Onderwerpenregister bij de Bijbel/A

Uit Christipedia

A: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter A.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Hand. 10 : 31 aalmoes aalmoezen van Cornelius waren voor God in gedachtenis gekomen
Luk. 12 : 33 aalmoes geeft -zen
Hand. 10 : 2 aalmoes vele -zen geven
Hand. 3 : 2 aalmoes vragen
Luk. 11 : 41 aalmoes
1 Sam. 5 : 7 aambei als straf
2 Cor. 12 : 11 aanbevelen behoren aanbevolen te worden
Rom. 16 : 1 aanbevelen door Paulus: Febe
2 Cor. 6 : 4 aanbevelen in alles onszelf - als dienaars van God
2 Cor. 10 : 11 aanbevelen Paulus
2 Cor. 3 : 1 aanbevelen zichzelf -
2 Cor. 5 : 12 aanbevelen zichzelf - bij mensen
2 Cor. 8 : 23 v aanbeveling betreffende Titus en anderen
Rom. 16 : 2 aanbeveling doel: iemand doen ontvangen in de Heer
2 Cor. 8 : 18 v aanbeveling geval
Filip. 2 : 19 aanbeveling van Timotheus door Paulus
2 Cor. 3 : 2 aanbevelingsbrief gelovigen te Corinthe de - van Paulus
2 Cor. 3 : 1 aanbevelingsbrief nodig hebben
Hand. 18 : 27 aanbevelingsbrief ontvangst wordt aanbevolen
Opb. 19 : 10 aanbidden aanbid God
Opb. 22 : 9 aanbidden aanbid God
Opb. 22 : 8 aanbidden aanbid God!
Ps. 96 : 9 aanbidden aanbidt de HEERE in de heerlijkheid van het heiligdom
1 Kron. 16 : 29 aanbidden aanbidt den HERE in de heerlijkheid des heiligdoms
1 Kron. 16 : 29 aanbidden aanbidt Jahweh in de heerlijkheid van het heiligdom
Opb. 19 : 20 aanbidden beeld van het Beest –
Opb. 14 : 9 aanbidden beest en zijn beeld
Opb. 13 : 12 aanbidden beest uit de zee zal worden aangebeden
1 Sam. 15 : 25 - 31 aanbidden begrip
2 Sam. 12 : 20 aanbidden begrip: erkennen en buigen voor
Matth. 28 : 17 aanbidden betekenis getoond door geval
Joh. 4 : 21 aanbidden de Vader -
Opb. 9 : 20 aanbidden demonen en afgoden -
Gen. 24 : 52 aanbidden door Abrahams knecht
1 Kon. 1 : 47 aanbidden door David: bij de troonsopvolging, in zijn ouderdom
Jer. 7 : 2 aanbidden Door de poorten van Gods huis ingaan om Jahweh te –
Richt. 7 : 15 aanbidden door Gideon: naar aanleiding van wonderlijke leiding en voorzegging
Hebr. 11 : 21 aanbidden door Jakob, bij zijn sterven
Joh. 12 : 20 aanbidden door jodengenoten
1 Sam. 15 : 31 aanbidden door Saul
Matth. 4 : 9 aanbidden duivel wenst aangebeden te worden
Dan. 3 : 5 aanbidden een beeld gedwongen aanbidden
Richt. 13 : 8 aanbidden en bidden
Matth. 4 : 10 aanbidden en dienen
Gen. 24 : 48 aanbidden en hoofd neigen
Gen. 24 : 48 aanbidden en loven
1 Kron. 16 : 29 aanbidden en offer brengen
Opb. 19 : 10 aanbidden engel willen aanbidden
Hand. 8 : 27 aanbidden gekomen tot Jeruzalem om te -
1 Sam. 1 : 19 aanbidden geval
Matth. 28 : 17 aanbidden geval
1 Sam. 1 : 28 aanbidden geval: Eli
Joh. 9 : 38 aanbidden geval: Jezus aangebeden door de blindgeborene
Joz. 5 : 14 aanbidden geval: Jozua aanbod de Vorst van het heir des HEEREN
Gen. 24 : 26 aanbidden God - : geval: Eliezer
Gen. 24 : 48 aanbidden God - en loven
2 Sam. 12 : 20 aanbidden God - na de dood van zijn zoon: David
Opb. 19 : 10 aanbidden God -: aanbid God (zegt de engel)
Ps. 96 : 8 aanbidden God -: aanbidt Hem in de heerlijkheid van het heiligdom
Opb. 19 : 4 aanbidden God -: door de 24 oudsten en de 4 levende wezens
Neh. 9 : 6 aanbidden God -: door het heir der hemelen
2 Kron. 33 : 12 aanbidden God -: door Manasse
Opb. 11 : 16 aanbidden God -: en danken
Neh. 9 : 6 v aanbidden God -: geval
Neh. 9 : 3 aanbidden God -: op een deel van de dag
Opb. 14 : 7 aanbidden God -: oproep tot
Richt. 13 : 8 aanbidden God -: vuriglijk: Manoah
Jes. 45 : 20 aanbidden god – die niet verlossen kan
1 Cor. 14 : 25 aanbidden God – na neervallen
1 Cor. 14 : 25 aanbidden God – na overtuigd te zijn
Matth. 4 : 10 aanbidden God alleen te –
Ps. 66 : 4 aanbidden God: de ganse aarde aanbidde U
Opb. 13 : 8 aanbidden het beest –
Opb. 13 : 4 aanbidden het beest uit de zee -
Opb. 13 : 7 aanbidden het beest uit de zee -
Neh. 8 : 7 aanbidden houding: op de knieën, met de aangezichten ter aarde
Opb. 11 : 1 aanbidden in de tempel van God
2 Sam. 15 : 32 aanbidden in druk en tegenspoed
Joh. 4 : 22 aanbidden in geest en waarheid
Joh. 4 : 23 aanbidden in geest en waarheid
Joh. 4 : 24 aanbidden in geest en waarheid
Joh. 4 : 22 aanbidden in onwetenheid aangaande de aangebedene
Ps. 29 : 2 aanbidden Jahweh - in de heerlijkheid van het heiligdom
Luk. 24 52 aanbidden Jezus -
Joh. 9 : 37 aanbidden Jezus -: door de genezen blind geborene
Jer. 26 : 2 aanbidden komen om aan te bidden in het huis van Jahweh
Ps. 95 : 6 aanbidden komt, laat ons -
Dan. 2 : 46 aanbidden mens: een mens (Daniel) wordt aangebeden
Gen. 22 : 5 aanbidden met een offer
Opb. 22 : 8 aanbidden neervallen om te -
Opb. 20 : 4 aanbidden persoon of ding: Beest of beeld
Opb. 13 : 4 aanbidden satan -
Jes. 66 : 23 aanbidden toekomst
Opb. 16 : 2 aanbidden van het beeld van het Beest
Zach. 14 : 16 aanbidden
Joh. 4 : 23 aanbidder ware -s
Neh. 8 : 7 aanbidding door het volk
2 Kron. 29 : 28 aanbidding en muziek
1 Sam. 8 : 6 aanbidding geval
2 Kron. 20 : 18 aanbidding geval
Ex. 4 : 31 aanbidding geval: door de Israëlieten
Richt. 7 : 13 aanbidding geval: Gideon
Ex. 4 : 31 aanbidding houding: gebogen hoofden
2 Kron. 29 : 30 aanbidding na lofzegging
Hand. 8 : 27 aanbidding plaats van -
1 Kron. 16 : 29 aanbidding plaats van -: het heiligdom
Opb. 4 : 10 aanbidding
Richt. 5 : 2 aanbieden zich gewillig –: door het volk
Mark. 16 : 7 aandacht bijzondere - voor Petrus
Luk. 11 : 43 aandacht door anderen liefhebben
Matth. 6 : 7 aandacht komt van God, ctr. vs 1,5
Hand. 8 : 6 aandacht krijgen door woord en tekenen
Hebr. 2 : 1 aandacht verdient de Schrift, de leer daarvan
Mark. 12 : 38 aandacht zoeken
Ps. 105 : 2 aandachtig
Gal. 3 : 27 aandoen Christus aangedaan
Col. 3 : 12 aandoen deugden
Rom. 13 : 14 aandoen fig. de Heer Jezus Christus aandoen
Jer. 43 : 12 aandoen kleed -, fig.
2 Cor. 8 : 4 aandrang met - smeken
Ex. 5 : 6 aandrijver aandrijvers onder het volk Israël
Ex. 5 : 10 aandrijver van het volk
Luk. 24 : 29 aandringen bij Jezus – om te blijven
Hand. 16 : 15 aandringen door Lydia
Tit. 3 : 8 aandringen Titus moet op bepaalde dingen –
Jer. 18 : 16 aanfluiting Israël een voorwerp van -
2 Kron. 29 : 8 aanfluiting oorzaak: zonde
Jer. 29 : 18 aanfluiting overgeven tot een –: rest van Juda
Jer. 25 : 18 aanfluiting steden van Juda zullen tot een – gesteld worden
Jer. 25 : 9 aanfluiting stellen tot een –
Matth. 19 : 12 aangeboren geslachtsgebrek of mogelijkheid tot seksuele onthouding
1 Sam. 2 : 26 aangenaam bij God en mensen
Lev. 19 : 7 aangenaam dankoffer, op de 3e dag gegeten, is niet meer aangenaam
1 Sam. 18 : 5 aangenaam David - in de ogen van het hele volk
1 Sam. 29 : 9 aangenaam in iemands ogen
Ex. 28 : 38 aangenaam maken: iem. - voor God
1 Sam. 29 : 6 aangenaam niet - in iemands ogen
1 Tim. 5 : 4 aangenaam tegenover God
1 Tim. 2 : 3 aangenaam voor God
Hand. 10 : 35 aangenaam voor God is hij die Hem vreest en gerechtigheid werkt
Neh. 2 : 5 aangenaam zijn voor des konings aangezicht
1 Sam. 9 : 12 aangezicht 'voor uw - '
Gen. 32 : 20 aangezicht aannemen
Jes. 53 : 3 aangezicht als verbergende: voor Jezus
Gen. 38 : 15 aangezicht bedekken: door Tamar
Gen. 4 : 5 aangezicht en emotie
Ps. 140 : 14 aangezicht Gods -: de rechtvaardigen zullen voor Uw aangezicht blijven
Ex. 33 : 14 aangezicht Gods -: meegaan met Mozes
Ex. 33 : 11 aangezicht Gods -: Mozes sprak met God aangezicht aan aangezicht
Ex. 33 : 18 aangezicht Gods -: Mozes zag Gods - niet
Ex. 33 : 18 aangezicht Gods: niet te zien, vs 23
Ex. 33 : 23 aangezicht Gods: zal niet gezien worden!
Jer. 5 : 3 aangezicht harder maken dan een steenrots
Spr. 7 : 15 aangezicht iemands - zoeken: iemand willen ontmoeten
2 Cor. 2 : 10 aangezicht in Christus - iem. Vergeven
2 Sam. 9 : 6 aangezicht op zijn - vallen voor de koning
Dan. 2 : 46 aangezicht op zijn – vallen voor een mens: door Nebukadnezer, voor Daniël
Gen. 19 : 21 aangezicht opnemen in een zaak
2 Kon. 5 : 16 aangezicht staan voor Gods aangezicht (tot zijn dienst): profeet Elisa
2 Kon. 3 : 14 aangezicht staan voor Gods aangezicht: profeet Elisa
1 Kon. 10 : 8 aangezicht staan voor iemands -: voor dat van Salomo
Deut. 28 : 49 aangezicht stijf van -: begrip: onmeedogend, hard
Dan. 8 : 23 aangezicht stijf van –: een koning
Dan. 3 : 19 aangezicht uitdrukkend grimmigheid
Num. 14 : 5 aangezicht vallen op hun aangezichten: Mozes en Aäron
Ex. 35 : 20 aangezicht van Mozes: uitgaan van voor het – van Mozes
Ps. 44 : 25 aangezicht verbergen: door God
Jer. 18 : 17 aangezicht versus nek
Jer. 32 : 33 aangezicht versus nek
1 Kron. 19 : 14 aangezicht voor het - van de Syriërs
1 Sam. 3 : 1 aangezicht voor het - van een mens iets doen
1 Sam. 2 : 11 aangezicht voor iem. - iets doen: Samuel voor Eli
1 Sam. 16 : 22 aangezicht voor iemands - staan: David voor Saul
1 Kon. 3 : 16 aangezicht voor iemands - staan: voor iemand staan
Lev. 26 : 17 aangezicht zetten tegen: door God
2 Kron. 35 : 22 aangezicht zijn - van iemand keren
Jer. 4 : 8 aangorden zakken
Jes. 64 : 7 aangrijpen God –: niemand die dat doet
Hebr. 2 : 6 aanhalen een Schriftwoord -
2 Sam. 15 : 6 aanhang verkrijgen: Absalom
Ruth 1 : 14 v aanhangen Christus -:(toepassing)
Deut. 28 : 60 aanhangen door een kwaal
Deut. 10 : 20 aanhangen God -
Deut. 11 : 22 aanhangen God -
Deut. 13 : 4 aanhangen God -
Deut. 30 : 20 aanhangen God -
Joz. 22 : 5 aanhangen God -
2 Kon. 17 : 6 aanhangen God -, zie ook Aankleven
Joz. 23 : 8 aanhangen God -: geboden
aanhangen zie ook Aankleven
Ef. 5 : 31 aanhangen zijn vrouw -
2 Kon. 3 : 3 aanhangen zonde -
Luk. 22 61 aankijken De Heer keek Petrus aan
Mark. 10 : 27 aankijken door Jezus
Mark. 10 : 21 aankijken door Jezus: en liefhebben
Joh. 13 : 22 aankijken elkaar –: door de leerlingen
Hand. 25 : 27 aanklacht aanklachten tegen Paulus
Jer. 26 : 11 aanklacht tegen Jeremia
Hand. 24 : 1 aanklacht tegen Paulus
Ezra 4 : 5 aanklacht
Joh. 5 : 45 aanklagen door Mozes
Mark. 3 : 2 aanklagen iemand willen -
Rom. 11 : 2 aanklagen Israël bij God –: door Elia
Joh. 8 : 6 aanklagen Jezus –: iets zoeken om Jezus aan te klagen
Jer. 14 : 7 aanklagen onze ongerechtigheden getuigen tegen ons
Richt. 21 : 22 aanklagen
Dan. 3 : 8 aanklagen
Luk. 16 : 1 aanklagen
Jes. 54 : 17 aanklager tegen Israël opstaand
Opb. 12 : 10 aanklager van onze broeders
Matth. 27 : 31 aankleden Jezus werd zijn klederen weer aangedaan door de Romeinse soldaten
2 Sam. 20 : 2 aankleven de mannen van Juda kleefden hun koning aan
Ruth 1 : 14 v aankleven geval: Ruth bij Naomi
2 Kon. 17 : 6 aankleven God -
2 Kon. 18 : 6 aankleven God -: door Hizkia
Gen. 2 : 24 aankleven zijn vrouw -
Hgl 5 : 2 aankloppen door Christus (toepassing)
1 Pe 1 : 12 aankondigen door de apostelen
Matth. 24 : 24 aankondigen door de Heer Jezus
Joh. 6 : 21 aanlanden
Dan. 4 : 31 aanleiding nemen: door God
Hand. 8 : 29 aanleiding tot evangelisatie
1 Tim. 5 : 14 aanleiding tot lasteren geven
1 Cor. 8 : 13 aanleiding tot vallen
2 Cor. 11 : 29 aanleiding tot vallen vinden
2 Cor. 11 : 12 aanleiding willen om iemand aan te klagen
Luk. 5 : 29 aanliggen aan de maaltijd
Luk. 7 : 36 aanliggen aan een maaltijd
Luk. 7 : 49 aanliggen die met Jezus aanlagen
Luk. 24 : 30 aanliggen door Jezus met de twee Emmaüsgangers
Matth. 9 : 10 aanliggen door Jezus: met vele tollenaars en zondaars
Joh. 12 : 2 aanliggen door Lazarus
Joh. 13 : 23 aanliggen in de schoot van Jezus
Luk. 13 : 29 aanliggen in het koninkrijk van God
Mark. 6 : 21 aanliggen
Mark. 16 : 14 aanliggen
Luk. 14 : 10 aanliggen
Joh. 13 : 12 aanliggen
Spr. 1 : 10 aanlokken
Jer. 7 : 16 aanlopen God –: verboden aan Jeremia
Tit. 1 : 7 aanmatigen niet -d moet de opziener zijn
2 Pe 2 : 10 aanmatigend
Job 37 : 14 aanmerken
Matth. 12 : 2 aanmerking geval
Opb. 22 : 11 aanmoedigen tot het doen van meer onrecht en onreinheid
Gen. 32 : 20 aannemen aangezicht aannemen
Hebr. 11 : 17 aannemen beloften –: door Abraham
Joh. 1 : 12 aannemen Christus -
Joh. 1 : 11 aannemen Christus niet aangenomen
Rom. 15 : 7 aannemen door Christus: ons
Rom. 14 : 3 aannemen door God
Hebr. 12 : 6 aannemen door God: de gelovige, als een zoon
Jer. 3 : 14 aannemen door God: de kinderen Israëls
Deut. 4 : 34 aannemen door God: door beproevingen
Deut. 4 : 34 aannemen door God: door strijd
Deut. 4 : 34 aannemen door God: door tekenen en wonderen
Deut. 4 : 20 aannemen door God: Israël
Hebr. 2 : 16 aannemen door Jezus: het nageslacht van Abraham
Joh. 3 : 11 aannemen een getuigenis niet –
Joh. 3 : 27 aannemen een taak – uit de hemel
Rom. 15 : 7 aannemen elkaar
3Jo : 7 aannemen evangeliseren zonder iets aan te nemen
Matth. 11 : 14 aannemen geloven, voor waar houden: als u het wilt -
1Jo 5 : 9 aannemen getuigenis -
Joh. 3 : 32 aannemen getuigenis wel/niet -
Spr. 4 : 10 aannemen Gods woorden: neem ze aan
Hand. 8 : 14 aannemen het woord van God -
Flm. : 17 aannemen iem. - als Christus (toepassing)
3Jo : 9 aannemen iem. -: niet aannemen: ten onrechte
Joh. 5 : 43 aannemen iem. -: wel of niet
Num. 12 : 15 aannemen iemand - na periode van uitsluiting
Hand. 2 : 41 aannemen iemands woord -
Jes. 29 : 24 aannemen lering -
3Jo : 10 aannemen mensen onterecht niet -
Rom. 14 : 1 aannemen neemt de zwakke in het geloof aan
1 Tim. 5 : 19 aannemen niet -: beschuldiging tegen een oudste, tenzij onder twee of drie getuigen
2 Thess. 2 : 10 aannemen niet -: de liefde tot de waarheid
Gen. 4 : 5 aannemen niet -: door God
Joh. 3 : 34 aannemen niet -: getuigenis
Hand. 22 : 18 aannemen niet -: getuigenis aangaande Christus
Joh. 5 : 34 aannemen niet -: getuigenis van mensen: door Christus
Luk. 20 12 aannemen niet -: Gods profeten
Joh. 12 : 48 aannemen niet -: Jezus' woorden
Spr. 1 : 3 aannemen onderwijs van goed verstand
Spr. 1 : 2 aannemen onderwijs, gerechtigheid, recht
1 Kron. 12 : 18 aannemen opnemen in de groep: door David
Gal. 4 : 14 aannemen Paulus is aangenomen als een engel van God, als Christus Jezus
Jer. 17 : 23 aannemen tucht niet –
Lev. 19 : 15 aannemen voortrekken
Spr. 1 : 7 aannemen vs. verachten
Hebr. 11 : 35 aannemen weigeren aan te nemen: verlossing (juiste handeling hier)
Matth. 11 : 14 aannemen willen - (propositie)
1 Thess. 1 : 6 aannemen woord -
1 Thess. 2 : 13 aannemen woord -: als een woord van God of als een woord van mensen
1 Tim. 1 : 15 aannemen woord -: waard aangenomen te worden
Joh. 17 : 8 aannemen woorden van de Vader -
Gal. 2 : 6 aanneming des persoons: niet bij God
Rom. 11 : 15 aanneming Israëls –
2 Kron. 19 : 7 aanneming van personen
1 Tim. 1 : 15 aanneming waard: een woord
1 Tim. 5 : 1 aanpakken hard -
1 Tim. 5 : 1 aanpakken oudere -: niet hard
Gal. 1 : 7 aanpassen door verdraaien
Hand. 21 : 26 aanpassen zich - aan wettische godsdienst: door Paulus
Deut. 13 : 6 aanporren tot afgoderij
Lev. 11 : 8 aanraken dood aas van onrein dier niet aanraken
Luk. 22 51 aanraken door Jezus: beschadigd oor van een slaaf
Matth. 17 : 7 aanraken door Jezus: de neergevallen leerlingen
Luk. 18 15 aanraken door Jezus: kleine kinderen
Mark. 1 : 41 aanraken door Jezus: melaatse
Matth. 9 : 28 aanraken door Jezus: ogen van de twee blinden
Mark. 10 : 13 aanraken door Jezus: van de kinderen
Matth. 8 : 15 aanraken door Jezus: van iem. hand: Petrus' schoonmoeder
Deut. 14 : 9 aanraken en eten
Mark. 3 : 10 aanraken Jezus -
Luk. 6 : 19 aanraken Jezus -: de hele menigte trachtte Hem aan te raken
Mark. 6 : 56 aanraken Jezus -: om genezen te worden
Mark. 8 : 22 aanraken Jezus gesmeekt de blinde aan te raken
Hebr. 11 : 28 aanraken niet –: door de verderver
Luk. 8 : 44 aanraken zoom van Jezus' kleed -
Lev. 15 : 19 aanraking van onreine maakt onrein
Lev. 15 : 19 aanraking van onreine zitplaats maakt onrein
Zach. 14 : 2 aanranding
Gen. 13 : 8 aanroepen de naam van Jahweh aanroepen
Ps. 116 : 4 aanroepen de naam van Jahweh aanroepen
Ps. 116 : 13 aanroepen de naam van Jahweh aanroepen
Ps. 116 : 17 aanroepen de naam van Jahweh aanroepen
Ps. 91 : 15 aanroepen God -
2 Cor. 1 : 23 aanroepen God - als getuige
Ps. 145 : 18 aanroepen God - in der waarheid
Ps. 145 : 18 aanroepen God -: Hij is dan nabij
Ps. 105 : 1 aanroepen God -: roept Zijn naam aan
