordeel zonender ontstaken zeer-en, GenJes. 34:72<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: Kainopenbaring wasdoor ontstokenGod: aan de themaniet Elifaz, Gen.Job 442:67<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: ontsteekraad uder niet-en: overGod degenevernietigt wiensde wegraad voorspoedigder is-en, Ps. 3733:710<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: Samuëlrechtvaardige ontstak-, 1God Samvrezende: Gode aangenaam, Hand. 1510:1135<BR>
<i>ontstekenheiden</i>: tegenred Godons van de heidenen, Jes1 Kron. 4516:2435<BR>
<i>heiden</i>: toekomst der heidenen: verandering van denken en wandelen, Jer. 3:17<BR>
<i>ontsteken</i>: , Neh. 5:6<BR>
<i>heiden</i>: toekomst: al de heidenen zullen tot Jeruzalem vergaderd worden, Jer. 3:17<BR>
<i>ontsteld</i>: zijn, Gen. 40:6<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: detoekomst: vorsten keken elkaar ontsteld aanbekering, Jer. 3616:1618<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: doortoekomst: de plotselinge-en zullen verschijningtot vanuw eenlicht wezengaan, LukJes. 2460:383<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: doortoekomst: die niet eenhoren (vermeende)worden spookgericht, Mark.Micha 65:5014<BR>
<i>heiden</i>: toekomst: God zal een voleinding met hen maken, waar Israël verstrooid is, Jer. 30:11<BR>
<i>ontstellen</i>: door iemands geest, Dan. 2:3<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: door Mariatoekomst:over hetonder woordindruk van deIsraëls engelverhoging, LukJer. 133:299<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: gevaltoekomst: Zachariaverandering van wandel, LukJer. 13:1217<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: Herodestoekomst: ze zullen werdGod ontsteldvrezen, MatthPs. 2102:316<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: Jeruzalem,toekomst: heelzullen naar de stad,leer van werdChristus ontsteldwachten, MatthJes. 242:34<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: Jezus:toewijding van Gods volk brengt verandering Hijbij werdde ontsteldheidenen, MarkJer. 144:332<BR>
<i>heiden</i>: verkozen, Luk. 4:26<BR>
<i>ontstellen</i>: ontsteld werden de discipelen toen ze iemand op de zee naar hen toe zagen lopen, Matth. 14:26<BR>
<i>ontstellenheiden</i>: weest niet ontsteldverkozen, MarkLuk. 164:626<BR>
<i>ontsteltenisheiden</i>: gevalvermogen der -en zal Israël eten, HandJes. 1261:166<BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zichvolheid -der :volken aan ongeregeld wandelendeningegaan, 2 ThessMatth. 322:610<BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zichvreest - aanGod: dekoning gemeenschapArtahsasta, Hebr.Ezra 107:3823<BR>
<i>heiden</i>: werd gemeden, Matth. 18:17<BR>
<i>onttrekken</i>: zich - aan de gemeente, zie ook Afscheiden, zich , <BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zichwraak -doen aanover ongerechtigheid,de 2-en, TimPs. 2149:197<BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zichzijn, -"toen aanu ongoddelijkheidenen gezwetswas", 21 TimCor. 212:162<BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zullen zich -verwonderen over de verwoesting totvan verderfJeruzalem, HebrJer. 1022:398<BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zich – : aan de gemeenschap met God, JerZach. 318:22<BR>
<i>onttrekkenheiden</i>: zich – aan hen die tegen de leer ingaan, RomZach. 14:16:17<BR>
<i>onttrekkenheidenchristen</i>: zich-:regels doorvoor God-en, HosHand. 521:625<BR>
<i>onttrekkingheidenen</i>: doormacht Godder van- Israëlbeschaamd in de toekomst, Num.Micha 147:3416<BR>
<i>ontuchtheidenen</i>: afkeersmaden naGod seksuelein dit geval, EzPs. 2379:1712<BR>
<i>ontuchtheidenen</i>: bedrijventoekomst: met mannenbeeldenbeschaamd, Ez.Micha 167:1716<BR>
<i>ontuchtheidenen</i>: doorversus RubenJoden, Gen2 Cor. 4911:326<BR>
<i>ontuchtheidenen</i>: enzien drankGods (toepassing)hand in de gebeurtenis, KlgPs. 4126:212<BR>
<i>ontuchtheidin</i>: erger – danheidinnen die vanGod vreesden: haarde zustervroedvrouwen, EzEx. 231:1121<BR>
<i>ontuchtheil</i>: inaan Hanna nogbewezen, verder gaan,1 EzSam. 232:141<BR>
<i>ontuchtheil</i>: lichtaanbrengen: door de gebeurendarm invan GerarGod, GenJes. 2659:1016<BR>
<i>ontuchtheil</i>: metalleen eenvan slavinGod, LevJer. 193:2023<BR>
<i>ontuchtheil</i>: neemtbekleden hetmet hartde inkleren van het beslag, HosJes. 461:1110<BR>
<i>ontuchtheil</i>: plegenbeschikken, EzJes. 2363:35<BR>
<i>ontuchtheil</i>: schandelijkebij de mensen is geen -, EzPs. 22146:93<BR>
<i>ontuchtheil</i>: seksuelebrengen: door God: voor alle mensen, EzTit. 232:2111<BR>
<i>ontuchtheil</i>: strafdag desvan doodshet geoordeeld–: voordaarin -heeft vanGod Jezus Tamargeholpen, GenJes. 3849:248<BR>
<i>ontuchtheil</i>: tegennatuurlijkedat mij Uw heil overkome, naar Uw toezegging, LevPs. 18119:2341<BR>
<i>ontuchtheil</i>: verontreinigtde God van je -, EzJes. 2317:1310<BR>
<i>ontuchtheil</i>: voorechtelijkede gemeenschapHEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt, ExPs. 2298:162v<BR>
<i>ontuchtheil</i>: de vreugde van Uw heil: geef mij die weer, LevPs. 2151:714<BR>
<i>ontuchtheil</i>: des mensen - is ijdelheid, DeutPs. 22108:2913<BR>
<i>ontuchtheil</i>: ,doen 1aan jullie, CorEx. 514:1v13<BR>
<i>ontuchtigeheil</i>: oordeeldoen: door God: zalaan de -n oordelenIsraël, Hebr1 Sam. 1319:45<BR>
<i>ontuchtigheidheil</i>: wandeldoor niethet indoen -envan Gods geboden, RomPs. 13119:13165<BR>
<i>ontvangenheil</i>: alsen een kindgoedertierenheid, LukPs. 1817119:41<BR>
<i>ontvangenheil</i>: Christusen Jezusvoorspoed, de Heer, ColPs. 2118:625<BR>
<i>ontvangenheil</i>: dieen wij behoren te –: evangelistenzegen, 3JoPs. 3:89<BR>
<i>ontvangenheil</i>: doorfonteinen hetvan geloofhet heil, HebrJes. 1112:113<BR>
<i>ontvangenheil</i>: geef - door Jezusuw rechterhand en verhoor ons, LukPs. 9108:117<BR>
<i>ontvangenheil</i>: eengemis gelovigevan -, MatthJes. 1059:4011<BR>
<i>ontvangenheil</i>: engeval beproevenvan -: Simsons slag aan de Filistijnen, OpbRicht. 215:218<BR>
<i>ontvangenheil</i>: gelovigenGod is mij tot -: gevalgeweest, 3JoEx. 15:52<BR>
<i>ontvangenheil</i>: gevenGod is gelukkiger danmijn -, HandPs. 2027:352<BR>
<i>ontvangenheil</i>: gezantGod vanis demijn Heer Jezus ontvangen-, JohPs. 1362:207<BR>
<i>ontvangenheil</i>: hartelijkGod is mijn -, HandJes. 2112:172<BR>
<i>ontvangenheil</i>: hoeGod jeis moetmijn wandelen-, envers God behagen7, 1 ThessPs. 462:13<BR>
<i>ontvangenheil</i>: honderdvoudigGod mij tot - geweest, MatthPs. 19118:2914<BR>
<i>ontvangenheil</i>: iem.God -van inmijn een vrijstad-, JozPs. 2051:415<BR>
<i>ontvangenheil</i>: iemandGod van inmijn de-, op Hem Heerwachten, Rom.Micha 167:27<BR>
<i>ontvangenheil</i>: inGod [de]van Heerons iemand ontvangen-, FilipPs. 265:296<BR>
<i>ontvangenheil</i>: in de naamGod van Jezus:ons eenheil, nederige discipel,1 MatthKron. 1816:535<BR>
<i>ontvangenheil</i>: inGod zondezal heeft mijngeven moeder mijin ontvangenSion, PsJes. 5146:713<BR>
<i>ontvangenheil</i>: JezusGod, de hoorn mijns -s, OpbPs. 318:203<BR>
<i>ontvangenheil</i>: JezusGods -: omdat men alles haddoen gezienzien, JohPs. 450:4523<BR>
<i>heil</i>: Gods - is verre van de goddelozen, want zij zoeken uw inzetttingen niet, Ps. 119:155<BR>
<i>ontvangen</i>: niet - worden, Luk. 9:5<BR>
<i>ontvangenheil</i>: nietGods -: doorvan dedag mensen:tot dedag gezanten vante Jezusboodschappen, MarkPs. 696:112<BR>
<i>ontvangenheil</i>: nietGods -: gezantenbezoek vanmij Jezusmet Uw -, LukPs. 10106:104<BR>
<i>ontvangenheil</i>: nietGods -: vandat Jezusmen onder alle heidenen uw - kenne, LukPs. 967:533<BR>
<i>ontvangenheil</i>: nietGods -: de belofteganse dag vertellen, HebrPs. 1171:3815<BR>
<i>ontvangenheil</i>: nietGods -: evangeliserendeIk leerlingzal vanhem JezusMijn heil doen zien, MatthPs. 1091:1416<BR>
<i>ontvangenheil</i>: onterechtGods -: vanniet verkeerdete personenomvatten, JudPs. 71:415<BR>
<i>ontvangenheil</i>: onterechtGods -: verlangen naar: bezwijken door verkeerdedit personenverlangen, JudPs. 119:1281<BR>
<i>ontvangenheil</i>: ontvangGods de antichristenis nieter invoor huisalle mensen, 2JoTit. 2:1011<BR>
<i>ontvangenheil</i>: ontvangeneGods doen– is nabij om te komen, FilipJes. 456:91<BR>
<i>ontvangenheil</i>: ontvangtGods – tot aan het ingeplanteeinde der aarde: woordChristus, JakJes. 149:216<BR>
<i>ontvangenheil</i>: profeetGods trekt uit, MatthJes. 1051:415<BR>
<i>ontvangenheil</i>: rechtvaardigeGods zal in eeuwigheid zijn, MatthJes. 1051:416<BR>
<i>ontvangenheil</i>: schijngelovigeGods -– zal niet vertoeven, MatthJes. 2246:4013<BR>
<i>ontvangenheil</i>: TitusGods - metzal vreeszijn envan beven,geslacht 2tot geslachten, CorJes. 751:158<BR>
<i>ontvangenheil</i>: uitGods Jezus’heil volheid:zal zijn met genademogendheden, JohPs. 120:167<BR>
<i>ontvangenheil</i>: vanGods Godheil: omwillede getrouwheid van jeUw vader-, 1 KonPs. 1569:314<BR>
<i>ontvangenheil</i>: veelvoudiggrondslag: -verbond, Luk2 Sam. 183023:5<BR>
<i>ontvangenheil</i>: waaraanheil tezij wetenaan wanneerhet iem. toelaatbaar isLam, RichtOpb. 127:610<BR>
<i>ontvangenheil</i>: wieheil heeftzij hemaan zalonze worden gegevenGod, MatthOpb. 137:1210<BR>
<i>ontvangenheil</i>: ziehelm ookdes Toelaten-s op het hoofd van God, JohJes. 1859:1517<BR>
<i>ontvangenheil</i>: zondaarsHERE, -geef doornu Jezusheil, LukPs. 15118:225<BR>
<i>ontvangenheil</i>: het - is des HEREN, MarkPs. 43:249<BR>
<i>ontvangenisheil</i>: hoorn van mijn heil, Luk2 Sam. 222:213<BR>
<i>ontvluchtenheil</i>: aanin henGod dieis inmijn dwaling wandelen-, 2 PePs. 262:188<BR>
<i>ontvluchtenheil</i>: dooris geloofuit de Joden, HebrJoh. 114:3422<BR>
<i>ontvluchtenheil</i>: geldzuchtJezus e.d.,is 1Gods Timheil voor ons, Jes. 649:116<BR>
<i>ontvluchtenheil</i>: komendejuichen toornom het -, MatthPs. 3118:715<BR>
<i>ontvluchtenheil</i>: ontvluchtmet de- begeerten van de jeugdbekleden, 2 TimPs. 2132:2216<BR>
<i>ontvluchtenheil</i>: ,niet 2bij mensen te vinden, PePs. 2146:203<BR>
<i>ontvoeringheil</i>: geval,rotssteen 2van ons -, KonPs. 595:21<BR>
<i>ontvolkenheil</i>: doorrotssteen boosvan gedierteons heil is God, EzDeut. 1432:15<BR>
<i>ontvreemdenheil</i>: nietrotsteen -,van slavenmijn heil: God is dit, Tit2 Sam. 222:947<BR>
<i>ontwaakheil</i>: ustem armdes -s (uitdrukking van Jahwehvreugde om het heil), JesPs. 51118:915<BR>
<i>ontwakenheil</i>: doorsterkte Jeremia, uitvan zijnmijn droom-, JerPs. 31140:268<BR>
<i>ontwakenheil</i>: en dan Jezus' heerlijkheid zientoenemend, LukJes. 945:328<BR>
<i>ontwakenheil</i>: fig. uit de slaapaarde -uitwassend, RomJes. 1345:118<BR>
<i>ontwakenheil</i>: ontwaak,van de gelovigen: heerschappij over het otoekomstige Godaardrijk, PsHebr. 442:245<BR>
<i>ontwakenheil</i>: ontwaak, ovan God is mijn -, Ps. 5962:62<BR>
<i>ontwakenheil</i>: ontwaak!van uGod: diedaarop slaapthopen, EfKlg. 53:1426<BR>
<i>ontwapenenheil</i>: Christusvan heeftJahweh: deziet overhedenhet en machtenvan ontwapendJahweh, ColEx. 214:1513<BR>
<i>ontwerpenheil</i>: envan uitvoerenmensen is ijderheid, ExPs. 3560:3513<BR>
<i>ontwerpen heil</i>: makenvan onze God: alle einden der aarde zullen het zien, ExJes. 3152:410<BR>
<i>ontwerpen heil</i>: verlossing, Exoverwinning, 2 Sam. 3523:3210,12<BR>
<i>ontwerperheil</i>: Godverre isvan -ons, HebrJes. 1159:1011<BR>
<i>ontwijdingheil</i>: vanversieren eenmet afgodshuis: door er toiletten van te maken-, 2 KonPs. 10149:274<BR>
<i>ontwijkenheil</i>: doorverwachten Jezus: de menigte die Hemvan Koningheuvelen wildeen makenbergen, JohJer. 63:1523<BR>
<i>ontwijkenheil</i>: Jezusvoorkomend ontweekals deeen scharefakkel die brandt, JohJes. 562:131<BR>
<i>ontwikkelingheil</i>: vanwonder: kwaad- toten ergerw, 2 TimPs. 396:132-3<BR>
<i>ontwortelenheil </i>: ontworteld:het fig.- van de HEER met u, Jud2 Kron. 20:1217<BR>
<i>ontwrichtenheiland</i>: Christus Jezus onze -, Hebr2 Tim. 121:1310<BR>
<i>ontzagheiland</i>: alleChristus Jezus, vooronze meester-, 1Tit. Pe 21:184<BR>
<i>ontzagheiland</i>: dooren tuchtigingheer, Hebr.2 12Pe 3:92<BR>
<i>ontzagheiland</i>: enGod eerbied: methun - en eerbied God dienen, HebrPs. 12106:2821<BR>
<i>ontzagheiland</i>: vrouwGod moetis -een hebben voor haar manHeiland, EfJes. 545:3321<BR>
<i>ontzedelijkingheiland</i>: God is Israël geworden tot een –, Jes. 363:8v8<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: EzechiëlGod wasmijn zeven dagen lang ontzet-, EzLuk. 31:1547<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: nietGod -:onze ontzet u niet!-, Joz1 Tim. 1:91<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: niet:God ontzetonze u-, niet,1 DeutTim. 312:83<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: ontzetGod overonze een gezicht zijn: Daniël-, DanTit. 81:273<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: ontzetGod uonze niet, JozTit. 83:14<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: uitGod: eengeen functie:heiland is er behalve rentmeesterschapGod, LukJes. 1643:411<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: zich -Jezus, Dan.2 Pe 41:191<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: zichJezus - voor de tekenen der hemelsChristus, ten2 onrechte,Pe Jer. 102:220<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: zichJezus onze -: door de ouders van het opgewekte meisje, LukTit. 83:566<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: zich -: door God: omdat er geenJezus, voorbiddereen wasHeiland, JesHand. 5913:1623<BR>
<i>ontzettenheiland</i>: zichvan -: ontzet ude nietwereld, DeutJoh. 74:2142<BR>
<i>ontzettenHeiland</i>: zichen -Meester: ontzet u nietJezus, EzJes. 319:920<BR>
<i>ontzettenHeiland</i>: zichgeen - voordan doornigeGod mensen: niet doenalleen, EzHos. 213:64<BR>
<i>ontzettenHeiland</i>: zich –: doorGod de heidenen: voor de tekenen van de hemel, JerJes. 1045:215<BR>
<i>ontzettenHeiland</i>: zichGod –: dooris deonze Mensenzoon-, Jes. 6343:53<BR>
<i>ontzettenHeiland</i>: zichGod –: voor hun aangezichten: nietonze doen-, EzJes. 325:9<BR>
<i>ontzetten Heiland</i>: zichGod onze -: overdoor eenJezus misstandChristus, Jer.Jud 2:1225<BR>
<i>ontzettingHeiland</i>: bevingJahweh allenis Israëls –, LukJes. 549:26<BR>
<i>ontzettingHeiland</i>: gevalJezus, HandJes. 1219:1620<BR>
<i>ontzettingHeiland</i>: grote – vanwege een opwekkingswonder door Jezus, MarkLuk. 52:4211<BR>
<i>ontzettingHeiland</i>: heeftJezus mijChristus aangegrepenkomt terug als - voor ons, JerFilip. 83:2120<BR>
<i>ontzettingHeiland</i>: Israëlvan een voorwerp vande -wereld, Jer.1Jo 184:1614<BR>
<i>ontzettingheilbede</i>: landaan geworden tot –Nebukadnezar, JerDan. 443:229<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: land-e van Israël zal worden tot een –broeders, JerHebr. 253:111<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: over-e dekus, wonderbaarlijke genezing,1 HandThess. 35:1026<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: steden-e van Juda zullen tot een – gesteld wordenVader, JerJoh. 2517:1811<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: stellen-heid: totvalt te bemerken door een ander, Jer2 Kon. 254:9<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: tot – wordenbegrip, JerLev. 4822:392<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: tot een – worden: overblijfsel van Juda in Egyptebegrip, JerDeut. 447:126<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: u zult wezen tot een –begrip, JerDeut. 4214:1821<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: uitingenbegrip, Klg1 Sam. 26:1520<BR>
<i>ontzettingheilig</i>: begrip: geen zonde, MarkLev. 1621:8<BR>
<i>ontzienheilig</i>: begrip: geen zonde, Luk.1 2013Pe 1:15<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: altaarbegrip: niets schandelijks, waardig den -HEERE, EzDeut. 4323:2214<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: door de reineberg: deberg onreinevan Jezus’ verheerlijking, Num.2 Pe 191:1918<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: eenbetekenis: huisbestemd - met het bloed vanvoor, eenapart vogelvoor, LevJes. 1423:5218<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: enbroeder: -e verzoenenbroeders, EzCol. 431:202<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: hetdef. altaarheilig voorwerp: metanders bloedgezegd, Lev2 Kron. 86:156<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: zichden -HEERE afgezonderd, Num. 196:202,8<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: zichdeze dag is onze Heer -, NumNeh. 198:1211v<BR>
<i>ontzondigenheilig</i>: zich –ding: doorheilige dedingen Levietenvan God veracht, NumEz. 822:218<BR>
<i>ontzondigingheilig</i>: van een onreinedingen: met-e de asdingen van eende rode koe enIsraëlieten: bronwatertienden, Num. 1918:17v32<BR>
<i>ontzondigingheilig</i>: waterdoor deraanraken spijsoffer, NumLev. 196:918<BR>
<i>onuitputtelijkheilig</i>: schat: onuitputtelijkeen schatgescheiden invan de hemelenzondaars, LukHebr. 127:3326<BR>
<i>onuitsprekelijkheilig</i>: verzuchtingenen onberispelijk, RomEf. 81:264<BR>
<i>onveiligheidheilig</i>: alsen gevolg van zonderein, JerHand. 511:69<BR>
<i>onveiligheidheilig</i>: in Gerargebod, Gen.2 Pe 262:721<BR>
<i>onveranderlijkheilig</i>: Godgedrag, de1 Vader: bij Hem is geen verandering, JakThess. 12:1710<BR>
<i>heilig</i>: geheten worden, Jes. 4:3<BR>
<i>onveranderlijk</i>: huid van een moorman, vlekken van een luipaard (panter), Jer. 13:23<BR>
<i>onveranderlijkheilig</i>: Jezusgeloof: aller-st Christusgeloof, Hebr.Jud 13:820<BR>
<i>onveranderlijkheilig</i>: onveranderlijkegemeente: opdat zij - zou dingenzijn, HebrEf. 65:1827<BR>
<i>onveranderlijkheilig</i>: priesterschapgevolgen vanvoor Jezuskeuze vrouw, HebrLev. 721:247<BR>
<i>onveranderlijkheidheilig</i>: vanGod Godsalleen raad-, HebrOpb. 615:174<BR>
<i>onverbeterbaarheilig</i>: God alleen is -, SprOpb. 2715:224<BR>
<i>onverbiddelijkheilig</i>: God hieris -, JerPs. 1599:15,9<BR>
<i>onverdraaglijkheilig</i>: zedelijkeGod toestandis van het volk-, JerPs. 99:9:2<BR>
<i>onverdraagzaamheilig</i>: t.o.v. bozenGod is goed-, ctr. vers 3,1 Opb.Pe 21:215<BR>
<i>onverdraagzaamheilig</i>: God is –, AmosLev. 519:102<BR>
<i>onverdraagzaamheilig</i>: God is een -e Heerser, AmosOpb. 56:1210<BR>
<i>onverdraagzaamheidheilig</i>: jegensGod Godswil woordons - voor zich stellen, AmosCol. 71:1622<BR>
<i>onverdraagzaamheidheilig</i>: tenGod: aanziener vanis deniemand gezonde- leergelijk de HERE, 21 TimSam. 42:32<BR>
<i>onverdraagzaamheidheilig</i>: ten aanzien van de onheilsboodschap vanGod: Jeremianaam, JerLuk. 261:1149<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: erfenisGode van de gelovigezijn, 1dat is Zijn wil, PeNum. 115:440<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: Godheilige is -, Rom. 1 Pe 2:239<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: Godheilige isapostelen -,en 1profeten, TimEf. 13:175<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: isheilige de liefdedag, 1 CorNeh. 1310:831<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: levenheilige dingen waren den HEER geheiligd, Hebr2 Kron. 731:166<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: onvergankelijkeheilige versieringengelen, 1Mark. Pe 38:438<BR>
<i>onvergankelijkheilig</i>: zaadheilige handen, 1 PeTim. 12:238<BR>
<i>onvergankelijkheidheilig</i>: inheilige - liefhebben: onze Heer Jezus Christuskus, EfRom. 616:2416<BR>
<i>onvergankelijkheidheilig</i>: levenheilige en - zijn aan het licht gebrachtkus, 21 TimCor. 116:1020<BR>
<i>onvergankelijkheidheilig</i>: opgewektheilige in -kus, 12 Cor. 1513:4312<BR>
<i>onvergankelijkheidheilig</i>: zoekenheilige plaats: in goed werktempel, RomHand. 221:728<BR>
<i>onvergankelijkheidheilig</i>: heilige roeping, 12 CorTim. 151:539<BR>
<i>onvergeeflijkheilig</i>: onvergeeflijkeheilige zondestad, MatthOpb. 1221:322<BR>
<i>heilig</i>: heilige wandel, 2 Pe 3:11<BR>
<i>onvergevingsgezindheid</i>: gevolg: overgegeven worden aan de folteraars, Matth. 18:34<BR>
<i>onvermogenheilig</i>: Egyptischehet tovenaars–e kondenniet geenaan luizende uithonden stof voortbrengengeven, ExMatth. 87:186<BR>
<i>onvermogenheilig</i>: het vreemdejubeljaar schriftzal teu lezen- en te verstaanzijn, DanLev. 525:812<BR>
<i>onvermogenheilig</i>: totin vruchtdragenal uw wandel, Joh.1 15Pe 1:515<BR>
<i>onvermogenheilig</i>: vanis dehij wijzen:die omdeel deheeft droom vanaan de koning uit teeerste leggenopstanding, DanOpb. 420:186<BR>
<i>onvermogenheilig</i>: Jahweh - zijn: Levieten, Joh2 Kron. 1535:4-53<BR>
<i>onvernuftigheilig</i>: afgodendienaarsJeruzalem, JerOpb. 1021:827<BR>
<i>onvernuftigheilig</i>: herderslegerplaats moet geworden- zijn, JerDeut. 1023:2114<BR>
<i>onvernuftigheilig</i>: iederlichaam isvan de gewordengelovige, JerRom. 5112:171<BR>
<i>onvernuftigheilig</i>: ieder mensman: isJohannes -de gewordenDoper, JerMark. 106:1420<BR>
<i>onvernuftigheilig</i>: onvernuftigermens: danheilige iemandmensen van Godswege, Spr.2 30Pe 1:221<BR>
<i>onvernuftigheilig</i>: wieonderscheiden devan bestraffing haat is -onheilig, SprEz. 1242:120<BR>
<i>onvernuftigeheilig</i>: opziener zij -, PsTit. 491:118<BR>
<i>onveroordeeldheilig</i>: geslagenplaats: tref uw schoenen uit, HandJoz. 165:3715<BR>
<i>onverschilligheidheilig</i>: doorplaats: voorhof van Godde gehaattempel, AmosMatth. 624:615<BR>
<i>onverschilligheidheilig</i>: praktisch, JesMark. 576:120<BR>
<i>onverschilligheidheilig</i>: priesterdom, Matth.1 22Pe 2:5<BR>
<i>onverstandheilig</i>: oorsprongschriften: hartheilige schriften, MarkRom. 71:212<BR>
<i>onverstandheilig</i>: stad: Jeruzalem is de heilige stad, HosMatth. 4:145<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: hart:van iseen volk: duistervoor gewordenGod, RomDeut. 17:216<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: kenmerk van de oude mensverbond, TitLuk. 31:371<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: Petrusversus nogonrein, Matth1 Cor. 157:1614<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: volk:versus heidenenvuil, RomOpb. 1022:1911<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: weestvolk nietIsraël: Gods -wens, EfDeut. 526:1719<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: zievolk: ookbestemming Verstandeloosvan Israël, Ex. 19:6<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: zonder verstaan, zondervolk: begripgevolg, MarkDeut. 714:182<BR>
<i>onverstandigheilig</i>: volk: Israël, RomJes. 163:3118<BR>
<i>onverstandigeheilig</i>: Farizeeenvoor warende -nHeer, LukDeut. 1114:402<BR>
<i>onverstandigeheilig</i>: kloekzinnigheid gevenvoorbeeld, SprDeut. 14:1:4-2<BR>
<i>onverstandigeheilig</i>: onverstandigen om niet tevoorbeeld: geloventiende, LukDeut. 2426:2513<BR>
<i>onverstandigeheilig</i>: opvoeder vanvoorwerp -n geworden, RomNum. 216:2038<BR>
<i>onvervalstheidheilig</i>: invoorwerpen deden leerHEERE heilig, TitJoz. 26:719<BR>
<i>onverwelkelijkheilig</i>: erfenisvrouw: vanheilige devrouwen, gelovigeals bijvoorbeeld Sarah, 1 Pe 13:45<BR>
<i>onverwelkelijkheilig</i>: kroon:weest -e kroonwant derIk heerlijkheidben heilig, 1 PeLev. 519:42<BR>
<i>onverzadelijkheilig</i>: inweest geestelijke-: hoererijreden, EzLev. 1621:286<BR>
<i>onverzadigbaarheilig</i>: gezegdweest van-: honden (mensen)reden, JesNum. 56:11:44<BR>
<i>onverzadigbaarheilig</i>: inweest geestelijke-: want Ik ben de HEERE uw hoererijGod, EzLev. 1620:287<BR>
<i>onverzoenlijkheilig</i>: inweest de laatstevoor dagenGod: zijnwant deIk mensenben -, 2 TimLev. 320:326<BR>
<i>onvindbaarheilig</i>: weest –, omdat Ik heilig ben, PredLev. 711:2444<BR>
<i>onvolkomenheidheilig</i>: bijweest de–: mensu t.o.v.zult Mij heilige lieden Godzijn, RomEx. 322:2331<BR>
<i>onvolmaaktheilig</i>: menswet -is , Jobhet 9gebod is – , Rom. 7:2012<BR>
<i>onvriendelijkheilig</i>: wordt heilig, Ex.1 Pe 21:1715-16<BR>
<i>onvrijheilig</i>: zijn door God te gehoorzamen, RomDeut. 726:1519<BR>
<i>onvrijheilig</i>: zijn voor de Heere: de nazireeër, RomNum. 76:178<BR>
<i>onvrijheidheilig(e)</i>: knechten in het land Israël zijnbegrip, NehEf. 95:363<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: Elizabeth wasbedienaar: -Jezus, LukHebr. 18:362<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: fig.de :woning van Gods oorzaken, MatthDan. 138:2211<BR>
<i>heiligdom</i>: fig. tegenwoordigheid Gods en beschutting in vreemde landen, Ez. 11:16<BR>
<i>onvruchtbaar</i>: geval: Elizabeth, Luk. 1:7<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: God maakttot het landeen - hier:voor die alsHem strafvrezen, PsJes. 1078:3414<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: IsraëlGods -e vrouwmoeten we vrezen, JesLev. 5426:12<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: landGods bij-: Jerichogeheiligd wastot -in eeuwigheid, 2 KonKron. 230:198<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: nietGods –,-: dankzijte de deugdenvrezen, 2 PeLev. 119:830<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: opdatGods zij-: nietvertreden -door Israëls zijntegenstanders, TitJes. 363:1418<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: RachelGods was -, GenJes. 2962:319<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: RebekkaGods – is verwoest, GenDan. 259:2117<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: SarahGods was -ontheiligd, HebrEz. 1123:1139<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: SaraiGods – ontheiligd door heidenen, GenKlg. 16:1:10<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: vrouwGods – verontreinigd, LukEz. 202923:38<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: wandel,Gods 1– verontreinigd met verfoeiselen, PeEz. 15:1811<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: werkenheerlijkheid van dehet duisternis-, EfPs. 529:112<BR>
<i>onvruchtbaarheiligdom</i>: woord van God kanhemels - worden door belemmeringen, MarkHebr. 46:1920<BR>
<i>onvruchtbaarheidheiligdom</i>: genezenhemels -, 2 KonHebr. 48:172<BR>
<i>onvruchtbaarheidheiligdom</i>: genezenhemels van-, RichtHebr. 139:312<BR>
<i>heiligdom</i>: hemels -: ingaan in het -: door het bloed van Jezus, Hebr. 10:19<BR>
<i>onvruchtbaarheid</i>: geval, Richt. 13:2v<BR>
<i>onvruchtbaarheidheiligdom</i>: oorzaak: aan God toegeschreven: doorhemelse Sarai, GenHebr. 169:224<BR>
<i>onvruchtbaarheidheiligdom</i>: smaadhuis ten -, Luk1 Kron. 128:2510<BR>
<i>onvruchtbaarheidheiligdom</i>: strafhulp vanuit Godhet hier-, GenPs. 2120:17v3<BR>
<i>onvruchtbaarheidheiligdom</i>: vanwegeingaan God,in 1het –, SamHebr. 19:525<BR>
<i>onvruchtbareheiligdom</i>: baartongerechtigheid zevenvan kinderenhet – dragen, 1door Samde priesters, Num. 218:51<BR>
<i>onvruchtbareheiligdom</i>: geen – in uw landontheiligen, ExDan. 2311:2631<BR>
<i>onvruchtbareheiligdom</i>: Godop doetaarde de - wonenis met eenhanden huisgezingemaakt, PsHebr. 1139:924<BR>
<i>onwaarheiligdom</i>: onwareopdracht gedachte,tot 2bouw van een –, CorEx. 1025:28<BR>
<i>onwaarachtigheidheiligdom</i>: plaats van aanbidding, DeutPs. 2596:13v9<BR>
<i>onwaardheiligdom</i>: achten:plaats Jeruzalemvan het: troon der geachtheerlijkheid, KlgJer. 117:812<BR>
<i>onwaardheiligdom</i>: geworden:reinheid Jeruzalemvan het -, Klg2 Kron. 130:1119<BR>
<i>onwaardheiligdom</i>: maken: door God:sikkel voorvan het volk, MalEx. 230:913<BR>
<i>onwaardigheiligdom</i>: onwaardigstestenen onderervan op de mensen:starten Jezusgeworpen, JesKlg. 534:31<BR>
<i>heiligdom</i>: toegang verboden voor de Kohathieten, die de heilige zaken moesten dragen, Num. 4:20<BR>
<i>onwaardig</i>: , 1 Cor. 6:2<BR>
<i>onwaarheidheiligdom</i>: geval,van 2God: daarin is sterkte en sieraad, SamPs. 1396:306<BR>
<i>onwaarheidheiligdom</i>: geval,van 2Jahweh: Kronde tempel te Jeruzalem, Klg. 182:3120<BR>
<i>onwaarheidheiligdom</i>: gevallenwacht van het –, MatthNum. 1618:145<BR>
<i>onwaarheidheiligdom</i>: valsware getuigenis-, LukHebr. 18209:24<BR>
<i>onwankelbaarheiligdom</i>: koninkrijk: ontvangen: doorwereldlijk ons-, Hebr. 129:281<BR>
<i>onwankelbaarheiligdom</i>: vasthoudenwoonplaats van God, HebrEx. 1025:238<BR>
<i>heiligdom</i>: zaken in het heilige en het allerheiligste mochten zelfs door de Kohathieten niet gezien worden, Num. 4:20<BR>
<i>onwankelbaar</i>: , Luk. 6:48<BR>
<i>onwederheiligdom </i>: fig.God toornaanschouwen Godin het -, JerPs. 2363:193<BR>
<i>onwederheilige</i>: pijnlijk-n: liefde tot alle -n, JerCol. 231:194<BR>
<i>onwederheilige</i>: vanAaron Godde uitgegaan- zaldes blijven op het hoofd der goddelozenHEEREN, JerPs. 23106:1916<BR>
<i>onweerheilige</i>: fig.alle - komen grimmigheidsamen vanmet God, JerZach. 3014:235<BR>
<i>onweerheilige</i>: gebruiktalle door God-n, PsHebr. 8313:223<BR>
<i>onweerheilige</i>: Godalle bezoekt-n metgroeten -u, JesFilip. 294:622<BR>
<i>onweerheilige</i>: goddelijkalle verschijnsel-n in heel Achaje, Job2 Cor. 371:2v1<BR>
<i>onweerheilige</i>: groot – zal er verwekt wordenbehoeften van de zijden-n, der aarde ,2 JerCor. 259:3212<BR>
<i>onweerheilige</i>: kanbehoeften iemandvan voortdrijvende heiligen: deelt daarvoor mee, JesRom. 5412:1113<BR>
<i>onweerheilige</i>: nietbloed begrijpenvan -n in Babylon, JobOpb. 3718:524<BR>
<i>onweerheilige</i>: onweerswolkbloed totvan roede–en mogelijk gebruikt door Godvergoten, JobOpb. 3716:136<BR>
<i>onweerheilige</i>: opbloed Horebvan de -n, HebrOpb. 1217:186<BR>
<i>onweerheilige</i>: van de HEERchristen, JerFlm. 30:235<BR>
<i>onweerheilige</i>: zinnebeeld van Gods strafgerichtchristen, OpbFlm. 4:57<BR>
<i>onweerheilige</i>: christen is een -, Ps2 Cor. 298:3v4<BR>
<i>onweerstaanbaarheilige</i>: Godchristen is een -, JesFilip. 141:24,271<BR>
<i>onwetendheilige</i>: aangaandeCorinthiers bijzonderheden'heiligen' vangenoemd, de komende verdrukking,1 HandCor. 206:222<BR>
<i>onwetendheilige</i>: aangaandede God- Israëls: sommige christenenChristus, 1 CorJes. 1510:3417<BR>
<i>onwetendheilige</i>: apostelende -n gelaten,die doorop de Heer, omtrentaarde ietszijn, HandPs. 116:73<BR>
<i>onwetendheilige</i>: ietsde (verkeerd)-n doenzullen de wereld oordelen, 1 TimCor. 16:142<BR>
<i>onwetendheilige</i>: ietsde doen:-n inzullen neutraleengelen zinoordelen, hier,1 HebrCor. 136:23<BR>
<i>onwetendheilige</i>: ietsde verkeerds11e doen,hoorn 1overwint de -n, TimDan. 17:1322<BR>
<i>onwetendheilige</i>: onwenselijkde -heiligen dienen, 1 Cor. 1216:1115<BR>
<i>onwetendheilige</i>: wijdie willenrecht niet dat u - bent aangaande hen die ontslapendoet, 1 ThessPred. 48:1310<BR>
<i>onwetendheilige</i>: dienen de -n, JohHebr. 76:5210<BR>
<i>onwetendeheilige</i>: Paulusdiscipel eenvan schuldenaar vande -nHeer, RomHand. 19:1432<BR>
<i>onwetendeheilige</i>: toegeeflijkdiscipel zijn jegensvan de -nMeester, HebrMatth. 510:224<BR>
<i>onwetendeheilige</i>: verdraaiendoden: dingenheiligen vanwerden de Schriftgedood, 2 PeHand. 326:1610<BR>
<i>onwetendeheilige</i>: versusdoel: worden als de wijzemeester, RomMatth. 110:1425<BR>
<i>onwetendeheilige</i>: ,doel: 1worden als zijn Heer, CorMatth. 1410:3825<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: aangaande God: voorbeeldengel, RomDan. 28:413<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: aangaandeengelen hethier rechtheiligen vangenoemd? devgl. vs HEER13, JerDan. 84:717<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: aangaandegebeden Jozef: bijvan de nieuwe koning van Egypteheiligen, ExOpb. 15:98<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: aangaande rechtgebeden van Jahwehde heiligen, JerOpb. 8:73v<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: bijgedrag dedat mensenheiligen past, JesTit. 482:143<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: bijgeloof eenvan leraar vande Israël-n, JohOpb. 313:10<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: door slapengelovige, Opb.Jud 3:3<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: engelovige begeerte,is 1een -, PeCol. 13:1412<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: engelovige dwaasheidis een -, 1 PeTim. 25:1510<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: engelovige gedragis een –, HandRom. 238:3v27<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: gelovigen wordenheiligen gedood uit -genoemd, JohRom. 16:315<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: geval:gelovigen werden -n Abimelechgenoemd, GenRom. 2015:525v<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: geval:gelovigen bijzonderewerden -n genoemd, GenRom. 3115:3231<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: geval:gelovigen diewerden Jezus-n kruisigdengenoemd, LukRom. 233416:2<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: gevolggelovigen zijn -n, Hand. 39:1713<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: gevolg:gelovigen zijn moord-n, JohHand. 169:241<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: ingelovigen dezijn volken-n, EfRom. 48:1826<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: nietgelovigen wetenzijn hoe een plant groeit-n, MarkEf. 45:273<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: omtrentgelovigen Godzijn -n, PsEf. 926:718<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: omtrentgerechtigheden Jezus: bijvan de farizeeën-n, JohOpb. 19:8:14<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: schuldige,gerechtigheden 2van de -n, ThessOpb. 119:8<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: tijden dergeroepen -n zijn de gelovigen, HandRom. 171:307<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: vangeroepen de–n dwazezijn mensenwij, 1 PeCor. 21:152<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: vanGod heeft de wereld:heiligen zijin kent Godzijn niethand, JohDeut. 1533:213<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: veinzen:God aangaandeis JohannesIsraëls Heilige, LukJes. 20743:15<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: wieGod inzet de duisternisheiligen wandelttussen weetzijn niet waar hij heengaatvoeten, JohDeut. 1233:353<BR>
<i>onwetendheidheilige</i>: zondigengroet uitalle -n, SprHebr. 713:2324<BR>
<i>onwetenheidheilige</i>: aangaande Gods wegheiligen en recht: gevolg:gelovigen dwaas(of handelengetrouwen), JerEf. 51:41<BR>
<i>onwetenheidheilige</i>: bijheiligen blindenvan de Allerhoogste, JesDan. 427:1618<BR>
<i>onwetenheidheilige</i>: volkenheiligen kennenverstoren: door Godsde rechten11e niethoorn, PsDan. 1477:2025<BR>
<i>onwettigheilige</i>: vuurheiligen zijn geroepenen, Num1 Cor. 31:424<BR>
<i>onwijsheilige</i>: geworden:het schijnbaar: Paulus-, 2 CorHebr. 129:112<BR>
<i>onwijsheilige</i>: kindhet - heiligt niet, HosHag. 132:13<BR>
<i>onwijsheilige</i>: volk:het – Israëlverzoenen, DeutLev. 3216:620<BR>
<i>onwijsheilige</i>: zijn,iemand 2ontvangen Corop een wijze de -n waardig, Rom. 11:16:2<BR>
<i>onwijzeheilige</i>: erftin dwaasheidChristus Jezus, SprFilip. 141:181<BR>
<i>onwijzeheilige</i>: wandelenin alsChristus Jezus: groet elke -n in Christus Jezus, EfFilip. 54:1521<BR>
<i>onwilheilige</i>: geval:in de Israëlseindtijd onwilbewaren omde God-n teGods dienengeboden, JerOpb. 212:2017<BR>
<i>onwilheilige</i>: geval:in de eindtijd hebben de -n het getuigenis tijdelijkevan Jezus, MatthOpb. 2112:2917<BR>
<i>onwilheilige</i>: omis 'binnen' in Godsde wegen te gaangemeente, Jes1 Cor. 425:2412<BR>
<i>onwrikbaarheilige</i>: vasthouden: de vrijmoedigheid en het roemen inis devan hoopChristus, HebrRom. 314:68<BR>
<i>onzegenheilige</i>: oorzaak: verwaarlozing van de bouw vanJezus Godshet huis-, HagLuk. 1:1035<BR>
<i>onzegenheilige</i>: Jezus is de - van God, volgens een demon, HagLuk. 14:634<BR>
<i>onzekerheidheilige</i>: gevalJezus, bijde Elia,- 2van God, KonJoh. 26:1069<BR>
<i>onzekerheidheilige</i>: hoop vestigen op de -kind van rijkdomGod, 1 TimFilip. 62:1715<BR>
<i>onzekerheidheilige</i>: rijkdom:leerlingen vestigvan jeJezus hoop"heiligen" niet op de - van de rijkdomgenoemd, 1 TimHand. 626:1710<BR>
<i>onzekerheidheilige</i>: legerplaats van de goddeloze-n, SprOpb. 1420:329<BR>
<i>onzekerheidheilige</i>: zielichaam: Zekerheidsterfelijk, LukRom. 2076:12<BR>
<i>onzichtbaarheilige</i>: Godlichtende is -ster, ColFilip. 12:15<BR>
<i>onzichtbaarheilige</i>: Godliefde istot alle -n, 1 TimEf. 1:1715<BR>
<i>onzichtbaarheilige</i>: Jezusloon werdvoor – voorde hen-n, LukOpb. 2411:3118<BR>
<i>onzichtbaarheilige</i>: schepsel: geen schepsel ismedeburgers voorvan Hemde onzichtbaar-n, HebrEf. 42:1319<BR>
<i>onzichtbaarheilige</i>: watoorlog menvoeren ziettegen isde ontstaan uit-n: watdoor nietde zichtbaarelfde ishoorn, HebrDan. 117:321<BR>
<i>onzichtbaarheilige</i>: oorlogvoering tegen de -n, HebrOpb. 1113:17<BR>
<i>Onzichtbareheilige</i>: Godoudtestamentische isvromen degenoemd ''heiligen'', HebrMatth. 11:27:52<BR>
<i>onzienlijkheilige</i>: engeloverwinnen dievan aanvankelijkde niet-n geziendoor werdhet Beest, NumOpb. 2113:317<BR>
<i>onzienlijkheilige</i>: zieslaaf Onzichtbaarvan de Heer, Matth. 10:24<BR>
<i>onzienlijkeheilige</i>: dingen,ten 2dienste van de -n, CorRom. 415:1825<BR>
<i>onzinnigheilige</i>: profeetu diegroeten alle is-n, Jer2 Cor. 2913:2512<BR>
<i>onzinnigeheilige</i>: sprekenvan alsChristus: eenzijn -heiligen, 2 CorThess. 111:2310<BR>
<i>onzinnigheidheilige</i>: alsverschilt van onreine in gevolg van een strafaanraking, DeutHag. 282:3413v<BR>
<i>onzinnigheidheilige</i>: duidelijkversus worden zal hun -onrechtvaardige, 21 TimCor. 36:91<BR>
<i>onzinnigheidheilige</i>: dwaasheidverzoening derdoen -envoor het –, PredLev. 716:2516<BR>
<i>onzinnigheidheilige</i>: kennenvolharding van de -n, PredOpb. 113:1710<BR>
<i>onzinnigheidheilige</i>: strafvolharding hiervan de -n, DeutOpb. 2814:2812<BR>
<i>oogheilige</i>: aandoeningvolmaken van de - als oogmerk, LevEf. 214:2012<BR>
<i>oogheilige</i>: afwendenvoor vanGod delevend ogenin Christus Jezus, JesRom. 326:310<BR>
<i>oogheilige</i>: allervoorhal ogenof wachtenvoorhuis op Ugenoemd, Ps.Joel 1452:1517<BR>
<i>oogheilige</i>: balkvreest inJhwh, gij Zijn heiligen!, MatthPs. 734:410<BR>
<i>oogheilige</i>: begeertewetenschap der -n, PredSpr. 530:103<BR>
<i>oogheilige</i>: begeertezie derook – en verliefdheidGeheiligde, Ez. 23:16<BR>
<i>oogheilige</i>: begeerteZijn der(d.i. Gods) heiligen: de ogengelovigen, PredCol. 21:1026<BR>
<i>oogheilige</i>: begeerte van de -en, EzDan. 234:2713<BR>
<i>oogheilige</i>: begeerte van de ogen, 1JoOpb. 218:1620<BR>
<i>oogHeilige</i>: bespuwdbinnentreden: door Jezusde hogepriester: onder het geluid van belletjes, MarkEx. 828:2335<BR>
<i>oogHeilige</i>: bewarenChristus, Sprde -, Opb. 73:27<BR>
<i>oogHeilige</i>: bezwekenChristus, de - van ogenGod, PsMark. 691:424<BR>
<i>oogHeilige</i>: bezwijkingde der- ogenvan Israël is Jhwh, DeutJes. 2843:653<BR>
<i>oogHeilige</i>: blanketten van de –God, Ez.Job 236:4010<BR>
<i>oogHeilige</i>: boos -God, SprJes. 285:2216<BR>
<i>oogHeilige</i>: boosGod de - tegen iem., DeutJes. 1540:925<BR>
<i>oogHeilige</i>: boosGod de -: afgunst, Matth.1Jo 2:20:15<BR>
<i>oogHeilige</i>: boosGod de -: oorsprong hart, MarkOpb. 716:215<BR>
<i>oogHeilige</i>: boosGod is de -, MatthHos. 611:229<BR>
<i>oogHeilige</i>: bronGod vanis duisternisde - Israëls, MatthJes. 631:221<BR>
<i>oogHeilige</i>: donkerGods worden: blind worden-, DeutHand. 3413:735<BR>
<i>oogHeilige</i>: doorGods God–: geformeerdJezus, PsHand. 942:927<BR>
<i>oogHeilige</i>: duister: laat hun ogen duisterHeilige wordenIsraëls, PsJes. 6912:246<BR>
<i>oogHeilige</i>: duivenogenIsraëls is God, HglJes. 149:157<BR>
<i>oogHeilige</i>: eenvoudigIsraëls: God, MatthJes. 629:2219<BR>
<i>oogHeilige</i>: eenvoudigmijn versus- boosis God, LukHab. 111:3412<BR>
<i>oogHeilige</i>: fig. ogen die nietvan zienIsraël, RomJes. 1147:84<BR>
<i>oogHeilige</i>: geestelijkvan -Israël: richten op de onzienlijke dingenGod, 2 CorJes. 445:1811<BR>
<i>oogHeilige</i>: geestelijkevan ogenIsraël: God, OpbJes. 348:1817<BR>
<i>oogheilige der heiligen</i>: geestelijke ogentoegang sluitenbeperkt, HandLev. 2816:272<BR>
<i>heilige der heiligen</i>, Hebr. 9:3<BR>
<i>oog</i>: geestelijke ogen van de afgodenmakers zijn bestreken, Jes. 44:18<BR>
<i>oogHeilige Geest</i>: gelukkigedoor ogenHem gedreven, Matth.spreken, 2 Pe 131:1621<BR>
<i>oogHeilige Geest</i>: gemaaktin lichamelijke gedaante als een duif neerdalend doorop GodJezus, SprLuk. 204:1221<BR>
<i>oogHeilige Geest</i>: geopend worden derpersoon: ogenspreekt, GenHand. 328:725<BR>
<i>oogheiligen</i>: gerichtheid: ogen achterAäron deen drekgodenzijn zijndezonen, EzEx. 2030:2430<BR>
<i>oogheiligen</i>: God:afzonderen laattot Godseen woordenbepaald nietdoel: wijkende vanheidenen jetegen ogenBabel, SprJer. 451:2127v<BR>
<i>oogheiligen</i>: Godsanderen -en: doorlopendoor dejezelf gansete aardeheiligen, om, 2 KronJoh. 1617:919<BR>
<i>oogheiligen</i>: Gods ogen: daarin is genadebegrip, ExRicht. 3317:163<BR>
<i>oogheiligen</i>: hart en ogenbegrip, 12 KonSam. 98:311<BR>
<i>oogheiligen</i>: hartbegrip, kan ogen navolgen,1 JobKron. 3126:726v<BR>
<i>oogheiligen</i>: hefbegrip: uwafzonderen ogenten romdombehoeve opvan, JesNeh. 6012:447<BR>
<i>oogheiligen</i>: het lichtbegrip: derafzonderen -entot verblijdteen hetbepaald hartdoel, SprJer. 1522:307<BR>
<i>oogheiligen</i>: hogebegrip: apart gezet -en bestemd tot een zekere dienst, SprJer. 61:175<BR>
<i>oogheiligen</i>: hogebegrip: ogenbestemmen voor de dienst van God, Ps1 Kron. 13118:111<BR>
<i>oogheiligen</i>: hogebegrip: bestemmen, afzonderen voor een bepaald ogendoel, SprJer. 3012:133<BR>
<i>oogheiligen</i>: hunbegrip: ogengodsdienstig werdenafzonderen ervanen weerhoudenwijden Hemaan teGod herkennenof een afgod, Luk2 Kon. 2410:1620<BR>
<i>oogheiligen</i>: iemand is als -enbegrip: voorspeciale Israëlbestemming, NumDeut. 1015:3119v<BR>
<i>oogheiligen</i>: in de ogenbegrip: van iem.:God naar het oordeel van iem.zijn, 1 SamNum. 83:613<BR>
<i>oogheiligen</i>: inbetekenis: eigenapart -en:gezet reinvoor zijnGod, Spr2 Tim. 302:1221<BR>
<i>oogheiligen</i>: koning:Christus deals ogenHeer van- dein koningje tenhart, gerichte,1 Spr.Pe 203:815<BR>
<i>oogheiligen</i>: kwaaddag -: een verbodsdag voor Baal, Deut2 Kon. 2810:54v20<BR>
<i>oogheiligen</i>: laatdat: deiem., wijsheid niet afwijken van uw ogen,1 SprSam. 37:211<BR>
<i>oogheiligen</i>: laatde uwallerheiligste ogendingen rechtuit zien-, Spr1 Kron. 423:2513<BR>
<i>oogheiligen</i>: lampde vanoorlog het lichaam-, MatthJer. 6:224<BR>
<i>oogheiligen</i>: lampdingen: vangeheiligde het lichaamdingen, Luk1 Kon. 117:3451<BR>
<i>oogheiligen</i>: mijndingen: -geheiligde druiptdingen totwerden Godprijsgegeven aan de vijand, Job2 Kon. 1612:2018<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor alsChristus: derde duivenGemeente, HglEf. 5:1126<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor diede drekgodenwaarheid: heilig hen door de waarheid, bad de nahoererenZoon, EzJoh. 617:917v<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor die geweld aandoenGod, HglLev. 621:515<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor die niet geestelijk zienGod, EzLev. 1221:223<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor hebben en niet zienGod, JerLev. 522:219<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor niet afhouden van wat tot zonde prikkeltGod, EzLev. 1422:416<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogen openen door God: Hagars ogen, GenLev. 2122:1632<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogen openen door God: Hagars ogen, GenJes. 2161:198<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor openen: opdrachtGod, aanvs Paulus15, HandLev. 2621:178v<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor sluitenGod: geheel en al, Jes1 Thess. 65:1023<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor sluitenGod: Israël: teken enis doodstrafde verzuimensabbat, LevEz. 20:412<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor sluitenGod: om verkeerdhedenons, tezijn bedenkenvolk, SprLev. 1620:308<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor toesluitenGod: omopdat het kwaad niet aan te zien..., Jes2 Kron. 336:1516<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor uitgestokenGod: bijvan Simsoneen huis, Richt2 Kron. 166:2116<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor vanGod: blindenvoor aangeraakt doorde Jezusgeboorte, MatthJer. 91:285<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor van deGod: menszevende onverzadigbaardag, SprGen. 272:203<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor van het hartGod: verlichtezijn ogenaardse huis, Ef1 Kon. 19:187<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor vanGods Israëlheerlijkheid: toesluiten doorkinderen GodIsraëls, JesEx. 29:1043<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor vanGods Zedekiawoord uitgestokenen door gebed, Jer1 Tim. 394:74<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor verblindheidenen: doorvan de duisterniskrijg, 1JoJer. 26:114<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor verduisterdHeilige Geest, Rom. 1115:1016<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor verlichtenhet dooraltaar: de Godgave, SprMatth. 2923:1319<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor werdenhet geopendbloed envan zijhet herkendennieuwe Hemverbond, LukHebr. 2410:3129<BR>
<i>oogheiligen</i>: ogendoor zwaarhet van ouderdombloed: JakobsAaron en zijn zonen en ogenkleding, GenEx. 4829:1014<BR>
<i>oogheiligen</i>: ontdekken:door ontdekhet mijndoen ogenonderhouden opdatvan ikGods aanschouweinzettingen, PsLev. 11920:188<BR>
<i>oogheiligen</i>: onzedoor -enhet zijntempelhuis: duisterhet gewordengoud, KlgMatth. 523:17<BR>
<i>oogheiligen</i>: opdoor U zijn mijn ogen, HEREJezus: op U betrouw ikons, PsHebr. 1412:811<BR>
<i>oogheiligen</i>: openendoor der ogenJezus:dat menwij ziet:worden het Syrische heirgeheiligd, 2 KonHebr. 610:2014<BR>
<i>oogheiligen</i>: openendoor van -enJob: doorzijn Jezuskinderen, Joh.Job 91:305<BR>
<i>oogheiligen</i>: openen van de ogen van blinden: door de Heerkleding, MatthEx. 2028:333<BR>
<i>oogheiligen</i>: openendoor van ogen van een blindeMozes: doorhet Jezusvolk, JohEx. 919:14<BR>
<i>oogheiligen</i>: openendoor Samuel: doorIsai Christus-, Jes1 Sam. 4216:75<BR>
<i>oogheiligen</i>: openendoor waarheid: totopdat helderziendheid:de Elisa'sgelovigen knecht,geheiligd 2zijn Kondoor waarheid, Joh. 6:17:19<BR>
<i>oogheiligen</i>: openingeen derafvallige ogendie omeerder eengeheiligd engel te zienwas, 1 KronHebr. 2110:1629<BR>
<i>oogheiligen</i>: openingeen vanoorlog -en van blinden, door Jezus, Matth.Joel 3:9:30<BR>
<i>oogheiligen</i>: openingeen vanvasten de ogen: om verborgen dingen te zien-, 2 Kon.Joel 61:1714<BR>
<i>oogheiligen</i>: opheffeneen totvasten God-, Ps.Joel 1232:115<BR>
<i>oogheiligen</i>: overspeligeeerstgeboorte ogen,door 2God zich geheiligd, PeNum. 28:1417<BR>
<i>oogheiligen</i>: roodheiden vanvolkomen ogendoen zijn, Spr1 Thess. 235:2923<BR>
<i>oogheiligen</i>: sluitenen van ogen: geestelijkvolmaken, MatthHebr. 1310:1514<BR>
<i>oogheiligen</i>: splinteren of balk in het -zalven, LukEx. 640:4111<BR>
<i>oogheiligen</i>: splintergeheiligd ofdoor balkde inwil van God/Christus en wel door het lichaam van Zijn offerande, MatthHebr. 710:3v10<BR>
<i>oogheiligen</i>: uittrekkengeheiligd eens voor altijd, MatthHebr. 1810:910<BR>
<i>oogheiligen</i>: vangeheiligd de bruid nam het hart vanis de bruidegomgelovige, Hgl1 Cor. 46:911<BR>
<i>oogheiligen</i>: vangeheiligd: hetbestemd, hartafgezonderd, Markvoor God, 2 Kron. 85:181<BR>
<i>oogheiligen</i>: verbondgeheiligd: met mijn -enpraktisch, Job2 Tim. 312:121<BR>
<i>oogheiligen</i>: verborgengeheiligde voor uw ogendingen, Luk1 Kon. 194215:15<BR>
<i>oogheiligen</i>: verdonkerdgeheiligde doordingen verdrietin Gods huis brengen, Job2 Kron. 1715:718<BR>
<i>oogheiligen</i>: verfoeiselengeld dervoor -en: afgodsbeeldenGod, EzRicht. 2017:73<BR>
<i>oogheiligen</i>: volgeschenken -envan warenanderen deden cherubsHEERE -, Ez2 Sam. 108:1211<BR>
<i>oogheiligen</i>: volGod ogen waren de velgen van Gods troonwagen-, EzLev. 122:1832<BR>
<i>oogheiligen</i>: volgenGod van je –: niet doen-, NumEz. 1528:3922<BR>
<i>oogheiligen</i>: wendGod mijn ogen af,-: datverzuimen zijdoor geenMozes ijdelheiden zienAäron, PsDeut. 11932:3751<BR>
<i>oogheiligen</i>: wordtGod nietheiligt: verzadigddes metHEREN zienhuis, Pred1 Kon. 19:83<BR>
<i>oogheiligen</i>: zevenGod -enmoet vangeheiligd hetworden Lamin degenen die tot Hem naderen, OpbLev. 510:63<BR>
<i>oogheiligen</i>: zienGod opwordt Godgeheiligd, vs. 23: 39:7, PsEz. 12338:1v16<BR>
<i>oogheiligen</i>: zien:Gods ogenhuis die-, niet zien,2 DeutKron. 29:416<BR>
<i>oogheiligen</i>: zijnGods ogennaam niet afhouden van wat tot zonde prikkelt-, EzMatth. 146:79<BR>
<i>oogheiligen</i>: zijnGods ogennaam verbergen voor ellende-, SprLuk. 2811:272<BR>
<i>oogheiligen</i>: zondigenheilig metde goddelozen tot de ogen,dag 2der doding, PeJer. 212:143<BR>
<i>oogheiligen</i>: zondigenheiligdom: metdoor de ogenGod: aflerentot in eeuwigheid, Ez2 Kron. 2330:278<BR>
<i>oogheiligen</i>: zwaar: ogen vanheiligt de discipelen waren zwaar gewordengemeente, Matth.Joel 262:4316<BR>
<i>oogappelheiligen</i>: Israëlheiligt GodsMijn oogappelsabbatten, DeutEz. 3220:1020<BR>
<i>ooggetuigeheiligen</i>: vanheiligt Jezus’ majesteitu, 21 PeSam. 116:165<BR>
<i>oogkwaalheiligen</i>: Paulushet leedvolk waarschijnlijk-: aandoor -Jozua, GalJoz. 47:1513<BR>
<i>ooglidheiligen</i>: verhevenhet oogledenvolk –: door Mozes: bevolen door God, SprEx. 3019:1310<BR>
<i>oogstheiligen</i>: bewaren:hoogtijden van Jahweh doorwaren Godgeheiligd, Mal.Ezra 3:115<BR>
<i>oogstheiligen</i>: buitengewoonhuis rijke oogst door Gods zegen, Lev. 2527:2114<BR>
<i>oogstheiligen</i>: doornen in plaatshuis van hetGod gezaaideheiligen, tarwe,2 JerKron. 1229:135<BR>
<i>oogstheiligen</i>: feestiem. van- deom iets te doen, Ex2 Kron. 2326:1618<BR>
<i>oogstheiligen</i>: figiem. -: betekenis: bestemmen voor een bepaalde taak, Joel1 Sam. 37:131<BR>
<i>oogstheiligen</i>: fig.in heiliging van mensenGeest, Joh2 Thess. 42:3513<BR>
<i>oogstheiligen</i>: fig.jaar voleinding van de–: eeuwjubeljaar, MatthLev. 1325:39v10<BR>
<i>oogstheiligen</i>: geenJezus -geheiligd door de Vader, LevJoh. 2610:2036<BR>
<i>oogstheiligen</i>: geroofdlevieten doordeden vijandenhet meer dan de priesters, Lev2 Kron. 2629:1634<BR>
<i>oogstheiligen</i>: grootmaakt isiets deeen – van mensenheiligheid, MatthEx. 40:9:37<BR>
<i>oogstheiligen</i>: heermedemensen vanheiligen demet -een heiig kleed, LukEz. 1044:219<BR>
<i>oogstheiligen</i>: Heermet van de –zalfolie, MatthEx. 940:389v<BR>
<i>oogstheiligen</i>: magere -middel, JesEx. 529:101<BR>
<i>oogstheiligen</i>: misluktemoge -enUw alsnaam strafworde geheiligd, DeutLuk. 2811:38v2<BR>
<i>oogstheiligen</i>: misluktena -nverkiezen, Jer2 Kron. 86:1316<BR>
<i>oogstheiligen</i>: nalezingnegatieve vangevolgen, arend.w.z. verbodenwat niet mocht met het geheiligde, LevDeut. 1915:919<BR>
<i>oogstheiligen</i>: rijkeom -:het zegenpriesterambt vante Godbedienen, GenEx. 2628:123<BR>
<i>oogstheiligen</i>: scheidingongelovige tarweman enis dolik,geheiligd verzamelingdoor de gelovige vrouw, Matth1 Cor. 137:3014<BR>
<i>oogstheiligen</i>: vanonheiligen reinigen tot de aardereinheid van het vlees, OpbPred. 149:1513<BR>
<i>oogstheiligen</i>: vanont-: degevolg: wijnstokgebrek, MalJer. 3:113<BR>
<i>oogstheiligen</i>: vanreden zielentot, LukLev. 1021:28<BR>
<i>oogstheiligen</i>: voleindigensabbatdag, RuthNeh. 213:2122<BR>
<i>oogstheiligen</i>: voorbijgaandesabbatdag te –, JerEx. 8:20:8<BR>
<i>oogstheiligen</i>: wanneersabbatten devan vruchtGod zich voordoet-, MarkEz. 444:2924<BR>
<i>oogstheiligen</i>: wetstoffelijk vangoed de oogst-, Lev. 1927:916<BR>
<i>oogstheiligen</i>: tempel -: door God, Gen2 Kron. 87:2216<BR>
<i>oogstheiligen</i>: tot de reinheid van het vlees, ExHebr. 349:2113<BR>
<i>oogstheiligen</i>: tuchtigen als middel tot -, MatthHebr. 1312:4710<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: akkersvan de priesters: doel: dienst, JakEx. 529:444<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: doorvan de Zoon des mensensabbatdat, OpbDeut. 145:1612<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: druivenvan -de tabernakel, LukEx. 640:449<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: geestelijkvan -God, JohJes. 429:3523<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: geestelijkvan -Gods naam, GalJes. 629:923<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: uitvaten deden Geest eeuwig levenHERE -, Gal1 Kron. 618:811<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: vanverdervers de- wijnstokdoor vanGod detegen aardeIsraël, OpbJer. 1422:197<BR>
<i>oogstenheiligen</i>: watverschillende eenbeweegredenen mensom zaaittot zalChristus hijte oogstenkomen, Gal1 Sam. 622:72<BR>
<i>oogsttijdheiligen</i>: aanvangvolgorde, Deut2 Kron. 1629:95<BR>
<i>oogsttijdheiligen</i>: diversevolk -en: door bloed van Jezus, LevHebr. 2613:512<BR>
<i>oogsttijdheiligen</i>: voor een doelgroep, SprNeh. 2712:2547<BR>
<i>ooiheiligen</i>: ooienvoorwerp, en rammenzaak, Gen1 Kon. 328:1464<BR>
<i>ooievaarheiligen</i>: neemt tijd van zijn aankomst waarvoorwerpen, JerEx. 830:729<BR>
<i>ooilamheiligen</i>: eenjarig – tenwat: offeraltaar, LevEx. 1429:1044<BR>
<i>ooilamheiligen</i>: wat: Christus zichzelf: voor ons, GenJoh. 2117:2819<BR>
<i>oorheiligen</i>: doorwat: tent Godder geplantsamenkomst, PsEx. 9429:944<BR>
<i>oorheiligen</i>: doorpriemenwijden: Aäron, DeutLev. 158:1712<BR>
<i>oorheiligen</i>: fig. oren die nietzich horen-, RomJoz. 117:813<BR>
<i>oorheiligen</i>: functiezich van-, de oren: om mee te horen,2 LukKron. 829:815<BR>
<i>oorheiligen</i>: functie:zich doen-, horen,2 JesKron. 5929:115<BR>
<i>oorheiligen</i>: geestelijkzich - en geheiligd worden door God, OpbLev. 220:177v<BR>
<i>oorheiligen</i>: geestelijkzich -, Opbom: voor een godsdienstige taak, 1 Kron. 315:1312,14<BR>
<i>oorheiligen</i>: gemaaktzich -: door Godde priesters, Spr2 Kron. 2030:1223<BR>
<i>heiligen</i>: zich -: harteneiging meer bij levieten dan priesters, 2 Kron. 29:34<BR>
<i>oor</i>: hardhorend geworden -en, Matth. 13:15<BR>
<i>oorheiligen</i>: hebbenzich -: na beschaamd te zijn geworden, Opb2 Kron. 230:715<BR>
<i>oorheiligen</i>: hebbenzich -: alsniet iemandgedaan een oor heefthebbend, laat hij horen,2 OpbKron. 1330:917<BR>
<i>oorheiligen</i>: horenzich -: oren die niet horengenoeg, Deut2 Kron. 2930:43<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigzich uw-: ooromdat God wonderen in uw enmidden hoorgaat doen, SprJoz. 223:175<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigenzich tot God-: nalatensluit in zich reinigen, Jer2 Kron. 730:2417<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigenzich van-: hun oor:zie dedenverband zijvoor nietbegrip, JerLev. 4420:57<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigenzich – : nietdoor God: aan (of in) de kinderen Israëls, JerNum. 1720:2313<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigenzich –: nietheiligt u tegen doenmorgen!, JerNum. 3511:1518<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigenzich heiligen: nietopdracht van neigenons, NehLev. 911:3044<BR>
<i>oorheiligen</i>: neigtzich uwnog -meer en komt tot Mij, JesOpb. 5522:311<BR>
<i>oorheiligen</i>: omzichzelf te horen-, Mark2 Kron. 429:95<BR>
<i>oorheiligen</i>: openenzichzelf -: door Jezus: voor ons, JesJoh. 4817:819<BR>
<i>oorheiligen</i>: orenzie dieook niet geestelijk horenOntheiligen, Ez. 12:2<BR>
<i>oorheiligen</i>: oren hebben, OpbEz. 37:2224<BR>
<i>oorheiligenbeeld</i>: oren hebben en niet horenvgl., JerLev. 519:214<BR>
<i>heiligheid</i>: begrip, Lev. 19:2v<BR>
<i>oor</i>: oren neigen tot: door God: geval dat Hij het niet doet, Deut. 1:45<BR>
<i>oorheiligheid</i>: orende nietGeest neigen:van naar de profeten, 2 KronRom. 241:194<BR>
<i>oorheiligheid</i>: orendeel zijnkrijgen hardhorendaan gewordenGods heiligheid, HandHebr. 2812:2710<BR>
<i>oorheiligheid</i>: orender zwaar makenheiligheden, JesEx. 630:1029<BR>
<i>oorheiligheid</i>: rechteroor: bestreken metder bloedheiligheden, Lev. 86:2217<BR>
<i>oorheiligheid</i>: rechteroorlelder heiligheden: bestrekenaltaar van methet bloedbrandoffer, LevEx. 1440:1410<BR>
<i>oorheiligheid</i>: stoppen,der omheiligheden: geen bloedschulden te horenschuldoffer, JesLev. 337:151,6<BR>
<i>oorheiligheid</i>: toestoppender van de orenheiligheden: door het Sanhedrinschuldoffer, HandLev. 714:5713<BR>
<i>oorheiligheid</i>: verbergder Uw oor nietheiligheden: voor mijn zuchten, voorGod mijnverbannene roepen, KlgLev. 327:5628<BR>
<i>oorheiligheid</i>: wieder orenheiligheden: heeft laat hij horenzalven, MatthDan. 139:924<BR>
<i>oorheiligheid</i>: woordendoel, van4:3, God in je oren leggen,1 LukThess. 93:4413<BR>
<i>oorheiligheid</i>: wordtElia's nietheiligheid vervuldwekte vanzondebesef horenbij weduwe op, Pred1 Kon. 117:818<BR>
<i>oorblazerheiligheid</i>: verwekten gekijfgerechtigheid, SprHebr. 2612:2010-11<BR>
<i>oorblazerheiligheid</i>: en gerechtigheid: in deze God dienen, SprLuk. 261:2275<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: -God derzit aarde,op 1de troon van Zijn -, KronPs. 1647:339<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: 3 soortenGods -: honger,pestilentie,strijd, 1 KronHebr. 2112:1210<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: aanGods God- overgevenstaat (les)vergeving in de weg volgens Jozua, OpbJoz. 1824:2019<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: aanklachtin door- MozesGod dienen, JohLuk. 51:4575<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: afgewend:Israël doorwas bekering,voor 2God Kroneen -, Jer. 122:73<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: alsliefde strafen praktische -, Pred1 Thess. 83:1113<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: beginselenmyriaden van goddelijkheiligheid oordeel(woordelijk), JesDeut. 3033:162<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: begintnegatieve bij Godskant: huisontwijken, MatthPs. 21119:12101<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: begint bij het huis van Godomschreven, EzJes. 933:615<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: bewaardonberispelijk totte hetzijn -:in heiligheid voor gevallende engelenHeer, 21 PeThess. 23:413<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: bezit redt niet uit hetpraktische -, Spr1 Thess. 113:413<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: boodschappraktische van oordeel- onderdeelvereist van evangelieopziener, RomTit. 21:168<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: christenpraktische geoordeeld-: doorvoorwaarde: deliefde, wetversterkt van de vrijheidhart, Jak1 Thess. 23:12-13<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: Christus zalvermeende - de volken verkondigen, MatthJes. 1265:185<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: Christusvolbrengen zalin hetde -vreze uitvoerenGods, tot overwinning,2 MatthCor. 127:201<BR>
<i>oordeelheiligheid</i>: Christus'ware - : rechtvaardiggeschapen in ware -, JohEf. 54:3024<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: Christus' -:is rechtvaardigons – van Godswege geworden, Joh1 Cor. 51:30<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dagdoor - van -Geest, 21 Pe 21:92<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dagdoor vanGod gewild, Matth1 Thess. 104:153<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dagen van –onthouding, Matth1 Thess. 114:22,243<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: daggeroepen van hettot -, Luk1 Thess. 104:12,147<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dagiets vanbezitten hetin -, 21 PeThess. 34:74<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dag van hetin -: ook het verborgene van deGeest, mens wordt geoordeeld,2 RomThess. 2:1613<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dagjaagt vannaar hetde -: rol van de wet voor de Jood, RomHebr. 212:1214<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dag van hetgeest, -:1 wat er in het innerlijk van de heiden gebeurt, Rom.Pe 1:2:15<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dagvereist vanom hetde oordeelHeer te zien, MatthHebr. 1112:2414<BR>
<i>oordeelheiliging</i>: dag van het oordeelzelf-, MatthFilip. 121:36v10<BR>
<i>heiligmaking</i>, Col. 3:8v<BR>
<i>oordeel</i>: dag van het oordeel: opdat wij vrijmoedigheid hebben in de dag van het -, 1Jo 4:17<BR>
<i>heiligschennis</i>: schijnbaar geval, Luk. 62<BR>
<i>oordeel</i>: de goddelozen zullen niet bestaan in het gericht, Ps. 1:5<BR>
<i>oordeelheiligschennis</i>: de opstanding van het -, JohDan. 58:2911<BR>
<i>oordeelheilszekerheid</i>: der aarde, JesRom. 268:20v38<BR>
<i>oordeelheilszekerheid</i>: der aarde, JesRom. 5910:18v9<BR>
<i>oordeelheilwens</i>: derde aardekoning (associatie)leve in eeuwigheid, JobNeh. 92:4v3<BR>
<i>oordeelheimelijk</i>: der aarde: Jezus redt onsinvoeren van deverderfelijke komende toornsekten, 12 Thess.Pe 2:1:10<BR>
<i>oordeelheimelijk</i>: der volken: door Gods gunstgenotenvoorstel, PsJer. 14940:6v15<BR>
<i>oordeelheir</i>: deral wereldde -en van Jahweh: de legers van Israël, JohEx. 1512:2241<BR>
<i>oordeelheir</i>: derGods wetheiren: de Israëlieten, JakEx. 27:134<BR>
<i>oordeelheir</i>: deshemelse doods-, Jer1 Kon. 2622:1119<BR>
<i>oordeelheir</i>: deshemelse doods-: staande bij Gods troon, Jer2 Kron. 2618:1618<BR>
<i>oordeelheir</i>: discussievan overde -hemel: aan Jeremiahemellichamen, Jer2 Kon. 2623:165<BR>
<i>oordeelheir</i>: dodevan lichamen tot spijzeJahweh: dervorst dierendaarvan, JerJoz. 75:3314<BR>
<i>oordeelheir</i>: doelzwaar –: weten dat Godeen dezeer HEEREzwaar is, EzGen. 2050:269<BR>
<i>oordeelheir des hemels</i>: doodaltaren doorvoor het zwaard-, 12 KonKron. 1933:174<BR>
<i>oordeelheir des hemels</i>: dood:buigen oordeelvoor deshet doods-, Deut2 Kron. 2133:223<BR>
<i>oordeelheir des hemels</i>: door Christus, MatthDan. 38:1210<BR>
<i>oordeelheir des hemels </i>: doorvorst van het – Christus, OpbDan. 198:1511<BR>
<i>oordeelhel</i>: door Christus en uitvoering(associatie), MatthJes. 2530:3033<BR>
<i>oordeelhel</i>: door Christus Jezusaangeduid, RomJes. 266:1624<BR>
<i>oordeelhel</i>: dooraltoosdurend, vgl 'eeuwige Daniëlleven' ingebracht, DanMatth. 226:1446<BR>
<i>oordeelhel</i>: doorbereid voor de Zoonduivel en vanzijn Godengelen, JohMatth. 525:2741<BR>
<i>oordeelhel</i>: doorbuitenste Godduisternis, 1Matth. Pe 425:530<BR>
<i>oordeelhel</i>: doorbuitenste Godduisternis, over degeween, volkengeknars, JesMatth. 38:1312<BR>
<i>oordeelhel</i>: doordaar God:sterft heerschappijhun derworm vijandenniet, RichtMark. 109:748<BR>
<i>oordeelhel</i>: doordaar God: overwordt degenenhet dievuur Hemniet hatenuitgeblust, DeutMark. 79:1048<BR>
<i>oordeelhel</i>: doordag God:en verstokkennacht engeen dan uitroeienrust, JozOpb. 14:11:20<BR>
<i>oordeelhel</i>: door God: wat men vreestduisternis, gebeurt,2 Jes.Pe 662:417<BR>
<i>oordeelhel</i>: draaglijk zijnduisternis, Matth.Jud 11:2213<BR>
<i>oordeelhel</i>: draaglijkerduisternis: inplaats hetvan -duisternis, LukPs. 1049:1420<BR>
<i>oordeelhel</i>: dragen: door de dwaalleraareeuwig, GalOpb. 514:10<BR>
<i>oordeelhel</i>: drieeeuwig soorten –oordeel, EzHebr. 76:152<BR>
<i>oordeelhel</i>: eeuwigeeuwigdurend: onuitblusbaar -vuur, HebrMatth. 63:212<BR>
<i>oordeelhel</i>: eeuwigeeuwige -:donkerheid van de Groteduisternis Hoerdaar, Opb.Jud 19:313<BR>
<i>oordeelhel</i>: eind-: zonden getuigen tegeneeuwige onsstraf, JesMatth. 5926:1246<BR>
<i>oordeelhel</i>: eindoordeeleeuwige vuur, ColMatth. 318:258v<BR>
<i>oordeelhel</i>: eneeuwige strafvuur, 2Matth. Pe 225:941<BR>
<i>oordeelhel</i>: en vergelding naar werkendood, RomLuk. 212:5<BR>
<i>oordeelhel</i>: gebrekerger vandan -verlamming, SprJoh. 135:2314<BR>
<i>oordeelhel</i>: gegevengebondenheid aanin de heiligenhel, OpbMatth. 2022:413<BR>
<i>oordeelhel</i>: gericht:geween overen de zondentandengeknars, 1 TimMatth. 513:2450<BR>
<i>oordeelhel</i>: geval:geween Salomo'sen oordeel over de zaak van de twee hoerentandengeknars, 1 KonMatth. 324:2851<BR>