Jer. 29 : 12 aanroepen God –
Jes. 64 : 7 aanroepen God –: niemand die dat doet
Ps. 17 : 6 aanroepen God aanroepen: waarom: verhoring
1 Pe 1 : 17 aanroepen God als – aanroepen
Jes. 43 : 22 aanroepen God niet – : door Israël
Jes. 12 : 4 aanroepen Gods naam -
2 Kon. 20 : 11 aanroepen Jahweh - : door Jesaja
Rom. 10 : 14 aanroepen Jezus - : uit geloof
2 Tim. 2 : 22 aanroepen Jezus - uit een rein hart
Hand. 7 : 59 aanroepen Jezus -: door Stefanus
Rom. 10 : 12 - 13 aanroepen Jezus –
Hand. 2 : 21 aanroepen naam van Jahweh aanroepen
Jes. 55 : 6 aanroepen roept de HEER aan terwijl Hij nabij is
Ps. 67 : 2 aanschijn God doe Zijn - aan ons lichten
1 Sam. 2 : 11 aanschijn voor het - van de priester Eli: in diens tegenwoordigheid
Gen. 3 : 19 aanschijn zweet uws aanschijns
Jes. 51 : 1 v aanschouwen aanschouwt Abraham en Sarah
Joh. 16 : 10 aanschouwen Christus -: u Mij niet meer aanschouwt
Joh. 16 : 10 aanschouwen Christus niet meer aanschouwen
Ps. 27 : 4 aanschouwen de liefelijkheid van God -
Joh. 6 : 40 aanschouwen de Zoon -
Joh. 14 : 19 aanschouwen door de wereld: van Jezus
Joh. 6 : 40 aanschouwen en geloven
1Jo 4 : 14 aanschouwen en getuigen
Joh. 16 : 16 aanschouwen en zien: de Heer Jezus
Joh. 14 : 17 aanschouwen Geest van God –
Joh. 1 : 14 aanschouwen heerlijkheid van het Woord
Joh. 12 : 45 aanschouwen Jezus - is God -
Luk. 10 : 23 aanschouwen Jezus -: bron van geluk
Joh. 17 : 24 aanschouwen Jezus' - aanschouwen: door ons
2 Cor. 5 : 7 aanschouwen tegenover geloof
Joh. 16 : 16 aanschouwen van Christus: een korte tijd en u aanschouwt mij niet meer
Joh. 14 : 19 aanschouwen van Jezus: door de wereld
Joh. 14 : 19 aanschouwen van Jezus: door ons
2 Cor. 5 : 7 aanschouwen wandelen, niet door -
Richt. 16 : 2 aanslag beramen
Hand. 9 : 24 aanslag beramen
Hand. 23 : 14 v aanslag beramen
Ps. 37 : 7 aanslag listige -en
Ps. 37 : 12 aanslag listige -en bedenken tegen de rechtvaardige
Hand. 20 : 3 aanslag tegen Paulus gesmeed
Hand. 20 : 19 aanslag tegen Paulus: aanslagen van de Joden tegen hem
Rom. 15 : 30 aansporen door de liefde van de Geest
Luk. 15 : 28 aansporen door de vader: de oudste zoon
Rom. 15 : 30 aansporen door onze Heer Jezus Christus
1 Tim. 1 : 3 aansporen Timotheüs door Paulus
2 Cor. 12 : 18 aansporen Titus aangespoord
2 Cor. 8 : 17 aansporing Titus heeft de - ontvangen
Joh. 13 : 13 aanspraak maken: Christus maakt slechts indirect - op gezag
Ex. 25 : 22 aanspraakplaats Gods – boven het verzoendeksel
1 Kon. 6 : 23 aanspraakplaats
2 Pe 1 : 14 aanstaande ontslapen van Petrus
Luk. 6 : 13 aanstellen apostel: door Jezus
Mark. 3 : 14 aanstellen apostelen: door Jezus
Num. 27 : 16 aanstellen dat God een man stelle over deze vergadering
1 Kron. 16 : 4 aanstellen door David: tot de dienst der ark
Luk. 10 : 1 aanstellen door de Heer Jezus
1 Tim. 1 : 12 aanstellen door de Heer Jezus: in de bediening
2 Sam. 6 : 21 aanstellen door God: David tot voorganger
Hebr. 3 : 2 aanstellen door God: Jezus
Hand. 10 : 42 aanstellen door God: Jezus: tot Rechter van levenden en doden
2 Kron. 9 : 8 aanstellen door God: koning Salomo
2 Tim. 1 : 11 aanstellen door God: Paulus als prediker, apostel, leraar
1 Kon. 10 : 9 aanstellen door God: tot koning: Salomo
Jer. 1 : 5 aanstellen door God: van de profeet Jeremia
Hebr. 5 : 1 aanstellen hogepriester
Hebr. 8 : 3 aanstellen hogepriester
Hebr. 7 : 28 aanstellen hogepriesters
Neh. 9 : 17 aanstellen hoofd -: om weder te keren naar Egypte
Joh. 6 : 15 aanstellen Jezus tot – willen maken
1 Sam. 8 : 22 aanstellen koing
Hand. 7 : 35 aanstellen Mozes aangesteld door God
Jes. 3 : 7 aanstellen overste
Ezra 7 : 25 aanstellen rechters
Ezra 7 : 25 aanstellen regeerders
1 Kron. 12 : 18 aanstellen tot hoofden
Luk. 12 : 14 aanstellen tot rechter of deler
Hebr. 5 : 1 aanstellen voor mensen: hogepriester
1 Kron. 11 : 25 aanstellen
1 Sam. 3 : 20 aanstelling door God: erkenning door het volk
Mark. 3 : 14 aanstelling en roeping
1 Sam. 8 : 1 aanstelling geval: richters: door Samuel: zijn zonen
Matth. 24 : 45 aanstelling huisbediende: door de Heer
1 Tim. 2 : 7 aanstelling Paulus gesteld tot prediker
Num. 2 : 3 v aanstelling stamhoofden door God aangesteld
Lev. 19 : 14 aanstoot begrip
Jes. 57 : 14 aanstoot begrip: struikelblok
Ps. 119 : 165 aanstoot geen - hebben: dankzij Gods woord
Ps. 56 : 14 aanstoot gered van -
Jer. 6 : 21 aanstoot gesteld door God: allerlei –
Matth. 17 : 27 aanstoot geven van – nalaten, vermijden
Mark. 6 : 3 aanstoot nemen aan Jezus
Matth. 13 : 57 aanstoot nemen: aan Jezus: door zijn plaatsgenoten
Matth. 15 : 12 aanstoot nemen: aan Jezus' woord: door de farizeeën
Ps. 116 : 8 aanstoot redden, mijn voet, van -: door God
Matth. 16 : 23 aanstoot Satan een - voor Christus
1 Pe 2 : 7 aanstoot steen des -s
Jes. 8 : 14 aanstoot steen des -s: God tot een steen des -s
Rom. 9 : 32 - 33 aanstoot steen des aanstoots
Ps. 27 : 2 aanstoten struikelen
1 Tim. 5 : 19 aantijging beoordelen
Hand. 17 : 3 aantonen uit de Schriften: drie sabbatten lang
Jes. 51 : 9 aantrekken sterkte –
Opb. 19 : 6 aanvaarden koningschap –
Jer. 47 : 7 aanval bevolen door God, tegen Askelon
Gen. 49 : 19 aanvallen Gad –
Luk. 11 : 54 aanvallen Jezus aangevallen door de schriftgeleerden en de farizeeën
Richt. 15 : 12 aanvallen
Jes. 47 : 3 aanvallen door God
Jer. 26 : 10 aanvoerder aanvoerders van Juda
Hebr. 10 : 24 aanvuring van liefde en goede werken
Col. 2 : 5 aanwezig in de geest
1 Cor. 5 : 3 aanwezig naar de geest –
1 Sam. 9 : 17 aanwijzen door God: geval: Saul aan Samuel
Joh. 21 : 6 aanwijzing door Jezus
Hand. 10 : 22 aanwijzing goddelijke -
Matth. 2 : 22 aanwijzing Goddelijke - in een droom
Luk. 2 : 26 aanwijzing Goddelijke - ontvangen
Hebr. 12 : 25 aanwijzing Goddelijke -en
Hebr. 11 : 7 aanwijzing Goddelijke – aan Noach
Matth. 14 : 8 aanzetten tot zondig verzoek
Rom. 2 : 11 aanzien bij God geen aanzien des persoons
Jak. 2 : 1 aanzien des persoons
Ef. 6 : 9 aanzien des persoons is er bij de Heer in de hemel niet
Hand. 10 : 34 aanzien des persoons: niet bij God
Luk. 6 : 10 aanzien door Jezus: allen rondom
Mark. 12 : 14 aanzien geen - des persoons bij Jezus
Gal. 2 : 2 aanzien in - zijn
Gal. 2 : 6 aanzien in - zijn
2 Kon. 5 : 1 aanzien van hoog -: Naaman
Ps. 69 : 17 aanzien zie mij aan naar de grootheid van uw barmhartigheden
Joh. 7 : 24 aanzien zonder aanzien des persoons oordelen
Hand. 13 : 50 aanzienlijk aanzienlijke godsdienstige vrouwen
Hand. 17 : 12 aanzienlijk aanzienlijke Griekse mannen en vrouwen kwamen tot geloof
Jes. 5 : 15 aanzienlijk aanzienlijke man: vernederd
1 Cor. 1 : 26 aanzienlijke niet vele -n onder de bekeerden
Jes. 3 : 3 aanzienlijke wordt weggenomen
Ps. 49 : 3 aanzienlijke
Deut. 14 : 13 v aard naar haar -
Jak. 3 : 12 aard naar zijn -: vijgeboom, wijnstok
1 Kon. 19 : 11 aardbeving door God bewerkt
Hand. 16 : 26 aardbeving door God bewerkt
Jes. 29 : 6 aardbeving door God gezonden
1 Sam. 14 : 15 aardbeving door God veroorzaakt
Opb. 11 : 13 aardbeving door God verwekt
Jer. 49 : 21 aardbeving door het gedreun van de val van Edom
Ez. 38 : 20 aardbeving eindtijd: na Gods inval
Jes. 24 : 18 aardbeving eindtijdse -
Hand. 4 : 31 aardbeving geval
Matth. 28 : 2 aardbeving grote -
Opb. 6 : 12 aardbeving grote -
Luk. 21 11 aardbeving grote -en in de toekomst
Opb. 16 : 18 aardbeving grote – : uitzonderlijk groot
Matth 24 : 7 aardbeving in eindtijd meerdere -en
Mark. 13 : 8 aardbeving meerdere -en in de eindtijd
Job 34 : 20 aardbeving neemt een volk weg (associatie)
Ps. 60 : 3 aardbeving splijting mogelijk door -
Matth. 27 : 51 aardbeving teken Gods
Ps. 18 : 8 aardbeving uiting van Gods toorn
Jer. 10 : 10 aardbeving van Gods verbolgenheid beeft de aarde
Ps. 96 : 10 aardbeving wereldwijd bewegen van de aarde
1 Kron. 16 : 30 aardbeving wereldwijde -: niet weer
Job 9 : 6 aardbeving
Ps. 114 : 7 aardbeving
Spr. 30 : 21 aardbeving
Opb. 8 : 5 aardbeving
Opb. 11 : 19 aardbeving
Gen. 3 : 23 aardbodem bouwen
Gen. 4 : 11 aardbodem bouwen
Dan. 4 : 1 aardbodem ganse –
Gen. 8 : 21 aardbodem niet meer vervloekt
Gen. 4 : 11 aardbodem vermogen des -s
Ps. 60 : 3 aardbreuk
Jes. 51 : 6 aarde aanschouwt de – beneden
Ps. 71 : 20 aarde afgronden der -
Gen. 8 : 22 aarde al de dagen der -: wisseling van dag en nacht enz.
Lev. 26 : 19 aarde als koper maken: door God
Opb. 8 : 5 aarde altaarvuur op de aarde geworpen
Ps. 104 : 6 aarde bedekt met water
Matth. 5 : 5 aarde beërven: door de zachtmoedigen
Ps. 25 : 13 aarde beërven: door het zaad van de Godvrezende
Jes. 44 : 23 aarde benedenste delen der -: juicht!
Opb. 16 : 20 aarde bergen verdwijnen
2 Pe 3 : 5 aarde bestaande uit water en door water
Spr. 2 : 21 v aarde bestemd voor de vromen, rechtvaadigen
1 Kon. 10 : 24 aarde betekenis: wereld der mensen
Ps. 99 : 1 aarde beweging
Ps. 96 : 10 aarde bewogen, bevestigd
Jer. 25 : 29 aarde bewoners van de –: over hen wordt het zwaard geroepen
Opb. 11 : 10 aarde bewoners: zij die op de aarde wonen
Gen. 14 : 22 aarde bezit van God
Ps. 37 : 22 aarde bezitten: erfelijk: door de gezegenden
Ps. 37 : 11 aarde bezitten: erfelijk: door de zachtmoedigen
Ps. 37 : 9 aarde bezitten: erfelijk: door wie Jhwh verwachten
Ps. 119 : 90 aarde blijft staan dankzij God
Gen. 8 : 13 aarde boven de -: de wateren droogden van boven de -
Gen. 8 : 11 aarde boven de -: de wateren van boven de -: gelicht
Gen. 8 : 7 v aarde boven de -: de wateren van boven de -: verdroogden
Pred. 4 : 3 aarde boze werken op -
Gen. 1 : 24 aarde bracht levende zielen voort
Opb. 20 : 9 aarde breedte van de -
Jes. 61 : 11 aarde brengt spruit voort
Jak. 5 : 18 aarde brengt vrucht voort
Ps. 68 : 9 aarde daverend toen God uittrok
Opb. 8 : 7 aarde derde deel van de - verbrandde
Opb. 3 : 10 aarde die op de - wonen
Opb. 8 : 13 aarde die op de - wonen
Ps. 95 : 4 aarde diepste plaatsen
Matth. 11 : 23 aarde dodenrijk: onder de aarde, schijnt, vgl. 'neergestoten'
Jes. 45 : 18 aarde door God bevestigd
Jes. 45 : 18 aarde door God geformeerd
Spr. 3 : 19 aarde door God gegrond door wijsheid
Spr. 8 : 26 aarde door God gemaakt
Opb. 14 : 7 aarde door God gemaakt
Jes. 45 : 18 aarde door God gemaakt tot een woonplaats voor de mens
Opb. 21 : 1 aarde eerste -
Jes. 43 : 6 aarde einde der -: begrip
Jes. 5 : 26 aarde einde der -: van het einde der -
Jes. 49 : 6 aarde einde der –
Jer. 10 : 13 aarde einde der –: van het einde der – doet God de dampen opklimmen
Jer. 51 : 16 aarde einde der –: van het einde der – doet God de dampen opklimmen
Mark. 13 : 27 aarde einde van de -
Hand. 1 : 8 aarde einde van de -
1 Sam. 2 : 10 aarde einden der -
Job 28 : 24 aarde einden der -
Jes. 41 : 9 aarde einden der -
Luk. 11 : 31 aarde einden der -
Spr. 30 : 4 aarde einden der - stellen
Matth. 12 : 42 aarde einden der -: de koningin van het Zuiden kwam vandaar
Jes. 40 : 28 aarde einden der -: door God geschapen
Jes. 52 : 10 aarde einden der –
Jer. 16 : 19 aarde einden der –: vandaar zullen de heidenen tot God komen
2 Pe 3 : 10 aarde en de werken daarop zullen gevonden worden
Job 41 : 2 aarde en haar volheid is Godes
Mark. 13 : 27 aarde en hemel
Ps. 33 : 8 aarde en wereld
Jes. 34 : 1 aarde en wereld
Opb. 13 : 12 aarde en zij die erop wonen
Jes. 60 : 21 aarde erfelijk -: in eeuwigheid
Jer. 31 : 37 aarde fundamenten: ondoorgrondelijk voor de mens
Matth. 24 : 35 aarde gaat voorbij
Mark. 13 : 31 aarde gaat voorbij
Luk. 21 33 aarde gaat voorbij
Matth. 13 : 4 aarde geen - hebben
Matth. 13 : 5 aarde geen diepe –
Jud : 12 aarde geestelijk: ontworteld
Ps. 115 : 16 aarde gegeven door God aan de mensen
Jes. 51 : 13 aarde gegrond door God
Jes. 48 : 13 aarde gegrond: door God
Job 26 : 7 aarde gehangen aan een niet
2 Kron. 2 : 12 aarde gemaakt door God
Ps. 115 : 15 aarde gemaakt door God
Ps. 146 : 6 aarde gemaakt door God
Jes. 37 : 16 aarde gemaakt door God
Jes. 45 : 12 aarde gemaakt door God
Jer. 32 : 17 aarde gemaakt door God
Jer. 51 : 15 aarde gemaakt door God door Zijn kracht
Jer. 10 : 12 aarde gemaakt door Gods kracht
Jes. 48 : 13 aarde geroepen door God
Jes. 40 : 28 aarde geschapen door God
Ps. 67 : 7 aarde gewas: de - geeft haar gewas
Ps. 97 : 5 aarde God der ganse -
Zach. 6 : 2 aarde God is de heer van de hele aarde
Ps. 148 : 7 aarde God van de aarde
Gen. 24 : 3 aarde God van de hemelen en van de aarde
Jer. 23 : 24 aarde God vervult de –
Jes. 40 : 22 aarde God zit boven het rond der aarde
Joz. 3 : 11 aarde God: de HEERE der ganse -
Jes. 6 : 3 aarde God: vol van Zijn heerlijkheid
Luk. 8 : 8 aarde goede -
Luk. 8 : 15 aarde goede -
Mark. 4 : 8 aarde goede - voor het gestrooide zaad van het evangelie
Matth. 13 : 7 aarde goede -: diepere laag, wortel, ruimte
Matth. 13 : 23 aarde goede -: diepere laag, wortel, ruimte
Matth. 13 : 8 aarde goede –
Opb. 16 : 2 aarde grimmigheid Gods uitgegoten op de aarde
Job 38 : 4 aarde gronden: door God
Jes. 51 : 16 aarde gronden: door God
Ps. 102 : 26 aarde gronden: door God voormaals gegrond
Ps. 104 : 6 aarde grondvesten
Jes. 40 : 21 aarde grondvesten der -: daarop letten
Spr. 8 : 29 aarde grondvesten der -: stellen door God
Hebr. 1 : 10 aarde grondvesting: door Christus
Opb. 17 : 5 aarde gruwelen van de aarde: de moeder hiervan
Matth. 12 : 40 aarde hart van de –
Matth. 11 : 25 aarde Heer van de -: God Vader
Hand. 17 : 24 aarde Heer van de aarde: God
Dan. 2 : 39 aarde hele -
Dan. 2 : 39 aarde hele –
Ex. 20 : 11 aarde hemel en aarde in zes dagen gemaakt
Ps. 103 : 11 aarde hemel hoog boven de aarde
Jes. 42 : 10 aarde het einde van de -
Gen. 19 : 31 aarde hier: mensenwereld
Opb. 7 : 1 aarde hoeken van de -: vier hoeken
Opb. 20 : 8 aarde hoeken: de vier hoeken van de –
Hebr. 11 : 38 aarde holen van de –
Jes. 58 : 14 aarde hoogten der –: God doet ons rijden op de hoogten der –
Deut. 32 : 1 aarde hore mijn woorden
Luk. 6 : 49 aarde huis bouwen op de aarde, zonder fundament
Deut. 28 : 23 aarde ijzer: - zal ijzer zijn als gevolg van vloek
Opb. 13 : 3 aarde in de betekenis van aardbewoners, mensheid
Ex. 9 : 29 aarde is van God
Joh. 17 : 4 aarde Jezus verheerlijkte God op de aarde
Matth. 5 : 34 aarde Jezus' beeld van de -
Opb. 1 : 5 aarde koningen der –
Ex. 20 : 4 aarde levenssferen
Opb. 10 : 2 aarde linkervoet van de engel op de –
Ps. 134 : 3 aarde maken: door God
Job 38 : 4 aarde maten gezet door God
Pred. 5 : 1 aarde mens is op -
Jes. 65 : 17 aarde nieuwe -
Opb. 21 : 1 aarde nieuwe -
Jes. 66 : 22 aarde nieuwe -: door God te maken
2 Pe 3 : 13 aarde nieuwe aarde
Filip. 2 : 10 aarde onder de aarde zijn
Deut. 5 : 8 aarde onder de aarde: het water
Ps. 63 : 10 aarde onderste plaatsen der -
Gen. 1 : 9 aarde ontstaan
Gen. 1 : 2 aarde oorspronkelijke toestand
Jer. 33 : 25 aarde ordeningen van de -
Job 9 : 6 aarde pilaren
Gen. 26 : 15 aarde putten stoppen met -
Jer. 33 : 15 aarde recht en gerechtigheid op – doen: door de Spruit der gerechtigheid
Jes. 42 : 4 aarde recht op - bestellen: door Christus
Job 38 : 7 aarde schepping: gepaard met vreugde bij de engelen
Jer. 17 : 13 aarde schrijven in de –: namen van die van mij afwijken
1 Kron. 16 : 30 aarde Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde!
Pred. 1 : 4 aarde staat in eeuwigheid
2 Pe 3 : 7 aarde tegenwoordige – opgespaard voor het vuur
Hand. 2 : 19 aarde tekenen op de aarde
Job 2 : 2 aarde terrein van de satan
Hebr. 12 : 26 aarde toekomst: beven
Jes. 13 : 13 aarde toekomst: beweging
Spr. 10 : 30 aarde toekomst: de goddelozen zullen de - niet bewonen
Opb. 5 : 10 aarde toekomst: geregeerd door de heiligen
Jes. 51 : 6 aarde toekomst: inwoners zullen sterven
Jes. 24 : 18 aarde toekomst: oordeel
Jes. 14 : 7 aarde toekomst: rust
Ps. 102 : 27 aarde toekomst: vergaan en verandering
Jes. 51 : 6 aarde toekomst: zal als een kleed verouden
Jer. 4 : 28 aarde treuren der -
Dan. 7 : 17 aarde uit de - staan vier koningen op
Jes. 42 : 5 aarde uitgespannen door God
Jes. 44 : 24 aarde uitgespannen door God
Ps. 136 : 6 aarde uitgespannen op de aarde
Ex. 19 : 5 aarde van God is de hele –
Ps. 89 : 12 aarde van God is zij
Ps. 119 : 90 aarde vastgemaakt door God
Gen. 10 : 25 aarde verdeeld: continenten onstaan?