<i>oordeelhel</i>: God desgeween, -standengeknars, MalMatth. 224:1751<BR>
<i>oordeelhel</i>: God ter verantwoording geroepen om Zijngeween, oordelentandengeknars, JerLuk. 1213:128<BR>
<i>oordeelhel</i>: GodGodverlatenheid, wil bekend worden,2 EzThess. 331:299<BR>
<i>oordeelhel</i>: GodsGodverlatenheid -(toepassing begintvan bijdit het huis van Godvers), 1 PeMatth. 427:1746<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsimpliciet - en zijn ondoorgrondelijkaangeduid, RomMark. 1114:3321<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsin de - nietgeworpen opmerkenworden, JesMark. 59:1245v<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsin -de overhel goedenkomen enook leugenaarsschijnvromen, SprMatth. 1223:233<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godskermen -:om doorje vijandige legersongerechtigheid, 2 KonEz. 247:216<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godslichamen -enkomen enin wonderen,de 1-, KronMatth. 165:1229<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godslijden, -en en wonderen,2 PsThess. 1051:59<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsmet -enkwaad zijnvervulde over de ganse aardegoddelozen, 1 KronSpr. 1612:1421<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsonuitblusbaar -en zijn over de hele aardevuur, PsMatth. 1053:712<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsonuitblusbaar -en zijn waarachtig en rechtvaardigvuur, OpbLuk. 193:217<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsoordeel -en:van gedenktde ze-, PsMatth. 10523:533<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godspijniging -sinstrumentendag en nacht, JerOpb. 1520:210<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsplaats van trofgeween ooken de rechtvaardigetandengeknars, EzMatth. 2113:342<BR>
<i>oordeelhel</i>: Godsplaats –:van lijden,geween 1en tandengeknars, PeMatth. 425:1730<BR>
<i>oordeelhel</i>: Gods woordplaats van - : verlossingonuitblusbaar mogelijkvuur, JerMark. 189:843<BR>
<i>oordeelhel</i>: heleplaats van is aan de Zoon gegevenpijn, JohMatth. 58:2229<BR>
<i>oordeelhel</i>: het -: inhoudplaats van het -veroordeelden, JohMatth. 3:1812<BR>
<i>oordeelhel</i>: honger,plaats boosgedierte, ziekte,van zwaardvuur, EzMatth. 57:1719<BR>
<i>oordeelhel</i>: iederplaats werkvan komt in het -vuur, PredJoh. 1215:146<BR>
<i>oordeelhel</i>: inplaats dewaar vormdolik vanverbrand natuurrampenwordt, PsMatth. 10713:3430<BR>
<i>oordeelhel</i>: inplaats eenwaar -Gods vallengoederentierenheid ontbreekt (toepassing), 1 TimKron. 317:613<BR>
<i>oordeelhel</i>: inplaats éénwaar uurmen komendis tegengescheiden Babylonvan de liefde van God (toepassing), OpbRom. 188:1035<BR>
<i>oordeelhel</i>: inplaats hetwaar -men komen:is gescheiden van de liefde van wieGod niet(toepassing), JohRom. 58:2439<BR>
<i>oordeelhel</i>: inplaats hetzelfdewaarop -Gods zijnbrandende gramschap rust (associatie), LukJer. 2321:4012<BR>
<i>oordeelhel</i>: instrument:plaats waarop Gods brandende toorn rust Israël(toepassing), JesJer. 4117:15v4<BR>
<i>oordeelhel</i>: instrumentenpoel van -vuur, JerMatth. 383:210<BR>
<i>oordeelhel</i>: instrumenten:poel zwaard,van honger,vuur die van zwavel pestilentiebrandt, JerOpb. 1419:1220<BR>
<i>oordeelhel</i>: instrumenten:poel zwaard,van honger,vuur en pestilentiezwavel, JerOpb. 4420:1310<BR>
<i>oordeelhel</i>: isrust ontbreekt er nabij, LukOpb. 314:910<BR>
<i>oordeelhel</i>: isrust verhevenontbreekt toter aan de wolken: het – van Babel(toepassing), JerLuk. 5111:924<BR>
<i>oordeelhel</i>: Israëlsmart totvan voedselde overgegeven– (associatie), DeutJes. 3150:1711<BR>
<i>oordeelhel</i>: Israël:strafplaats, kwaden en benauwdheden,2 DeutThess. 311:179<BR>
<i>oordeelhel</i>: ivmtandengekners, houdingsmelten t.o. Christus(toepassing), LukPs. 2018112:10<BR>
<i>oordeelhel</i>: loontoepasselijk naarop werkende hel, JesDeut. 6632:422<BR>
<i>oordeelhel</i>: maatstaf: eigentoepassing, MarkSpr. 45:2412<BR>
<i>oordeelhel</i>: machttoespeling omop de uit te oefenen: gegeven aan de- Zoon(?), JohSpr. 520:2720<BR>
<i>oordeelhel</i>: middel:toestand pestilentie,in de – strijd(associatie), EzJes. 2865:2313v<BR>
<i>oordeelhel</i>: natweede het sterven komt het -dood, HebrMatth. 910:2739<BR>
<i>oordeelhel</i>: nabijtweede dood, MatthOpb. 321:108<BR>
<i>oordeelhel</i>: ondervan eenhet - vallen: door de gelovigenvuur, JakMatth. 5:1222<BR>
<i>oordeelhel</i>: ontvangenvan het vuur: daarin geworpen worden, RomMatth. 1318:29<BR>
<i>oordeelhel</i>: oordelenverbranding uitspreken(toepassing), door Nebukadnezar tegen Zedekia, JerHebr. 396:58<BR>
<i>oordeelhel</i>: oordelen: van Gods mondverderf, 1 KronMatth. 167:1213<BR>
<i>oordeelhel</i>: opverderf, de laatste dag: door Christus' woorden,2 JohThess. 121:47v9<BR>
<i>oordeelhel</i>: openbaringversus vaneeuwige de verborgen dingenleven, LukMatth. 1226:246<BR>
<i>oordeelhel</i>: opgewektversus wordenKoninkrijk invan het -God, MatthMark. 129:4245<BR>
<i>oordeelhel</i>: opgewektversus worden in het -: koningin van het Zuidenleven, LukMatth. 117:3114<BR>
<i>oordeelhel</i>: opstaanvoor in het -wie, LukOpb. 1121:328<BR>
<i>oordeelhel</i>: opstaanvs. inKoninkrijk hetvan oordeelGod, MatthMark. 129:4143v<BR>
<i>hel</i>: vuur, Hebr. 10:27<BR>
<i>oordeel</i>: opwekken in het -: mannen van Nineve, koningin van het Zuiden, Luk. 11:29v<BR>
<i>oordeelhel</i>: over de aarde: de schapen vgl. Ebed-Melechvuuroven, JerMatth. 38:7-13,39:16-18, Jer. 39:1842<BR>
<i>oordeelhel</i>: over hen die Christus heerschappij verwerpenvuuroven, LukMatth. 192713:49<BR>
<i>oordeelhel</i>: overwerpen woordenin de -: door God, MatthLuk. 12:365<BR>
<i>oordeelhel</i>: overlatenzet aande Godtong in vlam, JudJak. 3:96<BR>
<i>oordeelhel</i>: overtuigenzie vanook -Vuuroven, Joh. 16:8<BR>
<i>oordeelhel</i>: overtuigenziel vanen -:lichaam verderven doorin de Voorspraak, JohMatth. 1610:1128<BR>
<i>oordeelhel</i>: rechtenzinnebeeld overvan de gerechigheden des HEEREN-, 1 SamJes. 1234:79-10<BR>
<i>oordeelhel</i>: rechtsregelzonder rust, GalOpb. 614:711<BR>
<i>oordeelhel</i>: rechtvaardig -zoon van God:de geval-, 2 ThessMatth. 123:515<BR>
<i>hel</i>, Ps. 52:7<BR>
<i>oordeel</i>: rechtvaardig - van God: wordt op een dag geopenbaard, Rom. 2:5<BR>
<i>oordeelhel</i>: rechtvaardig -: van Job, JobDan. 2912:142<BR>
<i>oordeelhel</i>: rechtvaardig – over lasteraars, RomOpb. 314:810v<BR>
<i>oordeelhel </i>: reikt tot aan de hemel: het – van Babel, JerJes. 511:931<BR>
<i>oordeelheld</i>: roemenBabels tegenhelden -: barmhartigheid roemt tegenzullen -versagen, JakJer. 250:1336<BR>
<i>oordeelheld</i>: sprekendapper: tegenGods devoorkeur koningvoor van-: JudaSaul, 21 KonSam. 259:61<BR>
<i>oordeelheld</i>: straffendappere Gods-en, JerNeh. 3411:1714<BR>
<i>oordeelheld</i>: strengerDavids - ontvangenen, Jak2 Sam. 323:18v<BR>
<i>oordeelheld</i>: teneen aanzien vandie deniet werkenkan verlossen, JudJer. 14:159<BR>
<i>oordeelheld</i>: tenGod aanzieneen van de woorden-, JudZef. 3:1517<BR>
<i>oordeelheld</i>: tevoren tot een -God: opgeschrevenverschrikkelijke zijn, JudJer. 20:411<BR>
<i>oordeelheld</i>: toekomstigheld -om wijn te drinken, HandJes. 245:2522<BR>
<i>oordeelheld</i>: tothelden eenzullen -vallen komen,in 2de strijd, CorJes. 53:1425<BR>
<i>oordeelheld</i>: totijdele een – komen-en, RomJes. 145:1322<BR>
<i>oordeelheld</i>: typeJhwh zal uittrekken als een held, MarkJes. 442:3713<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitgesteldkloeke -en, Pred1 Kron. 87:112<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitgesteld: gevalkloeke Sanheribhelden, 2 Kron. 3217:2113<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitoefenen: over elkestrijdbaar ziel, JudRicht. 11:151<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitrukkenstrijdbare van een verkeerde plant-, MatthRicht. 156:1312<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitspreken: doorstrijdbare God-en, JerJoz. 41:1214<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitstelwordt van oordeel of iets waar of onwaar isweggenomen, HandJes. 173:322<BR>
<i>oordeelheld</i>: uitvoeren, Ez.Hgl 163:417<BR>
<i>oordeelhelderziend</i>: uitvoeren: doorJezus engelen, GenJoh. 191:1449<BR>
<i>oordeelhelderziendheid</i>: uitvoeren:demonische door vreemde volkeren-, 2 KronLuk. 248:2328<BR>
<i>oordeelhelen</i>: uitvoerendoor God: tegendoor eenzijn huiswoord, 2 KronPs. 22107:820<BR>
<i>oordeelhelen</i>: uitvoeren:er tegenwas Juda:geen door- Syrieaan, 2 Kron. 2436:2416<BR>
<i>oordeelhelen</i>: uitvoeringer was geen - aan het volk, Zef2 Kron. 336:816<BR>
<i>oordeelhelen</i>: uurgebed vanom GodsMirjam -te helen, OpbNum. 1412:713<BR>
<i>oordeelhelen</i>: vanGod - zijn dat …heelt, HandDeut. 1632:1539<BR>
<i>oordeelhelen</i>: vaniemand [de]volkomen grotelaten dag, JudEx. 21:619<BR>
<i>oordeelhelen</i>: vanniet dekunnen aarde: door Christus-, 2 SamHos. 225:38v13<BR>
<i>oordeelhelen</i>: vanversus de grote, witte troonverslaan, OpbDeut. 2032:1239<BR>
<i>oordeelhelen</i>: vanvolk: de helHERE heelde het volk, Matth2 Kron. 2330:3320<BR>
<i>oordeelhelen</i>: vanweigeren dezegeheeld wereldte worden: nupijn, plaag, JohJer. 1215:3118<BR>
<i>oordeelhelen</i>:, van God begint bij Zijn huis,2 JerKon. 258:29<BR>
<i>oordeelheler</i>: vangestolen God isgoed: naarschaadt waarheidzichzelf, RomSpr. 229:224<BR>
<i>oordeelhelm</i>: vangeestelijk: Godhoop overvan hende die zondigenbehoudenis, Rom1 Thess. 25:28<BR>
<i>oordeelhelm</i>: van God: begint bij de Joodbehoudenis, RomEf. 26:917<BR>
<i>oordeelhelm</i>: van het heil door God: daaraanbij nietZichzelf ontkomenopgezet, RomJes. 259:317<BR>
<i>oordeelhelp</i>: vanhelp God: door Hem uitgesteld: aangaande Israëlons!, NehMark. 9:3022<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vanbetekenis, God: ieder vergelden naar zijn werken,1 RomSam. 27:512<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vande Godgoddeloze -: uithier liefdeverkeerd, Luk2 Kron. 1119:422<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vandoor God: zonder aanzien des persoonsanderen, RomPs. 2118:117<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vandoor heiligenChristus: onderin een - vallenverzoeking, JakHebr. 52:9,1218<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vandoor hetde verborgeneHeilige Geest, PredJoh. 12:14:16<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vandoor lasteringGod, Jud2 Kron. 14:911<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: veltdoor een rechtvaardig –God, JohPs. 118:7:24<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: verachtingdoor krijgen de prinsenGod, PsJes. 10741:4010<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: veroordelendoor in het -God, LukJes. 1141:31v13v<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: versusdoor levenGod en mens samen, JohRicht. 5:2923<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: verwachtingdoor vanGod: -Israël, HebrJes. 1044:272<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: voordoor valseGod: leraarskracht om te -, 2 PeKron. 225:38<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: voordoor zichzelfGod: ontvangenom de vijand te verslaan, Rom1 Sam. 137:212<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vorm:door strijdGod: geval:op degebed, moabiet Eglon,1 RichtKron. 35:1220<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vormendoor vanGod: -op hulpgeroep, Jer2 Kron. 18:2131<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vormendoor God: zwaard,tegen wildde gedierteFilistijnen, pestilentie,2 EzKron. 3326:277<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: vuuren zegenen, HebrGen. 1049:2725<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: wijGod zullenhielp eende -Levieten ontvangenen zij offerden, Jak1 Kron. 315:126<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zelf-,helpt 2de verdrukte, SamJes. 121:517<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zelfiem. - (toepassing)tegen de vijand, Pred2 Kron. 726:2213<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zichiem. verbergen- voortegen: hetdoor -God, Spr2 Kron. 2726:127<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zieiem. ook- Gerichttotdat hij sterk is, 2 Kron. 26:15<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zieJezus ookgeholpen Vergelding,door vergeldenGod, Jes. 49:8<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zondaars,Jezus kan ons – goddelozenwanneer zullenwij verdaanverzocht worden, PsHebr. 1042:3418<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zonderJezus: Heer, onveroordeeldhelp mij, geslagenvroeg de zijnvrouw, HandMatth. 1615:3725<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zwaard,kracht honger,om pestilentiete -, Ez2 Kron. 625:118<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zwaard,niemand honger,die pestilentiehielp, EzJes. 1263:165<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zwaardertevergeefs en ijdellijk -: door Egypte, MarkJes. 1230:407<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zwaardervs. -doen ontvangenvallen, Luk2 Kron. 204725:8<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zwaarderwonderlijk - door (associatie)God, 2 PeKron. 226:20-2115<BR>
<i>oordeelhelpen</i>: zwaarteverschilzie ook Voorhelpen, Matth. 10:15<BR>
<i>oordeelhelper</i>: - zoeken bij vreemd volk, Matth2 Kron. 528:2216<BR>
<i>oordeelhelper</i>: Christus, LukJes. 1161:201<BR>
<i>oordeelhelper</i>: Geest, LukJoh. 1314:316<BR>
<i>oordeelhelper</i>: God is mij een -, RomPs. 554:166<BR>
<i>oordelenhelper</i>: alsGod zondaaris geoordeeldmij wordeneen Helper, RomHebr. 313:76<BR>
<i>oordelenhelper</i>: anderGod: wees mij een -Helper, RomPs. 230:111<BR>
<i>oordelenhelper</i>: anderenhelpers voor de tempelbouw, Rom1 Kron. 228:321<BR>
<i>oordelenhelper</i>: andersmansnodig huisknechthebben: Israël, Rom2 Kon. 14:426<BR>
<i>oordelenhelper</i>: broederzie –:ook is niet goedUithelper, Rom. 14:10<BR>
<i>oordelenhelper</i>: christenen:zonder kunnen- geoordeeld wordenzijn, vglPs. 107:12:29, Hebr. 13:4<BR>
<i>oordelenhelper</i>: Christuszonder oordeelde–: niemandJeruzalem, JohKlg. 81:157<BR>
<i>oordelenHelper</i>: deJezus dodenonze geoordeeld naar hun werken, OpbHebr. 202:12v18<BR>
<i>oordelenhemel</i>: de doden geoordeeld volgens de boeken-en, OpbCol. 201:1216<BR>
<i>oordelenhemel</i>: de-en dodenverkondigen zullenGods geoordeeld wordengerechtigheid, OpbPs. 1197:186<BR>
<i>oordelenhemel</i>: de gelovige wordt niet-en: geoordeeldbegrip, JohPs. 357:1811<BR>
<i>oordelenhemel</i>: -en: de rechtvaardigenhemel zullender - (toepassing)en, Jes1 Kon. 548:1727<BR>
<i>oordelenhemel</i>: aanzien van de wereld -onderscheiden, JohMatth. 316:173<BR>
<i>oordelenhemel</i>: dieaarde: niethemel geloofthoog isboven alde geoordeeldaarde, JohPs. 3103:1811<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorals Christushet Jezus: levenden en dodenbuitenland, 2 TimLuk. 4:1209<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorals Christusijzer maken: met dedoor VaderGod, JohLev. 826:1619<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door Christus: van onsatmosfeer, OpbLuk. 212:456<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door Christusbegrip: waar oordeelatmosfeer, JohMatth. 816:162-3<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorbekleden demet heiligenzwartheid: door God, LukJes. 223050:3<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door de rechtvaardigebeschermt, RomJes. 240:2722<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door de Vader: niemandbevende, Joh.Joel 52:2210<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorbewustzijn van de wetwerkelijkheid der hemel, Rom1 Tim. 25:1221<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorbezigheid van de zwakke broeder: nietzaligen doen(toepassing), RomPs. 1427:34<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door een mens:bezit van een mens: doe dat niet, opdat je niet geoordeeld wordtGod, MatthGen. 714:122<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorbij GodJezus zijn, PsJoh. 8217:124<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door Godblijdschap, Hgl 1 Cor. 5:134<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorblijdschap Godin de -, OpbLuk. 1615:57<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorblijdschap Godin de Vader:- naar het werk van ieder, 1 PeSpr. 110:1728<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorblijdschap God:in allende die–, dein waarheidhet nieteeuwige hebben geloofdleven, 2 ThessJoh. 24:1236<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorboven God:alle hemelen is Christus Babylonopgevaren, OpbEf. 184:810<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door God: brengen watboven de geoordeelde vreesthemelen, EzPs. 11108:85v<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorboven God:is de recthvaardige–: enJezus dekeek ernaar goddelozeop, PredMatth. 314:1719<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorboven God: doel: vergelden en doen wetenons, EzPs. 7102:320<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorboven God: door Christus Jezusons, RomCol. 23:161<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorboven God: geoordeeld worden naar je eigen woorden: gevalons, NumJak. 141:2817<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorboze God:engelen uit de het aardrijkgeworpen, PsOpb. 8212:8<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorbrood God: hierom gevraagd dooruit de martelarenhemel, OpbJoh. 6:1031<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door God: met ons oordeel over anderenbuitenland, Matth. 725:214<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door God: naar ieders werkbuitenslands, 1Luk. Pe 1:17209<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar God:is naar(spreekt) werken,het naarbloed 'hunvan de besprenkeling (Jezus' rechtbloed), EzHebr. 712:2724<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar God: nietis metde genoegengemeente, JerHebr. 1812:1123<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar God:is ons:een naarberg, onzede eigenberg maatSion, MarkHebr. 412:2422<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar God:is rechtvaardigeen stad, 1het hemelse Jeruzalem, PeHebr. 212:2322<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar God: rekening houdendis meteen beweegredenenvergadering, JerHebr. 1712:1022<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar God:is zonder aanzien des persoonsJezus, 1 PeHebr. 112:1724<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar Godszijn woordde datgeesten jeder verworpen hebtrechtvaardigen, JohHebr. 12:4823<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordaar hetzijn woord van God: de gedachten en overleggingen van het hartengelen, Hebr. 412:1222<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doordauw: - druipend van Jezusd, OpbDeut. 1933:1128<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorde Jezus: "Ik heb veel over u te- oordelen"heerst, JohDan. 84:26<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorde mensenGod overdes een mens-s, 12 SamKron. 236:2523<BR>
<i>oordelenhemel</i>: doorde Pilatus:hemelen zijn vast Jezusals teeen moetengegoten loslatenspiegel, Hand.Job 337:1418<BR>
<i>oordelenhemel</i>: eende broederkrachten van de -en zullen wankelen, JakLuk. 4:112126<BR>
<i>oordelenhemel</i>: eende volkplaats oordelenvan doorGods een ander volk of volken: geval: Moabwoning, 2 KonKron. 36:1921<BR>
<i>oordelenhemel</i>: endeksel: een zak tot zijn deksel veroordelenstellen, RomJes. 250:13<BR>
<i>oordelenhemel</i>: geoordeeldderde naar mens, in vlees-, 12 PeCor. 412:62<BR>
<i>oordelenhemel</i>: geoordeelddeur wordenin naarde je- eigen woorden (oordeel)geopend, 2 SamOpb. 144:131<BR>
<i>oordelenhemel</i>: geoordeelddie wordenin naarde zijn- werkenwonen, Opb. 20:13:6<BR>
<i>oordelenhemel</i>: geoordeelddingen worden: doorin de wet-en vangereinigd dedoor betere vrijheidslachtoffers, JakHebr. 29:1223<BR>
<i>oordelenhemel</i>: gevaldingen in de –, MatthEx. 2620:664<BR>
<i>oordelenhemel</i>: gevaldoor vanGod noodzakelijk – van een broedergemaakt, 1 CorHand. 57:350<BR>
<i>oordelenhemel</i>: door God heeft de grote hoer geoordeeldgemaakt, Opb. 1914:27<BR>
<i>oordelenhemel</i>: God oordeelt het aardrijk door JezusGod Christusgeschapen, HandJes. 1740:3126<BR>
<i>oordelenhemel</i>: Goddruipende wordtvan geoordeeldwater, RomRicht. 35:4<BR>
<i>oordelenhemel</i>: Godeen zalgoede -plaats om te zijn, Joh. 814:503<BR>
<i>oordelenhemel</i>: God zal de wereldeerste -, RomOpb. 321:61<BR>
<i>oordelenhemel</i>: Godeeuwige zalblijdschap Zijnvoor volkde oordelenverlosten (toepassing), HebrJes. 1035:3010<BR>
<i>oordelenhemel</i>: God: zijn volk: waarschuwing vooreeuwige onstenten, JudLuk. 16:59<BR>
<i>oordelenhemel</i>: Godseeuwige vertroosting, en2 Zijn toorn, RomThess. 32:7,617<BR>
<i>oordelenhemel</i>: heneinde diedes binnen-s: zijnvergaderen –,van 1uit, CorDeut. 530:124<BR>
<i>oordelenhemel</i>: heneinde diedes buiten-s: zijnvgl. nieteinde der aarde, 1 CorJes. 513:125<BR>
<i>oordelenhemel</i>: iemandeinde oordelen naarvan de Joodse wet-, JohMark. 1813:3127<BR>
<i>oordelenhemel</i>: Ikeinden zalvan hunde boosheid over hen uitstorten-, JerDeut. 144:1632<BR>
<i>oordelenhemel</i>: inen afhankelijkheid: Christusaarde, JohMark. 513:3027<BR>
<i>oordelenhemel</i>: en aarde in toekomstzes dagen gemaakt, MatthEx. 1220:2811<BR>
<i>oordelenhemel</i>: juisten -hemelen (meervoud), LukHebr. 79:4324, 23<BR>
<i>oordelenhemel</i>: laaten niemandtroon uvan oordelen inzake eten, drinken enz.God, ColMatth. 223:1622<BR>
<i>oordelenhemel</i>: naarengelen: dezijn woordenin vande je eigen zul je geoordeeld wordenhemel, LukMark. 192213:32<BR>
<i>oordelenhemel</i>: naarervaring Godsvan normliefde, Lev.Hgl 201:254<BR>
<i>oordelenhemel</i>: naareten heten vleesdrinken in de –, JohLuk. 8:152230<BR>
<i>oordelenhemel</i>: naastefundamenten des -:s, niet doen!,2 JakSam. 422:128<BR>
<i>oordelenhemel</i>: naastegaat rechtvaardig –voorbij, LevMatth. 1924:1535<BR>
<i>oordelenhemel</i>: nietgaat - : door Jezusvoorbij, JohMark. 1213:47v31<BR>
<i>oordelenhemel</i>: nietgaat –: laten wij niet meer elkaar –voorbij, RomLuk. 14:132133<BR>
<i>oordelenhemel</i>: nietgedruis naarvan hetwateren aanzien,in maarde rechtvaardighemel, JohJer. 710:2413<BR>
<i>oordelenhemel</i>: onrechtvaardiggeeft -regen, PsJak. 825:218<BR>
<i>oordelenhemel</i>: oordeelgeen mijnhuwelijk rechtzaak (aan God gevraagd)in, KlgLuk. 3:592035<BR>
<i>oordelenhemel</i>: oordeeltgeen desaaie waarheidplaats, Zachmaar een van vrolijkheid, 1 Kron. 8:16:27<BR>
<i>oordelenhemel</i>: oordeeltgelijk een oordeel van vredebuitenland, ZachMark. 812:161<BR>
<i>oordelenhemel</i>: oordeeltgelijk nieteen buitenland, MatthMark. 13:2934<BR>
<i>oordelenhemel</i>: oordeeltgelovige nietkomt enin ude zult geenszins worden geoordeeld-, LukMatth. 65:3712<BR>
<i>oordelenhemel</i>: opdatgemaakt udoor niet geoordeeld wordt: zucht niet tegen elkaarGod, broeders,2 JakKron. 52:912<BR>
<i>oordelenhemel</i>: overgemaakt iemandsdoor motiefGod, JerPs. 37115:1315<BR>
<i>oordelenhemel</i>: rechtvaardiggemaakt -door God, SprPs. 31146:96<BR>
<i>oordelenhemel</i>: rechtvaardiggemaakt –:door God, 1 PeJes. 237:2316<BR>
<i>oordelenhemel</i>: tussengemaakt: Goddoor enhet Zijnwoord van de HEER: door dat woord zijn de -en wijngaardgemaakt, JesPs. 533:3v6<BR>
<i>oordelenhemel</i>: twaalfgemeente stammenin vande Israëlhemel -(toepassing), Matth1 Kon. 198:2856<BR>
<i>oordelenhemel</i>: uitgeopend uzelf:voor de nederdaling van watde rechtHeilige isGeest, Luk. 124:5721<BR>
<i>oordelenhemel</i>: verzoekgeopend omvoor te -Stefanus, JesHand. 57:3v55v<BR>
<i>oordelenhemel</i>: wereldgeopend zien: dedoor heiligen zullen de wereld oordelenPetrus, 1 CorHand. 610:211<BR>
<i>oordelenhemel</i>: wetgeopend, zo gezien door -Johannes, JakOpb. 419:11<BR>
<i>oordelenhemel</i>: zelfgeschapen -door op grond van feitenGod, MatthOpb. 1110:4v6<BR>
<i>oordelenhemel</i>: zelf –: de Heer Jezus vroeg hen zelf te –gesloten, MatthLuk. 214:4025<BR>
<i>oordelenhemel</i>: zichzelf –gesloten, RomLuk. 144:2225<BR>
<i>oordelenhemel</i>: zichzelfgezien: onschuldigdoor -Micha, Richt1 Kon. 1522:319v<BR>
<i>oordelenhemel</i>: zonderGod aanziensbouwt deszijn persoons:opperzalen door Godin de Vader-, 1 PeAmos 19:176<BR>
<i>oordelenhemel</i>: God des -s, LukDan. 62:4219<BR>
<i>oorhangerhemel</i>: God doet open voor ons, JesDeut. 328:1912<BR>
<i>oorloghemel</i>: God heeft de -en des HERENgemaakt, 1 SamKron. 2516:2826<BR>
<i>oorloghemel</i>: 120.000God dodenis opin éénde daghemel, 2 KronPred. 285:61<BR>
<i>oorloghemel</i>: aanleiding:God geringleidt soms,ons 2naar de - (toepassing), SamPs. 10107:630<BR>
<i>oorloghemel</i>: afgeschaftGod doorloven Godin de hemelen, JesPs. 2148:41<BR>
<i>oorloghemel</i>: alliantieGod vanmaakte 32de koningen,hemelen 1met verstand, KonPs. 19136:205<BR>
<i>oorloghemel</i>: alsGod plaagvan de -, DeutOpb. 2816:4111<BR>
<i>oorloghemel</i>: banier,God bazuin,van krijgsgeschreide hemelen en van de aarde, JerGen. 424:19,213<BR>
<i>oorloghemel</i>: belegeren:God veroorzaaktvervult honger:de Samaria, 2 KonJer. 623:2524<BR>
<i>oorloghemel</i>: belegeringGod, verhef U boven de stadhemelen, DeutPs. 20108:19v6<BR>
<i>oorloghemel</i>: burger-God: door- Godis verwektvaste plaats Zijner woning, Jes2 Kron. 196:230<BR>
<i>oorloghemel</i>: burger-:Gods strafgoede Godschat, JesDeut. 328:512<BR>
<i>oorloghemel</i>: deGods – van de grote dag van God de Almachtigetroon, OpbJes. 1666:141<BR>
<i>oorloghemel</i>: dientGods detroon koningis van Babeldaar, JerOpb. 404:92<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorHeer demonischedes invloedhemels: God, OpbDan. 165:1423<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorheer duivelvan ingegevende (toepassing)-, JobCol. 14:151<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorHeer Godvan bestemdde -: Assyrie'sGod optredenVader, JesMatth. 3711:2625<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorHeer Godvan bewerktde hemel: God, JozHand. 1117:2024<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorheerlijkheid Godin bewerktde doordat hij een vreemde koning ten strijde zendt-, 21 KonKron. 1516:3727<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorheft Godulieder gebruiktogen op naar de –, MatthJes. 2251:76<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorheiligen Godvan gevoerd,de 1hoogste [plaatsen], KronDan. 147:1518<BR>
<i>oorloghemel</i>: doorheir Goddes gezonden-s kan niet geteld worden, AmosJer. 433:1022<BR>
<i>oorloghemel</i>: eenheir nades laatste -hemels, OpbDan. 194:1935<BR>
<i>oorloghemel</i>: geenheir van de -en: totgemaakt eendoor zekerede tijd,adem 2van Gods mond, KronPs. 1533:196<BR>
<i>oorloghemel</i>: geïnspireerd door de satanhemelen, OpbMatth. 2018:819<BR>
<i>oorloghemel</i>: geneigd tot - voerenhemelen, PsLuk. 12012:733<BR>
<i>oorloghemel</i>: geoefend ten -hemelen, 2 KronLuk. 1118:122<BR>
<i>oorloghemel</i>: geruchtenhemelen vander -enhemelen, MatthPs. 24148:64<BR>
<i>oorloghemel</i>: gestrafthemelen door God bereid, MichaSpr. 48:327<BR>
<i>oorloghemel</i>: gevalhemelen door God gemaakt, Ps. 60102:126<BR>
<i>oorloghemel</i>: gevolghemelen vandoor afgoderijGod geschapen, RichtJes. 542:85<BR>
<i>oorloghemel</i>: gevolghemelen vandoor ongehoorzaamheidGod uitgebreid, Jes. 142:205<BR>
<i>oorloghemel</i>: gewekthemelen door boze geestscheurden, RichtMark. 91:2310<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen doetuitbreiden: -endoor ophoudenGod, Ps.Job 469:108<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen doetuitgespannen overwinnenals dooreen kleinedunne kracht: gering aantaldoek, 1 KonJes. 2040:2022<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen geeft de overwinningvergankelijk, 1 KonHebr. 201:2911<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen helptwaren invan de -oudsher, 12 Kron.Pe 3:5:20<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen hielpzijn Josafatuitgespannen, 2Job Kron. 1837:3116<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen leidt:zullen ontbonden voorbereidingworden, 12 Kon.Pe 203:2212<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen: noemtafgemeten: door God; benodigdemet aantalde strijderspalm, RichtJes. 448:613<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen: verslaatbedekt demet vijandwolken, RichtPs. 4147:15v8<BR>
<i>oorloghemel</i>: God zal dehemelen: -die doendaarin ophoudenwonen, HosOpb. 212:1712<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godhemelen: zeteen vijandstem tegen zichzelf opdaaruit, 1 SamMark. 131:2011<BR>
<i>oorloghemel</i>: Gods -hemelen: tegeneen Amalekstem uit de hemelen sprak, ExMatth. 173:1617<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: evangelie van het koninkrijk actieveder aandeel-en, JozMatth. 10:117<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: handelengemaakt daarin:door gevalGod, 21 KonKron. 1016:3225<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: handelenschat hebben in de overweldiging van de Filistijnen-en, JerMatth. 4719:6v21<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: handelingschepping: gevalgeroepen door God, RichtJes. 748:2213<BR>
<i>oorloghemel</i>: Gods leidinghemelen: inStefanus -zag doorze Israëlgeopend, RichtHand. 17:255<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: leiding inuit de -hemelen Gods Zoon verwachten, 1 KonThess. 81:4410<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: leidinguw loon is groot in de -en, 1 KonMatth. 205:1412<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: leidingversierd: indoor deGods -Geest, 2 Kron.Job 2026:16v13<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: voorbijgaan, met gedruis, op de leidingdag invan eende oorlogHeer, 12 Kron.Pe 143:10<BR>
<i>oorloghemel</i>: Godshemelen: zijn als regieengelen in eende hemelen, JerMark. 5112:5325<BR>
<i>oorloghemel</i>: gruwelenhemelen: zingt met vreugde, 2gij -en!, KonJes. 844:1223<BR>
<i>oorloghemel</i>: heiligenhemelse gewesten: daar zijn ook boze machten, JerEf. 6:412<BR>
<i>oorloghemel</i>: heiligthemelse eengewesten: overheden en krijg!machten, JoelEf. 3:910<BR>
<i>oorloghemel</i>: hinderlaaghemelse zetten: door Godlichamen, 21 KronCor. 2015:2240<BR>
<i>oorloghemel</i>: houdinghemelse in -: onwankelbaar hartverschijning, 1 KronDan. 1210:335v<BR>
<i>oorloghemel</i>: inHij zal van de gemeente:- oorzaakzenden en mij verlossen, JakPs. 457:1v4<BR>
<i>oorloghemel</i>: inhoger dan de hemelhemelen: Jezus, OpbHebr. 12:7:26<BR>
<i>oorloghemel</i>: inhoog boven de toekomstaarde, LukPs. 219103:11<BR>
<i>oorloghemel</i>: inhoogste de toekomst -enplaatsen, LukPs. 2111148:1<BR>
<i>oorloghemel</i>: in het begin van de weeën- zullenis erGod, -en zijn,2 MatthKron. 2420:6<BR>
<i>oorloghemel</i>: koninkrijkin tegende koninkrijk- zijn, JesFilip. 19:2:10<BR>
<i>oorloghemel</i>: kracht totin de -en is onze Heer, JozEf. 146:119<BR>
<i>oorloghemel</i>: laatstein -de hemel is de ware tabernakel, OpbHebr. 20:8:2<BR>
<i>oorloghemel</i>: leren:in doorde God:hemel aan Israëlzijn, hemelingen, RichtFilip. 32:210<BR>
<i>oorloghemel</i>: macht vanis de -troon van God, JesMatth. 425:2533<BR>
<i>oorloghemel</i>: mannenis vandes -HEEREN, RichtPs. 20115:1716<BR>
<i>oorloghemel</i>: middelenJezus in de hemelen, HosHebr. 18:71<BR>
<i>hemel</i>: Jezus levendig besef van de onzienlijke wereld, vgl. vs 18 waar Hij op God wijst, Mark. 10:21<BR>
<i>oorlog</i>: onderlinge -, 2 Kron. 20:23<BR>
<i>oorloghemel</i>: oorlogJezus: keek voerenop tegennaar koningende afgeradenhemel, SprLuk. 319:316<BR>
<i>oorloghemel</i>: oorzaak:Jezus' Godsbeeld wetvan verlatende -, 2 KronMatth. 125:234<BR>
<i>oorloghemel</i>: overwinningkennis isvan desaardse HEERENgebeurtenissen, SprLuk. 2115:317<BR>
<i>oorloghemel</i>: rechtvaardigekijken naar de -, OpbHand. 191:11<BR>
<i>oorloghemel</i>: rechtvaardigekomen in de hemel, JesJoh. 668:1621<BR>
<i>oorloghemel</i>: schildenkoninkrijk zijnder Godes-en, PsMatth. 474:1017<BR>
<i>oorloghemel</i>: sterkkoper: worden- inzal -,koper zijn ls gevolg doorvan geloofvloek, HebrDeut. 1128:3423<BR>
<i>oorloghemel</i>: strafkrachten Godsin hierde hemelen: zullen wankelen, JobMark. 2713:1425<BR>
<i>oorloghemel</i>: tekrachten wijtenvan aande niet-en steunenzullen op Godwankelen, maar op iem. anders, 2 KronMatth. 1624:929<BR>
<i>oorloghemel</i>: tegenleefde mijin opstaandhet bewustzijn van de Heer, PsJoh. 27:3:12<BR>
<i>oorloghemel</i>: tenlegers -in trekkende -, LukOpb. 1419:3114<BR>
<i>oorloghemel</i>: toerustingleven totin de strijd- (associatie), JerPs. 46103:34v<BR>
<i>oorloghemel</i>: tuchtmiddel,lichamen: 2door God aan de volken gegeven, KronDeut. 244:2319<BR>
<i>oorloghemel</i>: tuchtmiddellicht Gods,en 2vrolijkheid (associatie), KronPs. 3397:11<BR>
<i>oorloghemel</i>: tuchtmiddellicht Godsuit de – omstraalde Paulus, JesHand. 4222:256<BR>
<i>oorloghemel</i>: veldslag: Gods handloon in de slag-: bijgroot Karchemisloon, JerLuk. 466:1023<BR>
<i>oorloghemel</i>: verliezenluchtruim: alsversus strafaarde, DeutJer. 2816:254<BR>
<i>oorloghemel</i>: vernederingmaken: door nederlaagGod, 1 SamPs. 7134:133<BR>
<i>oorloghemel</i>: versus vredemeervoud, PredJes. 31:82<BR>
<i>oorloghemel</i>: verzamelen tot de –meervoud, OpbEf. 204:812<BR>
<i>oorloghemel</i>: verzetmenigte somsin verkeerdde –, JerOpb. 4019:91<BR>
<i>oorloghemel</i>: vijandmidden gezondenvan doorde God-, DeutOpb. 288:4913<BR>
<i>oorloghemel</i>: voerenmidden doorvan Christusde –: vogels die in het midden van de hemel vlogen, Opb. 219:1617<BR>
<i>oorloghemel</i>: voerenmuziek in gerechtigheid: doorde Jezus-, Opb. 195:118<BR>
<i>oorloghemel</i>: voerenmuziek tegenin hetde – schijnbaar onmogelijk-, Opb. 1315:42<BR>
<i>oorloghemel</i>: voeren:muziek in de door- christenen(toepassing), JakHebr. 412:218<BR>
<i>oorloghemel</i>: voerennaar de - zien: door de satanJezus, OpbJoh. 12:17:1<BR>
<i>oorloghemel</i>: voerenneerdalen uit de –: door God:een middelenengel, 2 KonOpb. 718:61<BR>
<i>oorloghemel</i>: voerenneerdalen uit de –: door wijzeeen raadslagenengel, SprOpb. 2420:62<BR>
<i>oorloghemel</i>: voeren:neerdalen metuit wijzede –: raadslagenvuur, SprOpb. 20:189<BR>
<i>oorloghemel</i>: voeren: tegenneig de heiligenoren, gij hemel, OpbDeut. 1332:71<BR>
<i>oorloghemel</i>: voeren:niet in te tegengaan hetdoor Lamonszelf, OpbJoh. 1713:1433v<BR>
<i>oorloghemel</i>: volknieuwe sparen bij aanval op ander volk-, 1 SamOpb. 1521:61<BR>
<i>oorloghemel</i>: volknieuwe zal-: door opstaanGod tegente volkmaken, MatthJes. 2466:722<BR>
<i>oorloghemel</i>: voorbereiding tennieuwe -en, 1 KonJes. 2065:2217<BR>
<i>oorloghemel</i>: voorbereiding:nieuwe Godhemelen, regeert,2 Jes.Pe 123:413<BR>
<i>oorloghemel</i>: voorkomen:onder dooral God:de verschrikking geven-en, 2 Kron.Job 1728:1024<BR>
<i>oorloghemel</i>: wereldonder de - vroegergeschiedt van alles, JerPred. 251:26v13<BR>
<i>oorloghemel</i>: wereldoorlogonder de - zijn: volken, OpbHand. 62:45<BR>
<i>oorloghemel</i>: werktuigen totonder de -: vernieldde doorhele Godschepping, MichaCol. 51:1023<BR>
<i>oorloghemel</i>: wet: eerstonder vredede zoeken, DeutEx. 2017:1014<BR>
<i>oorloghemel</i>: zichons mengenburgerschap is in een oorlog: Jozua bijde Gibeon-en, JozFilip. 103:620<BR>
<i>oorloghemel</i>: zieonvergankelijkheid, ookzonder Krijgdieven, 1 SamMatth. 176:4720<BR>
<i>oorloghemel</i>: openbaren van de –: toorn van God, DeutRom. 201:11v18<BR>
<i>oorloghemel</i>: ,opgestanen 2kunnen Kronniet meer sterven, Luk. 6:282036<BR>
<i>oorloghemel</i>: opkijken naar de -: door Jezus, JobMark. 56:2041<BR>
<i>oorloghemel</i>: opkijken naar de -: door Jezus, ZachMark. 87:1034<BR>
<i>oorloghemel</i>: opnemen naar de –: Jezus, MarkHand. 131:711<BR>
<i>oorlogenhemel</i>: alleopperzalen dagin samenkomen om tede -, Ps.Amos 1409:36<BR>
<i>oorlogenhemel</i>: metordeningen Israëlvan de -, JesJer. 4133:1225<BR>
<i>oorlogsmisdaadhemel</i>: verkrachtingpilaren des -s, Klg.Job 526:11<BR>
<i>oorlogsvoeringhemel</i>: Godplaats geeftder aanwijzingrust voor -(toepassing), Joz2 Sam. 87:210<BR>
<i>oorlogvoeringhemel</i>: psychologischeplanten: -,door 2God, KronJes. 3251:1816<BR>
<i>oorlovenhemel</i>: poort van de -, HandGen. 2128:3717<BR>
<i>oorringhemel</i>: reukwerk in de -, EzOpb. 165:128<BR>
<i>oorsierraadhemel</i>: bijschat jongenshebben in de -en, ExLuk. 3218:222<BR>
<i>oorsierselhemel</i>: oorsieraad,schat hebben in oorringhemelen, ExMatth. 3519:2221<BR>
<i>oorspronghemel</i>: vanschat in de doop- van Johanneshebben, MatthMark. 2110:2521<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: enschat gevolgin de -en, EzLuk. 3412:833<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: en gevolg: denken in: door Godsluiten, ExOpb. 2311:296<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: ensluizen gevolg:des ketting-s, EzGen. 348:52<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: natuurlijkespreken van de: wind: door God ingezet, NumEx. 1120:3122<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: primairestaren naar de –, JesHand. 441:4-610<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: primairestem enuit secundairede -, Ex.2 22Pe 1:2418<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: tegenstem iemanduit -de zoeken, 2 KonHand. 511:79<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: tertiairestem -van de Vader kwam uit de hemel, JerJoh. 4412:728<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: tweedesterren oorzaak:uit geval:de oostenwindhemel vallend, ExMark. 1013:1325<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: tweedesterren oorzaakvan de hemel: westenwindzoveel nazaten heeft Abraham, ExHebr. 1011:1912<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: valsesterren oorzakelijkezullen verklaringvan de - vallen, JerMatth. 4424:1829<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: vantafereel, eeuwige behoudenis: Jezus,2 HebrKron. 518:920<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: vraagtafereel naarin de hemel, JohDan. 97:109v<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: vragentegenwoordige naarhemelen opgespaard voor het vuur, Joh.2 Pe 93:157<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: vragenteken naaruit de zedelijke- – van rampspoedverlangen, JerLuk. 11:16:10<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: vragentekenen naaraan een (reeds geopenbaardezon, ziemaan versen 9) -sterren, RichtLuk. 6:132111<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: zedelijketekenen -aan zon, Genmaan en sterren, Luk. 42:21v2125<BR>
<i>oorzaakhemel</i>: zondertekenen des is-s: ontzet u Jezushiervoor gehaatniet, JohJer. 1510:252<BR>
<i>oostenhemel</i>: deten bliksemhemel gaat uit van het -opklimmen, MatthSpr. 2430:274<BR>
<i>oostenhemel</i>: richtingtentdak waar de zon opgaatgelijk, ExJes. 3840:1322<BR>
<i>oostenhemel</i>: ster gezientijd in hetde oostenhemel, MatthOpb. 28:21<BR>
<i>oostenhemel</i>: toekomst: beroering, NumJes. 213:313<BR>
<i>oostenhemel</i>: toekomst: beven, OpbHebr. 712:226<BR>
<i>Oostenhemel</i>: geestelijk hoereren mettoekomst: wathemelen uitzullen hetvergaan Oostenen komtveranderen, JesPs. 2102:627<BR>
<i>Oostenhemel</i>: vervuldtoekomst: zal als een metrook goddeloosheidverdwijnen, Jes. 251:6<BR>
<i>oostenwindhemel</i>: verzengendtoesluiten: door God, Gen2 Kron. 40:7:13<BR>
<i>oostenwindhemel</i>: troon van God is in de -en, JobHebr. 278:201<BR>
<i>Oostpoorthemel</i>: uit de - kwam een geluid, EzHand. 112:12<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: Davidsuit de -, 1neergedaald: Jezus, KronJoh. 173:1613<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: Davidsuit de -, 1poeder en stof komend als straf, KronDeut. 2928:1424<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: Davidsuit de - viel een grote ster, PsOpb. 1318:110<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: uit de -en onderdanigheid,komt 1de Heer weer, PeFilip. 53:520<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: Jakobuit sde -– neergedaald: de Heilige Geest als een duif, GenJoh. 321:1032<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: ver-igenuit de hemel zijn: doorde Goddoop van Johannes, DeutLuk. 8:16204<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: verootmoedigen:uitersten doorder God-en, DeutMatth. 824:2v31<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: versusuitgebreid hoogmoed,door 1God, PeJes. 544:524<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: zichuitgebreid ver-igen:door aanleiding,God 2door Zijn verstand, KronJer. 651:1415<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: zichuitgebreid ver-igen:door voorwaarde:Gods rustverstand, LevJer. 1610:3112<BR>
<i>ootmoedhemel</i>: zichuitnemendste verootmoedigen: opdracht ivmdes verzoendag-s, LevDeut. 1633:2913<BR>
<i>ootmoedighemel</i>: Mozes was een zeer – uitspansel, NumRicht. 125:34<BR>
<i>ootmoedighemel</i>: wandelen metuitspansel, Godkosmos, MichaMark. 613:831<BR>
<i>ootmoedigehemel</i>: versusuw hoovaardige–: de hemel waaronder u woont, SprLev. 1126:219<BR>
<i>ootmoedigehemel</i>: wijsheidVader is metin de -nen, SprMatth. 117:221<BR>
<i>ophemel</i>: makenvaderland voor de gelovigen, LukHebr. 1511:1416<BR>
<i>ophemel</i>: mij:van de kracht vanneergedaald: ChristusJezus, 2 CorJoh. 126:938<BR>
<i>opahemel</i>: van God is zij, GenPs. 5089:2312<BR>
<i>Opb.hemel</i>: 1van Gods heiligheid:5 levenGod -zal opstandingzijn -gezalfde heerschappijverhoren uit de - van ChristusZijn heiligheid, OpbPs. 120:57<BR>
<i>Opb.hemel</i>: 4:4 troon van oordeel en toorn, vgl. 6:16Jahweh, OpbKlg. 43:566<BR>
<i>Opb.hemel</i>: doelgroepvaren ten hemel, OpbDeut. 130:412<BR>
<i>Opb.hemel</i>: isvast als een getuigenisgegoten spiegel, Opb.Job 137:1116<BR>
<i>opblijvenhemel</i>: laatvaste -plaats van Gods woning, Ps1 Kon. 1278:243<BR>
<i>opbouwhemel</i>: methodevaste plaats van -:Gods valse:woning, spijswetten,1 HebrKon. 138:949<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: bouwtver elkaargelegen op,land 1(toepassing), ThessJes. 533:1117<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: doorver Godland, JerLuk. 31:281912<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: door het woordverduisterd, vanzonder Godlicht, HandJer. 204:3223<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: gemeentevergadering werdin opgebouwdde -, Hand1 Kon. 922:3119v<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: gezagvergadering omin afde te breken-, 2 CorKron. 1018:820<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: Godversus is machtig op te bouwenaarde, HandLev. 2026:3219<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: inversus Christus opgebouwd wordenaarde, ColMatth. 26:710<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: liefdevlucht bouwtweg op,voor 1God, CorOpb. 820:111<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: opvogel: weg van de arend in de hemel is mij te geloofwonderlijk, JudSpr. 30:2019<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: opgebouwd worden tot een woonplaatsvogels van God in [de] Geest, EfMark. 24:2232<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: versusvogels afbrekenvan de hemel, SprLuk. 1413:119<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: versus afbrekenvoorbijgaan, 2 CorMatth. 135:1018<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: vs. afbrekenvoorbijgaan, 2 CorLuk. 1016:817<BR>
<i>opbouwenhemel</i>: zichzelf -vreugde, Jud :2024<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: laat allesvreugde in de samenkomst gebeuren tot -, 1 CorHebr. 1412:262<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: lichaamvreugde, vanheul Christus(toepassing), EfPs. 4118:1615<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: maaktvrolijkheid dankbaarin de -en, ColOpb. 212:712<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: onderlingewaar Ik dienenben kunt u niet komen, RomJoh. 147:1934<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: sprekenwaarnemen: tot -sterrenwichelaars, 2 CorJes. 1247:1913<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: sprekenwandelen totmet -Christus, EfOpb. 43:294<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: tegengestelde:wat ondergangdaarin is, Opb. 10:6<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: totwat -onder de naasteganse behagenhemel is, is Godes, Rom.Job 1541:2<BR>
<i>opbouwinghemel</i>: vanwat hetwe lichaam:er doorzoal het werk van apostelen, profeten enz.doen, EfPs. 486:12-13<BR>
<i>opbrengsthemel</i>: uitwateren inzameling,boven de collecteshemelen, RomPs. 15148:284<BR>
<i>opbrengsthemel</i>: vanwateren in de wijsheid, SprJer. 351:1416<BR>
<i>opdrachthemel</i>: doorweek God:terug als een omboek voedseldat tewordt verzamelenopgerold, GenOpb. 6:2114<BR>
<i>opdrachthemel</i>: enwerken gavevan Jezus' handen zijn de -en, MatthHebr. 191:11-1210<BR>
<i>opdrachthemel</i>: enwij volmachtaan engelen gelijk, HandLuk. 26:122036<BR>
<i>opdrachthemel</i>: inwij ballingschapzonen van God, JerLuk. 29:52036<BR>
<i>opdrachthemel</i>: Jezuswonderen gafin -ende hemel, Hand. 1:2:19v<BR>
<i>opdrachthemel</i>: profetischewondertekenen in aande Jeremia-, Jer.Joel 26:2:30<BR>
<i>opdrachthemel</i>: schijnbaarwonen onmogelijkin uit te voerende - van Jezus(toepassing), MatthJes. 1433:1616v<BR>
<i>opdrachthemel</i>: uitvoering:woonplaats doorvan JezusGod, JohDeut. 1726:415<BR>
<i>opdrachthemel</i>: vanwoonplaats devan overpriestersGod, Hand. 2614:1216<BR>
<i>opdrachthemel</i>: woonplaats van JohannesGod: Jezus keek er denaar Doperop, Luk. 79:2716<BR>
<i>opdragenhemel</i>: aanzang in de genade van God-, HandOpb. 145:269<BR>
<i>opdragenhemel</i>: aanzie dehuis: Heervan de Vader, Hand. 14:23<BR>
<i>opdragenhemel</i>: aanzien Goden horen in de -, HandJoh. 203:32<BR>
<i>opdragenhemel</i>: aanzogenoemd het woord van Gods genadeuitspansel, HandGen. 201:328<BR>
<i>opdragenhemel</i>: doorzonder de broeders: aan de genade van de Heerlicht, HandJer. 154:4023<BR>
<i>opdringenhemel</i>: een grote menigte drongzondigen tegen Jezusde op-, MarkLuk. 515:2418<BR>
<i>openbaarhemel</i>: begrip: vs. verborgenzwart, SprJer. 274:528<BR>
<i>openbaarhemel </i>: en verborgenvreugde, LukPs. 816:1711<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: God:alles wat gewordenin aande hen- die naar Mij niet vroegenis, RomEf. 1:10:20<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: maken:boven de hemelen dooris hetGods lichtheerlijkheid, EfPs. 5113:134<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: maken: Jezus - maken door hemzelf verboden aan de onreineGod geestengemaakt, MarkPs. 396:125<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: maken: Jezus – maken: door HemGod verbodengeschapen, MatthJes. 1245:1618<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: maken:door zichGod verradenuitgebreid, MatthJes. 2651:7313<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: maken:door zondenGods enhanden goedezijn werkenze uitgebreid, 1 TimJes. 545:2512<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: versusdropen verborgen,voor 1Gods aanschijn, TimPs. 568:259<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: waaringemaakt dedoor kinderen van de duivel openbaar zijnGod, 1JoJer. 332:1017<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: waaringeopend deboven kinderen van God openbaar zijnJezus, 1JoMatth. 3:1016<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: wordenheir der -: aanbidt God, OpbNeh. 39:186<BR>
<i>hemelen</i>: hemellichamen: toekomst: zullen afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk en vijg afvalt, Jes. 34:4<BR>
<i>openbaar</i>: worden in gewetens, 2 Cor. 5:11<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: wordenhoger voordan God,de vgl. vs. 10aarde, 2 CorJes. 555:119<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden: antichristen dat zeJezus nietis vande ons zijndoorgegaan, 1JoHebr. 24:1914<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden:namen beproefden,ingeschreven 1in de hemelen, CorLuk. 1110:1920<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden:onmeetbaar bereidwilligheidvoor ons, 2 CorJer. 731:1237<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden:ontzet deu Christus aan Israël: voorbereidenhierover, faciliteren: door Johannes degij Doper, JohJer. 12:3112<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden: door Jezus:opgevaren nanaar zijnde opstandinghemelen, Hand. 102:4034<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: wordenschepping: Godsbereid gerechtighedendoor verstandigheid, OpbSpr. 153:419<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden: Koninkrijkspreken van Godde –, LukHebr. 191112:25<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: toekomst; zullen toegerold worden: naamals vaneen Jezusboek, MarkJes. 634:144<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden:Vader, die overleggingenin uitde vele hartenis, LukMatth. 210:3532<BR>
<i>openbaarhemelen</i>: worden: vanversus werkenaarde, JohMatth. 316:2119<BR>
<i>openbarenhemelen</i>: awerden eengeopend ongelovigevoor het kwaadoog datvan deze zal doenEzechiël, 2 KonEz. 81:11v1<BR>
<i>openbarenhemeling</i>: verschijning aan de discipelenJozua, MatthJoz. 135:1113<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: aanaanbidding eenvan heidin:het doorheir eendes droom:hemels, aangaande Jezus’ lijden,2 MatthKon. 2717:1916<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: aanafgodisch Gods heiligengediend, Col2 Kon. 123:265<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: aanafgodische profetenverering, 1Job Pe 131:1227<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: begrip:bevestigd door God bekendin makeneeuwigheid, ColPs. 1148:276<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: begrip: bekend maken wat verborgen wasgetroffen, SprOpb. 258:912<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: begrip:hemellichamen alle door God bekendmakenbevolen, PsJes. 9845:212<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: begrip: doen weten watneerbuigen eenvoor ander-en nieten kanze wetendienen, 12 SamKon. 2021:10v3<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: begrip: verborgenheid te kennenniet gevenaanbidden, DanDeut. 24:19<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: behoudenis:orde inder [de] laatste tijd-en, 1 PePs. 1148:56<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: bekendmaken,verering 1van Kron-en, Jer. 178:191<BR>
<i>openbarenhemellichaam</i>: bekendmaken door God, PsGen. 161:1114v<BR>
<i>openbarenhemels</i>: Christus geopenbaard in de voleinding van de eeuwenbrood, HebrPs. 9105:2640<BR>
<i>openbarenhemels</i>: Christushemelse isdingen geopenbaardgereinigd door slachtoffer van Christus, 1JoHebr. 39:523<BR>
<i>openbarenhemels</i>: dat:hemelse begripdingen zeggen, 1 PeJoh. 13:12<BR>
<i>openbarenhemels</i>: dehemelse Heer Jezus zal geopenbaard wordengave, 1JoHebr. 26:284<BR>
<i>openbarenhemels</i>: dehemelse heerlijkheid die geopenbaard zal wordenroeping, 1 PeHebr. 53:1<BR>
<i>openbarenhemels</i>: de heerlijkheidstad: vanhet dehemelse HEERJeruzalem, JesHebr. 4012:522<BR>
<i>openbarenhemelsblauw</i>: dedraad naamin van de Vader geopenbaard door de Zoongedenkkwastjes, JohNum. 1715:638<BR>
<i>openbarenhemelsblauw</i>: doorin dehet Zoonvoorhangsel, MatthEx. 1126:2831<BR>
<i>openbarenhemelsblauw</i>: doorsnoer de Zoon:van de Vader aan iem.voorhoofdsplaat, MatthEx. 1128:2737<BR>
<i>openbarenhemelsblauw</i>: door een mens, SprEx. 1126:131<BR>
<i>openbarenhemelse</i>: doorde een mens aan een mens(n), 1 SamCor. 2215:847<BR>
<i>openbarenhemelse gewesten</i>: doormet eenChristus mens:zijn wij gezeten in de hemelse Danielgewesten, DanEf. 2:476<BR>
<i>openbarenhemelsgezindheid</i>: door Gabriël: aan Daniël, DanMatth. 96:2319<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: door God,: 1geval, SamGen. 1617:322<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorElia's God-, de Vader: aan iemand,2 MatthKon. 162:1711<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: door God de Vader: gevalgelijkenis, Matth. 1625:1714<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: door God Vader:voer aanvan kleineJakob kinderenop, MatthGen. 1135:2513<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorJezus God: aanvanaf allen:de watOlijfberg vanbij Hem gekend kan wordenBethanië, RomLuk. 1:192450<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorJezus God:spreekt aanover Elisa:de tonen-, 2 KonJoh. 86:10,1362<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorJezus' God: aan Farao-, GenJoh. 413:2813<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorJezus' God:- door aanhemzelf goddelozenvoorzegt, PsJoh. 5013:2133<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorU God:bent opgevaren in aande Jeremiahoogte, JerPs. 1168:1819<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: doorvan God: aan Jeremia: grotede enengel vastevan dingenJahweh, JerRicht. 3313:520<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>: door God: aan kleine kinderen, LukPs. 1047:216<BR>
<i>openbarenhemelvaart</i>:, door God: aan Mozes: een gebeurtenis,1 Ex.Pe 323:822<BR>
<i>openbarenhemelvaart </i>: door God:in aaneen onderdruktenwolk, JobOpb. 3611:1512<BR>
<i>openbarenhemelvaart </i>: door God: aan zijn heiligevan apostelende entwee profetengetuigen, EfOpb. 311:512<BR>
<i>openbarenHemor</i>: doorvader God:van aanleiding bij de ontvangerSichem, 2 SamGen. 733:1119<BR>
<i>openbarenHemor</i>: doorvader God:van begripSichem, DanRicht. 29:2928<BR>
<i>openbarenHena</i>: door God: dat Saul zou komen, 1 SamJes. 937:1513<BR>
<i>openbarenHenoch</i>: doorbetekenis God:van de nabijenaam: toekomst"toegewijd", 1 Kon. 14:5<BR>
<i>openbarenHenoch</i>: door God: de verborgenheid7e van ZijnAdam wilaf, Ef.Jud 1:914<BR>
<i>openbarenHenoch</i>: door Goddood: diepeheeft de endood verborgenniet dingengezien, DanHebr. 211:225<BR>
<i>openbarenHenoch</i>: door God: gerechtigheidopname van God: buiten de wet om-, RomHebr. 311:215<BR>
<i>openbarenHenoch</i>: doorzoon God: nieuwevan dingenKaïn, JesGen. 484:617<BR>
<i>openbarenHenoch</i>: door God: nu, FilipGen. 35:1522v<BR>
<i>openbarenherberg</i>: doorgewonde God:naar een - verborgenhedengebracht, DanLuk. 210:4734<BR>
<i>openbarenherberg</i>: in de woestijn: daarnaar verlangd door JezusJeremia, MatthJer. 139:342<BR>
<i>openbarenherbouwen</i>: doorde mensenoude verwoeste plaatsen, MatthJes. 1658:1712<BR>
<i>openbarenherbouwen</i>: door PaulusLaïs, 2 CorRicht. 418:228<BR>
<i>openbarenherder</i>: enbewaart verschijnen,zijn 1kudde, SamJer. 331:2110<BR>
<i>openbarenherder</i>: genadeChristus van-: Godgekrookte geopenbaardriet doorniet deverbreken verschijning van Christus Jezus(toepassing), 2 TimJes. 142:103<BR>
<i>openbarenherder</i>: geopenbaardDavid intype [de]van GeestChristus isals de-, verborgenheid van Christus,1 EfKron. 311:52<BR>
<i>herder</i>: de -s overtraden tegen Mij, Jer. 2:8<BR>
<i>openbaren</i>: gerechtigheid van God: Gods gerechtigheid is nabij om geopenbaard te worden, Jes. 56:1<BR>
<i>openbarenherder</i>: Goddie openbaardede aankudde Elisaschapen wie Hazael zou zijnverleid, 2 KonJer. 850:11v6<BR>
<i>openbarenherder</i>: God: God openbaart dingen:doet omde tekudde doenlegeren, DeutJer. 2933:2912<BR>
<i>openbarenherder</i>: Godséén gerechtigheid, in het evangelie, RomJoh. 110:1716<BR>
<i>openbarenherder</i>: Godseen liefdeschaapskudde isheeft geopenbaardeen - nodig, 1JoNum. 427:917<BR>
<i>openbarenherder</i>: heerlijkheidgave aan de gemeente, JohEf. 24:11<BR>
<i>openbarenherder</i>: hetgave heimelijke -Gods, SprJer. 203:1915<BR>
<i>openbarenherder</i>: hetgeen leven is-: geopenbaardgevolg, 1JoEz. 134:2v8<BR>
<i>openbarenherder</i>: iemGod tegelijk kenneneen geven– voor Israël, MatthJer. 1331:1110<BR>
<i>openbarenherder</i>: iem.God -:zal Christus,zijn 1kudde Peweiden gelijk een -, Jes. 140:2011<BR>
<i>openbarenherder</i>: iem.goede -: ChristusJezus, 1JoJoh. 310:811<BR>
<i>openbarenherder</i>: iem.goede -: mens der zondeJezus, 2 ThessJoh. 210:3v14<BR>
<i>openbarenherder</i>: iemandgoede -: kenmerk: de mens der zondezelfopoffering, 2 ThessJoh. 210:611<BR>
<i>openbarenherder</i>: ingrote de gemeente-: haat, boosheidJezus, SprHebr. 2613:2620<BR>
<i>openbarenherder</i>: isherders bekendmakendie de HERE niet zoeken: gevolg: verstrooiing weide, DanJer. 210:2321<BR>
<i>openbarenherder</i>: Jezusherders zalover geopenbaardIsraël wordenverwekken: door God, 1JoJer. 323:24<BR>
<i>openbarenherder</i>: nalaten:hoedt doorde God: aan Elisa: gevalschapen, 2 KonJoh. 421:2716<BR>
<i>openbarenherder</i>: ongerechtigheid –Jezus, KlgMatth. 226:1431<BR>
<i>openbarenherder</i>: openbaarJezus uzelfde grote - aanvan de wereldschapen, JohHebr. 713:420<BR>
<i>openbarenherder</i>: PaulusJezus openbaarteen de verborgenheid van Christusgelijk, ColMatth. 425:433<BR>
<i>openbarenherder</i>: toekomst: grote heerlijkheid zalJozef, deeen gelovige- wordenvan geopenbaardGod, RomGen. 849:1824<BR>
<i>openbarenherder</i>: toornkan vanzichzelf God:weiden vanipv de hemelschapen, RomEz. 134:181v<BR>
<i>openbarenherder</i>: vanKores deis Vader: door deGods Zoon, LukJes. 1044:2228<BR>
<i>openbarenherder</i>: vanmoet Jezus meer liefhebben dan de verborgenheiddiscipelen, RomJoh. 1621:2615<BR>
<i>openbarenherder</i>: vanmoet dezijn waarheid,schapen 2goed kennen, CorSpr. 427:223<BR>
<i>openbarenherder</i>: vannaar kwaad: in deGods toekomsthart, LukJer. 123:215<BR>
<i>openbarenherder</i>: verborgenonverschillige dingen-, MarkEz. 434:228<BR>
<i>openbarenherder</i>: verborgenhedenoverste uitspreken–: Jezus, Matth.1 Pe 135:354<BR>
<i>openbarenherder</i>: verborgenheidreist met de kudde, AmosJer. 331:624<BR>
<i>openbarenherder</i>: verborgenheidschapen zonder -, Amos2 Kron. 318:716<BR>
<i>openbarenherder</i>: versusschapen verbergenzonder –, DeutMark. 296:2934<BR>
<i>openbarenherder</i>: versusslechte verbergen-s, 1 SamJer. 323:17v1v<BR>
<i>openbarenherder</i>: voorstrijdt detegen ogeneen derleeuw heidenen: Godsdoor gerechtigheideen engroep heil-s, PsJes. 9831:24<BR>
<i>openbarenherder</i>: voortaak: iem.wacht oor,houden 1over de kudde, KronLuk. 172:258<BR>
<i>openbarenherder</i>: vs.taak: verbergenweiden, 1 SamKron. 2017:26<BR>
<i>openbarenherder</i>: vs.taak: verbergenweiden, MatthJer. 113:2515<BR>
<i>openbarenherder</i>: vs.tekortenschieten in herderlijke verbergenzorg, ColEz. 134:264<BR>
<i>openbarenherder</i>: watvalse nog niet is geopenbaard-s, 1JoJer. 312:210<BR>
<i>openbarenherder</i>: wijverstaan moetendoor allen-s: geopenbaard worden voor Christus' rechterstoelniet, 2 CorJes. 556:1011<BR>
<i>openbarenherder</i>: woordversus des Heren: aan Samnuelhuurling, 1 SamJoh. 310:712<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichvreemde -herder: doorvluchten Jezusvoor hem, Joh. 2110:15<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichweidt -: door Jezuslammeren, Joh. 21:1415<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichweidt -: door Jezus: aan mensen: nazijn opstandingschapen, MarkJer. 1623:12v4<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichzelfzuchtige -: God: klaarlijk, 1 SamEz. 234:278<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichzie ook door JezusWeiden, JohJer. 213:215<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichzelfzoekt -:weide doorvoor Christus:de aanschapen, zijn liefhebbers,1 JohKron. 144:21v39<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichzelf -: door Christus: uit liefde, Joh.Hgl 141:217<BR>
<i>openbarenherder</i>: zichzelf -: door Jezus: niet aan de wereld, Joh. 1410:222v<BR>
<i>openbarenHerder</i>: ziede ookenige Bekendmaken-, Pred. 12:11<BR>
<i>openbaringHerder</i>: - of verlichtingJezus, vs.1 26,27!,Pe Col. 12:925<BR>
<i>openbaringherderin </i>: aan Mozes: aangaande de mannen die zijn ziel zochtenRachel, ExGen. 429:196<BR>
<i>openbaringherderlijk</i>: aansluitendrol: bijwaken toestandover ontvanger:zielen hongervan hiermensen, HandHebr. 1013:1017<BR>
<i>openbaringherdershut</i>: bron van kennis, OpbJer. 19:110<BR>
<i>openbaringHERE</i>: bronen van kennis: kennis aangaande de VaderGod, LukPs. 1014:222<BR>
<i>openbaringherendienst</i>:, Christus' -,2 ColKron. 38:48<BR>
<i>openbaringhereniging</i>: doorpoging -tot, iets2 leren of weten, GalKron. 11:1:12<BR>
<i>openbaringHeres</i>: doorgebergte -van was aan Paulus de verborgenheid bekend gemaakt, EfRicht. 31:335<BR>
<i>openbaringherfst</i>: doorlate Christus-, Matth.Jud 10:2712<BR>
<i>openbaringherhalen</i>: doorwoorden: een mens aan een mens:uit Jonathanverbazing, 12 SamKon. 206:12v21<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: doorherhaalde een mens aan een mens: Saulovertreding, 1 SamHand. 207:251<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: doornodige God:–, aan2 dePe volken, Jes. 651:112<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: dooropneming God:tweemaal aan Johannes de Dopergenoemd, JohHand. 1:332,9<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: doortekst, God:deels, aanvan Noachvers 1, Gen2 Kron. 627:136<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: doorvan God: aan profeet Nathan: Zijn woord geschieddenatuurverschijnselen, 2 SamPred. 71:44v<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: doorvergelijk God:vers geval3, Hebr.Job 1132:75<BR>
<i>openbaringherhaling</i>: door het woord, 1 SamGal. 35:21<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: doordoen middel van een mens, 2 CorRom. 215:1415<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: endoor gezicht,Petrus: 2het woord van Heer, CorHand. 1211:116<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: engelovigen verschijning,eraan 2–: door Judas, Tim.Jud 1:105<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: geestgelovigen vanherinneren -:aan doorhun deroeping Vaderen teverkiezing, geven,2 Ef.Pe 1:1712<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: gegevenherinner dooriemand God aan Jezus Christuseraan, OpbTit. 13:1<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: gevalherinnert u, 2 KonLuk. 624:126<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: geval:herinnert aangaandeu wederkomstdat Christusik …, 1 ThessHand. 420:1531<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: geval:herinnert dooru eende profeet,dagen 2van vroeger, SamHebr. 710:2732<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: Godsherinnert -u inhet Egyptewoord dat Ik u gezegd heb, ExJoh. 915:1620<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: Godsherinnert -u opzich Sinainiet?, DeutMatth. 516:229<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: GodsJezus’ -woorden vanzich Zichzelf–: aandoor hetde volkdrie vrouwen, DeutLuk. 5:24:8<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: grondopdat van handelen:u zich zult herinneren dat Ik ze u heb Paulusgezegd, GalJoh. 216:24<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: inwoord een nachtgezicht: geval-, DanMatth. 226:1975<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: inzich God- heiligdomhet woord van de Heer, PsLuk. 73:172261<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: Jezuszich een-: onderwerp der -door ofde profetiediscipelen, MatthJoh. 1312:1716<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: meegedeeldzich door-: eendoor engelGod, Opb. 118:15<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: nodigzich -: door Petrus: Jezus' woord, DanMark. 214:3072<BR>
<i>herinneren</i>: zich – door de overpriesters en de farizeeën: woorden van Jezus, Matth. 27:63<BR>
<i>openbaring</i>: noodzaak, Dan. 2:19<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: noodzaakzich –: uitspraak van Jezus, DanJoh. 2:22<BR>
<i>openbaringherinneren</i>: tijdige: geval, 1 SamOpb. 93:153<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: toekomstigebij -:van Jezus ChristusGod, 1 PeOpb. 116:1319<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: uitnemendedoor -en oprechte gezindheid opwekken, 2 Cor.Pe 123:71<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vandoor Christus: inopwekken, het2 vlees,Pe 1 Tim. 2:1613<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin de- Geestbrengen dat zij geen woordenstrijd voeren, 12 CorTim. 122:714<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin de- Heerbrengen Jezus,van 2zonden, ThessHebr. 110:73<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin - brengen: door de verborgenheidGeest: al wat Jezus heeft gezegd, RomJoh. 1614:2526<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin de- zonenhouden, van God,1 RomThess. 83:196<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin - houden de zoonwoorden desvan de Heer mensenJezus, LukHand. 173020:35<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin genade- houden: iemand, 2 Tim. 1:103<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin God- houden: doelJezus Christus, Deutals uit de doden opgewekt, 2 Tim. 42:358<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin het- rechtvaardig oordeel vanhouden: Godvoorgangers, RomHebr. 213:57<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin Jezus Christusbrengen, Opb.3Jo 1:110<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin Jezus Christusbrengen: bijPaulus zijnwegen wederkomstin Christus, 1 PeCor. 14:717<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: vanin Jezusde Christus: verwachtentoekomst, 1 CorJes. 165:717<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: verschil in ervaringgoede - houden, Hand1 Thess. 223:96<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: voorin iem.het oor: Samuel m.b.t. komst Saulhart, 1 SamJes. 965:1517<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: voorwaarde voor -nagelaten, JohEz. 716:1722<BR>
<i>openbaringherinnering</i>: wijsheidwekken enondanks -aanwezige kennis, Ef.2 Pe 1:1712<BR>
<i>herinnering</i>: zich in - brengen: door Paulus: het ongeveinsde geloof in Timotheüs, 2 Tim. 1:5<BR>
<i>openbaring</i>: woord, gezicht, 2 Sam. 7:17<BR>
<i>openbaringherinneringsteken</i>: zeldzaam toentertijdslipkwastjes, 1 SamNum. 315:139<BR>
<i>openbaringherkennen</i>: zonderde -Geest verwildertvan hetGod volk, Spr.1Jo 294:182<BR>
<i>openbaringherkennen</i>: Jezus -, GalMatth. 114:1635<BR>
<i>Openbaringherkennen</i>: hierJezus woord gericht op de heiligen, OpbMark. 136:1854<BR>
<i>Openbaringherkennen</i>: opdrachtkind totvan schrijvende duivel –, Opb.1Jo 193:910<BR>
<i>Openbaringherkennen</i>: perspectief:kind van God hemels, Opb.1Jo 133:1210<BR>
<i>Openbaringherkennen</i>: perspectief:niet hemels-, OpbLuk. 1324:1416<BR>
<i>herkennen</i>: niet -, Hand. 27:39<BR>
<i>openbaring </i>: door de Heer Jezus: omtrent de tijd van Petrus’ einde op aarde, 2 Pe 1:14<BR>
<i>Openbaring (boek)herkennen</i>: auteur:Petrus Johannesherkend, OpbMatth. 2226:869<BR>
<i>Openbaring (boek)herkennen</i>: boek:Petrus profetie van dit boekherkend, OpbLuk. 22:72257<BR>
<i>Openbaring (boek)herkennen</i>: gebaseerdPetrus herkend als een leerling opvan waarnemingJezus, OpbMark. 2214:867<BR>
<i>Openbaring (boek)herkennen</i>: indelingPetrus herkend door een dienstmeisje, OpbLuk. 1:192256<BR>
<i>Openbaring (boek)herleven</i>: onderwerpenvan het Beest, Opb. 113:1914<BR>
<i>Openbaring (boek)Hermas</i>: profetie, OpbRom. 2216:1014<BR>
<i>Openbaring van JohannesHermes</i>: beschrijftPaulus voor – plagengehouden, OpbHand. 2214:1812<BR>
<i>Openbaring van JohannesHermes</i>: bestemd voor de gemeenten, OpbRom. 2216:1614<BR>
<i>Openbaring van JohannesHermógenes</i>:, boek van profetie,2 OpbTim. 221:1915<BR>
<i>Openbaring van JohannesHermon</i>: gebaseerdjuicht in opGods waarnemingnaam, OpbPs. 189:213<BR>
<i>Openbaring van JohannesHerodes</i>: IsraëlAntipas: poortnamenwilde Jezus doden, OpbLuk. 2113:1231<BR>
<i>Openbaring van JohannesHerodes</i>: volgorde in de tijdviervorst, OpbLuk. 9:127<BR>
<i>openenHerodes</i>: deJezus Schriftenheeft geen schuld: dooraldus de Heer JezusHerodes, Luk. 24:322315<BR>
<i>openenHerodes</i>: deurvoorheen vijand van Pilatus, OpbLuk. 3:82312<BR>
<i>openenHerodes</i>: doorwas Christustijdelijk in Jeruzalem, OpbLuk. 3:7237<BR>
<i>openenHerodes</i>: doorzaakwaarnemer God: een deur: voorvan evangelisten-, ColLuk. 48:3<BR>
<i>openenHerodes</i>: geestelijk -, OpbLuk. 31:205<BR>
<i>openenHerodes</i>: ogen -: fig., LukHand. 244:3127<BR>
<i>openenHerodes Agrippa I</i>: ogengeslagen door vaneen blindenengel, MatthHand. 2012:3323<BR>
<i>openenHerodes Agrippa II</i>: ogen openen door God:geloofde Hagarsde ogenprofeten, GenHand. 2126:1927<BR>
<i>openenHerodes Antipas</i>: ogenbekritiseerd openen:door opdrachtJohannes aande PaulusDoper, HandLuk. 263:1719<BR>
<i>openenHerodes de Grote</i>: verstand -dood, LukMatth. 24452:19<BR>
<i>openenHerodes de viervorst</i>: zie ook Deur, Matth. 14:1<BR>
<i>openhartigheidherodianen</i>: verkeerde -, SprMatth. 2922:1116<BR>
<i>openheidherodianen</i>: kritische –, HandMark. 173:116<BR>
<i>openstellenHerodianen</i>: zich - voor Gods leiding (toepassing), PsMark. 14312:813<BR>
<i>operationaliserenHerodias</i>: geval,dochter 1van –, TimMatth. 514:96<BR>
<i>opetenHerodias</i>: de ganse aarde –, DanMatth. 714:233<BR>
<i>opetenHerodion</i>: goederen: door de vijand, JerRom. 516:1711<BR>
<i>opetenherstel</i>: huizenbevorderen: vandoor de weduwenHeer: -van het opgewekte meisje, Luk. 20478:55<BR>
<i>opetenherstel</i>: Jakobdoen opgegetenvan zonden, PsEz. 7933:715<BR>
<i>opetenherstel</i>: landGods huis, Jer2 Kron. 824:1613<BR>
<i>opetenherstel</i>: profiteren,naar 2Gods Cor.woord, 11Ezra 3:202<BR>
<i>opetenherstel</i>: zaadplotseling – door vogels-, MarkHand. 49:318<BR>
<i>opetenherstel</i>: zielentijd –:van doorhet valse profeten, EzHebr. 229:2510<BR>
<i>opeterherstel</i>: gescholdentussen broeders, MalGen. 333:113<BR>
<i>opgaanherstel</i>: glans, overvan Israël, Jes. 6061:34<BR>
<i>opgaanherstel</i>: Godvan zalManasse, over2 Israël –, JesKron. 6033:213<BR>
<i>opgaanherstel</i>: Godsvan heerlijkheid: over Israëlspraakvermogen, JesLuk. 601:164<BR>
<i>opgaanherstel</i>: naarvergt deinzicht tempelin toen en nu, JohOpb. 72:145<BR>
<i>opgaanherstel</i>: vraag naar Jeruzalemde oude paden, waar toch de goede weg zij, PsJer. 1226:416<BR>
<i>opgaanherstel</i>: naar Jeruzalemwerk, MatthJes. 2058:1712<BR>
<i>opgaanherstel</i>: naarworden Jeruzalemals in het begin, LukJes. 18311:26<BR>
<i>opgaanherstellen</i>: naaralles Jeruzalem- : door Elia, HandMark. 119:212<BR>
<i>opgaanherstellen</i>: naareen Jeruzalemonherstelbare toestand, HandSpr. 2129:151<BR>
<i>opgaanherstellen</i>: naarIemand Jeruzalem– in zijn staat, GalGen. 240:213<BR>
<i>opgaanherstellen</i>: naarverschrompelde Timnahand hersteld door Jezus, GenMark. 383:135<BR>
<i>opganghertrouwen</i>: brengen vanals de -ander ook gebonden is?, Jes1 Sam. 4325:544<BR>
<i>opganghertrouwen</i>: der zon: van de - is Jezus verwektbeperkingen, JesEz. 4144:222<BR>
<i>opganghertrouwen</i>: Goddaardoor isoverspel zijn volk opgegaan van Seïrplegen, DeutMatth. 3319:29<BR>
<i>opganghertrouwen</i>: tegenoverspel detot gevolg = tegen het oostenhebbend, ExMark. 3810:1311v<BR>
<i>opganghertrouwen</i>: tegen de –: het Oosten, NumJer. 3:381<BR>
<i>opgeblazenhertrouwen</i>: blijkens de verkeerde leer die hij brengt, 1 TimMatth. 65:431<BR>
<i>opgeblazenhertrouwen</i>: door het denken van zijn vlees, ColMark. 210:1811<BR>
<i>opgeblazenhertrouwen</i>: in de laatste dagen zijn de mensen -, 2 TimRom. 7:3:4<BR>
<i>opgeblazenhervergadering</i>: sommigenvan zijnJudeeërs -,voorzegd 1door God, CorJer. 424:186<BR>
<i>opgeblazenhervorming</i>: zonder redengodsdienstige -, ColJes. 236:187<BR>
<i>opgeblazenhervorming</i>: ,hervormingen 1door Felix, CorHand. 424:173<BR>
<i>opgeblazenHesbon</i>: , 1 CorJer. 548:2<BR>
<i>opgeblazeneHesbon</i>: bevrijd mij van de hand van de -, PsJer. 7148:445<BR>
<i>opgeblazeneHesbon</i>: , 1 CorJer. 449:193<BR>
<i>opgehangeneHethieten</i>: deland aander het hout gehangene is Gode een vloek, DeutRicht. 211:2326<BR>
<i>opgevenHethieten</i>: enverdrijving ontvangendoor hoornaars, LukEx. 1829-3023:28<BR>
<i>opgevenHethieten</i>: terwille vanwoongebied: Jezusgebergte, MatthNum. 1913:29<BR>
<i>Hethieten</i>, Joz. 1:4<BR>
<i>opgroeien</i>: groeit op in genade en kennis van onze Heer en Heiland, 2 Pe 3:18<BR>
<i>opgroeienHethieten</i>:, Jezus2 groeide op, LukKron. 21:4017<BR>
<i>opgroeienHethietische</i>: kindJeruzalems Johannesmoeder is een –, LukEz. 116:803<BR>
<i>opgroeienheup</i>: handen onder de – leggen: Jozef bij zijn vader Jakob, LukGen. 847:629<BR>
<i>ophangenheup</i>: op de vorsten zijn dooreigen hen opgehangenslaan, KlgEz. 521:12<BR>
<i>ophangenheup</i>: doorSimsom Farao:sloeg de oversteFilistijnen vanaan de bakkers, GenRicht. 4015:228<BR>
<i>ophangenheup</i>: zichuit –:Jakobs heup waren 70 doorzielen Judasvoortgekomen, MatthEx. 271:5<BR>
<i>ophangingheuvel</i>: dood dooreeuwige -en, Gen. 4049:1926<BR>
<i>ophangingheuvel</i>: doodstrafelke - zal verlaagd worden, NumLuk. 253:45<BR>
<i>ophangingheuvel</i>: doodstraffig. door -gebruikt, EzraJes. 641:1115<BR>
<i>ophangingheuvel</i>: zelf-,heuvelen 2aangegord met verheuging, SamPs. 1765:2313<BR>
<i>opheffenheuvel</i>: wetheuvelen ofsprongen profeten: versusals vervullenlammeren, MatthPs. 5114:174<BR>
<i>ophitsenheuvel</i>: gemoederenheuvels aangeroepen tot bedekking, HandHos. 1410:28<BR>
<i>ophitsenheuvel</i>: Godheuvels opgehitstwoest maken: door de satanGod, JobJes. 242:315<BR>
<i>ophitsenheuvel</i>: opgehitstheuvels doorzullen zijn huisvrouw: Achabwankelen, 1 KonJes. 2154:2510<BR>
<i>ophoudenheuvel</i>: geloofschudden kanvan -en, LukJer. 22324:24<BR>
<i>opkijkenheuvel</i>: doorstaan Jezus:op naarde hoogte van de hemelheuvel: door Mozes, LukEx. 917:169<BR>
<i>opklimmenheuvel</i>: doortoekomst: hetde volk,-s zullen geschal maken bijmet geluidvrolijk ramshoorngezang, ExJes. 1955:1312<BR>
<i>opklimmenheuvel</i>: doorverheven Mozes-s, ExJes. 342:3v14<BR>
<i>opklimmenHeviet</i>: tot Jahwehoorsprong, Ex1 Kron. 24:1:15<BR>
<i>opleggenHevieten</i>: inzettingen opgelegdverdrijving door Godhoornaars, HebrEx. 923:1028<BR>
<i>opleggenHiërapolis</i>: taak -, NehCol. 134:13<BR>
<i>opleidinghierarchie</i>: driejarige –geval, DanEx. 118:525<BR>
<i>oplettenhiërarchie</i>: let op en waakt voor alle hebzucht, LukEx. 1218:1521<BR>
<i>hiërarchie</i>, Pred. 5:7<BR>
<i>oplettendheid</i>: Hobab als ogen van het leger in de woestijn, Num. 10:31<BR>
<i>oplichterhierna</i>: wat – geschieden zal, SprDan. 242:845<BR>
<i>oploophiernamaals</i>: beperkte kennis van het - bij Job, Hand.Job 1910:4021<BR>
<i>oplossinghiernamaals</i>: Godbewustzijn organiseertin eenhet -, voor Mozes,1 NumSam. 1128:1619<BR>
<i>opmakenhiernamaals</i>: maakbij uzijn opvolken zijn, JerGen. 125:178<BR>
<i>opmakenhiernamaals</i>: zichmet -:Christus door Izebelzijn, 2 KonFilip. 91:3023<BR>
<i>opmerkenhiernamaals</i>: zijnplaats orenvan naarde wijsheidomgekomen doen -rechtvaardigen, SprJes. 257:2<BR>
<i>opnamehiernamaals</i>: Elia'splaats -:van metrust onweder,voor vs.de 16heiligen, 2 KonDan. 212:113<BR>
<i>opnamehiernamaals</i>: gemeenteplaats van rust voor de martelaren, ExOpb. 236:1611<BR>
<i>opnamehiernamaals</i>: gemeenteSamuel en Saul in, Matth1 Sam. 2528:1019<BR>
<i>opnamehiernamaals</i>: gemeentezie (associatie)ook Paradijs, Ps. 107:41<BR>
<i>opnamehiernamaals</i>: gemeente (associatie), MatthPred. 166:186<BR>
<i>opnameHilkia</i>:, Gemeente (type),2 GenKon. 523:244<BR>
<i>opnamehin</i>: Gemeenteeen (typologisch)rechte - zult u hebben, OpbLev. 419:136<BR>
<i>opnamehinde</i>: gemeentelosgelaten uit deis verdrukking (associatie)Naftali, PsGen. 10749:4120<BR>
<i>opnamehinde</i>: Gemeente:mijn allen,vrouw ookeen zijzeer dieliefelijke slapen-, 1 ThessSpr. 5:1019<BR>
<i>opnamehinderen</i>: gemeente:ongehinderd bewijsmateriaalleren: diedoor Paulus in de hemel wonenRome, OpbHand. 1228:1231<BR>
<i>opnamehinderlaag</i>: gemeente: daarna ingaan en nederbuiten (toepassing)leggen, PsRicht. 1329:725<BR>
<i>opnamehinderlaag</i>: gemeente: feest der inzameling, ExRicht. 3416:222<BR>
<i>hinderlaag</i>, Hand. 23:16<BR>
<i>opname</i>: gemeente: geen gedeeltelijke -, vgl. "allen", 1 Thess. 5:5<BR>
<i>opnamehinderlaag</i>: gemeente: getrokken door Jezus, HglHand. 125:43<BR>
<i>opnamehindoeisme</i>: gemeente:vergelijk goedegodsdienstigheid mensender weggenomenhindoes, Micha2 Kon. 717:19v<BR>
<i>opnameHinnom</i>: gemeente:dal illustratie-, EzNeh. 811:330<BR>
<i>opnameHinnom</i>: gemeente:dal van in Godshier woningbedoeld, ExJer. 152:1723<BR>
<i>opnameHinnom</i>: gemeentedal van de zoon van Hinnom: inhoogten van heerlijkheidBaäl, PsJer. 7332:2435<BR>
<i>opnameHinnom</i>: gemeentedal van de zoon van Hinnom: indienroken voltalligdaarin, Opb2 Kron. 628:113<BR>
<i>opnamehistorie</i>: gemeente: met de Heilige Geest weggenomenleerzaam, 2 ThessPs. 2107:743<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente:deert toepassing,de 2boom aan de rivier niet, SamJer. 717:108<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente:des toepassingtoorns, PsEx. 11811:17v8<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente:God doet - toepassingophouden, SprJes. 2949:2510<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente:God toepassing, gedachte (in deeen bootschaduw naartegen de overkant)-, MarkJes. 625:454<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente: trekken uit deze bozegrote eeuw-, GalOpb. 116:48<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente: type van – hier?last, Matth. 1720:112<BR>
<i>opnamehitte</i>: gemeente:tegen de hitte veranderingeen (associatie)hut, PsJes. 1034:4v6<BR>
<i>opnamehitte</i>: Jezus' -toekomst, HandJes. 34:216<BR>
<i>opnamehitte</i>: Jezus'vallen -op in de hemeliemand, MarkOpb. 7:16:19<BR>
<i>opnamehitte</i>: metverterende onweder,-: 2ondervonden door Jakob , KonGen. 231:140<BR>
<i>opnamehitte</i>: reddingvoorbode uitvan verzoeking-: (althans voor sommigen)zuidenwind, 2 PeLuk. 212:955<BR>
<i>opnamehitte</i>: toepassingzinnebeeld van onderdrukking, MatthJes. 25:105<BR>
<i>opnamehitte</i>: toepassing, MarkGen. 48:35-3622<BR>
<i>opnameHizkia</i>: vangodsdienstige de gemeente in type? vs. 20hervorming, PsJes. 1836:177<BR>
<i>opnameHizkia</i>: van de gemeente (toepassing), PsJer. 2726:519<BR>
<i>opnameHobab</i>: van de gemeente (toepassing), PsNum. 5710:429<BR>
<i>opnameHobab</i>: van de gemeente (toepassing), HebrRicht. 4:11:5<BR>
<i>opnamehoed</i>: vanvorstelijke de gemeente en de toorn van God: toepassing-, Num.Job 1629:21v14<BR>
<i>opnamehoede</i>: vanop deje gemeente:- associatiezijn, Zef. 2: Pe 3:17<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vandoor de gemeente: niet gevraagd dooreen Christusprofeet, JohHos. 1712:1514<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vandoor Jezus: de Heer Jezusnaties: vanmet deeen ijzeren discipelenstaf, HandOpb. 119:2015<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vandoor eenJezus: enkelevolk gelovigeIsraël, EzMatth. 112:16<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vandoor eenMozes: de kudde van enkelezijn gelovigeschoonvader, EzEx. 113:241<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vandoor een persoonoudsten, uit1 nood,Pe 5:2 Sam. 22:17v<BR>
<i>opnamehoeden</i>: gemeente van Elia,God 2–: door oudsten, KonHand. 220:1628<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vanhet Ezechiel: door devee geest-, EzLuk. 4317:57<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vanmet Henoch: wegnemingeen doorijzeren Godstaf, HebrOpb. 112:527<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vanmet Jezuseen ijzeren staf: door Christus, HandOpb. 112:15<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vanzich Jezus Christus: invoor het aangezicht van de hemelEngel, LukEx. 245123:21<BR>
<i>opnamehoeden</i>: vergelijk metzichzelf -: uitvoerenhier innodig, de Geest,2 EzSam. 3718:112<BR>
<i>opnamehoek</i>: vervolgensde vier -en van de aarde, JudOpb. 20:248<BR>
<i>opnamehoek</i>: vgl.hoeken wegrukkingvan vande Filippusaarde, HandOpb. 87:391<BR>
<i>opnamehoek</i>: voltooiingvier -en van het trekken uit deze eeuw (gedachte)laken, GalHand. 110:411<BR>
<i>opnamehoek</i>: voorvier dehoeken grote verdrukking: zij die opvan de aard wonen worden verzochthemel, OpbJer. 349:1036<BR>
<i>opnamehoek</i>: voorvier dehoeken toorn,van 1het land, ThessEz. 57:8-92<BR>
<i>opnamehoekhaken (Telos)</i>: wat er gebeurt bij de opname of daarnaheillige, 1 PeThess. 5:1127<BR>
<i>Hoekpoort</i>, Jer. 31:38<BR>
<i>opname</i>: wegrukking van het kind naar God en Zijn troon, Opb. 12:5<BR>
<i>opnamehoeksteen</i>: Christus, 2 SamMark. 2212:2010<BR>
<i>opnamehoeksteen</i>: Christus -, RomLuk. 11:252017<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>: door God: IsraëlJezus, JesHand. 464:411<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>: doorkostbare God: om te dragen-, Jes. 6328:916<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>: doormensendochters Jezus: krankhedenals -en, JesPs. 53144:412<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>: inuitverkoren, dekostbare derde hemel-, 21 Cor.Pe 122:26<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>: invan het paradijs,gebouw 2der Corgemeente, Ef. 122:420<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>: Jezuszie opgenomenook in de hemelSteen, Luk. 2451<BR>
<i>opnemenhoeksteen</i>:, Jezus1 werdPe opgenomen in de hemel, Hand. 12:97<BR>
<i>opnemenhoer</i>: bekering van Jezus: in de hemel-en, HandMatth. 321:2131<BR>
<i>opnemenhoer</i>: vanbooste mensen: Jezus opgenomen van de apostelen-en, HandJer. 12:1133<BR>
<i>opneminghoer</i>: doordie deeen Geest:metgezel Ezechiëlder -en is, Ezbrengt het goed door, Spr. 329:12,143<BR>
<i>opneminghoer</i>: Jezus'doen - : dagenophouden van Zijn - gingeneen in vervullingzijn, LukEz. 916:5141<BR>
<i>opneminghoer</i>: Jezus' - waargenomen doorfig. zijnvoor apostelenIsraël, HandJes. 1:921<BR>
<i>opneminghoer</i>: vangeen de- gemeente: associatienemen, JesLev. 5721:17<BR>
<i>opneming van de gemeentehoer</i>: toepassinggezegd van een stad, Jes. 401:3121<BR>
<i>opofferenhoer</i>: slachtoffersgreep voorjongeling de zonden van het volkaan, HebrSpr. 7:2713<BR>
<i>opofferenhoer</i>: slachtoffersgrote voor zijn eigen zonden-, HebrOpb. 717:271<BR>
<i>opofferenhoer</i>: zichzelfhaat –:en doorminachting Jezusjegens een hoer (toepassing), Hebr2 Sam. 713:2715<BR>
<i>oponthoudhoer</i>: hoerende dochter ve priester, LukLev. 521:199<BR>
<i>oppassenhoer</i>: pastingaan optot uzelfeen –, LukEz. 1723:144<BR>
<i>oppassenhoer</i>: vooris Schriftgeleeerdeneen diepe gracht, LukSpr. 204523:27<BR>
<i>oppassenhoer</i>: voorJuda verkeerdebenadert leereen schijnbare -, MatthGen. 1638:1216<BR>
<i>opperkleedhoer</i>: zonderkussen –:door Petruseen -, JohSpr. 21:7:13<BR>
<i>opperkleedhoer</i>: kwade vrouw, ExSpr. 226:26,24<BR>
<i>opperkleedhoer</i>: leren aan hoeren, JohJer. 212:733<BR>
<i>oppertollenaarhoer</i>: Zacheüslied der -ren, LukJes. 19223:15v<BR>
<i>opperzaalhoer</i>: koeleloert als een rover, RichtSpr. 323:2028<BR>
<i>opperzaalhoer</i>: loon van een -, JerGen. 2238:1316<BR>
<i>oppronkenhoer</i>: metloon zilvervan eneen goud-, JerHos. 102:4<BR>
<i>oppronkenhoer</i>: zichloon van een -, JerHos. 42:3011<BR>
<i>oprechthoer</i>: alsloon devoor duiven-en, MatthEz. 10:16:33<BR>
<i>oprechthoer</i>: Jobmoeder van de -en: Babylon, JobOpb. 117:15<BR>
<i>oprechthoer</i>: Jobnader niet tot de deur van haar huis, JobSpr. 25:38<BR>
<i>oprechthoer</i>: Noachontheiligde -, GenLev. 621:914<BR>
<i>oprechthoer</i>: oprechteontrouwe gezindheid opwekkenvrouw, 2Jes. Pe 31:121<BR>
<i>oprechthoer</i>: van hartoptreden, PsJer. 973:112<BR>
<i>oprechthoer</i>: wandelenpersoonlijkheid: schaamteloos, PsJer. 153:23<BR>
<i>oprechthoer</i>: weestplaats -waar (gezegdde tot-en Abram)zich wasten, Gen1 Kon. 1722:138<BR>
<i>oprechthoer</i>: zult u zijn met de HEERE uw GodRachab, DeutJoz. 182:131<BR>
<i>oprechtehoer</i>: de -n zullen op de aarde overblijvenRachab, SprJak. 2:2125<BR>
<i>oprechtehoer</i>: gebed van de - isschaamte: Godsonderdrukt welgevallenzij, SprJer. 153:83<BR>
<i>oprechtehoer</i>: hun erfenisschoonheid: (dereventuele -n)schoonheid zalvan inhaar eeuwigheidis blijvengruwelijk, PsEz. 3716:1825<BR>
<i>oprechtehoer</i>: JhwhSimson kentbezocht de dagen dereen -, PsRicht. 3716:181<BR>
<i>oprechtehoer</i>: loftwee aan- Godkwamen betaamtbij de -nSalomo, Ps1 Kon. 333:116<BR>
<i>oprechtehoer</i>: oprechtenverbod vanop weg: Gods weggevallen-en, SprDeut. 1123:2017<BR>
<i>oprechtehoer</i>: pad vanvermenigvuldigt de - is welgebaandtrouwelozen, Spr. 1523:1928<BR>
<i>oprechtehoer</i>: tent:vermogen de tent dermet -n zal bloeienopmaken, SprLuk. 1415:1130<BR>
<i>oprechtehoer</i>: versus trouwelozeversiersel, Spr. 217:1810<BR>
<i>oprechtehoer</i>: zullenverwelfsel heersender over de dwaze rijkenhoererij, PsEz. 4916:1531<BR>
<i>oprechtheidhoer</i>: Godzich dienenaanbiedend inaan voorbijgangers, JozEz. 2416:1425<BR>
<i>oprechtheidhoer</i>: God heeft een welgevallen aan -en, 1 KronGen. 2934:1731<BR>
<i>oprechtheidHoer</i>: nietGrote van- zich wegdoengeoordeeld, JobOpb. 2719:52<BR>
<i>oprechtheidHoer</i>: vanGrote het-: hart,doodt 1Gods slaven, KronOpb. 2919:172<BR>
<i>oprechtheidHoer</i>: vanGrote het hart-: Abimelechhaar rook stijgt op tot in alle eeuwigheid, GenOpb. 2019:53<BR>
<i>oprechtheidHoer</i>: vasthouden aan zijnGrote -: Jobverderft de aarde met haar hoererij, JobOpb. 219:32<BR>
<i>oprechtheidhoerachtig</i>: wandelen in -: behouden wordenhart, SprEz. 286:179<BR>
<i>oprechtheidhoerachtig</i>: wandelenvrouw indie zijnschijnvroom en - is, JesSpr. 577:214<BR>
<i>oprechtheidhoerdom</i>: schandelijkheid van uw –, JobJer. 213:927<BR>
<i>oprechtigheidhoereerder</i>: Godbuiten zalzijn mijnde - wetens, JobOpb. 3122:615<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: Corneliusgeen werd- doorheeft Petruserfdeel opgerichtin het koninkrijk van God, HandEf. 105:255<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: doorgeen God: allezal gebogenenGods koninkrijk beërven, Ps1 Cor. 1456:149<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: dooromgang Jezus:met hoereerder in de bevrijdegemeente manmijden, Mark1 Cor. 95:279<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: eenoordeel: gevalleneGod -zal –s oordelen, PredHebr. 413:104<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: struikelendenterechtwijzen -door (fig.)de wet, Job1 Tim. 41:410<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: tempelhuisvoorkomen, bestrijden, JohHebr. 212:2016<BR>
<i>oprichtenhoereerder</i>: verwoestezijn plaatsendeel is de hel, JesOpb. 4421:268<BR>
<i>oproerhoereerster</i>: beschuldigd worden van –Jeruzalem, HandEz. 1916:4015<BR>
<i>oproerhoerekind</i>: in -enJefta, 2 CorRicht. 611:51<BR>
<i>oproerhoerekind</i>: in de stadJefta, LukRicht. 231911:1<BR>
<i>oproerhoerenhuis</i>: makenzich bij hopen verzamelen in het -, HandJer. 215:387<BR>
<i>oproerhoerenloon</i>: overstengeven namen(in deelplaats aanvan het -ontvangen), NumEz. 16:241<BR>
<i>oproerhoerenloon</i>: redenen tot -, NumEz. 16:1331<BR>
<i>oproerhoerenloon</i>: van Korach en consorten, Num.Micha 161:27<BR>
<i>oproerhoerenschaamte</i>: verwekker van -en: Paulus ervoor gehoudenontdekken, HandEz. 2423:529<BR>
<i>oproerhoereren</i>: achter verfoeiselen, HandEz. 1720:630<BR>
<i>oproerlinghoereren</i>: uitzuiverendoor de koningen van -ende aarde met Babylon, EzOpb. 2018:389<BR>
<i>opruimenhoereren</i>: stenendoor een bijvrouw, JesRicht. 519:2<BR>
<i>opschrijvenhoereren</i>: indoor deeen hemelendochter opgeschreven:van een eerstgeborenenpriester, HebrLev. 1221:239<BR>
<i>opschrijvenhoereren</i>: nut,door 1Israël: plaatsen, SamJer. 123:256<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: de hele stad Jeruzalem kwam in - door de intocht van JezusJuda, MatthJer. 213:108<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: in – brengen: door Joden: de menigten in BeréaOhola, HandEz. 1723:135<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: in de tempel: om Paulusfig., HandOpb. 2117:272<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: infig. Jeruzalemafgoden dienen, Hand1 Kron. 215:3025<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: overfig. hetafgoderij christendomplegen, HandJer. 192:2320<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: voorkomenfig. ontucht plegen, MarkEz. 1423:23<BR>
<i>opschuddinghoereren</i>: geestelijk - door daden van afgoderij, MatthPs. 27106:2438<BR>
<i>opslokkenhoereren</i>: degeestelijk mens-: zoektdoor mijafgodendienst, op2 te slokken, PsKron. 5621:211<BR>
<i>opslokkenhoereren</i>: doorgeestelijk God-: zijnin vijandenafgoderij, JesEz. 4220:1430<BR>
<i>opslokkenhoereren</i>: mijngeestelijke verspieders-: zoekendoor mijJuda en de heleinwoners dagvan op te slokkenJeruzalem, Ps2 Kron. 5621:313<BR>
<i>opsluitenhoereren</i>: Johannesgodsdienstig deen Doperburgerlijk in de gevangenis opgesloten-, LukHos. 34:2013<BR>
<i>opsluitenhoereren</i>: preventief –:in de satan gebeurt ditjeugd, OpbEz. 2023:3<BR>
<i>opsluitinghoereren</i>: doorin Godhet land Egypte: Israël, JobEz. 1223:1419<BR>
<i>opsluitinghoereren</i>: quarantaineleren anderen te –, LevOpb. 132:3120<BR>
<i>opspraakhoereren</i>: inmet -Babylon komen:door slechtede zaak,koningen 1van Timde aarde, Opb. 318:73<BR>
<i>opspringenhoereren</i>: ermet is een tijd om te -mansbeelden, PredEz. 316:417<BR>
<i>opspringenhoereren</i>: hart:ontucht van vreugdebedrijven, 1 Sam.Jud 2:17<BR>
<i>opspringenhoereren</i>: vanontucht vreugdeplegen, JerOpb. 112:1514<BR>
<i>opstaanhoereren</i>: Christus: naontucht 3plegen dagenhier, MarkGen. 1038:3424<BR>
<i>opstaanhoereren</i>: doenvanwege -: een dode: door de Heerje Jezusroem, LukEz. 716:15<BR>
<i>opstaanhoereren</i>: doorzonder hetuit volk:te uitbreken in eerbiedmenigte, NehHos. 84:610<BR>
<i>opstaanhoereren</i>: door Jezus: van de slaap, LukHos. 82:243<BR>
<i>opstaanhoereren</i>:, en1 neerbuigen, ExCor. 3310:108<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: inals hetmaatschappelijk oordeelkwaad, MatthHos. 124:4113<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: in het oordeel: ook voor bekeerdenbedrijven, LukJes. 1157:323<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: Jezusbedrijven, moest op de derde dag opstaan,2 LukCor. 2412:721<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: ombedrijven temet verlossen:alle koninkrijken doorder Mozesaarde, ExJes. 223:1715v<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: tegenberokkent God opstaansmart, PsSpr. 13910:2110<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: tegenbewaren hetvoor huis van Gideon-, RichtSpr. 96:1824<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: tegenbewaren oudersvoor -: door kinderenwijsheid, verstand, Gods woorden, MatthSpr. 107:215<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: uit de dodendodelijk, HandSpr. 177:327<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: uitdoen detoenemen doden: doorvan Jezus-en, MarkEz. 923:914<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: uitdoodt dodeneventuele - in je leven, MarkCol. 123:255<BR>
<i>hoererij</i>: door drank, Spr. 23:33<BR>
<i>opstaan</i>: volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk, Matth 24:7<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: vroegdoor -een huisvrouw: geval, PsRicht. 12719:2<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: vroeg -dragen, JerEz. 723:1335<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: vroegdragen van -: door Jezusen, MarkNum. 114:3533<BR>
<i>opstaanhoererij</i>: weigerendrijven optot te-: door Joram, Jer2 Kron. 821:4v11<BR>
<i>opstandhoererij</i>: afgemaandeigen dochter ten - houdende: verboden, SprLev. 3119:329<BR>
<i>opstandhoererij</i>: gevalen boelerij, RichtHos. 9:1810<BR>
<i>opstandhoererij</i>: gevolgen ongehoorzaamheid jegens God, MarkJer. 3:2613<BR>
<i>opstandhoererij</i>: leergeen diereden slavenvoor opwekt opstandig te worden-, is verkeerd, 1 TimSpr. 65:320<BR>
<i>opstandhoererij</i>: vangeest der -en Korach, JudHos. 5:114<BR>
<i>opstandhoererij</i>: ,geestelijke 2-, KronDeut. 1331:516<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: aanschouwelijkgeestelijke voorgesteld-, EzJer. 373:111<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: beargumenteerdgeestelijke -, LukJer. 20373:6<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: belofte van degeestelijke - door God vroeger gedaan, HandJer. 263:68<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: beloofdgeestelijke door de Heer Jezus-, JohJer. 1113:2327<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: beteregeestelijke -, HebrEz. 116:359<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: bijgeestelijke de komst van de Heer-, 1 ThessHos. 4:1412<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: bijgeestelijke de stem van de Zoon Gods-, JohHos. 57:2610<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: bijgeestelijke Jezus-: wederkomstafgoderij, 1 ThessEz. 423:163<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christusgeestelijke -: Hij genoemd de LevendeIzebel, LukOpb. 2452:21<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christusgeestelijke geeft het leven-: uitmbt Zichzelfmensen, JohLev. 520:265v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christusgeestelijke voorzegt eigen -, MatthNum. 1714:933<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christus:geestelijke uit de doden, LukJes. 244657:3<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christus:geestelijke voorzegd inmet hetandere Oude Testamentvolken, LukEz. 244616:26,28<BR>
<i>hoererij</i>: geestelijke –: gevolg: overgegeven worden in de handen van haters, Ez. 16:27<BR>
<i>opstanding</i>: Christus' -, Joh. 21:14<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christus' -geestelijke : lichamelijkontheiligt het land, LukJer. 24393:2<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Christus'geval van - : opgewekt uit de doden, 2 TimSpr. 27:86v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: dergeval: Gideons martelarenefod, OpbRicht. 208:427<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: dergevolg: bijv. rechtvaardigenaids, LukSpr. 145:1411<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: dode aangevolg: familiehoererij terugdoor gegevenanderen, LukHos. 74:1514<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: door Gods machtgevolgen, EfSpr. 16:2026v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: dwaalleergrimmigheid aangaande,van 2haar Tim–, Opb. 2:18:3<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: dwalinggrond aangaandevoor de -echtscheiding, Matth. 2219:289<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: geenhandelingen -van totde het vorige leven op aardehoerenloper, JobEz. 723:93<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: geloof aanIsraëls - ofin de opwekkingwoestijn (heidensevan Herodes)Sinaï, MarkNum. 614:14v33<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: inIsraëls het O.T.,doen 1ophouden door God, SamEz. 223:627<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: JezusIzebels Christus: uit-en dewaren dodenvele, 12 PeKon. 19:322<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Jezuskinderen deder eerstgeborene-en van dezijn: dodenIsraël, OpbHos. 12:53<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Jezuskomt isvoort de -uit hart, JohMatth. 1115:2519<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: Jezus: hij werd levend gemaakt in geestnalaten, 1 PeHand. 321:1825<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: laatsteneemt -,het 1hart in beslag, CorHos. 154:2411<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: letterlijkondanks opstaanverzadiging hierdoor God, LukJer. 75:147<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: nieuwonreinheden lichaam,van 1-, CorOpb. 1517:384<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: ontkendontdekken, 1 CorEz. 1523:1229<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: ontkennenoorsprong: hart, MatthMark. 227:2321<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: op de laatste dagoorzaak: opwekking door Jezusafgoderij, JohHos. 64:39v13<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: op laatstede daghoogten bedreven, JohEz. 643:547<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: spotschandalig, om verkondigingoorzaak van de –verachting, HandGen. 1738:3223<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: stemschandelijke van de Zoon Godsdaad, JohLev. 519:2829<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: stemsociale vanen devervolgens Zoon Gods luidtgodsdienstige in, JohEz. 523:257<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: toekomstigestraf: -in aangewezende doorhand deder boelen Heerovergegeven, MatthEz. 2223:30v9v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: tweetegen getuigen-, OpbDeut. 1123:1117<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: twee soortentegen -, JohSpr. 523:2927v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: typetegen ? (associatie)-, PsSpr. 10531:203<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: type van Christus'tegen -, : ochtend,2 PsCor. 577:91<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uit [de] doden: komen tot detegen - uit [de] doden, FilipEf. 5:3:11<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uittoedoen detot doden-en, LukEz. 1623:3114<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uit de graven gaantoepassing, JohJak. 51:2814<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uit dodenEgypte overgebracht, LukEz. 203523:27<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uit dodenliefde tot het hoerenloon, HandHos. 49:21<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uituitstorten doden,aan 1een ieder die voorbijging, PeEz. 116:315<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: uuruitstorten derover -een vrouw (Ohola), JohEz. 523:298<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: van de Christus: door David tevoren gezienJuda en vermeldThamar, HandGen. 238:3115v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: vanveel de dodenslachtoffers, 1 CorSpr. 157:4225<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: vanverderven demet gelovige-: inde typeaarde, 2 KonOpb. 1319:212<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: verderven, nog meer, van doden-en, HandEz. 1723:3211<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: van dodenverleiding, 1 CorSpr. 1510:2110<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: vanverleiding doden: leer vantot dodenopstanding-, HebrSpr. 69:213v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: vanverleiding eentot onbekende-: dodemanier: door de aanrakingvangen met Elisa'sde beenderenogen, 2 KonSpr. 136:2125<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: van Jezusverleiding: zekerheid van dehoe -het (toepassing)werkt, LukSpr. 15:43<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: vanverleiding: inspelen op onrechtvaardigenbehoefte, HandSpr. 249:1517<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: van rechtvaardigenvermeerderen, HandEz. 2416:1525<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: verwachtvermenigvuldigen: door Oholiba, PsEz. 4923:1619<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: volgordeverontreinigt, 1 CorEz. 1523:2313<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: voorzegdverontreinigt, MatthEz. 1223:4017<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: wievertoornt opstaanGod, JohEf. 5:296<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: zonen van de -voorkomen, LukLev. 203619:29<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: voorkomen, JobSpr. 195:268v<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: voorkomen door vermijden van gelegenheden, PsSpr. 177:1525<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: voorkomen: door te trouwen, Ps1 Cor. 717:202<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: voorkomen: rechtvaardig zijn, PsPred. 867:1326<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: vorm: overspel, Ez1 Thess. 374:1v6<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: werk van het vlees, DanGal. 125:220<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: wij zijn niet geboren uit –, zeiden Jezus’ tegenstanders, Joh. 118:1141<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: zich niet bekeren van -, RomOpb. 49:1721<BR>
<i>opstandinghoererij</i>: ,zich 1niet willen bekeren van –, CorOpb. 152:35v21<BR>
<i>opstijgenhoererij</i>: terzich gedachtenisonthouden voorvan God-, Hand1 Thess. 10:4:3<BR>
<i>opstokenhoererij</i>: doorzwanger devan Joden-, HandGen. 1338:5024<BR>
<i>opstokenhoererij</i>: door dwaalleraars, GalJer. 53:129<BR>
<i>opstokenhoererij</i>: gemoederen, HandHos. 142:21<BR>
<i>optimismehoererij</i>: bij Kaleb en Jozua, NumLuk. 1415:730<BR>
<i>optrekkenhoererij</i>: door God: van David, PsOpb. 3014:28<BR>
<i>optrekkenhof</i>: indoet dehet hemelgezaaide uitspruiten, HandJes. 1161:1011<BR>
<i>opvarenhof</i>: doorfig. dauwde bruid, Ex.Hgl 165:141<BR>
<i>opvarenhof</i>: dooriemand dehet Zoonhof desmaken mensen: ten hemel(toepassing), JohSpr. 630:6219<BR>
<i>opvarenhof</i>: Godplant vaart op met gejuich, Jhwh met geklank der bazuin-ven, PsJer. 4729:65<BR>
<i>opvarenhof</i>: met vleugelen gelijkvan de arendenHEER, JesGen. 4013:3110<BR>
<i>opvarenhof</i>: naarvan deJahweh: in hemelenEden, HandJes. 251:343<BR>
<i>opvliegendHof van Eden</i>: opzienerte magbouwen nieten -te zijnbewaren, TitGen. 12:715<BR>
<i>opvoedenhofmeester</i>: in de tucht en vermaning van de HeerEbna, EfJes. 622:415<BR>
<i>opvoedenHofra</i>: kinderen -: goed werkfarao, 1 TimJer. 544:1030<BR>
<i>opvoedenHofra</i>: rol vaderovergeleverd, EfJer. 644:430<BR>
<i>opvoedenhoge</i>: Gods ogen zijn tegen de -n, SprGij zult ze vernederen, 2 Sam. 122:2v28<BR>
<i>opvoeden hoge</i>: mens in afhankelijkheid van Godhoogheid, RichtPred. 135:87<BR>
<i>opvoederhogepriester</i>: van onverstandigenaanstelling, RomHebr. 27:2028<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: bevelenaanstelling, GenHebr. 188:193<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: chr.Ahia, - bevrijdend,1 EzSam. 14:163<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: doel: vreze des heerenambtsklederen, JozLev. 2221:2510<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: door beide oudersAnnas, SprHand. 14:86<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: doorbarmhartig voorbeelden tetrouw zijn–: Jezus, 2 ThessHebr. 32:917<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: foutbekleed in -: kinderen meer eren dan God, 1 SamLev. 28:297v<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: gebrek inChristus -?, Richt1 Sam. 2:835<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: gevolg vanChristus: moeilijk tevan veranderende aangeleerdkomende gedraggoederen, JerHebr. 139:2311<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: godsdienstige:dienstmeisjes van wonderende verhalen-, RichtMark. 614:1366<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: invloed,dood 1lichaam vermijden, KonLev. 2221:5311<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: invloeden van de -sadduceeën, 2 KonHand. 145:317<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: kinderenfunctievereisten: tot Jezus brengenmens, (toepassing)ondervinding, MatthHebr. 195:131-2<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: kinderengezalfd vertellenmet vanheilige Gods dadenolie, PsNum. 4435:225<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: leren:gezalfd met waarzalfolie, DeutLev. 621:710<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: levertgrote wandel-: overJezus, 1 PeHebr. 14:1814<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: moeder:heeft invloedrijke rolzwakheid, 2 KonHebr. 87:2628<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: noodzaakheiliging van tuchtAaron , SprEx. 2940:1513<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: onderwijsheiliging: door God geheiligd, ExLev. 1221:2615<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: onderwijs aangaandehoed, Godtulband, JesEx. 3829:196<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: onderwijshoofd deniet woordente Godsontbloten, DeutLev. 1121:1910<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: onderwijs:huis wanneervan de -, DeutLuk. 11:192254<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: ongehoorzamein zoonzonde vallend mens, DeutHebr. 217:1827<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: slecht voorbeeldJezus, 2 KonHebr. 244:914v<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: slechte voorbeeldenJezus, 2 KonHebr. 156:920<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tegenspraak:Jezus mag- totnaar bezinningde leiden,orde 1van Melchizedek, KronHebr. 215:310<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tuchtJezus en liefde, SprHebr. 137:2426<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tuchtJezus van–, gezeten aan de vaderrechterzijde van Gods troon, SprHebr. 158:51<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tucht: slaan:Jezus doorals God-, JesHebr. 93:131<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tucht: voordelen voor de opvoederKajafas, SprMatth. 2926:1757<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tuchtigen als er nog hoop isKajafas, SprJoh. 1911:1849<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tuchtigen: zelfbeheersingkenmerken, SprLev. 1921:1810<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: tuchtiging in de – is van korte duurklederen, HebrEx. 1229:105<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: vaderklederen rol,niet 1te scheuren, ThessLev. 221:1110<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: vader:kleding scheurend door leidsmanhemzelf, JerMatth. 326:465<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: vertellenkleding: je Godservaringenonderdelen, DeutEx. 428:94<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: vertrouwenkleding: inschouderstenen Godter bevorderengedachtenis, PsEx. 7135:5397<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: verwennen:kroon der heiligheid aan zijn tulband te verkeerdzetten, SprEx. 29:216<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: verzaaktkroon (toepassing)der zalfolie Zijns Gods, RichtLev. 221:1012<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: voorbeeldoverste dervan oudersGods huis, 21 KonKron. 159:311<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: woordenovertreding van God inscherpenAnanias, DeutHand. 623:73<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: zich verharden tegen de kinderen alsofpriester die niet van jougezalfd zijnis, JobLev. 394:193<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: zieslaaf ookvan Kind,de Zoon-, Mark. 14:47<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: zieslaaf ookvan Tuchtigingde –, Joh. 18:10<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: zwaardertaak, tuchtigen bij weerspannigheid –,1 EzKron. 216:1049<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: taak, DeutHebr. 65:201<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: taak, DeutHebr. 328:463<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: ,var 2van het zondoffer voor de –, SamLev. 716:14v11<BR>
<i>opvoedinghogepriester</i>: voor de mensen aangesteld, SprHebr. 225:151<BR>
<i>opvoerenhogepriester</i>: doorvoorhof God: Israël uitvan de verdrukking van Egypte tot het goede land, ExMatth. 326:1758<BR>
<i>opvoerenhogepriester</i>: drukvrouw totvan bekeringde -: eisen, Lev. 2621:1814<BR>
<i>opvoerenhogepriester</i>: Israëlvrouw: mocht alleen met een uitmaagd Egyptetrouwen, ExLev. 321:813v<BR>
<i>opvoerenhogepriester</i>: kinderen Israëlswerkterrein: uitde dingen die God Egyptelandbetreffen, JerHebr. 165:141<BR>
<i>opvoerenhogepriester</i>: kinderenwoning Israëls:van uitde het land van het–: noordenvoorhof, JerJoh. 1618:15<BR>
<i>opvoerenhogepriester</i>: uit Egyptezalving, RichtEx. 229:17<BR>
<i>opwakenhogepriester</i>: enzalving opstaanvan de –, JesLev. 518:1712<BR>
<i>opwakenhogepriester</i>: waakzondoffer op,voor ode God, PsLev. 444:243v<BR>
<i>opwakenhogepriester</i>: waakzwakheid ophebbende, o Sion!, JesHebr. 527:128<BR>
<i>opwekkenhol</i>: Christusholen isvan opgewektde aarde, LukHebr. 24511:38<BR>
<i>opwekkenhol</i>: ChristusIsraëlieten isverstrikt uitin de doden opgewektholen, RomJes. 642:922<BR>
<i>opwekkenholocaust</i>: Christusovens, is uit de doden opgewekt,1 RomKon. 78:451<BR>
<i>opwekkenHolon</i>: Christus Jezus is opgewekt, RomJer. 848:3421<BR>
<i>opwekkenhomer</i>: Christusis uit10 de doden opgewektbath, RomEz. 845:1114<BR>
<i>homoseksualiteit</i>: aandrift, Richt. 19:22<BR>
<i>opwekken</i>: Christus uit de doden opgewekt door de heerlijkheid van de Vader, Rom. 6:4<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: dodenals afwijking, Luk.Jud 2037:7<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: dodengruwel voor : door de Vader en door de ZoonGod, JohLev. 518:2122<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: dodenhuizen –:der zendingsopdrachtschandjongens aan de tempel!, Matth2 Kon. 1023:87<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: dodenin wordende opgewektChristenheid door Jezus(associatie), Matth2 Kon. 1123:57<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: dooronteren devan Zoon: op de laatste daglichaam, JohRom. 61:4024<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: doorschandjongens, God: Jezus: uit de doden,1 HandKon. 1322:3047<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: door Jezus: dodenverbod, LukLev. 720:2213<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: en levend makenverboden, JohLev. 518:2122<BR>
<i>homoseksualiteit</i>: verontreinigt het vlees, Jud :8,7<BR>
<i>opwekken</i>: God heeft door Zijn werking Christus uit de doden opgewekt, Col. 2:12<BR>
<i>homoseksualiteit</i>: vers kan misgeduid (verdraaid) geworden als seksuele voorkeur voor mannen, 2 Sam. 1:26<BR>
<i>opwekken</i>: God heeft ons opgewekt met Christus, Ef. 2:6<BR>
<i>opwekkenhomoseksualiteit</i>: God wekt de doden op, 2 CorRom. 1:926<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Godgeen wekt dodenzal opGods koninkrijk beërven, Hand1 Cor. 266:810<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: interechtwijzen hetdoor oordeelde worden opgewektwet, Matth1 Tim. 121:4210<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Jezusverdraaid -geslacht' op de derde dag(toepassing), MatthFilip. 202:1915<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Jezusverkeer: -verlangd: uitdoor de doden:mannen doorvan GodSodom, 1 ThessGen. 119:105<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Jezusverwijfde ishomoman, door God opgewekt uitvgl. detravestiet doden(toepassing), RomDeut. 1022:95<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Jezuszie isook opgewektSchandjongen, Luk. 24:6<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Jezuszondaar, is opgewekt om onze rechtvaardiging,1 RomTim. 41:2510<BR>
<i>opwekkenhomoseksueel</i>: Jezus is opgewekt, aldus een engel, MatthRom. 281:727<BR>
<i>opwekkenhond</i>: Jezus moest op de derde dag wordenfig. opgewektgebruikt, LukMatth. 915:2226<BR>
<i>opwekkenhond</i>: Jezusfig. opgewektgebruikt doorvan Godmensen, HandJes. 1056:4010<BR>
<i>opwekkenhond</i>: Jezusfig. uitgezegd devan dodeneen teruggebrachtmens, Hebr.2 Pe 132:2022<BR>
<i>opwekkenhond</i>: Jezusfig. wektheiden een(?), dodeongelovige, opgoddeloze, LukMatth. 87:546<BR>
<i>opwekkenhond</i>: Jezusfig.: doorbuiten God:zijn de hoe-en, HandOpb. 222:2415<BR>
<i>opwekkenhond</i>: onsgeweld -van :de met Jezus: door God-, 2 CorPs. 422:1421<BR>
<i>opwekkenhond</i>: ophonden om de laatste dag: opwekkingverslagenen doorte Jezusslepen, JohJer. 615:443<BR>
<i>opwekkenhond</i>: uitstomme de-en: fig. dodengebruikt, MarkJes. 656:1410<BR>
<i>opwekkenhond</i>: uittieren deals dodeneen -, JohPs. 259:227<BR>
<i>opwekkenhond</i>: uit de doden: Christus, door Godwindhond, ColSpr. 230:1230<BR>
<i>opwekkenhondenprijs</i>: uitloon devan doden:een door God:mannelijke Jezusprostitué, RomDeut. 423:2418<BR>
<i>opwekkenhonderd</i>: uitgroepen devan doden: Lazarus, JohMark. 126:940<BR>
<i>opwekkenhonderd</i>: uit de doden: Lazaruspond, Joh. 1219:1739<BR>
<i>opwekkenhonderddrieenvijftig</i>: uitvissen de doden: Lazarus was uit de doden opgewektgevangen, Joh. 1221:111<BR>
<i>opwekkenhonderdvierenveertig</i>: uitel: hoogte van de dodenmuur, JohOpb. 21:1417<BR>
<i>opwekkenhonen</i>: uitGod doden-, Gal2 Kon. 119:123<BR>
<i>opwekkenhonen</i>: uitGod doden-, HebrJes. 1137:184<BR>
<i>opwekkenhonen</i>: uitGod doden: Christus:- door Godde dienaars van de koning van Assyrië, EfJes. 137:2024<BR>
<i>opwekkenhonen</i>: uitGod doden-: dedoor zoon des mensenSanherib, MatthJes. 1737:923<BR>
<i>opwekkenhonen</i>: uit doden: gedacht van Johannes, LukNeh. 96:713<BR>
<i>opwekkenhoner</i>: uit doden: Jezus: door God, HandPs. 344:1517<BR>
<i>opwekkenhonger</i>: vanals de doden: Herodes verklaring van Jezus krachtenstraf, MatthDeut. 1432:224<BR>
<i>opwekkenhonger</i>: vanals een dodestraf, MarkJes. 65:1613<BR>
<i>opwekkenhonger</i>: vanals het lichaamstraf, MatthJer. 2715:522<BR>
<i>opwekkenhonger</i>: vanals tussen de dodenvloek, MatthDeut. 2728:6448<BR>
<i>opwekkenhonger</i>: wij inbij Christus mee opgewekt door het geloof in de werking van God, ColMatth. 4:2:12<BR>
<i>opwekkenhonger</i>: ziebij ook OpstandingGod, Ps. 50:12<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: Christus'bij -kinderen, MatthKlg. 274:534<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: Jezusbrood voorzegtuit eigende hemel voor hun -, MarkNeh. 149:2815<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: Jezus' - door Hemzelf voorzegdChristus, MatthMark. 2611:3212<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: Jezus'-:David voorzegden doorzijn hemzelfmetgezellen, Matth. 2612:313<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: martelarende HEERE laat de ziel van de rechtvaardige niet hongeren, OpbSpr. 2010:43<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: onderderde Jehizkia,deel 2van Jeruzalem sterven door pest en –, KronEz. 295:1v12<BR>
<i>honger</i>: discipelen kregen –, Matth. 12:1<BR>
#VERW!
<i>opwekkinghonger</i>: Tabithadodelijke opgewekt uit de dood, HandEz. 95:4016<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: uitdoden door de doden, PsEx. 7116:203<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: uitdoet doden:sommigen Jezusstelen, 1 PeSpr. 16:2130<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: uitdoor het- grafombrengen: door verwachtGod, PsJes. 4914:1630<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: van Christus: door God: uit dodenbedrog, 1 PeSpr. 119:2015<BR>
<i>opwekkinghonger</i>: door de – verteerd worden, JohJer. 1114:1115<BR>
<i>opwindinghonger</i>: en nalatendoor de deur teverteerd worden: openenkinderen, HandJer. 1216:144<BR>
<i>opzettenhonger</i>: gemoederendoor God gezonden, HandJer. 1424:210<BR>
<i>opzettenhonger</i>: volkdoor God gezonden, LukEz. 2355:17<BR>
<i>opzichthonger</i>: Godsdreigen -door heeftGod mijnmet geestde bewaard, JobJer. 1042:1216<BR>
<i>opzichterhonger</i>: Eleazargeen - meer, NumOpb. 47:16<BR>
<i>opzienhonger</i>: doorgeestelijke Jezus:- naardoor deGod hemelgezonden, Luk.Amos 98:1611<BR>
<i>opzienhonger</i>: tegengeestelijke een-: rijkebij -Jezus: om Gods wil te volbrengen, JakJoh. 24:334<BR>
<i>opzienerhonger</i>: engeestelijke herder,-: 1voorziet Jezus in, PeJoh. 26:2535<BR>
<i>opzienerhonger</i>: God zal de -s vreedzaam makengerichtsinstrument, JesJer. 6011:1722<BR>
<i>opzienerhonger</i>: isgestild bekenddoor in een gemeentemanna, FilipNeh. 19:120<BR>
<i>opzienerhonger</i>: meerderegeval, -s1 in een gemeente, FilipSam. 130:112<BR>
<i>opzienerhonger</i>: opzienersgezonden overdoor het land EgypteGod, GenJer. 4129:3417-18<BR>
<i>opzienerhonger</i>: priestergezonden alsdoor God, JerEz. 2914:2513<BR>
<i>opzienerhonger</i>: taak:God zorgdoet dragen- voor de gemeente van Godophouden, 1 TimJes. 349:510<BR>
<i>opzienerhonger</i>: toepassing:God toezienriep dateen niethonger iemandin kwaad met kwaad vergeldtEgypte, 1 ThessPs. 5105:1516<BR>
<i>opzienerhonger</i>: vanGods leiding in - voor de Levietenvrome, Neh2 Kon. 118:221- 5<BR>
<i>opzienerhonger</i>: van dehebben: stadDavid, EzMark. 92:125<BR>
<i>opzienerhonger</i>: vereisten,hebben: 1door de vijand, TimRom. 312:2v20<BR>
<i>opzienerhonger</i>: vereistenhebben: vangelukkig de discipelen die - hebben, TitLuk. 16:721<BR>
<i>opzienerhonger</i>: hongersnood: vanwege de HERE, 2 KronKon. 28:21<BR>
<i>opzienerhonger</i>: in -, 2 KronCor. 411:1827<BR>
<i>honger</i>: in de dagen van de - zullen de oprechten verzadigd worden, Ps. 37:19<BR>
<i>opziener</i>: , 2 Kron. 31:13<BR>
<i>opzienerhonger</i>: in Jeruzalem tijdens belegering, NehJer. 1252:426<BR>
<i>Opzienerhonger</i>: Jezus,in 1onmacht vallen van –, PeKlg. 2:2519<BR>
<i>opzienerschaphonger</i>: nemenJezus had -, HandMatth. 121:2018<BR>
<i>opzienerschaphonger</i>: strevenJezus naar hethad - , 1in zijn leerlingen, TimMatth. 325:135<BR>
<i>opzienerschaphonger</i>: kan ons niet scheiden van de apostelenliefde Gods in Christus Jezus, HandRom. 18:2035<BR>
<i>opzoekenhonger</i>: Jezus -: door de menigtenlijden, Luk. 415:4217<BR>
<i>orakelhonger</i>: waanorakelslijden, Jer1 Cor. 144:1411<BR>
<i>ordehonger</i>: en Geestlijden: Geinspireerde Schrift is in geregelde ordePaulus geschrevensoms, LukFilip. 14:312<BR>
<i>ordehonger</i>: geregeldemaakt -alles zoet, LukSpr. 127:37<BR>
<i>ordehonger</i>: goedmaakt huid zwart, ColKlg. 2:5:10<BR>
<i>ordehonger</i>: inmiddel hettot heelalverootmoediging, JerDeut. 318:353<BR>
<i>ordehonger</i>: innaar ordeGods brengen: het ontbrekendewoord, Tit.Amos 18:511<BR>
<i>ordehonger</i>: man en vrouw: volgorde opnoemingoordeel, EzJes. 445:2513<BR>
<i>ordehonger</i>: pijlen van Aäronde –, HebrEz. 75:1116<BR>
<i>ordehonger</i>: toegebeden aan zonen van Melchizedektwisters, HebrJer. 718:1121<BR>
<i>ordehonger</i>: vantot opstandingstraf, 1 CorJer. 1514:2312<BR>
<i>ordehonger</i>: vanvergaan optrekkenvan derde stammen-, NumLuk. 1015:2817<BR>
<i>ordehonger</i>: wan-vermeerderen: door God, JakEz. 35:1516<BR>
<i>ordehonger</i>: zedelijkeverteerd -: uw zonden hebben uworden dezedoor dingende gedaan, Jer. 444:1812<BR>
<i>ordelijkhonger</i>: uitleggenvoor Babylon, HandOpb. 1118:48<BR>
<i>ordeninghonger</i>: scheppings-:werd zwaar in kosmischeKanaän, JerGen. 3343:201<BR>
<i>ordeninghonger</i>: scheppings-:ziek kosmischevan -, Jer. 3314:2518<BR>
<i>Orebhonger</i>: zware - in Kanaän, RichtGen. 713:2510<BR>
<i>orenhonger</i>: vanzware het hart, MarkGen. 841:1831<BR>
<i>organisatiehonger</i>: goedzware –, PredGen. 447:913<BR>
<i>organiserenhonger</i>: door Jezus, LukGen. 926:521<BR>
<i>organiserenhonger</i>: geval, Neh.Ruth 131:131<BR>
<i>organiserenhonger</i>:, naar Gods woord,1 EzraKon. 68:1837<BR>
<i>organiserenhonger</i>:, om een nood aan te pakken,2 HandKon. 64:338<BR>
<i>orgelhonger</i>: (Statenvertaling), fluit hier,2 JobKron. 306:3128<BR>
<i>oshonger</i>: dorsende - niet muilbanden, Deut.Job 255:420<BR>
<i>oshonger</i>: dorsende - niet muilbanden, 1 TimEz. 56:1811v<BR>
<i>oshonger</i>: nut van ossen, SprLuk. 146:425<BR>
<i>oshongeren</i>: stotigegeestelijk -: wetgevingnaar gerechtigheid, ExMatth. 215:28v6<BR>
<i>Othniëlhongeren</i>: afstammingjonge leeuwen -, RichtPs. 334:911<BR>
<i>Othniëlhongeren</i>: neefnaar van Kalebbrood, RichtJer. 142:1314<BR>
<i>Othniëlhongeren</i>: , JozJes. 158:1721<BR>
<i>oudhongerig</i>: Abrahamhongerige ziel met goed vervuld door God, GenPs. 24107:19<BR>
<i>oudhongerig</i>: dingen: -e de voortbrengenworden, MatthHand. 1310:5210<BR>
<i>oudhongerig</i>: dingenzijn: deze dingen zijnniet -meer, 1 KronSam. 42:225<BR>
<i>oudhongerige</i>: enbrood nieuwgeven: door God, MatthPs. 13146:527<BR>
<i>oudhongerige</i>: enbrood welbedaagdte geven, JozJes. 2358:27<BR>
<i>oudhongerige</i>: geboddroom van een -, 1JoJes. 229:78<BR>
<i>oudhongerige</i>: ikGod benheeeft -n gewordenmet goede dingen vervuld, JozLuk. 231:253<BR>
<i>oudhongerige</i>: man:hulp aan Paulus-n, FlmPs. 107:836<BR>
<i>oudhongerige</i>: padenopen je ziel voor de -, JerJes. 658:1610<BR>
<i>oudhongerige</i>: wordente voeden, DeutEz. 418:257<BR>
<i>oudhongerige</i>: zeer: David, 1 KonJes. 132:156<BR>
<i>oudhongersnood</i>: ,door 1God Kongezonden, Gen. 141:125,28<BR>
<i>oudehongersnood</i>: bejaardenzorgdoor God gezonden, Ruth2 Sam. 424:1513<BR>
<i>oudehongersnood</i>: bezwaren:drijft zeer:tot eten vlees van dooreigen Babelkinderen, JesJer. 4719:69<BR>
<i>hongersnood</i>: geval, 2 Kon. 6:25<BR>
<i>oude</i>: de ouden hebben in dit geloof getuigenis verkregen, Hebr. 11:2<BR>
<i>oudehongersnood</i>: eerbiedgevolgd voordoor de -n: bij Elihudood, JobJes. 325:414<BR>
<i>oudehongersnood</i>: genade niet bewijzen aan degrote van Juda: door de heidenvolken, KlgHand. 411:1628<BR>
<i>oudehongersnood</i>: looftin God,de gijtoekomst ouden-en, PsLuk. 148:122111<BR>
<i>oudehongersnood</i>: nietin geeerdGods regering, JesEz. 336:529<BR>
<i>oudehongersnood</i>: nietin genadig zijn den -Israël, Deut.Ruth 281:501<BR>
<i>oudehongersnood</i>: normenin voor de oudenJeruzalem, TitKlg. 21:2v11<BR>
<i>oudehongersnood</i>: oordeelin der - door God weggenomenJeruzalem, JobKlg. 121:2019<BR>
<i>oudehongersnood</i>: opstaanmeerdere voor-en in de -eindtijd, LevMark. 1913:328<BR>
<i>oudehongersnood</i>: oudennope niettot geëerd geweestbekering, Klg.Amos 54:126<BR>
<i>oudehongersnood</i>: oudenoordeel zaten in de poortGods, KlgJes. 59:1420v<BR>
<i>oudehongersnood</i>: ouden zullen door de Geest dromenoorzaak: dromendroogte, HandLuk. 24:1725<BR>
<i>oudehongersnood</i>: spreektoorzaal: Kaleb (85j)droogte, JozGen. 1447:104<BR>
<i>oudehongersnood</i>: steunstraf voorGods de omgevinghier, Jes.Job 327:214<BR>
<i>oudehongersnood</i>: tetoekomst: begin van de weeën: meerdere vereren-en, Lev.Matth 1924:327<BR>
<i>oudehongersnood</i>: verachtuitkomst uwdoor oudeGod, moeder niet,2 SprKon. 236:2232<BR>
<i>oudehongersnood</i>: vergeleken met Godvoorzegd, LevGen. 1941:3227<BR>
<i>oudehongersnood</i>: wijsheid der -nvoorzegd, JobJer. 1211:1222<BR>
<i>Oude Testamenthongersnood</i>: de wet en de profetenvoorzegd, LukHand. 1611:1628<BR>
<i>Oude Testamenthongersnood</i>: deel:zedelijke deoorzaak, profeten,2 JohSam. 621:451<BR>
<i>Oude Testamenthongersnood</i>: deels of geheel aangeduid met 'de wet en dezware profeten'-, MatthLuk. 715:1214<BR>
<i>Oude Testamenthongersnood</i>: genoemd de Schrift, JohGen. 241:2230<BR>
<i>Oude Testamenthongersnood</i>: geschreven tot onze lering, RomGen. 1541:455v<BR>
<i>Oude Testamenthongersnood</i>: getuigenis van Christus' lijden, 1 PeGen. 147:1113<BR>
<i>Oude Testamenthonig</i>: lezen van het -eten, 2 Cor.Hgl 35:141<BR>
<i>Oude Testamenthonig</i>: onderdelenKanaän vloeiend van melk en –, HandEx. 133:158<BR>
<i>Oude Testamenthonig</i>: voornut, ons geschreven,1 RomSam. 413:2227<BR>
<i>Oude Testamenthonig</i>: voorbeeldonderzoek gebruiktvan doorde heerlijkheid: Christuseer, OpbSpr. 225:1526<BR>
<i>Oude Testamenthonig</i>: voorzegtveel het- lijden,eten deis opstandingniet en het heil van Christusgoed, HandSpr. 2625:2226<BR>
<i>Oude van dagenhonigdauw</i>: Godin het land, Dan1 Kon. 78:937<BR>
<i>Oude van dagenhonigdauw</i>: Jezus komend tot de -, DanDeut. 728:1322<BR>
<i>Oude van dagenhonigdauw</i>:, komend,2 DanKron. 76:2228<BR>
<i>ouderhonigzeem</i>: blijdschaplippen bijdruppen oudersvan -, Spr.Hgl 234:2411<BR>
<i>honigzeem</i>, Spr. 5:3<BR>
<i>ouder</i>: dood van een ouder: deze weet niet wat met de kinderen gebeurt, Job 14:21<BR>
<i>ouderhonigzeem</i>: eren: nalaten, EzSpr. 2227:7<BR>
<i>ouderhoning</i>: geestelijken ouderschapmelk: in mond, Flm.Hgl 4:1011<BR>
<i>ouderhoning</i>: houdingland jegensdruipend -s: verblijden ofvan verachten, SprNum. 1513:2027<BR>
<i>ouderhoning</i>: inverboden deingrediënt laatstevan dagen zijn de mensen -s ongehoorzaamspijsoffer, 2 TimLev. 32:211<BR>
<i>ouderhoningraat</i>: in huis nemen: geval, Luk. 424:3842<BR>
<i>ouderhoodzaak</i>: ongehoorzaamvan aanhet -schristelijk leven, Deut1 Thess. 211:189<BR>
<i>ouderhoofd</i>: ongehoorzaambegrip: aanbron deen -sleiding, RomDeut. 128:3044<BR>
<i>ouderhoofd</i>: oudersbegrip: bron van liefhebbengroei, MatthCol. 192:19<BR>
<i>ouderhoofd</i>: ouders nietbegrip: verwoestengezag, SprJes. 199:2615<BR>
<i>ouderhoofd</i>: oudersChristus verlaten omwille- van hetalle Koninkrijkoverheid vanen Godgezag, LukCol. 18292:10<BR>
<i>ouderhoofd</i>: plichtChristus t.o.v.het ouders- van de Gemeente, 1 TimEf. 5:423<BR>
<i>ouderhoofd</i>: tegenChristus is het -s opstaanvan Zijn Lichaam, doorde kinderenGemeente, MatthEf. 104:2115<BR>
<i>ouderhoofd</i>: verzameltChristus schattenis/wordt voorhet - van alles wat op aarde en in de kinderen,hemelen 2is, CorEf. 121:1410<BR>
<i>ouderhoofd</i>: vloekenChristus, - van het lichaam d.i. de -sgemeente, ExCol. 212:1719<BR>
<i>ouderhoofd</i>: vreestChristus, uwniet oudersvasthouden aan het -, LevCol. 192:319<BR>
<i>ouderhoofd</i>: wangedrag jegensDamascus -s van Syrië, ExJes. 217:15v8<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: 80der jaren is zeer oudheidenen, 2 SamJer. 1931:327<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: eneen grijsheid- stellen: om iets te bereiken, PsNeh. 719:1817<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: God is uw leven en de lengte uwer dagenoverste, DeutEx. 3018:2025<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: goedeen - van Abraham (175 jaren)overste, GenNum. 157:152<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: goedeen - van Abraham (175 jaren)overste, GenRicht. 2511:811<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: infig. goedeversus - stervenstaart, 1 KronDeut. 2928:2813<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: klachtengezalfd met olie: blindheid,hoofd van te reinigen genezene verminderingvan krachtmelaatsheid, DeutLev. 3414:729<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: krachtGod indoet de -: bijhoofden Kalebdwalen, Joz.Job 1412:1024<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: krachtGod vergaatneemt inhet hart van de -en des volks der aarde weg, Ps.Job 7112:924<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: kwaal:God kouwelijkverhoogd tot - boven alles, 1 KonKron. 129:111<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: niet-gewenstegouden kant-, Pred.Hgl 125:1v11<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: schijnbarehoofden -der stammen en oudsten onderscheiden, ExDeut. 429:710<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: schijnbarehoofden –:der bloeiendevaderen, staf van Aäron,2 NumKron. 171:82<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: tot de ouderdomhoofden van Israël zal God dezelfdehet zijnvolk, JesDeut. 4633:45<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: verlaat mij niet in de -, o Godhoofdman, PsNum. 711:1816<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: verminderdeIsraël: vermogens,tot 2hoofd gemaakt, SamDeut. 1928:3513<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: vermindertkenmerken, de kracht,1 JobKron. 305:224<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: verwerp mij niet in de tijd van de -leider, PsNum. 7114:94<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: voordeel: wijsheidleider, 1 KonKron. 5:12:6<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: wijsheidleiders verblind door God, JobJes. 3229:710<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: zieman ook- Leeftijdgezin, Matth. 2:19-20<BR>