Opb. 19 : 2 aarde verderven: met godsdienstige hoererij
Gen. 6 : 11 aarde verdorven
2 Pe 3 : 11 aarde vergaat
Hebr. 1 : 11 aarde vergankelijk
Matth. 6 : 10 aarde versus hemel
Jer. 16 : 4 aarde versus hemel (luchtruim)
Opb. 10 : 2 aarde versus zee
Gen. 6 : 11 aarde vervuld met wrevel
Gen. 9 : 1 aarde vervult de aarde (met nakomelingen)
Opb. 6 : 8 aarde vierde deel van de –
Opb. 20 : 11 aarde vlucht weg voor God
Jes. 66 : 1 aarde voetbank van Gods voeten
Matth. 5 : 34 aarde voetbank voor God
Ps. 33 : 5 aarde vol van de goedertierenheid van de HEERE is de -
Ps. 119 : 64 aarde vol van Gods goedertierenheid
Matth. 5 : 18 aarde voorbijgaan
Luk. 16 : 17 aarde voorbijgaan
Jes. 40 : 22 aarde vorm: kloot
Mark. 4 : 28 aarde vrucht: draagt vanzelf vrucht
Hebr. 12 : 26 aarde wankelen: door Gods stem
Ps. 104 : 6 aarde wankelen: nimmermeer
Opb. 10 : 6 aarde wat daarop is
Ex. 20 : 4 aarde wateren onder de –
Joel 2 : 30 aarde wondertekenen op de -
Opb. 6 : 10 aarde wonen op de -: hen die op de aarde wonen
Jes. 45 : 18 aarde woonplaats voor de mens
Jes. 40 : 22 aarde woonplaats voor de mensen
Job 1 : 7 aarde wordt doorwandeld door de satan
Spr. 30 : 16 aarde wordt van water niet verzadigd
aarde zie ook Grond
Opb. 17 : 2 aarde zij die de - bewonen
Opb. 17 : 8 aarde zij die op de – wonen
Jer. 25 : 32 aarde zijden der –
Jer. 6 : 22 aarde zijden der –: een grote natie opgewekt uit de zijden der –
Gen. 1 : 10 aarde zogenoemd het droge
Matth. 5 : 13 aarde zout van de –
Col. 3 : 5 aarde op de aarde zijn
Col. 3 : 2 aarde versus boven
Ps. 97 : 4 aardrijk beeft bij Gods bliksemen
1 Sam. 2 : 8 aardrijk betekenis: wereld
Jes. 49 : 8 aardrijk Christus zal - oprichten
Dan. 4 : 22 aardrijk einde van het –
Jes. 57 : 13 aardrijk erven: wie: die op God vertrouwt
1 Sam. 2 : 8 aardrijk grondvesten: zijn des HEEREN
Opb. 12 : 9 aardrijk hele – wordt misleid door de satan
Hand. 11 : 28 aardrijk hier: wereld van het Romeinse rijk
Dan. 4 : 20 aardrijk over het ganse – gezien werd de boom
Hebr. 2 : 5 aardrijk toekomstige
1 Kron. 1 : 19 aardrijk verdeeld: in dagen van Peleg
Gen. 5 : 29 aardrijk vervloekt
Jes. 49 : 8 aardrijk verwoesting
Hab. 3 : 3 aardrijk vol van Gods lof
Pred. 5 : 8 aardrijk voordeel van het - is voor allen
Matth. 22 : 5 aards -e dingen hadden voorrang
Luk. 14 : 18 aards aardse dingen
Filip. 3 : 19 aards aardse dingen bedenken
1Jo 3 : 17 aards aardse goederen hebben
Jak. 3 : 15 aards aardse wijsheid
Mark. 11 : 15 v aardse dingen omgekeerd, verdreven
Filip. 3 : 19 aardsgezind
1 Kron. 6 : 3 Aaron afstamming
Num. 33 : 38 v Aaron dood
Ex. 32 : 22 Aaron Mozes: Aaron noemde hem 'heer'
Num. 3 : 1 v Aaron nageslacht
Ex. 7 : 7 Aäron 83 jaren oud
Ps. 106 : 16 Aäron de heilige van Jahweh
Hebr. 5 : 4 Aäron door God geroepen tot hogepriesterschap
Ex. 4 : 27 Aäron God sprak tot –
Ex. 29 : 44 Aäron heiligen van –: door God
Num. 3 : 6 Aäron priester
Ex. 4 : 30 Aäron sprak en deed de tekenen
Ex. 4 : 14 Aäron spreekt goed
Ps. 105 : 26 Aäron verkoren door God
Ex. 24 : 14 Aäron verving Mozes als rechter
Ex. 6 : 22 Aäron zonen van –
Ex. 28 : 1 Aäron zonen van –
Ex. 29 : 44 Aäron zonen van – te heiligen door God
Jud : 9 aartsengel Michaël
Hand. 2 : 29 aartsvader David
Job 9 : 26 aas arend vliegt naar het aas toe
Jer. 34 : 20 aas dode lichamen tot spijze der dieren
Lev. 17 : 15 aas dood - eten
Lev. 22 : 8 aas dood -: niet eten
Lev. 5 : 2 aas dood – van onrein dier aanraken maakt onrein en schuldig
Lev. 11 : 8 v aas dood – van onreine landdieren niet aanraken
Gen. 15 : 9 aas wild gevogelte kwam neer op het aas
Opb. 9 : 11 Abaddon verderf
2 Kon. 5 : 12 Abana
Deut. 32 : 49 Abarim berg -
Rom. 8 : 15 Abba God – noemen door de geest van zoonschap
Gen. 4 : 2 Abel geboorte
Luk. 11 : 50 Abel historische persoon
Hebr. 11 : 4 Abel offerde door het geloof
Luk. 11 : 50 Abel profeet
Hebr. 11 : 4 Abel rechtvaardig
1Jo 3 : 12 Abel rechtvaardige werken deed –
Hebr. 12 : 24 Abel type van Christus
Richt. 7 : 22 Abel-mehola
Gen. 50 : 11 Abel-Mizraïm
Richt. 8 : 2 Abi-ezer wijnoogst van –
2 Kron. 35 : 1 Abib eerste maand
Ex. 34 : 18 Abib maand van Israëls vertrek uit Egypte
Deut. 16 : 1 Abib maand van uittocht en pascha
Ex. 12 : 4 Abib tiende –: lam nemen
Ex. 12 : 6 Abib veertiende –: slacht van het paaslam
Ex. 23 : 15 Abib
Richt. 6 : 34 Abiëzrieten
1 Kron. 2 : 16 Abigail een zus van David
Ex. 24 : 1 Abihu
Ex. 24 : 9 Abihu
Lev. 10 : 1 Abihu
Luk. 3 : 1 Abilene
Gen. 20 : 2 Abimelech betekenis naam: 'koningsvader'
Richt. 9 : 53 v Abimelech dood
Gen. 21 : 32 Abimelech Filistijnse vorst
Richt. 9 : 18 Abimelech zoon van een dienstmaagd van Gideon
1 Kron. 18 : 15 Abimelech
Richt. 8 : 30 Abimélech
Joh. 16 : 21 abortus "een mens geboren", geen niet-mens
Ex. 1 : 16 abortus (toepassing)
1 Sam. 26 : 23 abortus afzien van - (toepassing)
Ps. 106 : 37 v abortus doet denken aan
Pred. 6 : 5 abortus geaborteerde leeft (?)
Rom. 9 : 11 abortus ongeborenen kinderen zijn kinderen
Joz. 24 : 2 Abraham afgoderij bij -s vader
Luk. 3 : 8 Abraham afstamming van - als grond
Hebr. 6 : 14 Abraham belofte aan -
Gen. 18 : 18 Abraham belofte aan -: alle volken der aarde in hem gezegend
Gen. 18 : 18 Abraham belofte aan -: groot en machtig volk
Gen. 13 : 15 v Abraham belofte aan -: land, talrijk nageslacht
Gen. 12 : 7 Abraham belofte van het land aan Abram
Hebr. 11 : 17 Abraham beproeving van –
Luk. 13 : 16 Abraham dochter van -
Gen. 18 : 19 Abraham door God gekend: doel
Gen. 50 : 13 Abraham erfbegrafenis
Rom. 4 : 13 Abraham erfgenaam van de wereld
Rom. 4 : 11 Abraham geestelijke vader van de onbesneden gelovigen
Gen. 26 : 5 Abraham gehoorzaamheid
Rom. 4 : 3 Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend
Jes. 51 : 2 Abraham geroepen door God
Jes. 51 : 2 Abraham gezegend door God
Gen. 20 : 13 Abraham God deed hem volgens Abrahams zeggen dwalen uit zijns vaders huis
Ps. 47 : 10 Abraham God van -: het volk van de God van -
Hand. 7 : 2 Abraham God verscheen aan -
Luk. 1 : 54 Abraham Gods barmhartigheid jegens - en zijn nageslacht
Ps. 105 : 6 Abraham Gods knecht
Gen. 22 : 17 Abraham grote zegen voor -
Neh. 9 : 8 Abraham hart: getrouw bevonden door God
Hand. 7 : 2 Abraham herkomst: Mesopotamië
Gen. 24 : 1 Abraham in alles gezegend door God
Luk. 16 : 23 Abraham in het paradijs
Joh. 8 : 39 Abraham kind van – zijn: zijn werken doen
Gen. 26 : 24 Abraham knecht van God
Ps. 105 : 42 Abraham knecht van God
Gen. 24 : 4 Abraham land: 'mijn land' = Haran
Gen. 25 : 7 Abraham leeftijd bereikt: 175 jaren
Gen. 21 : 22 Abraham leven: daaruit bleek dat God met hem was
Gen. 17 : 5 Abraham naam: betekenis
Hebr. 2 : 16 Abraham nageslacht van -
Joh. 8 : 33 Abraham nageslacht: de Joden
Hebr. 11 : 12 Abraham nageslacht: in menigte gelijk de sterren van de hemel
Rom. 4 : 16 Abraham nageslacht: naar het vlees en naar het geloof
Gen. 22 : 17 Abraham nageslacht: overwint zijn vijanden
Gen. 22 : 17 Abraham nageslacht: talrijk
Gal. 3 : 29 Abraham nageslacht: zijn zij die van Christus zijn
Jak. 2 : 21 Abraham offerde Izaak
Jak. 2 : 21 Abraham onze vader -
Rom. 4 : 1 Abraham onze vader naar het vlees
Gen. 24 : 7 Abraham overleggen: geval
Gen. 24 : 7 Abraham overwegen: geval
Gen. 20 : 7 Abraham profeet
Gen. 24 : 7 Abraham redeneren: geval
Jes. 41 : 9 Abraham roeping
Rom. 4 : 17 Abraham vader van vele volken
Neh. 9 : 8 Abraham verbond van God met -
Joh. 8 : 56 Abraham verheugde zich erop de dag van Jezus te zien en heeft die gezien
Jes. 41 : 9 Abraham verkiezing
Jes. 29 : 22 Abraham verlost door God
Jes. 51 : 2 Abraham vermenigvuldigd door God
Gen. 23 : 6 Abraham vorst Gods
Gen. 21 : 34 Abraham vreemdeling
Jak. 2 : 23 Abraham vriend van God
Gen. 25 : 1 Abraham vrouw: Ketura
Gen. 24 : 40 Abraham wandelde voor Gods aangezicht
Joz. 24 : 3 Abraham zaad -s door God vermeerderd
Ps. 105 : 6 Abraham zaad van -
Gen. 22 : 18 Abraham zaad van -: daarin gezegend alle volken der aarde
Gen. 12 : 7 Abraham zaad van -: landbelofte voor hetzelve
Gen. 24 : 35 Abraham zeer gezegend door God
Gen. 18 : 27 Abraham zelfbeeld: stof en as zijnde
Gal. 3 : 7 Abraham zonen van - : de gelovigen
Gen. 25 : 2 Abraham zonen van Ketura
Luk. 19 9 Abraham zoon van - zijn: Zacheüs
Gen. 11 : 26 Abram afstamming
Gen. 12 : 2 Abram belofte aan -: groot volk, zegen, grote naam
Gen. 15 : 7 Abram belofte aan -: land Kanaän
Gen. 15 : 5 Abram belofte aan -: talrijk nageslacht
Gen. 15 : 2 Abram huis: bezorger: Eliëzer
Neh. 9 : 7 Abram naamsverandering van Godswege
Gen. 13 : 2 Abram rijkdom van -
Gen. 12 : 1 v Abram roeping
Neh. 9 : 7 Abram uitgevoerd door God
Neh. 9 : 7 Abram verkoren door God
Richt. 1 : 31 Acco
2 Kron. 19 : 2 Achab goddeloze
Jer. 29 : 21 Achab valse profeet in Babel
1 Cor. 16 : 17 Achaïcus
2 Cor. 1 : 1 Achaje alle heiligen die in heel - zijn
1 Thess. 1 : 7 Achaje gelovigen in -
Rom. 15 : 26 Achaje
2 Cor. 9 : 2 Achaje
Joz. 22 : 20 Achan overtreding: gevolg
Joz. 22 : 20 Achan sterven: met gezinsleden
1 Kron. 2 : 7 Achan
1 Kon. 2 : 39 Achis
Richt. 1 : 31 Achlab
Joz. 7 : 24 Achor dal -
Joz. 15 : 16 Achsa
Richt. 1 : 12 Achsa
Joz. 11 : 1 Achsaf
Richt. 1 : 31 Achsib
Ex. 22 : 30 acht op achtste dag eerstgeborene aan God geven
Hand. 15 : 29 acht zich in - nemen voor iets
Hebr. 10 : 23 acht geven laten wij op elkaar -
1 Sam. 18 : 30 achten Davids naam was zeer geacht
Jes. 33 : 8 achten geen mens -
Hebr. 12 : 5 achten gering achten: tuchtiging van de Heer
1 Thess. 5 : 13 achten hoog -: zeer hoog -: in liefde: om hun werk
Jak. 1 : 2 achten iets voor enkel vreugde houden
Jes. 53 : 3 achten Jezus niet geacht
Mark. 9 : 12 achten Jezus werd als niets geacht
1 Sam. 2 : 30 achten licht -
1 Tim. 5 : 17 achten waard -
Hebr. 10 : 29 achten waard -: straf
Mark. 1 : 17 achter Jezus: komen
Hebr. 4 : 1 achterblijven
1 Sam. 28 : 9 achterdocht
Spr. 11 : 13 achterklap het heimelijke openbaren
Jer. 6 : 28 achterklap wandelen in –
Jer. 9 : 4 achterklap wandelen in –
Ps. 15 : 3 achterklappen
Lev. 19 : 16 achterklapper niet wandelen als een -
Spr. 20 : 19 achterklapper
Luk. 5 : 28 achterlaten alles - en Jezus volgen
Opb. 13 : 3 achternagaan het beest –
2 Cor. 12 : 13 achterstellen
2 Cor. 12 : 13 achterstelling onrecht
Mark. 5 : 26 achteruitgaan wat betreft een kwaal
Jer. 7 : 24 achteruitgaan
Jes. 63 : 19 achteruitgang geestelijke -
Hebr. 5 : 12 achteruitgang geestelijke -
Jud : 5 achteruitgang in kennis
Jud : 5 achteruitgang in weten
Gal. 5 : 7 achteruitgang niet meer goed lopen, de waarheid niet meer gehoorzamen
Jer. 7 : 26 achteruitgang
Jer. 11 : 10 achteruitgang
Ps. 49 : 6 achtervolgen achtervolgd worden
Lev. 26 : 17 achtervolgen
Klg. 1 : 13 achterwaarts doen keren: door God
Jer. 15 : 6 achterwaarts gaan
Klg. 1 : 8 achterwaarts keren
Ps. 56 : 10 achterwaarts keren: door Davids vijanden, als hij tot God zal roepen
Jes. 59 : 13 achterwaarts wijken van onze God
Jes. 59 : 14 achterwaarts wijken: door het recht
Jes. 50 : 5 achterwaarts wijken: Jezus week niet uit onwil achterwaarts
Rom. 16 : 17 achtgeven geeft acht op hen die tweedracht en aanleidingen tot vallen verwekken
Hebr. 10 : 24 achtgeven laat ons op elkaar - tot aanvuring van liefde en goede werken
2 Pe 1 : 19 achtgeven op het profetische woord
1 Tim. 4 : 16 achtgeven op jezelf en op de leer
Dan. 9 : 13 achtgeven verstandelijk – op Uw waarheid
Joh. 2 : 15 actievoerder Jezus –
Joh. 2 : 15 activist Jezus –
Rom. 8 : 38 actualiteit tegenwoordige dingen kunnen ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Job 31 : 33 Adam bedekte zijn overtreding
Gen. 2 : 19 Adam gaf namen aan de dieren
Gen. 5 : 1 Adam geslacht: boek van -s geslacht
Hos. 6 : 7 Adam Gods verbond met -
Hos. 6 : 7 Adam historisch persoon
Rom. 5 : 14 Adam historische persoon
Jud : 14 Adam historische persoon
Rom. 5 : 14 Adam historische persoon: "van - tot Mozes"
1 Cor. 15 : 22 Adam in – sterven alle mensen
Job 31 : 33 Adam Job wist van -
Gen. 5 : 4 Adam kinderen: meer dan Seth alleen
Deut. 32 : 8 Adam kinderen: nakomelingen
1 Cor. 15 : 45 Adam laatste -
Gen. 5 : 5 Adam leeftijd: 930
Rom. 5 : 19 Adam ongehoorzaamheid: gevolg
Rom. 5 : 14 Adam overtreding van -
Rom. 5 : 15 Adam overtreding: gevolg: velen gestorven
Joz. 3 : 16 Adam stad
1 Cor. 15 : 47 Adam uit de aarde
Rom. 5 : 14 Adam voorbeeld van Hem die zou komen
Hand. 17 : 26 Adam
Hand. 28 : 3 adder beet Paulus
Ps. 91 : 13 adder op de - zult u treden
Spr. 23 : 32 adder steken als een -
Jes. 41 : 24 adder werk van een -: erger dan dit werk
Matth. 23 : 33 adderengebroed fig. - waren de farizeeën schriftgeleerden
Matth. 3 : 7 adderengebroed
Matth. 12 : 34 adderengebroed
Luk. 3 : 7 adderengebroed
Rom. 3 : 13 addervergif fig. kwade woorden
Jer. 49 : 22 adelaar Nebukadnezar gelijk een –
Ps. 33 : 6 adem door de - van Zijn mond is al het heir van de hemelen gemaakt
Hand. 17 : 25 adem door God geschonken aan de levenden
Job 27 : 3 adem en geblaas van God in 's mensen neus
Jes. 42 : 5 adem en geest
Opb. 13 : 15 adem gegeven aan het beeld van het Beest
Jes. 42 : 5 adem God geeft de - aan de aardbewoners
Dan. 5 : 23 adem mijn - is in Gods hand
Gen. 7 : 22 adem van de geest
Jes. 40 : 7 adem van God: blazend in het gras en de bloemen
Gen. 2 : 7 adem van het leven
1 Kon. 10 : 5 adembenemend
Gen. 19 : 2 Adonai mijne heren
Richt. 1 : 4 Adoni-bezek
1 Kon. 2 : 15 Adonia deed greep naar het koningschap
1 Kon. 2 : 22 Adonia oudere broer van Salomo
Ex. 2 : 10 adoptie
Esth. 2 : 7 adoptie
Jes. 37 : 38 Adrammélech zoon van Sanherib
1 Tim. 5 : 9 adressenlijst geval
Hand. 10 : 5 adressering geval
2 Kron. 11 : 7 Adullam gebouwd door Rehabeam
Hand. 21 : 13 advies afwijzen
1 Sam. 25 : 33 advies zie ook Raad
1 Cor. 16 : 2 advies
Jer. 27 : 9 adviseur valse -s
Jes. 3 : 3 adviseur wordt weggenomen
Ez. 23 : 15 v afbeelding gevaar van -en
Luk. 20 23 afbeelding toont mij een denaar, zei Jezus
Jer. 44 : 19 afbeelding in afgoderij vermeden door de vrouwen
Ez. 8 : 10 afbeeldingen niet schuldeloos
Richt. 6 : 25 afbreken altaar van Baäl –: geboden door God
2 Cor. 10 : 4 v afbreken bolwerken
Job 12 : 14 afbreken door God
Jer. 31 : 28 afbreken door God: Israël
Job 19 : 10 afbreken door God: Job rondom
Jer. 45 : 4 afbreken door God: wat Hij gebouwd heeft
Jer. 18 : 7 afbreken een koninkrijk: door God
Gal. 2 : 18 afbreken een levensgerichtheid afbreken
Jer. 18 : 7 afbreken een volk: door God
Luk. 12 : 18 afbreken en bouwen
Luk. 12 : 18 afbreken schuren -
Joh. 2 : 19 afbreken tempelhuis –
Jer. 24 : 6 afbreken versus bouwen
2 Cor. 13 : 10 afbreken versus opbouwen
Rom. 14 : 20 afbreken werk van God –
Joh. 2 : 12 afdalen naar Kapernaüm
Hand. 8 : 15 afdalen tot de stad Samaria
Luk. 2 : 51 afdalen vanaf Jeruzalem
Jes. 47 : 1 afdalen zich vernederen
Mark. 6 : 39 afdeling in -en gaan zitten
Spr. 20 : 14 afdingen
Deut. 13 : 5 afdrijven iem. kan mij afdrijven van Gods weg
2 Kon. 17 : 21 afdrijven Israël - van achter de HEERE
Hebr. 2 : 1 afdrijven voorkomen: door bewaren van de goddelijke boodschap
Hebr. 1 : 2 afdruk Jezus is de – van Gods wezen
2 Pe 2 : 15 afdwalen door de rechte weg te verlaten
Ez. 48 : 11 afdwalen niet -: de kinderen van Zadok
Spr. 19 : 27 afdwalen tegen -
Jak. 5 : 19 afdwalen van de waarheid
Ps. 119 : 110 afdwalen van Gods bevelen
Ps. 119 : 21 afdwalen van Gods geboden
Ps. 119 : 10 afdwalen van Gods geboden: laat mij dat niet doen
Ps. 119 : 118 afdwalen van Gods inzettingen: en bedrog, leugen
1 Tim. 6 : 10 afdwalen van het geloof
1 Tim. 6 : 21 afdwalen van het geloof
2 Kron. 24 : 17 afdwalen
Matth. 18 : 13 afdwalen
Hebr. 9 : 7 afdwaling offeren voor de -en
Rom. 1 : 27 afdwaling verdiende loon van hun - in zichzelf ontvangen
Lev. 4 : 2 v afdwaling zondigen door –
Lev. 5 : 18 afdwaling
Joz. 13 : 4 Afek
2 Sam. 22 : 22 afgaan van God -: goddeloos van God -
2 Kron. 26 : 21 afgesneden afgescheiden: Uzzia
Hebr. 11 : 12 afgestorvene Abraham
Gen. 49 : 25 afgezonderde Jozef, de - van zijn broeders
Gen. 49 : 26 afgezonderde van zijn broers: Jozef
Ex. 24 : 11 afgezonderde
2 Kron. 33 : 3 afgod -sbeeld: gesneden of gegoten
Hab. 2 : 19 afgod aanroepen van een -
Jer. 11 : 13 afgod aantal -en in Israël
Richt. 10 : 6 afgod afgoden
Ps. 135 : 15 afgod afgoden der heidenen: zijn zilver en goud
Hos. 13 : 2 afgod afgoden naar hun verstand hebben zij gemaakt
1 Kron. 10 : 9 v afgod afgoden van de Filijstijnen
Jes. 19 : 1 afgod afgoden van Egypte zullen bewogen worden voor Zijn aangezicht
Joz. 24 : 23 afgod afgoden waren er onder Israël ook bij de intocht
1 Kon. 15 : 13 afgod afgrijselijke -
1 Kron. 16 : 26 afgod al de goden der volken zijn -en
Ps. 96 : 5 afgod alle goden der volken zijn afgoden
Jes. 46 : 7 afgod antwoordt niet
1 Kon. 11 : 5 afgod Astoreth (Sidoniers); Milchom (Ammonieten)
1 Kon. 11 : 4 afgod Astoreth: god der Sidoniers
Richt. 2 : 13 afgod Baal, Astaroth
Jer. 50 : 2 afgod Babels afgoden zijn beschaamd
Jes. 46 : 1 afgod Babylonische -en
1 Thess. 1 : 9 afgod bekeren, zich, van de -en
Jer. 2 : 11 afgod bestaat niet
2 Kon. 19 : 37 afgod buigen voor een -: geval
Jes. 46 : 6 afgod buigen voor een –
Richt. 16 : 23 afgod Dagon: der Filistijnen
Ps. 97 : 7 afgod dienaars beschaamd
2 Kron. 24 : 18 afgod dienen van -en
Deut. 4 : 28 afgod dienst der -en: als straf van God
Ps. 106 : 28 afgod dode
2 Kron. 32 : 19 afgod door heidenen genoemd een werk van mensenhanden
Jes. 2 : 18 afgod elkeen der -en zal geheel vergaan
Jes. 44 : 15 v afgod formeren: door de mens
Jes. 46 : 7 afgod functie: verlossen
Jer. 11 : 12 afgod functie: verlossing
Jes. 46 : 7 afgod gedragen op de schouder
Deut. 32 : 21 afgod geen God
1 Kon. 15 : 13 afgod gemaakt door de koningin
Jes. 31 : 7 afgod gemaakt door mensenhanden
Jes. 44 : 9 afgod gewenst ding
1 Thess. 1 : 9 afgod God en de -en: God is de levende en waarachtige God
Ex. 18 : 11 afgod God is groter dan de -en
Num. 33 : 4 afgod God oordeelt afgoden
2 Cor. 6 : 16 afgod Gods tempel heeft geen overeenstemming met -en
Deut. 20 : 18 afgod gruwelen voor -en doen
Jes. 16 : 12 afgod helpen: de -en helpen niet
2 Kon. 5 : 18 afgod huis van -
Jes. 40 : 19 afgod ijdelheid
Jer. 2 : 5 afgod ijdelheid
Jer. 8 : 19 afgod ijdelheid
1 Sam. 12 : 21 afgod ijdelhied
Jer. 7 : 30 afgod in de tempel van God gesteld
2 Kron. 25 : 14 afgod invoering van -en
1 Cor. 8 : 4 afgod is niets
1 Cor. 10 : 19 afgod is niets
1 Kon. 11 : 7 afgod Kamos: verfoeisel der Moabieten
Ezra 1 : 7 afgod kan een huis, tempel krijgen
Jer. 14 : 22 afgod kan niet doen regenen
2 Kron. 25 : 15 afgod kan niet redden
Jes. 45 : 20 afgod kan niet verlossen
Jes. 46 : 7 afgod kan zich niet verplaatsen
Lev. 19 : 4 afgod keer je niet tot de -en
Jes. 46 : 6 afgod knielen voor een –
Jes. 2 : 8 afgod land vervuld van -en
Neh. 9 : 18 afgod maaksel
Jes. 37 : 19 afgod maaksel van mensenhanden
Hab. 2 : 18 afgod maken
1 Kon. 15 : 12 afgod maken van -en
Jes. 45 : 16 afgod maken van afgoden: die ze maken zullen beschaamd worden
Hos. 8 : 4 afgod maken van zilver en goud
Ex. 20 : 23 afgod maken verboden
2 Kon. 17 : 29 afgod maken: door elk volk
2 Kron. 15 : 16 afgod maken: geval
2 Kon. 17 : 30 afgod maken: wie welke afgoden maakten
1 Kon. 11 : 4 afgod Milchom: verfoeisel der Ammonieten
Lev. 20 : 2 afgod Molech
1 Kon. 11 : 7 afgod Molech: verfoeisel der Ammonieten
Deut. 12 : 2 afgod naam van -en tenietdoen
2 Kon. 17 : 30 afgod namen van -en
2 Kon. 23 : 13 afgod namen van -en
Jes. 44 : 17 afgod nut: opperwezen dat verlossen kan
Jes. 44 : 9 afgod nutteloos
Hab. 2 : 18 afgod nutteloos
Richt. 16 : 23 afgod offer aan -: geval
Hand. 7 : 41 afgod offerande aan de - brengen
Hand. 15 : 29 afgod offervlees: zich hiervan onthouden
1 Sam. 5 : 7 afgod onder God
2 Kon. 18 : 33 afgod onmachtig om te redden uit de hand van de koning van Assyrie
2 Kon. 5 : 18 afgod Rimmon
2 Kon. 22 : 17 afgod roken aan -en
Deut. 18 : 20 afgod spreken in de naam van een -
1 Cor. 12 : 2 afgod stom
Jes. 31 : 7 afgod strekt tot -
2 Kon. 5 : 18 afgod tempel van een -
Jer. 10 : 11 afgod toekomst: -en zullen vergaan uit de wereld
1 Cor. 12 : 2 afgod tot de -en heengedreven
Richt. 2 : 3 afgod tot strik gesteld door God
1 Sam. 5 : 3 afgod valt voor God: Dagon
Deut. 13 : 7 afgod ver of nabij zijnde
Rom. 2 : 22 afgod verfoeien van -en
Jer. 7 : 30 afgod verfoeisel
Jes. 48 : 5 afgod verklaren uit –
Hand. 15 : 20 afgod verontreinigingen van de -en
Jer. 7 : 30 afgod verontreinigt
1 Kon. 11 : 33 afgod voorbeelden
Ps. 135 : 18 afgod voorwerp van vertrouwen
Jes. 19 : 3 afgod vragen: door de benauwde Egyptenaren
1Jo 5 : 21 afgod wacht u voor de afgoden
1 Sam. 7 : 3 afgod wegdoen -en vereist bekering
Jes. 30 : 22 afgod wegdoen van de afgoden
2 Kron. 33 : 15 afgod wegdoen: door Manasse
Deut. 17 : 2 afgod welke -en
Jes. 2 : 8 afgod werk van mensen
Ps. 115 : 4 v afgod werk van mensenhanden
Ps. 135 : 15 afgod werk van mensenhanden
Richt. 10 : 14 afgod wordt aangeroepen om verlossing
Ps. 97 : 7 afgod zich beroemen op afgoden
Jer. 2 : 28 afgod zo menigvuldig als de steden waren Israëls afgoden
Opb. 22 : 15 afgodendienaar buiten zijn de -s
1 Cor. 6 : 9 afgodendienaar geen – zal Gods koninkrijk beërven
1 Cor. 5 : 11 afgodendienaar in de gemeente: omgang met hem vermijden
2 Kon. 5 : 17 afgodendienaar Naaman - af
Jer. 10 : 8 afgodendienaar onvernuftig, zot
Ef. 5 : 5 afgodendienaar zedelijke -
Opb. 21 : 8 afgodendienaar zijn deel is de hel
1 Cor. 5 : 10 afgodendienaar
Jer. 16 : 13 afgodendienst aan de – overgegeven: door God
2 Kon. 10 : 24 afgodendienst brandoffers en slachtoffers
Ex. 34 : 14 afgodendienst buigen voor een andere god
2 Kron. 33 : 22 afgodendienst door Amon
Col. 3 : 5 afgodendienst hebzucht is -
Jer. 32 : 29 afgodendienst in Jeruzalem
2 Kron. 11 : 15 afgodendienst Jerobeams
Ex. 34 : 15 afgodendienst offerande brengen
1 Cor. 10 : 14 afgodendienst ontvlucht de -
Ex. 34 : 13 afgodendienst uitroeien: hoe: afbreken
Gal. 5 : 20 afgodendienst werk van het vlees
2 Kron. 14 : 3 v afgodendienst zaken in de -
1 Cor. 8 : 4 afgodenoffer eten
1 Cor. 8 : 7 afgodenoffer iets eten als -
1 Cor. 10 : 19 afgodenoffer is niets
1 Cor. 10 : 19 afgodenoffer is offer aan demonen
Opb. 2 : 14 afgodenoffer leren -s te eten
Opb. 2 : 20 afgodenoffer leren anderen -s te eten
1 Cor. 8 : 1 afgodenoffer
Lev. 26 : 1 afgoderij - verboden
Ez. 20 : 28 afgoderij 'hoogte'
Ez. 8 : 16 afgoderij aanbidding van de zon
Deut. 4 : 15 v afgoderij afgemaand van -
Jes. 19 : 3 afgoderij afgoden bevragen
Job 31 : 27 afgoderij afgodische verering der hemellichamen
1 Kron. 14 : 12 afgoderij afgodsbeelden verbrand
Deut. 7 : 25 afgoderij afgodsbeelden: verbrand ze!
Ps. 16 : 4 afgoderij afkeer van -
Joz. 23 : 7 afgoderij afmanen van -
Deut. 29 : 18 afgoderij afmaning van -
Jer. 25 : 6 afgoderij afmaning van -
2 Kron. 17 : 3 afgoderij afzien van -
Richt. 3 : 6 afgoderij als gevolg van huwelijkse vermenging met heidenen
Deut. 28 : 64 afgoderij als straf
Jer. 11 : 13 afgoderij altaar
2 Kon. 23 : 15 afgoderij altaar te Bethel
2 Kron. 28 : 24 afgoderij altaren maken: door Achaz
2 Kron. 25 : 14 afgoderij Amazia's -
Jes. 26 : 13 afgoderij andere goden heersen over ons
2 Kron. 28 : 2 afgoderij Baals
2 Kon. 10 : 26 afgoderij beelden in huis van de afgod
2 Kron. 28 : 2 afgoderij beelden maken
Jer. 35 : 15 afgoderij begrip
Jer. 7 : 6 afgoderij behandeling: bewust maken van gevolgen
Richt. 10 : 16 afgoderij bekering van -
Hos. 14 : 4 afgoderij bekering van -
2 Kon. 5 : 17 afgoderij bekering van -: door Naaman
Jer. 3 : 24 afgoderij beschamend
Jer. 7 : 19 afgoderij beschrijving
2 Kron. 23 : 17 afgoderij bestreden
2 Kron. 34 : 3 v afgoderij bestreden
2 Kron. 14 : 3 afgoderij bestreden door Asa
2 Kron. 30 : 14 afgoderij bestrijden: altaren, rooktuig wegnemen
2 Kron. 19 : 3 afgoderij bestrijden: goede zaak
2 Kon. 11 : 18 afgoderij bestrijden: huis Baals werd afgebroken
1 Kon. 19 : 18 afgoderij bewaring voor -: Gods werk
Ez. 20 : 28 afgoderij bij dicht geboomte
Richt. 3 : 6 v afgoderij bossen dienen
Ez. 20 : 7 afgoderij breken met –
Deut. 31 : 18 afgoderij bron van kwaad
Jes. 2 : 8 afgoderij buigen voor afgoden
Ex. 20 : 5 afgoderij buigen, dienen
Jes. 65 : 7 afgoderij daarmee God smaadheid aandoend
Deut. 32 : 16 afgoderij demonie: - en demonie
Richt. 2 : 12 afgoderij dienen van en buigen voor andere goden
Ez. 20 : 32 afgoderij dienen van hout en steen
Deut. 32 : 21 afgoderij dienen van wat geen god is
Deut. 31 : 18 afgoderij doet God voor ons verborgen zijn
Jer. 44 : 15 afgoderij door eigen vrouwen
Hos. 2 : 15 afgoderij door God uitgeroeid
Joz. 24 : 14 afgoderij door Israël in Egypte
Jer. 44 : 8 afgoderij door Israël in Egypte, na de wegvoering naar Babel
Hand. 7 : 43 afgoderij door Israël: in de woestijn
Ez. 14 : 7 afgoderij drekgoden opzetten in je hart
2 Kron. 21 : 11 afgoderij drijven tot -: door Joram
Lev. 17 : 7 afgoderij duivelen nahoereren
Jes. 2 : 20 afgoderij einde der
2 Kon. 17 : 35 afgoderij elementen
Opb. 9 : 20 afgoderij en demonie
Deut. 8 : 18 afgoderij en God vergeten
Ez. 14 : 3 afgoderij en toch God vragen
2 Kron. 13 : 10 afgoderij en verlaten van God
1 Sam. 15 : 23 afgoderij en weerspannigheid
Hos. 10 : 1 afgoderij en welvaart
Jer. 5 : 7 afgoderij en zweren bij valse goden
1 Cor. 10 : 7 afgoderij feestelijkheden bij
Deut. 30 : 17 afgoderij gedreven worden tot -
2 Kron. 24 : 7 afgoderij geheiligde dingen van Gods huis besteden aan de Baals
2 Kon. 23 : 4 v afgoderij gereedschap: wegdoen
Richt. 9 : 46 afgoderij geval
Richt. 10 : 6 afgoderij geval
2 Kon. 1 : 2 afgoderij geval
2 Kon. 16 : 11 afgoderij geval
Jona 1 : 5 afgoderij geval
Richt. 18 : 30 v afgoderij geval van - bij de Danieten
Richt. 6 : 25 afgoderij geval: in een familie: Gideons vader had een Baals altaar
Ps. 106 : 19 afgoderij geval: kalf bij Horeb
2 Kon. 21 : 3 afgoderij geval: Manasse
Ps. 106 : 35 v afgoderij gevolg van vermenging
Jer. 3 : 24 afgoderij gevolg: ellende
Jes. 44 : 18 afgoderij gevolg: geestelijke blindheid, onverstand
Richt. 2 : 12 afgoderij gevolg: God tot toorn verwekken
Jer. 23 : 27 afgoderij gevolg: God vergeten
Jer. 2 : 5 afgoderij gevolg: ijdel
Jer. 7 : 6 afgoderij gevolg: kwaad
Ps. 106 : 36 afgoderij gevolg: strik
Richt. 2 : 14 afgoderij gevolgen
Deut. 8 : 18 v afgoderij gevolgen van
Hos. 4 : 13 afgoderij gevolgen: hoererij, overspel
2 Kron. 24 : 18 afgoderij gewijde palen dienen
2 Kon. 17 : 31 afgoderij Gij zult andere goden niet vrezen
Jes. 42 : 8 afgoderij God tegen -: waarom
2 Kron. 34 : 33 afgoderij gruwelen der -
Deut. 12 : 31 afgoderij gruwelen van -
Jer. 44 : 3 afgoderij gruwelijke zaak
Jer. 8 : 2 afgoderij handelingen
1 Kon. 19 : 18 afgoderij handelingen van eerbetoon
Ezra 1 : 7 afgoderij heilige vaten in afgodstempel gebracht
Ef. 5 : 5 afgoderij hoererij, onreinheid, hebzucht
Deut. 31 : 16 afgoderij hoererij: vorm van hoererij
2 Kon. 23 : 15 afgoderij hoogte van Jerobeam
2 Kon. 12 : 3 afgoderij hoogte: dienst der hoogten
2 Kon. 14 : 4 afgoderij hoogte: dienst: bleef bestaan (Amazia)
Hos. 4 : 12 afgoderij hout vragen
Jer. 3 : 9 afgoderij ijdelheid
Jer. 10 : 3 v afgoderij ijdelheid
Ez. 14 : 3 afgoderij in het hart
2 Kron. 33 : 3 v afgoderij in Israël
Hos. 13 : 2 afgoderij in Israël
Amos 3 : 14 afgoderij in Israël
Joz. 24 : 14 afgoderij in Kanaän
Deut. 11 : 28 afgoderij is alternatieve godsdienst
2 Kon. 17 : 16 afgoderij Israëls
2 Kon. 13 : 6 afgoderij Israëls -
Amos 5 : 26 afgoderij Israëls - in de woestijn
Amos 7 : 9 afgoderij Israëls - uitgeroeid: voorzegd
Deut. 31 : 20 afgoderij Israëls - voorspeld
Deut. 31 : 16 afgoderij Israëls - voorzegd voor de intocht
Hos. 10 : 8 afgoderij Israëls -: hoogten van Aven
Richt. 2 : 11 afgoderij Israëls -: na de intocht
Jer. 5 : 19 afgoderij Israëls hoofdzonde
2 Kon. 23 : 4 v afgoderij Israëls' -
1 Kon. 14 : 9 afgoderij Jerobeams - aan de kaak gesteld door God
2 Kon. 10 : 29 afgoderij kalverdienst
1 Kon. 12 : 28 afgoderij kalverendienst
Ps. 115 : 8 afgoderij kenmerk: vertrouwen op een afgod
Joz. 24 : 14 afgoderij keuze voor of tegen -
Deut. 12 : 30 afgoderij kiezen
Jer. 7 : 18 afgoderij krenkt God
Richt. 5 : 8 afgoderij leidt tot oorlog
Ez. 6 : 13 afgoderij locaties
Ez. 7 : 20 afgoderij maakt onrein: op Gods beschikking
2 Kron. 24 : 18 afgoderij maakt schuld
Hos. 13 : 1 afgoderij maakt schuldig
Jes. 65 : 11 afgoderij maaltijd aanrichten voor een afgod
2 Kon. 21 : 2 v afgoderij Manasse zijn -
2 Kron. 33 : 19 afgoderij Manasse's -
Hos. 12 : 12 afgoderij menigvuldige altaren
1 Kron. 5 : 25 afgoderij met de goden der volken des lands
2 Kon. 18 : 4 afgoderij met de koperen slang
2 Kon. 23 : 5 afgoderij met hemellichamen
Job 31 : 28 afgoderij misdaad
1 Pe 4 : 3 afgoderij misdadige -en
Jes. 65 : 3 afgoderij mishandelingen
2 Kron. 28 : 23 afgoderij motief
Jer. 44 : 7 afgoderij motief
Jer. 44 : 17 afgoderij motief
Richt. 8 : 33 afgoderij na dood Gideon
Jer. 5 : 7 afgoderij na God te hebben verlaten
Ez. 18 : 6 afgoderij nalaten
2 Kon. 5 : 18 afgoderij nederbuigen voor afgod
2 Kon. 21 : 3 afgoderij neerbuigen voor de hemellichamen en ze dienen
Jer. 44 : 17 afgoderij offers: reukoffers, drankoffers
Ez. 20 : 24 afgoderij ogenzaak
Jer. 2 : 20 afgoderij ondanks verlossing door God
2 Kon. 16 : 4 afgoderij onder elke groene boom: Achaz
1 Kon. 9 : 6 afgoderij ontstaan
Deut. 30 : 17 afgoderij ontstaan
Deut. 29 : 18 afgoderij ontstaan van -
2 Kron. 7 : 19 afgoderij ontstaan van -
Hab. 1 : 16 afgoderij ontstaan van -
Jer. 10 : 3 v afgoderij ontstaan van afgodsbeelden
Ez. 6 : 13 afgoderij oordeel
Ez. 6 : 4 afgoderij oordeel der
Ex. 22 : 20 afgoderij oordeel over
Richt. 2 : 8 v afgoderij oorzaak
Richt. 2 : 11 afgoderij oorzaak: God niet kennen noch zijn werken
Deut. 8 : 19 afgoderij oorzaak: God vergeten
Ex. 34 : 16 afgoderij oorzaak: huwelijk met afgodendienaar
1 Kon. 16 : 31 afgoderij oorzaak: huwelijk met heidense vrouw
Hand. 7 : 41 afgoderij overgegeven aan -, door God
Jer. 9 : 14 afgoderij overgenomen van vaders
Jer. 3 : 9 afgoderij overspel met steen en hout
Jer. 2 : 20 afgoderij plaats van –: op hoge heuvels, onder groene bomen
Jer. 17 : 2 - 3 afgoderij plaats: hoge heuvels
Jes. 1 : 29 afgoderij plaatsen
1 Kon. 14 : 23 afgoderij plaatsen en vormen
Deut. 12 : 2 v afgoderij plaatsen van -: te vernielen
1 Kron. 5 : 26 afgoderij reden ballingschap
2 Kon. 17 : 7 v afgoderij reden van Israëls wegvoering
Hos. 13 : 2 afgoderij rituelen
Jer. 18 : 15 afgoderij roken aan de ijdelheid
Jes. 65 : 7 afgoderij roken op de bergen
1 Kon. 11 : 4 v afgoderij Salomo's -
Jer. 7 : 19 afgoderij schadelijk
1 Sam. 8 : 8 afgoderij soortgelijks als -
Deut. 28 : 36 afgoderij straf hier
Deut. 4 : 26 afgoderij straf op -: omkomen en uit het land verdwijnen
Deut. 4 : 27 afgoderij straf op -:verstrooiing onder de volken