<i>ouderdomhoofd</i>: zwaarman - van –: ogen vande Jakobvrouw, GenEf. 485:1022<BR>
<i>ouderehoofd</i>: man: pastoraleis houding tegenoverhet - manvan de vrouw, 1 TimEf. 5:123<BR>
<i>ouderehoofd</i>: vrouwen aanpakkenoverste, als zusters, 1 TimNum. 513:3,2<BR>
<i>ouderlinghoofd</i>: Rezin - van Damascus, 2JoJes. 7:18<BR>
<i>oudershoofd</i>: berovenrijden op ons -: kwaadU had de mens op ons - doen rijden, SprPs. 2866:2412<BR>
<i>oudershoofd</i>: eertscheren zeuit rouw, Deut.Job 51:1520<BR>
<i>oudershoofd</i>: eren: gebodenschudden, MarkJer. 718:1016<BR>
<i>oudershoofd</i>: geven aanschudden: hundoor kinderenvoorbijgangers, Matth. 727:939<BR>
<i>oudershoofd</i>: kindstellen: kinderenom gehoorzaamweder aante -keren naar Egypte, ColNeh. 39:2017<BR>
<i>oudershoofd</i>: tetaak: richten van het erenvolk, Ex. 2018:1225<BR>
<i>oudershoofd</i>: tetot vrezen–en maken over het volk, LevEx. 1918:325<BR>
<i>oudershoofd</i>: verachtentot vaneen -– verkiezen: zondeJefta, DeutRicht. 2711:168<BR>
<i>oudershoofd</i>: vloeken:van doorde eenheidenen, kind,2 SprSam. 2022:2044<BR>
<i>oudershoofd</i>: vloekenvan een dier: straffig. koning, LevDan. 207:96<BR>
<i>ouderschaphoofd</i>: schattenvan verzamelenhet voorgezin: Jozef: hij kreeg de kinderenaanwijzing, 2 CorMatth. 122:1422<BR>
<i>oudstehoofd</i>: -nzie derook vergadering: stelden een vraagOverste, Richt. 21:16<BR>
<i>oudstehoofd</i>:, -n1 zijn nodig, TitKron. 116:5<BR>
<i>oudstehoofdbedekking</i>: 24hoofd -n:van bekleedeen metverdachte witteoverspeelster klerenontbloot, OpbNum. 45:418<BR>
<i>oudstehoofdbedekking</i>: 24 -n: gouden kronenmaken, OpbEz. 413:418<BR>
<i>oudstehoofdbedekking</i>: 24Sarai een -n: op 24 tronentoegewenst, OpbGen. 420:416<BR>
<i>oudstehoofdbedekking</i>: aangespoordzie doorook profetieBedekking, Ezra 6:14<BR>
<i>oudstehoofdbedekking</i>: aangesteld door de Heilige Geest, Hand.Hgl 201:287<BR>
<i>oudstehoofddoek</i>: aanstellen: opdracht tot, TitJes. 13:520<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: aanstelling: door de Heer aangesteldCornelius, MatthHand. 2410:4522<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: alover dehonderd: dagen van de -n dienden de Israëlieten de HEEREcenturio, RichtLuk. 7:2:7<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: alvan de oudsten verzamelden tot Josialegerafdeling, 2 KonHand. 2310:1<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: allevan -nde geroepen om raadtempel, 1 KonHand. 204:71<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: alle -n kwamen, HandNum. 211:174<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: alle -n kwamen daar, Hand. 21:1832<BR>
<i>oudstehoofdman</i>: arbeiden in woord en leer, 1 TimHand. 524:1723<BR>
<i>oudstehoofdpriester</i>: arbeidenSeraja, leiding geven (toepassing), 1 ThessJer. 552:1224<BR>
<i>oudstehoofdschap</i>: beschuldiging tegen een -goed, 1 TimKron. 511:196<BR>
<i>oudstehoofdschap</i>: besturen door een -, 1 TimCor. 511:173<BR>
<i>oudstehoofdsom</i>: bestuurdender een stadwet, EzraDeut. 1030:1416<BR>
<i>oudstehoofdzaaak</i>: bouwen:goedheid, dewerk oudstevan bouwdenhet geloof, Ezra2 Thess. 61:1411<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: de -n miskenden Johannes debekering, Dopervrucht, Matth. 213:258<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: deder -nvroomheid, van het land,1 SprKon. 312:233<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: derelkaar gemeentedienen zij niet gelijkdoor de oversten en groten dezer wereldliefde, MarkGal. 105:42v13<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: der vergadering:geloof en zondofferliefde, Lev.1Jo 43:1523<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: door God geleid werden de -n der Jodenaanhangen, EzraJoz. 523:58<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: eenGod menigtekennen, vanweldadigheid, oudstenrecht en apostelengerechtigheid , HandJer. 159:1224<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: eerGod aanvrezen, 1 TimKon. 58:1740,43<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: eisenin aanhet -leven, DeutEx. 115:1326<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: enin hoofdenhet derleven stammenvan een heilige: geloof, Deutliefde, 2 Thess. 291:103<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: enliefde rechterstot de naaste, EzraJak. 102:148<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: functie:liefde tot God en de opzienermedemens, HandMatth. 2022:2840<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: gekozen door deliefde, apostelengeloof, HandFlm. 14:234<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: gestoelteonderhouding dervan -nGods geboden, Ps1 Cor. 1077:3219<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: God ten gerichte tegenvan de -n van Zijn volkgodsdienst, JesJer. 37:1423<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Godsvan -n: voorde henwet zalen heerlijkheidde zijnprofeten, JesMatth. 247:2312<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: groep,van 1de wet van Mozes, TimJoz. 422:145<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: herder,van vgl.de verswet: oordeel, barmhartigheid, 20trouw, HebrMatth. 1323:1723<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: herderlijkevan taakhet christelijk leven, HandEf. 201:284<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: hoortvan vluchtelinghet aanchristendom, Joz2 Tim. 202:422<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: houdingvan tegenoverhet -: gehoorzaamheid, onderdanigheidleven, HebrGen. 1318:1719<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: invloedvan tenhet goedeleven van een christen, Joz.2 Pe 243:3111<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Israël:van oudstenwat vanGod wil, 1 Sam.Micha 156:308<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Israëlsvan -nwat gebodenwij het volkzeggen, DeutHebr. 278:1<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Israëls -n kwamen bij Ezechiëlvoorbijgaan, EzLuk. 1411:142<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Israëlsvrede, – volgden Mozes naar Dathan enliefde, Abiramgeloof, NumEf. 166:2523<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Israëlswil oudstenvan verradenGod Daviddoen, 2 SamMatth. 1712:450<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Jezuswil gingvan metGod -n meedoen, LukHebr. 710:636<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Jezus werd gevangen genomen door oudsten, LukJoz. 225223:11<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: Jozes onderwees de -n van Egypte, PsJoz. 10524:2114<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: kan heersen, EzJoz. 3424:423<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: kan zorg nalaten, EzHos. 3412:47<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: kritisch -n, LukMatth. 2014:10<BR>
<i>hoofdzaak</i>, Mark. 12:31<BR>
<i>oudste</i>: kwaad beraad van oudsten van het volk met de overpriesters, Matth. 26:3v<BR>
<i>oudstehoofdzaak</i>: leidinggeven, EzraJak. 61:1427<BR>
<i>oudstehoofdzaken</i>: lijdenchristelijk door deleven: -n van het c l, Luk1 Thess. 93:226<BR>
<i>oudstehoofzaak</i>: lijdenliefde vanwegeGods, devolharding -nvan Christus, Matth2 Thess. 163:215<BR>
<i>oudstehoog</i>: mede-,bij 1mensen: een gruwel voor God, PeLuk. 516:115<BR>
<i>oudstehoog</i>: meerheiddingen: vanstreeft -n,niet 1naar de hoge dingen, PeRom. 512:216<BR>
<i>oudstehoog</i>: meervoudhiërarchisch in gemeenteverstaan, Hebr.1 13Pe 2:1713<BR>
<i>oudstehoog</i>: mens?hoge Weten we niet!ogen, GenSpr. 56:2717<BR>
<i>oudstehoog</i>: middelenkoning voorals -ste, Ezra1 Pe 62:813<BR>
<i>oudstehoogachten</i>: mijn priesters en mijn -n hebbenin deliefde, geest1 gegeven, KlgThess. 15:1913<BR>
<i>oudstehoogachten</i>: nietde alsapostelen: heerserdoor optreden,het 1volk, PeHand. 5:313<BR>
<i>oudstehoogbejaard</i>: noemen: zichzelfGod -de noemenHoogbejaarde, 2JoDan. 7:19<BR>
<i>oudstehoogedel</i>: noodzaakhoogedele van -enFestus, Hand. 1426:2325<BR>
<i>oudstehooggeplaatste</i>: onderdanigbidden aanvoor -nen, 1 PeTim. 52:52<BR>
<i>oudstehooghartige</i>: ondergeschiktgruwel aanvoor de overste herderGod, 1 PeSpr. 16:5:4<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: onderscheidendes vangeestes: is voor de apostelenval, HandSpr. 1516:418<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: onderscheideniemand van dezijn gemeente- zoeken te verstoten, HandPs. 1562:45<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: opzienerIsraël: God is het zwaard van Israëls hoogheid, HandDeut. 2033:2829<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: opzienerroemen in zijn –, TitJak. 1:69<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: oudstenRuben, de beroofdenvoortreffelijkste hetin volk, JesGen. 349:143v<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: oudstentempel dereen kinderen Israëls verzameld, ExJer. 417:2912<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: oudstenvan derde vergaderingogen: rol bij gemeentelijk zondofferzonde, LevSpr. 21:4:15<BR>
<i>oudstehoogheid</i>: oudstenvan hadden gezonden om Jezushart: tebij grijpenMoab, MarkJer. 1448:4329<BR>
<i>oudsteHooglied</i>: oudstenauteur: hier wijzer dan de jongerenSalomo, 2 Kron.Hgl 101:6v1<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenals sluitenmotief: eenbij verbondDarius, 2 SamDan. 56:38<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudsten van de gemeente: geroepen om te biddenbegrip, JakJes. 59:149<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenbehandeling: vanvernedering dedoor JodenGod, LukDan. 74:337<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenbehandeling: vanzelfbeeld Egypteaanpassen, GenDan. 504:735<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenbestrijding van Farao’s huis-, GenJes. 5010:715v<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenblijk van het landbij EgypteBabel, GenJes. 5047:7<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstendaden vanaan hetzichzelf volktoeschrijven, LukDeut. 226632:27<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstendenkbaar van Israël geroepen door Mozesgeval, ExDeut. 1232:2127<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenen van Israël kwamen om de HEER te vrageneigenwaarde, EzDeut. 208:114<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenen vangoddeloos Israël: God gebood Mozes ze te verzamelenzelfvertrouwen, ExDeut. 38:1614<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenen van Juda bij Ezechiëlhart, EzPs. 8131:1<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudsten vielen neer en aanbadenonafhankelijkheid, OpbDeut. 58:14<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: oudstenen zochten Gods aangezicht nietovertreden, 12 SamKron. 426:316<BR>
<i>hoogmoed</i>: en wandel, Ps. 131:1<BR>
<i>oudste</i>: overpriesters en oudsten van het volk hadden de menigte gezonden om Jezus te grijpen, Matth. 26:47<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: overstengedachte versusvan oudsten, RichtJes. 847:1410<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: passegehaat opdoor zichzelf en op de hele kuddeGod, HandSpr. 206:2817<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: Paulus riep de oudsten van de gemeente in Efeze bij zichgeoordeeld, HandDan. 5:20:17<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: raad der ouden verlatengestraft, 2 KronDan. 104:6v30<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: raadgeval gevendvan, EzDeut. 78:2617<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: raadpleging:geval oudsten raadpleegden profeet Elisavan, 2 KonDeut. 9:4,6:32<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: rentmeestergeval van God-, TitEz. 129:79<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: roemengeval van: God door de -nAssyriër, PsJes. 10710:328v<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: sprekengeval: rechtSimon, DeutHand. 228:159<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: stad:gevangen oudste ener stad: taak:in rechtspreken-, DeutPs. 2559:813<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: stad:gevolgd door oudstenverootmoediging derbij sJehizkia, 12 SamKron. 1632:426<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taakGod integen onderzoek doodslag-, Deut.1 Pe 215:25<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak in rechtspraakhaten, DeutSpr. 218:1913<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak:in herder- wandelen, 1 PeDan. 54:3v37<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak:in hoedende wegen van de HEER, Hand2 Kron. 2017:286<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak:Jehizkia's hoedt de kudde van God-, 12 PeKron. 532:225<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak:Jezus houdtbeticht toezichtvan -, 1 PeMatth. 527:240<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak: leiding bijMoabs wederopbouw, EzraJer. 648:7v29<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak:n.a.v. terechtwijzenrijkdom, HandEz. 2028:315<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taakoorsprong: voorbeeld voor de kuddehart, 1 PeMark. 57:321<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak: wakenoverwinnen overvan zielen-, HandDeut. 208:3118<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: taak: wakenreden overtot zielenoordeel, HebrEz. 1329:179<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: teSodom erkennen (toepassing), 1 ThessEz. 516:1249<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: toekomst: rekenschapstraft afleggenzichzelf, HebrSpr. 1314:173<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: van een stad: richtentegen, RuthSpr. 425:26<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vantegen een- stad:des tien van de -nlevens, RuthJak. 45:21v<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vantegen Israël-: vergaderden allenvernederen, 1 SamJes. 841:424<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vereistentegen –, TitRom. 112:6v3<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vergadering tot Mozesverdervens toe, Deut2 Kron. 3126:2816<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vergadertUzzia's de oudsten-, Joel 2 Kron. 26:16<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vermaningvan aande -en,koning 1van Assyrië, PeJes. 510:113<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vermaningvan toteen -engeneratie, JoelSpr. 130:213<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: veroordeeldenvan Jezushet leven, Matth.1Jo 262:5716<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: versusvanwege jongereschoonheid, 1Ez. Pe 528:517<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: verwerping van Jezus door oudstenvernederd, MatthJes. 262:4711<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: verwierpenvernederd Jezusdoor God, Mark2 Sam. 822:3128<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: verzamelen van alle -nvernederen, 2 KronJes. 3425:2911<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vielen met David op hun aangezichtenvernedert, 1 KronSpr. 2129:1623<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vierentwintig -nvoorkomen, Opb2 Cor. 1112:167<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: vierentwintigwaarschuwing tegen -n, OpbDeut. 1917:416<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: wetwelke gegevengedachten aandes de -n van Israëlharten, Deut. 318:917<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: woordwenen toegepastvanwege opde zichzelf– van het volk: door Jeremia, 3JoJer. 13:117<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: zendenzie vanook een gave, aan de oudstenHoogheid, HandSpr. 1116:3018<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: zeventigzie -nook Hovaardigheid, ExSpr. 2416:118<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: zie ook Leider, Opziener, Overste, VoorgangerHovaardij, Ez. 33:28<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: zondebesefzie bijook de -nHovaardij, Joh. 8:9<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: zuchtingzie ofook vreugdeVerheffen, zich, Hebr. 13:17<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: zie ook Zelf: zichzelf eren, JozSpr. 2312:29<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>:, ,1 MatthKon. 211:235<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>:, ,2 MatthKron. 2725:119<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: , HandJes. 414:513<BR>
<i>oudstehoogmoed</i>: , OpbJes. 765:135<BR>
<i>oudste hoogmoed</i>: zelfzorg, HandEz. 2028:282<BR>
<i>oudstenhoogmoedig</i>: 24Sodom -: elk een harp, OpbEz. 516:850<BR>
<i>oudstenhoogmoedig</i>: 24wees -:niet schalen-, volmaar reukwerkvrees, OpbRom. 511:821<BR>
<i>oudstenschaphoogmoedig</i>: meervoudigweest niet -, Hebr1 Tim. 136:2317<BR>
<i>ovenhoogmoedig</i>: grasworden, in1 een – geworpen, MatthTim. 3:6:30<BR>
<i>ovenhoogmoedige</i>: Jezus’alle voeten-n alszullen gloeiden zij in een ovenvergaan, OpbMal. 4:1:15<BR>
<i>ovenhoogmoedige</i>: louterende vanlangmoedige goudis beter dan de -, SprPred. 177:38<BR>
<i>ovenhoogmoedige</i>: door God weerstaan, DanJak. 34:6<BR>
<i>ovenhoogmoedige</i>: gelukzalig geacht, OpbMal. 93:214<BR>
<i>overalhoogmoedige</i>: inGod weerstaat de toenmalige-, wereld van Daniël,1 Dan.Pe 25:385<BR>
<i>overbelasthoogmoedige</i>: Mozes:gruwel metvoor rechtspraakGod, ExSpr. 1816:13v5<BR>
<i>overbelastinghoogmoedige</i>: subjectievein zijdede laatste dagen zijn de mensen -n, Luk2 Tim. 103:412<BR>
<i>overbevolkinghoogmoedige</i>: tegenover nederige, Gen.1 Pe 135:5<BR>
<i>overblijfselhoogmoedige</i>: begripvernederen van alle -n, Jes.Job 140:96v<BR>
<i>overblijfselhoogmoedige</i>: begrip:verstrooid in hieroverleggingen eenvan anderhun -hart, JerLuk. 401:1151<BR>
<i>overblijfselhoogmoedige</i>: geenverstrooien: -n verstrooien in Anathothde overlegging van hun hart: door gelatenGod, JerLuk. 111:2351<BR>
<i>overblijfselhoogmoedige</i>: gelovig - : 'deze broeders van mij', MatthPs. 25101:405<BR>
<i>overblijfselhoogmoedige</i>: gelovig - : 'deze geringsten', MatthRom. 251:4530<BR>
<i>overblijfselhoogmoedigheid</i>: gelovigroemen -in zal Jezus zo zien (toepassing)hoogmoedigheden, MatthJak. 264:6416<BR>
<i>overblijfselhoogmoedigheid</i>: gelovig -: onderhouden: vgl. Matth. 24voorbeeld, 2 SamJak. 174:27v16<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: gelovig -n verwoest: predikingvoorzegd, Jes.Amos 537:19<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: gevalafgodisch gebruik, 2 Kon. 1914:4<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: Godsafgodische werk- afgebroken, 12 Kon. 1923:1815<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: inafgodische Israël:-en datbouwen, God dient,2 RomKon. 1117:39<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: Israëlafgodische gemaakt tot een -, MichaEz. 420:729<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: Israëlsdienst: -Achaz, zal vergeven worden,2 MichaKon. 716:184<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: toekomst:en -heuvelen, in2 Jeruzalem, JesKon. 16:4:3<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: uitverkorenengeval, Rom2 Kon. 1123:713<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanGod bozenstelt mij op mijn -n, Jer2 Sam. 822:334<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhoogten Gods volkafwerpen, Jer2 Kron. 2331:31<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhoogten het volkbouwen, Zach1 Kon. 814:1123v<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhoogten hetwegnemen: volkdoor IsraëlAsa, Joel 2 Kron. 14:323v<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhoogten Israëlwegnemen: door Asa, Deut2 Kron. 414:275<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhoogten Israëlwerden niet weggenomen, Jes1 Kon. 1015:20v14<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhuizen Israëlder -n, Ez2 Kon. 1223:1619<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanhuizen Israëlder (tien-n: daarin werden afgodsbeelden stammen)geplaatst, 2 KronKon. 3417:929<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanin Israël:afgodendienst, ander – dan het gelovige –,1 JerKon. 611:97<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanin IsraëlGibeon: gaatdaar tenwerd einde?God gediend, Ez1 Kron. 1116:1334<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: kan ons niet scheiden van Israël:de gespaardliefde doorGods in Christus Jezus God, JesRom. 65:8:39<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vankracht Israël: inuit Elia'sde dagen, RomLuk. 1124:449<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanniet Israël:weggenomen, in Paulus’ dagen,2 RomKron. 1115:517<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: offer-n van Israël: JudaMoab, ZachJer. 848:1535<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanofferen Israël:en roken op de niet-gelovign: hierdoor het volk, Ez1 Kon. 922:844<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanofferen Israël:op zalde behouden-n wordenaan Jahweh, Rom2 Kron. 933:2717<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanofferplaats, Jakob ,2 MichaKon. 515:74<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanofferplaats Jeruzalemom goden te roken, Jer2 Kron. 2428:825<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanofferplaats: Jeruzalemhier goed?, Ez1 Sam. 149:2212<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanop Jeruzalem:de -en der bergen offeren verstrooienzij, EzHos. 54:1013<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanop Judade -en treden = overwinnen, JerDeut. 4233:1529<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanop Judaeen in- Egyptestellen: hetdoor zal kwaad overkomenGod, JerPs. 4491:1214<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: vanpriesteren Juda:gesteld aanvoor hetde zwaardhoogten: overdoor te gevenJerobeam, Jer2 Kron. 1511:915<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: priesters der -n, Gen2 Kon. 4517:732<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: priesters der -n afgeslacht, Jes2 Kon. 3723:420<BR>
<i>hoogte</i>: priesters der -n offerden niet op het altaar in de tempel, 2 Kon. 23:9<BR>
<i>overblijfsel</i>: , Jes. 37:32<BR>
<i>overblijfselhoogte</i>: roken en offeren op de -n, Ez2 Kon. 612:83<BR>
<i>overbodighoogte</i>: datroken ikop ude schrijf-n, 2 CorKon. 923:14<BR>
<i>overdekkenhoogte</i>: Mozes zal overdekt wordenverderven: door Gods handGod, ExLev. 3326:2230<BR>
<i>overdenkenhoogte</i>: doorverderven: hetdoor hartGod, SprEz. 166:93<BR>
<i>overdenkenhoogte</i>: Godsverontreinigen, daden -,2 PsKon. 14323:58<BR>
<i>overdenkenhoogte</i>: Godswaar, wet2 dag en nacht -, PsKron. 128:225<BR>
<i>overdenkenhoogte</i>: watwederopbouw: bevelendoor GodsManasse, Ps2 Kon. 11921:153<BR>
<i>overdenkinghoogte</i>: mijnweggenomen: -n vanwerden Hemniet zalweggenomen zoetdoor zijnJotham, Ps2 Kon. 10415:3435<BR>
<i>overdrijvinghoogte</i>: inwegnemen aanklachtder -n: ‘aardrijknagelaten, in oproer brengen’,1 HandKon. 1722:644<BR>
<i>overeenkomenhoogte</i>: dewegnemen Jodenvan warende overeengekomen-n, Joh2 Kron. 917:226<BR>
<i>overeenstemminghoogte</i>: volkomenwegnemen: -n: tussenwerden deniet profetenweggenomen Jeremiadoor en UriaAzaria, Jer2 Kon. 2615:204<BR>
<i>overgaanhoogte</i>: naar de Vader: uit deze wereldwegnemen: door JezusHizkia, Joh2 Kon. 1318:14<BR>
<i>overgaanhoogte</i>: uitwegnemen: nlaten: de doodhoogten overgaanwerden inniet het levenweggenomen, 1Jo2 3Kon. 12:143<BR>
<i>overgavehoogte</i>: aanwegnemen: Christusnlaten: de hoogten werden niet weggenomen, Gen2 Kon. 4714:254<BR>
<i>overgavehoogte</i>: aanwerden Christus:niet Jozefweggenomen, en Potifar,2 GenKron. 3920:433<BR>
<i>overgavehoogte</i>: aanwonen Christus:in de zegen-en, GenJes. 3933:516<BR>
<i>overgavehoogten</i>: aanmaken, de Chaldeeën aangeraden,2 JerKron. 21:911<BR>
<i>overgavehoogtetijd</i>: aannieuwe God-en: voorbeeld,gehaat 1door God wegens de ermee verbonden ongerechtigheid, SamJes. 1:2714<BR>
<i>overgavehoogtijd</i>: aanbevolen, totgezette lijfsbehoud-en, Jer.Ezra 383:17v5<BR>
<i>overgavehoogtijd</i>: doorgezette Achab: goed-en, vrouwen, kinderen, 1 KonNeh. 2010:433<BR>
<i>overgavehoogtijd</i>: illustratie:Gods Jonathan,-en 1te houden door de priesters, SamEz. 1844:424<BR>
<i>overgavehoogtijd</i>: JeremiaGods -en: aanin zijnde tegenstanderstoekomst, JerEz. 2644:1424<BR>
<i>overgavehoogtijd</i>: hoogtijden des HEEREN, RomLev. 1223:137<BR>
<i>overgevenhoogtijd</i>: aanhoogtijden deGode doodniet overgegeven,langer 2aangenaam, CorJes. 41:1114<BR>
<i>overgevenhoogtijd</i>: aanvan de satan,Heer:heilige 1samenroeping, CorLev. 523:52<BR>
<i>overgevenhoogtijd</i>: aanvrolijke het zwaard-en, JerZach. 158:919<BR>
<i>overgevenhoogtijdagen</i>: aanvan onderdrukkers: geef mij niet aan hende overHEER, PsLev. 11923:1212v<BR>
<i>overgevenhoogtijdsdag</i>: David willen -, 1 SamHos. 239:205<BR>
<i>overgevenhooi</i>: doormensenkind Godzal – worden, HosJes. 1151:812<BR>
<i>overgevenhoop</i>: door God: aan een verkeerd denkenaangrijpen, RomHebr. 16:2818<BR>
<i>overgevenhoop</i>: dooraard God: aander onterendechristelijke hartstochten-, Rom. 15:264<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorals God:wapen, aandefensief, verkeerde inzettingen en rechten,1 EzThess. 205:258<BR>
<i>overgevenhoop</i>: dooranker God: goddelozen: aanvan onterendede hartstochtenziel, RomHebr. 16:2618<BR>
<i>overgevenhoop</i>: dooranker God: invan de hand van tegenstanderziel, 2 KronHebr. 286:1019<BR>
<i>overgevenhoop</i>: door God: in de hand van vijandenbegrip, RichtHand. 1323:16<BR>
<i>overgevenhoop</i>: door Godbegrip: Israël: in deonzienlijk handvoorwerp van Babelverlangen, JesRom. 478:624<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbehouden God: Israël:geworden in de hand van de vijanden-, PsRom. 1068:4124<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbelijdenis God:van Israëlde -: inlaten de hand vanwij de volken- deronwankelbaar landenvasthouden, NehHebr. 910:3025<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbelijdenis God: Israël: invan de hand vanonwankelbaar roversvasthouden, 2 KonHebr. 1710:2023<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbeschaamt God: Israël: in de hand van vijandenniet, JerRom. 125:75<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbetekenis Godhier: Israël:wens inaangaande dewat handenniet dergenengezien diewordt, u haat,1 EzTim. 233:2814<BR>
<i>overgevenhoop</i>: door Godbetekenis: Jeruzalem: aan dehet heidenengehoopte, EzCol. 221:45<BR>
<i>hoop</i>: betere -, Hebr. 7:19<BR>
<i>overgeven</i>: door God: Jeruzalem: in de hand dergenen die haar haten, om haar hoererij, Ez. 16:27<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbij God:de Job:Heer aan de verkeerdeJezus, JobLuk. 16:112269<BR>
<i>hoop</i>: blijvend, 1 Cor. 13:13<BR>
<i>overgeven</i>: door God: Juda: ter beroering, ter verwoesting en ter aanfluiting, 2 Kron. 29:8<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorbuiten God: mensen: aan- onreinheidzijn, RomJer. 118:2412<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doordat God:de mensen:schepping omzal hunworden ongerechtigheidvrijgemaakt, EzraRom. 98:720<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorde God:hoop overtreders:der totdiscipelen verwoesting,ten 2aanzien van Jezus, KronLuk. 3024:721<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorder God: ter beroering en ten roofheerlijkheid, EzEf. 231:4618,17<BR>
<i>overgevenhoop</i>: doorder Godheerlijkheid: zijn eigen Zoon: voor onsChristus, RomCol. 81:3227<BR>
<i>overgevenhoop</i>: hetder koninkrijk aan God de Vader -opstanding, 1 CorHand. 24:15:24<BR>
<i>hoop</i>: en begeerte, Spr. 13:12<BR>
<i>overgeven</i>: in de hand van de Chaldeeën overgegeven worden: hiervoor bevreesd zijn: Zedekia, Jer. 38:19<BR>
<i>overgevenhoop</i>: inen de hand van uw vijand –belofte, LevTit. 261:252<BR>
<i>overgevenhoop</i>: Israëlen overgegeven: door Godbelofte, 1 KonHebr. 1410:1625<BR>
<i>overgevenhoop</i>: Jezusen overgegeven om onze overtredingengeduld, RomHebr. 46:2512<BR>
<i>overgevenhoop</i>: nalatenen over te geven: heidenen: in de hand van Israëlgeloof, RichtRom. 215:2313<BR>
<i>overgevenhoop</i>: nieten -: David: door God: in de hand van Saulgeloof, 1 SamTit. 231:142<BR>
<i>overgevenhoop</i>: Simsonen – in de hand der Filistijnenvertrouwen, Richt.Job 1531:1224<BR>
<i>overgevenhoop</i>: tenen roofverwachting, EzSpr. 710:2128<BR>
<i>overgevenhoop</i>: teren slachting: door God: de heidenenverwachting, JesHand. 3424:215<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichen - aan God: zie Voorstellenverwachting, zichverlangen, Filip. 1:20<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichevangelie: - aanvan het losbandigheide, EfCol. 41:1923<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichgebaseerd -:op aanbelofte de Heer: vrijwilligGods, 2 KronTit. 171:164<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zich -gehoopte: door Jezus: aan Hem die rechtvaardig oordeeltverwachten, 1 PeHand. 224:2315<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichgeloof –:en aangemoedigdliefde, door Jeremia,1 JerThess. 385:28<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichzelfgeloof, -hoop :en doorliefde, Christus: voor de Gemeente,1 EfThess. 51:253<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichzelfgelukkige - : door Christus: voor ons: als een offer, EfTit. 52:213<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zichzelf - voor iemand anders: Christus deed dat uit liefdegeval, GalFilip. 21:20<BR>
<i>hoop</i>: geval, inhoud, Filip. 1:20<BR>
<i>overgeven</i>: zijn leven overgeven voor de naam van onze Heer Jezus Christus, Hand. 15:26<BR>
<i>overgevenhoop</i>: zijnGod lichaamvan de om verbrand te worden, DanRom. 315:2813<BR>
<i>overgewichthoop</i>: doorgoede welvaart-, rijkdom,2 JerThess. 52:2816<BR>
<i>overgewichthoop</i>: Eglongrond: opstanding van Jezus Christus, Richt.1 3Pe 1:173<BR>
<i>overhalenhoop</i>: gevalhebben, MarkRom. 15:114<BR>
<i>overhandhoop</i>: nemen:in doorde een- overspeligspoedig entot boosje geslachtte komen, Jer1 Tim. 3:514<BR>
<i>overheerhoop</i>: in goeddoen, NumGal. 166:139<BR>
<i>overheersenhoop</i>: aanin Mozes toegedichtons, Num.1 Pe 163:1315<BR>
<i>overheersenhoop</i>: doorinhoud: eenbehoudenis vreemdvóór volk:de slechtetoorn, zaakd.i. de opname, Deut1 Thess. 155:68-9<BR>
<i>overheidhoop</i>: - stelleninhoud: onafhankelijkChristus, van God,1 HosThess. 81:43<BR>
<i>overheidhoop</i>: -en zijn door en totinhoud: de Heerbehouden geschapenthessalonikers, Col1 Thess. 12:1619<BR>
<i>overheidhoop</i>: aaninhoud: Godheerlijkheid meervan gehoorzaam zijn dan aan –God, MatthRom. 5:2:16<BR>
<i>overheidhoop</i>: boveninhoud: alleheerlijkheid, - gesteld is Christusgerechtigheid, Ef2 Cor. 13:2112<BR>
<i>overheidhoop</i>: Christusinhoud: doetJezus alleuit de teniethemelen verwachten, 1 CorThess. 151:2410<BR>
<i>overheidhoop</i>: Christusinhoud: heeftopstanding, de -en ontwapenderfenis, Col.1 Pe 21:154<BR>
<i>overheidhoop</i>: Jezus: Christus hoofdJezus vanis alleonze -, Col1 Tim. 21:101<BR>
<i>overheidhoop</i>: demonischelaat -enmij niet beschaamd worden over mijn hoop, EfPs. 6119:12116<BR>
<i>overheidhoop</i>: dienaarslevende van God-, Rom.1 Pe 131:63<BR>
<i>overheidhoop</i>: doormijn God ingesteldvan de HEERE is vergaan, RomKlg. 133:1v18<BR>
<i>overheidhoop</i>: gehoorzaammijn aanvlees dezal rusten in -, TitHand. 32:126<BR>
<i>overheidhoop</i>: gehoorzamenop Christus, naast gehoorzaamheid aan God,1 EzraThess. 71:263<BR>
<i>overheidhoop</i>: Godsop dienares:God, ons ten goede,1 RomTim. 136:417<BR>
<i>overheidhoop</i>: houdingop t.o.God -stellen, Ex.1 22Pe 3:285<BR>
<i>overheidhoop</i>: houdingop t.o.God vestigen: eertdoor allePaulus, overheidsdienaars2 zoals bijvCor. stadhouders, 1 Pe 2:1710<BR>
<i>overheidhoop</i>: kritiek op koningGod: HerodesGod maakt het mogelijk door Christus, Mark.1 Pe 61:1821<BR>
<i>overheidhoop</i>: lofop vanGod: demet het oog op de ontvangenopstanding, RomHand. 1324:315<BR>
<i>overheidhoop</i>: nietop gehoorzamenJezus (toepassing)hebben, Matth.1Jo 23:123<BR>
<i>overheidhoop</i>: onbestendigeop overhedenleven, Hos.opstanding, Jona 72:74<BR>
<i>overheidhoop</i>: onderdanigop aanoplossing devan -enkwestie, RomJoh. 134:121<BR>
<i>overheidhoop</i>: onderdanigPaulus’ aan– op God: de opstanding, RomHand. 1424:514<BR>
<i>overheidhoop</i>: onderdanigheid aan deprofane -, Tit1 Tim. 36:117<BR>
<i>overheidhoop</i>: ongehoorzaamheidroemen aanin de -: gevalvasthouden, Hebr. 113:246<BR>
<i>overheidhoop</i>: ongehoorzaamheidSchrift jegenssteunt -:ons in terechtde hierhoop, DanRom. 315:284<BR>
<i>overheidhoop</i>: overuitgestelde ons-: gesteldekrenkt -enhet hart, RomSpr. 13:112<BR>
<i>overheidhoop</i>: overhedenvalse en machtengeven: door valse profeten, LukEz. 1213:116<BR>
<i>overheidhoop</i>: overhedenvan inDavid, de hemelse gewesten,2 EfSam. 323:105<BR>
<i>overheidhoop</i>: overheden kunnen ons niet scheiden van de liefdebehoudenis, Gods1 in Christus Jezus , RomThess. 5:8:38<BR>
<i>overheidhoop</i>: overhedenvan verzameldde belofte door NehemiaGod gedaan, NehHand. 726:56<BR>
<i>overheidhoop</i>: overleveren aanvan de -: aan Jezus willen doenopstanding, LukHand. 202026:6v<BR>
<i>overheidhoop</i>: overstevan derde -enopstanding: Daniël'samen leven', Dan2 Cor. 27:483<BR>
<i>overheidhoop</i>: overwonnenvan doorde Christus zijn derechtvaardigen: -enblijdschap, ColSpr. 210:1528<BR>
<i>overheidhoop</i>: plichtvan t.o.v.de devolken: op overheidChristus, MatthRom. 2215:2112<BR>
<i>overheidhoop</i>: straffen doorvan de –:vrome vergaat hetniet kwade(gevolgtrekking), RomSpr. 1311:47<BR>
<i>overheidhoop</i>: taak:van het kwaadeeuwige bestrijdenleven, RomTit. 131:32<BR>
<i>overheidhoop</i>: tentoongesteldvan doorhet Christuseeuwige zijn de -enleven, ColTit. 23:157<BR>
<i>overheidhoop</i>: verkeerdvan besluitIsraël, PredHand. 1028:520<BR>
<i>overheidhoop</i>: verzetvan tegen de –Mordechai: gevolg:op oordeeluitredding, RomEsth. 134:214<BR>
<i>overheidhoop</i>: vijandigevan -uw verdragenroeping, 2 TimEf. 24:124<BR>
<i>overheidhoop</i>: weestvaste aan- elkeaangaande menselijkeheiligen, instelling2 onderdanig,Cor. 1 Pe 2:137<BR>
<i>overheidhoop</i>: wreeksterverblijdt u in de hoop, Rom. 1312:412<BR>
<i>Overjordaansehoop</i>: verliezen, MarkCol. 10:1:23<BR>
<i>overkledenhoop</i>: fig.versterkt: overkleeddoor wordengoede bij wederkomstwerken, 2 CorHebr. 56:211<BR>
<i>overkledenhoop</i>: versusvestigen ontkledenop God: door een weduwe, 21 CorTim. 5:45<BR>
<i>overkomenhoop</i>: datvestigen: mijop Uw goedertierenheden -God, Ps1 Tim. 1194:4110<BR>
<i>overladenhoop</i>: God overlaadt ons dagvestigen: bijop dagMozes, PsJoh. 685:2045<BR>
<i>overlasthoop</i>: doenvestigen: aanop naastenrijkdom: verkeerd, Jer1 Tim. 226:17<BR>
<i>overlasthoop</i>: doen:volharding aanvan de vreemdeling:-, verboden,1 ExThess. 221:213<BR>
<i>overlatenhoop</i>: nietsvoor vanhiernumaals heten mannahiernamaals, overlaten tot de morgen,1 ExCor. 1615:19<BR>
<i>overledenehoop</i>: voor ons weggelegd in de hemelen, SprCol. 21:185<BR>
<i>overleghoop</i>: gevalvoorstellen: invoorgestelde dehoop Raadaangrijpen, HandHebr. 46:1518<BR>
<i>overleghoop</i>: metvoorwerp van -: handelengoud, Luk.Job 1631:824<BR>
<i>overleggenhoop</i>: bij zichzelf -voorwerp: door de schriftgeleerdengerechtigheid, MarkGal. 25:85<BR>
<i>overleggenhoop</i>: bij zichzelf -voorwerp: inonze hetHeer hartJezus Christus, Mark1 Thess. 21:83<BR>
<i>overleggenhoop</i>: bjvrucht zichzelfvan -beproefdheid, LukRom. 125:164<BR>
<i>overleggenhoop</i>: datwaardoor Godwij ietsto gewerktGod heeftnaderen, JesHebr. 417:2019<BR>
<i>overleggenhoop</i>: inweten de harten- van Zijn roeping, LukEf. 31:1518<BR>
<i>overleggenhoop</i>: inzekerheid hetvan hartde -, MarkHebr. 2:6:11<BR>
<i>overleggenhoop</i>: nietzie -:ook deVerslagen, oude dingen,1 JesKron. 4322:1813<BR>
<i>overleggenhoop</i>: onderzie elkaarook -: om een kwaad te doenVerwachting, Luk. 2014<BR>
<i>overleggenhoop</i>: zien op de beloning: door Mozes, LukHebr. 1611:326<BR>
<i>overlegginghoop</i>: bozezonder -, JakEz. 237:411<BR>
<i>overlegginghoop</i>: bozezonder overleggingen-: komenop voortde uit hartopstanding, Matth1 Thess. 154:1913<BR>
<i>overlegginghoop</i>: David's, 1 SamHebr. 276:2711v<BR>
<i>overlegginghoorder</i>: gekendhoorders doorvan Christusde wet, LukRom. 62:813<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: gevalChristus, 2 KonPs. 7132:3v17<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: in -en tot dwaasheidfig: vervallenheerschappij, RomPs. 1132:2117<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: inJob hethad hart kwamenzijn -en opin het stof gedaan, Luk.Job 2416:3815<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: Jerobeams,koperen 1-en van het brandofferaltaar, KonEx. 1238:262<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: kindogen in -enhebbend, 1 CorDan. 147:20<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: kwadestaat, -enmacht, MarkZach. 71:2118v<BR>
<i>hoorn</i>: tien horens, Opb. 13:1<BR>
<i>overlegging</i>: overleggingen van het hart: oordelen: door het woord van God, Hebr. 4:12<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: twee horens van Christushet :Beest uit de voorbeeldaarde, MarkOpb. 813:2-311<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: van het hart: in de - van het hart verstrooienbehoudenis, Luk. 1:5169<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: volwassenvan de oprechte zal verhoogd worden in -enere, 1 CorPs. 14112:209<BR>
<i>overlegginghoorn</i>: van mijn heil: God, 2 CorSam. 1022:53<BR>
<i>overlevenhoorn</i>: geestelijkvan Moab: de Heer houdt ons staandeafgesneden, RomJer. 1448:425<BR>
<i>overleverenhoorn</i>: broerverhogen: overwinning en doorheerschappij broergeven, MatthKlg. 102:2117<BR>
<i>overleverenhoorn</i>: deverhoging Zoonvan des mensenmijn -:, door1 Judas, LukSam. 22482:1<BR>
<i>overleverenhoorn</i>: doorzeven horens op de vaderen:kop onvruchtbarevan wandel,het 1Lam, PeOpb. 15:186<BR>
<i>overleverenhoornaar</i>: door God ingezet, HosEx. 1123:828<BR>
<i>overleverenhoovaardige</i>: doorroof God:delen gevallenmet engelende -n: aanbeter ketenenis nederig van donkerheid,geest 2te zijn, PeSpr. 216:419<BR>
<i>overleverenhoovaardigheid</i>: door God: Israëlhaten, DeutSpr. 328:3013<BR>
<i>overleverenhoovaardij</i>: door Judasgevolg: Jezusgekijf, MatthSpr. 2713:410<BR>
<i>overleverenhoovaardij</i>: doorversus Mozes: zedenberadenheid, HandSpr. 613:1410<BR>
<i>overleverenhopeloosheid</i>: elkaardesondanks -niet horen naar oproep tot bekering, MatthJer. 2418:1012<BR>
<i>overleverenhopeloosheid</i>: en verkopen, DeutKlg. 323:3018<BR>
<i>overleverenhopen</i>: geloofs(inhoud)bij mensen te blijven, Jud1 Cor. 16:37<BR>
<i>overleverenhopen</i>: gelovigendat overgeleverdJezus omDegene verdruktwas tedie wordenIsraël zou verlossen, MatthLuk. 24:921<BR>
<i>overleverenhopen</i>: hetde heiligezekerheid gebod,van 2wat men hoopt, PeHebr. 211:211<BR>
<i>overleverenhopen</i>: indoor de gevangenisliefde: alles, Hand1 Cor. 813:37<BR>
<i>overleverenhopen</i>: ingedurig de handen van mensen-, LukPs. 971:4414<BR>
<i>overleverenhopen</i>: inhoop deop handen van mensen: JezusGod!, MatthPs. 1742:226<BR>
<i>overleverenhopen</i>: inhoopt handenvolkomen vanop de volkentoekomstige genade, Hand.1 Pe 211:1113<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezushopen -iets terug te krijgen, JohLuk. 6:6435<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusiemand -: in de handen vanonmiddellijk dete zondaarszenden, MarkFilip. 142:4123<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusin Christus aanhopen devoorafgaand volken:aan onze doelverheerlijking, MatthEf. 201:1912<BR>
<i>overleverenhopen</i>: in de Heer Jezus - dooriets Judas:te voorzeggingdoen, MatthFilip. 262:21v19<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop –: door HemzelfChristus' voorzegdnaam, JohMatth. 1312:21<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop –: door Judas: vooraf geweten door JezusGod, LukPs. 222169:4<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop –: door overpriesters en overstenGod, LukKlg. 24203:24<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop God: wijzeIsraël vanhope op besprokende HEERE, LukPs. 224130:7<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop moestGod: Israël hope op wordende overgeleverdHEERE, LukPs. 24131:73<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdGods aanarm: de overpriesters en schriftgeleerdenvolken, MatthJes. 2051:185<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdGods aan de wil van het verzamelde volkgoedertierenheid, LukPs. 2325147:11<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdGods aan Pilatuswoord, MatthPs. 27119:249<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdGods aan Pilatuswoord, MarkPs. 15119:174<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdGods aan Pilatuswoord, JohPs. 18119:3081<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdGods door Judas de Iskariotwoord, MatthPs. 10119:4114<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop overgeleverdhet door mannenheil van Israëlde Heer, HandKlg. 3:1426<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusop zoekenwat overwij te leveren aan de overheidniet zien, MatthRom. 268:1625<BR>
<i>overleverenhopen</i>: JezusPaulus zoekenhoopte overdoor teFilémons leverengebeden aanvrij de overheidte komen, LukFlm. 2020:22<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Jezusu zoute aan de volken worden overgeleverdzien, LukRom. 183215:24<BR>
<i>overleverenhopen</i>: Johanneszien: – iemand spoedig te overgeleverdzien, Mark.3Jo 1:14<BR>
<i>overleverenHor</i>: overgeleverdberg worden: gelovigen-, LukDeut. 211632:50<BR>
<i>overleverenHor</i>: totberg de dood, MarkNum. 1320:1222v<BR>
<i>overleverenHoreb</i>: totaan de- doodheeft God een verbond met Israël gemaakt, MatthDeut. 105:212<BR>
<i>overleverenHoreb</i>: totligging: hetmogelijk doodvonnisin Midian, LukEx. 24203:1<BR>
<i>overleverenHoreb</i>: wandel:overweldigende overgeleverdegebeurtenissen onvruchtbareop wandel-, 1 PeHebr. 112:1818v<BR>
<i>overleverenHoreb</i>: wanneerwelke zijwoorden uGod tot het volk sprak op de berg -, MatthDeut. 105:1922<BR>
<i>horen</i>: aandachtig –, Mark. 4:23<BR>
<i>overleveren</i>: Zoon des mensen overgeleverd in handen van zondaars, Matth. 26:45<BR>
<i>overleverenhoren</i>: als iemand oren heeft, laat hij –, MatthOpb. 1013:179<BR>
<i>overleverenhoren</i>: alvorens te antwoorden, MarkSpr. 1318:1113<BR>
<i>overleveringhoren</i>: bewaren:begeren menselijkete -: Jezus woorden, MarkMatth. 713:917<BR>
<i>overleveringhoren</i>: inzetting,Christus' 1-, CorJoh. 118:240<BR>
<i>overleveringhoren</i>: kande Godswijze woord krachteloos makenhoort, MarkSpr. 71:135<BR>
<i>overleveringhoren</i>: menselijkedoor -de boven gebod van God gesteldGeest, MatthJoh. 1516:313<BR>
<i>overleveringhoren</i>: mondelingedoor -God: hoor naar mijn gebed, HebrPs. 2143:31<BR>
<i>overleveringhoren</i>: overtredendoor God: Ik zal hen (Judeeërs) niet –, MatthJer. 1511:114<BR>
<i>overleveringhoren</i>: vandoor deGod: niet -: Jeremia, die voor het volk mensenbidt, ColJer. 27:816<BR>
<i>overleveringhoren</i>: vandoor deGod: mensenniet: houdenhun geschrei, MarkJer. 714:812<BR>
<i>overleveringhoren</i>: vandoor de oudenJezus, MatthLuk. 58:3350<BR>
<i>overleveringhoren</i>: vanen de ouden houdenbewaren, MarkOpb. 71:3<BR>
<i>overleveringhoren</i>: vanen historischedan feitendoen, LukJak. 1:222<BR>
<i>overleveringhoren</i>: verkeerdeen doen, ColJer. 29:813<BR>
<i>overleveringhoren</i>: voorbeelden doen, MatthLuk. 156:147<BR>
<i>overleveringhoren</i>: voorbeeld:en handen wassengeloven, MarkHand. 15:7:3<BR>
<i>overleveringhoren</i>: wandelenen volgensniet de - van de oudendoen, MarkLuk. 76:549<BR>
<i>overleveringhoren</i>: wijsheiden niet doen van Gods woorden, JobEz. 1533:1731<BR>
<i>overleveringhoren</i>: zieen ookniet Traditieverstaan, Jes. 6:9<BR>
<i>overlijdenhoren</i>: Aäronen niet verstaan, NumMark. 204:2912<BR>
<i>overlijdenhoren</i>: Abrahamsen -: tot zijn vaderen gaan met vrede:niet voorzegdverstaan, GenHand. 1528:1526<BR>
<i>overlijdenhoren</i>: door Jozua: door hemzelf verwacht en voorzegdverstaan, JozMatth. 13:23:14<BR>
<i>overlopenhoren</i>: naaren de andere partijverstaan, JerMark. 417:14<BR>
<i>overlopenhoren</i>: naaren dezich Chaldeeën waren Joden overgelopenbekeren, Jer. 3826:193<BR>
<i>overloperhoren</i>: en zien, JerLuk. 3910:924<BR>
<i>overmaathoren</i>: evangelie van boosheiduw - hebt gehoord, JakEf. 1:2113<BR>
<i>overmaathoren</i>: ,geestelijk 2-, CorDeut. 829:154<BR>
<i>overmachthoren</i>: dankzijgeestelijk God-, DeutJer. 115:2521<BR>
<i>overmachthoren</i>: getalsmatigegeestelijk - overwonnen, LevMatth. 2611:815<BR>
<i>overmachthoren</i>: schijnbaregeestelijk -, MatthMark. 268:4718<BR>
<i>overmachthoren</i>: tegenover eengeestelijk - staan, 2 KronLuk. 2014:1235<BR>
<i>overmachthoren</i>: vangeestelijk de vijand-, DeutOpb. 202:17<BR>
<i>overmachthoren</i>: geestelijk -, PsOpb. 1422:710<BR>
<i>horen</i>: geestelijk -, Opb. 2:17<BR>
<i>overmeesteren</i>: door wie men overmeesterd is, diens slaaf is men geworden, 2 Pe 2:19<BR>
<i>horen</i>: geestelijk -, Opb. 3:6<BR>
<i>overmeesteren</i>: overmeesterd worden door de bevlekkingen van deze wereld, 2 Pe 2:20<BR>
<i>overmoedhoren</i>: geestelijk -, JohOpb. 133:3813<BR>
<i>overmoedighoren</i>: diegeestelijk -: is verwektChristus gekijfstem, SprOpb. 283:2520<BR>
<i>overmogenhoren</i>: nietgeestelijk -: Jeremia niet kunnen, Jer. 156:2010<BR>
<i>overnachtenhoren</i>: doorgeestelijk Jezus-: instem Bethaniëvan de Geest, MatthOpb. 213:1722<BR>
<i>overnachtenhoren</i>: doorgehoord Jezusworden: opniet: dewie Olijfbergniet uit God is hoort ons niet, Luk.1Jo 2137v4:6<BR>
<i>overnachtenhoren</i>: gehoord worden: wie God kent hoort ons, Jer.1Jo 144:86<BR>
<i>horen</i>: gehoorde doen, Filip. 4:9<BR>
<i>overpriester</i>: bij de beschuldiging van Jezus aanwezig waren overpriesters aanwezig, Luk. 234<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: degehoorzaam -s beraadslaagden om ook Lazarus te dodenzijn, JohEz. 122:105<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: degevolg: -sspreken beschuldigdentot Jezusoverwinning, LukSpr. 231021:28<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: deGod -s miskenden: Johannesniet: dedoor DoperIsraël, MatthJer. 2113:2511<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: deGod niet -s: trachttenna Jezusafwenden omvan tehet brengenhart, LukDeut. 194730:17<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: deGod: -smijn zagenG Jezus'zal wonderenmij -, Matth.Micha 217:157<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: de -sGod: zochtenniet eenhoren getuigenisnaar tegenZijn Jezusstem, MarkPs. 14106:5525<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: deskundigGods geachtstem – met ernst, MatthEx. 215:426<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: heiligenGods geboeid naar dewoord -s brengengeboden, HandJer. 9:2120<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: Jezushoe overgeleverd-: wordenkijkt aantoe dehoe -su hoort, MatthLuk. 208:1817<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: Jezushoor werdde gevangenwoorden genomender door overpriesterswijzen, LukSpr. 225222:17<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: lijdenhoor vanwegenaar deuw -svader, MatthSpr. 1623:2122<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: lijdenhoort wegensaandachtig denaar -sMij!, LukJes. 955:222<BR>
<i>horen</i>: hoort allen naar Mij en verstaat, Mark. 7:14<BR>
<i>overpriester</i>: overpriesters en oudsten van het volk hadden de menigte gezonden om Jezus te grijpen, Matth. 26:47<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: overpriestershoort haddenen gezonden om Jezus te grijpenonthoudt!, MarkLuk. 149:4344<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: overpriestershoort verwierpennaar JezusMijn stem, MarkJer. 87:3123<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: overpriestershoort verwierpenniet Jezusnaar de valse dromers, JohJer. 1929:68<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: overpriestershoort zochtenniet eennaar valsde getuigenisvalse tegen Jezusprofeten, MatthJer. 2627:5910v<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: Scevahoort niet naar de woorden der (valse) profeten, HandJer. 1923:1416<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: vreeshoort vanniet denaar -s ten aanzien van Jezusverleiders, JohDeut. 1113:488<BR>
<i>overpriesterhoren</i>: horend niet –, Matth. 2113:2313<BR>
<i>overredenhoren</i>: doorin eenalles vrouw:- naar Mozes en Simsonnaar overreedJozua, RichtJoz. 161:16v17<BR>
<i>overredenhoren</i>: doorin God:dienst eenvan valse profeetGod, EzSpr. 1420:912<BR>
<i>overredenhoren</i>: doorin PaulusGods huis, HandPred. 184:1317<BR>
<i>overredenhoren</i>: doorJezus Paulus-: hoort Hem, zei God, HandLuk. 199:835<BR>
<i>overredenhoren</i>: doorJezus' Pauluswoord - en niet bewaren, HandJoh. 1912:2647<BR>
<i>overredenhoren</i>: geval: volk –Jezus' doorwoord overpriestersniet enkunnen oudsten-, MatthJoh. 278:2043<BR>
<i>overredenhoren</i>: JeremiaJezus' overreedwoorden horen, JerLuk. 206:747<BR>
<i>overredenhoren</i>: JobJezus’ nietwoorden kunnen -en doen, JobMatth. 327:1224<BR>
<i>overredenhoren</i>: menigtenJezus’ -woorden – maar niet doen, HandMatth. 147:1926<BR>
<i>overredenhoren</i>: mensenkiezen -wie omdatof dewat Heerje zeer te vrezen isaanhoort, 2 CorPred. 59:1117<BR>
<i>overredenhoren</i>: misleidenkijkt dooru overredendedan taaluit hoe u hoort, ColLuk. 28:418<BR>
<i>overredenhoren</i>: overredendekomen taalom Jezus te horen, ColLuk. 2:42138<BR>
<i>overredenhoren</i>: zich niet latenkunnen –: Paulus:door doorgenezen discipelendoven, HandMatth. 2111:145<BR>
<i>overredenhoren</i>: laten: wie het laat, late het, RichtEz. 163:527<BR>
<i>overredenhoren</i>: ,met 2hart en oren, KronEz. 183:2010<BR>
<i>overredinghoren</i>: nietmet uithet Godgehoor zijnde -en geenszins verstaan, GalMatth. 513:814<BR>
<i>overredinghoren</i>: met het hart, HandMark. 264:2823<BR>
<i>overschothoren</i>: innaar allede smartelijkestem arbeidvan iszijn -vrouw: goed hier, SprGen. 1421:2312<BR>
<i>overschothoren</i>: twaalfnaar korveneen metprofeet: niet willen, vanomdat broodmen naar God niet wil –, MatthEz. 143:207<BR>
<i>overschothoren</i>: naar God -: hoe, SprEz. 213:510<BR>
<i>overspeelsterhoren</i>: oordelennaar God –: dat verzuimen, EzJer. 1626:384<BR>
<i>horen</i>: naar God –: vlijtig –, Jer. 17:24<BR>
<i>overspeelster</i>: worden door te trouwen met een andere man, terwijl de eerste nog leeft, Rom. 7:3<BR>
<i>overspeelsterhoren</i>: naar God: ‘Hoort naar Mij, u eilanden, SprJes. 749:191<BR>
<i>overspeelsterhoren</i>: naar God: aandachtig, JohJes. 855:3v3<BR>
<i>overspelhoren</i>: alsnaar maatschappelijkGod: en uw ziel zal kwaadleven, HosJes. 455:133<BR>
<i>overspelhoren</i>: bedrijvennaar God: niet willen horen, JerEz. 3:87<BR>
<i>overspelhoren</i>: bedrijvennaar metGods steen enstem: houtvlijtig, JerZach. 36:915<BR>
<i>overspelhoren</i>: bedrijven:naar Gods doorwoord bruidenen zelfsdoen, HosEx. 49:1320-21<BR>
<i>overspelhoren</i>: bedrijven:naar dooriem. destem profeten-: van Jeruzalemgehoorzamen, Jer1 Sam. 2328:1423<BR>
<i>overspelhoren</i>: bedrijven:naar enJezus: schijnbevolen vandoor godsdienstigheidGod, JerMatth. 717:95<BR>
<i>overspelhoren</i>: betraptnaar opJezus' -stem: doet ieder die uit de waarheid is, Joh. 818:3-437<BR>
<i>overspelhoren</i>: bijnaar ondertrouwschoonvader: door Mozes, DeutEx. 2218:2324<BR>
<i>overspelhoren</i>: bijnaar zichzelfvreemden: doen de schapen goedpratenniet, SprJoh. 3010:208<BR>
<i>overspelhoren</i>: David's,nek 2verhard om niet te -, SamJer. 1119:415<BR>
<i>overspelhoren</i>: Davidsniet -, PsJer. 517:228<BR>
<i>overspelhoren</i>: dodelijkniet -, SprJer. 211:188<BR>
<i>overspelhoren</i>: doenniet -, EzJer. 2317:3723<BR>
<i>overspelhoren</i>: doenniet -, HosJer. 435:214<BR>
<i>overspelhoren</i>: dolenniet in een vreemde vrouw-, SprJer. 535:2015<BR>
<i>overspelhoren</i>: doorniet een- man: een andere vrouwdoor verontreinigenGod, EzJer. 1811:611<BR>
<i>overspelhoren</i>: niet - door hertrouwenGod, MatthJer. 1918:917<BR>
<i>overspelhoren</i>: doorniet hertrouwen- naar de richters, MarkRicht. 102:11v17<BR>
<i>overspelhoren</i>: doorniet hertrouwen- met andere man, terwijlnaar de eerste man nogwoorden invan leveneen isprofeet, RomJer. 737:32<BR>
<i>overspelhoren</i>: doorniet Ruben- naar een misleidende profeet, GenDeut. 3513:223<BR>
<i>overspelhoren</i>: enniet scheidbrief- naar God, Jer. 316:812<BR>
<i>overspelhoren</i>: geenniet - plegen: verbod van denaar wetGod, RomJer. 1325:93v<BR>
<i>overspelhoren</i>: geestelijkniet - naar Gods wet, JerNeh. 9:229<BR>
<i>overspelhoren</i>: geestelijkniet - naar Gods wet, JerJes. 1342:2724<BR>
<i>overspelhoren</i>: geestelijkniet - vannaar eenGods christenwoord, Opb2 Kon. 221:229<BR>
<i>overspelhoren</i>: geestelijkniet - naar Gods Woord: metteken devan wereldverderf, Jak2 Kron. 425:416<BR>
<i>overspelhoren</i>: gestraftniet - noch doen: Gods geboden, Deut2 Kon. 2218:22v12<BR>
<i>overspelhoren</i>: gevolg: al mijn inkomen (opbrengst van hetniet land)- uitgeworteldvoorzegd, JobJer. 317:1227<BR>
<i>overspelhoren</i>: gevolgenniet -, Sprmaar verharden, 2 Kon. 617:32v14<BR>
<i>overspelhoren</i>: gevolgenniet -: Christus' deel, SprPred. 79:2215<BR>
<i>overspelhoren</i>: gruwelniet -: door God als oordeel bewerkt, Ez1 Sam. 222:1125<BR>
<i>overspelhoren</i>: herstelniet -: door Jezus, JerMark. 35:136<BR>
<i>overspelhoren</i>: inniet Jeruzalem-: Gods woorden: omdat men niet uit God is, EzJoh. 228:1147<BR>
<i>overspelhoren</i>: komtniet voort-: uitnaar hartChristus, MatthDeut. 1518:19<BR>
<i>overspelhoren</i>: liefde inniet -: naar de profeten, Spr2 Kron. 724:1819<BR>
<i>overspelhoren</i>: maaktniet onrein-: niet gehoorzamen in dit geval, Lev1 Kon. 18:20:8<BR>
<i>overspelhoren</i>: manniet met-: ongehoorzaam schoonzuszijn, LevJer. 2022:215<BR>
<i>overspelhoren</i>: massaleniet -: spijt erover, HosSpr. 75:413<BR>
<i>overspelhoren</i>: metniet drekgoden– naar de stem van God, EzRicht. 232:3720<BR>
<i>overspelhoren</i>: metniet schoondochter– naar God, EzJer. 2225:117<BR>
<i>overspelhoren</i>: misdaad,niet – naar God noch schandelijkeoor daadneigen, JobJer. 317:1124<BR>
<i>overspelhoren</i>: nabijniet -– naar God noch oor neigen, JobJer. 317:926<BR>
<i>overspelhoren</i>: ondanksniet liefde vannaar manMozes en Aäron: door Farao, HosEx. 38:115<BR>
<i>overspelhoren</i>: ondanksniet verzadiging– naar Mozes en Aäron: door GodFarao, JerEx. 58:719<BR>
<i>overspelhoren</i>: ongerechtigheidniet –: de stem die met Saulus sprak, SprHand. 3022:209<BR>
<i>overspelhoren</i>: oordelenniet over–: door -Israël, MatthJer. 1444:45<BR>
<i>overspelhoren</i>: oorsprongniet –: hartdoor Juda: naar Gods stem, MarkJer. 7:2128<BR>
<i>overspelhoren</i>: oorzaakniet –: afgoderijnaar Gods woord: door Judeeërs, HosJer. 4:13:17<BR>
<i>horen</i>: niet –: vanwege benauwdheid des geestes en vanwege de harde dienstbaarheid, Ex. 6:8<BR>
<i>overspel</i>: overspelige begeerte, Jer. 5:8<BR>
<i>overspelhoren</i>: plegenniet horen naar de leer van God, LukJer. 1632:1833<BR>
<i>overspelhoren</i>: plegenniet horen naar Gods geboden, RomNeh. 29:2216<BR>
<i>overspelhoren</i>: plegen:niet doorhoren, d.i. valseniet profetengehoorzamen, JerJoz. 291:2318<BR>
<i>overspelhoren</i>: plegen:niet verbodennaar God willen –, LukEz. 182020:8<BR>
<i>overspelhoren</i>: strafniet opwillen -, JobPs. 3158:95<BR>
<i>overspelhoren</i>: straf:niet willen doodstraf-, LevJes. 2028:1012<BR>
<i>overspelhoren</i>: straf:niet willen - het maatschappelijkgeschrei kwaadvan alsde stafarme, DeutSpr. 2821:3013<BR>
<i>overspelhoren</i>: strafwaardigniet, Gennoch doen, 2 Kon. 2017:312<BR>
<i>overspelhoren</i>: velenom plegentucht -aan te nemen, EzJer. 3332:2533<BR>
<i>overspelhoren</i>: verbodover Jezus en tot Hem komen om genezing, MatthMark. 195:1827<BR>
<i>overspelhoren</i>: verbodenselectief - , LevMark. 184:2024<BR>
<i>overspelhoren</i>: verbodenstem van de Zoon Gods horen, DeutJoh. 5:1825<BR>
<i>overspelhoren</i>: verbodentien -s, JakOpb. 217:1116<BR>
<i>overspelhoren</i>: verborgen,tot 2u die hoort zeg Ik, SamLuk. 126:1227<BR>
<i>overspelhoren</i>: verborgentraag in het -, NumHebr. 5:12v11<BR>
<i>overspelhoren</i>: verterendvereist vuuroren, JobMark. 314:129<BR>
<i>overspelhoren</i>: vrouwverstaan vanen Potifar neigde tot -navertellen, GenMark. 3914:7v58<BR>
<i>overspelhoren</i>: waarschuwing tegenverstaan: - zonder te v, SprMatth. 2313:2719<BR>
<i>overspelhoren</i>: wegdoenverstaan: hoort en verstaat, HosMatth. 215:110<BR>
<i>overspelhoren</i>: wezenwat vanJezus deed en dan tot Hem komen, EzMark. 163:328<BR>
<i>overspelhoren</i>: zeggenwat datu menvan geenhet begin plegenaf maggehoord hebt, Rom.1Jo 2:2224<BR>
<i>overspelhoren</i>: zonde,wederhorigheid 2van de wet: diens gebed een gruwel, PeSpr. 228:149<BR>
<i>overspelhoren</i>: zondigenweest tegensnel Godom te -, GenJak. 201:619<BR>
<i>overspelhoren</i>: weigeren Gods woord te horen, SprJer. 213:1710<BR>
<i>overspelhoren</i>: weigeren te -, SprJer. 611:26v10<BR>
<i>overspelhoren</i>: weigeren te horen, EzNeh. 239:517<BR>
<i>overspelhoren</i>: weigeren: Samuels stem, Matth1 Sam. 58:2719<BR>
<i>overspelhoren</i>: wensen te -, MatthLuk. 510:3224<BR>
<i>overspelhoren</i>: wie oren heeft laat hij horen, Matth. 1913:89<BR>
<i>overspelhoren</i>: ,wie 1oren heeft laat hij horen, ThessMatth. 413:6v43<BR>
<i>overspelerhoren</i>: geenwie oren zalheeft Godsom koninkrijkte beërvenhoren, 1laat Corhij horen, Luk. 68:98<BR>
<i>overspelerhoren</i>: handeltwie ongezienu hoort, hoort Mij, JobLuk. 2410:1516<BR>
<i>overspelerhoren</i>: hetwillen volk-: allenniet -swillen horen: des HEREN wet, JerJes. 930:29<BR>
<i>overspelerhoren</i>: landwillen vol–: niet willen horen: God niet willen -shoren, JerLev. 2326:1021<BR>
<i>overspelerhoren</i>: meedoenwillig metzijn en -s, PsJes. 501:1819<BR>
<i>overspelerhoren</i>: oordeel:woord van God zal –s oordelen-, HebrLuk. 1311:428<BR>
<i>overspelerhoren</i>: toekomstwoord van God: inhoort Israëlhet doorwoord Goddat Jahweh tot jullie geoordeeldspreekt, MalJer. 310:51<BR>
<i>overspelerhoren</i>: trouweloze, Jer.1Jo 91:23<BR>
<i>overspelerijHorma</i>: verouderd van -en, EzNum. 2314:4345<BR>
<i>overspeligHorma</i>: geslacht, MatthRicht. 121:3917<BR>
<i>overspeligHoronaim</i>: geslacht, MatthJer. 1648:43,5<BR>
<i>overspeligHoronaim</i>: overspelige ogen, 2 PeJer. 248:1434<BR>
<i>overspelighosanna</i>: overspeligevoor vrouwde zoon van David, SprMatth. 3021:2015<BR>
<i>overspelighosanna</i>: vrouwvoor (Jeruzalem)de Zoon van David, EzMatth. 1621:329<BR>
<i>overspelighosanna</i>: zaad, JesJoh. 5712:313<BR>
<i>overspeligehouden</i>: geestelijkdoor -God: zijn rechterhand houdt mij, JakPs. 4139:410<BR>
<i>overspriesterhouden</i>: kritischeeen -seed niet houden, Luk1 Kon. 2012:43<BR>
<i>overstehouden</i>: allerleihoud -n,wat 1u hebt, KronOpb. 283:111<BR>
<i>overstehouden</i>: benoeminghoudt derhet stamhoofdenvoor doorenkel Godvreugde, 3:24v, NumJak. 1:2:3v<BR>
<i>overstehouden</i>: bestelleninzettingen -nen aan de spits vsn het volk ten strijdegeboden, Deut. 2026:917<BR>
<i>overstehouden</i>: devoor -nonheilig beschimpten Jezus, LukHand. 2311:359<BR>
<i>overstehouden</i>: devoor: oversteniemand geloofdenvoor nietiets inhouden Jezusabusievelijk, JohMatth. 714:485<BR>
<i>overstehouden</i>: der overhedenvoor: DaniëlJuda hield Tamar voor een hoer, DanGen. 238:4815<BR>
<i>overstehouden</i>: dervoor: vergelijk menen vergaderingdat, ExMatth. 1614:225<BR>
<i>overstehouding</i>: dieop geloofde hadknieën vallen en smeken, Matth. 917:1814<BR>
<i>overstehout</i>: enaan hoofdeen hout hangen: de bakker gebeurde dat, NumGen. 740:219<BR>
<i>overstehout</i>: gebrek aan -enbewerken, JesEx. 335:733<BR>
<i>overstehout</i>: gespaardeen doorgedode God:aan Sanherib,het 2- Kronhangen, Deut. 32:21:22<BR>
<i>overstehout</i>: Godgehangene voertaan dehet -n beroofd weg, JobJoz. 128:1829<BR>
<i>overstehout</i>: heerschappijgehangenen vanaan -nen, 2 KronJoz. 810:1026<BR>
<i>overstehout</i>: hoofdGod wees Mozes een –, NumEx. 1315:2-325<BR>
<i>overstehout</i>: kritiekgroen op- versus dor -, Luk. 3:192331<BR>
<i>overstehout</i>: leidsmanhangen vanaan heteen geloof: Jezushout, HebrHand. 1210:239<BR>
<i>overstehout</i>: nietkostbaar vloeken of lasteren, ExOpb. 2218:2812<BR>
<i>overstehout</i>: overons duizend– komt ons op prijs te staan, OpbKlg. 195:184<BR>
<i>overstehout</i>: overtype duizenden,van honderdenChristus' kruis: drijvende bijl, 2 KronKon. 16:26<BR>
<i>overstehout</i>: overreden: doorwelriekend lankmoedigheid-, SprOpb. 2518:1512<BR>
<i>overstehoutsnijding</i>: overstenkunstige der tienden, der vijftigen enz., Ex. 1831:254<BR>
<i>overstehoutsnijding</i>: overstenkunstige over duizend verbergen zich, OpbEx. 635:1533<BR>
<i>overstehouwen</i>: overstenhouw vanu detwee vergaderingstenen tafels, NumEx. 1634:21,4<BR>
<i>overstehovaardig</i>: overstenhovaardige van de vergaderingkroon, JozJes. 928:151<BR>
<i>overstehovaardig</i>: overstenSodom van de volken, MatthEz. 2016:2550<BR>
<i>overstehovaardig</i>: overstenzeer van dezeis wereld worden tenietgedaanMoab, 1 CorJer. 248:629<BR>
<i>overstehovaardige</i>: overstenbreng versusvergelding oudstenweder over de -n, RichtPs. 894:142<BR>
<i>overstehovaardige</i>: rijkdomogen der -n zullen vernederd worden, ExJes. 355:2715<BR>
<i>overstehovaardige</i>: taak:onder God richtenworden vangebogen hetde volk-n, Ex.Job 189:2513<BR>
<i>overstehovaardige</i>: van de koningen van de aardestraf: Jezushuis Christusafgerukt, OpbSpr. 115:525<BR>
<i>overstehovaardige</i>: van de synagoge, LukPs. 840:415<BR>
<i>overstehovaardige</i>: van de volken: heerst over hen, MarkPs. 10140:425<BR>
<i>overstehovaardige</i>: van de wereld, JohSpr. 1621:1124<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: vanBabel, de wereld:- deder duivelChaldeeën, JohJes. 1413:3019<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: vanen deze wereld: duivelgedrag, JohJes. 123:3116<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: vanen een - van uw volk zult u geen kwaad sprekenongehoorzaamheid, HandLev. 2326:519<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: van een stamhaten, NumSpr. 18:1613<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: vanis vijftigvoor de verbreking, JesSpr. 316:318<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: velenleidt vantot de -n geloofden in Jezusschande, JohSpr. 1211:422<BR>
<i>overstehovaardigheid</i>: verdrukkingvan doorkracht: -nverbreken in Israël zaldoor God doen ophouden, EzLev. 4526:819<BR>
<i>overstehovaardij</i>: vereistendoen aanophouden door n gesteldGod, ExEz. 1833:2128<BR>
<i>overstehovaardij</i>: zieheeft ook Leidergegroend, Ez. 7:10<BR>
<i>overstehovaardij</i>: zonde(n):Israëls zonden- vandoor IsraëlsGod -gehaat, MichaAmos 76:38<BR>
<i>overstehovaardij</i>: zonderMoabs -: de mieren, SprJer. 648:729<BR>
<i>overstehovaardij</i>: zondofferSimon vande een -Tovenaar, LevHand. 48:22v9<BR>