Richt. 6 : 30 afgoderij straf op afbreken altaar Baal
2 Kron. 25 : 20 afgoderij straf wegens -
Jer. 7 : 19 afgoderij straft zichzelf
Deut. 7 : 16 afgoderij strik
Ex. 23 : 13 afgoderij tegen -
Ex. 23 : 24 afgoderij tegen -
Deut. 6 : 14 afgoderij tegen -
Deut. 12 : 30 afgoderij tegen -
Dan. 3 : 28 afgoderij tegen -
Amos 5 : 5 afgoderij tegen -
1Jo 5 : 21 afgoderij tegen -: wacht u voor de afgoden
Deut. 7 : 5 afgoderij tekenen van - verwoesten
Hos. 8 : 14 afgoderij tempels bouwen
Jes. 65 : 3 afgoderij tergt God
2 Kron. 24 : 18 afgoderij terugval in -
Jes. 66 : 17 afgoderij toekomstige -
Jes. 2 : 6 afgoderij uit het Oosten
2 Kon. 23 : 14 afgoderij uitgeroeid
2 Kron. 34 : 33 afgoderij uitroeien
2 Kon. 18 : 4 afgoderij uitroeien: door Hizkia
2 Kon. 23 : 24 afgoderij uitroeien: door Josia
Richt. 17 : 3 afgoderij valselijk in de naam van God
Ex. 23 : 33 afgoderij valstrik
Joz. 24 : 2 afgoderij van familie van Abraham
Jer. 2 : 25 afgoderij vasthouden aan –
2 Kon. 17 : 33 , 41 afgoderij veelgodendom incl. de HEERE
Hos. 8 : 11 afgoderij vele altaren
Ex. 20 : 3 afgoderij verboden
Deut. 5 : 7 afgoderij verboden
Deut. 28 : 14 afgoderij verboden
2 Kon. 17 : 35 afgoderij verboden
Deut. 27 : 15 afgoderij verborgen
2 Kon. 17 : 31 afgoderij verbranding van kinderen voor de afgoden
2 Kron. 31 : 1 afgoderij verdoen
Ez. 8 : 6 afgoderij verdrijft God
2 Kron. 25 : 15 afgoderij verklaring van -
Deut. 13 : 6 afgoderij verleiding tot -
Jer. 44 : 17 afgoderij vermeende voordelen
2 Kon. 21 : 5 afgoderij vermenging
Ez. 20 : 7 afgoderij verontreinigt
Ez. 20 : 30 afgoderij verontreinigt
Jer. 8 : 19 afgoderij vertoornt God
Ez. 14 : 4 afgoderij vervreemdt van God
Richt. 2 : 14 afgoderij verwekt de toorn van God
2 Kron. 25 : 15 afgoderij verwekt Gods toorn
2 Kron. 28 : 25 afgoderij verwekt Gods toorn
2 Kron. 24 : 18 afgoderij verwerkt Gods toorn
Deut. 13 : 2 afgoderij voorafgegaan door teken of wonder
Deut. 16 : 21 afgoderij voorkomen: geen bos bij altaar planten
Joz. 23 : 7 afgoderij voorkomen: niet de naam der afgoden gedenken
2 Kon. 23 : 11 afgoderij voorwerp van -: zon
2 Kon. 17 : 7 afgoderij vrezen van andere goden
Deut. 29 : 17 afgoderij waarnemen bij andere volken
Joz. 23 : 16 afgoderij waarschuwing tegen -
Deut. 12 : 30 afgoderij wacht u voor
1 Kon. 21 : 26 afgoderij wandelen achter de drekgoden
2 Kron. 15 : 8 afgoderij weggedaan
2 Kon. 16 : 3 afgoderij zijn zoon door het vuur laten gaan: Achaz
2 Kron. 34 : 7 afgoderij zonnebeelden
Ex. 32 : 4 afgoderij
Deut. 32 : 16 afgoderij
Richt. 6 : 10 afgoderij
1 Kon. 9 : 9 afgoderij
2 Kron. 7 : 22 afgoderij
2 Kron. 34 : 25 afgoderij
Jes. 42 : 17 afgoderij
Jes. 44 : 16 - 19 afgoderij
Jer. 3 : 6 afgoderij
Jer. 7 : 9 afgoderij
Jer. 11 : 10 afgoderij
Jer. 13 : 10 afgoderij
Jer. 16 : 11 afgoderij
Jer. 19 : 4 afgoderij
Jer. 19 : 13 afgoderij
Jer. 22 : 9 afgoderij
Jer. 32 : 35 afgoderij
Jer. 44 : 3 afgoderij
Ez. 33 : 25 afgoderij
Amos 2 : 8 afgoderij
Rom. 1 : 23 v afgoderij
Gal. 4 : 8 afgoderij
Opb. 2 : 20 afgoderij
Jer. 4 : 1 afgodisch afgodische verfoeiselen wegdoen
2 Kron. 33 : 4 afgodsaltaar afgodsaltaren in het huis van Jahweh
Jes. 30 : 22 afgodsbeeld afgodsbeelden in Israël
Hand. 17 : 16 afgodsbeeld Athene vol -en
Jer. 51 : 17 afgodsbeeld beschaamd van het gesneden beeld
Jer. 51 : 18 afgodsbeeld bezoeking aan -en: dan zullen zij vergaan
Rom. 1 : 23 afgodsbeeld diverse afbeeldingen
Jes. 44 : 9 afgodsbeeld formeerders zullen beschaamd worden
Jer. 51 : 17 afgodsbeeld geest is daarin niet
Jes. 21 : 9 afgodsbeeld gesneden beelden
Jes. 44 : 10 afgodsbeeld gieten
2 Kron. 13 : 8 afgodsbeeld gouden kalveren
Jes. 44 : 18 afgodsbeeld gruwel
Jes. 44 : 19 afgodsbeeld gruwel
Jer. 10 : 3 v afgodsbeeld houten – maken
Jer. 10 : 8 afgodsbeeld houten afgodsbeeld
Jer. 51 : 18 afgodsbeeld ijdelheid
2 Kon. 21 : 7 afgodsbeeld in tempel van God
Hos. 8 : 5 afgodsbeeld kalf van Samaria
Ps. 115 : 4 v afgodsbeeld kenmerken
Hand. 17 : 29 afgodsbeeld kritiek op -en
Jes. 44 : 20 afgodsbeeld leugen
Jer. 10 : 14 afgodsbeeld leugen
Jes. 40 : 19 afgodsbeeld maaksel van mensenhanden
1 Kon. 14 : 9 afgodsbeeld maken
Jes. 46 : 6 afgodsbeeld maken: verkwisting
Deut. 29 : 17 afgodsbeeld materialen gebruikt
Jes. 44 : 10 afgodsbeeld nutteloos
Opb. 9 : 20 afgodsbeeld onmachtige dingen
Jer. 10 : 5 afgodsbeeld onvermogen van een –
Deut. 27 : 15 afgodsbeeld tegen
Jer. 2 : 27 afgodsbeeld vader genoemd
Ex. 20 : 4 afgodsbeeld verboden
Lev. 19 : 4 afgodsbeeld verboden
Jes. 37 : 19 afgodsbeeld verbranden van -en: door de Assyriërs
Ez. 20 : 7 afgodsbeeld verfoeisel der ogen
Deut. 16 : 22 afgodsbeeld verkeerd
Jes. 31 : 7 afgodsbeeld verwerpen de zilveren en gouden afgoden
Ez. 20 : 8 afgodsbeeld volharden in het bezit van afgodsbeelden
Jer. 51 : 18 afgodsbeeld werk van bedrog
Deut. 27 : 15 afgodsbeeld werk van een werkmeester
Micha 5 : 12 afgodsbeeld werk van mensenhanden
Jer. 51 : 18 afgodsbeeld werk van verleidingen
Jer. 10 : 15 afgodsbeeld zal vergaan
Jes. 44 : 9 afgodsbeeld ziet niet, weet niet
Hab. 2 : 19 afgodsbeeld zonder geest
Ez. 8 : 5 afgodsbeeld
Jes. 42 : 17 afgodsdienaar worden beschaamd
Jes. 44 : 19 afgodsdienaar zonder inzicht
2 Kon. 5 : 17 afgodsdienst brandoffer, slachtoffer
Jes. 46 : 6 afgodsdienst
2 Kon. 23 : 5 afgodspriester ontslaan
Richt. 9 : 46 afgodstempel te Sichem
Lev. 19 : 7 afgrijselijk ding
2 Pe 2 : 4 afgrond bewaarplaats gevallen engelen
Luk. 8 : 31 afgrond bewaarplaats van demonen
2 Pe 2 : 4 afgrond daar zijn ketenen van donkerheid
Spr. 3 : 20 afgrond door Gods wetenschap zijn de -en gekloofd
Gen. 8 : 2 afgrond fonteinen des -s
Opb. 20 : 3 afgrond gesloten
Jes. 51 : 10 afgrond grote –: wateren van de grote –
Jes. 63 : 13 afgrond leiden door de -en: door God: Zijn volk
Ps. 148 : 7 afgrond looft God, alle gij afgronden
Opb. 9 : 1 v afgrond put van de -
Opb. 20 : 3 afgrond satan daarin geworpen
Opb. 20 : 1 afgrond sleutel van de –
Opb. 17 : 8 afgrond uit de - opstijgen: het beest
Opb. 20 : 3 afgrond verzegeld
Ps. 106 : 9 afgrond wandelen door de drooggevallen -en
Ex. 15 : 5 afgrond waterdiepte
Spr. 8 : 24 afgrond waterdiepte
2 Pe 2 : 4 afgrond werpen in de –: door God: engelen die gezondigd hadden
Dan. 6 : 5 afgunst aanklagen uit -
1 Pe 2 : 1 afgunst afleggen
Jak. 4 : 5 afgunst begeren met -
1 Sam. 18 : 8 afgunst en toorn
Luk. 15 : 28 afgunst en toorn
Joh. 3 : 29 afgunst geen - bij Johannes de Doper over Jezus' dopelingen
1 Sam. 18 : 8 v afgunst geval
Tit. 3 : 3 afgunst in - levend
Mark. 15 : 10 afgunst Jezus overgeleverd uit -
Tit. 3 : 3 afgunst kenmerk van de oude mens
1 Tim. 6 : 4 afgunst oorzaak van -: andere leer en woordenstrijd
Spr. 3 : 31 afgunst op: een man van geweld
Matth. 27 : 18 afgunst uit - Jezus overgeleverd
Filip. 1 : 15 afgunst uit - prediken
Rom. 1 : 29 afgunst vol - zijn
Pred. 4 : 4 afgunst wekken door arbeid en bekwaamheid
Gal. 5 : 21 afgunst werk van het vlees
Gal. 5 : 26 afgunstig zijn op elkaar
Deut. 25 : 12 afhakken hand -
Rom. 12 : 18 afhangen zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen
Joh. 5 : 19 afhankelijk de Zoon – van de Vader
1 Cor. 4 : 19 afhankelijk van de Heer: Paulus
Joh. 5 : 30 afhankelijkheid Christus' -
1 Sam. 23 : 2 afhankelijkheid Davids -: God raadplegen
1 Kon. 22 : 3 afhankelijkheid geval
Hebr. 6 : 3 afhankelijkheid geval van -
Joh. 7 : 6 v afhankelijkheid Jezus' -
Jer. 10 : 23 afhankelijkheid nodig voor de mens
Richt. 4 : 8 afhankelijkheid ongewenste – van een vrouw
Jer. 42 : 3 afhankelijkheid onvolkomen -
Rom. 1 : 9 afhankelijkheid Paulus‘ –
Rom. 15 : 32 afhankelijkheid Paulus’ – van God
Richt. 1 : 1 afhankelijkheid van God: door Israël
1 Tim. 5 : 5 afhankelijkheid van God: door omstandigheden
2 Kron. 24 : 17 afhankelijkheid van mensen: hier verkeerd: geval Joas
Jak. 4 : 15 afhankelijkheid zo de Heer wil en wij leven
Num. 27 : 21 afhankelijkheid
Spr. 5 : 6 afhouden van het pad des levens
Jes. 48 : 9 afhouwen door God: Israël: nalaten
Deut. 25 : 12 afhouwen hand -
Richt. 1 : 31 Afik
Jes. 32 : 3 afkeer van God en zijn woord zal einde hebben (toepassing)
Rom. 12 : 9 afkeer van het kwade: hebt een - van het kwade
Jer. 3 : 6 afkeren afgekeerde Israël
Jer. 3 : 8 afkeren afgekeerde Israël
Jer. 3 : 12 afkeren afgekeerde Israël
Deut. 23 : 14 afkeren door God: van iets gruwelijks
Jer. 8 : 4 afkeren en daarna wederkeren
Ex. 32 : 12 afkeren God gebeden Zich af te keren van Zijn toorn
Jer. 23 : 22 afkeren mensen - van hun boze weg, van de boosheid van hun handelingen
Num. 32 : 15 afkeren van achter God -
Ez. 33 : 18 afkeren van gerechtigheid
Dan. 9 : 13 afkeren van onze ongerechtigheden
Jer. 8 : 4 afkeren vs. wederkeren
Joz. 22 : 29 afkeren zich - van achter de HEERE
Num. 14 : 43 afkeren zich - van God
1 Sam. 15 : 11 afkeren zich - van God
2 Kron. 7 : 19 afkeren zich - van God
1 Kon. 9 : 6 afkeren zich - van God na te volgen
2 Pe 2 : 21 afkeren zich - van het heilig gebod
1 Pe 3 : 11 afkeren zich - van het kwaad
Joz. 23 : 12 afkeren zich – van God
Ez. 3 : 20 afkeren zich – van zijn gerechtigheid
Ez. 18 : 24 afkeren zich – van zijn gerechtigheid
Jer. 18 : 17 afkeren zich –: door God: van Israël: ten dage van hun verderf
Jer. 4 : 28 afkeren zich niet afkeren: door God: van Zijn voornemen
Jer. 3 : 22 afkerig -e kinderen
Jes. 57 : 17 afkerig jegens God
Jer. 3 : 14 afkerig kinderen: -e kinderen
Hand. 19 : 26 afkerig maken: door Paulus
Luk. 23 2 afkerig maken: van de overheid
Jer. 2 : 31 afkerigheid Israëls - ten opzichte van God
Jer. 8 : 4 v afkering blijvende -
Num. 14 : 34 afkering door God van Israël
Jer. 3 : 22 afkering genezen van –en: door God
Jer. 3 : 22 afkering kwaal die genezing behoeft
Jer. 14 : 7 afkering menigvuldige -en jegens God
Jer. 2 : 19 afkering ten opzicht van God: gevolg: straf door de - zelf
Jer. 2 : 19 afkering uw -en zullen u straffen
Spr. 1 : 32 afkering van de onverstandigen zal hen doden
Hos. 11 : 7 afkering van God: eraan blijven hangen
Jer. 5 : 6 afkering veel -en: machtig veel
Mark. 10 : 14 afkeuren door Jezus: verhindering van kinderen
Matth. 14 : 4 afkeuring door Johannes de Doper
Luk. 5 : 15 afkomen er kwam veel op Jezus af
Luk. 3 : 8 afkomst roemen in zijn - (Abraham)
Esth. 2 : 10 afkomst verzwijgen
Jes. 1 : 16 aflaten laat af van kwaad te doen
Jak. 1 : 21 afleggen alle onreinheid, overmaat van boosheid
Jak. 2 : 1 afleggen discriminatie
Rom. 13 : 12 afleggen gelijk een kleed uitdoen
Hebr. 12 : 1 afleggen last en zonde -
Ef. 4 : 25 afleggen leg de leugen af
1 Pe 2 : 1 afleggen legt af: boosheid, huichelarij etc
Col. 3 : 8 afleggen legt de zonden af!
Joh. 15 : 13 afleggen leven –
1Jo 3 : 16 afleggen leven – voor de broeders
Joh. 10 : 11 afleggen leven –: door Jezus
Joh. 10 : 15 afleggen leven –: door Jezus
Col. 2 : 11 afleggen lichaam van het vlees afgelegd
Ef. 4 : 22 afleggen oude mens hebt afgelegd
afleggen zie ook Wegdoen
Joh. 13 : 38 afleggen zijn leven –: door Petrus: beloofd aan Jezus
Jer. 44 : 4 afmanen geval
Opb. 22 : 19 afnemen van de profetie van het boek Openbaring van Johannes
Matth. 18 : 23 afrekening houden: door de Koning: met zijn slaven
Mark. 6 : 46 afscheid nemen: door Jezus
Matth. 13 : 49 afscheiden door engelen: de bozen uit het midden van de rechtvaardigen
Deut. 29 : 21 afscheiden door God: iem.: ten kwade
Gal. 4 : 17 afscheiden gelovigen willen afscheiden
Jer. 15 : 19 afscheiden het kostbare – van het snode, waardeloze
2 Kron. 11 : 13 afscheiden priesters en levieten stelden zich bij Rehabeam
2 Cor. 6 : 17 afscheiden scheidt u af
Neh. 13 : 3 afscheiden vermenging van Israël -
Jud : 19 afscheiden zich -
Opb. 2 : 24 afscheiden zich - niet aanbevolen hier
Opb. 18 : 4 afscheiden zich - terecht
2 Kron. 15 : 9 afscheiden zich - tot waar de HEER is
Ez. 14 : 7 afscheiden zich - van achter God
Neh. 9 : 2 afscheiden zich - van alle vreemden
1 Kron. 12 : 8 afscheiden zich - van de Gadieten tot David
Num. 16 : 21 afscheiden zich - van de vergadering
Ezra 10 : 11 afscheiden zich - van de volk en van de vreemde vrouwen
Neh. 10 : 28 afscheiden zich - van de volkeren tot Gods wet
Jer. 9 : 2 afscheiden zich - van een trouweloze hoop
Hand. 19 : 9 afscheiden zich -: door Paulus
Jer. 51 : 45 afscheiden zich –: gaat uit het midden van haar (Babel)
afscheiden zie ook Afwenden
2 Kron. 11 : 14 afscheiding priesters scheiden zich af, omdat er geen plaats voor hen bleef
Matth. 13 : 15 afschermen zich – van de waarheid
Jer. 44 : 12 afschrik een – worden: overblijfsel van Juda in Egypte
Jer. 25 : 9 afschrik tot een – maken
Jer. 42 : 18 afschrik tot een – worden
Jer. 7 : 33 afschrikken dieren –
Jer. 7 : 12 afschrikken door God: door gevolgen van eens anders zonden
Jud : 5 afschrikken door O.T. voorbeeld
Filip. 1 : 28 afschrikken laat u niet -
2 Pe 2 : 6 afschrikken voorbeeld tot -
Deut. 13 : 11 afschrikking door doodstraf
2 Sam. 1 : 14 afschrikking preventief
Deut. 24 : 9 afschrikking preventieve - inzake melaatsheid
Jes. 66 : 24 afschrikking straf met –
2 Kron. 17 : 10 afschrikking tegen oorlog
Ez. 23 : 48 afschrikking voorbeeld ter -
Jud : 7 afschrikking voorbeeld ter –
1 Cor. 10 : 11 afschrikking voorbeelden tot -
Deut. 21 : 21 afschrikking
Jer. 3 : 8 afschrikking
Jer. 23 : 14 afschuwelijkheid in de profeten van Jeruzalem
Jer. 12 : 12 afsloven zich vruchteloos –
2 Kron. 6 : 16 afsnijden door God: van iem.
Job 24 : 24 afsnijden fig. gelijk de top van een aar
Jes. 53 : 8 afsnijden Jezus afgesneden uit het land der levenden
Richt. 21 : 6 afsnijden stam Benjamin afgesneden
Joh. 2 : 24 afstand houden: door Jezus
Luk. 17 : 12 afstand houden: door melaatsen
Ex. 20 : 18 afstand houden: tot de berg Horeb: willens
Ex. 23 : 7 afstand houden: weest verre van valse zaken
Opb. 18 : 15 afstand in de verste blijven staan
Jes. 1 : 4 afstand tot God nemen, achterwaarts wijken van Hem
Col. 2 : 20 afsterven afgestorven met Christus aan de elementen van de wereld
Ef. 4 : 19 afstompen afgestompt in hun gevoelens
Mark. 6 : 48 aftobben zich - met roeien
2 Kron. 28 : 19 aftrekken Juda afgetrokken tot afgoderij
2 Kron. 28 : 19 aftrekken Juda was afgetrokken
Ex. 5 : 4 aftrekken van werken
Hebr. 4 : 14 afval belijdenis verliezen (toepassing)
2 Kron. 7 : 19 afval elementen van afval van God
2 Thess. 2 : 3 afval en de mens van de zonde
1 Tim. 4 : 1 afval geloofs-: oorzaak
Jes. 30 : 1 v afval geval van ontwikkeling tot - en uitingen van
Jer. 2 : 11 afval God vervangen door een god
Deut. 31 : 20 afval God: afval van -: stappen
1 Tim. 5 : 15 afval hier: zich afwenden, de satan achterna
Deut. 31 : 16 afval Israëls -: stappen
Hebr. 5 : 14 afval kenmerk: geen onderscheidingsvermogen (toepassing)
Col. 1 : 23 afval mogelijkheid van - van het geloof
Hebr. 5 : 12 afval oorzaak: achteruitgang in kennis (toepassing)
Richt. 2 : 10 v afval oorzaak: God niet kennen noch zijn werken
Hebr. 5 : 11 afval oorzaak: traag worden in het horen (toepassing)
Hos. 4 : 18 afval oorzaak: zuiperij
Jud : 7 afval seksuele –
Deut. 13 : 5 afval spreken tegen God
Jer. 28 : 16 afval spreken tegen God
Jer. 29 : 32 afval spreken tegen Jahweh: door Semaja
Jes. 59 : 13 afval spreken van -
Deut. 13 : 5 afval tegen God
Jud : 6 afval van engelen
Jes. 1 : 5 afval van God: meerder maken
Hand. 21 : 21 afval van Mozes: Paulus beschuldigd
2 Thess. 2 : 3 afval voorafgaand aan de dag van de Heer
Matth. 5 : 13 afval voorzegd?
afval zie ook Verliezen
1 Kon. 9 : 6 afval
Jer. 8 : 4 v afval
Joh. 15 : 6 afval
2 Pe 2 : 22 afval
1 Sam. 29 : 3 afvallen David in de ogen van Achis
Hand. 1 : 25 afvallen door Judas Iskariot
2 Kon. 8 : 20 afvallen Edomieten vielen van onder het gebied van Juda af
Jer. 5 : 23 afvallen en heengaan
Luk. 8 : 13 afvallen in een tijd van verzoeking
Hebr. 6 : 5 afvallen Jezus verwerpen
Luk. 8 : 13 afvallen na geloofd te hebben
Jes. 30 : 1 afvallen om iets te doen
1 Sam. 19 : 1 v afvallen Saul van David
Opb. 2 : 5 afvallen van de eerste liefde
Hebr. 3 : 12 afvallen van de levende God
2 Kon. 18 : 7 afvallen van een vreemde koning -: Hizkia
2 Pe 3 : 17 afvallen van je eigen standvastigheid
Jes. 30 : 1 afvallen wee
2 Kon. 3 : 5 afvallen
Hos. 8 : 1 afvallig begrip
Jer. 5 : 23 afvallig hart
Hos. 4 : 18 afvallig hun zuiperij is -
Luk. 23 14 afvallig maken: het volk
2 Kron. 36 : 13 afvallig worden: tegen een heidense koning
Hos. 9 : 15 afvallige al hun vorsten zijn -n
Jer. 6 : 28 afvallige de -ste der -n
Ps. 68 : 7 afvallige de afvalligen wonen in het dorre
Jer. 39 : 9 afvallige die tot Nebukadnezar gevallen (overgelopen) was
Ps. 101 : 3 afvallige doen der -n haten
Hebr. 10 : 29 afvallige eens geheiligd
Hebr. 10 : 29 afvallige had of heeft kennis van de waarheid
Ps. 66 : 7 afvallige laat de -n niet verhoogd worden
Hebr. 6 : 6 afvallige onbekeerlijk
Jud : 5 afvallige oordeel over -n
Hebr. 10 : 26 v afvallige straf
Hebr. 10 : 29 afvallige tegen bloed, Geest van de genade
Jes. 1 : 23 afvallige
Dan. 8 : 23 afvallige
Jes. 4 : 4 afwassen door God
Jes. 32 : 3 afwenden blik -
Deut. 30 : 17 afwenden God: zich - van God
Jer. 18 : 20 afwenden Gods grimmigheid trachten af te wenden: door Jeremia
Hebr. 12 : 25 afwenden van God zich -
Spr. 4 : 27 afwenden wend uw voet af van het kwaad
2 Tim. 3 : 5 afwenden zich - van bepaalde mensen
1 Tim. 5 : 15 afwenden zich - van het geloof, vgl vers 12
2 Tim. 1 : 15 afwenden zich - van Paulus: door allen die in Asia zijn
1 Tim. 6 : 20 afwenden zich - van: ongoddelijk gezwets, dwaling
Tit. 1 : 14 afwenden zich van de waarheid -
1 Thess. 2 : 17 afwezig gezicht niet zien
Col. 2 : 5 afwezig naar het lichaam
Joh. 20 : 24 afwezig Thomas Didymus
2 Kron. 25 : 27 afwijken - van achter de HERE: gevolg: dood
Spr. 14 : 2 afwijken afgewekene veracht God
Deut. 28 : 14 afwijken afgoderij
Rom. 3 : 12 afwijken allen zijn wij afgeweken
Ps. 14 : 2 afwijken allen zijn ze afgeweken
2 Kon. 17 : 21 afwijken doen -: een volk doen -
Dan. 9 : 11 afwijken door Israël
Tit. 3 : 11 afwijken en zondigen
Deut. 21 : 20 afwijken in gedrag
2 Kon. 3 : 3 afwijken in goede zin -: van zonden
Spr. 14 : 2 afwijken in zijn wegen
Deut. 31 : 29 afwijken Israël zou -
Spr. 7 : 25 afwijken laat uw hart tot haar wegen niet -
Joz. 23 : 6 afwijken niet - van de wet van Mozes
1 Kon. 22 : 43 afwijken niet - van een weg
Deut. 17 : 11 afwijken niet - van het woord van de priester of de rechter
2 Kon. 13 : 11 afwijken niet - van zonden
2 Kron. 34 : 2 afwijken niet -: noch ter rechterhand noch ter linkerhand
2 Kon. 10 : 29 afwijken niet -: onterecht: van zonden na te volgen
2 Kron. 34 : 33 afwijken niet -: van God na te volgen
2 Kron. 20 : 32 afwijken niet afwijken van de goede -
Spr. 15 : 24 afwijken positief: van het dodenrijk
Richt. 2 : 10 afwijken ten gevolge van onkunde aangaande God
2 Sam. 14 : 19 afwijken ter linker of rechter hand
Deut. 28 : 14 afwijken ter linkerhand
Deut. 5 : 32 afwijken ter rechter of ter linkerhand
Joz. 23 : 6 afwijken ter rechter- of ter linkerhand
2 Kon. 22 : 2 afwijken ter rechter- of ter linkerhand
Jes. 30 : 21 afwijken ter rechter- of ter linkerhand
Deut. 28 : 14 afwijken ter rechterhand
Spr. 15 : 10 afwijken tucht is onaangenaam voor wie het pad verlaat
Richt. 2 : 17 afwijken van de goede weg
2Jo : 9 afwijken van de leer van Christus
Spr. 13 : 14 afwijken van de strikken des doods
Spr. 14 : 27 afwijken van de strikken des doods
2 Tim. 2 : 18 afwijken van de waarheid
Deut. 11 : 28 afwijken van de weg die God gebiedt
Deut. 31 : 29 afwijken van de weg door Mozes geboden
Mal. 2 : 8 afwijken van de weg: door de priesters
Jes. 31 : 6 afwijken van God: diep -
Jer. 17 : 5 afwijken van God: door het hart van een man
Dan. 9 : 5 afwijken van Gods geboden
Mal. 3 : 7 afwijken van Gods inzettingen
Ps. 119 : 150 afwijken van Gods wet
2 Kon. 13 : 2 afwijken van zonde: nalaten
2 Kon. 3 : 3 afwijken van zonden: nalaten
2 Kon. 13 : 6 afwijken van zonden: niet -: Israël en hun koning
2 Kon. 17 : 22 afwijken van zonden: niet afwijken
Jer. 32 : 40 afwijken voorkomen: door vreze Gods
Spr. 4 : 27 afwijken wijk niet ter rechter of ter linkerhand
Spr. 8 : 20 afwijken wijsheid houdt het midden
Ex. 32 : 8 afwijken
Job 31 : 7 afwijken
Spr. 3 : 32 afwijker is den HEERE een gruwel
1 Kon. 11 : 4 afwijking des harten
1 Tim. 6 : 10 afwijking door gelovigen
2 Kron. 24 : 21 afwijking geval: koning Joas: liet Zacharia stenigen
Deut. 30 : 17 afwijking psychologie van -
Deut. 13 : 5 afwijking van een volk door valse profeet
Jes. 31 : 6 afwijking vraagt om bekering
Luk. 13 : 27 afwijzen door God: werkers van ongerechtigheid
Dan. 5 : 17 afwijzen eer: door Daniël
Hebr. 12 : 25 afwijzen God -
1 Tim. 5 : 11 afwijzen in zeker opzicht: als te ondersteunen weduwen
Joh. 19 : 15 afwijzen Jezus afgewezen
Joh. 7 : 52 afwijzen uit onwetenheid
Richt. 11 : 2 afwijzen zie ook Verstoten
afwijzen zie ook Verwerpen
Richt. 11 : 2 afwijzen
Joh. 15 : 18 afwijzing door de wereld: wat we dan moeten weten
1 Sam. 8 : 7 afwijzing emotionele reactie op -
1 Sam. 8 : 7 afwijzing indirecte -
Jer. 26 : 9 afwijzing Jeremia afgewezen
Joh. 6 : 37 afwijzing uitwerpen: wie tot Jezus zal Hij geenszins uitwerpen
Joh. 8 : 28 afwijzing van Jezus: Hij sterkt zich in zijn roepig
Joh. 8 : 29 afwijzing van Jezus: Hij strekt Zich in nabijheid Vader
1 Sam. 8 : 7 afwijzing verwerping
2 Kron. 15 : 16 afzetten moeder van koning Asa
Lev. 19 : 13 afzetten naaste – verboden
2 Kron. 12 : 7 afzien door God: van zijn plan: op verootmoediging
Lev. 16 : 22 afzonderen afgezonderd land, waarheen de zondebok ging
Rom. 1 : 1 afzonderen afgezonderd tot het evangelie van God: Paulus
Jes. 66 : 5 afzonderen afgezonderd worden door de schijnvromen
Lev. 20 : 26 afzonderen begrip
Jer. 6 : 29 afzonderen de bozen -
Ps. 4 : 4 afzonderen de HEER heeft Zich een gunstgenoot afgezonderd
Hand. 19 : 9 afzonderen discipelen -: door Paulus
Hand. 13 : 2 afzonderen door de Geest: discipelen: voor een werk
Lev. 20 : 24 afzonderen door God: Israël: van de volken
Lev. 20 : 26 afzonderen door God: Israël: van de volken: opdat Israël van Hem zou zijn
1 Kon. 8 : 53 afzonderen door God: van Israël: tot een erfdeel
Ex. 33 : 16 afzonderen gemeente: van alle volken: doordat God met ons gaat
Ex. 8 : 22 afzonderen Gosen –: behoeden voor de plaag
1 Kron. 23 : 13 afzonderen iemand - dat (= om te doen)
Deut. 1 : 5 afzonderen meng u niet met Ezau
Ezra 9 : 1 afzonderen niet afgezonderd zijn
Deut. 19 : 2 afzonderen steden
Lev. 20 : 25 afzonderen van onreine dieren: door God: opdat wij het onrein houden
Jes. 66 : 5 afzonderen verre –: broeders onterecht verre –
Spr. 18 : 1 afzonderen zich -
Num. 6 : 2 afzonderen zich - : den HEERE
Jes. 65 : 5 afzonderen zich - op verkeerde manier
Hebr. 13 : 13 afzonderen zich - tot Hem, tot buiten de legerplaats
Gal. 2 : 12 afzonderen zich - uit vrees
Ezra 7 : 21 afzonderen zich - van de onreinheid der heidenen
Ezra 6 : 21 afzonderen zich - van de onreinheid der heidenen van het land
Ezra 9 : 1 afzonderen zich - van de volken en hun gruwelen
afzonderen zich -, zie ook Afwenden
afzonderen zich -, zie ook Onttrekken, zich
Luk. 4 : 42 afzonderen zich -: door Jezus
Luk. 5 : 16 afzonderen zich -: door Jezus
Matth. 14 : 13 afzonderen zich -: door Jezus: na de dood van Johannes
Lev. 22 : 1 v afzonderen zich – van de heilige dingen der kinderen Israël: eerbiedig behandelen
Deut. 10 : 8 afzonderen zie ook Uitscheiden
Ex. 34 : 15 afzondering aspecten van -
Lev. 20 : 24 afzondering begrip
1 Tim. 5 : 22 afzondering bevolen
Gen. 24 : 3 afzondering bij partnerkeuze
Gen. 24 : 37 afzondering bij partnerkeuze
Ex. 33 : 7 afzondering buiten de legerplaats
Ezra 7 : 21 afzondering doel
Opb. 18 : 4 afzondering doel: 1. geen gemeenschap met kwaad; 2. plaag ontlopen
Spr. 2 : 12 v afzondering door wijsheid
Jes. 52 : 11 afzondering en zelfreiniging
2 Cor. 6 : 17 afzondering gaat weg uit hun midden
Ps. 141 : 4 afzondering gebed om -
Richt. 2 : 2 afzondering geboden
Ef. 5 : 7 afzondering geboden
2 Kron. 26 : 21 afzondering gedwongen -: door melaatsheid
1 Cor. 5 : 9 afzondering geen omgang met hoereerders in de gemeente
Ex. 34 : 12 afzondering geen verbond maken
Ex. 23 : 32 afzondering geen verbond maken met heidense volken of hun goden
Esth. 3 : 4 afzondering geval: Mordechai
Richt. 21 : 1 afzondering geval: ten opzichte van stam Benjamin
Deut. 18 : 9 afzondering in leren te doen
Num. 23 : 9 afzondering Israël een afgezonderd volk
Hand. 10 : 28 afzondering Jood ten opzichte van de vreemdeling
Ex. 34 : 13 afzondering kappen met afgodendienst
Jer. 10 : 2 afzondering leert de weg der heidenen niet
Ex. 11 : 7 afzondering maken: tussen Israëlieten en Egptenaren
2 Kron. 19 : 2 afzondering nagelaten
Matth. 24 : 49 afzondering nagelaten - (geval)
Ps. 40 : 5 afzondering niet omzien naar de hovaardigen
Ex. 23 : 33 afzondering nut
Ex. 34 : 12 afzondering nut
Richt. 2 : 2 afzondering strekking
Spr. 14 : 7 afzondering t.o.v. mensen: zotten
Jes. 2 : 6 afzondering tekort aan -
2Jo : 10 afzondering ten opzichte van dwaalleraars
Spr. 4 : 14 afzondering ten opzichte van het pad der goddelozen
Spr. 1 : 15 afzondering toepassing
Rom. 1 : 2 afzondering tot een taak
2 Kron. 11 : 16 afzondering tot God: geval
Hand. 11 : 3 afzondering twist om
Lev. 13 : 46 afzondering van de melaatse
Lev. 20 : 23 afzondering van de volken
Lev. 18 : 3 afzondering van de werken en inzettingen der volken
Hos. 7 : 8 afzondering verzuimd
Jer. 15 : 19 afzondering volharden in –
Joz. 23 : 12 afzondering waarom
2 Tim. 3 : 5 afzondering wend je van dezen af
Ezra 9 : 12 afzondering
Spr. 23 : 20 afzondering
Jak. 1 : 27 afzondering
Luk. 10 : 23 afzonderlijk zich - tot de discipelen wenden: door Jezus
Hos. 7 : 13 afzwerven van God -
Matth. 21 : 27 agnost
Deut. 14 : 23 agrarisch producten, -e p.
Spr. 12 : 16 agressie
Dan. 9 : 1 Ahasveros zoon van Darius
Esth. 1 : 1 Ahasveros
1 Kon. 22 : 40 Ahazia
Richt. 1 : 10 Ahiman
Ex. 38 : 23 Aholiab bekwaamheid
Ex. 31 : 6 Aholiab
Ex. 35 : 34 Aholiab
Joz. 8 : 25 Ai inwonertal
Jer. 49 : 3 Ai
Spr. 5 : 11 aids lichamelijke ellende
1Jo 5 : 16 aids zonde tot de dood (toepassing)
2 Pe 1 : 4 AIDS verderf: door seksuele begeerte (toepassing)
Rom. 1 : 27 AIDS verwijzing naar - niet in dit vers
Joz. 10 : 12 Ajalon dal van -
Richt. 1 : 35 Ajalon
Hand. 1 : 18 Akeldama
Jer. 12 : 10 akker fig. gezegd van Israël
Matth. 13 : 31 akker fig. wereld
Matth. 13 : 44 akker fig. wereld; hier gekocht, ctr. vs 24 'zijn akker'
Jer. 8 : 10 akker verliezen aan ander: als oordeel
Matth. 13 : 37 akker wereld
Matth. 13 : 38 akker wereld een – gelijk
Gen. 9 : 20 akkerman Noach
Mark. 10 : 30 akkers geestelijke -
Richt. 1 : 36 Akrabbim
Luk. 7 : 37 albast albasten fles
Spr. 31 : 7 alcohol effect van -
Spr. 31 : 5 alcohol gevolg van onmatig alcoholverbruik
Spr. 31 : 7 alcohol zie ook : drank, sterke -
Spr. 20 : 1 alcoholisme tegen -
Spr. 23 : 29 v alcoholisme tegen -
alertheid zie Waakzaamheid
2 Tim. 4 : 14 Alexander de Kopersmid
Dan. 8 : 21 Alexander de Grote
Dan. 11 : 3 Alexander de Grote
Opb. 21 : 6 alfa Ik ben de –
Opb. 22 : 13 alfa Jezus is de -
Opb. 1 : 8 Alfa Ik ben de - en de Omega
Tit. 1 : 5 algemeenheid en verbijzondering: in één vers
Deut. 13 : 2 Allah andere god
Deut. 20 : 18 Allah andere god, vgl. ' andere Jezus'
Jes. 19 : 21 Allah is niet gelijk aan JHWH: Egypte moet JHWH nog kennen
1 Thess. 4 : 4 Allah niet de ware God
Joh. 16 : 32 alleen Christus - en toch niet
Joh. 8 : 16 alleen Christus was niet -
Rom. 11 : 3 alleen Elia – overgebleven
Joh. 8 : 29 alleen Jezus niet - gelaten door de Vader
1 Tim. 5 : 5 alleen staan: weduwe zonder kinderen
Jes. 22 : 4 alleen willen zijn bij groot verdriet
1 Tim. 5 : 5 alleenstaande weduwe
Col. 3 : 11 allen Christus is alles en in -
Ps. 97 : 9 Allerhoogste begrip
Dan. 4 : 24 Allerhoogste God
Dan. 4 : 25 Allerhoogste God
Ps. 56 : 3 Allerhoogste God - genoemd door David
Dan. 5 : 21 Allerhoogste God de -
Hos. 7 : 16 Allerhoogste God de -
Dan. 4 : 34 Allerhoogste God de –
Ps. 47 : 3 Allerhoogste Jhwh, de - , is vreselijk
Luk. 1 : 35 Allerhoogste kracht van -: overschaduwde Maria
Dan. 4 : 17 Allerhoogste woord
Luk. 1 : 32 Allerhoogste Zoon van de -: Jezus
Ex. 26 : 31 allerkunstelijk werk
Col. 3 : 11 alles Christus is - en in allen
Gen. 33 : 11 alles Jakob had 'alles', Ezau had 'veel' (vers 9)
allochtoon zie Vreemdeling
Luk. 3 : 8 almacht Gods -
Opb. 4 : 8 Almachtige God de –
Opb. 15 : 3 Almachtige God de –
Opb. 16 : 7 Almachtige God de –
Opb. 19 : 6 Almachtige God de –
Opb. 19 : 15 Almachtige God de –
Opb. 1 : 8 Almachtige God is de –
Joh. 19 : 39 aloë mengsel van – en mirre
Ef. 6 : 5 als aan Christus: gehoorzaam zijn
Ef. 6 : 7 als aan de Heer slavendienst doen
Spr. 5 : 3 alsem bitter
Jer. 9 : 15 alsem spijzen door God met -
Jer. 23 : 15 alsem spijzen met –:door God: de slechte profeten
Opb. 8 : 11 alsem
Richt. 6 : 24 altaar aanleiding tot bouw -
Gen. 12 : 7 altaar Abram bouwde een - voor God
Gen. 13 : 8 altaar Abram bouwde een - voor God
Gen. 13 : 18 altaar Abram bouwde een - voor God
Hos. 12 : 12 altaar afgodisch -
2 Kon. 23 : 15 altaar afgodisch - afgebroken
2 Kon. 16 : 11 altaar afgodisch - gemaakt door de priester Uria
Ex. 32 : 5 altaar afgodisch – gebouwd door Aaron
Hos. 8 : 11 altaar afgodische -en
2 Kon. 23 : 12 altaar afgodische -en verwoest
Jer. 17 : 2 altaar afgodische -en: hoornen
2 Kron. 14 : 3 altaar afgodische -en: wegnemen: door Asa
Jer. 11 : 13 altaar afgodische –en: veelheid: in Juda
Ex. 34 : 13 altaar afgodische altaren omwerpen
2 Kron. 30 : 14 altaar afgodische altaren wegnemen
2 Kron. 31 : 1 altaar altaren der afgodendienst afwerpen
Richt. 2 : 2 altaar altaren van de Kanaänieten moesten worden afgebroken
Rom. 11 : 3 altaar altaren van God omgeworpen
Mal. 2 : 13 altaar bedekken met tranen
Ex. 24 : 6 altaar besprengd met bloed
Lev. 8 : 19 altaar besprengd met bloed van het brandoffer
Lev. 8 : 11 altaar besprenging van het –
Opb. 6 : 9 altaar bij de troon
Jes. 6 : 6 altaar bij Gods troon
Deut. 27 : 5 altaar bouw opgedragen
Richt. 21 : 4 altaar bouwen
Gen. 35 : 1 altaar bouwen: door God bevolen aan Jakob
Gen. 26 : 25 altaar bouwen: door Isaak
1 Sam. 7 : 17 altaar bouwen: door Samuel: te Rama
Richt. 6 : 26 altaar bouwen: opgedragen door God aan Gideon
Ex. 20 : 24 altaar bouwstof
Ezra 3 : 2 altaar brandoffer-
Ex. 20 : 24 altaar daar zegent God
2 Kon. 23 : 9 altaar des HEEREN
Joel 1 : 13 altaar dienaars van het -: de priesters
Deut. 27 : 5 altaar Ebal: - op de berg E
Ezra 3 : 2 v altaar eerst werd - opgericht
Matth. 5 : 23 altaar gave offeren op het –
Matth. 23 : 18 altaar gave op het -
Joz. 22 : 11 altaar gebouwd door de 2,5 stam
Richt. 6 : 24 altaar gebouwd door Gideon
Ex. 24 : 4 altaar gebouwd door Mozes
Hebr. 13 : 10 altaar geestelijk of hemels -
Richt. 6 : 24 altaar genoemd ‘Jahweh is vrede’
Jes. 19 : 19 altaar God zal een - hebben in Egypte
Ps. 51 : 21 altaar Gods -
1 Sam. 2 : 28 altaar Gods -: "Mijn altaar"
Ps. 43 : 4 altaar Gods -: ingaan tot Gods -
1 Kon. 19 : 10 altaar Gods -en afgebroken
1 Kon. 19 : 14 altaar Gods -en afgebroken
Opb. 9 : 13 altaar gouden - dat voor God is: vier horens
Lev. 8 : 15 altaar heiliging van het –
Matth. 23 : 18 altaar heiligt de gave die daarop is
1 Kon. 1 : 50 altaar hoornen van het - vatten
1 Kon. 2 : 28 altaar hoornen van het - vatten
Ex. 29 : 12 altaar hoornen: bloed van de var op de hoornen gedaan
Jes. 6 : 6 altaar in de hemel
Opb. 16 : 6 altaar in de hemel
Opb. 14 : 17 altaar in de hemel: engel kwam uit het -
Opb. 8 : 3 altaar in de hemel: gouden –, vóór de troon
Opb. 16 : 7 altaar in de hemel: zielen onder het altaar?