<i>overstehovaardij</i>: van sieraad, ExJes. 223:149<BR>
<i>overstehovaardij</i>: vanwege voorspoed, HandPs. 473:56<BR>
<i>overste hovaardij</i>: enverderven: door hoofdGod, RichtJer. 1113:119<BR>
<i>overste hovaardij</i>: verkiezenvoorbeeld envan uitnodigengedachten, Richt.Amos 116:613<BR>
<i>overstelpenhovaardij</i>: overstelpt zijn geest verhardde zich ter -, PsDan. 1025:120<BR>
<i>overstrominghoveling</i>: fig. door de zeePotifar, JerGen. 5139:421<BR>
<i>overstrominghovenier</i>: fig.God legerals van-: deplant Babyloniërsbomen, JerJes. 4741:219<BR>
<i>overstrominghuichelaar</i>: beving heeft de -ren aangegrepen, MatthJes. 733:2514<BR>
<i>overstrominghuichelaar</i>: bidden als de -s, Matth. 76:275<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: -de tegenonschuldige hetzal woordzich destegen HEEREN,de 1- opmaken, Kron.Job 1017:138<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: allenfarizeeën hebten uschriftgeleerden tegen–s Mij overtredengenoemd, JerMark. 27:296<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: begrip:farizeeën en vanschriftgeleerden eenwaren wet-s, JesMatth. 2415:4v7<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: bevelfarizeeën vanen God,schriftgeleerden 1waren -s, SamMatth. 1523:2413v<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: bevelfarizeeën vanen Godschriftgeleerden waren -s, NumMatth. 1423:4129<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: door Adamgeval, RomMatth. 522:1419<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: door velen inhuichelaars, eengezegd zekeretot zaakmenigten, EzraLuk. 1012:1355<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: enin gemisde van Godskennissynagoge, JesMatth. 16:2-3<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: in oordelen en zondigen,verbeteren van tegeneen Godbroeder, JerMatth. 337:85<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: ganslot zeerder - tegen de HEERs, 2 KronMatth. 2824:1951<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: gebodverderft vanzijn Godnaaste -door terde wille van een menselijke overleveringmond, MatthSpr. 1511:39<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: gevolg:zeggen tegenspoed,en 2niet doen, KronMatth. 2423:203<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: in een zaak, EzraJob 1027:138<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: meer - door benauwdheid, 2 KronPs. 2850:2216v<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: overlevering -, Matth. 156:116<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: overlevering van de ouden, Matth. 1522:218<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: overtreden tegen God, JesLuk. 16:242<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: tegen de HEER, JesLuk. 5913:1314<BR>
<i>overtredenhuichelaar</i>: tegen God, 1 KronLuk. 513:2515<BR>
<i>overtredenhuichelachtig</i>: tegen Godvolk, 2 KronJes. 2610:166<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegenafleggen God-en, Neh.1 13Pe 2:271<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegengeval: voor de schijn lang Godbidden, JesMark. 4312:2740<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegeninwendige God –-, EzMatth. 2023:2728<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegenonder God: door de herderschristenen, JerGal. 2:813<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegen Godplegen: door ongerechtighedende dwaas, JerJes. 3332:86<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegenSimson God:– verweten endoor ongerechtigheidDelila, JerRicht. 316:1315<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegenverbreiding God:door gevolg:de profeten van verstoringJeruzalem, HosJer. 723:1315<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegen God: gevolg: verwoesting, 2 KronJer. 309:78<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: tegen Jahweh, 2 KronMark. 12:215<BR>
<i>overtredenhuichelarij</i>: ten dode, EzLuk. 1812:311v<BR>
<i>overtredenhuid</i>: uit hoogmoedaangedaan, 2 Kron.Job 267:165<BR>
<i>overtredenhuid</i>: verbondaftrekken: -huiden van de paasoffers aftrekken, Hos2 Kron. 635:711<BR>
<i>overtredenhuid</i>: verbondoud van Jahweh -maken, JozKlg. 73:154<BR>
<i>overtredenhuid</i>: wijvan hebbenhet brandoffer: voor de offerende priester, KlgLev. 37:428<BR>
<i>overtredenhuid</i>: woordenzwart vangeworden Samuel,door 1de honger, SamKlg. 155:2410<BR>
<i>overtredenhuilen</i>: zwaaren God niet met het hart aanroepen, EzHos. 147:1314<BR>
<i>overtredenhuilen</i>: zwaar –geboden, Ez. 1521:812<BR>
<i>overtreden huilen</i>: tegenhuilt, Godu herders!, DanJer. 925:734<BR>
<i>overtrederhuilen</i>: begriphuilt!, JakJer. 24:9v8<BR>
<i>overtrederhuilen</i>: envan zondaarellende, JesJer. 147:282<BR>
<i>overtrederhuilen</i>: Israël een – van de moederschoot af, JesPs. 4842:84<BR>
<i>overtrederhuis</i>: terechtbrengen- des HEREN: bouw eraan wordt niet vergeten, Gal2 Kon. 615:135<BR>
<i>overtrederhuis</i>: uitzuiverenaan van -sleren, EzHand. 205:3842<BR>
<i>overtrederhuis</i>: vanbegeren deuws wetnaasten huis: verboden, RomEx. 220:2717<BR>
<i>overtrederhuis</i>: begeren: van deeen wetander: zijnverboden, RomDeut. 25:2521<BR>
<i>overtrederhuis</i>: versusbegrip: rechtvaardigehuisgezin, HosEx. 141:101<BR>
<i>overtrederhuis</i>: zondaarberoeren: zijn - beroeren, PsSpr. 5111:1529<BR>
<i>overtrederhuis</i>: betekenis: gezin (hier), JesTit. 461:811<BR>
<i>overtredinghuis</i>: Adams –: gevolg: de dood regeertbezit, RomJes. 5:178<BR>
<i>overtredinghuis</i>: Adams –: gevolg: veroordeling van alle mensenbouwen, RomDeut. 20:5:18<BR>
<i>overtredinghuis</i>: bedekken: door Adambouwen, JobLuk. 316:3348<BR>
<i>overtredinghuis</i>: begrip: overschrijding van een wetbouwen, RomHebr. 3:4:15<BR>
<i>overtredinghuis</i>: derbouwen lippen: in de - - is de strik derop bozenzand, SprMatth. 127:1326<BR>
<i>overtredinghuis</i>: doodbouwen: indoor de -enwijsheid, EfSpr. 29:51<BR>
<i>overtredinghuis</i>: dood inbouwen: dedoor -enGod, ColPs. 2127:131<BR>
<i>overtredinghuis</i>: bouwen: door eenGod: -de overvallenhuisgezinnen wordender beide vroedvrouwen, GalEx. 6:1:21<BR>
<i>overtredinghuis</i>: door enkele stammenbouwen: gevolg: voordoor heelwijsheid heten volkverstand, JozSpr. 2224:183<BR>
<i>overtredinghuis</i>: door enkeling enbouwen: daarmeeop doorde volkrots, JozMatth. 7:124<BR>
<i>overtredinghuis</i>: enbouwt afkering-en, Jer. 529:65<BR>
<i>overtredinghuis</i>: ender ongerechtigheidrechtvaardigen zal bestaan, JesSpr. 5312:57<BR>
<i>overtredinghuis</i>: ender ongerechtigheid enrechtvaardigen: zondegezegend, ExSpr. 343:733<BR>
<i>overtredinghuis</i>: endes zondegoddelozen: daarin is een vloed, JesSpr. 443:2233<BR>
<i>overtredinghuis</i>: enerve zondevan de vaderen, RomSpr. 519:2014<BR>
<i>overtredinghuis</i>: enfig. familie: - zondebouwen, RomDeut. 625:209<BR>
<i>overtredinghuis</i>: gedenkenfunctie: nietplaats gedenken: door Godvan rust, EzJes. 1866:221<BR>
<i>overtredinghuis</i>: gevalgeestelijk -: Achangemeente, JozMark. 710:130<BR>
<i>overtredinghuis</i>: gevalgeestelijk -: dewij, verwerping van de Christus,1 Rom.Pe 112:115<BR>
<i>overtredinghuis</i>: gevolgGod voorhad nageslachtin geen - gewoond, Romalleen in tenten, 1 Kron. 517:155<BR>
<i>overtredinghuis</i>: gevolg:God plaagzou David een huis bouwen, Ps1 Kron. 107:17:25<BR>
<i>overtredinghuis</i>: Godgoddeloos doet- zewordt verre van onsomgekeerd, PsSpr. 10312:127<BR>
<i>overtredinghuis</i>: heeftGods geen voorspoed-, NumPs. 1452:4110<BR>
<i>overtredinghuis</i>: huwelijkGods met andere volken-, EzraJoh. 92:217<BR>
<i>overtredinghuis</i>: in deGods - van: eenvermaken, boze man is een strik,2 SprKron. 2934:611<BR>
<i>overtredinghuis</i>: inGods zijn- (toepassing): have en stervenrijkdom, EzPs. 18112:243<BR>
<i>overtredinghuis</i>: Jezus eenGods - begaan?reinigen, Luk2 Kron. 6229:15v<BR>
<i>overtredinghuis</i>: JezusGods is- overgegevente om onze -enSilo, RomRicht. 418:2531<BR>
<i>overtredinghuis</i>: JezusGods verwond- omte onze -enSilo, JesRicht. 5321:519<BR>
<i>overtredinghuis</i>: juk vanGods -en verlaten, Klg2 Kron. 124:1418<BR>
<i>overtredinghuis</i>: kennen van mijnGods -en:; ikdoor kenChristus mijngebouwd, -en,2 PsSam. 517:513<BR>
<i>overtredinghuis</i>: kinderenGods der-: binnentreden, JesPred. 57:4:17<BR>
<i>overtredinghuis</i>: misdaadGods -: bouwen aan -: vs. bouw eigen huis, Job1 Kon. 317:331<BR>
<i>overtredinghuis</i>: nietGods gedenken-: door Godbreuken: vanverbeteren, een2 rechtvaardig geworden goddeloze, EzKon. 1822:21-235<BR>
<i>huis</i>: Gods -: daarin gaan: blijdschap over hen die daarin willen gaan, Ps. 122:1<BR>
<i>overtreding</i>: ontkennen, Spr. 28:24<BR>
<i>overtredinghuis</i>: onzeGods -en zijn: bijde onstempel, JesPs. 59135:122<BR>
<i>overtredinghuis</i>: overtredingenGods vormen-: eende neveltempel, JesMatth. 4412:224<BR>
<i>overtredinghuis</i>: sluitenGods -: deel weggegeven aan Assyrische koning, Dan2 Kron. 928:2421<BR>
<i>overtredinghuis</i>: tegenGods de-: door Christus Heeregebouwd, NumHebr. 53:63<BR>
<i>overtredinghuis</i>: tegenGods een-: mensdoor God gesticht, Matthvgl. 6:Joh 14:1v, Ex. 15:17<BR>
<i>overtredinghuis</i>: tellenGods door-: Godeen paleis, Amos 1 Kron. 29:3,619<BR>
<i>overtredinghuis</i>: toedekkenGods -: doorgaan naar Gods -: dein liefdefeestvreugde, SprPs. 1042:125<BR>
<i>overtredinghuis</i>: toedekkenGods -: uitGod liefdezal Davids Zoon bestendig erin maken, Spr1 Kron. 17:914<BR>
<i>overtredinghuis</i>: toenemingGods -: door de wetgrondlegging, Rom.Ezra 53:2011<BR>
<i>overtredinghuis</i>: toenemingGods -: doorgroot deen wetwonderlijk, Rom2 Kron. 62:209<BR>
<i>overtredinghuis</i>: toerekenenGods -: nietheiligheid toerekenen van overtredingensiert, door God, 2 CorPs. 593:194<BR>
<i>overtredinghuis</i>: uitdelgen: delg mijnGods -en: uitherstel, Ps2 Kon. 5112:34<BR>
<i>overtredinghuis</i>: uitdelgenGods -: doorhuis van Godgebed, JesMatth. 4321:2513<BR>
<i>overtredinghuis</i>: uitdelgenGods -: ik zal door Godde grootheid Uwer goedertierenheid in Uw - ingaan, JesPs. 445:225<BR>
<i>huis</i>: Gods -: inrichting en bouw bij geschrift aan David meegedeeld, 1 Kron. 28:19<BR>
<i>overtreding</i>: van de wet, Rom. 2:23<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vanGods een-: volkonze verkondigenbestemming, JesEx. 5823:120<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vanGods zich-: wegwerpenopenbreken: aldoor zijn -engoddelozen, Ez2 Kron. 1824:317<BR>
<i>overtredinghuis</i>: veleGods -en: paleis, JesPs. 5965:125<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vergeldingGods van-: schatten: bewaren: door de poortiers, Hebr1 Kron. 29:226<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vergevenGods -: tempel: te klein, Ps2 Kron. 326:118<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vergevenGods -: toekomstig: Er zal een fontein uitgaan, Matth.Joel 63:1418<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vergevenGods door God-: aluit onzeeen steen -en, ColGen. 228:1322<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vergevenGods -: door Godverbeteren, Ex2 Kron. 34:78v<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vergevingGods van-: deverlaten -endoor God, EfJer. 112:7<BR>
<i>overtredinghuis</i>: verlossing van deGods -en: doorvolmaking, de dood van Jezus,2 HebrKron. 98:1516<BR>
<i>overtredinghuis</i>: vermenigvuldigdGods -: voorbeelden getoond door de Geest, Jer1 Kron. 528:612<BR>
<i>overtredinghuis</i>: verzoenenGods – gebouwd door Salomo, PsHand. 657:447<BR>
<i>huis</i>: Gods –: binnen zijn muren een plaats en een naam krijgen, Jes. 56:5<BR>
<i>overtreding</i>: voorbijgaan door God, Micha 7:18<BR>
<i>overtredinghuis</i>: voorbijgaan:Gods siert–: debovenmenselijk verstandigegebouw, SprJes. 1966:111<BR>
<i>overtredinghuis</i>: wegGods hunner–: daarin was boosheid van profeten -en priesters, PsJer. 10723:1711<BR>
<i>overtredinghuis</i>: zichGods bekeren–: vanhet alheiligdom zijnte -enJeruzalem, Ez. 1823:3039<BR>
<i>overtredinghuis</i>: zichGods verontreinigen–: doorons zijnhuis: heilig -en heerlijk, EzJes. 1464:11<BR>
<i>overtredinghuis</i>: zonderGods -huis: zijndaaraan goed doen: Jobdoor Jojada, Job2 Kron. 3324:916<BR>
<i>overtredinghuis</i>: zonderGods: wetbouw: geenvoorbereiding: -uit al mijn kracht, Rom1 Kron. 429:152<BR>
<i>overtroffenhuis</i>: door DaniëlGods: deDie medebestuurders(Davids zoon) zal Mij een - bouwen, Dan1 Kron. 617:412<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: de woorden van de Heer overtuigden evenzeerGods: alsgeplant zijnin daden-, JohPs. 392:4214<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: doorGods: degrote priester over het - van God: GeestJezus, JohHebr. 1610:821<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: doorGods: dein Heerstilte gebouwd, Luk1 Kon. 246:417<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: door PaulusGods: zowel Joden alsmoet Griekenvol, HandLuk. 1814:423<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: enGods: Mozes was erin gelovengetrouw, HandNum. 2812:247<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: JakobGods: overtuigdplaats: datdorsvloer Jozefvan leeftOrnan, Gen1 Kron. 4522:271<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: onsGods: schatten, overtuigen tegenover Hem,1 1JoKon. 37:1951<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: opdrachtGods: omvaten: proberengeroofd tedoor -Israël, Matth2 Kron. 1825:1524<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigGods: hemvolmaakt tussengebouwd, u en hem alleen,1 MatthKon. 186:1522<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdGods: wordenvoorhoven, Hand1 Kron. 1128:186<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdGods: zijnwelgevallen tot -, Rom1 Kron. 1429:143<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdGods:bouw:groot zijnwerk, Hebr1 Kron. 629:91<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdGods:bouw:voorbereiding:door zijn datDavid, 21 TimKron. 129:122v<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdGods:verbeteren: opgedragen zijndoor datJosia, 2 TimKron. 133:128<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdgrote zijnhuizen daten Johannes een profeet washebzucht, LukJes. 2065:9<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdheel zijnhet dat wijvan eenCrispus goedgeloofde gewetenin de Heer, HebrHand. 13:18:8<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigd zijnheer van ietshet –, 2 TimMatth. 313:1452<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: overtuigdHeer zijn:van aangaandehet de heiligen in–: RomeJezus, RomMatth. 1510:1425<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: trachten tehele - aangaande Jezus, uit devreesde SchriftGod, Hand. 2810:232<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: vanhele gerechtigheid-: Zie Hn. 16, Joh. 164:1053<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: van zonde –huisgezin, JohHebr. 811:467<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: vanuithuisgezin dehier, Schriftvgl. 8:16, HandGen. 177:41<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: zich laten -Jakobs: sommigen lieten zichvolk -Israël, HandJes. 2858:241<BR>
<i>overtuigenhuis</i>: zichkostelijk niet- laten -omvergeworpen, LukEz. 1626:3112<BR>
<i>overtuiginghuis</i>: geloof is de –lossing van wat men niet ziethuizen, HebrLev. 1125:129v<BR>
<i>overvallenhuis</i>: doormaken: deiemand: duisternisdoor – wordenGod, Joh2 Sam. 127:3511<BR>
<i>overvloedhuis</i>: dankzijmelaatsheid aan de tiendenwanden van een huis, MalLev. 314:1034v<BR>
<i>overvloedhuis</i>: dient tot voorzien in gebrekontzondigen, 2 CorLev. 814:1449<BR>
<i>overvloedhuis</i>: dooronze Jezus– zijn tot de buitenlanders gewend, JohKlg. 105:102<BR>
<i>overvloedhuis</i>: paleis: door vrijgevigheidGod hier gehaat, Spr.Amos 36:108<BR>
<i>overvloedhuis</i>: enplaats hebzuchtvan rust, LukHand. 127:1549<BR>
<i>overvloedhuis</i>: hebbenstandhoudend dankzijin de Zoonnoodweer, Matth. 137:1225<BR>
<i>overvloedhuis</i>: hebben:ten betrekkelijkheiligdom, Luk1 Kron. 1228:1510<BR>
<i>overvloedhuis</i>: hebben:terugkeer naar Paulusouderlijk hierhuis, FilipLev. 422:1813<BR>
<i>overvloedhuis</i>: hebbenvaderlijk –: Paulusstam somshier, FilipNum. 417:122<BR>
<i>overvloedhuis</i>: ijdelevaders -: familie, PsGen. 3724:1640<BR>
<i>overvloedhuis</i>: liefhebbenval van -een –, PredMatth. 57:927<BR>
<i>overvloedhuis</i>: maaktvan blij- tot huis: trekt niet van - tot -, DeutLuk. 2810:477<BR>
<i>overvloedhuis</i>: ongewenstevan -afgod, PsJer. 10543:3013<BR>
<i>overvloedhuis</i>: oorzaak:van vlijtafgod, SprJer. 44:13:4<BR>
<i>overvloedhuis</i>: schenkenvan uit -Christus, MarkHebr. 123:446<BR>
<i>overvloedhuis</i>: stoffelijkevan -:de zegen vanVader: vele Godwoningen, DeutJoh. 2814:112<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van blijdschapde Heer: huisbedienden, 2voedselvoorziening, CorMatth. 824:245<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van brodende HEER: volk Israël, LukHos. 158:171<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van de akkerHEERE: wonen in het - van de HEERE, LevPs. 2627:104<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van dwaasheidde Vader: vergelijk, SprJes. 1556:25<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van Godswege:de bij Israëlwijsheid, DeutSpr. 309:91<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van liefdeGod, 2 CorGen. 228:417<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van materiaal voor de tabernakelGod, ExMark. 362:526<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van oogst dankzij Gods zegenGod, LevHebr. 253:212<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van zijnGod: bezoedeld, verontreinigd: door hartverfoeiselen, LukJer. 632:4534<BR>
<i>overvloedhuis</i>: voorvan deGod: daar te rechtvaardigewonen, SprPs. 1365:255<BR>
<i>overvloedhuis</i>: voorzegdvan God: de tempel, GenPs. 4127:294<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van God: dienst daarvan, Gen2 Kron. 4129:4735<BR>
<i>huis</i>: van God: het werk van de dienst van het huis van God verzorgen, 2 Kron. 24:12<BR>
<i>overvloed</i>: , Deut. 15:4<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van God: moest groot zijn: reden: God is groter, Spr2 Kron. 142:235<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van God: offerdienst daarmee verbonden, Matth2 Kron. 122:344<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van God: oordeel over (toepassing), Mark.Jud 6:435<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van God: oversten, Luk2 Kron. 635:388<BR>
<i>overvloedhuis</i>: van God: plaats, Luk.Ezra 2143:8<BR>
<i>overvloed huis</i>: van deGod: werk van het - Gods van genadeIsraël, Rom.Ezra 56:1722<BR>
<i>overvloedighuis</i>: biddenvan God': hoe men zich moet gedragen in het huis van -, 1 ThessTim. 3:1015<BR>
<i>overvloedighuis</i>: deugdenvan het aanwezigverzoekdeksel, 21 PeKron. 128:811<BR>
<i>overvloedighuis</i>: genadevan Jahweh, RomEx. 534:2026<BR>
<i>overvloedighuis</i>: genadevan Jahweh, 21 CorKon. 9:8:10<BR>
<i>overvloedighuis</i>: hebbenvan Jahweh, MatthJer. 2517:2926<BR>
<i>overvloedighuis</i>: invan de hoop zijnJahweh: doordaarin krachtop vanmijn Heiligesnarenspel Geestspelen, RomJes. 1538:1320<BR>
<i>overvloedighuis</i>: invan deJahweh: daarin liefdeopgaan, 12 ThessKon. 320:125<BR>
<i>overvloedighuis</i>: van Jahweh: David heeft in geloof,zijn woord,verdrukking bereid voor het - van etcJahweh, 21 CorKron. 822:714<BR>
<i>overvloedighuis</i>: invan goedeJahweh: werken en weldaden:derde Tabithaingang, HandJer. 938:3614<BR>
<i>overvloedighuis</i>: overvloedigvan gearbeid,Jahweh: 1in de voorhoven ervan, CorPs. 15116:1019<BR>
<i>overvloedighuis</i>: totvan alleJahweh: goedinclusief werkvoorhoven, 2 CorKron. 923:812,14<BR>
<i>overvloedighuis</i>: zijnvan inJahweh: arbeidpoort(en), gevangenissen, 2 CorJer. 117:232<BR>
<i>overvloeienhuis</i>: liefdevan Jahweh: sluit de voorhof in, FilipJer. 126:97<BR>
<i>overvloeienhuis</i>: metvan dankzeggingJahweh: voorhof: plaats van profeteren, ColJer. 226:72<BR>
<i>overvragenhuis</i>: gevalvan Jahweh: ontledigenzal vananders melaatsheid,worden 2als Silo, KonJer. 526:69<BR>
<i>overwegenhuis</i>: doorvan Abraham: in geloofJhwh, met geloofsuitgangspunten,2 HebrKon. 1123:182<BR>
<i>overwegenhuis</i>: inverdeeld het hart overwegen-, LukMatth. 212:1925<BR>
<i>overweginghuis</i>: bij de filistijnse vorstenverlaten, 1 SamMatth. 19:29:4<BR>
<i>overweginghuis</i>: gevalverlaten: omwille van het Koninkrijk van God, MatthLuk. 14:91829<BR>
<i>overweginghuis</i>: practischeversus -: door Christustent, MarkSpr. 814:2-311<BR>
<i>overweldigenhuis</i>: doorverwoesten: de duivel:als mensenstraf, Hand.Ezra 106:3811<BR>
<i>overweldigenhuis</i>: voor Salomo's koninkrijk (paleis) bouwen, Pred2 Kron. 42:12<BR>
<i>huis</i>: vrouw: deugdelijke: geef haar van de vrucht harer handen, Spr. 31:31<BR>
<i>overweldigen</i>: , Matth. 16:18<BR>
<i>huis</i>: vrouw: deugdelijke: laat haar werken haar prijzen in de poorten, Spr. 31:31<BR>
<i>overwinnaar</i>: belofte voor, Opb. 3:5<BR>
<i>overwinnaarhuis</i>: Godwanen maaktdat onshun tothuizen -:zullen zijn in Jozuaeeuwigheid, JozPs. 149:512<BR>
<i>overwinnaarhuis</i>: zijnwoon-: doorvan HemGod: een vaste plaats, Rom2 Kron. 86:372<BR>
<i>overwinnenhuis</i>: bolwerkwoon-: tegenvan bolwerkGod: bouweneeuwige woning, Deut2 Kron. 206:202<BR>
<i>overwinnenhuis</i>: bozewoon-: van God: gebouwd door jongerenSalomo, 1Jo 2 Kron. 6:142<BR>
<i>overwinnenhuis</i>: Christuswoont heeftin overwonnen-en, OpbJer. 329:215<BR>
<i>overwinnenhuis</i>: Christuszijn heeft- overwonnenberoeren: door gierigheid, OpbSpr. 515:527<BR>
<i>overwinnenhuis van God</i>: degesloten bozedoor -Achaz, 1Jo 2 Kron. 28:1324<BR>
<i>overwinnenhuisbediende</i>: de wereld -: door wie gelooft dat Jezus is de Zoon van GodChristus, 1JoMatth. 524:545<BR>
<i>overwinnenhuiselijk</i>: devrouw wereld –-, 1JoMicha 52:49<BR>
<i>overwinnenhuisgemeente</i>: doormogelijk Christus: van de wereldhier, JohRom. 16:3323<BR>
<i>overwinnenhuisgemeente</i>: doorten God:huize zijn beschuldigers,van aanklagersFilemon, RomFlm. 3:42<BR>
<i>overwinnenhuisgenoot</i>: doorhuisgenoten hetals beest uit de afgrondvijanden, OpbMatth. 1110:736<BR>
<i>overwinnenhuisgenoot</i>: doorhuisgenoten hetvan Lam: de tien koningen en het BeestGod, OpbEf. 172:1419<BR>
<i>overwinnenhuisgenoot</i>: doorvan Jezus: dehet satangeloof, LukGal. 116:229<BR>
<i>overwinnenhuisgezin</i>: een getalsmatige overmacht -begrip, LevJoz. 267:818<BR>
<i>huisgezin</i>: gelovig worden, Hand. 16:31<BR>
<i>overwinnen</i>: geest van de antichrist –: dankzij de Geest in ons, 1Jo 4:4<BR>
<i>overwinnenhuisgezin</i>: geestelijkeJezus’ strijd, OpbMatth. 310:2125<BR>
<i>overwinnenhuishoudelijk</i>: hetjonge kwadevrouwen moetendoor het goedezijn, RomTit. 122:215<BR>
<i>overwinnenhuisknecht</i>: het onoverwinnelijkegeen - kan twee heren dienen, DeutLuk. 916:213<BR>
<i>overwinnenhuisknecht</i>: invermaning de strijdaan -en, Ef.1 Pe 62:1318<BR>
<i>overwinnenhuisvesten</i>: jezelfdoor rein van deze wereld bewaren enPetrus: heiligvreemde wandelenbezoekers, OpbHand. 310:523<BR>
<i>overwinnenhuisvesten</i>: laat u door het kwade nietengelen –, RomHebr. 1213:212<BR>
<i>overwinnenhuisvesting</i>: loonbereiden: verzoek door Paulus aan Filémon, OpbFlm. 2:722<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: metaangename God-: houdt de eer vast, ExSpr. 1711:1516<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: metbesture Godshaar hulphuis, Deut1 Tim. 115:2514<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: met U loop ik door een bendeDebora, 2 SamRicht. 224:304<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: motiverender totjeugd: Israël ten opzichte van -God, OpbJes. 254:116<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: satandeugdelijke -: door het bloed van hetveel Lamwaard, OpbSpr. 1231:1110<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: satanhaar -heer dooris hethaar woord van hun getuigenisman, OpbSpr. 1231:11<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: volhardenhunkeren totnaar jede overwint– van zijn naaste, PsJer. 1125:8<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: wiekijfachtige overwint zal deze dingen beërven-, OpbSpr. 21:79<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: kijfachtige -, OpbSpr. 221:1719<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: toornige -, OpbSpr. 221:2619<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: van uw jeugd: verblijd o over haar, OpbSpr. 35:1218<BR>
<i>overwinnenhuisvrouw</i>: voedt kinderen op, Opb1 Tim. 65:210<BR>
<i>overwinninghuisvrouw</i>: -slevenweldadigheid doen aan man en schoonmoeder, Deut.Ruth 21:368<BR>
<i>overwinninghuisvrouw</i>: -sleven: overgave is voorwaarde, DeutNum. 5:12:8<BR>
<i>overwinninghuizen</i>: behalen door de elfde hoorn, over de heiligenvergaan, Dan.Amos 73:2115<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: dankenCornelius wehuldigde aan God, niet aan onze middelenPetrus, SprHand. 2110:3125<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: dankzijJezus God-: door de Kananese vrouw, DeutMatth. 2315:1425<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: dankzijJezus God-: door de moeder van Johannes en Jakobus, JozMatth. 2320:9v20<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: dankzijJezus God– door een bezetene, RichtMark. 15:46<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: dankzijJezus God,door 1een melaatse gehuldigd, SamMatth. 308:232<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: dankzijJezus Godgehuldigd, PsMatth. 13628:17<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: doodJezus verslondengehuldigd totdoor -,een 1melaatse, CorMatth. 158:542<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: doorJezus Godwensen te -, RichtMatth. 42:15,232<BR>
<i>overwinninghuldigen</i>: Jezus, kind, gehuldigd door Godde wijzen uit het oosten, PsMatth. 662:311<BR>
<i>overwinninghuldiging</i>: doorvan GodJezus: Jezus valselijk aangebrachtgehuldigd, PsMark. 13515:1019<BR>
<i>overwinninghulledoek</i>: door God gegevenmuts, DeutJes. 213:1024<BR>
<i>overwinninghulp</i>: doorbemoediging Godhier gegevenniet genoeg, RichtDeut. 120:28<BR>
<i>overwinninghulp</i>: door GodChristus: gegeven,bij 2het Konspreken, Luk. 3:182115<BR>
<i>overwinninghulp</i>: doorGeest: hetde Lam:Geest daarinkomt delenonze doorzwakheid dete geroepenen, OpbRom. 178:1426<BR>
<i>overwinninghulp</i>: doorgenade Jezustot – vinden bij God, MatthHebr. 124:2016<BR>
<i>overwinninghulp</i>: doorGod Kores-: methaast GodsU hulptot mijn -, JesPs. 4522:120<BR>
<i>overwinninghulp</i>: geenGod redenhulpe totvoor hoogmoedMozes geweest, DeutEx. 918:4-5<BR>
<i>overwinninghulp</i>: geleidelijkeGod mij een -, RichtPs. 463:248<BR>
<i>overwinninghulp</i>: geval:God mijn - over de antichrist, 1JoPs. 4146:45<BR>
<i>overwinninghulp</i>: geven:God doorniet Godom hulp vragen in grote nood, LevJes. 2622:711<BR>
<i>overwinninghulp</i>: God enonze mens werkt samen-, JozPs. 10115:89<BR>
<i>overwinninghulp</i>: Godheil geeftvan -mensen is ijdelheid, Ps. 14460:1013<BR>
<i>overwinninghulp</i>: God geeft - na nederlagenhulpvraag, RichtMark. 209:3522<BR>
<i>overwinninghulp</i>: Godijdele is–: de - van IsraëlEgypte, 1 SamKlg. 154:2917<BR>
<i>overwinninghulp</i>: Godsin aandeel is grotermij, Joz.Job 106:1113<BR>
<i>overwinninghulp</i>: in deMij veelheidis deruw raadgevers-, SprHos. 2413:69<BR>
<i>overwinninghulp</i>: isinroepen: van Godafgod, Joz.Jona 211:445<BR>
<i>overwinninghulp</i>: overmijn beest, diens beeld en- getalis van zijnden naamHERE, OpbPs. 15121:2<BR>
<i>overwinninghulp</i>: overontvangen: dedoor doodPaulus: gegevenvan aan ons door Jezus ChristusFebe, 1 CorRom. 1516:572<BR>
<i>overwinninghulp</i>: overop Jezus'de vijandenjuiste tijd, Hebr. 104:1316<BR>
<i>overwinninghulp</i>: overwinningschild: dieGod dehet wereld overwonnen heeft:s onsuwer geloof-, 1JoDeut. 533:429<BR>
<i>overwinninghulp</i>: spreken totte - komen: de Heer Jezus bij storm op zee, SprMark. 216:2848<BR>
<i>overwinninghulp</i>: uw,te o HERE,komen: isJeruzalem: dedoor -Egypte, 1 KronJer. 2937:117<BR>
<i>overwinninghulp</i>: vante Gods zijdekomen: Jezus kan ons te – gegevenkomen, RichtHebr. 32:1018<BR>
<i>overwinninghulp</i>: tot wien zult u vlieden om hulp, PsJes. 5410:93<BR>
<i>overwinninghulp</i>: ,uit 2het heiligdom, CorPs. 220:143<BR>
<i>overwinningshulp</i>: -sleven:van gaveGod Godsonontbeerlijk, DeutPs. 12127:9-101<BR>
<i>overwinsthulp</i>: nemenvan God verkrijgen: door Paulus, EzHand. 1826:1322<BR>
<i>overwinsthulp</i>: tegenvan God: mijn God, haast u tot mijn hulp, EzPs. 1871:812<BR>
<i>overwinsthulp</i>: verlenen: aan verdrukten, Spr1 Tim. 285:810<BR>
<i>overwinsthulp</i>: verlenen: door particulieren of door de gemeente, Ez1 Tim. 225:1215<BR>
<i>overwinterenhulp</i>: door Paulusverzaken, TitJes. 358:127<BR>
<i>hulp</i>: vraag, 2 Kron. 14:11<BR>
<i>hulp</i>: zoeken bij Syrie, 2 Kron. 28:16<BR>
<i>hulp</i>: zoeken maar niet bij God, Jes. 30:2<BR>
<i>hulp</i>: zoeken maar niet bij God, Jes. 31:1<BR>
<i>hulp</i>: zoeken van Egypte of Assur, Hos. 7:11<BR>
<i>hulpe</i>: vrouw tot - gegeven, Gen. 2:18<BR>
<i>hulpmiddel</i>: trekdier: os, Spr. 14:4<BR>
<i>hunkeren</i>: naar de huisvrouw van zijn naaste, Jer. 5:8<BR>
<i>hunkeren</i>: naar knappe jongemannen, Ez. 23:12<BR>
<i>hunkering</i>: afgodische -, Jer. 13:27<BR>
<i>huppelen</i>: door David, 2 Sam. 6:14<BR>
<i>Hur</i>: verving Mozes als rechter, Ex. 24:14<BR>
<i>Huram</i>, 2 Kron. 2:3<BR>
<i>Huram Abi</i>, 2 Kron. 2:13<BR>
<i>huren</i>: arbeiders -, Matth. 20:1<BR>
<i>huren</i>: iemand huren om priester te wezen, Richt. 18:4<BR>
<i>huren</i>: vaklui, 2 Kron. 24:12<BR>
<i>hus</i>: van God: daarin vreemde altaren bouwen, 2 Kon. 21:4v<BR>
<i>hut</i>: Gods -, Ps. 27:5<BR>
<i>hut</i>: Gods -; daarin zal ik verkeren in eeuwigheden, Ps. 61:5<BR>
<i>hut</i>: Gods -: daarin verkeren in eeuwigheid, Ps. 61:4<BR>
<i>hut</i>: toekomstige - in Jeruzalem, Jes. 5:6<BR>
<i>hut</i>: tot een toevlucht, Jes. 4:6<BR>
<i>hut</i>: tot een verberging, Jes. 4:6<BR>
<i>huurleger</i>, 1 Kron. 19:6<BR>
<i>huurling</i>: huurlingen gehuurd door Hanun, 1 Kron. 19:6<BR>
<i>huurling</i>: huurlingen van Abimelech, Richt. 9:4<BR>
<i>huurling</i>: voor arbeid in de wijngaard, Matth. 20:1<BR>
<i>huurling</i>, Joh. 10:12<BR>
<i>huurmoordenaar</i>: vervloekt, Deut. 27:25<BR>
<i>huurmoordenaar</i>, Ez. 22:12<BR>
<i>huurwoning</i>: Paulus had te Rome een eigen -, Hand. 28:30<BR>
<i>huwelijk</i>: aangaan, Ef. 5:31<BR>
<i>huwelijk</i>: aanhangen, Matth. 19:5<BR>
<i>huwelijk</i>: aanzoek, 1 Sam. 25:40<BR>
<i>huwelijk</i>: arrangeren: door Hagar, Gen. 21:21<BR>
<i>huwelijk</i>: bed ontheiligen, 1 Kron. 5:1<BR>
<i>huwelijk</i>: beeld van Christus en de gemeente, Ef. 5:33<BR>
<i>huwelijk</i>: binnen de stam, Ex. 2:1<BR>
<i>huwelijk</i>: breuk hersteld, Jer. 3:14<BR>
<i>huwelijk</i>: conflict in, Deut. 22:13v<BR>
<i>huwelijk</i>: dochter geven, door de vader, Neh. 13:25<BR>
<i>huwelijk</i>: echtgenoot is vriend, Jer. 3:20<BR>
<i>huwelijk</i>: echtscheiding: grond: overspel, Jer. 3:8<BR>
<i>huwelijk</i>: echtscheiding: niet altijd beter, Hos. 2:6<BR>
<i>huwelijk</i>: echtscheiding: trouweloosheid, Jer. 3:20<BR>
<i>huwelijk</i>: eenheid (toepassing), Ruth 1:17<BR>
<i>huwelijk</i>: eenheid van -, Mark. 10:6v<BR>
<i>huwelijk</i>: eenheid van het -, Mark. 10:8<BR>
<i>huwelijk</i>: eenheid: een vlees, Ef. 5:23,32<BR>
<i>huwelijk</i>: en seks, Deut. 21:13<BR>
<i>huwelijk</i>: en seksuele behoefte, Gen. 29:21<BR>
<i>huwelijk</i>: fig. God – Israël, Jer. 31:22<BR>
<i>huwelijk</i>: geen ideale toestand, Matth. 19:12<BR>
<i>huwelijk</i>: gehuwd met ongelovige, 1 Cor. 7:12<BR>
<i>huwelijk</i>: gelovige niet gebonden als ongelovige scheidt, 1 Cor. 7:15<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd, Lev. 24:10<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd, 1 Kron. 2:3<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd, 1 Kron. 2:35<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd -, 2 Kron. 12:13<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd - met Kanaänieten verboden, Joz. 23:7v<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd - met Kanaänieten verboden, Joz. 23:12<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd - verboden, Gen. 24:37<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd -: geval, 1 Kron. 7:14<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd -: gevallen, 2 Kron. 24:27<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd –: geval, Ex. 6:14<BR>
<i>huwelijk</i>: gemengd: Ruben en een Kanaänitische vrouw, Gen. 46:10<BR>
<i>huwelijk</i>: geniet het leven met je vrouw, Pred. 9:9<BR>
<i>huwelijk</i>: geregeld -, Deut. 25:5<BR>
<i>huwelijk</i>: geregeld - en liefde, Gen. 24:67<BR>
<i>huwelijk</i>: gezag in het -, Spr. 31:11<BR>
<i>huwelijk</i>: God haat het verlaten, Mal. 2:16<BR>
<i>huwelijk</i>: God heeft Israël getrouwd, Jer. 3:14<BR>
<i>huwelijk</i>: Gods zorg voor -, Ex. 21:3<BR>
<i>huwelijk</i>: grond: biologisch: seksueel verlangen, Matth. 19:12<BR>
<i>huwelijk</i>: Heer belangrijker dan vrouw, Luk. 1830<BR>
<i>huwelijk</i>: hertrouwen: versmade vrouw, Spr. 30:23<BR>
<i>huwelijk</i>: huwelijksleven zij onbezoedeld, Hebr. 13:4<BR>
<i>huwelijk</i>: iem. verstoten, Matth. 1:19<BR>
<i>huwelijk</i>: in ere: - zij bij allen in ere, Hebr. 13:4<BR>
<i>huwelijk</i>: keuze echtgeno(o)te, 2 Kron. 24:3<BR>
<i>huwelijk</i>: keuze partner, 1 Sam. 16:18<BR>
<i>huwelijk</i>: leeftijdsverschil: groot, Ruth 3:10<BR>
<i>huwelijk</i>: leviraats-, Deut. 25:5<BR>
<i>huwelijk</i>: liefde: hoe, Ef. 5:33<BR>
<i>huwelijk</i>: liefde: verlies, Ez. 23:28<BR>
<i>huwelijk</i>: liefhebben: hoe, Ef. 5:28<BR>
<i>huwelijk</i>: liefhebben: waarom: zelfzorg, Ef. 5:28<BR>
<i>huwelijk</i>: lust hebben aan elkaar, Jes. 62:4<BR>
<i>huwelijk</i>: mag dienst van de Heer niet belemmeren, Luk. 14:20<BR>
<i>huwelijk</i>: man behaagt zijn vrouw, 1 Cor. 7:33<BR>
<i>huwelijk</i>: man is hoofd van de vrouw, Ef. 5:23<BR>
<i>huwelijk</i>: man van één vrouw, 1 Tim. 3:2<BR>
<i>huwelijk</i>: man verheuge zijn vrouw, Deut. 24:5<BR>
<i>huwelijk</i>: man: plicht, 1 Pe 3:7<BR>
<i>huwelijk</i>: man: plicht: behagen: ondergeschikt aan volgen God, 1 Kon. 11:8<BR>
<i>huwelijk</i>: man: plicht:aanhangen, 1 Kon. 11:2<BR>
<i>huwelijk</i>: meerdere - en gehad hebben: weduwe, 1 Tim. 5:9<BR>
<i>huwelijk</i>: met een krijgsgevangen vrouw, Deut. 21:13<BR>
<i>huwelijk</i>: met vreemde, afgodische vrouwen, Mal. 2:11<BR>
<i>huwelijk</i>: misstand: onder druk zetten, Richt. 14:17<BR>
<i>huwelijk</i>: moeilijkheid in: man maakt bang, 1 Pe 3:6<BR>
<i>huwelijk</i>: nadeel: verdrukking in het vlees, 1 Cor. 7:28<BR>
<i>huwelijk</i>: neef en nicht, Richt. 1:13<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk -, 1 Pe 3:1<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk, Ex. 34:16<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk verboden, Deut. 7:3<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk: geval, Richt. 3:6<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk: gevolg: AFGODERIJ, 1 Kon. 11:2<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk: Salomo en Egyptische, 1 Kon. 3:1<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk: waarom kwaad, Deut. 7:4<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk juk: waarschuwen tegen , Richt. 14:3<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelijk span, Lev. 22:12<BR>
<i>huwelijk</i>: ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw, 1 Cor. 7:14<BR>
<i>huwelijk</i>: ongetrouwd blijven, verschillende oorzaken, Matth. 19:12<BR>
<i>huwelijk</i>: ontrouw (toepassing), Spr. 27:8<BR>
<i>huwelijk</i>: ontrouw in het -, Mal. 2:14<BR>
<i>huwelijk</i>: ontstaan van een –, Matth. 19:5<BR>
<i>huwelijk</i>: ontstaat door samenvoeging door God, Mark. 10:9<BR>
<i>huwelijk</i>: partnerkeuze, Num. 36:6v<BR>
<i>huwelijk</i>: partnerkeuze: en verlangen, Jes. 62:4<BR>
<i>huwelijk</i>: partnerkeuze: God is met de eventuele partner (toepassing), 1 Sam. 16:18<BR>
<i>huwelijk</i>: polygamie: nadeel, Deut. 21:15<BR>
<i>huwelijk</i>: redden van je -, Richt. 19:3<BR>
<i>huwelijk</i>: reis, Ruth 1:18<BR>
<i>huwelijk</i>: samenvoeging Gods tot één vlees, Matth. 19:6<BR>
<i>huwelijk</i>: scheiding: verkeerd, Mark. 10:9<BR>
<i>huwelijk</i>: schoonmoeder: terughoudendheid betrachten, Spr. 25:17<BR>
<i>huwelijk</i>: sluiting: met een eed (belofte), Ez. 16:59<BR>
<i>huwelijk</i>: spanning in, 1 Pe 3:6<BR>
<i>huwelijk</i>: tijdelijk, in deze eeuw, Luk. 2034<BR>
<i>huwelijk</i>: tot één vlees zijn, Mark. 10:8<BR>
<i>huwelijk</i>: trouw verlate u niet, Spr. 3:3<BR>
<i>huwelijk</i>: trouw versus trouweloosheid, Jer. 3:20<BR>
<i>huwelijk</i>: trouw: tot de dood, Opb. 2:10<BR>
<i>huwelijk</i>: tussen mensen: is van de aarde, Matth. 22:30<BR>
<i>huwelijk</i>: uithuwelijken: geval, Joz. 15:17<BR>
<i>huwelijk</i>: vader bruid geeft dochter aan man, Deut. 22:16<BR>
<i>huwelijk</i>: verbintenis, Rom. 7:2<BR>
<i>huwelijk</i>: verboden: door God aan Jeremia, Jer. 16:2<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond, Jer. 31:32<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond, Ez. 16:8<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond gesloten bij verloving, 2 Cor. 11:2<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond: breken, Ez. 16:59<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond: eeuwig: aangaan door God, Ez. 16:60<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond: indachtig hieraan wezen, Ez. 16:60<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond: verbond van God, Spr. 2:17<BR>
<i>huwelijk</i>: verbond: verbroken en hersteld door God, Ez. 16:60,59<BR>
<i>huwelijk</i>: vereist deelgenootschap, 2 Cor. 6:14<BR>
<i>huwelijk</i>: verhouding God - Isr., zie vs. 18, Hos. 2:15<BR>
<i>huwelijk</i>: voorrechten van de jonggehuwde, Deut. 24:5<BR>
<i>huwelijk</i>: vreugde der bruiloft, Jes. 62:5<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw vormt man, Ex. 34:16<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw zijn 'schoots', man haars 'schoot', Deut. 28:54,56<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: aangenaam steengeitje, Spr. 5:19<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: bewaar haar voor jezelf, Spr. 5:17<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: bornput, Spr. 5:15<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: de huisvrouw uwer jeugd, Spr. 5:18<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: dool steeds in haar liefde, Spr. 5:19<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: laat ze de uwe alleen zijn, Spr. 5:17<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: ontzag voor de man, Ef. 5:33<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: springader, Spr. 5:18<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: verblijd u vanwege haar, Spr. 5:18<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: verkeerde vrouw trouwen, 2 Kon. 8:18<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: verkeerde vrouw trouwen, 2 Kon. 8:27<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: voorziet in jouw behoeften, Spr. 5:15<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: zeer liefelijke hinde, Spr. 5:19<BR>
<i>huwelijk</i>: vrouw: zij gezegend, Spr. 5:18<BR>
<i>huwelijk</i>: wet van het -, Rom. 7:2<BR>
<i>huwelijk</i>: zie ook Huisvrouw, Juk, Ondertrouw, Polygamie, Uithuwelijken, <BR>
<i>huwelijk</i>: zie ook Ondertrouw, <BR>
<i>huwelijk</i>: zie ook seksualiteit, Spr. 5:19<BR>
<i>huwelijk</i>: zie ook Uithuwelijken, <BR>
<i>huwelijk</i>, Mark. 10:2v<BR>
<i>huwen</i>: geen verstotene huwen, Lev. 21:7<BR>
<i>huwen</i>: ter vrouw nemen, Num. 12:1<BR>
<i>hyacint</i>: versiersel van een fundament van het hemelse Jeruzalem, Opb. 21:20<BR>
<i>hygiene</i>: voorschriften, Deut. 23:9v<BR>
<i>hygiëne</i>: verboden te eten: verscheurd vlees, Ex. 22:31<BR>
<i>Hymeneus</i>: dwaalleraar, 2 Tim. 2:17<BR>
<i>hype</i>: meegaan met een - (toepassing), Luk. 7:24<BR>
<i>hyperlink</i>, 2 Kron. 28:26<BR>
<i>hypnose</i>: vgl. betoveren, Gal. 3:1<BR>
<i>hypothese</i>: over de betekenis van Jezus’ woorden, Joh. 7:36<BR>
<i>hypothese</i>: over de betekenis van Jezus’ woorden, Joh. 8:22<BR>
<i>hypothese</i>: testen, 2 Kon. 2:16<BR>
<i>hypothese</i>: testen (toepassing), Hand. 27:27<BR>
<i>hypothese</i>: testen aan Gods woord, 1 Sam. 16:6<BR>
<i>hypothese</i>: toetsen: aan getuigen, Joh. 4:33<BR>
<i>hypothese</i>: toetsen: geval, Joh. 9:16<BR>
<i>hysop</i>: op het vuur van brandende rode koe geworpen, Num. 19:6<BR>
<i>hysop</i>, Lev. 14:4<BR>
<i>hysop</i>, Joh. 19:29<BR>

Huidige versie van 20 dec 2023 om 18:22

H: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter H.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

haak: met haken wegvoeren: leeuw Israël, Ez. 19:4
haan: kraaide na Petrus’ verloochening, Joh. 18:27
haar: afscheren: hoort in reiniging van een die genezen is van melaatsheid, Lev. 14:9
haar: als kudde keiten, Hgl 4:1
haar: grijs -, Lev. 19:32
haar: grijs -: teken van gerechtigheid, Spr. 16:31
haar: groei van – bij Simson, Richt. 16:22
haar: hoofdhaar afscheren als teken van rouw, Jer. 7:29
haar: hoofdhaar laten groeien bij nazireeër, Num. 6:5
haar: lang -, Hgl 6:5
haar: lang -, Dan. 4:33
haar: lang -, Luk. 7:44
haar: lang - bij Simson, Richt. 13:5
haar: lang -: Absalom, 2 Sam. 14:26
haar: lang -: Samuel, 1 Sam. 1:11
haar: lange -: teken van onderdanigheid, hier aan God, Richt. 16:17
haar: niet afscheren op hoofd, Lev. 19:27
haar: scheren, Jer. 16:6
haar: uitplukken: door Nehemia: bij sommige mannen, Neh. 13:25
haar: van het hoofd van een gelovige zijn alle geteld, Matth. 10:30
haar: van het hoofd: geen enkele haar van uw hoofd zal verloren gaan, Luk. 2118
haar: vlechten, Hgl 4:1
haar: vlechten, 1 Pe 3:3
haar: vrouw: scheren, Deut. 21:12
haar: vrouwenhaar, Opb. 9:8
haar: zwart, Hgl 5:11
haarband, Hgl 7:5
haardracht: haarvlechten, 1 Tim. 2:9
haardracht: niet kaal noch lang, Ez. 44:20
haardracht: Simson: zeven haarlokken, Richt. 16:13,19
haarvlecht: versus kaalheid, Jes. 3:24
haas : mag niet gegeten worden, Lev. 11:6
haast: al snel, Richt. 2:17
haast: deze zaak geschiedde haastelijk, 2 Kron. 28:34
haast: doet licht zondigen, Spr. 19:2
haast: door God bevolen, Deut. 9:12
haast: geboden, Hand. 22:18
haast: gevaar van -, Num. 35:22
haast: is goed bij verdoen vijanden, Deut. 9:3
haast: Maria reisde met -, Luk. 1:39
haast: met - doen: door God, Rom. 9:28
haast: overdrijven in -, Ps. 116:11
haasten: de dag van de HEER is -de, Zef. 1:14
haasten: door een knecht van Abraham, Gen. 18:7
haasten: door het volk: bij het oversteken van de Jordaan, Joz. 4:10
haasten: goede vorm van -, Ps. 119:60
haasten: haast u, Sarah, Gen. 18:6
haasten: haast U, verhoor mij, Ps. 69:18
haasten: iets te doen, Esth. 6:14
haasten: wie gelooft, die zal niet -, Jes. 28:16
haasten: zich –: door Mozes, Ex. 34:8
haasten: zich –: door Paulus: om op de pinsterdag in Jeruzalem te zijn, Hand. 20:16
haasten: zich –: door Simon, de Heer Jezus achterna, Mark. 1:36
haasten: zich –: haast u!, Gen. 45:9
haasten: zich –: haast u!, Gen. 45:13
haasten: zich niet -: ten onrechte, 2 Kron. 24:5
haastig: tot toorn: gevolg: dwaasheid, Spr. 14:17
haastig: van gemoed, Spr. 14:29
haastig: van gemoed: verheft de dwaasheid, Spr. 14:29
haastig: zaak geschiedde -, 2 Kron. 29:36
haastigheid: zijn leidt tot gebrek, Spr. 21:5
haat: aanleiding: getuigen van boosheid, Joh. 7:7
haat: als motief, Num. 35:20
haat: bedekken: valse lippen, Spr. 10:18
haat: begrip, Joz. 20:3
haat: bestrijden: in het licht komen, 1Jo 2:9
haat: bij Esau: jegens Jakob , Gen. 27:41
haat: en denken, 2 Sam. 13:15
haat: en duisternis, 1Jo 2:11
haat: en gedrag, Deut. 4:42
haat: en kus, Spr. 27:6
haat: en liefde: in een mens, 2 Sam. 13:15
haat: en spreken, Gen. 37:4
haat: en spreken, Spr. 26:28
haat: en vijand, Ps. 139:22
haat: gevolg in gedrag, Opb. 17:16
haat: gevolg van ongerechtigheid, Hos. 9:7
haat: gevolg: krakelen, Spr. 10:12
haat: Gods werk en de haat van de Egyptenaren, Ps. 105:25
haat: jegens Christus Jezus, Joh. 15:23v
haat: jegens Jezus, Joh. 7:7
haat: kan tot doodslag leiden, Deut. 4:42
haat: motief, Ez. 23:29
haat: motief voor moord, Joz. 20:5
haat: onderlinge -: oordeel Gods, Jes. 9:19
haat: onterechte -, Amos 5:10
haat: oorzaak, 2 Sam. 13:15
haat: oorzaak, 2 Sam. 13:22
haat: oorzaak: schandelijke verdichtselen, Spr. 14:17
haat: oplossing: God(s liefde) zien, 1Jo 4:20
haat: uiting: willen doden, vs 1, Joh. 7:7
haat: van de wereld: jegens gelovigen: oorzaak: onkunde, Joh. 15:21
haat: van de wereld: wat dan te weten, Joh. 15:18
haat: van de zijde der wereld, Mark. 13:13
haat: vanwege de godsdienstige wereld, Joh. 16:2
haat: verbergen, Spr. 26:24
haat: verboden, Lev. 19:16v
haat: verborgen haat: leedvermaak, Spr. 24:17
haat: versus liefde, Pred. 9:1
haat: volkomen, Ps. 139:22
Hadarezer, 1 Kron. 18:3
hades: de dood en de –, Opb. 20:13
hades: dood en -, Opb. 1:18
hades: en de dood , Opb. 20:14
hades: gaf de doden die in hem was, Opb. 20:13
hades: geworpen in de poel van vuur, Opb. 20:14
hades: hemel versus -, Matth. 11:23
hades: lage plaats, in tegenstelling tot de hemel die boven is, Matth. 11:23
hades: niet aan de - overlaten, Hand. 2:31
hades: plaats van pijn voor de rijke, Luk. 16:23
hades: plaats van pijn voor de rijke, Luk. 16:24v
hades: plaats van vuur voor de rijke, Luk. 16:24
hades: poorten van de -: zullen de gemeente niet overweldigen, Matth. 16:18
hades: sleutels van de dood en de hades, Opb. 1:18
hades: tot de - worden neergestoten, Luk. 10:15
hades: tot de – neergestoten worden, Matth. 11:23
hades: volgde de dood, Opb. 6:8
hades: ziel in de -, Hand. 2:27
Hadoram, 1 Kron. 18:10
hagel: door God gegeven, Ex. 9:23
hagel: door God gezonden als oordeel, Joz. 10:11
hagel: en vuur, Opb. 8:7
hagel: grote -, Opb. 11:19
hagel: grote -, Opb. 16:21
hagel: plaag des -s in Egypte, Ex. 9:18v
hagel: plaag van –, Ex. 9:22v
hagel: regen gemaakt tot -, Ps. 105:32
hagel: schatkamers van de -, Job 38:22
hagel: strafmiddel, Job 38:23
hagel: unieke hagelbui, Ex. 9:24
hagel: unieke zware hagelbui in Egypte, Ex. 9:18
hagel: zal de toevlucht der leugen wegvagen, Jes. 28:17
hagel: zware: zeer zware –, Ex. 9:18
hagel, Ps. 148:8
hagelschade, Ps. 105:33
hagelsteen: grote -en, door God gezonden, Ez. 13:11
Haggai: profeet, Ezra 5:1
hakken: in tweeën -, Matth. 24:51
halleluja: zeggen: in de hemel, Opb. 19:1,3
halleluja: zeggen: in de hemel, Opb. 19:4
halleluja: zeggen: in de hemel, Opb. 19:6
hallelujah, Ps. 117:2
hallucinatie: door God verwekt: bij Rabsake van Assyrie, Jes. 37:7
hals: aan iemand hals vallen: Jozef bij Jakob, Gen. 46:29
hals: Benjamin weende aan de hals van Jozef, Gen. 45:14
hals: figuurlijk, Spr. 6:21
hals: hechten aan uw hals: geboden, Spr. 6:21
hals: Jozef viel aan de hals van Benjamin en weende, Gen. 45:14
hals, Hgl 4:3
Haman: verhoogd, Esth. 3:1
Hamath, Richt. 3:3
Hamath, Jes. 37:13
Hamath, Jer. 49:23
hamer: Gods woord als een – die een steenrots te morzel slaat, Jer. 23:29
hamer: van de hele aarde: in figuurlijke zin gezegd van Babel, Jer. 50:22
hamsteren, Gen. 6:21
Hamutal: moeder van Zedekia, Jer. 52:1
Hananeel: toren, Jer. 31:38
Hananja: valse profeet, Jer. 28:1v
hand: -en opheffen: door Jezus: bij zegenen, Luk. 2450
hand: afhakken, Matth. 18:8
hand: afhouwen, 2 Sam. 4:12
hand: afhouwen: van een onbeschaamde vrouw, Deut. 25:12
hand: betasten met onze handen, 1Jo 1:1
hand: bewaren: zijn hand bewaren van enig kwaad te doen, Jes. 56:2
hand: beweegt de - omhoog, Jes. 13:2
hand: fig. slappe -en: richt ze op, Hebr. 12:12
hand: gebroken –, Lev. 21:19
hand: geef God de hand, 2 Kron. 30:8
hand: geven: bij een verbondssluiting, Ez. 17:18
hand: Gods -: de rechtvaardigen, de wijzen en hun werken in de - Gods, Pred. 9:1
hand: grijpen: door Jezus, Mark. 9:27
hand: handen als gouden ringen, Hgl 5:13
hand: handen die slap worden, Jer. 50:43
hand: handen opheffen: in Gods naam, Ps. 63:5
hand: handen opleggen: door Jezus, Luk. 13:13
hand: handen uitbreiden, Klg. 1:17
hand: handen uitbreiden bij het bidden, Jes. 1:15
hand: handen van het volk van het land zullen beroerd zijn, Ez. 7:27
hand: handen vol bloed, wegens het bloedvergieten, Jes. 1:15
hand: in de hand geven: door God, Richt. 3:28
hand: in de hand geven: door God: vijanden: geval, Richt. 8:3
hand: in de hand geven: door God: vijanden: geval, Richt. 8:7
hand: in de hand van de vijand geven: door God, Richt. 6:1
hand: in uw – geven: Sisera: door God, Richt. 4:7
hand: in uw hand geven: door God: Sisera, Richt. 4:14
hand: in zijn hand geven: aan Jefta: de vijand: door God, Richt. 12:3
hand: Jezus nam een blinde bij de hand, Mark. 8:23
hand: kwaad doen door zijn hand, Jes. 56:2
hand: laat uw -en niet verslappen, 2 Kron. 15:7
hand: middel om te werken, Hand. 20:34
hand: onder Israëls hand te onder brengen, Richt. 3:30
hand: opheffen van handen, Klg. 3:41
hand: opheffen van handen naar Gods geboden, Ps. 119:48
hand: opheffen van handen: in nood, om behoudenis af te smeken, Klg. 2:19
hand: opheffen van hart en handen, Klg. 3:41
hand: opheffen: wel of niet, Ex. 17:11
hand: opheffing der -en, Neh. 8:7
hand: opheffing van -en: bij gebed, 1 Tim. 2:8
hand: opheffing: naar het heiligdom, Ps. 134:2
hand: overgeven in de – der Filistijnen, Richt. 13:1
hand: reinigen: fig., Jak. 4:8
hand: schaduw van de –, Jes. 51:16
hand: slap geworden -en, Jer. 6:24
hand: slap worden alle -en, Ez. 7:17
hand: slappe -en sterken, Job 4:4
hand: slappe handen: maakt ze krachtig, Jes. 35:3
hand: sterke –: sterk bewapend, Num. 20:20
hand: sterken van de handen ten goede, Neh. 2:18
hand: uitbreiden van de handen tot God, Ps. 143:6
hand: uitstrekken, door Paulus, bij het begin van zijn verdediging, Hand. 26:1
hand: uitstrekken: door Mozes: over de zee, Ex. 14:26
hand: van de Midianieten werd sterk over Israël, Richt. 6:2
hand: van God was met de verkondigers, Hand. 11:21
hand: van God was op Ezechiël toen hij gezichten Gods kreeg, Ez. 1:3
hand: van God was tegen Israël, Richt. 2:15
hand: van God: krachtig, 1 Pe 5:6
hand: van het kind: Jezus greep haar hand, Mark. 5:41
hand: van Jahweh was op mij (Ezechiël), Ez. 8:1
hand: van Jezus: niemand zal zijn schapen rukken uit zijn -, Joh. 10:28
hand: verschrompelde –, Matth. 12:10
hand: verschrompelde - hersteld, Mark. 3:5
hand: verschrompelde hand, Mark. 3:1
hand: verslappende handen, Ez. 21:7
hand: vullen, Ex. 29:9
hand: wordt melaats, Ex. 4:6
hand: zijn – werd sterk over Cuschan Rischataïm, Richt. 3:10
hand : rechter- opheffen naar de hemel, Opb. 10:5
Hand.: geschreven vóór het evangelie naar Lucas, Hand. 1:1
handboom: stof, Ex. 25:13
handel: bedrog in de -, Hos. 12:8
handel: drijven, Jak. 4:13
handel: eerlijkheid in -: juiste weegstenene en inhoudsmaten, Deut. 25:13v
handel: in de tempel, Joh. 2:14
handel: met talenten - drijven, Matth. 25:16
handel: oneerlijkheid in - gruwel voor God, Spr. 20:10
handel: op zee, Ps. 107:23
handel: rovers, Luk. 1946
handelen: bedrieglijk -, Gen. 31:7
handelen: bedrieglijk –, Jer. 9:5
handelen: deugdelijk -, Spr. 31:29
handelen: door de Geest en door een mens (Cornelius) tegelijkertijd, Hand. 10:20
handelen: dwaas -: uit onwetendheid omtrent Gods recht, Jer. 5:4
handelen: getrouw -, Spr. 12:22
handelen: gezag om te –: gegeven aan het Beest, Opb. 13:5
handelen: goddeloos -, 2 Kron. 20:35
handelen: goddeloos -, 2 Kron. 22:3
handelen: goddeloos -, 2 Kron. 24:7
handelen: goddeloos -, Neh. 9:33
handelen: goddeloos –, Dan. 9:5
handelen: Gods - : uit trouw, Ps. 105:42
handelen: Gods - en menselijk handelen samengaand, Jer. 43:12-13
handelen: in God, Ps. 60:14
handelen: indirect : David doodde Uriah, 2 Sam. 12:4
handelen: kloekzinnig, Spr. 15:5
handelen: met wetenschap, Spr. 13:16
handelen: ons - en Gods -, Ex. 32:7,11
handelen: trots – door Babel, Jer. 50:29
handelen: trouw -, Neh. 9:33
handelen: trouw -, 3Jo :5
handelen: trouwelijk –, Ez. 18:9
handelen: uit eigen hart: dat deed Mozes niet, Num. 16:28
handelen: uit: haat, Ez. 23:29
handelen: valselijk – tegen zijn naaste verboden, Lev. 19:11
handelen: verkeerd -, Ps. 71:4
handelen: verkeerd -, Jer. 9:5
handelen: verstandig -, Joz. 1:7
handelen: verstandig -, 1 Kon. 2:3
handelen: verstandig -, Jer. 20:11
handelen: verstandig -: door gehoorzaamheid aan Gods woord, Joz. 1:8
handelen: verstandig -: gehoorzaam, Deut. 29:9
handelen: verstandig –: niet verstandig –: door de leiders van het volk, Jer. 10:21
handeling: boosheid van -en, Jes. 1:16
handeling: boosheid van -en, Jer. 23:2
handeling: boosheid van hun -en, Jer. 26:3
handeling: boosheid van uw -en, Jer. 21:12
handeling: goed maken: maakt uw -en goed, Jer. 18:11
handeling: goed maken: maakt uw -en goed, Jer. 26:13
handeling: goed maken: voorbeelden, Jer. 7:5v
handeling: handelingen tegen Jahweh, Jes. 3:8
handeling: kwaad maken, Micha 3:4
handeling: maakt uw -en goed, Jer. 35:15
handeling: maakt zedelijkheid bekend, Spr. 20:11
handeling: symbolische –, Jer. 43:9
handeling: symbolische –, Jer. 51:63
handeling: verdorven -en, Ez. 20:44
handeling: vrucht, Jer. 17:10
handeling: vrucht der handelingen, Jer. 21:14
handeling: vrucht van een –, Jer. 32:19
handeling: zie ook Gedrag,
handeling: zijn -en goed maken, Jer. 7:3
handeloos, Jes. 37:27
handelskaravaan: Ismaëlitische -, Gen. 37:25
handen: opheffen bij het bidden, Ps. 140:2
handicap: soorten, Lev. 21:18v
handicap: toebrengen, Lev. 24:19
handicap: verstandelijke -, Dan. 4:25
handkorf, Joh. 6:13
handoplegging: aanstelling met –, Hand. 6:6
handoplegging: Aarons zonen op de kop van de var, Ex. 29:10
handoplegging: begeerd door Jaïrus, Mark. 5:23
handoplegging: bij brandoffer, Lev. 8:18
handoplegging: bij gezondmaking, Hand. 28:8
handoplegging: bij inwijding van de Levieten, Num. 8:10
handoplegging: dankoffer, Lev. 3:2
handoplegging: dankoffer van een lam, Lev. 3:7
handoplegging: door - een genadegave schenken, 2 Tim. 1:6
handoplegging: door Ananias: aan Saul(us), Hand. 9:17
handoplegging: door de oudsten, 1 Tim. 4:14
handoplegging: door Jezus: aan kinderen gedaan, Matth. 19:13,15
handoplegging: door Jezus: bij ieder der aangevoerde zieken, Luk. 4:40
handoplegging: door Jezus: enkele zieken, Mark. 6:5
handoplegging: en de Heilige Geest op hen komend, Hand. 19:6
handoplegging: gemeenschap hebben, 1 Tim. 5:22
handoplegging: geval, Hand. 13:3
handoplegging: geval, 1 Tim. 4:14
handoplegging: gevolgd door ontvangen van Heilige Geest, Hand. 8:17
handoplegging: gevraagd door een overste, Matth. 9:18
handoplegging: in verband met een zondoffer van geitebokken, 2 Kron. 29:23
handoplegging: Jezus aan kinderen, Mark. 10:16
handoplegging: Jozef op zijns vaders ogen, Gen. 46:4
handoplegging: Mozes tov Jozua, Num. 27:18
handoplegging: na gebed, Hand. 6:6
handoplegging: niet snel - doen, 1 Tim. 5:22
handoplegging: op de koppen van de varren, door de Levieten, Num. 8:12
handoplegging: op de weggaande zondebok, met belijdenis van de overtredingen van het volk, Lev. 16:21
handoplegging: op zieken, Mark. 16:18
handoplegging: voor terechtstelling, Lev. 24:14
handoplegging, Ex. 29:15
handoplegging, Ex. 29:19
handoplegging, Lev. 4:29
handoplegging, Lev. 8:14
handoplegging, Lev. 8:22
handoplegging, Num. 27:23
handoplegging, Deut. 34:9
handoplegging, Mark. 7:32
handoplegging, Hand. 9:12
handoplegging, Hebr. 6:2
handtekening: geval, 2 Thess. 3:17
handwerk: vernuftig, Ex. 35:33
handwerk, Ex. 35:31
handwerker: allervernuftigste -s, Ex. 35:35
hantering, Gen. 46:32
Hanun, 1 Kron. 19:2
Harad, Richt. 1:16
Haran, Hand. 7:4
hard: aangezicht harder maken dan een steenrots, Jer. 5:3
hard: antwoorden, 2 Kron. 10:13
hard: harde dingen spreken, Spr. 18:23
hard: harder zijn dan iemand, 2 Sam. 3:39
hard: stenen –, Ez. 11:19
hard: van aangezicht, Ez. 2:4
hard: van daden, 1 Sam. 25:3
hard: van hart, Ez. 3:7
hard: vgl. stijf, Ez. 2:4
hard: weg der trouwelozen, Spr. 13:15
hard: woord van Jezus: hard geacht door vele discipelen, Joh. 6:60
hard: zijn: Israël, Jes. 48:4
hardheid: en onbekeerlijkheid, Rom. 2:5
hardheid: met – behandelen: verboden in verband met slaaf uit eigen volk, Lev. 25:53
hardheid: van hart, Mark. 16:14
hardhorend: geestelijk, Matth. 13:15
hardhorend: geestelijk –, Hand. 28:27
hardigheid: doen dienen met –, Ex. 1:13-14
hardnekkig: - volk, Ex. 33:3
hardnekkig: Israël, Jes. 48:4
hardnekkig: Israël is een – volk, Ex. 34:9
hardnekkige, Hand. 7:51
Harmagedon, Opb. 16:15
harnas: ijzeren -sen, Opb. 9:9
harnas, Opb. 9:17
Haroseth, Richt. 4:2
harp: God loven met de -, Ps. 43:4
harp: harpen van God, Opb. 15:2
harp: inwijding van Jeruzalems muur met onder andere harpen, Neh. 12:27
harp: looft de HEERE met de harp, Ps. 33:2
harp: psalmzingen met de -, Ps. 71:22
harp: psalmzingt de HEER met de harp, Ps. 98:5v
harp: rede openen op een -, Ps. 49:5
harp: spelen, Jes. 23:16
harp: tot een rouwklacht geworden, Job 30:31
harp, Gen. 31:27
harp, 1 Kron. 13:8
harp, Ps. 108:3
harpspeler, Opb. 18:22
hart: - beproeven: door God, Ps. 7:10
hart: - zuiveren, Ps. 73:13
hart: -teloos volk, Jer. 5:21
hart: aanstoot des harten: moord, 1 Sam. 25:31
hart: aarde: – van de aarde: plaats van de dood, Matth. 12:40
hart: achten op -, Hebr. 3:12
hart: act: versmaden, Spr. 5:12
hart: actie met -: stellen als Gods hart, Ez. 28:2
hart: afgestompt, verhard, verstokt –, Jer. 23:17
hart: afkerig van -, Spr. 14:14
hart: afvallig -, Jer. 5:23
hart: afwenden van het hart t.o.v. God, Deut. 30:17
hart: afwijken door het -, Deut. 17:17
hart: afwijken van God, Jer. 17:5
hart: afwijken van God, Ez. 6:9
hart: arglistig, Jer. 17:9
hart: bedekking over het -, 2 Cor. 3:15
hart: bedenken: verwoesting, Spr. 24:2
hart: bedriegen: zijn eigen - bedriegen, Jak. 1:26
hart: bedriegerij van het -, Jer. 14:14
hart: bedroeven, Ez. 13:22
hart: bedrogen –, Jes. 44:20
hart: begeeft uw hart om ..., 1 Kron. 22:19
hart: begeerten van het -, Rom. 1:24
hart: begeerten van het -: geval, 2 Kron. 1:11
hart: begeren in het -, Spr. 6:25
hart: begrip des -en, 1 Kon. 4:29
hart: begrip: binnenste, Spr. 14:33
hart: behoed het boven al wat te bewaren is, Spr. 4:23
hart: bekend wordt wat daarin is, Spr. 14:33
hart: bekennen door -, Pred. 7:22
hart: belang voor het leven, Spr. 4:23
hart: beproeven: door God, Spr. 17:3
hart: beraadslagen: in mij, Neh. 5:6
hart: bereid is mijn -, Ps. 108:2
hart: beroofd van iem., wat het gezicht, niet wat het hart, betreft, 1 Thess. 2:17
hart: beslissen in het -, Dan. 1:8
hart: besnijden, Jer. 4:4
hart: besnijden: doel: liefde tot God, Deut. 30:6
hart: besnijden: door God, Deut. 30:6
hart: besnijdenis van –, Rom. 2:28
hart: bestaan: zal uw – bestaan?, Ez. 22:14
hart: beteren: door droefheid, Pred. 7:3
hart: bevat gedachten, Jer. 4:14
hart: bevend, Deut. 28:65
hart: beware Gods geboden, Spr. 3:1
hart: bewaren in vrede, Joh. 14:27
hart: bewaren: in Christus Jezus, Filip. 4:7
hart: beweegt iemand iets te doen in wijsheid, Ex. 35:26
hart: beweegt iemand te doen, Ex. 35:21
hart: beweegt vrijwillig te brengen tot het werk, Ex. 35:29
hart: bewegen door het hart: al wiens hart hem bewogen had, Ex. 36:2
hart: bezwaard: door roes e.d., Luk. 2134
hart: bezwaard: door zorgen van het leven, Luk. 2134
hart: bezwijken, Ps. 73:26
hart: bezwijken: van Jakob, door ongeloof, Gen. 45:26
hart: binden aan uw hart: geboden, Spr. 6:21
hart: binnenste, Spr. 26:24-25
hart: blijdschap van het –, Jer. 15:16
hart: blijdschap van het hart, Pred. 5:19
hart: bonken, 1 Sam. 24:6
hart: boos -, Jer. 3:17
hart: boos -, Jer. 9:14
hart: boos -, Jer. 11:8
hart: boos -, Matth. 12:35
hart: boos - en boos oog, Deut. 15:9
hart: boos -: en brandende lippen, Spr. 26:23
hart: boos -: uw hart zij niet boos, Deut. 15:10
hart: boos -: wandelen naar het goeddunken van zijn boze -, Jer. 16:12
hart: boos –, Jer. 18:12
hart: boos –: wandelen in de raadslagen van hun boos –, Jer. 7:24
hart: boos –: wandelen in het goeddunken van hun boos –, Jer. 7:24
hart: boos en goed -, Matth. 12:34
hart: boos, ongelovig -, Hebr. 3:12
hart: boze overleggingen komen voort uit hart, Matth. 15:19
hart: brandend -, Luk. 24:32
hart: bron van beweging, Ex. 25:2
hart: bron van zonde, Mark. 7:21
hart: Christus als Heer heiligen in je -, 1 Pe 3:15
hart: Christus Jezus -, daarmee verlangen naar mensen, Filip. 1:8
hart: Christus wonend in onze harten door het geloof, Ef. 3:17
hart: daaruit zijn de uitgangen des levens, Spr. 4:23
hart: de duivel kan iem. in het hart geven iets te doen, Joh. 13:2
hart: de Geest in onze -en gegeven, 2 Cor. 1:22
hart: de HERE wendt het - des konings om iets te doen, Ezra 6:22
hart: de weg van je -, Jes. 57:17
hart: de zin der gedachten van het hart: o God, bewaar dit in de zin enz. , 1 Kron. 29:18
hart: deksel van het hart: geef hun dat, Klg. 3:65
hart: denken, Ez. 38:10
hart: denken van het -: wandelen daarnaar, Deut. 29:19
hart: denkt, Jes. 10:7
hart: der mensen: vol boosheid, Pred. 9:3
hart: der zotten: roept dwaasheid uit, Spr. 12:23
hart: des volks, 1 Kron. 29:18
hart: diepe droefheid in het -, Spr. 14:13
hart: dingen doen in het -: overspel plegen, Matth. 5:28
hart: dodelijk, Jer. 17:9
hart: doen door het -: ongerechtigheid, Jes. 32:6
hart: doen smelten, Deut. 1:28
hart: doen wat in je hart is, 2 Sam. 7:3
hart: door God geneigd: Rehabeam, 2 Kron. 10:15
hart: doorwond, Ps. 109:22
hart: doorzoeken nieren en harten: door Christus, Opb. 2:23
hart: doorzoeken van de -en: door God, Rom. 8:27
hart: droefheid, blijdschap, Spr. 14:10
hart: dwalen met het -, Hebr. 3:10
hart: dwalen met het - : en Gods rust niet ingaan, Hebr. 3:10-11
hart: dwalen met het -: altijd: vertoornt God, Hebr. 3:10
hart: dwalen met het -: en Gods wegen niet kennen, Hebr. 3:10
hart: dwalen met het -: ondanks Gods werken te hebben gezien, Hebr. 3:10
hart: dwalende van -, Ps. 95:10
hart: een - hebben om God te vrezen enz, Deut. 5:29
hart: één - om David tot koning te maken, 1 Kron. 12:38
hart: één van –, Hand. 4:32
hart: eenvoud van -, Hand. 2:46
hart: en binnenste, Ps. 51:12
hart: en blijdschap, Pred. 2:10
hart: en denken, 1 Kron. 28:9
hart: en geest, Ex. 35:21
hart: en geest, Spr. 15:13
hart: en geest, Jes. 57:15
hart: en geest, Jes. 65:14
hart: en geest, Ez. 18:31
hart: en geest, Dan. 5:20
hart: en geest, Rom. 2:29
hart: en geest , Ps. 51:19
hart: en geweten, 2 Cor. 5:12,11
hart: en God: niet recht voor God zijnde, Hand. 8:21
hart: en Gods wil: Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, Ps. 119:80
hart: en hoogmoed, Ps. 131:1
hart: en ik, Spr. 5:12
hart: en ingewand, Jer. 4:19
hart: en mond, Deut. 30:14
hart: en nieren, Jer. 11:20
hart: en niet-demonische helderziendheid, 2 Kon. 5:26
hart: en ogen, Jer. 22:17
hart: en ogen, oren, Mark. 8:18
hart: en oren, Tit. 2:2
hart: en schat, Luk. 12:34
hart: en spreken, Spr. 16:23
hart: en spreken, Luk. 6:45
hart: en toorn, Pred. 11:10
hart: en verstand, Hebr. 8:10
hart: en verstand, Hebr. 10:16
hart: en verstand en ziel, Matth. 22:37
hart: en vruchtdragen, Luk. 8:15
hart: en ziel, Deut. 6:5
hart: en ziel, Deut. 11:18
hart: en ziel, Joz. 22:5
hart: en ziel, 1 Sam. 2:35
hart: en ziel, 1 Kon. 2:4
hart: en ziel, 1 Kron. 22:19
hart: en ziel, 2 Kron. 15:12
hart: en ziel, Spr. 24:12
hart: en ziel, Mark. 12:30
hart: en ziel , 1 Pe 1:22-23
hart: en ziel en verstand, Matth. 22:37
hart: en ziel: met beiden God dienen, Joz. 22:5
hart: en zonde: afwijking begint in hart, Deut. 11:16
hart: enerlei - geven: door God, 2 Kron. 30:12
hart: enerlei - geven: door God, Ez. 11:19
hart: enge of ruime plaats in het hart van iemand hebben, 2 Cor. 6:12
hart: fig. binnenste, Jer. 4:14
hart: flauw in mij, Jer. 8:18
hart: ganse -, Joz. 22:5
hart: ganse -, Joz. 23:14
hart: gebroken, Jer. 23:9
hart: gebroken -, Ps. 51:19
hart: gebroken - , Ps. 69:21
hart: gebrokene van -: verbinden, Jes. 61:1
hart: gebrokenen van -: God geneest ze, Ps. 147:3