Joz. 8 : 30 v altaar Jozua bouwde een altaar
Jes. 6 : 6 altaar kolen
2 Kon. 16 : 14 altaar koperen -: dat voor het aangezicht des HEEREN was
Ex. 17 : 15 altaar Mozes bouwde een –
Gen. 8 : 20 altaar Noachs -
1 Kron. 21 : 26 altaar offer door vuur uit de hemel verteerd
2 Kon. 23 : 9 altaar offeren op andere plaatsen dan het altaar van de HEER
Jak. 2 : 21 altaar offerplaats
Ex. 20 : 25 altaar ontheiligen
Ex. 27 : 1 v altaar ontwerp
Ez. 43 : 22 altaar ontzondiging
Ex. 29 : 36 v altaar ontzondiging en heiliging van het -
Lev. 8 : 15 altaar ontzondiging van het –
1 Kron. 21 : 18 altaar op de dorsvloer van Ornan
2 Kron. 33 : 17 altaar op de hoogten waren altaren
1 Kron. 21 : 26 altaar op Ornans dorsvloer
Ex. 20 : 24 altaar opdracht tot bouw -
2 Sam. 24 : 18 altaar oprichting bevolen
Num. 16 : 38 altaar overtreksel voor het -
Gen. 26 : 25 altaar plaats van aanroeping
1 Kron. 6 : 49 altaar reukaltaar
1 Sam. 14 : 35 altaar Sauls -
Ezra 3 : 3 altaar stelling
Deut. 27 : 5 altaar stenen -, zonder ijzer gemaakt
Ex. 20 : 25 altaar stenen: ongehouwen stenen
Mal. 1 : 7 altaar tafel van de Heer genoemd
Lev. 21 : 6 altaar tafel van God, gezien de spijs erop geofferd
Jes. 56 : 7 altaar toekomst
Jes. 60 : 7 altaar toekomstig –
Joz. 22 : 28 altaar tot getuige gebouwd
Richt. 6 : 25 altaar van Baäl: af te breken
2 Kon. 23 : 17 altaar van Beth-El
Joz. 22 : 29 altaar van God: is vóór Zijn tabernakel
Lev. 4 : 10 altaar van het brandoffer
1 Kron. 6 : 49 altaar van het brandoffer
Ezra 7 : 17 altaar van het huis van God die te Jeruzalem is
1 Kon. 8 : 54 altaar van Jahweh
Joz. 9 : 27 altaar van Jahweh: aan de plaats die Hij verkiezen zou
2 Kron. 15 : 8 altaar vernieuwen
Lev. 8 : 15 altaar verzoening voor het – doen
2 Kon. 21 : 5 altaar voor de hemellichamen
2 Sam. 24 : 21 altaar voor God
2 Kon. 21 : 4 altaar vreemde -en bouwen in het huis van God
Opb. 8 : 5 altaar vuur van het -
Lev. 8 : 11 altaar zalving van het –
Matth. 23 : 18 altaar zweren bij het -
2 Kron. 32 : 12 altaar
Opb. 11 : 1 altaar
Richt. 6 : 27 alternatief kiezen uit vrees
Dan. 1 : 12 alternatief noemen, na weigering
1 Sam. 28 : 7 alternatief ongeoorloofd -
Matth. 6 : 20 alternatief schatten verzamelen in hemel, niet op aarde
Hebr. 10 : 34 alternatief voor aards bezit hebben
Ezra 9 : 12 altruisme in een geval verboden
2 Tim. 2 : 10 altruisme voorbeeld: Paulus
Opb. 3 : 5 alverzoening tegen -
Hebr. 9 : 28 alverzoeningsleer tegenargument: “de zonden van velen te dragen”
Matth. 10 : 29 v alwetend God -
Num. 24 : 20 Amalek eersteling der heidenen
Num. 24 : 20 Amalek einde van -
Deut. 25 : 17 v Amalek gebod tot uitroeiing van -
Ex. 17 : 14 Amalek gedachtenis van – zou worden uitgedelgd
1 Kron. 1 : 36 Amalek kleinzoon van Ezau
1 Sam. 15 : 4 Amalek stad
Ex. 17 : 8 v Amalek streed tegen Israël
Deut. 25 : 18 Amalek vreesde God niet
Deut. 25 : 17 Amalek zonde van -
1 Sam. 15 : 18 Amalekieten zondaars
Jer. 1 : 11 amandeltak
Ex. 35 : 35 ambachtsman
1 Kron. 23 : 2 - 5 ambt -en in Israël
Gal. 1 : 1 ambt door Jezus Christus in het apostel- gesteld
1 Kron. 9 : 22 ambt in het - bevestigen: door David en Samuel
Filip. 1 : 1 ambt opziener, dienaar
1 Kron. 9 : 26 ambt poortier, wachter, dorpelbewaarder
Ex. 35 : 19 ambt priester-
2 Sam. 15 : 4 ambt rechters-
1 Kron. 26 : 20 v ambt schatbewaarder
Gen. 40 : 21 ambt schenk-ambt
1 Kron. 26 : 1 v ambt tempelwachter, poortier
1 Kron. 6 : 31 ambt van het gezang
1 Kron. 23 : 2 - 5 ambten in Israël
Ex. 5 : 6 ambtman ambtlieden
Ex. 5 : 10 ambtman ambtlieden
Deut. 29 : 10 ambtman ambtlieden
Ex. 5 : 15 ambtman ambtlieden van de kinderen Israëls
Ex. 5 : 14 ambtman ambtlieden: gesteld over Israël: door de aandrijvers
Ex. 35 : 19 ambtskleding in het heilige te dragen
Ex. 31 : 10 ambtskleding
Neh. 4 : 2 amechtig gezegd van Joden
Ps. 106 : 48 amen al het volk zegge -.Halleluja.
Jer. 28 : 6 amen begrip
Opb. 22 : 20 amen begrip: 'dat moge gebeuren', instemming
Opb. 5 : 14 amen begrip: het zij zo
Jer. 11 : 5 amen betekenis: het zij zo!
Deut. 27 : 15 v amen betekenis: uiting van instemming
1 Tim. 1 : 17 amen geschreven door Paulus, ter bekrachtiging
Opb. 1 : 7 amen ja, –
Jud : 25 amen slotwoord van de brief van Judas
Neh. 5 : 13 amen zeggen als antwoord
Neh. 8 : 7 amen zeggen door het volk
Num. 5 : 22 amen zeggen geboden door God
1 Cor. 13 : 16 amen zeggen op iemands dankzegging
1 Kron. 16 : 36 amen zeggen: door het volk
Opb. 19 : 4 amen zeggen: in de hemel
Rom. 1 : 25 amen
Rom. 16 : 24 amen
Filip. 4 : 20 amen
Hebr. 13 : 21 amen
Opb. 7 : 12 amen
Opb. 3 : 14 Amen Christus is de -
Opb. 21 : 20 amethist versiersel van een fundament van het hemelse Jeruzalem
Richt. 11 : 13 Ammon door Israël genomen
Jer. 49 : 6 Ammon gevangenis van de kinderen -s zal worden gewend
Jer. 25 : 21 Ammon kinderen van –: Ammonieten
Deut. 2 : 19 Ammon land ter erfenis
Gen. 19 : 38 Ammon oorsprong
Ez. 25 : 1 v Ammon profetie tegen -
2 Kron. 27 : 5 Ammon schatplichtig aan Jotham van Juda
Jes. 11 : 14 Ammon toekomst
Jer. 49 : 4 Ammon typologisch
2 Kron. 20 : 1 v Ammonieten aanval door de -
Deut. 23 : 6 Ammonieten gewenste houding t.o.
Deut. 23 : 4 Ammonieten hun kwaad
Neh. 13 : 1 Ammonieten mogen niet komen in de gemeente van God
Amos 1 : 13 Ammonieten oordeel over
Jer. 49 : 1 v Ammonieten profetie over -
Jer. 27 : 3 Amon God laat boodschap aan - brengen
1 Kron. 1 : 14 Amoriet oorsprong
Amos 2 : 9 Amoriet verdelgd door God
1 Kon. 21 : 26 Amorieten afgoderij
Richt. 1 : 36 Amorieten gebied
Richt. 11 : 23 Amorieten land
Richt. 10 : 8 Amorieten land der - dat in Gilead is
Gen. 10 : 16 Amorieten nakomelingen van CHam
Gen. 15 : 16 Amorieten ongerechtigheid van de -: nog niet volkomen
Joz. 5 : 1 Amorieten plaats
Joz. 24 : 8 Amorieten verdelgd door God
1 Kon. 21 : 26 Amorieten verdreven door God
Joz. 10 : 5 Amorieten vijf koningen der -
1 Sam. 7 : 14 Amorieten vrede tussen Israël en de -
Richt. 6 : 10 Amorieten vreest de goden der Amorieten niet
Joz. 24 : 4 Amorieten woongebied
1 Kon. 21 : 26 Amorieten zonde der -
Amos 7 : 12 Amos profeteerde
Amos 7 : 12 Amos ziener genoemd
Rom. 16 : 8 Ampliatus
Ex. 6 : 19 Amram leeftijd: 137 jaren
Jes. 3 : 20 amulet
Joz. 11 : 21 Anab
Matth. 12 : 11 analogie
Hand. 5 : 1 Ananias
Hand. 22 : 12 Ananias
Jer. 11 : 22 Anathoth gericht over –
1 Kon. 2 : 26 Anathoth
2 Cor. 11 : 4 ander andere geest
2 Cor. 11 : 4 ander andere Jezus
1 Tim. 6 : 3 ander andere leer brengen
2 Cor. 11 : 4 ander evangelie
Gal. 1 : 6 ander evangelie, dat geen - is
Joh. 14 : 28 ander uitnemender achten
2 Cor. 13 : 7 v ander uitnemender achten
1 Sam. 24 : 18 ander uitnemender achten dan jezelf
Filip. 2 : 3 ander uitnemender achten dan jezelf
Filip. 2 : 15 anders dan de wereld zijn
Lev. 18 : 3 anders doen: dan de Egyptenaren
Mark. 10 : 43 anders gesteld onder de discipelen dan in de wereld: gezag
2 Kron. 17 : 4 anders wandelen dan het doen van Israël: Josafat
Joh. 6 : 8 Andreas broer van Simon Petrus
Mark. 1 : 17 Andreas roeping van -
Matth. 4 : 18 Andreas visser van beroep
Ps. 107 : 26 angst aandoening van de ziel
Deut. 28 : 65 v angst als straf
Deut. 28 : 52 angst als straf God
Deut. 28 : 65 v angst begrip
Matth. 8 : 26 angst behandeling: geloof
Deut. 20 : 1 angst bestrijden
Luk. 2 : 9 angst bestrijden: geruststelling door de verwekker
Jes. 7 : 4 angst bestrijding
Joz. 14 : 8 angst bestrijding van -: volhouden
1 Sam. 21 : 1 angst doet beven
Joz. 9 : 24 angst doet liegen
Luk. 21 26 angst doodsangst
Dan. 7 : 28 angst door eigen gedachten
Dan. 5 : 6 v angst door schrikwekkende gedachten
Ps. 119 : 143 angst en benauwdheid
Job 36 : 16 angst en benauwing
Joz. 5 : 1 angst en denken
Joz. 9 : 24 angst en doodsangst
Deut. 28 : 52 angst en onveiligheid
Ps. 119 : 143 angst en vermaak in God geboden
Joh. 18 : 17 angst gevolg: liegen
Joz. 5 : 1 angst gevolgen
Ps. 107 : 6 angst God verlost uit -en
Matth. 26 : 37 angst grote -: Jezus, 'zeer beangst'
Deut. 20 : 8 angst in dit geval niet weggenomen door bemoediging
Deut. 20 : 8 angst is aanstekelijk
Jes. 53 : 8 angst Jezus uit de – weggenomen
Mark. 14 : 33 angst Jezus: zeer beangst
Jes. 7 : 2 angst na kennisname gevaar
Joz. 7 : 5 angst ontstaan van -
Joz. 10 : 2 angst ontstaan van -
Jes. 19 : 17 angst ontstaan van -
Mark. 16 : 5 v angst oorzaak, bestrijding, gevolg, proces
Lev. 26 : 36 angst overdreven -
Jes. 30 : 17 angst overdreven -
Mark. 16 : 7 angst stelt in staat te vluchten
Richt. 10 : 9 angst vanwege de overmacht en verdrukking
1 Kron. 21 : 30 angst vermijden van oorzaak
Ps. 107 : 26 angst versmelten van angst
2 Kron. 15 : 6 angst verwekken: door God: met alle - verschrikken
Deut. 20 : 8 angst voorkomen: angstaanjagende wegzenden
Mark. 4 : 40 angst vs. geloof
angst zie ook Beangstigen
Mark. 16 : 8 angst
Jer. 30 : 5 angstgeschrei
Matth. 8 : 26 angstig en kleingeloof
Matth. 8 : 26 angstig Waarom bent u angstig?
Luk. 24 : 37 angstig worden
Luk. 21 9 angstig wordt niet -
Mark. 4 : 40 angstig zijn: door de leerlingen
Hebr. 6 : 19 anker van de ziel
Joh. 18 : 13 Annas schoonvader van Kajafas
Gen. 27 : 22 anomalie (toepassing wetenschapstheorie)
1 Kon. 20 : 28 anoniem profeet
Joh. 5 : 43 antichrist (toepassing)
1Jo 2 : 19 antichrist antichristen zijn van ons uitgegaan
Richt. 9 : 14 antichrist associatie
2Jo : 7 antichrist belijdenis: Christus niet in vlees gekomen
1Jo 2 : 18 antichrist de - komt
Jes. 11 : 4 antichrist einde: gedood door de adem van Christus' lippen
Hos. 6 : 5 antichrist gedood door de redenen van Gods mond
1Jo 4 : 3 antichrist geest van de –
1Jo 4 : 3 - 4 antichrist is nu al in de wereld (de antichrist, te weten door zijn geest)
2Jo : 8 antichrist kan naamchristen zijn (geweest)
1Jo 2 : 22 antichrist kenmerk: loochent de Vader en de Zoon
1Jo 4 : 3 antichrist komt
1Jo 2 : 22 antichrist loochent dat Jezus de Christus is
Ps. 55 : 21 antichrist misschien type van ?
1Jo 2 : 19 antichrist schijnchristenen ooit
Deut. 18 : 20 antichrist valse profeet hier de -?
1Jo 2 : 18 antichrist vele -en
Opb. 2 : 13 Antipas trouwe getuige van Christus
Zef. 3 : 18 antisemitisme
2 Kron. 10 : 13 antwoord hard -
Luk. 14 : 6 antwoord om een - verlegen
Luk. 20 8 antwoord onthouden van -: door Christus
Gen. 46 : 34 antwoord wijs –: woord ‘schaapherder’ vermijdend
Spr. 15 : 1 antwoord zacht
Matth. 19 : 4 antwoord zoek het in de Schrift
Spr. 15 : 28 antwoorden bezint eer ge antwoordt
1 Sam. 10 : 22 antwoorden door God op gesloten vraag
1 Sam. 14 : 37 antwoorden door God: niet
Joh. 12 : 34 antwoorden door Jezus
Joh. 18 : 34 , 36 antwoorden door Jezus
Mark. 10 : 3 antwoorden door Jezus: door een vraag
Mark. 10 : 18 antwoorden door Jezus: eerst wedervraag
Mark. 12 : 17 antwoorden door Jezus: gelijk Hij wil
Joh. 8 : 19 antwoorden door Jezus: indirect
Luk. 22 67 antwoorden door Jezus: niet direct
Joh. 6 : 25 antwoorden door Jezus: niet direct
Matth. 27 : 12 antwoorden door Jezus: niets
Joh. 6 : 27 antwoorden door Jezus: situationeel
Matth. 15 : 3 antwoorden door Jezus: wedervraag
Spr. 18 : 13 antwoorden eerst horen
Hand. 7 : 1 antwoorden geen ja/nee op gesloten vraag: geval
1 Sam. 28 : 15 antwoorden God antwoordde niet meer aan Saul
Micha 3 : 7 antwoorden God antwoordt hier niet
Joh. 8 : 25 antwoorden in wijsheid: door Christus
Matth. 15 : 22 antwoorden Jezus: niet -
Luk. 10 : 28 antwoorden juist -
Luk. 10 : 26 antwoorden naar de voorkennis van de vraagsteller
Mark. 11 : 33 antwoorden nalaten: specifiek antwoord niet geven: door Jezus
1 Sam. 28 : 6 antwoorden niet - door God
Joh. 19 : 11 antwoorden niet - door Jezus
Spr. 1 : 28 antwoorden niet -: door God; als vergelding
Mark. 14 : 60 v antwoorden niet -: door Jezus
Joh. 8 : 7 antwoorden niet -: door Jezus
Jer. 7 : 27 antwoorden niet – : door het volk: op het geroep van Jeremia
Matth. 15 : 23 antwoorden niet –: door Jezus
Luk. 23 9 antwoorden niet –: door Jezus: aan Herodes
Spr. 26 : 4 antwoorden niet een dwaas naar zijn dwaasheid -
Joh. 19 : 11 antwoorden soeverein - door Jezus
Job 32 : 1 antwoorden stoppen
1 Sam. 10 : 16 antwoorden ten dele -
Col. 4 : 6 antwoorden weten hoe te -: opdat u weet hoe u iedereen moet -
Rom. 16 : 10 Apelles
Flm. : 2 Apfia
2 Thess. 2 : 2 apocrief
Tit. 3 : 13 Apollos helpt ijverig – voort
1 Cor. 16 : 11 Apollos
Col. 4 : 5 - 6 apologetiek houding in
Filip. 1 : 27 apologetiek onderdeel van geestelijke strijd voor het evangelie
Tit. 1 : 9 apologetiek toepassing
Filip. 1 : 7 apologetiek
Filip. 1 : 16 apologetiek
Hand. 1 : 3 apostel aan de apostelen heeft Jezus zich levend vertoond
2 Tim. 1 : 11 apostel aanstelling: door God
Gal. 1 : 1 apostel ambt
Ef. 3 : 5 apostel apostelen en profeten
Hand. 15 : 4 apostel apostelen te Jeruzalem onderscheiden van de oudsten
1 Thess. 2 : 6 apostel apostelen van Christus
Hand. 4 : 13 apostel apostelen waren ongeletterde en eenvoudige mensen
Luk. 22 14 apostel apostelen werden de twaalf leerlingen genoemd
Luk. 11 : 49 apostel apostelen zouden gedood worden
Hand. 14 : 14 apostel Barnabas een -
Mark. 3 : 14 apostel begrip
Joh. 13 : 16 apostel begrip
Hand. 1 : 11 apostel de apostelen waren Galilese mannen
Luk. 24 : 33 apostel de elf apostelen en zij die bij hen waren
Luk. 1 : 2 apostel de oospronkelijke -en waren ooggetuigen en dienaren van het woord
Luk. 17 : 5 apostel de twaalf waren -en
Hand. 2 : 43 apostel door de -en gebeurden vele wonderen en tekenen
Luk. 11 : 49 apostel en profeet
Ef. 4 : 11 apostel gave aan de gemeente
Rom. 1 : 1 apostel geroepen -
Hand. 3 : 15 apostel getuige van Jezus' opgestaan zijn
Hand. 1 : 22 apostel getuige van Jezus' opstanding
Luk. 11 : 49 apostel gezondene
Ef. 3 : 5 apostel heilige -en
Jud : 17 apostel houding tegenover de -en: hun woorden bewaren
2 Cor. 8 : 23 apostel in ruime zin: gezant
Hebr. 3 : 1 apostel Jezus als -
Luk. 6 : 13 apostel Jezus noemde de twaalf -en
Hand. 1 : 3 apostel Jezus sprak met de apostelen na zijn opstanding
Hand. 1 : 23 apostel kanditaat stellen voor -schap
Hand. 1 : 13 apostel met name genoemd de elf -en
Luk. 6 : 14 apostel namen der -en
Matth. 10 : 2 apostel namen van de twaalf -en
Hand. 1 : 2 apostel ontving opdrachten van Jezus
Hand. 1 : 20 apostel opziener
Hand. 9 : 27 apostel Paulus bij de -en gebracht
Hand. 14 : 14 apostel Paulus een -
1 Tim. 2 : 7 apostel Paulus gesteld tot apostel
Hand. 2 : 37 apostel Petrus en de overige -en
Mark. 3 : 14 apostel roeping
Luk. 6 : 13 apostel roeping der -en
2 Pe 3 : 2 apostel taak: verkondiging
2 Cor. 12 : 12 apostel tekenen van de -
2 Cor. 10 : 12 apostel tekenen van een -
Opb. 21 : 14 apostel twaalf apostelen van het Lam
Hand. 1 : 12 apostel twaalven
2 Cor. 12 : 11 apostel uitnemendste -en
Hand. 1 : 2 apostel uitverkoren door Jezus
2 Pe 3 : 2 apostel uw apostelen
2 Cor. 11 : 13 apostel valse -en
Opb. 2 : 2 apostel valse -en: beproeven
1 Tim. 1 : 1 apostel van Christus Jezus
2 Tim. 1 : 1 apostel van Christus Jezus
Rom. 11 : 13 apostel van de volken: Paulus
Tit. 1 : 1 apostel van Jezus Christus
2 Pe 1 : 1 apostel van Jezus Christus
1 Pe 1 : 1 apostel van Jezus Chrustus: Petrus
Jud : 17 apostel van onze Heer Jezus Christus
Hand. 1 : 12 apostel vooraanstaande -en
Hebr. 2 : 3 apostel
Opb. 18 : 20 apostel
Rom. 1 : 5 apostelschap Paulus' - ontvangen van de Heer Jezus
Gal. 2 : 8 apostelschap van Petrus: God werkt dat in hem
Ex. 37 : 29 apothekerswerk
Hgl 8 : 5 appelboom onder de - heb ik u opgewekt
Opb. 9 : 11 Appolyon verderver
Rom. 16 : 3 Aquila Prisca en –
Jes. 21 : 13 v Arabie last tegen -
2 Kron. 9 : 13 Arabië
2 Kron. 17 : 11 Arabieren brachten Josafat kleinvee
2 Kron. 26 : 7 Arabieren God hielp Uzzia tegen de -
2 Kron. 22 : 1 Arabieren
Hand. 2 : 11 Arabieren