hart: gedachten, Ps. 139:23
hart: gedachten des -en, Jer. 23:20
hart: gedachten en overleggingen van het -, Hebr. 4:12
hart: gedachten in het -, Spr. 19:21
hart: gedachten van het hart kennen, Dan. 2:30
hart: gedachten: ondeugdzame gedachten smeden, Spr. 6:18
hart: gedichtsel van 's mensen hart: boos, Gen. 8:21
hart: Geest woont in ons –, Rom. 8:27
hart: gehoorzamen met je ganse -, Deut. 30:2
hart: gelooft ten dele, Luk. 8:25
hart: geloven met het –, Rom. 10:10
hart: geoefend in hebzucht, 2 Pe 2:14
hart: geraakt door God, 1 Sam. 12:26
hart: gerichtheid: om bloed te vergieten, Jer. 22:17
hart: gerichtheid: op schat, Luk. 12:34
hart: gesteldheid en zondigen, 1 Kon. 15:3
hart: geven aan God, Spr. 23:26
hart: geven: door God: om Hem te kennen, Jer. 24:7
hart: geven: tot woorden die men spreekt, Pred. 7:21
hart: gezicht van het –, Jer. 23:16
hart: gezindheid des -: o God, bewaar, 1 Kron. 29:18
hart: gezond -: is het levens des vleses, Spr. 14:30
hart: Gij proeft het -: David weet dat, 1 Kron. 29:17
hart: God bewerkt het hart: van de ongelovigen, Jer. 42:12
hart: God doorzoekt alle -en, 1 Kron. 28:9
hart: God geeft een volkomen hart, om te doen, 1 Kron. 29:19
hart: God geeft een wijs en verstandig -, 1 Kon. 3:12
hart: God geeft iets in het hart: wijsheid, 1 Kon. 10:24
hart: God geve u naar uw -, Ps. 20:5
hart: God heeft geschenen in onze harten, 2 Cor. 4:6
hart: God kan - omwenden, 1 Kon. 17:37
hart: God kan wekigheid in het hart laten komen, Lev. 26:36
hart: God kent de harten der mensen, Hand. 15:8
hart: God kent onze -en, Luk. 16:15
hart: God neigt ons - tot Zich, 1 Kon. 8:58
hart: God richt het - tot Zichzelf, 1 Kron. 29:18
hart: God roert het hart om iets te doen, 1 Sam. 10:26
hart: God veranderde het - van Nebukadnezar, Dan. 5:21
hart: God verandert het hart, 1 Sam. 10:9
hart: God verzoekt iem. om te weten al wat in zijn hart was, 2 Kron. 32:31
hart: God weegt de -en van de mensen, Spr. 21:2
hart: God werkt in ons -, 2 Cor. 8:16
hart: God werkt in onze -en om iets te doen, Opb. 17:17
hart: God ziet het - aan, 1 Sam. 16:7
hart: God ziet het –, Jer. 20:12
hart: God: - verre van God zijnde, Mark. 7:6
hart: God: je hart ver bij God vandaan zijnde, Matth. 15:8
hart: Gods -, Gen. 6:6
hart: Gods -, Gen. 8:21
hart: Gods -, Jes. 63:4
hart: Gods -, Jer. 32:41
hart: Gods -: daarin kan een wraakplan zijn, 2 Kon. 10:30
hart: Gods -: geweldig is Hij in kracht des harten, Job 36:5
hart: Gods -: is in Gods huis te Jeruzalem, 1 Kon. 9:3
hart: Gods -: te allen dage in het offerhuis, 2 Kron. 6:16
hart: Gods woord behouden in het midden van je hart, Spr. 4:21
hart: Gods woord in het -, Mark. 4:19
hart: goeddunken van -, Jer. 3:17
hart: goeddunken van het -: daarin wandelen, Jer. 9:14
hart: goeddunken van het -: daarin wandelen, Jer. 13:10
hart: goeddunken van het –: hiernaar wandelen, Jer. 23:17
hart: goeddunken van het boos -: dat doen, Jer. 18:12
hart: goede schat van zijn –, Matth. 12:35
hart: goedheid des -en, Deut. 28:47
hart: grijpen in het hart van het huis Israëls, door God, Ez. 14:5
hart: grootsheid des -en, Jes. 10:12
hart: haast zich een woord voort te brengen, Pred. 5:1
hart: hard -: stenen hart, Ez. 11:19
hart: hard -: veranderen: door God, Ez. 11:19
hart: hard van hart, Ez. 3:7
hart: harde grond bij sommigen, Mark. 4:4
hart: hardheid van - en ongeloof, Mark. 16:14
hart: hardheid van -en, Matth. 19:8
hart: harten vertroosten, 2 Thess. 2:17
hart: hartheid des -, Mark. 10:5
hart: het - begeven om God te zoeken, 2 Kron. 11:16
hart: het - der goddelozen: weinig waard, Spr. 10:20
hart: het was in iemands - om iets te doen, 2 Kron. 24:4
hart: hoerachtig -, Ez. 6:9
hart: hoog van - zijn, Spr. 16:5
hart: iem. in het - grijpen: door God, Ez. 14:4
hart: iemand in het - geven om iets te doen, Ex. 35:34
hart: iemands - neigen: door David: bij Juda, 2 Sam. 19:14
hart: iets in zijn hart brengen, Jes. 44:19
hart: iets in zijn hart hebben om te doen, 1 Kron. 28:2
hart: iets in zijn hart leggen, Pred. 9:1
hart: iets weer in het hart brengen, Jes. 46:8
hart: iin: wijsheid in uw hart gekomen, Spr. 2:10
hart: in binnenste, 1 Sam. 25:38
hart: in binnenste, Jes. 19:1
hart: in eenvoud van - gehoorzaam zijn, Col. 3:22
hart: in eenvoud van uw -, Ef. 6:5
hart: in het - : verkeerdheden, Spr. 6:14
hart: in het - bewaren het woord van God, Luk. 8:15
hart: in het - binnnen komen door dingen die het Woord verstikken, Mark. 4:19
hart: in het - geven: door God: wijsheid, 2 Kron. 9:23
hart: in het - hebben: iemand, hier Paulus, Filip. 1:7
hart: in het - hervatten, Deut. 4:39
hart: in het - iets bekennen, Deut. 8:5
hart: in het - leggen: woorden, 1 Sam. 21:12
hart: in het - opkomen: gedachte aan de ark, Jer. 3:16
hart: in het - overleggen, Luk. 3:15
hart: in het - overwegen, Luk. 2:19
hart: in het - schrijven: wetten, Hebr. 8:10
hart: in het - woorden leggen, Deut. 11:18
hart: in het - zaaien: woord Gods, Matth. 13:19
hart: in het - zeggen, Pred. 2:1
hart: in het - zeggen, Pred. 3:16,18
hart: in het - zeggen, Matth. 24:48
hart: in het - zeggen: De HERE doet geen goed noch kwaad, Zef. 1:3
hart: in het - zijn om iets te doen, 2 Kron. 29:10
hart: in het - zingend en jubelend, Ef. 5:19
hart: in het -: 7 gruwelen, Spr. 26:25
hart: in het -: bedrog: bij wie kwaad smeden, Spr. 12:20
hart: in het -: onzinnigheden, Pred. 9:3
hart: in het -: twistzucht, jaloersheid, Jak. 3:14
hart: in het – getroffen worden, Hand. 2:37
hart: in het – verblijd zijn, Ex. 4:14
hart: in het – zeggen, Opb. 18:7
hart: in het binnenste, Ps. 109:22
hart: in het binnenste, Jer. 23:9
hart: in het hart geschreven: het werk van de wet, Rom. 2:15
hart: in het hart zeggen (overleggen), 1 Kon. 12:26
hart: in het hart zijn om iets te doen, 1 Kon. 8:18
hart: in het midden van mij, Ps. 143:4
hart: in iem. - zijn om iets te doen, 2 Kron. 6:7-8
hart: in iem. hart zijn om iets te doen: "gij hebt welgedaan dat het in uw hart geweest is, 2 Kron. 6:8
hart: in je - is iets, 1 Sam. 2:35
hart: in mijn - woont de Geest, Gal. 4:6
hart: in mijn binnenste, Klg. 1:21
hart: in ons, Luk. 24:32
hart: in onze harten: de liefde Gods: uitgestort door de het Geest, Rom. 5:5
hart: in uw - een broeder haten, Lev. 19:17
hart: in zijn - hebben volken te verdelgen en uit te roeien, Jes. 10:7
hart: in zijn ganse - weten, Joz. 23:14
hart: in zijn hart leggen: gaan beseffen, Pred. 7:2
hart: inbeeldingen des -, Ps. 73:7
hart: infarct of iets dergelijks, 1 Sam. 25:38
hart: innerlijk, 2 Cor. 5:12
hart: is in iemand, Hebr. 3:12
hart: is in ons, Pred. 8:11
hart: kan ergens anders zijn, Luk. 12:34
hart: kan ogen navolgen, Job 31:7
hart: kan ons bedriegen, bijv. door droom, Jer. 23:26
hart: kan vertrouwen op iem., Spr. 31:11
hart: kan woorden vasthouden, Spr. 4:4
hart: kan zich verheffen, Deut. 17:20
hart: kenbaar voor God alleen, Spr. 15:11
hart: kennen, Spr. 14:33
hart: kennen door het -: zijn eigen bittere droefheid, Spr. 14:10
hart: kennen met het -, Hebr. 3:10-11
hart: kennen: door God, 1 Sam. 16:7
hart: kennen: door God, Ps. 139:23
hart: kennen: door God, Jer. 17:10
hart: kennen: door God, Hand. 1:24
hart: kennen: door God, Hebr. 3:10
hart: kennen: door God alleen, 1 Kon. 8:39
hart: kennen: door God: de verborgenheden van het -, Ps. 44:22
hart: kennen: door Jezus, Mark. 2:8
hart: kennen: wie zal het kennen?, Jer. 17:9
hart: krenking van het -: door uitgestelde hoop, Spr. 13:12
hart: kwaad denken in het -, Matth. 9:4
hart: kwaad in het - denken, Ps. 140:3
hart: kwellingen des -en, Pred. 2:22
hart: laat ons onze harten opheffen, Klg. 3:41
hart: laat uw - zich vermaken in ..., Pred. 11:9
hart: laat uw hart niet haar wegen niet wijken, Spr. 7:25
hart: leren met het -, Pred. 7:2
hart: levend maken: door God, Jes. 57:15
hart: liefde uit een rein -, 1 Tim. 1:5
hart: liefhebben met ganse -, Deut. 13:3
hart: locatie, Ex. 28:29
hart: mat, Klg. 1:22
hart: mat, Klg. 5:17
hart: mat -, Jes. 1:5
hart: mensen-: boos: van jeugd aan, Gen. 8:21
hart: met - zien naar ongerechtigheid, Ps. 66:18
hart: met ganse - en ziel: begrip, Deut. 4:29
hart: met ganse - God zoeken, 2 Kron. 15:12
hart: met ganse - vertrouwen io God, Spr. 3:5
hart: met ganse - wandelen in de wet van God, 2 Kon. 10:31
hart: met ganse - zweren, 2 Kron. 15:15
hart: met ganser harte Gods geboden houden, 2 Kon. 23:3
hart: met gehele -: God zoeken, Ps. 119:10
hart: met God zijnde, Jer. 12:3
hart: met heel uw - God liefhebben, Luk. 10:27
hart: met het – drekgoden nawandelen, Ez. 20:16
hart: met het – verstaan, Matth. 13:15
hart: met het gehele - : loven van God, Ps. 138:1
hart: met je ganse - iets doen, Deut. 26:16
hart: met zijn ganse - Gods geboden onderhouden, 2 Kron. 34:31
hart: met zijn ganse - wandelen voor God aangezicht, 2 Kron. 6:14
hart: met zijn ganse hart doen, 2 Kron. 31:21
hart: met zijn hele hart zich tot God bekeren, Jer. 24:7
hart: midden van het -, Spr. 4:21
hart: midden: bewaarplaats van Gods woord, Spr. 4:21
hart: mijns harten vrolijkheid: Gods getuigenissen, Ps. 119:111
hart: morgenster opgaat in uw -en, 2 Pe 1:19
hart: naar het hart van een meisje spreken, Gen. 34:3
hart: naar iemands - spreken, Ruth 2:13
hart: naar iemands - spreken, 2 Kron. 32:6
hart: nawandelen van drekgoden, Ez. 20:15
hart: neerbuigen: door bekommernis, Spr. 12:25
hart: neigen door God : tot Uw getuigenissen, Ps. 119:36
hart: neigen tot verstandigheid, Tit. 2:2
hart: neigen, zijn -, tot God, Joz. 24:23
hart: neigen: door God, Ps. 141:4
hart: neigen: door vrouwen, 1 Kon. 11:4
hart: neigen: God neigt het - der koningen, 2 Kron. 10:15
hart: neiging tot een kwade zaak, Ps. 141:4
hart: niemand heeft zuiver -, Spr. 20:9
hart: niet volkomen met God zijn, 1 Kon. 15:3
hart: nieuw -: maakt u er een!, Ez. 18:31
hart: nijd: uw hart zij niet nijdig over de zondaars, Spr. 23:17
hart: ogen van het hart: verlichte ogen, Ef. 1:18
hart: om naar haart – te spreken, Richt. 19:3
hart: omgekeerd heeft zich mijn hart, Klg. 1:20
hart: omkeren: door God, Ps. 105:25
hart: omslaand na zonde, 2 Sam. 24:10
hart: onbekeerlijk -, Rom. 2:5
hart: onbesneden -, Jer. 6:10
hart: onbesneden -, Jer. 9:26
hart: onbesneden - buigen, Lev. 26:41
hart: onbesnedene van –, Hand. 7:51
hart: ondersteunen, Ps. 112:8
hart: ondoorgrondelijk, Spr. 25:3
hart: Onesimus was Paulus' hart, Flm. :12
hart: ongerechtigheid in het -, Ps. 58:3
hart: ongevoelig –, Ez. 11:19
hart: ons - is niet achterwaarts gekeerd, Ps. 44:19
hart: ons hart zij met de Jahweh, onze God, om te wandelen in Zijn inzettingen, 1 Kon. 8:61
hart: ontgaan: bij de broers van Jozef, Gen. 42:28
hart: ontroerd, bang, Joh. 14:27
hart: ontrouw –, Ez. 20:16
hart: onverstandig -, Rom. 1:21
hart: onwankelbaar -, 1 Kron. 12:33
hart: oorsprong van verontreiniging, Mark. 7:19
hart: op het - dragen, vs 30, Ex. 28:29
hart: op zijn - vertrouwen: zotheid, Spr. 28:26
hart: openbaar door wandel, Deut. 8:2
hart: openen door God, Hand. 16:14
hart: opkomen in het -: gedenken, Jes. 65:17
hart: opspringen van vreugde, 1 Sam. 2:1
hart: overdenken door het -, Spr. 16:9
hart: overdenken door het -, Jes. 33:18
hart: overleggen in het -, Mark. 2:6
hart: overleggen in het -, Mark. 2:8
hart: overleggen in uw harten, Luk. 5:22
hart: overlegging van het -, Luk. 1:51
hart: overlegging van hun hart: door Jezus onderkend, Luk. 9:47
hart: overleggingen uit vele -en, Luk. 2:35
hart: overspel plegen in het -, Matth. 5:28
hart: overtuigen door onszelf, 1Jo 3:19
hart: overtuigen tegenover Hem, 1Jo 3:19
hart: overvloed van het -, Luk. 6:45
hart: overvloed van het -: hieruit spreekt de mond, Matth. 12:34
hart: overwegingen in -, Luk. 24:38
hart: Paulus’ hart: Onésimus, Flm. :12
hart: plaag van zijn hart erkennen, 1 Kon. 8:38
hart: plaats van het – (gerichtheid), Matth. 6:19
hart: prive-terrein, Spr. 14:10
hart: proeven door God, Jer. 11:20
hart: proeven door God, Jer. 12:3
hart: proeven: God proeft het hart, 1 Kron. 29:17
hart: raad in het -, Spr. 20:5
hart: raadslagen opkomend in het -, Ez. 38:10
hart: rechter van - om iets te doen, 2 Kron. 29:34
hart: rechter van - zijn, 2 Kron. 28:34
hart: rein, 2 Tim. 2:22
hart: rein -, 1 Pe 1:23
hart: rein -: liefde uit een rein -, 1 Tim. 1:5
hart: rein van -, Ps. 73:1
hart: rein van -: God zien, Matth. 5:8
hart: reinheid van het -: liefhebben, Spr. 22:11
hart: reinigen van -en: door het geloof: door God, Hand. 15:9
hart: richt hun (= van het volk) hart tot U, 1 Kron. 29:18
hart: richt uw hart op de weg, Spr. 23:19
hart: richten om God te zoeken, 2 Kron. 12:14
hart: richten om God te zoeken, 2 Kron. 19:3
hart: richten: de Heer moge uw -en richten tot deugden, 2 Thess. 3:5
hart: roemen in het -, 2 Cor. 5:12
hart: rotssteen des -: God, Ps. 73:26
hart: rusten: niet, Pred. 2:23
hart: schat van het –, Matth. 12:35
hart: schat van zijn -: goede of boze schat: daaruit vruchtdragen, Luk. 6:45
hart: scheurt uw hart, Joel 2:13
hart: schikkingen van het -, Spr. 16:1
hart: schreeuwend over ellende van anderen, Jes. 15:5
hart: schreeuwend tot God, Klg. 2:18
hart: smart, Ps. 55:5
hart: smart in het -, Rom. 9:2
hart: smart van het -: doet de geest verslagen zijn, Spr. 15:13
hart: smelten doen: door verslag, Joz. 14:8
hart: spreek niet in uw hart zeggende ..., Deut. 9:4
hart: spreekt in ulieder hart op uw leger, Ps. 4:5
hart: spreken al wat in je hart is, 2 Kron. 9:1
hart: spreken in het -, Pred. 2:15
hart: spreken in je -, 1 Sam. 1:13
hart: spreken in zijn -, Gen. 24:45
hart: spreken met het -, Pred. 1:16
hart: spreken naar hun hart: Jozef bij zijn broers, Gen. 50:21
hart: stel uw hart op mijn wetenschap, Spr. 22:17
hart: stelen van iem., 2 Sam. 15:6
hart: sterken: brood sterkt het hart, Ps. 104:15
hart: sterken: door genade, Hebr. 13:9
hart: sterken: met letterlijk brood, Richt. 19:5
hart: sterken: sterk toch uw hart (met voedsel), Richt. 19:8
hart: sterken: sterkt uw -en, Jak. 5:8
hart: stijf van hart, Ez. 2:4
hart: stijven van –, Jes. 46:12
hart: stort uw - uit voor Zijn aangezicht, Ps. 62:9
hart: tafel van het -: geboden hierop te schrijven, Spr. 7:3
hart: tafel van het -: schrijven op, Spr. 3:3
hart: tafel van het hart: zonde erin gegrift, Jer. 17:1
hart: teder van -, 2 Kron. 13:7
hart: ter -e nemen: door niemand, Jes. 57:1
hart: ter harte nemen, 2 Sam. 19:19
hart: ter harte nemen: ellende, Jes. 42:25
hart: toeleg van uw hart, Hand. 8:22
hart: toesluiten voor iem., 1Jo 3:17
hart: tot aan het - raken, Jer. 4:18v
hart: tragen van hart in het geloven, Luk. 24:25
hart: treurig -, Spr. 25:20
hart: u volk in welke hart Mijn wet is, Jes. 51:7
hart: uit - zijn uitgangen des levens: voorbeeld, Ps. 55:16
hart: uit eigen hart: verzinsel, inbeelding, zelfbenoemde rol, Num. 16:28
hart: uit het -: valse woorden dichten, Jes. 59:13
hart: uit het – (valselijk) profeteren, Ez. 13:17
hart: uit het – vals profeteren, Ez. 13:2
hart: uit zich in gedrag, Ps. 14:1
hart: uitgang: output, Matth. 15:18
hart: uitnemend en goed -, Luk. 8:15
hart: uitstorten voor Jezus, Mark. 5:33
hart: uw - leven, Ps. 69:33
hart: uw - worde niet ontroerd, Joh. 14:1
hart: uw bent in onze -en, 2 Cor. 7:3
hart: uw hart heeft u verheven, om te roemen, 2 Kron. 25:19
hart: uw hart zal zich verblijden, Joh. 16:21
hart: van -e geven, 2 Cor. 9:7
hart: van -e vergeven, Matth. 18:35
hart: van de mens: daarin is de eeuw gelegd, Pred. 3:11
hart: van de mens: God alleen kent het hart van de mensen, 2 Kron. 6:30
hart: van een beest, Dan. 4:16
hart: van een volk, Matth. 13:14
hart: vast -: betrouwende op de HEERE, Ps. 112:7
hart: verachten in het -, 1 Kron. 15:29
hart: verachten in je hart, 2 Sam. 6:16
hart: veranderen : Nebukadnezar, Dan. 4:16
hart: veranderen: besnijden, Jer. 4:4
hart: veranderen: door God, 2 Kron. 30:9
hart: veranderen: methode, Spr. 6:21
hart: verandert tegen het volk, Ex. 14:5
hart: verbaasd, Ps. 143:4
hart: verblijden, zich, Joh. 16:22
hart: verblijden: door een goed woord, Spr. 12:25
hart: verblijden: door het licht der ogen, Spr. 15:30
hart: verborgen mens van het -, 1 Pe 3:4
hart: verbrijzeld van – zijn: nog niet, Jer. 44:10
hart: verderven: door een geschenk, Pred. 7:7
hart: verduisterd geworden, Rom. 1:21
hart: verenig mijn - tot de vreze uws naams, Ps. 86:11
hart: vergaan, Jer. 4:9
hart: verhard, Mark. 6:52
hart: verhard -, Mark. 8:17
hart: verhard -: begrip, Mark. 8:18
hart: verhard -: bij de discipelen, Mark. 6:52
hart: verharden: als je Gods stem hoort, Hebr. 3:8
hart: verharden: als je Gods stem hoort, Hebr. 4:7
hart: verharden: door God: aan Farao, Ex. 9:12
hart: verharden: door God: Farao’s –, Ex. 7:3
hart: verharden: en verbittering, Hebr. 3:8
hart: verharden: Farao's -: door God, Ex. 14:8
hart: verharden: gevolg: in het kwaad vallen, Spr. 28:14
hart: verharden: ondanks Gods werken gezien te hebben, Hebr. 3:9
hart: verharden: verhardt uw harten niet, Hebr. 3:8
hart: verharden: vs. Gode vrezen, Spr. 28:14
hart: verharden: zelf verzwaren, 1 Sam. 6:6
hart: verharding, Mark. 3:5
hart: verharding van -: van Godswege beschikt, vgl. vs. 20, 2 Kron. 25:16
hart: verharding van het -, Ef. 4:18
hart: verhardt uw - niet, Ps. 95:8
hart: verhardt uw harten niet, Hebr. 3:15
hart: verheft zich, Deut. 8:14
hart: verheugen: wijn verheugt het hart, Ps. 104:15
hart: verheven -: mijn - is niet verheven, Ps. 131:1
hart: verkeerd van -, Spr. 12:8
hart: verkeerde -: zal van mij wijken, Ps. 101:4
hart: verkeerde van -, Spr. 11:20
hart: verklaren: zijn hele – verklaren aan Delila, Richt. 16:18
hart: verkwikken, Flm. :7
hart: verkwikken, Flm. :20
hart: verleiden, Deut. 11:16
hart: verlichten, Luk. 11:33v
hart: vernederen, Ps. 107:12
hart: veroordelen door ons -, 1Jo 3:19v
hart: verraadt zich in verzoeking, Deut. 8:2
hart: verre van God doen, Jes. 29:13
hart: verslagen -, Ps. 51:19
hart: versmelten, Deut. 20:8
hart: versmelten, Joz. 5:1
hart: versmelten: bij de inwoners van Jericho, Joz. 2:11
hart: verstaan met het -, Spr. 8:5
hart: verstaan met het –, Jes. 44:18
hart: verstandig - zal de wetenschap opzoeken, Spr. 15:14
hart: versterken: door God, 1 Thess. 3:13
hart: versterken: door liefde, 1 Thess. 3:13
hart: verstijven: begrip, Deut. 15:7
hart: verstijven: verstijf je hart niet, Deut. 15:7
hart: verstokken, vs 8, Ex. 14:4
hart: verstokken: begrip, Ex. 14:17
hart: verstokken: door God, Ex. 4:21
hart: verstokken: door God, Joz. 11:20
hart: verstokken: door God, Jes. 63:17
hart: verstokken: door God: doel, Deut. 2:30
hart: verstokken: door God: Farao’s –, Ex. 9:12
hart: verstokken: en geest verharden, Deut. 2:30
hart: verstokt, Ex. 9:35
hart: vertroosten, Col. 2:2
hart: vertroosten, Col. 4:8
hart: vertroosten van -en, Ef. 6:22
hart: vervuld van droefheid, Joh. 16:6
hart: vervullen: met voedsel en vreugde, Hand. 14:17
hart: verwijden door God, Ps. 119:32
hart: verzwaren van zijn –: door Farao, Ex. 8:32
hart: verzwaren: door God en de mens zelf, Ex. 10:1
hart: verzwaren: Farao verzwaarde zijn –, Ex. 8:15
hart: vet, Jes. 6:10
hart: vet -, Ps. 119:70
hart: vet -, Matth. 13:14
hart: vet -: geestelijk, Hand. 28:27
hart: vet geworden –, Matth. 13:15
hart: vlezen – geven: door God, Ez. 11:19
hart: vlezen tafelen van de -en, 2 Cor. 3:3
hart: vol om kwaad te doen, Pred. 8:11
hart: volgen (Canisius-vertaling), Jer. 23:17
hart: volgen van je –: niet doen, Num. 15:39
hart: volgen van je hart: verkeerd hier, Rom. 1:24
hart: volkomen -, Jes. 38:3
hart: volkomen - : om David koning te maken, 1 Kron. 12:38
hart: volkomen - tot God, 2 Kron. 16:9
hart: volkomen -: geef mijn zoon Salomo een - om te doen ..., 1 Kron. 29:19
hart: volkomen -: met een - God dienen, 1 Kron. 28:9
hart: volkomen -: met een volkomen - doen, 2 Kron. 19:9
hart: volkomen -: missen, 2 Kron. 25:2
hart: volkomen -: van Asa, 2 Kron. 15:17
hart: volkomen met de Heere, al zijn dagen, 1 Kon. 15:14
hart: volkomen met de Heere, om te wandelen in Zijn inzettingen, 1 Kon. 8:60
hart: voorhuid van het -, Jer. 4:4
hart: voorhuid: te besnijden, Deut. 10:16
hart: voornemen in -, Jes. 63:4
hart: voornemen van het -, Hand. 11:23
hart: voortkomen uit het hart, Matth. 15:18
hart: vrede van Christus in onze harten heersend, Col. 3:15
hart: vrijwillig -, Ex. 35:5v
hart: vrijwillige van, Ex. 35:22v
hart: vrijwilligheid is een zaak van het hart, 1 Kron. 29:17
hart: vrolijk, Ruth 3:7
hart: vrolijk -, Spr. 15:15
hart: vrolijk door de wijn, Esth. 1:10
hart: vrolijk hart maakt aangezicht blijde, Spr. 15:13
hart: vrolijk maken, Richt. 19:22
hart: waar je hart is, Luk. 12:34
hart: waar uw - is, Pred. 7:4
hart: waar uw schat is, daar zal ook uw - zijn, Matth. 6:21
hart: waarachtig hart: hiermee naderen tot God, Hebr. 10:22
hart: wacht u, dat uw hart niet verleid worde, Deut. 11:16
hart: wandelen met ganse - in, 2 Kon. 10:31
hart: wandelen met je ganse - voor God, 2 Kron. 6:14
hart: wassen, zich, -, van boosheid, Jer. 4:14
hart: wassen: verkeerde gedachten wegdoen, Jer. 4:14
hart: wat aan ons - gebonden is: leidt ons in onze wandel, Spr. 6:22
hart: wat u ook doet, doet het van -e, als voor de Heer en niet voor mensen, Col. 3:23
hart: wederspannig -, Jer. 5:23
hart: weedom des -en, Jes. 65:14
hart: week, Deut. 20:3
hart: week maken: door God, Job 23:16
hart: week maken: geval, Hand. 21:13
hart: week van - zijn, Deut. 20:8
hart: week worden, Jer. 51:46
hart: week worden: bij Josia, 2 Kron. 34:27
hart: weerspiegelt de mens, Spr. 27:19
hart: wegen van uw -: wandel daarin, o jongeling, Pred. 11:9
hart: wegen: door God, Spr. 24:12
hart: wegnemen: door: hoererij, wijn, most, Hos. 4:11
hart: wenden: zijn - wenden om te gaan dienen, Deut. 29:18
hart: wens van mijn -, Rom. 10:1
hart: wet van God in hun – schrijven, Jer. 31:33
hart: wetten van God in de -en geven, Hebr. 10:16
hart: wijd openstellen, 2 Cor. 6:13
hart: wijs van -, vs 25, Ex. 35:10
hart: wijs van -, Spr. 11:29
hart: wijs van – zijn, Ex. 28:3
hart: wijs van hart, Ex. 31:6
hart: wijsheid in het -, 2 Kron. 9:23
hart: wijsheid rust in het - des verstandigen, Spr. 14:33
hart: wijze van -: zal verstandig genoemd worden, Spr. 16:21
hart: woord Gods in ons -, Deut. 30:14
hart: woord in -: duivel kan Gods woord uit het - wegnemen, Luk. 8:12
hart: woord van God vatten in het –, Ez. 3:10
hart: woorden in het - bewaren, Deut. 6:6
hart: woorden uit het - voortbrengen, Job 8:10
hart: zeggen door het -, Ez. 28:2
hart: zeggen in het -, Jer. 5:24
hart: zeggen in het -, Hos. 7:2
hart: zeggen in het -: dat er geen God is, Ps. 14:1
hart: zeggen in het -: door God, Gen. 8:21
hart: zeggen in je -, 1 Sam. 27:1
hart: zeggen in zijn -, Esth. 6:6
hart: zetel van overleg, Deut. 15:9
hart: zetten op iets, 1 Sam. 9:20
hart: zetten op vermogen, Ps. 62:11
hart: zich - richten om iets te doen, Ezra 7:10
hart: zich afwenden, door het -, Deut. 30:16
hart: zich ontdekken van het - van de zot, Spr. 18:2
hart: zich verblijden, Hand. 2:26
hart: zich verheffen: gevolg: God vergeten, Hos. 13:6
hart: zich verheffen: welke gedachten, Deut. 8:17
hart: zich verheffend, 2 Kron. 26:16
hart: zichzelf zegenen in zijn -, Deut. 29:19
hart: zie ook Binnenste,
hart: ziel en -, Deut. 30:2
hart: ziel: met ganse - en gans zijn zich bekeren tot God, Deut. 30:10
hart: zien: wijsheid en wetenschap, Pred. 1:16
hart: zijn - begeven om God te zoeken, 1 Kron. 22:12
hart: zijn - begeven om iets te bereiken, Pred. 1:17
hart: zijn - begeven om iets te doen en te bereiken, Dan. 10:12
hart: zijn - begeven om te onderzoeken, Pred. 1:13
hart: zijn - begeven tot iets, Pred. 8:9
hart: zijn - begeven: om wijsheid te weten, Pred. 8:16
hart: zijn - bewaren: geen belialswoord erin toestaan, Deut. 15:9
hart: zijn - neigen om iets te doen, Ps. 119:112
hart: zijn - neigen: van de HEERE (af), 1 Kon. 11:9
hart: zijn - niet vernederen, Dan. 5:22
hart: zijn - omkeren, Pred. 7:25
hart: zijn - op zijn wegen stellen: die overdenken, Hag. 1:5
hart: zijn - richten tot God, 1 Sam. 7:3
hart: zijn - schikken tot God, 2 Kron. 20:33
hart: zijn - stellen op iemand, 2 Sam. 18:3
hart: zijn - verheffen in de wegen des HEREN, d.w.z. daarin wandelen met een moedig hart, 2 Kron. 17:6
hart: zijn - verhief zich, Dan. 5:20
hart: zijn - verstokken, 2 Kron. 36:13
hart: zijn - verstokken: zie nek: zijn nek verharden,
hart: zijn - verzwaren, Ex. 9:34
hart: zijn - verzwaren, 1 Sam. 6:6
hart: zijn - volgen, Jer. 9:14
hart: zijn - werd de beesten gelijk gemaakt, Dan. 5:21
hart: zijn eigen - tegoeddoen, Jak. 5:5
hart: zijn hart niet op iets zetten, Ex. 7:23
hart: zingen: vrolijk zingen, Job 29:13
hart: zondig, Matth. 15:18
hart: zuiveren, Jak. 4:8
hart: zuiveren van kwaad geweten, Hebr. 10:22
hart: zwaar –: van Farao, Ex. 7:14
hartelijk: zijn: weest - voor elkaar, Rom. 12:10
harteloos: volk, Jer. 5:21
hartheid: van uw hart, Mark. 10:5
hartstocht: begerige -, 1 Thess. 4:5
hartstocht: doodt eventuele - in je leven, Col. 3:5
hartstocht: en begeerten, vgl. Gal. 5, Col. 3:5
hartstocht: hartstochten van de zonden: door de wet gewekt, Rom. 7:5
hartstocht: in -en iets verkwisten, Jak. 4:3
hartstocht: onterende –en, Rom. 1:26
hartstocht: van de zonde: door de wet gewekt, Rom. 7:5
hartstocht: voert strijd in mijn leden, Jak. 4:1
hasmal: gedaante deels de kleur van – hebbend, Ez. 8:2
hatelijk: hatelijke woorden, Ps. 109:3
haten: afkeer hebben van: hier goede houding, Spr. 11:15
haten: als reactie op bestraffing, Spr. 9:8
haten: begrip, Spr. 25:17
haten: bestraffing -, Spr. 12:1
haten: bestraffing -, Spr. 15:10
haten: broeder -: en God liefhebben: onverenigbaar, 1Jo 4:20
haten: broeder –, 1Jo 3:15
haten: christenen gehaat door alle volken, Matth 24:9
haten: de Vader –, Joh. 15:24
haten: de Zoon –, Joh. 15:24
haten: die U haten, Ps. 139:21
haten: dit leven haten, Pred. 2:17
haten: doen wat ik haat, Rom. 7:15
haten: doet wel aan hen die u haten, Luk. 6:27
haten: door broeders gehaat worden, Jes. 66:5
haten: door Christus: boze werken -, Opb. 2:6
haten: door David, Ps. 139:22
haten: door de rechtvaardige: leugentaal, Spr. 13:5
haten: door de wereld, Luk. 6:22
haten: door de wereld: de discipelen van Jezus, Joh. 17:14
haten: door de wereld: gelovigen, Joh. 15:18
haten: door de wereld: gelovigen, Joh. 15:19
haten: door de wereld: gelovigen: verwondert u daarover niet, 1Jo 3:13
haten: door God: afvalligen, Hos. 9:15
haten: door God: de roof in het brandoffer, Jes. 61:8
haten: door God: dingen die Hij haat, Zach. 8:17
haten: door God: Ezau, Mal. 1:3
haten: door God: feesten, Amos 5:21
haten: door God: Israëls paleizen, Amos 6:8
haten: door God: kindoffers, Deut. 12:31
haten: door God: nieuwe maanden en gezette hoogtijden van het zondige volk, Jes. 1:14
haten: door God: van opgericht beeld, Deut. 16:22
haten: door God: van zekere ondeugden, Spr. 6:16
haten: door God: zijn erfenis Israël, Jer. 12:8
haten: door Jezus: wetteloosheid, Hebr. 1:9
haten: elkaar -, Matth 24:10
haten: en doden: eenheid, vgl. vs 12 Kain, 1Jo 3:15
haten: en verstoten, Richt. 11:7
haten: Ezau heb Ik gehaat, Rom. 9:13
haten: gedrag -, Ps. 101:3
haten: gehaat worden door de mensen: gelukkig bent u, Luk. 6:22
haten: gehaat worden: de gelovigen, Luk. 2117
haten: gehaat worden: Lea, Gen. 29:33
haten: gehate (onreine) vogel, Opb. 18:2
haten: gelovigen zullen door de wereld gehaat worden, Matth. 10:22
haten: gierigheid -, Spr. 28:16
haten: Gij haat alle werkers der ongerechtigheid, Ps. 5:5
haten: God -, Ex. 20:6
haten: God -, Deut. 5:9
haten: God -: geval, 2 Kron. 19:2
haten: haat het boze, Amos 5:15
haten: haat zelfs het kleed dat door het vlees bevlekt is, Jud :23
haten: het licht -: reden, Joh. 3:20
haten: hoovaardigheid, Spr. 8:13
haten: iem. -, want, 2 Kron. 18:7
haten: in uw hart niet iemand -, Lev. 19:17
haten: is moorden, 1Jo 3:15
haten: Jezus: gehaat, Luk. 1914
haten: kenmerk van de oude mens, Tit. 3:3
haten: kwade -, Spr. 8:13
haten: Lea gehaat, Gen. 29:31
haten: leugenpaden, Ps. 119:104
haten: leugentaal -, Spr. 13:5
haten: mond der verkeerdheden, Spr. 8:13
haten: redenen, Gen. 37:4v
haten: tijd om te -, Pred. 3:8
haten: uit afgunst: jegens Jozef, Gen. 37:4
haten: vals pad -, Ps. 119:128
haten: versus liefhebben, Pred. 3:8
haten: versus liefhebben, Matth. 6:24
haten: versus liefhebben, Rom. 9:13
haten: versus liefhebben: bij God, Hos. 9:15
haten: wie zijn broeder haat is in de duisternis, 1Jo 2:9
haten: zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat", Joh. 15:25
haten: zijn broeder -, 1Jo 2:11
haten: zonder oorzaak -, Ps. 69:5
haten, Luk. 14:26
hater: gered worden van mijn -s, Ps. 69:15
hater: God-hater, Rom. 1:30
hater: houding t.o. -, Ex. 23:4
hater: kussen van de -, Spr. 27:6
hater: uw – helpen, Ex. 23:5
hater: van God, Num. 10:35
hater: van God: zijn -s zullen van Zijn aangezicht vluchten, Ps. 68:2
hater: verdrukking van zijn -, Job 31:29
hater, 2 Kron. 1:11
have: grote -, Gen. 15:14
have: zeer grote - geschonken door God aan Hizkia, 2 Kron. 32:29
haveloos: kleding, Jak. 2:2
haven: God leidt ons naar de - onzer begeerte, Ps. 107:30
Havila: zoon van Cusch, Gen. 10:7
Havila, 1 Sam. 15:7
Hazor: ingenomen door Jozua, Joz. 11:10v
Hazor: tegen de koninkrijken van –, Jer. 49:28
Hazor, Joz. 11:1
Hazor, Richt. 4:2
hebben: de Zoon -, Matth. 13:12
hebben: en gegeven worden, Luk. 1926
hebben: niet –, Matth. 25:29
hebben: niet – omdat u niet bidt, Jak. 4:2
hebben: waarlijk -, Matth. 25:29
hebben: weest tevreden met wat u hebt, Hebr. 13:5
hebben: wie de Zoon heeft, heeft alles; wie Hem niet heeft, heeft niets (uitleg), Mark. 4:25
hebben: wie heeft hem zal worden gegeven, Matth. 13:12
hebben: wie heeft, zal worden gegeven, Luk. 8:18
hebben: wie niet heeft, wordt alles afgenomen, Matth. 13:12
Heber: achter-achterkleinzoon van Sem, Gen. 10:22
Heber: en Sem, Gen. 10:21
Heber: Keniet, Richt. 4:11
Heber: oorsprong, 1 Kron. 1:19
Hebr.: probleem: moeheid, Opb. 2:3
Hebreeën: de God der -, Ex. 3:18
Hebreeën: God van de Hebreeen, Ex. 5:3
Hebreeënbrief: brief geschreven, Hebr. 13:22
Hebreeënbrief: geschreven in Italië, Hebr. 13:24
Hebreeënbrief: ontstaan: vóór de verwoesting van de tempel, Hebr. 10:11
Hebreeënbrief: schrijver: bekende van Timotheüs, Hebr. 13:23
Hebreeënbrief: schrijver: in de gevangenis vermoedelijk, ctr. echter vers 23, Hebr. 13:19,23
Hebreeënbrief: weinig woorden, Hebr. 13:22
Hebreeër: Paulus een -, Filip. 3:5
Hebreeër, Deut. 15:12
Hebreeuws: Harmagedon, Opb. 16:16
Hebreeuws: sprak Maria Magdalena, Joh. 20:16
Hebreeuws: spreken, Hand. 6:1
Hebreeuws: spreken: door Paulus, Hand. 21:39
Hebron: aan Kaleb gegeven, Richt. 1:20
Hebron: erfdeel van Kaleb, Joz. 14:13
Hebron: gebouwd door Rehabeam, 2 Kron. 11:10
Hebron: Kirjath-arba, Richt. 1:10
Hebron: koning van -: Hoham, Joz. 10:3
Hebron: oude naam: Kirjath-Arba, Joz. 14:15
Hebron: vrijstad, 1 Kron. 6:57
Hebron: wanneer gebouwd, Num. 13:21
Hebron, Gen. 23:2
Hebron, Joz. 21:11
hebzucht: achter evangelisatie mogelijk, 1 Thess. 2:5
hebzucht: doodt eventuele - in je leven, Col. 3:5
hebzucht: geval, 1 Sam. 8:3
hebzucht: geval, Micha 2:2
hebzucht: geval, Luk. 2014
hebzucht: hart geoefend in -, 2 Pe 2:14
hebzucht: oorsprong: hart, Mark. 7:21
hebzucht: tegen -, Ef. 5:3
hebzucht: tegen -, Hebr. 13:5
hebzucht: veroordeeld, Jes. 5:8
hebzucht: vertoornt God, Ef. 5:6
hebzucht: vervuld van - en andere dingen, Rom. 1:29
hebzucht: voorbeeld, Spr. 1:13
hebzucht: waarschuwing tegen -, Luk. 12:13
hebzucht: waken voor alle -: let op en waakt voor alle hebzucht, Luk. 12:15
hebzucht: zie ook Gierigheid,
hebzucht, Spr. 30:15
hebzucht, Hos. 4:18
hebzucht, 2 Pe 2:3
hebzuchtig: voorwendsel, 1 Thess. 2:5
hebzuchtige: geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God, Ef. 5:5
hebzuchtige: geen – zal Gods koninkrijk beërven, 1 Cor. 6:10
hebzuchtige: in de gemeente: omgang met hem vermijden, 1 Cor. 5:11
hebzuchtige, 1 Cor. 5:10
hechten: aan God, aan rijkdom, Matth. 6:24
hechtenis: zie ook Gevangenschap,
hedonisme, Filip. 3:19
heel: gepredikt in de hele schepping die onder de hemel is, Col. 1:23
heelal: door God geschapen, Jes. 40:26
heelal: door God ingericht, Jer. 31:35
heelal: onmeetbaar, Jer. 31:37
heelal: orde in het –, Jer. 31:35
heelal: toekomst, Luk. 2126
heelheid, Jak. 1:4
heelmeester, Jer. 8:22
Heelmeester: God onze –: beschermt tegen ziekte, Ex. 15:26
heendrijven: door God: mensen, Jer. 24:9
heendrijven: door God: overblijfsel van Juda, Jer. 8:3
heengaan: afvallen en –, Jer. 5:23
heengaan: discipelen gesteld door Jezus om heen te gaan en vrucht te dragen, Joh. 15:16
heengaan: dood gaan, Job 10:21
heengaan: door Christus: om ons plaats te bereiden in het huis van de Vader, Joh. 14:2
heengaan: ga heen en doet u evenzo, Luk. 10:37
heengaan: ga heen in vrede, Mark. 5:34
heengaan: ga heen in vrede, Luk. 7:50
heengaan: ga heen in vrede, Luk. 8:48
heengaan: ga heen, zei Jezus tot de gereinigde Samaritaan, Luk. 17:19
heengaan: geboden, Luk. 10:3
heengaan: geboden door Christus, Luk. 17:14
heengaan: in de wereld en vrucht dragen, Joh. 15:16
heengaan: laat hem (Lazarus) –, Joh. 11:44
heengaan: na enkele jaren - (verwacht Job), Job 16:22
heengaan: niet weten, door de duisternis, waar men heengaat, Joh. 12:35
heengaan: Paulus' -, 2 Tim. 4:6
heengaan: Petrus’ – (ontslapen), 2 Pe 1:15
heengaan: sterven, Matth. 26:24
heengaan: sterven, Luk. 2:29
heengaan: sterven, Luk. 2222
heengaan: sterven en vertrekken naar het hiernamaals, Filip. 1:23
heengaan: waar Jezus heenging, Joh. 14:4
heer: Abraham – van Sarah, 1 Pe 3:6
heer: Abraham was de - van Eliëzer, Gen. 24:10
heer: begrip, 2 Kron. 18:16
heer: begrip, Matth. 6:24
heer: begrip: moet gediend worden, Matth. 6:24
heer: betekenis hier: eigenaar, Ex. 21:28
heer: betekenis: voorbeeld Potifar t.o.v. Jozef, Gen. 39:2
heer: broer 'heer' genoemd: door Jakob, Gen. 32:4,5
heer: broer 'heer' genoemd: door Jakob, Gen. 32:18
heer: de keizer 'mijn heer' genoemd, Hand. 25:26
heer: des huizes, Matth. 20:1
heer: eigenaar van slaaf, Gen. 39:3
heer: en heiland, 2 Pe 3:2
heer: en knecht, Jes. 24:2
heer: en meester: Jezus, Jud :4
heer: en slaaf, Matth. 18:27
heer: en slaaf, Luk. 14:21
heer: en slaaf, Joh. 13:16
heer: en slaven, Luk. 12:36
heer: engel – genoemd door Cornelius, Hand. 10:4
heer: engelen aangesproken met "mijn heren", Gen. 19:2
heer: geëerd door zijn knecht, Mal. 1:6
heer: geen - hebben: Israël, 2 Kron. 18:16
heer: gehoorzaam aan heren naar het vlees, Ef. 6:5
heer: gezegd van Filippus, Joh. 12:21
heer: Heer der heren, Opb. 17:14
heer: heer der heren: God, Ps. 136:3
heer: Heer van de -, Col. 4:1
heer: herder, 1 Kon. 22:17
heer: heren zijn en niet meer tot God komen, Jer. 2:31
heer: Jezus - genoemd door een discipel, Matth. 8:21
heer: Jezus - noemen, Luk. 6:46
heer: Jezus als Heer belijden, Rom. 10:9
heer: Jezus Christus, 2Jo :3
heer: Jezus is de –, Joh. 13:13-14
heer: Jozef tot - over farao's huis gezet, Ps. 105:21
heer: koning Hizkia was heer van zijn hoge ambtenaren, Jes. 37:6
heer: laat dreigen na, Ef. 6:9
heer: mijn - koning, 1 Sam. 26:17
heer: mijn -: zo noemde Eliëzer Abraham, Gen. 24:26,27
heer: mijn -: zo noemde Eliëzer Abraham, Gen. 24:35v
heer: mijn –, u weet het, Opb. 7:14
heer: mijn heer heb ik te gehoorzamen, Luk. 6:46
heer: mijn heer: zo noemde Rebekka de onbekende man Eliëzer, Gen. 24:18
heer: Mozes – genoemd door Jozua, Num. 11:28
heer: Mozes – genoemd door zijn broer, Num. 12:11
heer: naar het vlees, Ef. 6:5
heer: naar het vlees, Col. 3:22
heer: Nebukadnezar de – van Daniël, Dan. 4:19
heer: Paulus en Silas aangesproken met ‘heren’, Hand. 16:30
heer: Pilatus – genoemd, Matth. 27:63
heer: plicht der heren, Col. 4:1
heer: rebelleren tegen zijn -, 2 Kron. 13:5
heer: risico: dreigen, Ef. 6:9
heer: te vrezen door zijn knecht, Mal. 1:6
heer: twee -en dienen is onmogelijk, Matth. 6:24
heer: twee heren dienen is ondoenlijk, Luk. 16:13
heer: vader 'mijn heer' genoemd: door Rachel , Gen. 31:35
heer: van alles zijn: de erfgenaam, Gal. 4:1
heer: van de oogst, Luk. 10:2
heer: van de wijngaard, Matth. 20:8
heer: van de wijngaard, Luk. 2015
heer: van een slaaf, Matth. 18:25
heer: van het huis, Matth. 13:52
heer: van het huis, Matth. 21:33
heer: van het huis, Luk. 2211
heer: van het huis: Jezus, Matth. 10:25
heer: van slaaf, Matth. 10:24
heer: versus beheerder, Matth. 20:8
heer: versus knecht, Gen. 19:2
heer: versus slaaf, Gal. 4:1
heer: zeggen, maar Hem niet kennen, Matth. 25:11
heer: zijn - waarnemen, Spr. 27:18
Heer: aanspreektitel, door Saulus gebruikt voor Jezus, Hand. 9:5
Heer: blijven bij de -, 1 Cor. 7:35
Heer: Christus als - heiligen in je hart, 1 Pe 3:15
Heer: Christus: Heer Christus, Col. 3:24
Heer: dag van -, 2 Pe 3:9
Heer: der koningen is de God van Israël, Dan. 2:47
Heer: één - voor ons: Jezus Christus, 1 Cor. 8:6
Heer: einde van de –: vol genegenheid en ontferming, Jak. 5:11
Heer: en Meester, Joh. 13:13
Heer: God, Opb. 19:7
Heer: God is –, Opb. 15:4
Heer: Heer, Heer zeggen door valse profeten, Matth. 7:21
Heer: in - betaamt het dat de vrouw onderdanig is aan haar man, Col. 3:18
Heer: Jezus Christus, Ef. 1:2
Heer: Jezus de Heer van de twee getuigen, Opb. 11:8
Heer: Jezus is aller -, Hand. 10:36
Heer: Jezus is onze -, Luk. 12:36
Heer: Jezus is onze - in de hemel, Col. 4:1
Heer: Jezus: alles in naam van de - J doen, Col. 3:17
Heer: nabij ons zijnde, Filip. 4:5
Heer: om ‘s Heren wil aan elke menselijke instelling onderdanig zijn, 1 Pe 2:13
Heer: onze - is in de hemelen, Ef. 6:9
Heer: onze Heer en God, Opb. 4:11
Heer: van de hemel: God, Dan. 5:23
Heer: van de heren, Opb. 19:16
Heer: van de oogst, Matth. 9:38
Heer: van de sabbat, Matth. 12:8
Heer: voor de Heer alles doen en nalaten: eten en dagen houden, Rom. 14:6
Heer: vrees voor de -: in van Hem dienen, Col. 3:22
Heer: woord van de -: verheerlijken, Hand. 13:48
Heer: Zebaoth, Jak. 5:4
heer : Jozef tot – over geheel Egypteland gesteld, Gen. 45:9
heer : slaaf niet groter dan zijn heer, Joh. 15:20
heer des huizes, Luk. 13:25
heerlijk: begrip: Benaja de -ste van de dertig helden, 1 Kron. 11:22
heerlijk: ding: God heeft -e dingen gedaan, Jes. 12:5
heerlijk: dingen: God heeft heerlijke dingen gedaan, Jes. 13:5
heerlijk: en sieraad, Jes. 23:9
heerlijk: heerlijke dingen gebeurden door Jezus, Luk. 13:17
heerlijk: heerlijke koningen, Ps. 136:17
heerlijk: heerlijkste zijn: Benaja, van dertig helden, 1 Kron. 11:25
heerlijk: Jabez -er dan zijn broeders, 1 Kron. 4:9
heerlijk: maken: door God: de plaats van Mijn voeten, Jes. 60:13
heerlijk: maken: door God: Israël, Jes. 42:21
heerlijk: maken: God heeft Zich – gemaakt in Israël, Jes. 44:23
heerlijk: maken: Zich - maken: door God: in Israël, Jes. 44:23
heerlijk: over al wat - is zal een beschutting wezen, Jes. 4:5
heerlijk: ver-lijken: God: in het lijden, 1 Pe 4:16
heerlijk: ver-t en vervuld, Ez. 27:25
heerlijk: wijnstok, Ez. 17:8
heerlijk: zie ook Verheerlijken, Ez. 28:22
heerlijk: zie ook Verheerlijken,
heerlijk: zodanig zal de Gemeente voor Christus staan, Ef. 5:27
heerlijke: goedheid jegens de -n, Ps. 16:3
heerlijke: heerlijken van de kudde, Jer. 25:34v
heerlijke: heerlijken zullen honger lijden, Jes. 5:13
Heerlijke: uit Israël: Christus, Jer. 30:21
heerlijkheid: - zoeken: door leugen, 2 Sam. 1:23
heerlijkheid: aan God en het Lam toegewenst, Opb. 5:13
heerlijkheid: aan Jezus: door God Vader, 2 Pe 1:17
heerlijkheid: aardse -, Dan. 2:31
heerlijkheid: als van de olijfsboom, Hos. 14:7
heerlijkheid: als vergelding ontvangen, Rom. 2:10
heerlijkheid: Babel, de - der Chaldeeën, Jes. 13:19
heerlijkheid: be hoefte aan, 1 Sam. 22:7
heerlijkheid: bediening van de Geest bestaat in -, 2 Cor. 3:8
heerlijkheid: begrip: pracht, schoonheid, rijkdom, Luk. 12:27
heerlijkheid: brengen: door volken: aan Israël, Jes. 61:6
heerlijkheid: bron van -: verdrukkingen van Paulus voor anderen, Ef. 3:13
heerlijkheid: chreubs van de -, Hebr. 9:5
heerlijkheid: Christus - (typologisch), Gen. 45:13
heerlijkheid: Christus zij de - tot in alle eeuwigheid, 2 Tim. 4:18
heerlijkheid: Christus' -, Hebr. 3:3
heerlijkheid: Christus' -: door God gegeven, Joh. 17:22
heerlijkheid: Christus' -: door God hem geschonken, 1 Pe 1:21
heerlijkheid: Christus' -: ons deel, 2 Thess. 2:14
heerlijkheid: Christus' -: zijn wij (toepassing), 1 Thess. 2:20
heerlijkheid: Christus’ –: na lijden ingegaan, Luk. 2426
heerlijkheid: de Heer der –: onze Heer Jezus Christus, Jak. 2:1
heerlijkheid: de Vader der heerlijkheid, Ef. 1:17
heerlijkheid: deelgenoot van de - die geopenbaard zal worden, 1 Pe 5:1
heerlijkheid: des HEEREN: glans, Ez. 10:4
heerlijkheid: des HEEREN: verplaatste zich, Ez. 10:4
heerlijkheid: eeuwige -, 2 Tim. 2:10
heerlijkheid: eigen -: zoeken, Joh. 7:18
heerlijkheid: en licht, Luk. 2:9
heerlijkheid: en lof en eer, 1 Pe 1:7
heerlijkheid: en lof van God, Filip. 1:11
heerlijkheid: en macht, Opb. 15:8
heerlijkheid: en macht, Opb. 19:1
heerlijkheid: en majesteit, Ps. 111:3
heerlijkheid: en sieraad, Ex. 28:2
heerlijkheid: engel met - van de Heer, Luk. 2:9
heerlijkheid: gave Gods, Dan. 5:18
heerlijkheid: Geest der -, 1 Pe 4:14
heerlijkheid: geval van uitwendige -, 2 Cor. 3:7
heerlijkheid: geven aan iem.: aan Christus: door God, 1 Pe 1:21
heerlijkheid: geven: aan God, Luk. 17:18
heerlijkheid: geven: aan God, Opb. 14:7
heerlijkheid: God - geven, Opb. 4:9
heerlijkheid: God - geven, Opb. 16:9
heerlijkheid: God - geven: door Abraham, Rom. 4:21
heerlijkheid: God de - geven, Opb. 19:7
heerlijkheid: God Vader, tot - van God de Vader, Filip. 2:11
heerlijkheid: God zal Zijn – geven aan Israël, Jes. 46:13
heerlijkheid: God zij - tot in alle eeuwigheid, 1 Tim. 1:17
heerlijkheid: God zij – , Jud :25
heerlijkheid: God zij de - tot in alle eeuwigheid, Gal. 1:5
heerlijkheid: God zij de - tot in alle eeuwigheid, Filip. 4:20
heerlijkheid: God: - van de Vader, Matth. 16:27
heerlijkheid: God: de God der -, Hand. 7:2
heerlijkheid: God: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid, Hebr. 13:21
heerlijkheid: Gods - : zien, Ex. 16:7v
heerlijkheid: Gods - op Jeruzalem gelegd, Ez. 16:14
heerlijkheid: Gods -, kennen daarvan bekrachtigt ons, Col. 1:11
heerlijkheid: Gods -: Christus uitdrukking ervan, Ez. 1:28
heerlijkheid: Gods -: daartoe worden wij geroepen, 1 Thess. 2:12
heerlijkheid: Gods -: de ogen Zijner -, Jes. 3:8
heerlijkheid: Gods -: de rijkdom van Zijn -, Rom. 9:23
heerlijkheid: Gods -: geopenbaard, 2 Kron. 5:14
heerlijkheid: Gods -: groot, Ps. 138:5
heerlijkheid: Gods -: heiligt, Ex. 29:43
heerlijkheid: Gods -: lof toegebracht, Ez. 3:12
heerlijkheid: Gods -: Mozes wenste die te zien, Ex. 33:18
heerlijkheid: Gods -: Mozes zag hem niet, Ex. 33:18
heerlijkheid: Gods -: sieraad, Jes. 35:2
heerlijkheid: Gods -: zinnebeeld: zon, Jes. 60:1
heerlijkheid: Gods – en kracht, 1 Pe 5:11
heerlijkheid: Gods – op de Olijfberg, na vertrek uit Jeruzalem, Ez. 11:23
heerlijkheid: Gods – rees op van het midden der stad, Ez. 11:23
heerlijkheid: Gods – verscheen aan de hele vergadering, Num. 16:19
heerlijkheid: Gods – zal over Israël opgaan, Jes. 60:1v
heerlijkheid: Gods –: alle heidenen en tongen zullen Gods – zien, Jes. 66:18
heerlijkheid: Gods –: de troon van Uw heerlijkheid, werp hem niet neder, Jer. 14:21
heerlijkheid: Gods –: uitstraling: Jezus, Hebr. 1:3
heerlijkheid: Gods eeuwige – in Christus Jezus, 1 Pe 5:10
heerlijkheid: Gods rijkdom in - in Christus Jezus, Filip. 4:19
heerlijkheid: Gods: de sterkte van Gods -, Col. 1:11
heerlijkheid: Gods: in Christus Jezus, Ef. 2:21
heerlijkheid: Gods: in de gemeente, Ef. 2:21
heerlijkheid: Gods: zoeken, Joh. 7:18
heerlijkheid: grote - voor ons bewerkt door verdrukking, 2 Cor. 4:16
heerlijkheid: grote -: als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, Spr. 28:12
heerlijkheid: groter, Hag. 2:10
heerlijkheid: groter - werd Nebukadnezar toegevoegd, Dan. 4:36
heerlijkheid: heerlijkheden, 1 Pe 1:11
heerlijkheid: heerlijkheden lasteren, Jud :8
heerlijkheid: hoop der -, Ef. 1:17-18
heerlijkheid: hoop der -: Christus, Col. 1:27
heerlijkheid: hun - is in hun schande, Filip. 3:19
heerlijkheid: iem. groter - waard achten, Hebr. 3:3
heerlijkheid: iets tot - maken, 1 Kron. 22:5
heerlijkheid: in - zullen wij met Christus geopenbaard worden, Col. 3:4
heerlijkheid: in schande hebben, Filip. 3:19
heerlijkheid: is van onze God, Opb. 19:1
heerlijkheid: Israël: tot - stellen, Deut. 26:19
heerlijkheid: Jezus Christus: aan Wie de heerlijkheid en de kracht is tot in de alle eeuwigheid, 1 Pe 4:11
heerlijkheid: Jezus zij de -, Opb. 1:6
heerlijkheid: Jezus' -, Mark. 13:26
heerlijkheid: Jezus' - : Hij komt in Zijn -, Matth. 25:31
heerlijkheid: Jezus' - zal verschijnen, Tit. 2:13
heerlijkheid: Jezus' -: gave des Vaders: uit liefde, Joh. 17:24
heerlijkheid: Jezus' -: heerlijkheid: aanschouwen, Joh. 17:24
heerlijkheid: Jezus’ – : hij openbaarde zijn heerlijkheid, Joh. 2:11
heerlijkheid: Jozefs - : geboodschapt aan Israël, Gen. 45:13
heerlijkheid: kleding tot -, Ex. 28:2
heerlijkheid: koning: schaapskudde, Jer. 13:20
heerlijkheid: kroon der -, Ez. 16:12
heerlijkheid: kroon van de -, 1 Pe 5:4
heerlijkheid: laat mijn mond vervuld worden met uw -, Ps. 71:8
heerlijkheid: lasteren, Jud :8
heerlijkheid: lasteren van -en, 2 Pe 2:10
heerlijkheid: leg op Jozua van uw (Mozes') heerlijkheid, Num. 27:20
heerlijkheid: lichaam van Zijn heerlijkheid, Filip. 3:21
heerlijkheid: lichtgevend, Opb. 18:1
heerlijkheid: luisterrijke -, 2 Pe 1:17
heerlijkheid: mens gekroond met -, Hebr. 2:7
heerlijkheid: menselijke - geringer dan de heerlijkheid der schepping, Matth. 6:29
heerlijkheid: met de behoudenis ook - verkrijgen, 2 Tim. 2:10
heerlijkheid: onderzoeken, Spr. 25:26
heerlijkheid: ontvangen bij openbaring van de Heer, 1 Pe 1:7
heerlijkheid: onze -: door Christus gegeven: doel: eenheid, Joh. 17:22
heerlijkheid: onze -: van Christus, 2 Thess. 2:14
heerlijkheid: openbaring van Christus' -, 1 Pe 4:13
heerlijkheid: Paulus' -: de behouden thessalonikers, 1 Thess. 2:20
heerlijkheid: rijkdom der -, Esth. 1:4
heerlijkheid: rijkdom van de heerlijkheid van deze verborgenheid, Col. 1:27
heerlijkheid: rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen, Ef. 1:18
heerlijkheid: rijkdom, bezit, dure goederen, Opb. 21:24
heerlijkheid: roepen door -, 2 Pe 1:3
heerlijkheid: tempel, Hag. 2:10
heerlijkheid: ter ere van mijn heerlijkheid, zei Nebukadnezar, Dan. 4:30
heerlijkheid: toekomstige - van de christen, Hebr. 2:10
heerlijkheid: toekomstige - van een gelovige, Rom. 8:18
heerlijkheid: toekomstige - van ons (toepassing), Richt. 5:31
heerlijkheid: toekomstige- van de zonen van het Koninkrijk, Matth. 13:43
heerlijkheid: tot - van God: aannemen: ons: door Christus, Rom. 15:7
heerlijkheid: tot – bereid, Rom. 9:23
heerlijkheid: troon der –: plaats van het heiligdom, Jer. 17:12
heerlijkheid: troon van Zijn –: die van de Zoon des mensen, Matth. 19:28
heerlijkheid: van de Libanon, Jes. 60:13
heerlijkheid: van de Christenen straks, Richt. 5:31
heerlijkheid: van de gelovigen door de verdrukkingen van Paulus, Ef. 3:13
heerlijkheid: van de Heer: aanschouwen, 2 Cor. 3:18
heerlijkheid: van de Heer: omscheen hen, Luk. 2:9
heerlijkheid: van de hemellichamen, 1 Cor. 15:40
heerlijkheid: van de Israëlieten is de –, Rom. 9:4
heerlijkheid: van de koningen der aarde, Opb. 21:24
heerlijkheid: van de naties: gebracht tot het nieuwe Jeruzalem, Opb. 21:26
heerlijkheid: van de sterkte van de Heer Jezus, 2 Thess. 1:9
heerlijkheid: van de Vader: rijkdom ervan, Ef. 3:16
heerlijkheid: van een hof, Esth. 1:6
heerlijkheid: van een koninkrijk, Dan. 4:36
heerlijkheid: van een rijk, Esth. 1:4
heerlijkheid: van God hebben: door het hemelse Jeruzalem, Opb. 21:11
heerlijkheid: van God in het aangezicht van Christus: kennis daarvan, 2 Cor. 4:6
heerlijkheid: van God zal u verschijnen, Lev. 9:6
heerlijkheid: van God: dankzegging overvloedig tot de - van God, 2 Cor. 4:15
heerlijkheid: van God: de hoop op de - van G: roemen daarin, Rom. 5:2
heerlijkheid: van God: niet bereiken, missen: door de mens, Rom. 3:23
heerlijkheid: van God: rook van de - van God vervulde de tempel, Opb. 15:8
heerlijkheid: van God: tot - van God, Filip. 1:11
heerlijkheid: van God: verscheen aan al het volk, Lev. 9:23
heerlijkheid: van God: zien, Num. 14:22
heerlijkheid: van God: zien, Joh. 11:40
heerlijkheid: van God: zien: door Stefanus, Hand. 7:55
heerlijkheid: van Gods genade, Ef. 1:6
heerlijkheid: van Gods koninkrijk, Ps. 145:11
heerlijkheid: van Gods majesteit, Jes. 2:10
heerlijkheid: van Gods volk: oordeel oefenen over hun vijanden, Ps. 149:9
heerlijkheid: van het heiligdom, 1 Kron. 16:29
heerlijkheid: van het licht, Hand. 22:11
heerlijkheid: van het Woord: aanschouwen, Joh. 1:14
heerlijkheid: van iemands rijkdom: Haman vertelde de - van zijn rijkdom, Esth. 5:11
heerlijkheid: van Jahweh verscheen, Num. 16:42
heerlijkheid: van Jahweh zal uw achtertocht wezen, Jes. 58:8
heerlijkheid: van Jahweh: stond daar, Ez. 3:23
heerlijkheid: van Jahweh: verscheen in de wolk, Ex. 16:10
heerlijkheid: van Jakob, Gen. 31:1
heerlijkheid: van Jezus: aspect: menigte des volks (toepassing), Spr. 14:28
heerlijkheid: van Jhwh verscheen in de tent der samenkomst voor al het volk, Num. 14:10
heerlijkheid: van Jhwh: de hele aarde zal ermee vervuld worden, Num. 14:21
heerlijkheid: van lijden tot -, Matth. 20:22
heerlijkheid: van mensen: vergankelijk, 1 Pe 1:24
heerlijkheid: van Mozes' gezicht, 2 Cor. 3:7
heerlijkheid: verschijning van Jezus' heerlijkheid, Tit. 2:13
heerlijkheid: versus lijden, 1 Pe 1:11
heerlijkheid: versus oneer, 1 Cor. 15:43
heerlijkheid: versus oneer, 2 Cor. 6:8
heerlijkheid: versus schandelijk uitbraaksel, Hab. 2:16
heerlijkheid: voor Gods aangezicht zijnde, Ps. 96:6
heerlijkheid: voor Israël, Luk. 2:32
heerlijkheid: voor Israël: door God gewenst, Deut. 26:19
heerlijkheid: voorbeeld: richten over de aarde, Ps. 149:9
heerlijkheid: vs. vernedering, Filip. 3:21
heerlijkheid: waard - te ontvangen: het Lam, Opb. 5:12
heerlijkheid: waard te ontvangen –: God, Opb. 4:11
heerlijkheid: zich roemen in -, Jes. 61:6
heerlijkheid: zien, Jes. 62:2
heerlijkheid: zien: Christus' heerlijkheid door Jesaja gezien, Joh. 12:41
heerlijkheid: zij onze God tot in alle eeuwigheid, Opb. 7:12
heerlijkheid: zoeken - van mensen, 1 Thess. 2:6
heerlijkheid: zoeken: in goed werk, Rom. 2:7
heerlijkheid: zoeken: zijn eigen - wel of niet zoeken, Joh. 8:50
heerlijkheid, Opb. 18:16
heerlijkheid : van de engel , Opb. 18:1
heerlijkste: gezegd van een held, 2 Sam. 23:19,23
heerschapper, Dan. 3:2
heerschappij: -en zijn door en tot de Heer geschapen, Col. 1:16
heerschappij: boven alle - gesteld is Christus, Ef. 1:21
heerschappij: Christus - eeuwig, 1 Kron. 17:14
heerschappij: Christus aanvaardt zijn -, 1 Kron. 16:31
heerschappij: dankzij vlijt, Spr. 12:24
heerschappij: door God over ons, of door andere heren, Jes. 26:13
heerschappij: door haters, Lev. 26:17
heerschappij: geen - over de dag van de dood, Pred. 8:8
heerschappij: geen - over de geest, Pred. 8:8
heerschappij: gegeven aan het Grieks-Macedonische rijk, Dan. 7:6
heerschappij: Gods -, Ps. 45:7
heerschappij: Gods – is van geslacht tot geslacht, Dan. 4:3
heerschappij: grootheid van Christus' -, Jes. 9:6
heerschappij: met wreedheid, Lev. 25:43
heerschappij: van mens over mens: ten kwade, Pred. 8:9
heerschappij: van oversten, 2 Kron. 8:10
heerschappij: verachten, 2 Pe 2:10
heerschappij: verbroken: door een verlosser met Gods Geest, Richt. 3:10
heerschappij: versus onder cijns wezen, Spr. 12:24
heerschappij: verwerpen, Jud :8
heerschappij: voeren over knechten, 1 Kon. 5:16
heerschappij: wegnemen, Dan. 7:12
heerschappij: zie ook Stoel, 1 Kron. 17:14
heersen: Christus heerst over levenden en doden, Rom. 14:9
heersen: de Hemel heerst, Dan. 4:26
heersen: door de dood: over Christus: niet meer, Rom. 6:9
heersen: door de overste van de volken, Matth. 20:25
heersen: door de vrede van Christus in de harten, Col. 3:15
heersen: door de wet, Rom. 7:1
heersen: door de wijsheid heersen de heersers, Spr. 8:16
heersen: door de zonde, Rom. 6:14
heersen: door een knecht, over vorsten, misstaat, Spr. 19:10
heersen: door een koning, 1 Sam. 9:17
heersen: door God, Ps. 66:7
heersen: door God: Gij heerst over alles, 1 Kron. 29:11
heersen: door haters, Ps. 106:41
heersen: door Jezus: over de volken, Rom. 15:12
heersen: door jongeling, 2 Kon. 8:26
heersen: door Jozef, Gen. 37:8
heersen: door kinderen, Jes. 3:12
heersen: door knechten, Klg. 5:7
heersen: door knechten: over ons, Klg. 5:8
heersen: door koningen, over de volken, Luk. 2225
heersen: door vrouwen, Jes. 3:12
heersen: fig. zweven over anderen, Richt. 9:9
heersen: geval, Richt. 9:2v
heersen: geval, Neh. 5:15
heersen: heers over ons: verzoek aan Gideon, Richt. 8:22
heersen: heren, behalve God, hebben over ons geheerst, Jes. 26:13
heersen: laat de vrede van Christus heersen, Col. 3:15
heersen: met strengheid en hardheid, Ez. 34:4
heersen: naar recht, Jes. 32:1
heersen: over de zotten, Pred. 9:17
heersen: over geloof van mensen heersen, 2 Cor. 1:24
heersen: over mensen, Mark. 10:42
heersen: over zijn geest, Spr. 16:32
heersen: overheerst worden: slechte zaak, Deut. 15:6
heersen: tijd van - over de ander, Pred. 8:9
heersen: verzoek om te – : reden: volbrachte verlossing, Richt. 8:22
heersen: wie over ons zal –: geen mens, alleen God, Richt. 8:23
heersen: zich onthouden van te heersen: Nehemia, Neh. 5:14v
heersen, Deut. 15:6
heerser: Daniël tot – gesteld over het landschap van Babel, Dan. 2:48
heerser: Farao door God doen opstaan, Rom. 9:17
heerser: God is - in Jakob , tot aan de einden der aarde, Ps. 59:14
heerser: God is de enige -, 1 Tim. 6:15
heerser: niet als heerser optreden, 1 Pe 5:3
heerser: omgang met -, Spr. 23:1v
heerser: op leugentaal acht gevend, Spr. 29:12
heerser: stellen over: God stelde Nebukadnezar als heerser, Dan. 2:38
heerser: zijn aangezicht zoeken: door velen, Spr. 29:26
heerser: zonder -: de mieren, Spr. 6:7
Heerser: uit Israël: Christus, Jer. 30:21
Hefa, Jes. 60:6
heffing: inkomsten van het land: vijfde deel, Gen. 47:24
hefoffer: aan de priester en zijn gezin gegeven, Num. 18:19
hefoffer: halve sikkel, Ex. 30:13
hefoffer: nemen, Ex. 25:2
hefoffer: tienden voor de Levieten, Num. 18:24
hefoffer: van dankoffers, Ex. 29:28
hefoffer: van de ontvangen tienden: voor Jahweh, Num. 18:26v
hefoffer: van deeg, Num. 15:20
hefoffer: van eigen goederen, Ex. 35:5v
hefoffer: voor de tabernakel, Ex. 35:5
hefoffer: vrijwillig –, Ex. 35:5
hefoffer: wacht van de -s, Num. 18:8
hefoffer: zaken, Ex. 25:3
hefoffer, Ex. 30:12v
heiden: bekering van -en, Zach. 2:11
heiden: bekering van -en: door Jezus aangeduid, Joh. 10:16
heiden: besef van Gods oordeel, Richt. 1:7
heiden: boodschap voor de -en: God regeert, Ps. 96:10
heiden: Christus zal het recht de -en voortbrengen, Jes. 42:1
heiden: dat men onder alle -en Uw heil kenne, Ps. 67:3
heiden: de heidenen Gods volk geworden, Zach. 2:11
heiden: die God vreest en gerechtigheid werkt, Hand. 10:35
heiden: die het volk der Joden liefhad, Luk. 7:5
heiden: een heiden begrijpt soms de oordelen van God, Jer. 40:3
heiden: een heiden zag het in, Luk. 23:47
heiden: en God: voor de ogen aller heidenen zal God zijn arm ontbloten, Jes. 52:10
heiden: erger dan de -en doen, 2 Kron. 33:9
heiden: Galilea der -en, Jes. 8:23
heiden: gebruikt de naam 'God': slaaf, 1 Sam. 30:15
heiden: gelovige t.o. -: vertelt onder de -en Gods eer, Ps. 96:3
heiden: God bestuurt zijn hart, Ezra 7:6
heiden: God de Koning der -en, Jer. 10:7
heiden: God en de heidenen: zij vinden God, Jes. 65:1
heiden: God gevonden door heidenvolken, die Hem niet zochten, Rom. 10:20
heiden: God houdt de wacht over de -en, Ps. 66:7
heiden: God is de heerser over alle koninkrijken der -en, 2 Kron. 20:6
heiden: God regeert de heidenen, ook hun legers, Matth. 22:7
heiden: God stuurt de heidenen, Jer. 5:10
heiden: God tuchtigt de -en, Ps. 94:10
heiden: God vatte de rechterhand van de heiden Kores, Jes. 45:1
heiden: God wil ontheiliging van zijn naam voor de ogen van de –en voorkomen, Ez. 20:14
heiden: God wil ontheiliging van zijn naam voor de ogen van de –en voorkomen, Ez. 20:22
heiden: God: deze genezen Samaritaan verheerlijkte God, Luk. 17:16
heiden: god: heidenen en hun goden, 2 Sam. 7:23
heiden: Gods lof van het einde der aarde te zingen, Jes. 42:10
heiden: Gods ogen houden wacht over de -en, Ps. 66:7
heiden: Grieken geloofden het evangelie, Hand. 14:1
heiden: gruwelen der Kanaänitische hedenen: zoon door vuur laten gaan, 2 Kon. 16:3
heiden: heiden: inzettingen der -en, 2 Kon. 17:8
heiden: heidenen door God geleid, Matth. 2:12
heiden: heidenen door God niet verdreven, Richt. 3:1v
heiden: heidenen en volkeren, Ps. 33:10
heiden: heidenen in Berea kwamen tot geloof, Hand. 17:12
heiden: heidenen onderwezen door de smaadheid en hoon over Jeruzalem, Ez. 5:15
heiden: heidenen ontzet over de smaadheid en hoon over Jeruzalem gekomen, Ez. 5:15
heiden: heidenen opgeroepen zich tot God te wenden om behouden te worden, Jes. 45:22
heiden: heidenen uit Kanaän verdreven door God, 1 Kon. 14:24
heiden: heidenen uitgestoten door God, 1 Kron. 17:21
heiden: heidenen verdreven door God, uit de bezitting, 2 Kron. 28:3
heiden: heidenen zijn door God uitgeroeid, Zef. 3:6
heiden: heidenen zullen tot bekering komen, Luk. 13:29
heiden: heidenen zullen zich in God zegenen en beroemen als Israël recht wandelt, Jer. 4:2
heiden: heidenen: Jezus ten licht gegeven, Jes. 49:6
heiden: heidense koning gesterkt door God tegen Israël, Richt. 3:12
heiden: heidense leiders geven vrijwillig gaven aan God, Ezra 7:15
heiden: inzicht: in Christus, Mark. 15:39
heiden: Israëls zaad zal de -en erven, Jes. 54:3
heiden: kustlanden zullen God verwachten, Jes. 60:9
heiden: kwaadste der heidenen doen komen: door God, als straf, Ez. 7:24
heiden: licht der heidenen: Christus, Jes. 42:6
heiden: looft den HERE, alle -en, Ps. 117:1
heiden: looft God: Huram, de koning van Tyrus, 2 Kron. 2:12
heiden: nawandelen van de -: door Israël, 2 Kon. 17:15
heiden: onreinheid der -en, Ezra 7:21
heiden: ontkomen -en, Jes. 45:20
heiden: ontwaarde zegen van God, Gen. 39:3
heiden: oordeel der -en, Jes. 34:2
heiden: openbaring door God: aan de themaniet Elifaz, Job 42:7
heiden: raad der -en: God vernietigt de raad der -en, Ps. 33:10
heiden: rechtvaardige -, God vrezende: Gode aangenaam, Hand. 10:35
heiden: red ons van de heidenen, 1 Kron. 16:35
heiden: toekomst der heidenen: verandering van denken en wandelen, Jer. 3:17
heiden: toekomst: al de heidenen zullen tot Jeruzalem vergaderd worden, Jer. 3:17
heiden: toekomst: bekering, Jer. 16:18
heiden: toekomst: de -en zullen tot uw licht gaan, Jes. 60:3
heiden: toekomst: die niet horen worden gericht, Micha 5:14
heiden: toekomst: God zal een voleinding met hen maken, waar Israël verstrooid is, Jer. 30:11
heiden: toekomst: onder indruk van Israëls verhoging, Jer. 33:9
heiden: toekomst: verandering van wandel, Jer. 3:17
heiden: toekomst: ze zullen God vrezen, Ps. 102:16
heiden: toekomst: zullen naar de leer van Christus wachten, Jes. 42:4
heiden: toewijding van Gods volk brengt verandering bij de heidenen, Jer. 4:2
heiden: verkozen, Luk. 4:26
heiden: verkozen, Luk. 4:26
heiden: vermogen der -en zal Israël eten, Jes. 61:6
heiden: volheid der volken ingegaan, Matth. 22:10
heiden: vreest God: koning Artahsasta, Ezra 7:23
heiden: werd gemeden, Matth. 18:17
heiden: wraak doen over de -en, Ps. 149:7
heiden: zijn, "toen u heidenen was", 1 Cor. 12:2
heiden: zullen zich verwonderen over de verwoesting van Jeruzalem, Jer. 22:8
heiden, Zach. 8:22
heiden, Zach. 14:16
heidenchristen: regels voor -en, Hand. 21:25
heidenen: macht der - beschaamd in de toekomst, Micha 7:16
heidenen: smaden God in dit geval, Ps. 79:12
heidenen: toekomst: beschaamd, Micha 7:16
heidenen: versus Joden, 2 Cor. 11:26
heidenen: zien Gods hand in de gebeurtenis, Ps. 126:2
heidin: heidinnen die God vreesden: de vroedvrouwen, Ex. 1:21
heil: aan Hanna bewezen, 1 Sam. 2:1
heil: aanbrengen: door de arm van God, Jes. 59:16
heil: alleen van God, Jer. 3:23
heil: bekleden met de kleren van het –, Jes. 61:10
heil: beschikken, Jes. 63:5
heil: bij de mensen is geen -, Ps. 146:3
heil: brengen: door God: voor alle mensen, Tit. 2:11
heil: dag van het –: daarin heeft God Jezus geholpen, Jes. 49:8
heil: dat mij Uw heil overkome, naar Uw toezegging, Ps. 119:41
heil: de God van je -, Jes. 17:10
heil: de HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt, Ps. 98:2v
heil: de vreugde van Uw heil: geef mij die weer, Ps. 51:14
heil: des mensen - is ijdelheid, Ps. 108:13
heil: doen aan jullie, Ex. 14:13
heil: doen: door God: aan Israël, 1 Sam. 19:5
heil: door het doen van Gods geboden, Ps. 119:165
heil: en goedertierenheid, Ps. 119:41
heil: en voorspoed, Ps. 118:25
heil: en zegen, Ps. 3:9
heil: fonteinen van het heil, Jes. 12:3
heil: geef - door uw rechterhand en verhoor ons, Ps. 108:7
heil: gemis van -, Jes. 59:11
heil: geval van -: Simsons slag aan de Filistijnen, Richt. 15:18
heil: God is mij tot - geweest, Ex. 15:2
heil: God is mijn -, Ps. 27:2
heil: God is mijn -, Ps. 62:7
heil: God is mijn -, Jes. 12:2
heil: God is mijn -, vers 7, Ps. 62:3
heil: God mij tot - geweest, Ps. 118:14
heil: God van mijn -, Ps. 51:15
heil: God van mijn -, op Hem wachten, Micha 7:7
heil: God van ons -, Ps. 65:6
heil: God van ons heil, 1 Kron. 16:35
heil: God zal – geven in Sion, Jes. 46:13
heil: God, de hoorn mijns -s, Ps. 18:3
heil: Gods - doen zien, Ps. 50:23
heil: Gods - is verre van de goddelozen, want zij zoeken uw inzetttingen niet, Ps. 119:155
heil: Gods - van dag tot dag te boodschappen, Ps. 96:2
heil: Gods -: bezoek mij met Uw -, Ps. 106:4
heil: Gods -: dat men onder alle heidenen uw - kenne, Ps. 67:3
heil: Gods -: de ganse dag vertellen, Ps. 71:15
heil: Gods -: Ik zal hem Mijn heil doen zien, Ps. 91:16
heil: Gods -: niet te omvatten, Ps. 71:15
heil: Gods -: verlangen naar: bezwijken door dit verlangen, Ps. 119:81
heil: Gods – is er voor alle mensen, Tit. 2:11
heil: Gods – is nabij om te komen, Jes. 56:1
heil: Gods – tot aan het einde der aarde: Christus, Jes. 49:6
heil: Gods – trekt uit, Jes. 51:5
heil: Gods – zal in eeuwigheid zijn, Jes. 51:6
heil: Gods – zal niet vertoeven, Jes. 46:13
heil: Gods – zal zijn van geslacht tot geslachten, Jes. 51:8
heil: Gods heil zal zijn met mogendheden, Ps. 20:7
heil: Gods heil: de getrouwheid van Uw -, Ps. 69:14
heil: grondslag: verbond, 2 Sam. 23:5
heil: heil zij aan het Lam, Opb. 7:10
heil: heil zij aan onze God, Opb. 7:10
heil: helm des -s op het hoofd van God, Jes. 59:17
heil: HERE, geef nu heil, Ps. 118:25
heil: het - is des HEREN, Ps. 3:9
heil: hoorn van mijn heil, 2 Sam. 22:3
heil: in God is mijn -, Ps. 62:8
heil: is uit de Joden, Joh. 4:22
heil: Jezus is Gods heil voor ons, Jes. 49:6
heil: juichen om het -, Ps. 118:15
heil: met - bekleden, Ps. 132:16
heil: niet bij mensen te vinden, Ps. 146:3
heil: rotssteen van ons -, Ps. 95:1
heil: rotssteen van ons heil is God, Deut. 32:15
heil: rotsteen van mijn heil: God is dit, 2 Sam. 22:47
heil: stem des -s (uitdrukking van vreugde om het heil), Ps. 118:15
heil: sterkte van mijn -, Ps. 140:8
heil: toenemend, Jes. 45:8
heil: uit de aarde uitwassend, Jes. 45:8
heil: van de gelovigen: heerschappij over het toekomstige aardrijk, Hebr. 2:5
heil: van God is mijn -, Ps. 62:2
heil: van God: daarop hopen, Klg. 3:26
heil: van Jahweh: ziet het – van Jahweh, Ex. 14:13
heil: van mensen is ijderheid, Ps. 60:13
heil: van onze God: alle einden der aarde zullen het zien, Jes. 52:10
heil: verlossing, overwinning, 2 Sam. 23:10,12
heil: verre van ons, Jes. 59:11
heil: versieren met -, Ps. 149:4
heil: verwachten van heuvelen en bergen, Jer. 3:23
heil: voorkomend als een fakkel die brandt, Jes. 62:1
heil: wonder: - en w, Ps. 96:2-3
heil : het - van de HEER met u, 2 Kron. 20:17
heiland: Christus Jezus onze -, 2 Tim. 1:10
heiland: Christus Jezus, onze -, Tit. 1:4
heiland: en heer, 2 Pe 3:2
heiland: God hun -, Ps. 106:21
heiland: God is een Heiland, Jes. 45:21
heiland: God is Israël geworden tot een –, Jes. 63:8
heiland: God mijn -, Luk. 1:47
heiland: God onze -, 1 Tim. 1:1
heiland: God onze -, 1 Tim. 2:3
heiland: God onze -, Tit. 1:3
heiland: God onze –, Tit. 3:4
heiland: God: geen heiland is er behalve God, Jes. 43:11
heiland: Jezus, 2 Pe 1:1
heiland: Jezus Christus, 2 Pe 2:20
heiland: Jezus onze -, Tit. 3:6
heiland: Jezus, een Heiland, Hand. 13:23
heiland: van de wereld, Joh. 4:42
Heiland: en Meester: Jezus, Jes. 19:20
Heiland: geen - dan God alleen, Hos. 13:4
Heiland: God de –, Jes. 45:15
Heiland: God is onze -, Jes. 43:3
Heiland: God onze -, Jes. 25:9
Heiland: God onze -: door Jezus Christus, Jud :25
Heiland: Jahweh is Israëls –, Jes. 49:26
Heiland: Jezus, Jes. 19:20
Heiland: Jezus, Luk. 2:11
Heiland: Jezus Christus komt terug als - voor ons, Filip. 3:20
Heiland: van de wereld, 1Jo 4:14
heilbede: aan Nebukadnezar, Dan. 3:9
heilig: -e broeders, Hebr. 3:1
heilig: -e kus, 1 Thess. 5:26
heilig: -e Vader, Joh. 17:11
heilig: -heid: valt te bemerken door een ander, 2 Kon. 4:9
heilig: begrip, Lev. 22:2
heilig: begrip, Deut. 7:6
heilig: begrip, Deut. 14:21
heilig: begrip, 1 Sam. 6:20
heilig: begrip: geen zonde, Lev. 21:8
heilig: begrip: geen zonde, 1 Pe 1:15
heilig: begrip: niets schandelijks, waardig den HEERE, Deut. 23:14
heilig: berg: berg van Jezus’ verheerlijking, 2 Pe 1:18
heilig: betekenis: bestemd voor, apart voor, Jes. 23:18
heilig: broeder: -e broeders, Col. 1:2
heilig: def. heilig voorwerp: anders gezegd, 2 Kron. 6:6
heilig: den HEERE afgezonderd, Num. 6:2,8
heilig: deze dag is onze Heer -, Neh. 8:11v
heilig: ding: heilige dingen van God veracht, Ez. 22:8
heilig: dingen: -e dingen van de Israëlieten: tienden, Num. 18:32
heilig: door aanraken spijsoffer, Lev. 6:18
heilig: en gescheiden van de zondaars, Hebr. 7:26
heilig: en onberispelijk, Ef. 1:4
heilig: en rein, Hand. 11:9
heilig: gebod, 2 Pe 2:21
heilig: gedrag, 1 Thess. 2:10
heilig: geheten worden, Jes. 4:3
heilig: geloof: aller-st geloof, Jud :20
heilig: gemeente: opdat zij - zou zijn, Ef. 5:27
heilig: gevolgen voor keuze vrouw, Lev. 21:7
heilig: God alleen -, Opb. 15:4
heilig: God alleen is -, Opb. 15:4
heilig: God is -, Ps. 99:5,9
heilig: God is -, Ps. 99:9
heilig: God is -, 1 Pe 1:15
heilig: God is –, Lev. 19:2
heilig: God is een -e Heerser, Opb. 6:10
heilig: God wil ons - voor zich stellen, Col. 1:22
heilig: God: er is niemand - gelijk de HERE, 1 Sam. 2:2
heilig: God: naam, Luk. 1:49
heilig: Gode – zijn, dat is Zijn wil, Num. 15:40
heilig: heilige –, 1 Pe 2:9
heilig: heilige apostelen en profeten, Ef. 3:5
heilig: heilige dag, Neh. 10:31
heilig: heilige dingen waren den HEER geheiligd, 2 Kron. 31:6
heilig: heilige engelen, Mark. 8:38
heilig: heilige handen, 1 Tim. 2:8
heilig: heilige kus, Rom. 16:16
heilig: heilige kus, 1 Cor. 16:20
heilig: heilige kus, 2 Cor. 13:12
heilig: heilige plaats: tempel, Hand. 21:28
heilig: heilige roeping, 2 Tim. 1:9
heilig: heilige stad, Opb. 21:2
heilig: heilige wandel, 2 Pe 3:11
heilig: het –e niet aan de honden geven, Matth. 7:6
heilig: het jubeljaar zal u - zijn, Lev. 25:12
heilig: in al uw wandel, 1 Pe 1:15
heilig: is hij die deel heeft aan de eerste opstanding, Opb. 20:6
heilig: Jahweh - zijn: Levieten, 2 Kron. 35:3
heilig: Jeruzalem, Opb. 21:27
heilig: legerplaats moet - zijn, Deut. 23:14
heilig: lichaam van de gelovige, Rom. 12:1
heilig: man: Johannes de Doper, Mark. 6:20
heilig: mens: heilige mensen van Godswege, 2 Pe 1:21
heilig: onderscheiden van onheilig, Ez. 42:20
heilig: opziener zij -, Tit. 1:8
heilig: plaats: tref uw schoenen uit, Joz. 5:15
heilig: plaats: voorhof van de tempel, Matth. 24:15
heilig: praktisch, Mark. 6:20
heilig: priesterdom, 1 Pe 2:5
heilig: schriften: heilige schriften, Rom. 1:2
heilig: stad: Jeruzalem is de heilige stad, Matth. 4:5
heilig: van een volk: voor God, Deut. 7:6
heilig: verbond, Luk. 1:71
heilig: versus onrein, 1 Cor. 7:14
heilig: versus vuil, Opb. 22:11
heilig: volk Israël: Gods wens, Deut. 26:19
heilig: volk: bestemming van Israël, Ex. 19:6
heilig: volk: gevolg, Deut. 14:2
heilig: volk: Israël, Jes. 63:18
heilig: voor de Heer, Deut. 14:2
heilig: voorbeeld, Deut. 14:1-2
heilig: voorbeeld: tiende, Deut. 26:13
heilig: voorwerp - geworden, Num. 16:38
heilig: voorwerpen den HEERE heilig, Joz. 6:19
heilig: vrouw: heilige vrouwen, als bijvoorbeeld Sarah, 1 Pe 3:5
heilig: weest - want Ik ben heilig, Lev. 19:2
heilig: weest -: reden, Lev. 21:6
heilig: weest -: reden, Num. 11:44
heilig: weest -: want Ik ben de HEERE uw God, Lev. 20:7
heilig: weest – voor God: want Ik ben -, Lev. 20:26
heilig: weest –, omdat Ik heilig ben, Lev. 11:44
heilig: weest –: u zult Mij heilige lieden zijn, Ex. 22:31
heilig: wet is –, het gebod is – , Rom. 7:12
heilig: wordt heilig, 1 Pe 1:15-16
heilig: zijn door God te gehoorzamen, Deut. 26:19
heilig: zijn voor de Heere: de nazireeër, Num. 6:8
heilig(e): begrip, Ef. 5:3
heiligdom: bedienaar: Jezus, Hebr. 8:2
heiligdom: de woning van Gods –, Dan. 8:11
heiligdom: fig. tegenwoordigheid Gods en beschutting in vreemde landen, Ez. 11:16
heiligdom: God tot een - voor die Hem vrezen, Jes. 8:14
heiligdom: Gods - moeten we vrezen, Lev. 26:2
heiligdom: Gods -: geheiligd tot in eeuwigheid, 2 Kron. 30:8
heiligdom: Gods -: te vrezen, Lev. 19:30
heiligdom: Gods -: vertreden door Israëls tegenstanders, Jes. 63:18
heiligdom: Gods –, Jes. 62:9
heiligdom: Gods – is verwoest, Dan. 9:17
heiligdom: Gods – ontheiligd, Ez. 23:39
heiligdom: Gods – ontheiligd door heidenen, Klg. 1:10
heiligdom: Gods – verontreinigd, Ez. 23:38
heiligdom: Gods – verontreinigd met verfoeiselen, Ez. 5:11
heiligdom: heerlijkheid van het -, Ps. 29:2
heiligdom: hemels -, Hebr. 6:20
heiligdom: hemels -, Hebr. 8:2
heiligdom: hemels -, Hebr. 9:12
heiligdom: hemels -: ingaan in het -: door het bloed van Jezus, Hebr. 10:19
heiligdom: hemelse –, Hebr. 9:24
heiligdom: huis ten -, 1 Kron. 28:10
heiligdom: hulp uit het -, Ps. 20:3
heiligdom: ingaan in het –, Hebr. 9:25
heiligdom: ongerechtigheid van het – dragen, door de priesters, Num. 18:1
heiligdom: ontheiligen, Dan. 11:31
heiligdom: op aarde is met handen gemaakt, Hebr. 9:24
heiligdom: opdracht tot bouw van een –, Ex. 25:8
heiligdom: plaats van aanbidding, Ps. 96:9
heiligdom: plaats van het –: troon der heerlijkheid, Jer. 17:12
heiligdom: reinheid van het -, 2 Kron. 30:19
heiligdom: sikkel van het –, Ex. 30:13
heiligdom: stenen ervan op de starten geworpen, Klg. 4:1
heiligdom: toegang verboden voor de Kohathieten, die de heilige zaken moesten dragen, Num. 4:20
heiligdom: van God: daarin is sterkte en sieraad, Ps. 96:6
heiligdom: van Jahweh: de tempel te Jeruzalem, Klg. 2:20
heiligdom: wacht van het –, Num. 18:5
heiligdom: ware -, Hebr. 9:24
heiligdom: wereldlijk -, Hebr. 9:1
heiligdom: woonplaats van God, Ex. 25:8
heiligdom: zaken in het heilige en het allerheiligste mochten zelfs door de Kohathieten niet gezien worden, Num. 4:20
heiligdom : God aanschouwen in het -, Ps. 63:3
heilige: -n: liefde tot alle -n, Col. 1:4
heilige: Aaron de - des HEEREN, Ps. 106:16
heilige: alle - komen samen met God, Zach. 14:5
heilige: alle -n, Hebr. 13:23
heilige: alle -n groeten u, Filip. 4:22
heilige: alle -n in heel Achaje, 2 Cor. 1:1
heilige: behoeften van de -n, 2 Cor. 9:12
heilige: behoeften van de heiligen: deelt daarvoor mee, Rom. 12:13
heilige: bloed van -n in Babylon, Opb. 18:24
heilige: bloed van –en vergoten, Opb. 16:6
heilige: bloed van de -n, Opb. 17:6
heilige: christen, Flm. :5
heilige: christen, Flm. :7
heilige: christen is een -, 2 Cor. 8:4
heilige: christen is een -, Filip. 1:1
heilige: Corinthiers 'heiligen' genoemd, 1 Cor. 6:2
heilige: de - Israëls: Christus, Jes. 10:17
heilige: de -n die op de aarde zijn, Ps. 16:3
heilige: de -n zullen de wereld oordelen, 1 Cor. 6:2
heilige: de -n zullen engelen oordelen, 1 Cor. 6:3
heilige: de 11e hoorn overwint de -n, Dan. 7:22
heilige: de heiligen dienen, 1 Cor. 16:15
heilige: die recht doet, Pred. 8:10
heilige: dienen de -n, Hebr. 6:10
heilige: discipel van de Heer, Hand. 9:32
heilige: discipel van de Meester, Matth. 10:24
heilige: doden: heiligen werden gedood, Hand. 26:10
heilige: doel: worden als de meester, Matth. 10:25
heilige: doel: worden als zijn Heer, Matth. 10:25
heilige: engel, Dan. 8:13
heilige: engelen hier heiligen genoemd? vgl. vs 13, Dan. 4:17
heilige: gebeden van de heiligen, Opb. 5:8
heilige: gebeden van de heiligen, Opb. 8:3v
heilige: gedrag dat heiligen past, Tit. 2:3
heilige: geloof van de -n, Opb. 13:10
heilige: gelovige, Jud :3
heilige: gelovige is een -, Col. 3:12
heilige: gelovige is een -, 1 Tim. 5:10
heilige: gelovige is een –, Rom. 8:27
heilige: gelovigen heiligen genoemd, Rom. 16:15
heilige: gelovigen werden -n genoemd, Rom. 15:25v
heilige: gelovigen werden -n genoemd, Rom. 15:31
heilige: gelovigen werden -n genoemd, Rom. 16:2
heilige: gelovigen zijn -n, Hand. 9:13
heilige: gelovigen zijn -n, Hand. 9:41
heilige: gelovigen zijn -n, Rom. 8:26
heilige: gelovigen zijn -n, Ef. 5:3
heilige: gelovigen zijn -n, Ef. 6:18
heilige: gerechtigheden van de -n, Opb. 19:8
heilige: gerechtigheden van de -n, Opb. 19:8
heilige: geroepen -n zijn de gelovigen, Rom. 1:7
heilige: geroepen –n zijn wij, 1 Cor. 1:2
heilige: God heeft de heiligen in zijn hand, Deut. 33:3
heilige: God is Israëls Heilige, Jes. 43:15
heilige: God zet de heiligen tussen zijn voeten, Deut. 33:3
heilige: groet alle -n, Hebr. 13:24
heilige: heiligen en gelovigen (of getrouwen), Ef. 1:1
heilige: heiligen van de Allerhoogste, Dan. 7:18
heilige: heiligen verstoren: door de 11e hoorn, Dan. 7:25
heilige: heiligen zijn geroepenen, 1 Cor. 1:24
heilige: het -, Hebr. 9:2
heilige: het - heiligt niet, Hag. 2:13
heilige: het – verzoenen, Lev. 16:20
heilige: iemand ontvangen op een wijze de -n waardig, Rom. 16:2
heilige: in Christus Jezus, Filip. 1:1
heilige: in Christus Jezus: groet elke - in Christus Jezus, Filip. 4:21
heilige: in de eindtijd bewaren de -n Gods geboden, Opb. 12:17
heilige: in de eindtijd hebben de -n het getuigenis van Jezus, Opb. 12:17
heilige: is 'binnen' in de gemeente, 1 Cor. 5:12
heilige: is van Christus, Rom. 14:8
heilige: Jezus het -, Luk. 1:35
heilige: Jezus is de - van God, volgens een demon, Luk. 4:34
heilige: Jezus, de - van God, Joh. 6:69
heilige: kind van God, Filip. 2:15
heilige: leerlingen van Jezus "heiligen" genoemd, Hand. 26:10
heilige: legerplaats van de -n, Opb. 20:9
heilige: lichaam: sterfelijk, Rom. 6:12
heilige: lichtende ster, Filip. 2:15
heilige: liefde tot alle -n, Ef. 1:15
heilige: loon voor de -n, Opb. 11:18
heilige: medeburgers van de -n, Ef. 2:19
heilige: oorlog voeren tegen de -n: door de elfde hoorn, Dan. 7:21
heilige: oorlogvoering tegen de -n, Opb. 13:7
heilige: oudtestamentische vromen genoemd heiligen, Matth. 27:52
heilige: overwinnen van de -n door het Beest, Opb. 13:7
heilige: slaaf van de Heer, Matth. 10:24
heilige: ten dienste van de -n, Rom. 15:25
heilige: u groeten alle -n, 2 Cor. 13:12
heilige: van Christus: zijn heiligen, 2 Thess. 1:10
heilige: verschilt van onreine in gevolg van aanraking, Hag. 2:13v
heilige: versus onrechtvaardige, 1 Cor. 6:1
heilige: verzoening doen voor het –, Lev. 16:16
heilige: volharding van de -n, Opb. 13:10
heilige: volharding van de -n, Opb. 14:12
heilige: volmaken van de - als oogmerk, Ef. 4:12
heilige: voor God levend in Christus Jezus, Rom. 6:10
heilige: voorhal of voorhuis genoemd, Joel 2:17
heilige: vreest Jhwh, gij Zijn heiligen!, Ps. 34:10
heilige: wetenschap der -n, Spr. 30:3
heilige: zie ook Geheiligde,
heilige: Zijn (d.i. Gods) heiligen: de gelovigen, Col. 1:26
heilige, Dan. 4:13
heilige, Opb. 18:20
Heilige: binnentreden: door de hogepriester: onder het geluid van belletjes, Ex. 28:35
Heilige: Christus, de -, Opb. 3:7
Heilige: Christus, de - van God, Mark. 1:24
Heilige: de - van Israël is Jhwh, Jes. 43:3
Heilige: God, Job 6:10
Heilige: God, Jes. 5:16
Heilige: God de -, Jes. 40:25
Heilige: God de -, 1Jo 2:20
Heilige: God de -, Opb. 16:5
Heilige: God is de -, Hos. 11:9
Heilige: God is de - Israëls, Jes. 31:1
Heilige: Gods -, Hand. 13:35
Heilige: Gods –: Jezus, Hand. 2:27
Heilige: Heilige Israëls, Jes. 12:6
Heilige: Israëls is God, Jes. 49:7
Heilige: Israëls: God, Jes. 29:19
Heilige: mijn - is God, Hab. 1:12
Heilige: van Israël, Jes. 47:4
Heilige: van Israël: God, Jes. 45:11
Heilige: van Israël: God, Jes. 48:17
heilige der heiligen: toegang beperkt, Lev. 16:2
heilige der heiligen, Hebr. 9:3
Heilige Geest: door Hem gedreven, spreken, 2 Pe 1:21
Heilige Geest: in lichamelijke gedaante als een duif neerdalend op Jezus, Luk. 4:21
Heilige Geest: persoon: spreekt, Hand. 28:25
heiligen: Aäron en zijn zonen, Ex. 30:30
heiligen: afzonderen tot een bepaald doel: de heidenen tegen Babel, Jer. 51:27v
heiligen: anderen -: door jezelf te heiligen, Joh. 17:19
heiligen: begrip, Richt. 17:3
heiligen: begrip, 2 Sam. 8:11
heiligen: begrip, 1 Kron. 26:26v
heiligen: begrip: afzonderen ten behoeve van, Neh. 12:47
heiligen: begrip: afzonderen tot een bepaald doel, Jer. 22:7
heiligen: begrip: apart gezet en bestemd tot een zekere dienst, Jer. 1:5
heiligen: begrip: bestemmen voor de dienst van God, 1 Kron. 18:11
heiligen: begrip: bestemmen, afzonderen voor een bepaald doel, Jer. 12:3
heiligen: begrip: godsdienstig afzonderen en wijden aan God of een afgod, 2 Kon. 10:20
heiligen: begrip: speciale bestemming, Deut. 15:19v
heiligen: begrip: van God zijn, Num. 3:13
heiligen: betekenis: apart gezet voor God, 2 Tim. 2:21
heiligen: Christus als Heer - in je hart, 1 Pe 3:15
heiligen: dag -: een verbodsdag voor Baal, 2 Kon. 10:20
heiligen: dat: iem., 1 Sam. 7:1
heiligen: de allerheiligste dingen -, 1 Kron. 23:13
heiligen: de oorlog -, Jer. 6:4
heiligen: dingen: geheiligde dingen, 1 Kon. 7:51
heiligen: dingen: geheiligde dingen werden prijsgegeven aan de vijand, 2 Kon. 12:18
heiligen: door Christus: de Gemeente, Ef. 5:26
heiligen: door de waarheid: heilig hen door de waarheid, bad de Zoon, Joh. 17:17v
heiligen: door God, Lev. 21:15
heiligen: door God, Lev. 21:23
heiligen: door God, Lev. 22:9
heiligen: door God, Lev. 22:16
heiligen: door God, Lev. 22:32
heiligen: door God, Jes. 61:8
heiligen: door God, vs 15, Lev. 21:8v
heiligen: door God: geheel en al, 1 Thess. 5:23
heiligen: door God: Israël: teken is de sabbat, Ez. 20:12
heiligen: door God: ons, zijn volk, Lev. 20:8
heiligen: door God: opdat ..., 2 Kron. 6:16
heiligen: door God: van een huis, 2 Kron. 6:16
heiligen: door God: voor de geboorte, Jer. 1:5
heiligen: door God: zevende dag, Gen. 2:3
heiligen: door God: zijn aardse huis, 1 Kon. 9:7
heiligen: door Gods heerlijkheid: kinderen Israëls, Ex. 29:43
heiligen: door Gods woord en door gebed, 1 Tim. 4:4
heiligen: door heidenen: van de krijg, Jer. 6:4
heiligen: door Heilige Geest, Rom. 15:16
heiligen: door het altaar: de gave, Matth. 23:19
heiligen: door het bloed van het nieuwe verbond, Hebr. 10:29
heiligen: door het bloed: Aaron en zijn zonen en kleding, Ex. 29:14
heiligen: door het doen onderhouden van Gods inzettingen, Lev. 20:8
heiligen: door het tempelhuis: het goud, Matth. 23:17
heiligen: door Jezus: ons, Hebr. 2:11
heiligen: door Jezus: wij worden geheiligd, Hebr. 10:14
heiligen: door Job: zijn kinderen, Job 1:5
heiligen: door kleding, Ex. 28:3
heiligen: door Mozes: het volk, Ex. 19:14
heiligen: door Samuel: Isai -, 1 Sam. 16:5
heiligen: door waarheid: opdat de gelovigen geheiligd zijn door waarheid, Joh. 17:19
heiligen: een afvallige die eerder geheiligd was, Hebr. 10:29
heiligen: een oorlog -, Joel 3:9
heiligen: een vasten -, Joel 1:14
heiligen: een vasten -, Joel 2:15
heiligen: eerstgeboorte door God zich geheiligd, Num. 8:17
heiligen: en volkomen doen zijn, 1 Thess. 5:23
heiligen: en volmaken, Hebr. 10:14
heiligen: en zalven, Ex. 40:11
heiligen: geheiligd door de wil van God/Christus en wel door het lichaam van Zijn offerande, Hebr. 10:10
heiligen: geheiligd eens voor altijd, Hebr. 10:10
heiligen: geheiligd is de gelovige, 1 Cor. 6:11
heiligen: geheiligd: bestemd, afgezonderd, voor God, 2 Kron. 5:1
heiligen: geheiligd: praktisch, 2 Tim. 2:21
heiligen: geheiligde dingen, 1 Kon. 15:15
heiligen: geheiligde dingen in Gods huis brengen, 2 Kron. 15:18
heiligen: geld voor God, Richt. 17:3
heiligen: geschenken van anderen den HEERE -, 2 Sam. 8:11
heiligen: God -, Lev. 22:32
heiligen: God -, Ez. 28:22
heiligen: God -: verzuimen door Mozes en Aäron, Deut. 32:51
heiligen: God heiligt: des HEREN huis, 1 Kon. 9:3
heiligen: God moet geheiligd worden in degenen die tot Hem naderen, Lev. 10:3
heiligen: God wordt geheiligd, vs. 23: 39:7, Ez. 38:16
heiligen: Gods huis -, 2 Kron. 29:16
heiligen: Gods naam -, Matth. 6:9
heiligen: Gods naam -, Luk. 11:2
heiligen: heilig de goddelozen tot de dag der doding, Jer. 12:3
heiligen: heiligdom: door God: tot in eeuwigheid, 2 Kron. 30:8
heiligen: heiligt de gemeente, Joel 2:16
heiligen: heiligt Mijn sabbatten, Ez. 20:20
heiligen: heiligt u, 1 Sam. 16:5
heiligen: het volk -: door Jozua, Joz. 7:13
heiligen: het volk –: door Mozes: bevolen door God, Ex. 19:10
heiligen: hoogtijden van Jahweh waren geheiligd, Ezra 3:5
heiligen: huis –, Lev. 27:14
heiligen: huis van God heiligen, 2 Kron. 29:5
heiligen: iem. - om iets te doen, 2 Kron. 26:18
heiligen: iem. -: betekenis: bestemmen voor een bepaalde taak, 1 Sam. 7:1
heiligen: in heiliging van Geest, 2 Thess. 2:13
heiligen: jaar –: jubeljaar, Lev. 25:10
heiligen: Jezus geheiligd door de Vader, Joh. 10:36
heiligen: levieten deden het meer dan de priesters, 2 Kron. 29:34
heiligen: maakt iets een heiligheid, Ex. 40:9
heiligen: medemensen heiligen met een heiig kleed, Ez. 44:19
heiligen: met zalfolie, Ex. 40:9v
heiligen: middel, Ex. 29:1
heiligen: moge Uw naam worde geheiligd, Luk. 11:2
heiligen: na verkiezen, 2 Kron. 6:16
heiligen: negatieve gevolgen, d.w.z. wat niet mocht met het geheiligde, Deut. 15:19
heiligen: om het priesterambt te bedienen, Ex. 28:3
heiligen: ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw, 1 Cor. 7:14
heiligen: onheiligen reinigen tot de reinheid van het vlees, Pred. 9:13
heiligen: ont-: gevolg: gebrek, Jer. 3:3
heiligen: reden tot, Lev. 21:8
heiligen: sabbatdag, Neh. 13:22
heiligen: sabbatdag te –, Ex. 20:8
heiligen: sabbatten van God -, Ez. 44:24
heiligen: stoffelijk goed -, Lev. 27:16
heiligen: tempel -: door God, 2 Kron. 7:16
heiligen: tot de reinheid van het vlees, Hebr. 9:13
heiligen: tuchtigen als middel tot -, Hebr. 12:10
heiligen: van de priesters: doel: dienst, Ex. 29:44
heiligen: van de sabbatdat, Deut. 5:12
heiligen: van de tabernakel, Ex. 40:9
heiligen: van God, Jes. 29:23
heiligen: van Gods naam, Jes. 29:23
heiligen: vaten den HERE -, 1 Kron. 18:11
heiligen: verdervers - door God tegen Israël, Jer. 22:7
heiligen: verschillende beweegredenen om tot Christus te komen, 1 Sam. 22:2
heiligen: volgorde, 2 Kron. 29:5
heiligen: volk -: door bloed van Jezus, Hebr. 13:12
heiligen: voor een doelgroep, Neh. 12:47
heiligen: voorwerp, zaak, 1 Kon. 8:64
heiligen: voorwerpen, Ex. 30:29
heiligen: wat: altaar, Ex. 29:44
heiligen: wat: Christus zichzelf: voor ons, Joh. 17:19
heiligen: wat: tent der samenkomst, Ex. 29:44
heiligen: wijden: Aäron, Lev. 8:12
heiligen: zich -, Joz. 7:13
heiligen: zich -, 2 Kron. 29:15
heiligen: zich -, 2 Kron. 29:15
heiligen: zich - en geheiligd worden door God, Lev. 20:7v
heiligen: zich -, om: voor een godsdienstige taak, 1 Kron. 15:12,14
heiligen: zich -: door de priesters, 2 Kron. 30:23
heiligen: zich -: harteneiging meer bij levieten dan priesters, 2 Kron. 29:34
heiligen: zich -: na beschaamd te zijn geworden, 2 Kron. 30:15
heiligen: zich -: niet gedaan hebbend, 2 Kron. 30:17
heiligen: zich -: niet genoeg, 2 Kron. 30:3
heiligen: zich -: omdat God wonderen in uw midden gaat doen, Joz. 3:5
heiligen: zich -: sluit in zich reinigen, 2 Kron. 30:17
heiligen: zich -: zie verband voor begrip, Lev. 20:7
heiligen: zich – : door God: aan (of in) de kinderen Israëls, Num. 20:13
heiligen: zich –: heiligt u tegen morgen!, Num. 11:18
heiligen: zich heiligen: opdracht van ons, Lev. 11:44
heiligen: zich nog meer –, Opb. 22:11
heiligen: zichzelf -, 2 Kron. 29:5
heiligen: zichzelf -: door Jezus: voor ons, Joh. 17:19
heiligen: zie ook Ontheiligen,
heiligen, Ez. 7:24
heiligenbeeld: vgl., Lev. 19:4
heiligheid: begrip, Lev. 19:2v
heiligheid: de Geest van –, Rom. 1:4
heiligheid: deel krijgen aan Gods heiligheid, Hebr. 12:10
heiligheid: der heiligheden, Ex. 30:29
heiligheid: der heiligheden, Lev. 6:17
heiligheid: der heiligheden: altaar van het brandoffer, Ex. 40:10
heiligheid: der heiligheden: schuldoffer, Lev. 7:1,6
heiligheid: der heiligheden: schuldoffer, Lev. 14:13
heiligheid: der heiligheden: voor God verbannene , Lev. 27:28
heiligheid: der heiligheden: zalven, Dan. 9:24
heiligheid: doel, 4:3, 1 Thess. 3:13
heiligheid: Elia's heiligheid wekte zondebesef bij weduwe op, 1 Kon. 17:18
heiligheid: en gerechtigheid, Hebr. 12:10-11
heiligheid: en gerechtigheid: in deze God dienen, Luk. 1:75
heiligheid: God zit op de troon van Zijn -, Ps. 47:9
heiligheid: Gods -, Hebr. 12:10
heiligheid: Gods - staat vergeving in de weg volgens Jozua, Joz. 24:19
heiligheid: in - God dienen, Luk. 1:75
heiligheid: Israël was voor God een -, Jer. 2:3
heiligheid: liefde en praktische -, 1 Thess. 3:13
heiligheid: myriaden van heiligheid (woordelijk), Deut. 33:2
heiligheid: negatieve kant: ontwijken, Ps. 119:101
heiligheid: omschreven, Jes. 33:15
heiligheid: onberispelijk te zijn in heiligheid voor de Heer, 1 Thess. 3:13
heiligheid: praktische -, 1 Thess. 3:13
heiligheid: praktische - vereist van opziener, Tit. 1:8
heiligheid: praktische -: voorwaarde: liefde, versterkt hart, 1 Thess. 3:13
heiligheid: vermeende -, Jes. 65:5
heiligheid: volbrengen in de vreze Gods, 2 Cor. 7:1
heiligheid: ware - : geschapen in ware -, Ef. 4:24
heiliging: Christus is ons – van Godswege geworden, 1 Cor. 1:30
heiliging: door - van Geest, 1 Pe 1:2
heiliging: door God gewild, 1 Thess. 4:3
heiliging: en onthouding, 1 Thess. 4:3
heiliging: geroepen tot -, 1 Thess. 4:7
heiliging: iets bezitten in -, 1 Thess. 4:4
heiliging: in - van Geest, 2 Thess. 2:13
heiliging: jaagt naar de -, Hebr. 12:14
heiliging: van geest, 1 Pe 1:2
heiliging: vereist om de Heer te zien, Hebr. 12:14
heiliging: zelf-, Filip. 1:10
heiligmaking, Col. 3:8v
heiligschennis: schijnbaar geval, Luk. 62
heiligschennis, Dan. 8:11
heilszekerheid, Rom. 8:38
heilszekerheid, Rom. 10:9
heilwens: de koning leve in eeuwigheid, Neh. 2:3
heimelijk: invoeren van verderfelijke sekten, 2 Pe 2:1
heimelijk: voorstel, Jer. 40:15
heir: al de -en van Jahweh: de legers van Israël, Ex. 12:41
heir: Gods heiren: de Israëlieten, Ex. 7:4
heir: hemelse -, 1 Kon. 22:19
heir: hemelse -: staande bij Gods troon, 2 Kron. 18:18
heir: van de hemel: hemellichamen, 2 Kon. 23:5
heir: van Jahweh: vorst daarvan, Joz. 5:14
heir: zwaar –: een zeer zwaar –, Gen. 50:9
heir des hemels: altaren voor het -, 2 Kron. 33:4
heir des hemels: buigen voor het -, 2 Kron. 33:3
heir des hemels, Dan. 8:10
heir des hemels : vorst van het – , Dan. 8:11
hel: (associatie), Jes. 30:33
hel: aangeduid, Jes. 66:24
hel: altoosdurend, vgl 'eeuwige leven' , Matth. 26:46
hel: bereid voor de duivel en zijn engelen, Matth. 25:41
hel: buitenste duisternis, Matth. 25:30
hel: buitenste duisternis, geween, geknars, Matth. 8:12
hel: daar sterft hun worm niet, Mark. 9:48
hel: daar wordt het vuur niet uitgeblust, Mark. 9:48
hel: dag en nacht geen rust, Opb. 14:11
hel: duisternis, 2 Pe 2:17
hel: duisternis, Jud :13
hel: duisternis: plaats van duisternis, Ps. 49:20
hel: eeuwig, Opb. 14:10
hel: eeuwig oordeel, Hebr. 6:2
hel: eeuwigdurend: onuitblusbaar vuur, Matth. 3:12
hel: eeuwige donkerheid van de duisternis daar, Jud :13
hel: eeuwige straf, Matth. 26:46
hel: eeuwige vuur, Matth. 18:8v
hel: eeuwige vuur, Matth. 25:41
hel: en dood, Luk. 12:5
hel: erger dan verlamming, Joh. 5:14
hel: gebondenheid in de hel, Matth. 22:13
hel: geween en tandengeknars, Matth. 13:50
hel: geween en tandengeknars, Matth. 24:51
hel: geween, tandengeknars, Matth. 24:51
hel: geween, tandengeknars, Luk. 13:28
hel: Godverlatenheid, 2 Thess. 1:9
hel: Godverlatenheid (toepassing van dit vers), Matth. 27:46
hel: impliciet aangeduid, Mark. 14:21
hel: in de - geworpen worden, Mark. 9:45v
hel: in de hel komen ook schijnvromen, Matth. 23:33
hel: kermen om je ongerechtigheid, Ez. 7:16
hel: lichamen komen in de -, Matth. 5:29
hel: lijden, 2 Thess. 1:9
hel: met kwaad vervulde goddelozen, Spr. 12:21
hel: onuitblusbaar vuur, Matth. 3:12
hel: onuitblusbaar vuur, Luk. 3:17
hel: oordeel van de -, Matth. 23:33
hel: pijniging dag en nacht, Opb. 20:10
hel: plaats van geween en tandengeknars, Matth. 13:42
hel: plaats van geween en tandengeknars, Matth. 25:30
hel: plaats van onuitblusbaar vuur, Mark. 9:43
hel: plaats van pijn, Matth. 8:29
hel: plaats van veroordeelden, Matth. 3:12
hel: plaats van vuur, Matth. 7:19
hel: plaats van vuur, Joh. 15:6
hel: plaats waar dolik verbrand wordt, Matth. 13:30
hel: plaats waar Gods goederentierenheid ontbreekt (toepassing), 1 Kron. 17:13
hel: plaats waar men is gescheiden van de liefde van God (toepassing), Rom. 8:35
hel: plaats waar men is gescheiden van de liefde van God (toepassing), Rom. 8:39
hel: plaats waarop Gods brandende gramschap rust (associatie), Jer. 21:12
hel: plaats waarop Gods brandende toorn rust (toepassing), Jer. 17:4
hel: poel van vuur, Matth. 3:10
hel: poel van vuur die van zwavel brandt, Opb. 19:20
hel: poel van vuur en zwavel, Opb. 20:10
hel: rust ontbreekt er , Opb. 14:10
hel: rust ontbreekt er (toepassing), Luk. 11:24
hel: smart van de – (associatie), Jes. 50:11
hel: strafplaats, 2 Thess. 1:9
hel: tandengekners, smelten (toepassing), Ps. 112:10
hel: toepasselijk op de hel, Deut. 32:22
hel: toepassing, Spr. 5:12
hel: toespeling op de - (?), Spr. 20:20
hel: toestand in de – (associatie), Jes. 65:13v
hel: tweede dood, Matth. 10:39
hel: tweede dood, Opb. 21:8
hel: van het vuur, Matth. 5:22
hel: van het vuur: daarin geworpen worden, Matth. 18:9
hel: verbranding (toepassing), Hebr. 6:8
hel: verderf, Matth. 7:13
hel: verderf, 2 Thess. 1:9
hel: versus eeuwige leven, Matth. 26:46
hel: versus Koninkrijk van God, Mark. 9:45
hel: versus leven, Matth. 7:14
hel: voor wie, Opb. 21:8
hel: vs. Koninkrijk van God, Mark. 9:43v
hel: vuur, Hebr. 10:27
hel: vuuroven, Matth. 13:42
hel: vuuroven, Matth. 13:49
hel: werpen in de -: door God, Luk. 12:5
hel: zet de tong in vlam, Jak. 3:6
hel: zie ook Vuuroven,
hel: ziel en lichaam verderven in de –, Matth. 10:28
hel: zinnebeeld van de -, Jes. 34:9-10
hel: zonder rust, Opb. 14:11
hel: zoon van de -, Matth. 23:15
hel, Ps. 52:7
hel, Dan. 12:2
hel, Opb. 14:10v
hel , Jes. 1:31
held: Babels helden zullen versagen, Jer. 50:36
held: dapper: Gods voorkeur voor -: Saul, 1 Sam. 9:1
held: dappere -en, Neh. 11:14
held: Davids -en, 2 Sam. 23:8v
held: een – die niet kan verlossen, Jer. 14:9
held: God een -, Zef. 3:17
held: God: verschrikkelijke –, Jer. 20:11
held: held om wijn te drinken, Jes. 5:22
held: helden zullen vallen in de strijd, Jes. 3:25
held: ijdele -en, Jes. 5:22
held: Jhwh zal uittrekken als een held, Jes. 42:13
held: kloeke -en, 1 Kron. 7:2
held: kloeke helden, 2 Kron. 17:13
held: strijdbaar –, Richt. 11:1
held: strijdbare -, Richt. 6:12
held: strijdbare -en, Joz. 1:14
held: wordt weggenomen, Jes. 3:2
held, Hgl 3:7
helderziend: Jezus –, Joh. 1:49
helderziendheid: demonische -, Luk. 8:28
helen: door God: door zijn woord, Ps. 107:20
helen: er was geen - aan, 2 Kron. 36:16
helen: er was geen - aan het volk, 2 Kron. 36:16
helen: gebed om Mirjam te helen, Num. 12:13
helen: God heelt, Deut. 32:39
helen: iemand volkomen laten –, Ex. 21:19
helen: niet kunnen -, Hos. 5:13
helen: versus verslaan, Deut. 32:39
helen: volk: de HERE heelde het volk, 2 Kron. 30:20
helen: weigeren geheeld te worden: pijn, plaag, Jer. 15:18
helen, 2 Kon. 8:29
heler: gestolen goed: schaadt zichzelf, Spr. 29:24
helm: geestelijk: hoop van de behoudenis, 1 Thess. 5:8
helm: van de behoudenis, Ef. 6:17
helm: van het heil door God bij Zichzelf opgezet, Jes. 59:17
help: help ons!, Mark. 9:22
helpen: betekenis, 1 Sam. 7:12
helpen: de goddeloze -: hier verkeerd, 2 Kron. 19:2
helpen: door anderen, Ps. 118:7
helpen: door Christus: in verzoeking, Hebr. 2:18
helpen: door de Heilige Geest, Joh. 14:16
helpen: door God, 2 Kron. 14:11
helpen: door God, Ps. 118:7
helpen: door God, Jes. 41:10
helpen: door God, Jes. 41:13v
helpen: door God en mens samen, Richt. 5:23
helpen: door God: Israël, Jes. 44:2
helpen: door God: kracht om te -, 2 Kron. 25:8
helpen: door God: om de vijand te verslaan, 1 Sam. 7:12
helpen: door God: op gebed, 1 Kron. 5:20
helpen: door God: op hulpgeroep, 2 Kron. 18:31
helpen: door God: tegen de Filistijnen, 2 Kron. 26:7
helpen: en zegenen, Gen. 49:25
helpen: God hielp de Levieten en zij offerden, 1 Kron. 15:26
helpen: helpt de verdrukte, Jes. 1:17
helpen: iem. - tegen de vijand, 2 Kron. 26:13
helpen: iem. - tegen: door God, 2 Kron. 26:7
helpen: iem. - totdat hij sterk is, 2 Kron. 26:15
helpen: Jezus geholpen door God, Jes. 49:8
helpen: Jezus kan ons – wanneer wij verzocht worden, Hebr. 2:18
helpen: Jezus: Heer, help mij, vroeg de vrouw, Matth. 15:25
helpen: kracht om te -, 2 Kron. 25:8
helpen: niemand die hielp, Jes. 63:5
helpen: tevergeefs en ijdellijk -: door Egypte, Jes. 30:7
helpen: vs. doen vallen, 2 Kron. 25:8
helpen: wonderlijk - door God, 2 Kron. 26:15
helpen: zie ook Voorhelpen,
helper: - zoeken bij vreemd volk, 2 Kron. 28:16
helper: Christus, Jes. 61:1
helper: Geest, Joh. 14:16
helper: God is mij een -, Ps. 54:6
helper: God is mij een Helper, Hebr. 13:6
helper: God: wees mij een Helper, Ps. 30:11
helper: helpers voor de tempelbouw, 1 Kron. 28:21
helper: nodig hebben: Israël, 2 Kon. 14:26
helper: zie ook Uithelper,
helper: zonder - zijn, Ps. 107:12
helper: zonder –: Jeruzalem, Klg. 1:7
Helper: Jezus onze –, Hebr. 2:18
hemel: -en, Col. 1:16
hemel: -en verkondigen Gods gerechtigheid, Ps. 97:6
hemel: -en: begrip, Ps. 57:11
hemel: -en: de hemel der -en, 1 Kon. 8:27
hemel: aanzien van de – onderscheiden, Matth. 16:3
hemel: aarde: hemel hoog boven de aarde, Ps. 103:11
hemel: als het buitenland, Luk. 209
hemel: als ijzer maken: door God, Lev. 26:19
hemel: atmosfeer, Luk. 12:56
hemel: begrip: atmosfeer, Matth. 16:2-3
hemel: bekleden met zwartheid: door God, Jes. 50:3
hemel: beschermt, Jes. 40:22
hemel: bevende, Joel 2:10
hemel: bewustzijn van de werkelijkheid der hemel, 1 Tim. 5:21
hemel: bezigheid van de zaligen (toepassing), Ps. 27:4
hemel: bezit van God, Gen. 14:22
hemel: bij Jezus zijn, Joh. 17:24
hemel: blijdschap, Hgl 1:4
hemel: blijdschap in de -, Luk. 15:7
hemel: blijdschap in de - , Spr. 10:28
hemel: blijdschap in de –, in het eeuwige leven, Joh. 4:36
hemel: boven alle hemelen is Christus opgevaren, Ef. 4:10
hemel: boven de hemelen, Ps. 108:5v
hemel: boven is de –: Jezus keek ernaar op, Matth. 14:19
hemel: boven ons, Ps. 102:20
hemel: boven ons, Col. 3:1
hemel: boven ons, Jak. 1:17
hemel: boze engelen uit de – geworpen, Opb. 12:8
hemel: brood uit de hemel, Joh. 6:31
hemel: buitenland, Matth. 25:14
hemel: buitenslands, Luk. 209
hemel: daar is (spreekt) het bloed van de besprenkeling (Jezus' bloed), Hebr. 12:24
hemel: daar is de gemeente, Hebr. 12:23
hemel: daar is een berg, de berg Sion, Hebr. 12:22
hemel: daar is een stad, het hemelse Jeruzalem, Hebr. 12:22
hemel: daar is een vergadering, Hebr. 12:22
hemel: daar is Jezus, Hebr. 12:24
hemel: daar zijn de geesten der rechtvaardigen, Hebr. 12:23
hemel: daar zijn engelen, Hebr. 12:22
hemel: dauw: - druipend van d, Deut. 33:28
hemel: de - heerst, Dan. 4:26
hemel: de God des -s, 2 Kron. 36:23
hemel: de hemelen zijn vast als een gegoten spiegel, Job 37:18
hemel: de krachten van de -en zullen wankelen, Luk. 2126
hemel: de plaats van Gods woning, 2 Kron. 6:21
hemel: deksel: een zak tot zijn deksel stellen, Jes. 50:3
hemel: derde -, 2 Cor. 12:2
hemel: deur in de - geopend, Opb. 4:1
hemel: die in de - wonen, Opb. 13:6
hemel: dingen in de -en gereinigd door betere slachtoffers, Hebr. 9:23
hemel: dingen in de –, Ex. 20:4
hemel: door God gemaakt, Hand. 7:50
hemel: door God gemaakt, Opb. 14:7
hemel: door God geschapen, Jes. 40:26
hemel: druipende van water, Richt. 5:4
hemel: een goede plaats om te zijn, Joh. 14:3
hemel: eerste -, Opb. 21:1
hemel: eeuwige blijdschap voor de verlosten (toepassing), Jes. 35:10
hemel: eeuwige tenten, Luk. 16:9
hemel: eeuwige vertroosting, 2 Thess. 2:17
hemel: einde des -s: vergaderen van uit, Deut. 30:4
hemel: einde des -s: vgl. einde der aarde, Jes. 13:5
hemel: einde van de -, Mark. 13:27
hemel: einden van de -, Deut. 4:32
hemel: en aarde, Mark. 13:27
hemel: en aarde in zes dagen gemaakt, Ex. 20:11
hemel: en hemelen (meervoud), Hebr. 9:24, 23
hemel: en troon van God, Matth. 23:22
hemel: engelen: zijn in de hemel, Mark. 13:32
hemel: ervaring van liefde, Hgl 1:4
hemel: eten en drinken in de –, Luk. 2230
hemel: fundamenten des -s, 2 Sam. 22:8
hemel: gaat voorbij, Matth. 24:35
hemel: gaat voorbij, Mark. 13:31
hemel: gaat voorbij, Luk. 2133
hemel: gedruis van wateren in de hemel, Jer. 10:13
hemel: geeft regen, Jak. 5:18
hemel: geen huwelijk in, Luk. 2035
hemel: geen saaie plaats, maar een van vrolijkheid, 1 Kron. 16:27
hemel: gelijk een buitenland, Mark. 12:1
hemel: gelijk een buitenland, Mark. 13:34
hemel: gelovige komt in de -, Matth. 5:12
hemel: gemaakt door God, 2 Kron. 2:12
hemel: gemaakt door God, Ps. 115:15
hemel: gemaakt door God, Ps. 146:6
hemel: gemaakt door God, Jes. 37:16
hemel: gemaakt: door het woord van de HEER: door dat woord zijn de -en gemaakt, Ps. 33:6
hemel: gemeente in de hemel (toepassing), 1 Kon. 8:56
hemel: geopend voor de nederdaling van de Heilige Geest, Luk. 4:21
hemel: geopend voor Stefanus, Hand. 7:55v
hemel: geopend zien: door Petrus, Hand. 10:11
hemel: geopend, zo gezien door Johannes, Opb. 19:11
hemel: geschapen door God, Opb. 10:6
hemel: gesloten, Luk. 4:25
hemel: gesloten, Luk. 4:25
hemel: gezien: door Micha, 1 Kon. 22:19v
hemel: God bouwt zijn opperzalen in de -, Amos 9:6
hemel: God des -s, Dan. 2:19
hemel: God doet open voor ons, Deut. 28:12
hemel: God heeft de -en gemaakt, 1 Kron. 16:26
hemel: God is in de hemel, Pred. 5:1
hemel: God leidt ons naar de - (toepassing), Ps. 107:30
hemel: God loven in de hemelen, Ps. 148:1
hemel: God maakte de hemelen met verstand, Ps. 136:5
hemel: God van de -, Opb. 16:11
hemel: God van de hemelen en van de aarde, Gen. 24:3
hemel: God vervult de –, Jer. 23:24
hemel: God, verhef U boven de hemelen, Ps. 108:6
hemel: God: - is vaste plaats Zijner woning, 2 Kron. 6:30
hemel: Gods goede schat, Deut. 28:12
hemel: Gods troon, Jes. 66:1
hemel: Gods troon is daar, Opb. 4:2
hemel: Heer des hemels: God, Dan. 5:23
hemel: heer van de -, Col. 4:1
hemel: Heer van de -: God Vader, Matth. 11:25
hemel: Heer van de hemel: God, Hand. 17:24
hemel: heerlijkheid in de -, 1 Kron. 16:27
hemel: heft ulieder ogen op naar de –, Jes. 51:6
hemel: heiligen van de hoogste [plaatsen], Dan. 7:18
hemel: heir des -s kan niet geteld worden, Jer. 33:22
hemel: heir des hemels, Dan. 4:35
hemel: heir van de -en: gemaakt door de adem van Gods mond, Ps. 33:6
hemel: hemelen, Matth. 18:19
hemel: hemelen, Luk. 12:33
hemel: hemelen, Luk. 18:22
hemel: hemelen der hemelen, Ps. 148:4
hemel: hemelen door God bereid, Spr. 8:27
hemel: hemelen door God gemaakt, Ps. 102:26
hemel: hemelen door God geschapen, Jes. 42:5
hemel: hemelen door God uitgebreid, Jes. 42:5
hemel: hemelen scheurden, Mark. 1:10
hemel: hemelen uitbreiden: door God, Job 9:8
hemel: hemelen uitgespannen als een dunne doek, Jes. 40:22
hemel: hemelen vergankelijk, Hebr. 1:11
hemel: hemelen waren van oudsher, 2 Pe 3:5
hemel: hemelen zijn uitgespannen, Job 37:16
hemel: hemelen zullen ontbonden worden, 2 Pe 3:12
hemel: hemelen: afgemeten: door God; met de palm, Jes. 48:13
hemel: hemelen: bedekt met wolken, Ps. 147:8
hemel: hemelen: die daarin wonen, Opb. 12:12
hemel: hemelen: een stem daaruit, Mark. 1:11
hemel: hemelen: een stem uit de hemelen sprak, Matth. 3:17
hemel: hemelen: evangelie van het koninkrijk der -en, Matth. 10:7
hemel: hemelen: gemaakt door God, 1 Kron. 16:25
hemel: hemelen: schat hebben in -en, Matth. 19:21
hemel: hemelen: schepping: geroepen door God, Jes. 48:13
hemel: hemelen: Stefanus zag ze geopend, Hand. 7:55
hemel: hemelen: uit de hemelen Gods Zoon verwachten, 1 Thess. 1:10
hemel: hemelen: uw loon is groot in de -en, Matth. 5:12
hemel: hemelen: versierd: door Gods Geest, Job 26:13
hemel: hemelen: voorbijgaan, met gedruis, op de dag van de Heer, 2 Pe 3:10
hemel: hemelen: zijn als engelen in de hemelen, Mark. 12:25
hemel: hemelen: zingt met vreugde, gij -en!, Jes. 44:23
hemel: hemelse gewesten: daar zijn ook boze machten, Ef. 6:12
hemel: hemelse gewesten: overheden en machten, Ef. 3:10
hemel: hemelse lichamen, 1 Cor. 15:40
hemel: hemelse verschijning, Dan. 10:5v
hemel: Hij zal van de - zenden en mij verlossen, Ps. 57:4
hemel: hoger dan de hemelen: Jezus, Hebr. 7:26
hemel: hoog boven de aarde, Ps. 103:11
hemel: hoogste plaatsen, Ps. 148:1
hemel: in de - is God, 2 Kron. 20:6
hemel: in de - zijn, Filip. 2:10
hemel: in de -en is onze Heer, Ef. 6:9
hemel: in de hemel is de ware tabernakel, Hebr. 8:2
hemel: in de hemel zijn, hemelingen, Filip. 2:10
hemel: is de troon van God, Matth. 5:33
hemel: is des HEEREN, Ps. 115:16
hemel: Jezus in de hemelen, Hebr. 8:1
hemel: Jezus levendig besef van de onzienlijke wereld, vgl. vs 18 waar Hij op God wijst, Mark. 10:21
hemel: Jezus: keek op naar de hemel, Luk. 9:16
hemel: Jezus' beeld van de -, Matth. 5:34
hemel: kennis van aardse gebeurtenissen, Luk. 15:7
hemel: kijken naar de -, Hand. 1:11
hemel: komen in de hemel, Joh. 8:21
hemel: koninkrijk der -en, Matth. 4:17
hemel: koper: - zal koper zijn ls gevolg van vloek, Deut. 28:23
hemel: krachten in de hemelen: zullen wankelen, Mark. 13:25
hemel: krachten van de -en zullen wankelen, Matth. 24:29
hemel: leefde in het bewustzijn van de Heer, Joh. 3:12
hemel: legers in de -, Opb. 19:14
hemel: leven in de - (associatie), Ps. 103:4v
hemel: lichamen: door God aan de volken gegeven, Deut. 4:19
hemel: licht en vrolijkheid (associatie), Ps. 97:11
hemel: licht uit de – omstraalde Paulus, Hand. 22:6
hemel: loon in de -: groot loon, Luk. 6:23
hemel: luchtruim: versus aarde, Jer. 16:4
hemel: maken: door God, Ps. 134:3
hemel: meervoud, Jes. 1:2
hemel: meervoud, Ef. 4:12
hemel: menigte in de –, Opb. 19:1
hemel: midden van de -, Opb. 8:13
hemel: midden van de –: vogels die in het midden van de hemel vlogen, Opb. 19:17
hemel: muziek in de -, Opb. 5:8
hemel: muziek in de -, Opb. 15:2
hemel: muziek in de - (toepassing), Hebr. 12:18
hemel: naar de - zien: door Jezus, Joh. 17:1
hemel: neerdalen uit de –: door een engel, Opb. 18:1
hemel: neerdalen uit de –: door een engel, Opb. 20:2
hemel: neerdalen uit de –: vuur, Opb. 20:9
hemel: neig de oren, gij hemel, Deut. 32:1
hemel: niet in te gaan door onszelf, Joh. 13:33v
hemel: nieuwe -, Opb. 21:1
hemel: nieuwe -: door God te maken, Jes. 66:22
hemel: nieuwe -en, Jes. 65:17
hemel: nieuwe hemelen, 2 Pe 3:13
hemel: onder al de -en, Job 28:24
hemel: onder de - geschiedt van alles, Pred. 1:13
hemel: onder de - zijn: volken, Hand. 2:5
hemel: onder de -: de hele schepping, Col. 1:23
hemel: onder de –, Ex. 17:14
hemel: ons burgerschap is in de -en, Filip. 3:20
hemel: onvergankelijkheid, zonder dieven, Matth. 6:20
hemel: openbaren van de –: toorn van God, Rom. 1:18
hemel: opgestanen kunnen niet meer sterven, Luk. 2036
hemel: opkijken naar de -: door Jezus, Mark. 6:41
hemel: opkijken naar de -: door Jezus, Mark. 7:34
hemel: opnemen naar de –: Jezus, Hand. 1:11
hemel: opperzalen in de -, Amos 9:6
hemel: ordeningen van de -, Jer. 33:25
hemel: pilaren des -s, Job 26:11
hemel: plaats der rust (toepassing), 2 Sam. 7:10
hemel: planten: door God, Jes. 51:16
hemel: poort van de -, Gen. 28:17
hemel: reukwerk in de -, Opb. 5:8
hemel: schat hebben in de -en, Luk. 18:22
hemel: schat hebben in hemelen, Matth. 19:21
hemel: schat in de - hebben, Mark. 10:21
hemel: schat in de -en, Luk. 12:33
hemel: sluiten, Opb. 11:6
hemel: sluizen des -s, Gen. 8:2
hemel: spreken van de –: door God, Ex. 20:22
hemel: staren naar de –, Hand. 1:10
hemel: stem uit de -, 2 Pe 1:18
hemel: stem uit de –, Hand. 11:9
hemel: stem van de Vader kwam uit de hemel, Joh. 12:28
hemel: sterren uit de hemel vallend, Mark. 13:25
hemel: sterren van de hemel: zoveel nazaten heeft Abraham, Hebr. 11:12
hemel: sterren zullen van de - vallen, Matth. 24:29
hemel: tafereel, 2 Kron. 18:20
hemel: tafereel in de hemel, Dan. 7:9v
hemel: tegenwoordige hemelen opgespaard voor het vuur, 2 Pe 3:7
hemel: teken uit de - verlangen, Luk. 11:16
hemel: tekenen aan zon, maan en sterren, Luk. 2111
hemel: tekenen aan zon, maan en sterren, Luk. 2125
hemel: tekenen des -s: ontzet u hiervoor niet, Jer. 10:2
hemel: ten hemel opklimmen, Spr. 30:4
hemel: tentdak gelijk, Jes. 40:22
hemel: tijd in de hemel, Opb. 8:1
hemel: toekomst: beroering, Jes. 13:13
hemel: toekomst: beven, Hebr. 12:26
hemel: toekomst: hemelen zullen vergaan en veranderen, Ps. 102:27
hemel: toekomst: zal als een rook verdwijnen, Jes. 51:6
hemel: toesluiten: door God, 2 Kron. 7:13
hemel: troon van God is in de -en, Hebr. 8:1
hemel: uit de - kwam een geluid, Hand. 2:2
hemel: uit de - neergedaald: Jezus, Joh. 3:13
hemel: uit de - poeder en stof komend als straf, Deut. 28:24
hemel: uit de - viel een grote ster, Opb. 8:10
hemel: uit de -en komt de Heer weer, Filip. 3:20
hemel: uit de – neergedaald: de Heilige Geest als een duif, Joh. 1:32
hemel: uit de hemel zijn: de doop van Johannes, Luk. 204
hemel: uitersten der -en, Matth. 24:31
hemel: uitgebreid door God, Jes. 44:24
hemel: uitgebreid door God door Zijn verstand, Jer. 51:15
hemel: uitgebreid door Gods verstand, Jer. 10:12
hemel: uitnemendste des -s, Deut. 33:13
hemel: uitspansel, Richt. 5:4
hemel: uitspansel, kosmos, Mark. 13:31
hemel: uw –: de hemel waaronder u woont, Lev. 26:19
hemel: Vader is in de -en, Matth. 7:21
hemel: vaderland voor de gelovigen, Hebr. 11:16
hemel: van de – neergedaald: Jezus, Joh. 6:38
hemel: van God is zij, Ps. 89:12
hemel: van Gods heiligheid: God zal zijn gezalfde verhoren uit de - van Zijn heiligheid, Ps. 20:7
hemel: van Jahweh, Klg. 3:66
hemel: varen ten hemel, Deut. 30:12
hemel: vast als een gegoten spiegel, Job 37:16
hemel: vaste plaats van Gods woning, 1 Kon. 8:43
hemel: vaste plaats van Gods woning, 1 Kon. 8:49
hemel: ver gelegen land (toepassing), Jes. 33:17
hemel: ver land, Luk. 1912
hemel: verduisterd, zonder licht, Jer. 4:23
hemel: vergadering in de -, 1 Kon. 22:19v
hemel: vergadering in de -, 2 Kron. 18:20
hemel: versus aarde, Lev. 26:19
hemel: versus aarde, Matth. 6:10
hemel: vlucht weg voor God, Opb. 20:11
hemel: vogel: weg van de arend in de hemel is mij te wonderlijk, Spr. 30:19
hemel: vogels van de –, Mark. 4:32
hemel: vogels van de hemel, Luk. 13:19
hemel: voorbijgaan, Matth. 5:18
hemel: voorbijgaan, Luk. 16:17
hemel: vreugde, Jud :24
hemel: vreugde in de -, Hebr. 12:2
hemel: vreugde, heul (toepassing), Ps. 118:15
hemel: vrolijkheid in de -en, Opb. 12:12
hemel: waar Ik ben kunt u niet komen, Joh. 7:34
hemel: waarnemen: sterrenwichelaars, Jes. 47:13
hemel: wandelen met Christus, Opb. 3:4
hemel: wat daarin is, Opb. 10:6
hemel: wat onder de ganse hemel is, is Godes, Job 41:2
hemel: wat we er zoal doen, Ps. 86:12-13
hemel: wateren boven de hemelen, Ps. 148:4
hemel: wateren in de –, Jer. 51:16
hemel: week terug als een boek dat wordt opgerold, Opb. 6:14
hemel: werken van Jezus' handen zijn de -en, Hebr. 1:10
hemel: wij aan engelen gelijk, Luk. 2036
hemel: wij zonen van God, Luk. 2036
hemel: wonderen in de hemel, Hand. 2:19v
hemel: wondertekenen in de -, Joel 2:30
hemel: wonen in de - (toepassing), Jes. 33:16v
hemel: woonplaats van God, Deut. 26:15
hemel: woonplaats van God, Hand. 14:16
hemel: woonplaats van God: Jezus keek er naar op, Luk. 9:16
hemel: zang in de -, Opb. 5:9
hemel: zie huis: van de Vader,
hemel: zien en horen in de -, Joh. 3:32
hemel: zogenoemd het uitspansel, Gen. 1:8
hemel: zonder licht, Jer. 4:23
hemel: zondigen tegen de -, Luk. 15:18
hemel: zwart, Jer. 4:28
hemel : vreugde, Ps. 16:11
hemelen: alles wat in de - is, Ef. 1:10
hemelen: boven de hemelen is Gods heerlijkheid, Ps. 113:4
hemelen: door God gemaakt, Ps. 96:5
hemelen: door God geschapen, Jes. 45:18
hemelen: door God uitgebreid, Jes. 51:13
hemelen: door Gods handen zijn ze uitgebreid, Jes. 45:12
hemelen: dropen voor Gods aanschijn, Ps. 68:9
hemelen: gemaakt door God, Jer. 32:17
hemelen: geopend boven Jezus, Matth. 3:16
hemelen: heir der -: aanbidt God, Neh. 9:6
hemelen: hemellichamen: toekomst: zullen afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk en vijg afvalt, Jes. 34:4
hemelen: hoger dan de aarde, Jes. 55:9
hemelen: Jezus is de – doorgegaan, Hebr. 4:14
hemelen: namen ingeschreven in de hemelen, Luk. 10:20
hemelen: onmeetbaar voor ons, Jer. 31:37
hemelen: ontzet u hierover, gij –, Jer. 2:12
hemelen: opgevaren naar de hemelen, Hand. 2:34
hemelen: schepping: bereid door verstandigheid, Spr. 3:19
hemelen: spreken van de –, Hebr. 12:25
hemelen: toekomst; zullen toegerold worden als een boek, Jes. 34:4
hemelen: Vader, die in de – is, Matth. 10:32
hemelen: versus aarde, Matth. 16:19
hemelen: werden geopend voor het oog van Ezechiël, Ez. 1:1
hemeling: verschijning aan Jozua, Joz. 5:13
hemellichaam: aanbidding van het heir des hemels, 2 Kon. 17:16
hemellichaam: afgodisch gediend, 2 Kon. 23:5
hemellichaam: afgodische verering, Job 31:27
hemellichaam: bevestigd door God in eeuwigheid, Ps. 148:6
hemellichaam: getroffen, Opb. 8:12
hemellichaam: hemellichamen alle door God bevolen, Jes. 45:12
hemellichaam: neerbuigen voor -en en ze dienen, 2 Kon. 21:3
hemellichaam: niet aanbidden, Deut. 4:19
hemellichaam: orde der -en, Ps. 148:6
hemellichaam: verering van -en, Jer. 8:1
hemellichaam, Gen. 1:14v
hemels: brood, Ps. 105:40
hemels: hemelse dingen gereinigd door slachtoffer van Christus, Hebr. 9:23
hemels: hemelse dingen zeggen, Joh. 3:12
hemels: hemelse gave, Hebr. 6:4
hemels: hemelse roeping, Hebr. 3:1
hemels: stad: het hemelse Jeruzalem, Hebr. 12:22
hemelsblauw: draad in gedenkkwastjes, Num. 15:38
hemelsblauw: in het voorhangsel, Ex. 26:31
hemelsblauw: snoer van de voorhoofdsplaat, Ex. 28:37
hemelsblauw, Ex. 26:1
hemelse: de – (n), 1 Cor. 15:47
hemelse gewesten: met Christus zijn wij gezeten in de hemelse gewesten, Ef. 2:6
hemelsgezindheid, Matth. 6:19
hemelvaart: door God: geval, Gen. 17:22
hemelvaart: Elia's -, 2 Kon. 2:11
hemelvaart: gelijkenis, Matth. 25:14
hemelvaart: God voer van Jakob op, Gen. 35:13
hemelvaart: Jezus – vanaf de Olijfberg bij Bethanië, Luk. 2450
hemelvaart: Jezus spreekt over de -, Joh. 6:62
hemelvaart: Jezus' -, Joh. 3:13
hemelvaart: Jezus' - door hemzelf voorzegt, Joh. 13:33
hemelvaart: U bent opgevaren in de hoogte, Ps. 68:19
hemelvaart: van de engel van Jahweh, Richt. 13:20
hemelvaart, Ps. 47:6
hemelvaart, 1 Pe 3:22
hemelvaart : in een wolk, Opb. 11:12
hemelvaart : van de twee getuigen, Opb. 11:12
Hemor: vader van Sichem, Gen. 33:19
Hemor: vader van Sichem, Richt. 9:28
Hena, Jes. 37:13
Henoch: betekenis van de naam: "toegewijd",
Henoch: de 7e van Adam af, Jud :14
Henoch: dood: heeft de dood niet gezien, Hebr. 11:5
Henoch: opname van -, Hebr. 11:5
Henoch: zoon van Kaïn, Gen. 4:17
Henoch, Gen. 5:22v
herberg: gewonde naar een - gebracht, Luk. 10:34
herberg: in de woestijn: daarnaar verlangd door Jeremia, Jer. 9:2
herbouwen: de oude verwoeste plaatsen, Jes. 58:12
herbouwen: Laïs, Richt. 18:28
herder: bewaart zijn kudde, Jer. 31:10
herder: Christus -: gekrookte riet niet verbreken (toepassing), Jes. 42:3
herder: David type van Christus als -, 1 Kron. 11:2
herder: de -s overtraden tegen Mij, Jer. 2:8
herder: die de kudde schapen verleid, Jer. 50:6
herder: doet de kudde legeren, Jer. 33:12
herder: één –, Joh. 10:16
herder: een schaapskudde heeft een - nodig, Num. 27:17
herder: gave aan de gemeente, Ef. 4:11
herder: gave Gods, Jer. 3:15
herder: geen -: gevolg, Ez. 34:8
herder: God gelijk een – voor Israël, Jer. 31:10
herder: God zal zijn kudde weiden gelijk een -, Jes. 40:11
herder: goede -: Jezus, Joh. 10:11
herder: goede -: Jezus, Joh. 10:14
herder: goede -: kenmerk: zelfopoffering, Joh. 10:11
herder: grote -: Jezus, Hebr. 13:20
herder: herders die de HERE niet zoeken: gevolg: verstrooiing weide, Jer. 10:21
herder: herders over Israël verwekken: door God, Jer. 23:4
herder: hoedt de schapen, Joh. 21:16
herder: Jezus, Matth. 26:31
herder: Jezus de grote - van de schapen, Hebr. 13:20
herder: Jezus een – gelijk, Matth. 25:33
herder: Jozef, een - van God, Gen. 49:24
herder: kan zichzelf weiden ipv de schapen, Ez. 34:1v
herder: Kores is Gods –, Jes. 44:28
herder: moet Jezus meer liefhebben dan de discipelen, Joh. 21:15
herder: moet zijn schapen goed kennen, Spr. 27:23
herder: naar Gods hart, Jer. 3:15
herder: onverschillige -, Ez. 34:8
herder: overste –: Jezus, 1 Pe 5:4
herder: reist met de kudde, Jer. 31:24
herder: schapen zonder -, 2 Kron. 18:16
herder: schapen zonder –, Mark. 6:34
herder: slechte -s, Jer. 23:1v
herder: strijdt tegen een leeuw door een groep -s, Jes. 31:4
herder: taak: wacht houden over de kudde, Luk. 2:8
herder: taak: weiden, 1 Kron. 17:6
herder: taak: weiden, Jer. 3:15
herder: tekortenschieten in herderlijke zorg, Ez. 34:4
herder: valse -s, Jer. 12:10
herder: verstaan door -s: niet, Jes. 56:11
herder: versus huurling, Joh. 10:12
herder: vreemde herder: vluchten voor hem, Joh. 10:5
herder: weidt lammeren, Joh. 21:15
herder: weidt zijn schapen, Jer. 23:4
herder: zelfzuchtige -, Ez. 34:8
herder: zie ook Weiden, Jer. 3:15
herder: zoekt weide voor de schapen, 1 Kron. 4:39
herder, Hgl 1:7
herder, Joh. 10:2v
Herder: de enige -, Pred. 12:11
Herder: Jezus, 1 Pe 2:25
herderin : Rachel, Gen. 29:6
herderlijk: rol: waken over zielen van mensen, Hebr. 13:17
herdershut, Jer. 9:10
HERE: en God, Ps. 14:2
herendienst, 2 Kron. 8:8
hereniging: poging tot, 2 Kron. 11:1
Heres: gebergte van –, Richt. 1:35
herfst: late -, Jud :12
herhalen: woorden: uit verbazing, 2 Kon. 6:21
herhaling: herhaalde overtreding, Hand. 7:51
herhaling: nodige –, 2 Pe 1:12
herhaling: opneming tweemaal genoemd, Hand. 1:2,9
herhaling: tekst, deels, van vers 1, 2 Kron. 27:6
herhaling: van natuurverschijnselen, Pred. 1:4v
herhaling: vergelijk vers 3, Job 32:5
herhaling, Gal. 5:21
herinneren: doen –, Rom. 15:15
herinneren: door Petrus: het woord van Heer, Hand. 11:16
herinneren: gelovigen eraan –: door Judas, Jud :5
herinneren: gelovigen herinneren aan hun roeping en verkiezing, 2 Pe 1:12
herinneren: herinner iemand eraan, Tit. 3:1
herinneren: herinnert u, Luk. 24:6
herinneren: herinnert u dat ik …, Hand. 20:31
herinneren: herinnert u de dagen van vroeger, Hebr. 10:32
herinneren: herinnert u het woord dat Ik u gezegd heb, Joh. 15:20
herinneren: herinnert u zich niet?, Matth. 16:9
herinneren: Jezus’ woorden zich –: door de drie vrouwen, Luk. 24:8
herinneren: opdat … u zich zult herinneren dat Ik ze u heb gezegd, Joh. 16:4
herinneren: woord -, Matth. 26:75
herinneren: zich - het woord van de Heer, Luk. 2261
herinneren: zich -: door de discipelen, Joh. 12:16
herinneren: zich -: door God, Opb. 18:5
herinneren: zich -: door Petrus: Jezus' woord, Mark. 14:72
herinneren: zich – door de overpriesters en de farizeeën: woorden van Jezus, Matth. 27:63
herinneren: zich –: uitspraak van Jezus, Joh. 2:22
herinneren, Opb. 3:3
herinnering: bij God, Opb. 16:19
herinnering: door - oprechte gezindheid opwekken, 2 Pe 3:1
herinnering: door – opwekken, 2 Pe 1:13
herinnering: in - brengen dat zij geen woordenstrijd voeren, 2 Tim. 2:14
herinnering: in - brengen van zonden, Hebr. 10:3
herinnering: in - brengen: door de Geest: al wat Jezus heeft gezegd, Joh. 14:26
herinnering: in - houden, 1 Thess. 3:6
herinnering: in - houden de woorden van de Heer Jezus, Hand. 20:35
herinnering: in - houden: iemand, 2 Tim. 1:3
herinnering: in - houden: Jezus Christus, als uit de doden opgewekt, 2 Tim. 2:8
herinnering: in - houden: voorgangers, Hebr. 13:7
herinnering: in – brengen, 3Jo :10
herinnering: in – brengen: Paulus wegen in Christus, 1 Cor. 4:17
herinnering: in de toekomst, Jes. 65:17
herinnering: in goede - houden, 1 Thess. 3:6
herinnering: in het hart, Jes. 65:17
herinnering: nagelaten, Ez. 16:22
herinnering: wekken ondanks aanwezige kennis, 2 Pe 1:12
herinnering: zich in - brengen: door Paulus: het ongeveinsde geloof in Timotheüs, 2 Tim. 1:5
herinneringsteken: slipkwastjes, Num. 15:39
herkennen: de Geest van God –, 1Jo 4:2
herkennen: Jezus -, Matth. 14:35
herkennen: Jezus –, Mark. 6:54
herkennen: kind van de duivel –, 1Jo 3:10
herkennen: kind van God –, 1Jo 3:10
herkennen: niet -, Luk. 24:16
herkennen: niet -, Hand. 27:39
herkennen: Petrus herkend, Matth. 26:69
herkennen: Petrus herkend, Luk. 2257
herkennen: Petrus herkend als een leerling van Jezus, Mark. 14:67
herkennen: Petrus herkend door een dienstmeisje, Luk. 2256
herleven: van het Beest, Opb. 13:14
Hermas, Rom. 16:14
Hermes: Paulus voor – gehouden, Hand. 14:12
Hermes, Rom. 16:14
Hermógenes, 2 Tim. 1:15
Hermon: juicht in Gods naam, Ps. 89:13
Herodes: Antipas: wilde Jezus doden, Luk. 13:31
Herodes: de viervorst, Luk. 9:7
Herodes: Jezus heeft geen schuld: aldus Herodes, Luk. 2315
Herodes: voorheen vijand van Pilatus, Luk. 2312
Herodes: was tijdelijk in Jeruzalem, Luk. 237
Herodes: zaakwaarnemer van -, Luk. 8:3
Herodes, Luk. 1:5
Herodes, Hand. 4:27
Herodes Agrippa I: geslagen door een engel, Hand. 12:23
Herodes Agrippa II: geloofde de profeten, Hand. 26:27
Herodes Antipas: bekritiseerd door Johannes de Doper, Luk. 3:19
Herodes de Grote: dood, Matth. 2:19
Herodes de viervorst, Matth. 14:1
herodianen, Matth. 22:16
herodianen, Mark. 3:6
Herodianen, Mark. 12:13
Herodias: dochter van –, Matth. 14:6
Herodias, Matth. 14:3
Herodion, Rom. 16:11
herstel: bevorderen: door de Heer: van het opgewekte meisje, Luk. 8:55
herstel: doen van zonden, Ez. 33:15
herstel: Gods huis, 2 Kron. 24:13
herstel: naar Gods woord, Ezra 3:2
herstel: plotseling -, Hand. 9:18
herstel: tijd van het –, Hebr. 9:10
herstel: tussen broeders, Gen. 33:3
herstel: van Israël, Jes. 61:4
herstel: van Manasse, 2 Kron. 33:13
herstel: van spraakvermogen, Luk. 1:64
herstel: vergt inzicht in toen en nu, Opb. 2:5
herstel: vraag naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, Jer. 6:16
herstel: werk, Jes. 58:12
herstel: worden als in het begin, Jes. 1:26
herstellen: alles - : door Elia, Mark. 9:12
herstellen: een onherstelbare toestand, Spr. 29:1
herstellen: Iemand – in zijn staat, Gen. 40:13
herstellen: verschrompelde hand hersteld door Jezus, Mark. 3:5
hertrouwen: als de ander ook gebonden is?, 1 Sam. 25:44
hertrouwen: beperkingen, Ez. 44:22
hertrouwen: daardoor overspel plegen, Matth. 19:9
hertrouwen: overspel tot gevolg hebbend, Mark. 10:11v
hertrouwen, Jer. 3:1
hertrouwen, Matth. 5:31
hertrouwen, Mark. 10:11
hertrouwen, Rom. 7:3
hervergadering: van Judeeërs voorzegd door God, Jer. 24:6
hervorming: godsdienstige -, Jes. 36:7
hervorming: hervormingen door Felix, Hand. 24:3
Hesbon, Jer. 48:2
Hesbon, Jer. 48:45
Hesbon, Jer. 49:3
Hethieten: land der –, Richt. 1:26
Hethieten: verdrijving door hoornaars, Ex. 23:28
Hethieten: woongebied: gebergte, Num. 13:29
Hethieten, Joz. 1:4
Hethieten, 2 Kron. 1:17
Hethietische: Jeruzalems moeder is een –, Ez. 16:3
heup: handen onder de – leggen: Jozef bij zijn vader Jakob, Gen. 47:29
heup: op de eigen – slaan, Ez. 21:12
heup: Simsom sloeg de Filistijnen aan de –, Richt. 15:8
heup: uit Jakobs heup waren 70 zielen voortgekomen, Ex. 1:5
heuvel: eeuwige -en, Gen. 49:26
heuvel: elke - zal verlaagd worden, Luk. 3:5
heuvel: fig. gebruikt, Jes. 41:15
heuvel: heuvelen aangegord met verheuging, Ps. 65:13
heuvel: heuvelen sprongen als lammeren, Ps. 114:4
heuvel: heuvels aangeroepen tot bedekking, Hos. 10:8
heuvel: heuvels woest maken: door God, Jes. 42:15
heuvel: heuvels zullen wankelen, Jes. 54:10
heuvel: schudden van -en, Jer. 4:24
heuvel: staan op de hoogte van de heuvel: door Mozes, Ex. 17:9
heuvel: toekomst: de -s zullen geschal maken met vrolijk gezang, Jes. 55:12
heuvel: verheven -s, Jes. 2:14
Heviet: oorsprong, 1 Kron. 1:15
Hevieten: verdrijving door hoornaars, Ex. 23:28
Hiërapolis, Col. 4:13
hierarchie: geval, Ex. 18:25
hiërarchie, Ex. 18:21
hiërarchie, Pred. 5:7
hierna: wat – geschieden zal, Dan. 2:45
hiernamaals: beperkte kennis van het - bij Job, Job 10:21
hiernamaals: bewustzijn in het -, 1 Sam. 28:19
hiernamaals: bij zijn volken zijn, Gen. 25:8
hiernamaals: met Christus zijn, Filip. 1:23
hiernamaals: plaats van de omgekomen rechtvaardigen, Jes. 57:2
hiernamaals: plaats van rust voor de heiligen, Dan. 12:13
hiernamaals: plaats van rust voor de martelaren, Opb. 6:11
hiernamaals: Samuel en Saul in, 1 Sam. 28:19
hiernamaals: zie ook Paradijs,
hiernamaals, Pred. 6:6
Hilkia, 2 Kon. 23:4
hin: een rechte - zult u hebben, Lev. 19:36
hinde: losgelaten – is Naftali, Gen. 49:20
hinde: mijn vrouw een zeer liefelijke -, Spr. 5:19
hinderen: ongehinderd leren: door Paulus in Rome, Hand. 28:31
hinderlaag: leggen, Richt. 9:25
hinderlaag, Richt. 16:2
hinderlaag, Hand. 23:16
hinderlaag, Hand. 25:3
hindoeisme: vergelijk godsdienstigheid der hindoes, 2 Kon. 17:9v
Hinnom: dal -, Neh. 11:30
Hinnom: dal van – hier bedoeld, Jer. 2:23
Hinnom: dal van de zoon van Hinnom: hoogten van Baäl, Jer. 32:35
Hinnom: dal van de zoon van Hinnom: roken daarin, 2 Kron. 28:3
historie: leerzaam, Ps. 107:43
hitte: deert de boom aan de rivier niet, Jer. 17:8
hitte: des toorns, Ex. 11:8
hitte: God doet - ophouden, Jes. 49:10
hitte: God een schaduw tegen de -, Jes. 25:4
hitte: grote -, Opb. 16:8
hitte: last, Matth. 20:12
hitte: tegen de hitte een hut, Jes. 4:6
hitte: toekomst, Jes. 4:6
hitte: vallen op iemand, Opb. 7:16
hitte: verterende -: ondervonden door Jakob , Gen. 31:40
hitte: voorbode van -: zuidenwind, Luk. 12:55
hitte: zinnebeeld van onderdrukking, Jes. 25:5
hitte, Gen. 8:22
Hizkia: godsdienstige hervorming, Jes. 36:7
Hizkia, Jer. 26:19
Hobab, Num. 10:29
Hobab, Richt. 4:11
hoed: vorstelijke -, Job 29:14
hoede: op je - zijn, 2 Pe 3:17
hoeden: door een profeet, Hos. 12:14
hoeden: door Jezus: de naties: met een ijzeren staf, Opb. 19:15
hoeden: door Jezus: volk Israël, Matth. 2:6
hoeden: door Mozes: de kudde van zijn schoonvader, Ex. 3:1
hoeden: door oudsten, 1 Pe 5:2
hoeden: gemeente van God –: door oudsten, Hand. 20:28
hoeden: het vee -, Luk. 17:7
hoeden: met een ijzeren staf, Opb. 2:27
hoeden: met een ijzeren staf: door Christus, Opb. 12:5
hoeden: zich –: voor het aangezicht van de Engel, Ex. 23:21
hoeden: zichzelf -: hier nodig, 2 Sam. 18:12
hoek: de vier -en van de aarde, Opb. 20:8
hoek: hoeken van de aarde, Opb. 7:1
hoek: vier -en van het laken, Hand. 10:11
hoek: vier hoeken van de hemel, Jer. 49:36
hoek: vier hoeken van het land, Ez. 7:2
hoekhaken (Telos): heillige, 1 Thess. 5:27
Hoekpoort, Jer. 31:38
hoeksteen: Christus, Mark. 12:10
hoeksteen: Christus -, Luk. 2017
hoeksteen: Jezus, Hand. 4:11
hoeksteen: kostbare -, Jes. 28:16
hoeksteen: mensendochters als -en, Ps. 144:12
hoeksteen: uitverkoren, kostbare -, 1 Pe 2:6
hoeksteen: van het gebouw der gemeente, Ef. 2:20
hoeksteen: zie ook Steen,
hoeksteen, 1 Pe 2:7
hoer: bekering van -en, Matth. 21:31
hoer: booste -en, Jer. 2:33
hoer: die een metgezel der -en is, brengt het goed door, Spr. 29:3
hoer: doen ophouden van een – zijn, Ez. 16:41
hoer: fig. voor Israël, Jes. 1:21
hoer: geen - nemen, Lev. 21:7
hoer: gezegd van een stad, Jes. 1:21
hoer: greep jongeling aan, Spr. 7:13
hoer: grote -, Opb. 17:1
hoer: haat en minachting jegens een hoer (toepassing), 2 Sam. 13:15
hoer: hoerende dochter ve priester, Lev. 21:9
hoer: ingaan tot een –, Ez. 23:44
hoer: is een diepe gracht, Spr. 23:27
hoer: Juda benadert een schijnbare -, Gen. 38:16
hoer: kussen door een -, Spr. 7:13
hoer: kwade vrouw, Spr. 6:26,24
hoer: leren aan hoeren, Jer. 2:33
hoer: lied der -ren, Jes. 23:15v
hoer: loert als een rover, Spr. 23:28
hoer: loon van een -, Gen. 38:16
hoer: loon van een -, Hos. 2:4
hoer: loon van een -, Hos. 2:11
hoer: loon voor -en, Ez. 16:33
hoer: moeder van de -en: Babylon, Opb. 17:5
hoer: nader niet tot de deur van haar huis, Spr. 5:8
hoer: ontheiligde -, Lev. 21:14
hoer: ontrouwe vrouw, Jes. 1:21
hoer: optreden, Jer. 3:2
hoer: persoonlijkheid: schaamteloos, Jer. 3:3
hoer: plaats waar de -en zich wasten, 1 Kon. 22:38
hoer: Rachab, Joz. 2:1
hoer: Rachab, Jak. 2:25
hoer: schaamte: onderdrukt zij, Jer. 3:3
hoer: schoonheid: eventuele schoonheid van haar is gruwelijk, Ez. 16:25
hoer: Simson bezocht een -, Richt. 16:1
hoer: twee - kwamen bij Salomo, 1 Kon. 3:16
hoer: verbod op -en, Deut. 23:17
hoer: vermenigvuldigt de trouwelozen, Spr. 23:28
hoer: vermogen met - opmaken, Luk. 15:30
hoer: versiersel, Spr. 7:10
hoer: verwelfsel der hoererij, Ez. 16:31
hoer: zich aanbiedend aan voorbijgangers, Ez. 16:25
hoer, Gen. 34:31
Hoer: Grote - geoordeeld, Opb. 19:2
Hoer: Grote -: doodt Gods slaven, Opb. 19:2
Hoer: Grote -: haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheid, Opb. 19:3
Hoer: Grote -: verderft de aarde met haar hoererij, Opb. 19:2
hoerachtig: hart, Ez. 6:9
hoerachtig: vrouw die schijnvroom en - is, Spr. 7:14
hoerdom: schandelijkheid van uw –, Jer. 13:27
hoereerder: buiten zijn de -s, Opb. 22:15
hoereerder: geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God, Ef. 5:5
hoereerder: geen – zal Gods koninkrijk beërven, 1 Cor. 6:9
hoereerder: omgang met hoereerder in de gemeente mijden, 1 Cor. 5:9
hoereerder: oordeel: God zal –s oordelen, Hebr. 13:4
hoereerder: terechtwijzen door de wet, 1 Tim. 1:10
hoereerder: voorkomen, bestrijden, Hebr. 12:16
hoereerder: zijn deel is de hel, Opb. 21:8
hoereerster: Jeruzalem, Ez. 16:15
hoerekind: Jefta, Richt. 11:1
hoerekind: Jefta, Richt. 11:1
hoerenhuis: zich bij hopen verzamelen in het -, Jer. 5:7
hoerenloon: geven (in plaats van ontvangen), Ez. 16:41
hoerenloon, Ez. 16:31
hoerenloon, Micha 1:7
hoerenschaamte: ontdekken, Ez. 23:29
hoereren: achter verfoeiselen, Ez. 20:30
hoereren: door de koningen van de aarde met Babylon, Opb. 18:9
hoereren: door een bijvrouw, Richt. 19:2
hoereren: door een dochter van een priester, Lev. 21:9
hoereren: door Israël: plaatsen, Jer. 3:6
hoereren: door Juda, Jer. 3:8
hoereren: door Ohola, Ez. 23:5
hoereren: fig., Opb. 17:2
hoereren: fig. afgoden dienen, 1 Kron. 5:25
hoereren: fig. afgoderij plegen, Jer. 2:20
hoereren: fig. ontucht plegen, Ez. 23:3
hoereren: geestelijk - door daden van afgoderij, Ps. 106:38
hoereren: geestelijk -: door afgodendienst, 2 Kron. 21:11
hoereren: geestelijk -: in afgoderij, Ez. 20:30
hoereren: geestelijke -: door Juda en de inwoners van Jeruzalem, 2 Kron. 21:13
hoereren: godsdienstig en burgerlijk -, Hos. 4:13
hoereren: in de jeugd, Ez. 23:3
hoereren: in het land Egypte: Israël, Ez. 23:19
hoereren: leren anderen te –, Opb. 2:20
hoereren: met Babylon door de koningen van de aarde, Opb. 18:3
hoereren: met mansbeelden, Ez. 16:17
hoereren: ontucht bedrijven, Jud :7
hoereren: ontucht plegen, Opb. 2:14
hoereren: ontucht plegen hier, Gen. 38:24
hoereren: vanwege je roem, Ez. 16:15
hoereren: zonder uit te breken in menigte, Hos. 4:10
hoereren, Hos. 2:3
hoereren, 1 Cor. 10:8
hoererij: als maatschappelijk kwaad, Hos. 4:13
hoererij: bedrijven, Jes. 57:3
hoererij: bedrijven, 2 Cor. 12:21
hoererij: bedrijven met alle koninkrijken der aarde, Jes. 23:15v
hoererij: berokkent smart, Spr. 10:10
hoererij: bewaren voor -, Spr. 6:24
hoererij: bewaren voor -: door wijsheid, verstand, Gods woorden, Spr. 7:5
hoererij: dodelijk, Spr. 7:27
hoererij: doen toenemen van -en, Ez. 23:14
hoererij: doodt eventuele - in je leven, Col. 3:5
hoererij: door drank, Spr. 23:33
hoererij: door een huisvrouw: geval, Richt. 19:2
hoererij: dragen, Ez. 23:35
hoererij: dragen van -en, Num. 14:33
hoererij: drijven tot -: door Joram, 2 Kron. 21:11
hoererij: eigen dochter ten - houdende: verboden, Lev. 19:29
hoererij: en boelerij, Hos. 9:10
hoererij: en ongehoorzaamheid jegens God, Jer. 3:13
hoererij: geen reden voor -, Spr. 5:20
hoererij: geest der -en , Hos. 5:4
hoererij: geestelijke -, Deut. 31:16
hoererij: geestelijke -, Jer. 3:1
hoererij: geestelijke -, Jer. 3:6
hoererij: geestelijke -, Jer. 3:8
hoererij: geestelijke -, Jer. 13:27
hoererij: geestelijke -, Ez. 6:9
hoererij: geestelijke -, Hos. 4:12
hoererij: geestelijke -, Hos. 7:10
hoererij: geestelijke -: afgoderij, Ez. 23:3
hoererij: geestelijke -: Izebel, Opb. 2:21
hoererij: geestelijke -: mbt mensen, Lev. 20:5v
hoererij: geestelijke –, Num. 14:33
hoererij: geestelijke –, Jes. 57:3
hoererij: geestelijke – met andere volken, Ez. 16:26,28
hoererij: geestelijke –: gevolg: overgegeven worden in de handen van haters, Ez. 16:27
hoererij: geestelijke –: ontheiligt het land, Jer. 3:2
hoererij: geval van -, Spr. 7:6v
hoererij: geval: Gideons efod, Richt. 8:27
hoererij: gevolg: bijv. aids, Spr. 5:11
hoererij: gevolg: hoererij door anderen, Hos. 4:14
hoererij: gevolgen, Spr. 6:26v
hoererij: grimmigheid van haar –, Opb. 18:3
hoererij: grond voor echtscheiding, Matth. 19:9
hoererij: handelingen van de hoerenloper, Ez. 23:3
hoererij: Israëls - in de woestijn van Sinaï, Num. 14:33
hoererij: Israëls – doen ophouden door God, Ez. 23:27
hoererij: Izebels -en waren vele, 2 Kon. 9:22
hoererij: kinderen der -en zijn: Israël, Hos. 2:3
hoererij: komt voort uit hart, Matth. 15:19
hoererij: nalaten, Hand. 21:25
hoererij: neemt het hart in beslag, Hos. 4:11
hoererij: ondanks verzadiging door God, Jer. 5:7
hoererij: onreinheden van -, Opb. 17:4
hoererij: ontdekken, Ez. 23:29
hoererij: oorsprong: hart, Mark. 7:21
hoererij: oorzaak: afgoderij, Hos. 4:13
hoererij: op de hoogten bedreven, Ez. 43:7
hoererij: schandalig, oorzaak van verachting, Gen. 38:23
hoererij: schandelijke daad, Lev. 19:29
hoererij: sociale en vervolgens godsdienstige –, Ez. 23:7
hoererij: straf: in de hand der boelen overgegeven, Ez. 23:9v
hoererij: tegen -, Deut. 23:17
hoererij: tegen -, Spr. 23:27v
hoererij: tegen -, Spr. 31:3
hoererij: tegen -, 2 Cor. 7:1
hoererij: tegen -, Ef. 5:3
hoererij: toedoen tot -en, Ez. 23:14
hoererij: toepassing, Jak. 1:14
hoererij: uit Egypte overgebracht, Ez. 23:27
hoererij: uit liefde tot het hoerenloon, Hos. 9:1
hoererij: uitstorten aan een ieder die voorbijging, Ez. 16:15
hoererij: uitstorten over een vrouw (Ohola), Ez. 23:8
hoererij: van: Juda en Thamar, Gen. 38:15v
hoererij: veel slachtoffers, Spr. 7:25
hoererij: verderven met -: de aarde, Opb. 19:2
hoererij: verderven, nog meer, van -en, Ez. 23:11
hoererij: verleiding, Spr. 10:10
hoererij: verleiding tot -, Spr. 9:13v
hoererij: verleiding tot -: manier: vangen met de ogen, Spr. 6:25
hoererij: verleiding: hoe het werkt, Spr. 5:3
hoererij: verleiding: inspelen op behoefte, Spr. 9:17
hoererij: vermeerderen, Ez. 16:25
hoererij: vermenigvuldigen: door Oholiba, Ez. 23:19
hoererij: verontreinigt, Ez. 23:13
hoererij: verontreinigt, Ez. 23:17
hoererij: vertoornt God, Ef. 5:6
hoererij: voorkomen, Lev. 19:29
hoererij: voorkomen, Spr. 5:8v
hoererij: voorkomen door vermijden van gelegenheden, Spr. 7:25
hoererij: voorkomen: door te trouwen, 1 Cor. 7:2
hoererij: voorkomen: rechtvaardig zijn, Pred. 7:26
hoererij: vorm: overspel, 1 Thess. 4:6
hoererij: werk van het vlees, Gal. 5:20
hoererij: wij zijn niet geboren uit –, zeiden Jezus’ tegenstanders, Joh. 8:41
hoererij: zich niet bekeren van -, Opb. 9:21
hoererij: zich niet willen bekeren van –, Opb. 2:21
hoererij: zich onthouden van -, 1 Thess. 4:3
hoererij: zwanger van -, Gen. 38:24
hoererij, Jer. 3:9
hoererij, Hos. 2:1
hoererij, Luk. 15:30
hoererij, Opb. 14:8
hof: doet het gezaaide uitspruiten, Jes. 61:11
hof: fig. de bruid, Hgl 5:1
hof: iemand het hof maken (toepassing), Spr. 30:19
hof: plant -ven, Jer. 29:5
hof: van de HEER, Gen. 13:10
hof: van Jahweh: in Eden, Jes. 51:3
Hof van Eden: te bouwen en te bewaren, Gen. 2:15
hofmeester: Ebna, Jes. 22:15
Hofra: farao, Jer. 44:30
Hofra: overgeleverd, Jer. 44:30
hoge: Gods ogen zijn tegen de -n, Gij zult ze vernederen, 2 Sam. 22:28
hoge: mens in hoogheid, Pred. 5:7
hogepriester: aanstelling, Hebr. 7:28
hogepriester: aanstelling, Hebr. 8:3
hogepriester: Ahia, 1 Sam. 14:3
hogepriester: ambtsklederen, Lev. 21:10
hogepriester: Annas, Hand. 4:6
hogepriester: barmhartig en trouw –: Jezus, Hebr. 2:17
hogepriester: bekleed , Lev. 8:7v
hogepriester: Christus -, 1 Sam. 2:35
hogepriester: Christus – van de komende goederen, Hebr. 9:11
hogepriester: dienstmeisjes van de -, Mark. 14:66
hogepriester: dood lichaam vermijden, Lev. 21:11
hogepriester: en sadduceeën, Hand. 5:17
hogepriester: functievereisten: mens, ondervinding, Hebr. 5:1-2
hogepriester: gezalfd met heilige olie, Num. 35:25
hogepriester: gezalfd met zalfolie, Lev. 21:10
hogepriester: grote -: Jezus, Hebr. 4:14
hogepriester: heeft zwakheid, Hebr. 7:28
hogepriester: heiliging van Aaron , Ex. 40:13
hogepriester: heiliging: door God geheiligd, Lev. 21:15
hogepriester: hoed, tulband, Ex. 29:6
hogepriester: hoofd niet te ontbloten, Lev. 21:10
hogepriester: huis van de -, Luk. 2254
hogepriester: in zonde vallend mens, Hebr. 7:27
hogepriester: Jezus, Hebr. 4:14v
hogepriester: Jezus, Hebr. 6:20
hogepriester: Jezus - naar de orde van Melchizedek, Hebr. 5:10
hogepriester: Jezus –, Hebr. 7:26
hogepriester: Jezus –, gezeten aan de rechterzijde van Gods troon, Hebr. 8:1
hogepriester: Jezus als -, Hebr. 3:1
hogepriester: Kajafas, Matth. 26:57
hogepriester: Kajafas, Joh. 11:49
hogepriester: kenmerken, Lev. 21:10
hogepriester: klederen, Ex. 29:5
hogepriester: klederen niet te scheuren, Lev. 21:10
hogepriester: kleding scheurend door hemzelf, Matth. 26:65
hogepriester: kleding: onderdelen, Ex. 28:4
hogepriester: kleding: schouderstenen ter gedachtenis, Ex. 35:397
hogepriester: kroon der heiligheid aan zijn tulband te zetten, Ex. 29:6
hogepriester: kroon der zalfolie Zijns Gods, Lev. 21:12
hogepriester: overste van Gods huis, 1 Kron. 9:11
hogepriester: overtreding van – Ananias, Hand. 23:3
hogepriester: priester die gezalfd is, Lev. 4:3
hogepriester: slaaf van de -, Mark. 14:47
hogepriester: slaaf van de –, Joh. 18:10
hogepriester: taak, 1 Kron. 6:49
hogepriester: taak, Hebr. 5:1
hogepriester: taak, Hebr. 8:3
hogepriester: var van het zondoffer voor de –, Lev. 16:11
hogepriester: voor de mensen aangesteld, Hebr. 5:1
hogepriester: voorhof van de –, Matth. 26:58
hogepriester: vrouw van de -: eisen, Lev. 21:14
hogepriester: vrouw: mocht alleen met een maagd trouwen, Lev. 21:13v
hogepriester: werkterrein: de dingen die God betreffen, Hebr. 5:1
hogepriester: woning van de –: voorhof, Joh. 18:15
hogepriester: zalving, Ex. 29:7
hogepriester: zalving van de –, Lev. 8:12
hogepriester: zondoffer voor de –, Lev. 4:3v
hogepriester: zwakheid hebbende, Hebr. 7:28
hol: holen van de aarde, Hebr. 11:38
hol: Israëlieten verstrikt in de holen, Jes. 42:22
holocaust: ovens, 1 Kon. 8:51
Holon, Jer. 48:21
homer: is 10 bath, Ez. 45:14
homoseksualiteit: aandrift, Richt. 19:22
homoseksualiteit: als afwijking, Jud :7
homoseksualiteit: gruwel voor God, Lev. 18:22
homoseksualiteit: huizen der schandjongens aan de tempel!, 2 Kon. 23:7
homoseksualiteit: in de Christenheid (associatie), 2 Kon. 23:7
homoseksualiteit: onteren van lichaam, Rom. 1:24
homoseksualiteit: schandjongens, 1 Kon. 22:47
homoseksualiteit: verbod, Lev. 20:13
homoseksualiteit: verboden, Lev. 18:22
homoseksualiteit: verontreinigt het vlees, Jud :8,7
homoseksualiteit: vers kan misgeduid (verdraaid) geworden als seksuele voorkeur voor mannen, 2 Sam. 1:26
homoseksualiteit, Rom. 1:26
homoseksueel: geen – zal Gods koninkrijk beërven, 1 Cor. 6:10
homoseksueel: terechtwijzen door de wet, 1 Tim. 1:10
homoseksueel: verdraaid geslacht' (toepassing), Filip. 2:15
homoseksueel: verkeer: verlangd: door de mannen van Sodom, Gen. 19:5
homoseksueel: verwijfde homoman, vgl. travestiet (toepassing), Deut. 22:5
homoseksueel: zie ook Schandjongen,
homoseksueel: zondaar, 1 Tim. 1:10
homoseksueel, Rom. 1:27
hond: fig. gebruikt, Matth. 15:26
hond: fig. gebruikt van mensen, Jes. 56:10
hond: fig. gezegd van een mens, 2 Pe 2:22
hond: fig. heiden (?), ongelovige, goddeloze, Matth. 7:6
hond: fig.: buiten zijn de -en, Opb. 22:15
hond: geweld van de -, Ps. 22:21
hond: honden om de verslagenen te slepen, Jer. 15:3
hond: stomme -en: fig. gebruikt, Jes. 56:10
hond: tieren als een -, Ps. 59:7
hond: windhond, Spr. 30:30
hondenprijs: loon van een mannelijke prostitué, Deut. 23:18
honderd: groepen van –, Mark. 6:40
honderd: pond, Joh. 19:39
honderddrieenvijftig: vissen gevangen, Joh. 21:11
honderdvierenveertig: el: hoogte van de muur, Opb. 21:17
honen: God -, 2 Kon. 19:23
honen: God -, Jes. 37:4
honen: God - door de dienaars van de koning van Assyrië, Jes. 37:24
honen: God -: door Sanherib, Jes. 37:23
honen, Neh. 6:13
honer, Ps. 44:17
honger: als straf, Deut. 32:24
honger: als straf, Jes. 5:13
honger: als straf, Jer. 15:2
honger: als vloek, Deut. 28:48
honger: bij Christus, Matth. 4:2
honger: bij God, Ps. 50:12
honger: bij kinderen, Klg. 4:4
honger: brood uit de hemel voor hun -, Neh. 9:15
honger: Christus, Mark. 11:12
honger: David en zijn metgezellen, Matth. 12:3
honger: de HEERE laat de ziel van de rechtvaardige niet hongeren, Spr. 10:3
honger: derde deel van Jeruzalem sterven door pest en –, Ez. 5:12
honger: discipelen kregen –, Matth. 12:1
honger: dodelijke –, Ez. 5:16
honger: doden door de –, Ex. 16:3
honger: doet sommigen stelen, Spr. 6:30
honger: door - ombrengen: door God, Jes. 14:30
honger: door bedrog, Spr. 19:15
honger: door de – verteerd worden, Jer. 14:15
honger: door de – verteerd worden: kinderen, Jer. 16:4
honger: door God gezonden, Jer. 24:10
honger: door God gezonden, Ez. 5:17
honger: dreigen door God met de –, Jer. 42:16
honger: geen - meer, Opb. 7:16
honger: geestelijke - door God gezonden, Amos 8:11
honger: geestelijke -: bij Jezus: om Gods wil te volbrengen, Joh. 4:34
honger: geestelijke -: voorziet Jezus in, Joh. 6:35
honger: gerichtsinstrument, Jer. 11:22
honger: gestild door manna, Neh. 9:20
honger: geval, 1 Sam. 30:12
honger: gezonden door God, Jer. 29:17-18
honger: gezonden door God, Ez. 14:13
honger: God doet - ophouden, Jes. 49:10
honger: God riep een honger in Egypte, Ps. 105:16
honger: Gods leiding in - voor de vrome, 2 Kon. 8:1- 5
honger: hebben: David, Mark. 2:25
honger: hebben: door de vijand, Rom. 12:20
honger: hebben: gelukkig de discipelen die - hebben, Luk. 6:21
honger: hongersnood: vanwege de HERE, 2 Kon. 8:1
honger: in -, 2 Cor. 11:27
honger: in de dagen van de - zullen de oprechten verzadigd worden, Ps. 37:19
honger: in Jeruzalem tijdens belegering, Jer. 52:6
honger: in onmacht vallen van –, Klg. 2:19
honger: Jezus had -, Matth. 21:18
honger: Jezus had - , in zijn leerlingen, Matth. 25:35
honger: kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus, Rom. 8:35
honger: lijden, Luk. 15:17
honger: lijden, 1 Cor. 4:11
honger: lijden: Paulus soms, Filip. 4:12
honger: maakt alles zoet, Spr. 27:7
honger: maakt huid zwart, Klg. 5:10
honger: middel tot verootmoediging, Deut. 8:3
honger: naar Gods woord, Amos 8:11
honger: oordeel, Jes. 5:13
honger: pijlen van de –, Ez. 5:16
honger: toegebeden aan zonen van twisters, Jer. 18:21
honger: tot straf, Jer. 14:12
honger: vergaan van de -, Luk. 15:17
honger: vermeerderen: door God, Ez. 5:16
honger: verteerd worden door de –, Jer. 44:12
honger: voor Babylon, Opb. 18:8
honger: werd zwaar in Kanaän, Gen. 43:1
honger: ziek van -, Jer. 14:18
honger: zware - in Kanaän, Gen. 13:10
honger: zware –, Gen. 41:31
honger: zware –, Gen. 47:13
honger, Gen. 26:1
honger, Ruth 1:1
honger, 1 Kon. 8:37
honger, 2 Kon. 4:38
honger, 2 Kron. 6:28
honger, Job 5:20
honger, Ez. 6:11v
honger, Luk. 6:25
hongeren: geestelijk -: naar gerechtigheid, Matth. 5:6
hongeren: jonge leeuwen -, Ps. 34:11
hongeren: naar brood, Jer. 42:14
hongeren, Jes. 8:21
hongerig: hongerige ziel met goed vervuld door God, Ps. 107:9
hongerig: worden, Hand. 10:10
hongerig: zijn: niet meer, 1 Sam. 2:5
hongerige: brood geven: door God, Ps. 146:7
hongerige: brood te geven, Jes. 58:7
hongerige: droom van een -, Jes. 29:8
hongerige: God heeeft -n met goede dingen vervuld, Luk. 1:53
hongerige: hulp aan -n, Ps. 107:36
hongerige: open je ziel voor de -, Jes. 58:10
hongerige: te voeden, Ez. 18:7
hongerige, Jes. 32:6
hongersnood: door God gezonden, Gen. 41:25,28
hongersnood: door God gezonden, 2 Sam. 24:13
hongersnood: drijft tot eten vlees van eigen kinderen, Jer. 19:9
hongersnood: geval, 2 Kon. 6:25
hongersnood: gevolgd door dood, Jes. 5:14
hongersnood: grote –, Hand. 11:28
hongersnood: in de toekomst -en, Luk. 2111
hongersnood: in Gods regering, Ez. 36:29
hongersnood: in Israël, Ruth 1:1
hongersnood: in Jeruzalem, Klg. 1:11
hongersnood: in Jeruzalem, Klg. 1:19
hongersnood: meerdere -en in de eindtijd, Mark. 13:8
hongersnood: nope tot bekering, Amos 4:6
hongersnood: oordeel Gods, Jes. 9:20v
hongersnood: oorzaak: droogte, Luk. 4:25
hongersnood: oorzaal: droogte, Gen. 47:4
hongersnood: straf Gods hier, Job 27:14
hongersnood: toekomst: begin van de weeën: meerdere -en, Matth 24:7
hongersnood: uitkomst door God, 2 Kon. 6:32
hongersnood: voorzegd, Gen. 41:27
hongersnood: voorzegd, Jer. 11:22
hongersnood: voorzegd, Hand. 11:28
hongersnood: zedelijke oorzaak, 2 Sam. 21:1
hongersnood: zware -, Luk. 15:14
hongersnood, Gen. 41:30
hongersnood, Gen. 41:55v
hongersnood, Gen. 47:13
honig: eten, Hgl 5:1
honig: Kanaän vloeiend van melk en –, Ex. 3:8
honig: nut, 1 Sam. 13:27
honig: onderzoek van de heerlijkheid: eer, Spr. 25:26
honig: veel - eten is niet goed, Spr. 25:26
honigdauw: in het land, 1 Kon. 8:37
honigdauw, Deut. 28:22
honigdauw, 2 Kron. 6:28
honigzeem: lippen druppen van -, Hgl 4:11
honigzeem, Spr. 5:3
honigzeem, Spr. 27:7
honing: en melk: in mond, Hgl 4:11
honing: land druipend van –, Num. 13:27
honing: verboden ingrediënt van spijsoffer, Lev. 2:11
honingraat, Luk. 24:42
hoodzaak: van het christelijk leven, 1 Thess. 1:9
hoofd: begrip: bron en leiding, Deut. 28:44
hoofd: begrip: bron van groei, Col. 2:19
hoofd: begrip: gezag, Jes. 9:15
hoofd: Christus - van alle overheid en gezag, Col. 2:10
hoofd: Christus het - van de Gemeente, Ef. 5:23
hoofd: Christus is het - van Zijn Lichaam, de Gemeente, Ef. 4:15
hoofd: Christus is/wordt het - van alles wat op aarde en in de hemelen is, Ef. 1:10
hoofd: Christus, - van het lichaam d.i. de gemeente, Col. 2:19
hoofd: Christus, niet vasthouden aan het -, Col. 2:19
hoofd: Damascus - van Syrië, Jes. 7:8
hoofd: der heidenen, Jer. 31:7
hoofd: een - stellen: om iets te bereiken, Neh. 9:17
hoofd: en overste, Ex. 18:25
hoofd: en overste, Num. 7:2
hoofd: en overste, Richt. 11:11
hoofd: fig. versus staart, Deut. 28:13
hoofd: gezalfd met olie: hoofd van te reinigen genezene van melaatsheid, Lev. 14:29
hoofd: God doet de hoofden dwalen, Job 12:24
hoofd: God neemt het hart van de -en des volks der aarde weg, Job 12:24
hoofd: God verhoogd tot - boven alles, 1 Kron. 29:11
hoofd: gouden -, Hgl 5:11
hoofd: hoofden der stammen en oudsten onderscheiden, Deut. 29:10
hoofd: hoofden der vaderen, 2 Kron. 1:2
hoofd: hoofden van het volk, Deut. 33:5
hoofd: hoofdman, Num. 1:16
hoofd: Israël: tot hoofd gemaakt, Deut. 28:13
hoofd: kenmerken, 1 Kron. 5:24
hoofd: leider, Num. 14:4
hoofd: leider, 1 Kron. 5:12
hoofd: leiders verblind door God, Jes. 29:10
hoofd: man - gezin, Matth. 2:19-20
hoofd: man - van de vrouw, Ef. 5:22
hoofd: man is het - van de vrouw, Ef. 5:23
hoofd: overste, Num. 13:3,2
hoofd: Rezin - van Damascus, Jes. 7:8
hoofd: rijden op ons -: U had de mens op ons - doen rijden, Ps. 66:12
hoofd: scheren uit rouw, Job 1:20
hoofd: schudden, Jer. 18:16
hoofd: schudden: door voorbijgangers, Matth. 27:39
hoofd: stellen: om weder te keren naar Egypte, Neh. 9:17
hoofd: taak: richten van het volk, Ex. 18:25
hoofd: tot –en maken over het volk, Ex. 18:25
hoofd: tot een – verkiezen: Jefta, Richt. 11:8
hoofd: van de heidenen, 2 Sam. 22:44
hoofd: van een dier: fig. koning, Dan. 7:6
hoofd: van het gezin: Jozef: hij kreeg de aanwijzing, Matth. 2:22
hoofd: zie ook Overste,
hoofd, 1 Kron. 16:5
hoofdbedekking: hoofd van een verdachte overspeelster ontbloot, Num. 5:18
hoofdbedekking: maken, Ez. 13:18
hoofdbedekking: Sarai een - toegewenst, Gen. 20:16
hoofdbedekking: zie ook Bedekking,
hoofdbedekking, Hgl 1:7
hoofddoek, Jes. 3:20
hoofdman: Cornelius, Hand. 10:22
hoofdman: over honderd: centurio, Luk. 7:2
hoofdman: van de legerafdeling, Hand. 10:1
hoofdman: van de tempel, Hand. 4:1
hoofdman, Num. 1:4
hoofdman, Hand. 21:32
hoofdman, Hand. 24:23
hoofdpriester: Seraja, Jer. 52:24
hoofdschap: goed, 1 Kron. 11:6
hoofdschap, 1 Cor. 11:3
hoofdsom: der wet, Deut. 30:16
hoofdzaaak: goedheid, werk van het geloof, 2 Thess. 1:11
hoofdzaak: bekering, vrucht, Matth. 3:8
hoofdzaak: der vroomheid, 1 Kon. 2:3
hoofdzaak: elkaar dienen door de liefde, Gal. 5:13
hoofdzaak: geloof en liefde, 1Jo 3:23
hoofdzaak: God aanhangen, Joz. 23:8
hoofdzaak: God kennen, weldadigheid, recht en gerechtigheid , Jer. 9:24
hoofdzaak: God vrezen, 1 Kon. 8:40,43
hoofdzaak: in het leven, Ex. 15:26
hoofdzaak: in het leven van een heilige: geloof, liefde, 2 Thess. 1:3
hoofdzaak: liefde tot de naaste, Jak. 2:8
hoofdzaak: liefde tot God en de medemens, Matth. 22:40
hoofdzaak: liefde, geloof, Flm. :4
hoofdzaak: onderhouding van Gods geboden, 1 Cor. 7:19
hoofdzaak: van de godsdienst, Jer. 7:23
hoofdzaak: van de wet en de profeten, Matth. 7:12
hoofdzaak: van de wet van Mozes, Joz. 22:5
hoofdzaak: van de wet: oordeel, barmhartigheid, trouw, Matth. 23:23
hoofdzaak: van het christelijk leven, Ef. 1:4
hoofdzaak: van het christendom, 2 Tim. 2:22
hoofdzaak: van het leven, Gen. 18:19
hoofdzaak: van het leven van een christen, 2 Pe 3:11
hoofdzaak: van wat God wil, Micha 6:8
hoofdzaak: van wat wij zeggen, Hebr. 8:1
hoofdzaak: voorbijgaan, Luk. 11:42
hoofdzaak: vrede, liefde, geloof, Ef. 6:23
hoofdzaak: wil van God doen, Matth. 12:50
hoofdzaak: wil van God doen, Hebr. 10:36
hoofdzaak, Joz. 23:11
hoofdzaak, Joz. 24:14
hoofdzaak, Joz. 24:23
hoofdzaak, Hos. 12:7
hoofdzaak, Matth. 4:10
hoofdzaak, Mark. 12:31
hoofdzaak, Jak. 1:27
hoofdzaken: christelijk leven: - van het c l, 1 Thess. 3:6
hoofzaak: liefde Gods, volharding van Christus, 2 Thess. 3:5
hoog: bij mensen: een gruwel voor God, Luk. 16:15
hoog: dingen: streeft niet naar de hoge dingen, Rom. 12:16
hoog: hiërarchisch verstaan, 1 Pe 2:13
hoog: hoge ogen, Spr. 6:17
hoog: koning als -ste, 1 Pe 2:13
hoogachten: - in liefde, 1 Thess. 5:13
hoogachten: de apostelen: door het volk, Hand. 5:13
hoogbejaard: God de Hoogbejaarde, Dan. 7:9
hoogedel: hoogedele Festus, Hand. 26:25
hooggeplaatste: bidden voor -en, 1 Tim. 2:2
hooghartige: gruwel voor God, Spr. 16:5
hoogheid: des geestes: is voor de val, Spr. 16:18
hoogheid: iemand van zijn - zoeken te verstoten, Ps. 62:5
hoogheid: Israël: God is het zwaard van Israëls hoogheid, Deut. 33:29
hoogheid: roemen in zijn –, Jak. 1:9
hoogheid: Ruben, de voortreffelijkste in –, Gen. 49:3v
hoogheid: tempel een –, Jer. 17:12
hoogheid: van de ogen: zonde, Spr. 21:4
hoogheid: van hart: bij Moab, Jer. 48:29
Hooglied: auteur: Salomo, Hgl 1:1
hoogmoed: als motief: bij Darius, Dan. 6:8
hoogmoed: begrip, Jes. 9:9
hoogmoed: behandeling: vernedering door God, Dan. 4:37
hoogmoed: behandeling: zelfbeeld aanpassen, Dan. 4:35
hoogmoed: bestrijding van -, Jes. 10:15v
hoogmoed: blijk van – bij Babel, Jes. 47:7
hoogmoed: daden aan zichzelf toeschrijven, Deut. 32:27
hoogmoed: denkbaar geval, Deut. 32:27
hoogmoed: en eigenwaarde, Deut. 8:14
hoogmoed: en goddeloos zelfvertrouwen, Deut. 8:14
hoogmoed: en hart, Ps. 131:1
hoogmoed: en onafhankelijkheid, Deut. 8:14
hoogmoed: en overtreden, 2 Kron. 26:16
hoogmoed: en wandel, Ps. 131:1
hoogmoed: gedachte van –, Jes. 47:10
hoogmoed: gehaat door God, Spr. 6:17
hoogmoed: geoordeeld, Dan. 5:20
hoogmoed: gestraft, Dan. 4:30
hoogmoed: geval van, Deut. 8:17
hoogmoed: geval van, Deut. 9:4,6
hoogmoed: geval van -, Ez. 29:9
hoogmoed: geval van: Assyriër, Jes. 10:8v
hoogmoed: geval: Simon, Hand. 8:9
hoogmoed: gevangen in -, Ps. 59:13
hoogmoed: gevolgd door verootmoediging bij Jehizkia, 2 Kron. 32:26
hoogmoed: God tegen -, 1 Pe 5:5
hoogmoed: haten, Spr. 8:13
hoogmoed: in - wandelen, Dan. 4:37
hoogmoed: in de wegen van de HEER, 2 Kron. 17:6
hoogmoed: Jehizkia's -, 2 Kron. 32:25
hoogmoed: Jezus beticht van -, Matth. 27:40
hoogmoed: Moabs –, Jer. 48:29
hoogmoed: n.a.v. rijkdom, Ez. 28:5
hoogmoed: oorsprong: hart, Mark. 7:21
hoogmoed: overwinnen van -, Deut. 8:18
hoogmoed: reden tot oordeel, Ez. 29:9
hoogmoed: Sodom , Ez. 16:49
hoogmoed: straft zichzelf, Spr. 14:3
hoogmoed: tegen, Spr. 25:6
hoogmoed: tegen - des levens, Jak. 5:1v
hoogmoed: tegen -: vernederen, Jes. 41:24
hoogmoed: tegen –, Rom. 12:3
hoogmoed: tot verdervens toe, 2 Kron. 26:16
hoogmoed: Uzzia's -, 2 Kron. 26:16
hoogmoed: van de koning van Assyrië, Jes. 10:13
hoogmoed: van een generatie, Spr. 30:13
hoogmoed: van het leven, 1Jo 2:16
hoogmoed: vanwege schoonheid, Ez. 28:17
hoogmoed: vernederd, Jes. 2:11
hoogmoed: vernederd door God, 2 Sam. 22:28
hoogmoed: vernederen, Jes. 25:11
hoogmoed: vernedert, Spr. 29:23
hoogmoed: voorkomen, 2 Cor. 12:7
hoogmoed: waarschuwing tegen -, Deut. 17:16
hoogmoed: welke gedachten des harten, Deut. 8:17
hoogmoed: wenen vanwege de – van het volk: door Jeremia, Jer. 13:17
hoogmoed: zie ook Hoogheid, Spr. 16:18
hoogmoed: zie ook Hovaardigheid, Spr. 16:18
hoogmoed: zie ook Hovaardij, Ez. 33:28
hoogmoed: zie ook Hovaardij,
hoogmoed: zie ook Verheffen, zich,
hoogmoed: zie ook Zelf: zichzelf eren, Spr. 12:9
hoogmoed, 1 Kon. 1:5
hoogmoed, 2 Kron. 25:19
hoogmoed, Jes. 14:13
hoogmoed, Jes. 65:5
hoogmoed, Ez. 28:2
hoogmoedig: Sodom –, Ez. 16:50
hoogmoedig: wees niet -, maar vrees, Rom. 11:21
hoogmoedig: weest niet -, 1 Tim. 6:17
hoogmoedig: worden, 1 Tim. 3:6
hoogmoedige: alle -n zullen vergaan, Mal. 4:1
hoogmoedige: de langmoedige is beter dan de -, Pred. 7:8
hoogmoedige: door God weerstaan, Jak. 4:6
hoogmoedige: gelukzalig geacht, Mal. 3:14
hoogmoedige: God weerstaat de -, 1 Pe 5:5
hoogmoedige: gruwel voor God, Spr. 16:5
hoogmoedige: in de laatste dagen zijn de mensen -n, 2 Tim. 3:2
hoogmoedige: tegenover nederige, 1 Pe 5:5
hoogmoedige: vernederen van alle -n, Job 40:6v
hoogmoedige: verstrooid in overleggingen van hun hart, Luk. 1:51
hoogmoedige: verstrooien: -n verstrooien in de overlegging van hun hart: door God, Luk. 1:51
hoogmoedige, Ps. 101:5
hoogmoedige, Rom. 1:30
hoogmoedigheid: roemen in hoogmoedigheden, Jak. 4:16
hoogmoedigheid: voorbeeld, Jak. 4:16
hoogte: -n verwoest: voorzegd, Amos 7:9
hoogte: afgodisch gebruik, 2 Kon. 14:4
hoogte: afgodische - afgebroken, 2 Kon. 23:15
hoogte: afgodische -en bouwen, 2 Kon. 17:9
hoogte: afgodische –, Ez. 20:29
hoogte: dienst: Achaz, 2 Kon. 16:4
hoogte: en heuvelen, 2 Kon. 16:4
hoogte: geval, 2 Kon. 23:13
hoogte: God stelt mij op mijn -n, 2 Sam. 22:34
hoogte: hoogten afwerpen, 2 Kron. 31:1
hoogte: hoogten bouwen, 1 Kon. 14:23v
hoogte: hoogten wegnemen: door Asa, 2 Kron. 14:3v
hoogte: hoogten wegnemen: door Asa, 2 Kron. 14:5
hoogte: hoogten werden niet weggenomen, 1 Kon. 15:14
hoogte: huizen der -n, 2 Kon. 23:19
hoogte: huizen der -n: daarin werden afgodsbeelden geplaatst, 2 Kon. 17:29
hoogte: in afgodendienst, 1 Kon. 11:7
hoogte: in Gibeon: daar werd God gediend, 1 Kron. 16:34
hoogte: kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus , Rom. 8:39
hoogte: kracht uit de –, Luk. 24:49
hoogte: niet weggenomen, 2 Kron. 15:17
hoogte: offer-n van Moab, Jer. 48:35
hoogte: offeren en roken op de -n: door het volk, 1 Kon. 22:44
hoogte: offeren op de -n aan Jahweh, 2 Kron. 33:17
hoogte: offerplaats, 2 Kon. 15:4
hoogte: offerplaats om goden te roken, 2 Kron. 28:25
hoogte: offerplaats: hier goed?, 1 Sam. 9:12
hoogte: op de -en der bergen offeren zij, Hos. 4:13
hoogte: op de -en treden = overwinnen, Deut. 33:29
hoogte: op een - stellen: door God, Ps. 91:14
hoogte: priesteren gesteld voor de hoogten: door Jerobeam, 2 Kron. 11:15
hoogte: priesters der -n, 2 Kon. 17:32
hoogte: priesters der -n afgeslacht, 2 Kon. 23:20
hoogte: priesters der -n offerden niet op het altaar in de tempel, 2 Kon. 23:9
hoogte: roken en offeren op de -n, 2 Kon. 12:3
hoogte: roken op de -n, 2 Kon. 23:4
hoogte: verderven: door God, Lev. 26:30
hoogte: verderven: door God, Ez. 6:3
hoogte: verontreinigen, 2 Kon. 23:8
hoogte: waar, 2 Kron. 28:25
hoogte: wederopbouw: door Manasse, 2 Kon. 21:3
hoogte: weggenomen: -n werden niet weggenomen door Jotham, 2 Kon. 15:35
hoogte: wegnemen der -n: nagelaten, 1 Kon. 22:44
hoogte: wegnemen van de -n, 2 Kron. 17:6
hoogte: wegnemen: -n: werden niet weggenomen door Azaria, 2 Kon. 15:4
hoogte: wegnemen: door Hizkia, 2 Kon. 18:4
hoogte: wegnemen: nlaten: de hoogten werden niet weggenomen, 2 Kon. 12:3
hoogte: wegnemen: nlaten: de hoogten werden niet weggenomen, 2 Kon. 14:4
hoogte: werden niet weggenomen, 2 Kron. 20:33
hoogte: wonen in de -en, Jes. 33:16
hoogten: maken, 2 Kron. 21:11
hoogtetijd: nieuwe -en: gehaat door God wegens de ermee verbonden ongerechtigheid, Jes. 1:14
hoogtijd: gezette -en, Ezra 3:5
hoogtijd: gezette -en, Neh. 10:33
hoogtijd: Gods -en te houden door de priesters, Ez. 44:24
hoogtijd: Gods -en: in de toekomst, Ez. 44:24
hoogtijd: hoogtijden des HEEREN, Lev. 23:37
hoogtijd: hoogtijden Gode niet langer aangenaam, Jes. 1:14
hoogtijd: van de Heer:heilige samenroeping, Lev. 23:2
hoogtijd: vrolijke -en, Zach. 8:19
hoogtijdagen: van de HEER, Lev. 23:2v
hoogtijdsdag, Hos. 9:5
hooi: mensenkind zal – worden, Jes. 51:12
hoop: aangrijpen, Hebr. 6:18
hoop: aard der christelijke -, Rom. 5:4
hoop: als wapen, defensief, 1 Thess. 5:8
hoop: anker van de ziel, Hebr. 6:18
hoop: anker van de ziel, Hebr. 6:19
hoop: begrip, Hand. 23:6
hoop: begrip: onzienlijk voorwerp van verlangen, Rom. 8:24
hoop: behouden geworden in de -, Rom. 8:24
hoop: belijdenis van de -: laten wij de - onwankelbaar vasthouden, Hebr. 10:25
hoop: belijdenis van de – onwankelbaar vasthouden, Hebr. 10:23
hoop: beschaamt niet, Rom. 5:5
hoop: betekenis hier: wens aangaande wat niet gezien wordt, 1 Tim. 3:14
hoop: betekenis: het gehoopte, Col. 1:5
hoop: betere -, Hebr. 7:19
hoop: bij de Heer Jezus, Luk. 2269
hoop: blijvend, 1 Cor. 13:13
hoop: buiten - zijn, Jer. 18:12
hoop: dat de schepping zal worden vrijgemaakt, Rom. 8:20
hoop: de hoop der discipelen ten aanzien van Jezus, Luk. 24:21
hoop: der heerlijkheid, Ef. 1:18,17
hoop: der heerlijkheid: Christus, Col. 1:27
hoop: der opstanding, Hand. 24:15
hoop: en begeerte, Spr. 13:12
hoop: en belofte, Tit. 1:2
hoop: en belofte, Hebr. 10:25
hoop: en geduld, Hebr. 6:12
hoop: en geloof, Rom. 15:13
hoop: en geloof, Tit. 1:2
hoop: en vertrouwen, Job 31:24
hoop: en verwachting, Spr. 10:28
hoop: en verwachting, Hand. 24:15
hoop: en verwachting, verlangen, Filip. 1:20
hoop: evangelie: - van het e, Col. 1:23
hoop: gebaseerd op belofte Gods, Tit. 1:4
hoop: gehoopte: verwachten, Hand. 24:15
hoop: geloof en liefde, 1 Thess. 5:8
hoop: geloof, hoop en liefde, 1 Thess. 1:3
hoop: gelukkige -, Tit. 2:13
hoop: geval, Filip. 1:20
hoop: geval, inhoud, Filip. 1:20
hoop: God van de –, Rom. 15:13
hoop: goede -, 2 Thess. 2:16
hoop: grond: opstanding van Jezus Christus, 1 Pe 1:3
hoop: hebben, Rom. 15:4
hoop: in de - spoedig tot je te komen, 1 Tim. 3:14
hoop: in goeddoen, Gal. 6:9
hoop: in ons, 1 Pe 3:15
hoop: inhoud: behoudenis vóór de toorn, d.i. de opname, 1 Thess. 5:8-9
hoop: inhoud: Christus, 1 Thess. 1:3
hoop: inhoud: de behouden thessalonikers, 1 Thess. 2:19
hoop: inhoud: heerlijkheid van God, Rom. 5:2
hoop: inhoud: heerlijkheid, gerechtigheid, 2 Cor. 3:12
hoop: inhoud: Jezus uit de hemelen verwachten, 1 Thess. 1:10
hoop: inhoud: opstanding, erfenis, 1 Pe 1:4
hoop: Jezus: Christus Jezus is onze -, 1 Tim. 1:1
hoop: laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop, Ps. 119:116
hoop: levende -, 1 Pe 1:3
hoop: mijn – van de HEERE is vergaan, Klg. 3:18
hoop: mijn vlees zal rusten in -, Hand. 2:26
hoop: op Christus, 1 Thess. 1:3
hoop: op God, 1 Tim. 6:17
hoop: op God stellen, 1 Pe 3:5
hoop: op God vestigen: door Paulus, 2 Cor. 1:10
hoop: op God: God maakt het mogelijk door Christus, 1 Pe 1:21
hoop: op God: met het oog op de opstanding, Hand. 24:15
hoop: op Jezus hebben, 1Jo 3:3
hoop: op leven, opstanding, Jona 2:4
hoop: op oplossing van kwestie, Joh. 4:21
hoop: Paulus’ – op God: de opstanding, Hand. 24:14
hoop: profane -, 1 Tim. 6:17
hoop: roemen in de -: vasthouden, Hebr. 3:6
hoop: Schrift steunt ons in de hoop, Rom. 15:4
hoop: uitgestelde -: krenkt het hart, Spr. 13:12
hoop: valse – geven: door valse profeten, Ez. 13:6
hoop: van David, 2 Sam. 23:5
hoop: van de behoudenis, 1 Thess. 5:8
hoop: van de belofte door God gedaan, Hand. 26:6
hoop: van de opstanding, Hand. 26:6v
hoop: van de opstanding: 'samen leven', 2 Cor. 7:3
hoop: van de rechtvaardigen: blijdschap, Spr. 10:28
hoop: van de volken: op Christus, Rom. 15:12
hoop: van de vrome vergaat niet (gevolgtrekking), Spr. 11:7
hoop: van het eeuwige leven, Tit. 1:2
hoop: van het eeuwige leven, Tit. 3:7
hoop: van Israël, Hand. 28:20
hoop: van Mordechai: op uitredding, Esth. 4:14
hoop: van uw roeping, Ef. 4:4
hoop: vaste - aangaande heiligen, 2 Cor. 1:7
hoop: verblijdt u in de hoop, Rom. 12:12
hoop: verliezen, Col. 1:23
hoop: versterkt: door goede werken, Hebr. 6:11
hoop: vestigen op God: door een weduwe, 1 Tim. 5:5
hoop: vestigen: op God, 1 Tim. 4:10
hoop: vestigen: op Mozes, Joh. 5:45
hoop: vestigen: op rijkdom: verkeerd, 1 Tim. 6:17
hoop: volharding van de -, 1 Thess. 1:3
hoop: voor hiernumaals en hiernamaals, 1 Cor. 15:19
hoop: voor ons weggelegd in de hemelen, Col. 1:5
hoop: voorstellen: voorgestelde hoop aangrijpen, Hebr. 6:18
hoop: voorwerp van -: goud, Job 31:24
hoop: voorwerp: gerechtigheid, Gal. 5:5
hoop: voorwerp: onze Heer Jezus Christus, 1 Thess. 1:3
hoop: vrucht van beproefdheid, Rom. 5:4
hoop: waardoor wij to God naderen, Hebr. 7:19
hoop: weten de - van Zijn roeping, Ef. 1:18
hoop: zekerheid van de -, Hebr. 6:11
hoop: zie ook Verslagen, 1 Kron. 22:13
hoop: zie ook Verwachting,
hoop: zien op de beloning: door Mozes, Hebr. 11:26
hoop: zonder -, Ez. 37:11
hoop: zonder -: op de opstanding, 1 Thess. 4:13
hoop, Hebr. 6:11v
hoorder: hoorders van de wet, Rom. 2:13
hoorn: Christus, Ps. 132:17
hoorn: fig: heerschappij, Ps. 132:17
hoorn: Job had zijn - in het stof gedaan, Job 16:15
hoorn: koperen -en van het brandofferaltaar, Ex. 38:2
hoorn: ogen hebbend, Dan. 7:20
hoorn: staat, macht, Zach. 1:18v
hoorn: tien horens, Opb. 13:1
hoorn: twee horens van het Beest uit de aarde, Opb. 13:11
hoorn: van behoudenis, Luk. 1:69
hoorn: van de oprechte zal verhoogd worden in ere, Ps. 112:9
hoorn: van mijn heil: God, 2 Sam. 22:3
hoorn: van Moab: afgesneden, Jer. 48:25
hoorn: verhogen: overwinning en heerschappij geven, Klg. 2:17
hoorn: verhoging van mijn -, 1 Sam. 2:1
hoorn: zeven horens op de kop van het Lam, Opb. 5:6
hoornaar: door God ingezet, Ex. 23:28
hoovaardige: roof delen met de -n: beter is nederig van geest te zijn, Spr. 16:19
hoovaardigheid: haten, Spr. 8:13
hoovaardij: gevolg: gekijf, Spr. 13:10
hoovaardij: versus beradenheid, Spr. 13:10
hopeloosheid: desondanks niet horen naar oproep tot bekering, Jer. 18:12
hopeloosheid, Klg. 3:18
hopen: bij mensen te blijven, 1 Cor. 16:7
hopen: dat Jezus Degene was die Israël zou verlossen, Luk. 24:21
hopen: de zekerheid van wat men hoopt, Hebr. 11:1
hopen: door de liefde: alles, 1 Cor. 13:7
hopen: gedurig -, Ps. 71:14
hopen: hoop op God!, Ps. 42:6
hopen: hoopt volkomen op de toekomstige genade, 1 Pe 1:13
hopen: hopen iets terug te krijgen, Luk. 6:35
hopen: iemand - onmiddellijk te zenden, Filip. 2:23
hopen: in Christus hopen voorafgaand aan onze verheerlijking, Ef. 1:12
hopen: in de Heer Jezus - iets te doen, Filip. 2:19
hopen: op Christus' naam, Matth. 12:21
hopen: op God, Ps. 69:4
hopen: op God, Klg. 3:24
hopen: op God: Israël hope op de HEERE, Ps. 130:7
hopen: op God: Israël hope op de HEERE, Ps. 131:3
hopen: op Gods arm: de volken, Jes. 51:5
hopen: op Gods goedertierenheid, Ps. 147:11
hopen: op Gods woord, Ps. 119:49
hopen: op Gods woord, Ps. 119:74
hopen: op Gods woord, Ps. 119:81
hopen: op Gods woord, Ps. 119:114
hopen: op het heil van de Heer, Klg. 3:26
hopen: op wat wij niet zien, Rom. 8:25
hopen: Paulus hoopte door Filémons gebeden vrij te komen, Flm. :22
hopen: u te zien, Rom. 15:24
hopen: zien: – iemand spoedig te zien, 3Jo :14
Hor: berg -, Deut. 32:50
Hor: berg –, Num. 20:22v
Horeb: aan - heeft God een verbond met Israël gemaakt, Deut. 5:2
Horeb: ligging: mogelijk in Midian, Ex. 3:1
Horeb: overweldigende gebeurtenissen op -, Hebr. 12:18v
Horeb: welke woorden God tot het volk sprak op de berg -, Deut. 5:22
horen: aandachtig –, Mark. 4:23
horen: als iemand oren heeft, laat hij –, Opb. 13:9
horen: alvorens te antwoorden, Spr. 18:13
horen: begeren te -: Jezus woorden, Matth. 13:17
horen: Christus' -, Joh. 8:40
horen: de wijze hoort, Spr. 1:5
horen: door de Geest, Joh. 16:13
horen: door God: hoor naar mijn gebed, Ps. 143:1
horen: door God: Ik zal hen (Judeeërs) niet –, Jer. 11:14
horen: door God: niet -: Jeremia, die voor het volk bidt, Jer. 7:16
horen: door God: niet: hun geschrei, Jer. 14:12
horen: door Jezus, Luk. 8:50
horen: en bewaren, Opb. 1:3
horen: en dan doen, Jak. 1:22
horen: en doen, Jer. 9:13
horen: en doen, Luk. 6:47
horen: en geloven, Hand. 15:7
horen: en niet doen, Luk. 6:49
horen: en niet doen van Gods woorden, Ez. 33:31
horen: en niet verstaan, Jes. 6:9
horen: en niet verstaan, Mark. 4:12
horen: en niet verstaan, Hand. 28:26
horen: en verstaan, Matth. 13:23
horen: en verstaan, Mark. 7:14
horen: en zich bekeren, Jer. 26:3
horen: en zien, Luk. 10:24
horen: evangelie van uw - hebt gehoord, Ef. 1:13
horen: geestelijk -, Deut. 29:4
horen: geestelijk -, Jer. 5:21
horen: geestelijk -, Matth. 11:15
horen: geestelijk -, Mark. 8:18
horen: geestelijk -, Luk. 14:35
horen: geestelijk -, Opb. 2:7
horen: geestelijk -, Opb. 2:10
horen: geestelijk -, Opb. 2:17
horen: geestelijk -, Opb. 3:6
horen: geestelijk -, Opb. 3:13
horen: geestelijk -: Christus stem, Opb. 3:20
horen: geestelijk -: niet kunnen, Jer. 6:10
horen: geestelijk -: stem van de Geest, Opb. 3:22
horen: gehoord worden: niet: wie niet uit God is hoort ons niet, 1Jo 4:6
horen: gehoord worden: wie God kent hoort ons, 1Jo 4:6
horen: gehoorde doen, Filip. 4:9
horen: gehoorzaam zijn, Ez. 2:5
horen: gevolg: spreken tot overwinning, Spr. 21:28
horen: God - : niet: door Israël, Jer. 13:11
horen: God niet -: na afwenden van het hart, Deut. 30:17
horen: God: mijn G zal mij -, Micha 7:7
horen: God: niet horen naar Zijn stem, Ps. 106:25
horen: Gods stem – met ernst, Ex. 15:26
horen: Gods woord - geboden, Jer. 9:20
horen: hoe -: kijkt toe hoe u hoort, Luk. 8:17
horen: hoor de woorden der wijzen, Spr. 22:17
horen: hoor naar uw vader, Spr. 23:22
horen: hoort aandachtig naar Mij!, Jes. 55:2
horen: hoort allen naar Mij en verstaat, Mark. 7:14
horen: hoort en onthoudt!, Luk. 9:44
horen: hoort naar Mijn stem, Jer. 7:23
horen: hoort niet naar de valse dromers, Jer. 29:8
horen: hoort niet naar de valse profeten, Jer. 27:10v
horen: hoort niet naar de woorden der (valse) profeten, Jer. 23:16
horen: hoort niet naar verleiders, Deut. 13:8
horen: horend niet –, Matth. 13:13
horen: in alles - naar Mozes en naar Jozua, Joz. 1:17
horen: in dienst van God, Spr. 20:12
horen: in Gods huis, Pred. 4:17
horen: Jezus -: hoort Hem, zei God, Luk. 9:35
horen: Jezus' woord - en niet bewaren, Joh. 12:47
horen: Jezus' woord niet kunnen -, Joh. 8:43
horen: Jezus' woorden horen, Luk. 6:47
horen: Jezus’ woorden – en doen, Matth. 7:24
horen: Jezus’ woorden – maar niet doen, Matth. 7:26
horen: kiezen wie of wat je aanhoort, Pred. 9:17
horen: kijkt u dan uit hoe u hoort, Luk. 8:18
horen: komen om Jezus te horen, Luk. 2138
horen: kunnen –: door genezen doven, Matth. 11:5
horen: laten: wie het laat, late het, Ez. 3:27
horen: met hart en oren, Ez. 3:10
horen: met het gehoor – en geenszins verstaan, Matth. 13:14
horen: met het hart, Mark. 4:23
horen: naar de stem van zijn vrouw: goed hier, Gen. 21:12
horen: naar een profeet: niet willen –, omdat men naar God niet wil –, Ez. 3:7
horen: naar God -: hoe, Ez. 3:10
horen: naar God –: dat verzuimen, Jer. 26:4
horen: naar God –: vlijtig –, Jer. 17:24
horen: naar God: ‘Hoort naar Mij, u eilanden, Jes. 49:1
horen: naar God: aandachtig, Jes. 55:3
horen: naar God: en uw ziel zal leven, Jes. 55:3
horen: naar God: niet willen horen, Ez. 3:7
horen: naar Gods stem: vlijtig, Zach. 6:15
horen: naar Gods woord en doen, Ex. 9:20-21
horen: naar iem. stem -: gehoorzamen, 1 Sam. 28:23
horen: naar Jezus: bevolen door God, Matth. 17:5
horen: naar Jezus' stem: doet ieder die uit de waarheid is, Joh. 18:37
horen: naar schoonvader: door Mozes, Ex. 18:24
horen: naar vreemden: doen de schapen niet, Joh. 10:8
horen: nek verhard om niet te -, Jer. 19:15
horen: niet -, Jer. 7:28
horen: niet -, Jer. 11:8
horen: niet -, Jer. 17:23
horen: niet -, Jer. 35:14
horen: niet -, Jer. 35:15
horen: niet - : door God, Jer. 11:11
horen: niet - door God, Jer. 18:17
horen: niet - naar de richters, Richt. 2:17
horen: niet - naar de woorden van een profeet, Jer. 37:2
horen: niet - naar een misleidende profeet, Deut. 13:3
horen: niet - naar God, Jer. 16:12
horen: niet - naar God, Jer. 25:3v
horen: niet - naar Gods wet, Neh. 9:29
horen: niet - naar Gods wet, Jes. 42:24
horen: niet - naar Gods woord, 2 Kon. 21:9
horen: niet - naar Gods Woord: teken van verderf, 2 Kron. 25:16
horen: niet - noch doen: Gods geboden, 2 Kon. 18:12
horen: niet - voorzegd, Jer. 7:27
horen: niet -, maar verharden, 2 Kon. 17:14
horen: niet -: Christus' deel, Pred. 9:15
horen: niet -: door God als oordeel bewerkt, 1 Sam. 2:25
horen: niet -: door Jezus, Mark. 5:36
horen: niet -: Gods woorden: omdat men niet uit God is, Joh. 8:47
horen: niet -: naar Christus, Deut. 18:19
horen: niet -: naar de profeten, 2 Kron. 24:19
horen: niet -: niet gehoorzamen in dit geval, 1 Kon. 20:8
horen: niet -: ongehoorzaam zijn, Jer. 22:5
horen: niet -: spijt erover, Spr. 5:13
horen: niet – naar de stem van God, Richt. 2:20
horen: niet – naar God, Jer. 25:7
horen: niet – naar God noch oor neigen, Jer. 7:24
horen: niet – naar God noch oor neigen, Jer. 7:26
horen: niet – naar Mozes en Aäron: door Farao, Ex. 8:15
horen: niet – naar Mozes en Aäron: door Farao, Ex. 8:19
horen: niet –: de stem die met Saulus sprak, Hand. 22:9
horen: niet –: door Israël, Jer. 44:5
horen: niet –: door Juda: naar Gods stem, Jer. 7:28
horen: niet –: naar Gods woord: door Judeeërs, Jer. 13:17
horen: niet –: vanwege benauwdheid des geestes en vanwege de harde dienstbaarheid, Ex. 6:8
horen: niet horen naar de leer van God, Jer. 32:33
horen: niet horen naar Gods geboden, Neh. 9:16
horen: niet horen, d.i. niet gehoorzamen, Joz. 1:18
horen: niet naar God willen –, Ez. 20:8
horen: niet willen -, Ps. 58:5
horen: niet willen -, Jes. 28:12
horen: niet willen - het geschrei van de arme, Spr. 21:13
horen: niet, noch doen, 2 Kon. 17:12
horen: om tucht aan te nemen, Jer. 32:33
horen: over Jezus en tot Hem komen om genezing, Mark. 5:27
horen: selectief - , Mark. 4:24
horen: stem van de Zoon Gods horen, Joh. 5:25
horen: tien -s, Opb. 17:16
horen: tot u die hoort zeg Ik, Luk. 6:27
horen: traag in het -, Hebr. 5:11
horen: vereist oren, Mark. 4:9
horen: verstaan en navertellen, Mark. 14:58
horen: verstaan: - zonder te v, Matth. 13:19
horen: verstaan: hoort en verstaat, Matth. 15:10
horen: wat Jezus deed en dan tot Hem komen, Mark. 3:8
horen: wat u van het begin af gehoord hebt, 1Jo 2:24
horen: wederhorigheid van de wet: diens gebed een gruwel, Spr. 28:9
horen: weest snel om te -, Jak. 1:19
horen: weigeren Gods woord te horen, Jer. 13:10
horen: weigeren te -, Jer. 11:10
horen: weigeren te horen, Neh. 9:17
horen: weigeren: Samuels stem, 1 Sam. 8:19
horen: wensen te -, Luk. 10:24
horen: wie oren heeft laat hij horen, Matth. 13:9
horen: wie oren heeft laat hij horen, Matth. 13:43
horen: wie oren heeft om te horen, laat hij horen, Luk. 8:8
horen: wie u hoort, hoort Mij, Luk. 10:16
horen: willen -: niet willen horen: des HEREN wet, Jes. 30:9
horen: willen –: niet willen horen: God niet willen horen, Lev. 26:21
horen: willig zijn en -, Jes. 1:19
horen: woord van God -, Luk. 11:28
horen: woord van God: hoort het woord dat Jahweh tot jullie spreekt, Jer. 10:1
horen, 1Jo 1:3
Horma, Num. 14:45
Horma, Richt. 1:17
Horonaim, Jer. 48:3,5
Horonaim, Jer. 48:34
hosanna: voor de zoon van David, Matth. 21:15
hosanna: voor de Zoon van David, Matth. 21:9
hosanna, Joh. 12:13
houden: door God: zijn rechterhand houdt mij, Ps. 139:10
houden: een eed niet houden, 1 Kon. 2:43
houden: houd wat u hebt, Opb. 3:11
houden: houdt het voor enkel vreugde, Jak. 1:2
houden: inzettingen en geboden, Deut. 26:17
houden: voor onheilig –, Hand. 11:9
houden: voor: iemand voor iets houden abusievelijk, Matth. 14:5
houden: voor: Juda hield Tamar voor een hoer, Gen. 38:15
houden: voor: vergelijk menen dat, Matth. 14:5
houding: op de knieën vallen en smeken, Matth. 17:14
hout: aan een hout hangen: de bakker gebeurde dat, Gen. 40:19
hout: bewerken, Ex. 35:33
hout: een gedode aan het - hangen, Deut. 21:22
hout: gehangene aan het -, Joz. 8:29
hout: gehangenen aan -en, Joz. 10:26
hout: God wees Mozes een –, Ex. 15:25
hout: groen - versus dor -, Luk. 2331
hout: hangen aan een hout, Hand. 10:39
hout: kostbaar –, Opb. 18:12
hout: ons – komt ons op prijs te staan, Klg. 5:4
hout: type van Christus' kruis: drijvende bijl, 2 Kon. 6:6
hout: welriekend -, Opb. 18:12
houtsnijding: kunstige –, Ex. 31:4
houtsnijding: kunstige –, Ex. 35:33
houwen: houw u twee stenen tafels, Ex. 34:1,4
hovaardig: hovaardige kroon, Jes. 28:1
hovaardig: Sodom –, Ez. 16:50
hovaardig: zeer – is Moab, Jer. 48:29
hovaardige: breng vergelding weder over de -n, Ps. 94:2
hovaardige: ogen der -n zullen vernederd worden, Jes. 5:15
hovaardige: onder God worden gebogen de -n, Job 9:13
hovaardige: straf: huis afgerukt, Spr. 15:25
hovaardige, Ps. 40:5
hovaardige, Ps. 140:5
hovaardige, Spr. 21:24
hovaardigheid: Babel, de - der Chaldeeën, Jes. 13:19
hovaardigheid: en gedrag, Jes. 3:16
hovaardigheid: en ongehoorzaamheid, Lev. 26:19
hovaardigheid: haten, Spr. 8:13
hovaardigheid: is voor de verbreking, Spr. 16:18
hovaardigheid: leidt tot schande, Spr. 11:2
hovaardigheid: van kracht: verbreken door God, Lev. 26:19
hovaardij: doen ophouden door God, Ez. 33:28
hovaardij: heeft gegroend, Ez. 7:10
hovaardij: Israëls - door God gehaat, Amos 6:8
hovaardij: Moabs –, Jer. 48:29
hovaardij: Simon de Tovenaar, Hand. 8:9
hovaardij: van sieraad, Jes. 23:9
hovaardij: vanwege voorspoed, Ps. 73:6
hovaardij: verderven: door God, Jer. 13:9
hovaardij: voorbeeld van gedachten, Amos 6:13
hovaardij: zijn geest verhardde zich ter -, Dan. 5:20
hoveling: Potifar, Gen. 39:1
hovenier: God als -: plant bomen, Jes. 41:19
huichelaar: beving heeft de -ren aangegrepen, Jes. 33:14
huichelaar: bidden als de -s, Matth. 6:5
huichelaar: de onschuldige zal zich tegen de - opmaken, Job 17:8
huichelaar: farizeeën en schriftgeleerden –s genoemd, Mark. 7:6
huichelaar: farizeeën en schriftgeleerden waren -s, Matth. 15:7
huichelaar: farizeeën en schriftgeleerden waren -s, Matth. 23:13v
huichelaar: farizeeën en schriftgeleerden waren -s, Matth. 23:29
huichelaar: geval, Matth. 22:19
huichelaar: huichelaars, gezegd tot menigten, Luk. 12:55
huichelaar: in de synagoge, Matth. 6:2
huichelaar: in oordelen en verbeteren van een broeder, Matth. 7:5
huichelaar: lot der -s, Matth. 24:51
huichelaar: verderft zijn naaste door de mond, Spr. 11:9
huichelaar: zeggen en niet doen, Matth. 23:3
huichelaar, Job 27:8
huichelaar, Ps. 50:16v
huichelaar, Matth. 6:16
huichelaar, Matth. 22:18
huichelaar, Luk. 6:42
huichelaar, Luk. 13:14
huichelaar, Luk. 13:15
huichelachtig: volk, Jes. 10:6
huichelarij: afleggen -en, 1 Pe 2:1
huichelarij: geval: voor de schijn lang bidden, Mark. 12:40
huichelarij: inwendige -, Matth. 23:28
huichelarij: onder christenen, Gal. 2:13
huichelarij: plegen: door de dwaas, Jes. 32:6
huichelarij: Simson – verweten door Delila, Richt. 16:15
huichelarij: verbreiding door de profeten van Jeruzalem, Jer. 23:15
huichelarij, Jer. 9:8
huichelarij, Mark. 12:15
huichelarij, Luk. 12:1v
huid: aangedaan, Job 7:5
huid: aftrekken: huiden van de paasoffers aftrekken, 2 Kron. 35:11
huid: oud maken, Klg. 3:4
huid: van het brandoffer: voor de offerende priester, Lev. 7:8
huid: zwart geworden door de honger, Klg. 5:10
huilen: en God niet met het hart aanroepen, Hos. 7:14
huilen: geboden, Ez. 21:12
huilen: huilt, u herders!, Jer. 25:34
huilen: huilt!, Jer. 4:8
huilen: van ellende, Jer. 47:2
huilen, Ps. 42:4
huis: - des HEREN: bouw eraan wordt niet vergeten, 2 Kon. 15:35
huis: aan – leren, Hand. 5:42
huis: begeren uws naasten huis: verboden, Ex. 20:17
huis: begeren: van een ander: verboden, Deut. 5:21
huis: begrip: huisgezin, Ex. 1:1
huis: beroeren: zijn - beroeren, Spr. 11:29
huis: betekenis: gezin (hier), Tit. 1:11
huis: bezit, Jes. 5:8
huis: bouwen, Deut. 20:5
huis: bouwen, Luk. 6:48
huis: bouwen, Hebr. 3:4
huis: bouwen op zand, Matth. 7:26
huis: bouwen: door de wijsheid, Spr. 9:1
huis: bouwen: door God, Ps. 127:1
huis: bouwen: door God: de huisgezinnen der beide vroedvrouwen, Ex. 1:21
huis: bouwen: door wijsheid en verstand, Spr. 24:3
huis: bouwen: op de rots, Matth. 7:24
huis: bouwt -en, Jer. 29:5
huis: der rechtvaardigen zal bestaan, Spr. 12:7
huis: der rechtvaardigen: gezegend, Spr. 3:33
huis: des goddelozen: daarin is een vloed, Spr. 3:33
huis: erve van de vaderen, Spr. 19:14
huis: fig. familie: - bouwen, Deut. 25:9
huis: functie: plaats van rust, Jes. 66:1
huis: geestelijk -: gemeente, Mark. 10:30
huis: geestelijk -: wij, 1 Pe 2:5
huis: God had in geen - gewoond, alleen in tenten, 1 Kron. 17:5
huis: God zou David een huis bouwen, 1 Kron. 17:25
huis: goddeloos - wordt omgekeerd, Spr. 12:7
huis: Gods -, Ps. 52:10
huis: Gods -, Joh. 2:17
huis: Gods - : vermaken, 2 Kron. 34:11
huis: Gods - (toepassing): have en rijkdom, Ps. 112:3
huis: Gods - reinigen, 2 Kron. 29:15v
huis: Gods - te Silo, Richt. 18:31
huis: Gods - te Silo, Richt. 21:19
huis: Gods - verlaten, 2 Kron. 24:18
huis: Gods -; door Christus gebouwd, 2 Sam. 7:13
huis: Gods -: binnentreden, Pred. 4:17
huis: Gods -: bouwen aan -: vs. bouw eigen huis, 1 Kon. 7:1
huis: Gods -: breuken: verbeteren, 2 Kon. 22:5
huis: Gods -: daarin gaan: blijdschap over hen die daarin willen gaan, Ps. 122:1
huis: Gods -: de tempel, Ps. 135:2
huis: Gods -: de tempel, Matth. 12:4
huis: Gods -: deel weggegeven aan Assyrische koning, 2 Kron. 28:21
huis: Gods -: door Christus gebouwd, Hebr. 3:3
huis: Gods -: door God gesticht, vgl. Joh 14:1v, Ex. 15:17
huis: Gods -: een paleis, 1 Kron. 29:19
huis: Gods -: gaan naar Gods -: in feestvreugde, Ps. 42:5
huis: Gods -: God zal Davids Zoon bestendig erin maken, 1 Kron. 17:14
huis: Gods -: grondlegging, Ezra 3:11
huis: Gods -: groot en wonderlijk, 2 Kron. 2:9
huis: Gods -: heiligheid siert, Ps. 93:4
huis: Gods -: herstel, 2 Kon. 12:4
huis: Gods -: huis van gebed, Matth. 21:13
huis: Gods -: ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw - ingaan, Ps. 5:5
huis: Gods -: inrichting en bouw bij geschrift aan David meegedeeld, 1 Kron. 28:19
huis: Gods -: onze bestemming, Ex. 23:20
huis: Gods -: openbreken: door goddelozen, 2 Kron. 24:7
huis: Gods -: paleis, Ps. 65:5
huis: Gods -: schatten: bewaren: door de poortiers, 1 Kron. 9:26
huis: Gods -: tempel: te klein, 2 Kron. 6:18
huis: Gods -: toekomstig: Er zal een fontein uitgaan, Joel 3:18
huis: Gods -: uit een steen , Gen. 28:22
huis: Gods -: verbeteren, 2 Kron. 34:8v
huis: Gods -: verlaten door God, Jer. 12:7
huis: Gods -: volmaking, 2 Kron. 8:16
huis: Gods -: voorbeelden getoond door de Geest, 1 Kron. 28:12
huis: Gods – gebouwd door Salomo, Hand. 7:47
huis: Gods –: binnen zijn muren een plaats en een naam krijgen, Jes. 56:5
huis: Gods –: bovenmenselijk gebouw, Jes. 66:1
huis: Gods –: daarin was boosheid van profeten en priesters, Jer. 23:11
huis: Gods –: het heiligdom te Jeruzalem, Ez. 23:39
huis: Gods –: ons huis: heilig en heerlijk, Jes. 64:11
huis: Gods huis: daaraan goed doen: door Jojada, 2 Kron. 24:16
huis: Gods: bouw: voorbereiding: uit al mijn kracht, 1 Kron. 29:2
huis: Gods: Die (Davids zoon) zal Mij een - bouwen, 1 Kron. 17:12
huis: Gods: geplant in -, Ps. 92:14
huis: Gods: grote priester over het - van God: Jezus, Hebr. 10:21
huis: Gods: in stilte gebouwd, 1 Kon. 6:7
huis: Gods: moet vol, Luk. 14:23
huis: Gods: Mozes was erin getrouw, Num. 12:7
huis: Gods: plaats: dorsvloer van Ornan, 1 Kron. 22:1
huis: Gods: schatten, 1 Kon. 7:51
huis: Gods: vaten: geroofd door Israël, 2 Kron. 25:24
huis: Gods: volmaakt gebouwd, 1 Kon. 6:22
huis: Gods: voorhoven, 1 Kron. 28:6
huis: Gods: welgevallen tot -, 1 Kron. 29:3
huis: Gods:bouw:groot werk, 1 Kron. 29:1
huis: Gods:bouw:voorbereiding:door David, 1 Kron. 29:2v
huis: Gods:verbeteren: opgedragen door Josia, 2 Kron. 33:8
huis: grote huizen en hebzucht, Jes. 5:9
huis: heel het – van Crispus geloofde in de Heer, Hand. 18:8
huis: heer van het –, Matth. 13:52
huis: Heer van het –: Jezus, Matth. 10:25
huis: hele - vreesde God, Hand. 10:2
huis: hele -: Zie Hn. 16, Joh. 4:53
huis: huisgezin, Hebr. 11:7
huis: huisgezin hier, vgl. 8:16, Gen. 7:1
huis: Jakobs: volk Israël, Jes. 58:1
huis: kostelijk - omvergeworpen, Ez. 26:12
huis: lossing van huizen, Lev. 25:29v
huis: maken: iemand: door God, 2 Sam. 7:11
huis: melaatsheid aan de wanden van een huis, Lev. 14:34v
huis: ontzondigen, Lev. 14:49
huis: onze – zijn tot de buitenlanders gewend, Klg. 5:2
huis: paleis: door God hier gehaat, Amos 6:8
huis: plaats van rust, Hand. 7:49
huis: standhoudend in noodweer, Matth. 7:25
huis: ten heiligdom, 1 Kron. 28:10
huis: terugkeer naar ouderlijk huis, Lev. 22:13
huis: vaderlijk –: stam hier, Num. 17:2
huis: vaders -: familie, Gen. 24:40
huis: val van een –, Matth. 7:27
huis: van - tot huis: trekt niet van - tot -, Luk. 10:7
huis: van afgod, Jer. 43:13
huis: van afgod, Jer. 44:13
huis: van Christus, Hebr. 3:6
huis: van de Vader: vele woningen, Joh. 14:2
huis: van de Heer: huisbedienden, voedselvoorziening, Matth. 24:45
huis: van de HEER: volk Israël, Hos. 8:1
huis: van de HEERE: wonen in het - van de HEERE, Ps. 27:4
huis: van de Vader: vergelijk, Jes. 56:5
huis: van de wijsheid, Spr. 9:1
huis: van God, Gen. 28:17
huis: van God, Mark. 2:26
huis: van God, Hebr. 3:2
huis: van God: bezoedeld, verontreinigd: door verfoeiselen, Jer. 32:34
huis: van God: daar te wonen, Ps. 65:5
huis: van God: de tempel, Ps. 27:4
huis: van God: dienst daarvan, 2 Kron. 29:35
huis: van God: het werk van de dienst van het huis van God verzorgen, 2 Kron. 24:12
huis: van God: moest groot zijn: reden: God is groter, 2 Kron. 2:5
huis: van God: offerdienst daarmee verbonden, 2 Kron. 2:4
huis: van God: oordeel over (toepassing), Jud :5
huis: van God: oversten, 2 Kron. 35:8
huis: van God: plaats, Ezra 3:8
huis: van God: werk van het - Gods van Israël, Ezra 6:22
huis: van God': hoe men zich moet gedragen in het huis van -, 1 Tim. 3:15
huis: van het verzoekdeksel, 1 Kron. 28:11
huis: van Jahweh, Ex. 34:26
huis: van Jahweh, 1 Kon. 8:10
huis: van Jahweh, Jer. 17:26
huis: van Jahweh: daarin op mijn snarenspel spelen, Jes. 38:20
huis: van Jahweh: daarin opgaan, 2 Kon. 20:5
huis: van Jahweh: David heeft in zijn verdrukking bereid voor het - van Jahweh, 1 Kron. 22:14
huis: van Jahweh: derde ingang, Jer. 38:14
huis: van Jahweh: in de voorhoven ervan, Ps. 116:19
huis: van Jahweh: inclusief voorhoven, 2 Kron. 23:12,14
huis: van Jahweh: poort(en), Jer. 7:2
huis: van Jahweh: sluit de voorhof in, Jer. 26:7
huis: van Jahweh: voorhof: plaats van profeteren, Jer. 26:2
huis: van Jahweh: zal anders worden als Silo, Jer. 26:9
huis: van Jhwh, 2 Kon. 23:2
huis: verdeeld -, Matth. 12:25
huis: verlaten, Matth. 19:29
huis: verlaten: omwille van het Koninkrijk van God, Luk. 1829
huis: versus tent, Spr. 14:11
huis: verwoesten: als straf, Ezra 6:11
huis: voor Salomo's koninkrijk (paleis) bouwen, 2 Kron. 2:12
huis: vrouw: deugdelijke: geef haar van de vrucht harer handen, Spr. 31:31
huis: vrouw: deugdelijke: laat haar werken haar prijzen in de poorten, Spr. 31:31
huis: wanen dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid, Ps. 49:12
huis: woon-: van God: een vaste plaats, 2 Kron. 6:2
huis: woon-: van God: eeuwige woning, 2 Kron. 6:2
huis: woon-: van God: gebouwd door Salomo, 2 Kron. 6:2
huis: woont in -en, Jer. 29:5
huis: zijn - beroeren: door gierigheid, Spr. 15:27
huis van God: gesloten door Achaz, 2 Kron. 28:24
huisbediende: van Christus, Matth. 24:45
huiselijk: vrouw -, Micha 2:9
huisgemeente: mogelijk hier, Rom. 16:23
huisgemeente: ten huize van Filemon, Flm. :2
huisgenoot: huisgenoten als vijanden, Matth. 10:36
huisgenoot: huisgenoten van God, Ef. 2:19
huisgenoot: van het geloof, Gal. 6:9
huisgezin: begrip, Joz. 7:18
huisgezin: gelovig worden, Hand. 16:31
huisgezin: Jezus’ –, Matth. 10:25
huishoudelijk: jonge vrouwen moeten – zijn, Tit. 2:5
huisknecht: geen - kan twee heren dienen, Luk. 16:13
huisknecht: vermaning aan -en, 1 Pe 2:18
huisvesten: door Petrus: vreemde bezoekers, Hand. 10:23
huisvesten: engelen –, Hebr. 13:2
huisvesting: bereiden: verzoek door Paulus aan Filémon, Flm. :22
huisvrouw: aangename -: houdt de eer vast, Spr. 11:16
huisvrouw: besture haar huis, 1 Tim. 5:14
huisvrouw: Debora, Richt. 4:4
huisvrouw: der jeugd: Israël ten opzichte van God, Jes. 54:6
huisvrouw: deugdelijke -: veel waard, Spr. 31:10
huisvrouw: haar heer is haar man, Spr. 31:11
huisvrouw: hunkeren naar de – van zijn naaste, Jer. 5:8
huisvrouw: kijfachtige -, Spr. 21:9
huisvrouw: kijfachtige -, Spr. 21:19
huisvrouw: toornige -, Spr. 21:19
huisvrouw: van uw jeugd: verblijd o over haar, Spr. 5:18
huisvrouw: voedt kinderen op, 1 Tim. 5:10
huisvrouw: weldadigheid doen aan man en schoonmoeder, Ruth 1:8
huisvrouw, Num. 5:12
huizen: vergaan, Amos 3:15
huldigen: Cornelius huldigde Petrus, Hand. 10:25
huldigen: Jezus -: door de Kananese vrouw, Matth. 15:25
huldigen: Jezus -: door de moeder van Johannes en Jakobus, Matth. 20:20
huldigen: Jezus – door een bezetene, Mark. 5:6
huldigen: Jezus door een melaatse gehuldigd, Matth. 8:2
huldigen: Jezus gehuldigd, Matth. 28:17
huldigen: Jezus gehuldigd door een melaatse, Matth. 8:2
huldigen: Jezus wensen te -, Matth. 2:2
huldigen: Jezus, kind, gehuldigd door de wijzen uit het oosten, Matth. 2:11
huldiging: van Jezus: Jezus valselijk gehuldigd, Mark. 15:19
hulledoek: muts, Jes. 3:24
hulp: bemoediging hier niet genoeg, Deut. 20:8
hulp: door Christus: bij het spreken, Luk. 2115
hulp: Geest: de Geest komt onze zwakheid te –, Rom. 8:26
hulp: genade tot – vinden bij God, Hebr. 4:16
hulp: God -: haast U tot mijn -, Ps. 22:20
hulp: God hulpe voor Mozes geweest, Ex. 18:4
hulp: God mij een -, Ps. 63:8
hulp: God mijn -, Ps. 146:5
hulp: God niet om hulp vragen in grote nood, Jes. 22:11
hulp: God onze -, Ps. 115:9
hulp: heil van mensen is ijdelheid, Ps. 60:13
hulp: hulpvraag, Mark. 9:22
hulp: ijdele –: Egypte, Klg. 4:17
hulp: in mij, Job 6:13
hulp: in Mij is uw -, Hos. 13:9
hulp: inroepen: van afgod, Jona 1:5
hulp: mijn - is van den HERE, Ps. 121:2
hulp: ontvangen: door Paulus: van Febe, Rom. 16:2
hulp: op de juiste tijd, Hebr. 4:16
hulp: schild: God het s uwer -, Deut. 33:29
hulp: te - komen: de Heer Jezus bij storm op zee, Mark. 6:48
hulp: te – komen: Jeruzalem: door Egypte, Jer. 37:7
hulp: te – komen: Jezus kan ons te – komen, Hebr. 2:18
hulp: tot wien zult u vlieden om hulp, Jes. 10:3
hulp: uit het heiligdom, Ps. 20:3
hulp: van God onontbeerlijk, Ps. 127:1
hulp: van God verkrijgen: door Paulus, Hand. 26:22
hulp: van God: mijn God, haast u tot mijn hulp, Ps. 71:12
hulp: verlenen: aan verdrukten, 1 Tim. 5:10
hulp: verlenen: door particulieren of door de gemeente, 1 Tim. 5:15
hulp: verzaken, Jes. 58:7
hulp: vraag, 2 Kron. 14:11
hulp: zoeken bij Syrie, 2 Kron. 28:16
hulp: zoeken maar niet bij God, Jes. 30:2
hulp: zoeken maar niet bij God, Jes. 31:1
hulp: zoeken van Egypte of Assur, Hos. 7:11
hulpe: vrouw tot - gegeven, Gen. 2:18
hulpmiddel: trekdier: os, Spr. 14:4
hunkeren: naar de huisvrouw van zijn naaste, Jer. 5:8
hunkeren: naar knappe jongemannen, Ez. 23:12
hunkering: afgodische -, Jer. 13:27
huppelen: door David, 2 Sam. 6:14
Hur: verving Mozes als rechter, Ex. 24:14
Huram, 2 Kron. 2:3
Huram Abi, 2 Kron. 2:13
huren: arbeiders -, Matth. 20:1
huren: iemand huren om priester te wezen, Richt. 18:4
huren: vaklui, 2 Kron. 24:12
hus: van God: daarin vreemde altaren bouwen, 2 Kon. 21:4v
hut: Gods -, Ps. 27:5
hut: Gods -; daarin zal ik verkeren in eeuwigheden, Ps. 61:5
hut: Gods -: daarin verkeren in eeuwigheid, Ps. 61:4
hut: toekomstige - in Jeruzalem, Jes. 5:6
hut: tot een toevlucht, Jes. 4:6
hut: tot een verberging, Jes. 4:6
huurleger, 1 Kron. 19:6
huurling: huurlingen gehuurd door Hanun, 1 Kron. 19:6
huurling: huurlingen van Abimelech, Richt. 9:4
huurling: voor arbeid in de wijngaard, Matth. 20:1
huurling, Joh. 10:12
huurmoordenaar: vervloekt, Deut. 27:25
huurmoordenaar, Ez. 22:12
huurwoning: Paulus had te Rome een eigen -, Hand. 28:30
huwelijk: aangaan, Ef. 5:31
huwelijk: aanhangen, Matth. 19:5
huwelijk: aanzoek, 1 Sam. 25:40
huwelijk: arrangeren: door Hagar, Gen. 21:21
huwelijk: bed ontheiligen, 1 Kron. 5:1
huwelijk: beeld van Christus en de gemeente, Ef. 5:33
huwelijk: binnen de stam, Ex. 2:1
huwelijk: breuk hersteld, Jer. 3:14
huwelijk: conflict in, Deut. 22:13v
huwelijk: dochter geven, door de vader, Neh. 13:25
huwelijk: echtgenoot is vriend, Jer. 3:20
huwelijk: echtscheiding: grond: overspel, Jer. 3:8
huwelijk: echtscheiding: niet altijd beter, Hos. 2:6
huwelijk: echtscheiding: trouweloosheid, Jer. 3:20
huwelijk: eenheid (toepassing), Ruth 1:17
huwelijk: eenheid van -, Mark. 10:6v
huwelijk: eenheid van het -, Mark. 10:8
huwelijk: eenheid: een vlees, Ef. 5:23,32
huwelijk: en seks, Deut. 21:13
huwelijk: en seksuele behoefte, Gen. 29:21
huwelijk: fig. God – Israël, Jer. 31:22
huwelijk: geen ideale toestand, Matth. 19:12
huwelijk: gehuwd met ongelovige, 1 Cor. 7:12
huwelijk: gelovige niet gebonden als ongelovige scheidt, 1 Cor. 7:15
huwelijk: gemengd, Lev. 24:10
huwelijk: gemengd, 1 Kron. 2:3
huwelijk: gemengd, 1 Kron. 2:35
huwelijk: gemengd -, 2 Kron. 12:13
huwelijk: gemengd - met Kanaänieten verboden, Joz. 23:7v
huwelijk: gemengd - met Kanaänieten verboden, Joz. 23:12
huwelijk: gemengd - verboden, Gen. 24:37
huwelijk: gemengd -: geval, 1 Kron. 7:14
huwelijk: gemengd -: gevallen, 2 Kron. 24:27
huwelijk: gemengd –: geval, Ex. 6:14
huwelijk: gemengd: Ruben en een Kanaänitische vrouw, Gen. 46:10
huwelijk: geniet het leven met je vrouw, Pred. 9:9
huwelijk: geregeld -, Deut. 25:5
huwelijk: geregeld - en liefde, Gen. 24:67
huwelijk: gezag in het -, Spr. 31:11
huwelijk: God haat het verlaten, Mal. 2:16
huwelijk: God heeft Israël getrouwd, Jer. 3:14
huwelijk: Gods zorg voor -, Ex. 21:3
huwelijk: grond: biologisch: seksueel verlangen, Matth. 19:12
huwelijk: Heer belangrijker dan vrouw, Luk. 1830
huwelijk: hertrouwen: versmade vrouw, Spr. 30:23
huwelijk: huwelijksleven zij onbezoedeld, Hebr. 13:4
huwelijk: iem. verstoten, Matth. 1:19
huwelijk: in ere: - zij bij allen in ere, Hebr. 13:4
huwelijk: keuze echtgeno(o)te, 2 Kron. 24:3
huwelijk: keuze partner, 1 Sam. 16:18
huwelijk: leeftijdsverschil: groot, Ruth 3:10
huwelijk: leviraats-, Deut. 25:5
huwelijk: liefde: hoe, Ef. 5:33
huwelijk: liefde: verlies, Ez. 23:28
huwelijk: liefhebben: hoe, Ef. 5:28
huwelijk: liefhebben: waarom: zelfzorg, Ef. 5:28
huwelijk: lust hebben aan elkaar, Jes. 62:4
huwelijk: mag dienst van de Heer niet belemmeren, Luk. 14:20
huwelijk: man behaagt zijn vrouw, 1 Cor. 7:33
huwelijk: man is hoofd van de vrouw, Ef. 5:23
huwelijk: man van één vrouw, 1 Tim. 3:2
huwelijk: man verheuge zijn vrouw, Deut. 24:5
huwelijk: man: plicht, 1 Pe 3:7
huwelijk: man: plicht: behagen: ondergeschikt aan volgen God, 1 Kon. 11:8
huwelijk: man: plicht:aanhangen, 1 Kon. 11:2
huwelijk: meerdere - en gehad hebben: weduwe, 1 Tim. 5:9
huwelijk: met een krijgsgevangen vrouw, Deut. 21:13
huwelijk: met vreemde, afgodische vrouwen, Mal. 2:11
huwelijk: misstand: onder druk zetten, Richt. 14:17
huwelijk: moeilijkheid in: man maakt bang, 1 Pe 3:6
huwelijk: nadeel: verdrukking in het vlees, 1 Cor. 7:28
huwelijk: neef en nicht, Richt. 1:13
huwelijk: ongelijk -, 1 Pe 3:1
huwelijk: ongelijk juk, Ex. 34:16
huwelijk: ongelijk juk verboden, Deut. 7:3
huwelijk: ongelijk juk: geval, Richt. 3:6
huwelijk: ongelijk juk: gevolg: AFGODERIJ, 1 Kon. 11:2
huwelijk: ongelijk juk: Salomo en Egyptische, 1 Kon. 3:1
huwelijk: ongelijk juk: waarom kwaad, Deut. 7:4
huwelijk: ongelijk juk: waarschuwen tegen , Richt. 14:3
huwelijk: ongelijk span, Lev. 22:12
huwelijk: ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw, 1 Cor. 7:14
huwelijk: ongetrouwd blijven, verschillende oorzaken, Matth. 19:12
huwelijk: ontrouw (toepassing), Spr. 27:8
huwelijk: ontrouw in het -, Mal. 2:14
huwelijk: ontstaan van een –, Matth. 19:5
huwelijk: ontstaat door samenvoeging door God, Mark. 10:9
huwelijk: partnerkeuze, Num. 36:6v
huwelijk: partnerkeuze: en verlangen, Jes. 62:4
huwelijk: partnerkeuze: God is met de eventuele partner (toepassing), 1 Sam. 16:18
huwelijk: polygamie: nadeel, Deut. 21:15
huwelijk: redden van je -, Richt. 19:3
huwelijk: reis, Ruth 1:18
huwelijk: samenvoeging Gods tot één vlees, Matth. 19:6
huwelijk: scheiding: verkeerd, Mark. 10:9
huwelijk: schoonmoeder: terughoudendheid betrachten, Spr. 25:17
huwelijk: sluiting: met een eed (belofte), Ez. 16:59
huwelijk: spanning in, 1 Pe 3:6
huwelijk: tijdelijk, in deze eeuw, Luk. 2034
huwelijk: tot één vlees zijn, Mark. 10:8
huwelijk: trouw verlate u niet, Spr. 3:3
huwelijk: trouw versus trouweloosheid, Jer. 3:20
huwelijk: trouw: tot de dood, Opb. 2:10
huwelijk: tussen mensen: is van de aarde, Matth. 22:30
huwelijk: uithuwelijken: geval, Joz. 15:17
huwelijk: vader bruid geeft dochter aan man, Deut. 22:16
huwelijk: verbintenis, Rom. 7:2
huwelijk: verboden: door God aan Jeremia, Jer. 16:2
huwelijk: verbond, Jer. 31:32
huwelijk: verbond, Ez. 16:8
huwelijk: verbond gesloten bij verloving, 2 Cor. 11:2
huwelijk: verbond: breken, Ez. 16:59
huwelijk: verbond: eeuwig: aangaan door God, Ez. 16:60
huwelijk: verbond: indachtig hieraan wezen, Ez. 16:60
huwelijk: verbond: verbond van God, Spr. 2:17
huwelijk: verbond: verbroken en hersteld door God, Ez. 16:60,59
huwelijk: vereist deelgenootschap, 2 Cor. 6:14
huwelijk: verhouding God - Isr., zie vs. 18, Hos. 2:15
huwelijk: voorrechten van de jonggehuwde, Deut. 24:5
huwelijk: vreugde der bruiloft, Jes. 62:5
huwelijk: vrouw vormt man, Ex. 34:16
huwelijk: vrouw zijn 'schoots', man haars 'schoot', Deut. 28:54,56
huwelijk: vrouw: aangenaam steengeitje, Spr. 5:19
huwelijk: vrouw: bewaar haar voor jezelf, Spr. 5:17
huwelijk: vrouw: bornput, Spr. 5:15
huwelijk: vrouw: de huisvrouw uwer jeugd, Spr. 5:18
huwelijk: vrouw: dool steeds in haar liefde, Spr. 5:19
huwelijk: vrouw: laat ze de uwe alleen zijn, Spr. 5:17
huwelijk: vrouw: ontzag voor de man, Ef. 5:33
huwelijk: vrouw: springader, Spr. 5:18
huwelijk: vrouw: verblijd u vanwege haar, Spr. 5:18
huwelijk: vrouw: verkeerde vrouw trouwen, 2 Kon. 8:18
huwelijk: vrouw: verkeerde vrouw trouwen, 2 Kon. 8:27
huwelijk: vrouw: voorziet in jouw behoeften, Spr. 5:15
huwelijk: vrouw: zeer liefelijke hinde, Spr. 5:19
huwelijk: vrouw: zij gezegend, Spr. 5:18
huwelijk: wet van het -, Rom. 7:2
huwelijk: zie ook Huisvrouw, Juk, Ondertrouw, Polygamie, Uithuwelijken,
huwelijk: zie ook Ondertrouw,
huwelijk: zie ook seksualiteit, Spr. 5:19
huwelijk: zie ook Uithuwelijken,
huwelijk, Mark. 10:2v
huwen: geen verstotene huwen, Lev. 21:7
huwen: ter vrouw nemen, Num. 12:1
hyacint: versiersel van een fundament van het hemelse Jeruzalem, Opb. 21:20
hygiene: voorschriften, Deut. 23:9v
hygiëne: verboden te eten: verscheurd vlees, Ex. 22:31
Hymeneus: dwaalleraar, 2 Tim. 2:17
hype: meegaan met een - (toepassing), Luk. 7:24
hyperlink, 2 Kron. 28:26
hypnose: vgl. betoveren, Gal. 3:1
hypothese: over de betekenis van Jezus’ woorden, Joh. 7:36
hypothese: over de betekenis van Jezus’ woorden, Joh. 8:22
hypothese: testen, 2 Kon. 2:16
hypothese: testen (toepassing), Hand. 27:27
hypothese: testen aan Gods woord, 1 Sam. 16:6
hypothese: toetsen: aan getuigen, Joh. 4:33
hypothese: toetsen: geval, Joh. 9:16
hysop: op het vuur van brandende rode koe geworpen, Num. 19:6
hysop, Lev. 14:4
hysop, Joh. 19:29