Gen. 10 : 22 Aram nakomeling van Sem
1 Kron. 1 : 17 Aram oorsprong
Amos 9 : 7 Aram oorsprong: door God opgevoerd
2 Kon. 19 : 37 Ararat land van -
Gen. 8 : 4 Ararat rustplaats der ark
Jer. 51 : 27 Ararat
Joz. 14 : 13 Arba
Spr. 30 : 10 arbeid achterklap niet van je collega bij je baas
Pred. 2 : 18 arbeid achterlaten
Pred. 4 : 4 arbeid afgunst bij -
Joh. 4 : 38 arbeid arbeidsterrein: komen op het - v.e. ander
Spr. 16 : 26 arbeid beweegreden tot -: behoefte
Opb. 2 : 2 arbeid Christus weet onze -
Pred. 2 : 11 arbeid daarin is geen voordeel
Pred. 2 : 10 arbeid deel van al mijn -: blijdschap
Col. 1 : 29 arbeid doel
Pred. 2 : 11 arbeid en kwelling des geestes
2 Cor. 11 : 27 arbeid en moeite
Pred. 2 : 11 arbeid ijdelheid
Pred. 1 : 3 arbeid ijdelheid van -, v14
Pred. 2 : 18 arbeid ijdelheid: vanwege nalatenschap
2 Cor. 6 : 6 arbeid in -
2 Cor. 11 : 23 arbeid in - zeer overvloedig
1 Cor. 15 : 58 arbeid in de Heer: niet vergeefs
Ex. 23 : 16 arbeid inzamelen: vruchten van de arbeid
Jes. 53 : 11 arbeid Jezus’ –: resultaat
Col. 1 : 29 arbeid kracht: Christus' kracht tot (onze) arbeid
Ex. 35 : 33 arbeid kunstzinnige
1 Cor. 3 : 8 arbeid loon naar -
Jes. 43 : 24 arbeid maken: God – maken met uw zonden
Deut. 12 : 7 arbeid menselijke inspanning en Gods zegen
Jes. 55 : 2 arbeid nutteloze -
Spr. 30 : 10 arbeid omgang met medewerkers (toepassing)
Pred. 8 : 15 arbeid opbrengst: eten, drinken, blijdschap
Spr. 5 : 10 arbeid opbrengst: verloren aan vreemden
1 Cor. 15 : 10 arbeid overvloedige -
Opb. 14 : 13 arbeid rusten van de -
2 Thess. 3 : 12 arbeid rustig werken
Gen. 5 : 29 arbeid smartelijk
Spr. 5 : 10 arbeid smartelijke -
Spr. 14 : 23 arbeid smartelijke -: geeft overschot
Pred. 4 : 6 arbeid te veel -
Pred. 9 : 9 arbeid uw deel van uw arbeid
1 Thess. 1 : 3 arbeid van de liefde
Pred. 6 : 7 arbeid van mens: is voor zijn mond
Pred. 2 : 23 arbeid verdriet
1 Thess. 3 : 5 arbeid vergeefs geworden
Ex. 35 : 32 arbeid vernuftige – bedenken
Pred. 5 : 15 arbeid voordeel der arbeid gaat teniet
Pred. 1 : 3 arbeid voordeel van -
Ex. 23 : 16 arbeid vruchten van uw –
Job 39 : 14 arbeid werktuigen gebruiken
Pred. 5 : 18 arbeid zich verheugen van zijn -
arbeid zie ook Dwangarbeid
Pred. 4 : 8 arbeid zonder bezinning
Ps. 104 : 23 arbeid
Gal. 4 : 11 arbeiden aan mensen -: door Paulus
Rom. 16 : 12 arbeiden in [de] Heer –
1 Tim. 5 : 17 arbeiden in woord en leer
Luk. 12 : 27 arbeiden lelies - niet
Pred. 9 : 10 arbeiden naar vermogen
Matth. 6 : 29 arbeiden niet –: door lelies
Spr. 21 : 6 arbeiden om schatten
1 Thess. 5 : 12 arbeiden onder de gelovigen -
Filip. 2 : 16 arbeiden tevergeefs
2 Thess. 3 : 9 arbeiden tot voorbeeld voor de heiligen
1 Cor. 15 : 10 arbeiden uit genade
Rom. 16 : 12 arbeiden veel – in de Heer
Rom. 16 : 6 arbeiden veel – voor de heiligen: Maria
Ef. 4 : 28 arbeiden versus stelen
1 Cor. 16 : 16 arbeiden voor de heiligen
Deut. 5 : 13 arbeiden zes dagen zult u - en al uw werk doen
Matth. 9 : 37 arbeider arbeiders voor de oogst zijn er weinig
2 Cor. 11 : 13 arbeider bedrieglijke arbeiders
Pred. 5 : 11 arbeider de slaap van de - is zoet
Matth. 20 : 3 arbeider in Gods koninkrijk: Jezus zendt -s
Luk. 10 : 7 arbeider is zijn loon waard
Rom. 16 : 21 arbeider mede-: Timotheüs
Rom. 16 : 9 arbeider medearbeider in Christus
1 Thess. 3 : 2 arbeider medearbeider: Gods medearbeider in het evangelie van Christus
Flm. : 24 arbeider medearbeiders
Flm. : 1 arbeider onze mede-: Filemon
Lev. 19 : 13 arbeider te belonen
Matth. 10 : 10 arbeider voedsel: de – is zijn voedsel waard
2 Tim. 2 : 15 arbeider voor God
Col. 4 : 11 arbeider voor het koninkrijk van God
Matth. 20 : 1 v arbeider
Tit. 3 : 14 arbeiders Gods - moeten zich ook toeleggen op goede werken
Jes. 40 : 10 arbeidsloon is bij God wanneer Hij komt
Joh. 4 : 38 arbeidsterrein
Spr. 16 : 26 arbeidzame
Matth. 2 : 22 Archelaüs koning over Judea
Flm. : 2 Archippus onze medestrijder
Col. 4 : 17 Archippus
Deut. 23 : 25 aren plukken: toegestaan, vgl. Matth. 12:1
Opb. 4 : 7 arend cherub gelijk een vliegende –
Job 39 : 30 arend door God geprogrammeerd
Deut. 32 : 11 arend God gelijk een arend die zijn jongen draagt
Jer. 49 : 22 arend Nebukadnezar gelijk een –
Jer. 4 : 13 arend paarden sneller dan -en
Jer. 48 : 40 arend roofvogel
Opb. 8 : 13 arend sprekende –
Klg. 4 : 19 arend van de hemel: snelheid
Ps. 103 : 4 arend vernieuwt zijn jeugd
Ex. 19 : 4 arend vleugelen der -en
Job 9 : 26 arend vliegt naar het aas toe
Job 39 : 29 arend
Rom. 16 : 18 argeloos argelozen bedriegen
Joz. 9 : 4 arglistig handelen
Jer. 17 : 9 arglistig hart is –
Job 15 : 5 arglistig spreken
Luk. 20 37 argument door Jezus
1 Sam. 17 : 39 argumentatie middelen: filosofisch geschut of Gods woord
Matth. 19 : 4 argumenteren Bijbel als grond
Luk. 20 37 argumenteren schriftuurlijke argumenten
2 Sam. 10 : 3 argwaan
Jes. 29 : 1 Ariël naam van Jeruzalem
Dan. 2 : 14 Arioch overste der trawanten
Dan. 2 : 24 Arioch
Col. 4 : 10 Aristarchus
Rom. 16 : 10 Aristobulus
2 Kron. 5 : 10 ark bevatte de twee tafelen
Ps. 132 : 8 ark de - van Gods sterkte
Ex. 40 : 5 ark der getuigenis
Joz. 4 : 16 ark der getuigenis
Ex. 40 : 21 ark der getuigenis: bedekt door de voorhang
Num. 4 : 5 ark der getuigenis: kleden tot bedekking
Num. 4 : 5 ark der getuigenis: tot vervoer gereed maken
Richt. 20 : 27 ark des verbonds des HEEREN: plaats
1 Kon. 8 : 21 ark des verbonds: daarin is het verbond
Joz. 3 : 3 ark des verbonds: gedragen door de Levietische priesters
Joz. 3 : 3 ark des verbonds: na te volgen
2 Sam. 15 : 24 ark des verbonds: type van Christus
Jer. 3 : 16 ark des verbonds: wordt niet meer gemaakt
1 Kron. 13 : 6 ark God woont tussen de cherubs
Joz. 7 : 6 ark God zoeken bij de - des HEEREN: Jozua en de oudsten, onderweg
2 Sam. 15 : 24 ark Gods
2 Sam. 7 : 2 ark Gods - woonde in het midden der gordijnen
1 Kron. 15 : 2 ark Gods -: dragen: alleen door de Levieten
2 Sam. 6 : 2 ark Gods: God woont tussen de cherubim
1 Kron. 15 : 15 ark Gods: wijze van dragen
1 Kron. 13 : 10 ark mocht niet aangeraakt worden
Gen. 6 : 14 v ark Noach's -
1 Kron. 6 : 31 ark rust: tot rust gekomen
Ex. 25 : 22 ark van de getuigenis
Ex. 26 : 33 ark van de getuigenis
Ps. 132 : 8 ark van Gods sterkte
Ex. 25 : 8 v ark van het verbond
Hebr. 9 : 4 ark van het verbond
1 Kron. 28 : 2 ark van het verbond des HEEREN: een huis der rust voor de ark
1 Kron. 16 : 6 ark van het verbond van Gods
Joz. 8 : 33 ark van het verbond: gedragen door de priesters
Opb. 11 : 19 ark van het verbond: in de hemelse tempel
Ex. 25 : 8 ark van het verbond: maten
2 Kron. 5 : 7 ark van het verbond: plaats in de tempel van Salomo
Hebr. 11 : 7 ark van Noach: doel: behoudenis
Jes. 5 : 6 ark van Noach: vergelijk hiermee de hut
Jes. 32 : 2 ark van Noach: zinnebeeld van Jezus als schuilplaats
Joz. 3 : 11 ark verbond: - des -s
Joz. 3 : 17 ark verbond: - des: Christus, doorgang naar de hemel
Ex. 40 : 3 ark der getuigenis bedekt voor de voorhang
Ex. 30 : 6 ark der getuigenis verzoendeksel
Ex. 30 : 6 ark der getuigenis voorhang voor de –
Ex. 31 : 7 ark der getuigenis
Ex. 25 : 16 ark van het verbond bevat de getuigenis
Ex. 25 : 10 v ark van het verbond bouwvoorschrift
Ex. 25 : 14 ark van het verbond dragen aan de handbomen
1 Kron. 13 : 14 ark van het verbond in huis bewaren: bracht zegen aan
Ex. 37 : 1 v ark van het verbond vervaardiging
2 Cor. 6 : 10 arm als - maar velen rijk makend
2 Cor. 6 : 10 arm als niets hebbend
Richt. 6 : 15 arm armste in Manasse: door God verkoren
Spr. 10 : 3 arm door bedrog
Spr. 23 : 21 arm door onmatigheid
Jer. 5 : 4 arm door onwetendheid aangaande Gods weg en recht
Jes. 33 : 2 arm fig. kracht
Opb. 3 : 17 arm geestelijk -
1 Sam. 2 : 7 arm God maakt arm en maakt rijk
Ps. 71 : 18 arm Gods - is Gods macht
Deut. 33 : 27 arm Gods eeuwige armen zijn onder u
Jes. 33 : 2 arm HEERE, wees hun arm alle morgen
Mark. 10 : 16 arm in zijn -en nemen: door Jezus
2 Cor. 8 : 9 arm Jezus is - geworden
Jes. 63 : 5 arm Mijn arm heeft Mij heil beschikt
Spr. 13 : 7 arm ondanks rijkdom
Jer. 17 : 5 arm symbool van macht, sterkheid
Jes. 51 : 9 arm van Jahweh: ontwaak, trek sterkte aan
Jer. 48 : 25 arm verbroken is de – van Moab
Spr. 13 : 7 arm zichzelf - maken
Jer. 48 : 25 arm zinnebeeld van sterkte
Ps. 49 : 3 arm
Jes. 3 : 19 armband
Matth. 5 : 3 arme - van geest; van hen is het koninkrijker der hemelen
Deut. 15 : 11 arme -n blijven er
Matth. 19 : 29 arme -n hebben Jezus' aandacht
Matth. 11 : 5 arme aan -n wordt het evangelie verkondigd
Luk. 7 : 22 arme aan armen werd het evangelie verkondigd
Luk. 18 : 22 arme aan de -n geven
2 Cor. 9 : 9 arme aan de -n geven
Joh. 12 : 8 arme altijd zijn er armen bij ons
Spr. 22 : 2 arme armen en rijk ontmoeten elkaar
Jes. 58 : 7 arme armen in huis brengen
Luk. 14 : 21 arme armen ten avondmaal gebracht
Jes. 10 : 2 arme armen van het recht afwenden
2 Kon. 24 : 14 arme armen werden niet weggevoerd
2 Kon. 25 : 12 arme armen werden niet weggevoerd
Jes. 11 : 4 arme armen zal Hij, de Christus, met gerechtigheid richten
Spr. 22 : 22 arme beroven
Spr. 19 : 22 arme beter dan een leugenachtig man
Spr. 22 : 2 arme door God gemaakt
Luk. 12 : 33 arme geeft aalmoezen
Spr. 19 : 7 arme gehaat door zijn broeders en vrienden
Spr. 14 : 20 arme gehaat door zijn vriend
Ex. 22 : 25 arme geld lenen aan de –
Spr. 21 : 13 arme geschrei van de -
Matth. 19 : 21 arme geven aan -n
Mark. 10 : 21 arme geven aan -n
Spr. 28 : 27 arme geven aan de -: gevolg: gever zal geen gebrek hebben
Jes. 25 : 4 arme God een sterkte voor de -
Ex. 23 : 6 arme Gods zorg voor de armen in de rechtspraak
Deut. 26 : 12 arme groepen armen: Leviet, weduwe, wees, vreemdeling
Spr. 28 : 3 arme kan verdrukken
Jak. 2 : 5 arme letterlijke –: armen in de wereld door God uitverkoren
Luk. 14 : 13 arme nodig -n
Jak. 2 : 6 arme oneer aandoen
Jes. 32 : 7 arme onrecht gedaan aan de -
Spr. 19 : 17 arme ontferming over de -: lenen aan God
Jak. 2 : 2 v arme ontvangst van een arme broeder
Spr. 29 : 14 arme recht doen aan
Ex. 23 : 6 arme recht van de – niet buigen
Spr. 28 : 6 arme rechtschapen - beter dan verkeerde rijke
Lev. 5 : 7 arme schuldoffer van de -
Spr. 18 : 23 arme smekingen
Spr. 19 : 4 arme sociaal isolement
Lev. 14 : 21 arme tegemoetkoming voor de reiniging van melaatsheid
Jes. 66 : 2 arme van geest
Spr. 22 : 16 arme verdrukken
Spr. 14 : 31 arme verdrukken: is God smaden
Mark. 14 : 6 arme weldoen aan de -n
Luk. 6 : 20 arme zaligspreking tot de armen
Spr. 28 : 8 arme zich ontfermen over de arme
Lev. 19 : 9 arme zorg voor de -
Lev. 23 : 22 arme zorg voor de -
Lev. 25 : 35 arme zorg voor de -
Matth. 26 : 9 arme zorg voor de -en
Deut. 15 : 7 v arme zorg voor de -n
Deut. 24 : 12 v arme zorg voor de -n
Job 31 : 16 arme zorg voor de -n
Ex. 22 : 26 arme zorg voor de –
Joh. 12 : 5 arme zorg voor de armen
Luk. 16 : 20 arme
Luk. 21 2 v arme
Opb. 13 : 16 arme
Ex. 23 : 11 arme Gods zorg voor de -n
Gal. 2 : 10 armen de - gedenken
Gen. 49 : 24 armen sterken: door de handen van God
Ruth 2 : 3 armenrecht nalezing van aren
Spr. 16 : 8 armoede (associatie)
Pred. 5 : 8 armoede bestrijden: motief: voordeel des aardrijks is voor allen
Lev. 25 : 24 v armoede bestrijding van -
Deut. 15 : 4 armoede bestrijding: 7jaarlijkse kwijtschelding
Luk. 15 : 15 armoede brengt tot lage beroepen
Opb. 2 : 9 armoede Christus weet onze -
Matth. 13 : 44 armoede Christus' -
Matth. 13 : 46 armoede Christus' -
2 Cor. 8 : 2 armoede diepe -
Opb. 2 : 9 armoede doch geestelijk rijk
Spr. 15 : 17 armoede en liefde
Spr. 13 : 7 armoede en veel hebben
Spr. 10 : 15 armoede en verwoesting
Spr. 30 : 8 armoede geef mij niet
Spr. 13 : 7 armoede geestelijke -
Jes. 57 : 15 armoede geestelijke -
Spr. 30 : 9 armoede gevaar van te gaan stelen
Opb. 2 : 9 armoede hulp bij -: u bent rijk
Ps. 34 : 11 armoede lijden: door jonge leeuwen
Deut. 15 : 4 armoede niet Gods wil
Spr. 6 : 11 armoede oorzaak: luiheid
Spr. 24 : 34 armoede oorzaak: luiheid
Spr. 13 : 18 armoede oorzaak: verwerping tucht
Spr. 31 : 7 armoede vergeten, door drank
armoede zie ook Verarmen
Jer. 48 : 21 Arnon
Jer. 48 : 20 Aroër
Jes. 37 : 13 Arpad
Jer. 49 : 23 Arpad
Luk. 20 19 arrestatie poging tot - van Jezus
Hand. 4 : 3 arrestatie van Petrus en Johannes
Tit. 3 : 12 Artemas
Matth. 9 : 12 arts geestelijke en zedelijke –: Jezus
Jer. 8 : 22 arts gevraagd naar een –
Ex. 15 : 26 arts God onze -
Luk. 5 : 31 arts nodig hebben: zij die ziek zijn
Mark. 2 : 17 arts nut van een -
Mark. 5 : 25 arts oorzaak soms van lijden
Luk. 8 : 43 arts veel geld aan artsen uitgeven
Mark. 5 : 25 arts zijn behandeling een bron van lijden
Richt. 9 : 41 Aruma
Lev. 6 : 11 as afvoer
Luk. 10 : 13 as in zak en as gezeten
Lev. 6 : 10 as plaats van de as bij het brandofferaltaar
2 Pe 2 : 6 as tot – verbrand: Sodom en Gomorra
Esth. 4 : 3 as vele Joden lagen in zakken en as
Jer. 6 : 26 as wentel u in de –
Jes. 58 : 5 as zak en – onder zich spreiden
Dan. 9 : 3 as zak en –:Daniël
2 Kron. 15 : 9 Asa God was met -
1 Kron. 25 : 2 Asaf profeteerde aan Davids hand
2 Kron. 29 : 30 Asaf ziener
2 Kron. 35 : 15 Asaf zonen van -: zangers
Joz. 15 : 47 Asdod behoort aan Juda
Jer. 25 : 20 Asdod
Joz. 13 : 3 Asdodiet
Gen. 49 : 20 Aser profetie aangaande
Rom. 16 : 5 Asia eersteling van – voor Christus
2 Cor. 1 : 8 Asia Paulus leed verdrukking in -
Hand. 2 : 9 Asia
2 Tim. 1 : 15 Asia
asiel zie Toevlucht
Richt. 1 : 18 Askelon ingenomen door Juda
Jer. 25 : 20 Askelon
Jer. 47 : 5 v Askelon
Joz. 13 : 3 Askeloniet
Jer. 51 : 27 Askenaz
Dan. 1 : 3 Aspenaz overste der kamerlingen
Num. 27 : 4 assertiviteit positief voorbeeld van -
Dan. 1 : 4 assimilatie poging tot
Ezra 4 : 2 Assur koning van -: Esar-Haddon
Ezra 7 : 22 Assur koning van -: hier de pers Darius
Jer. 50 : 18 Assur koning van – gestraft door God
Gen. 10 : 11 Assur nakomeling van Cham
Gen. 10 : 22 Assur nakomeling van Sem
Jes. 52 : 4 Assur onderdrukte Israël, om niet
Micha 5 : 4 v Assur toekomst
Hos. 12 : 2 Assur verbond maken met - door Efraïm
Jer. 50 : 17 Assur verslindende leeuw jegens Israël
Jes. 30 : 31 Assur zal geoordeeld worden
Hos. 14 : 4 Assur zal ons niet behouden
Zef. 2 : 13 Assur zal worden verdaan
1 Kron. 1 : 17 Assur zoon van Sem
2 Kon. 15 : 19 Assyrie bedreigt Israël, in de dagen van Menahem
2 Kon. 15 : 29 Assyrie bezet deel van Israël, in de dagen van Pekah
1 Kron. 5 : 26 Assyrie koningen van -
2 Kon. 16 : 6 Assyrie neemt Damascus in
Jes. 14 : 25 Assyrie oordeel over
Jes. 33 : 19 Assyrie taal
Jes. 19 : 23 Assyrie toekomst: zal God dienen
Klg. 5 : 6 Assyrier wij hebben de – de hand gegeven
Jes. 10 : 13 v Assyriër daden van de koning van Assyrië
Jes. 10 : 5 Assyriër in hun hand was de stok van Gods grimmigheid
Jes. 10 : 5 Assyriër roede van Gods toorn
Richt. 2 : 13 Astaroth dienen
Richt. 2 : 13 Astaroth dienen
1 Sam. 31 : 9 Astaroth
Jer. 10 : 2 astrologie tegen -
Rom. 16 : 14 Asyncritus
Deut. 11 : 28 atheïsme alternatief voor godsdienst is afgoderij, niet goddeloosheid
Jes. 57 : 20 atheïsme brengt slijk en modder voort
Ps. 92 : 7 atheïsme dwaasheid
Rom. 14 : 11 atheïsme einde van het –
Spr. 28 : 28 atheïsme gevaar (toepassing)
Ps. 53 : 2 atheïsme gevolg
1 Sam. 2 : 12 atheïsme moreel gevolg (toepassing)
Lev. 19 : 14 atheïsme morele gevolgen
2 Thess. 2 : 4 atheïsme praktisch -
Dan. 12 : 9 atheïsme toekomst van het - (toepassing)
1 Sam. 24 : 14 atheïsme van - komt goddeloosheid voort
Ps. 86 : 14 atheïsme
Jud : 15 atheïst spreekt tegen God
Jes. 29 : 16 atheïst woord voor -en
Ps. 42 : 4 atheïst zegt: 'Waar is uw God?' (toepassing)
Hand. 17 : 16 Athene vol afgodsbeelden
Hand. 17 : 21 Athene
Jes. 54 : 17 atoomwapen God kan een - tegenhouden (toepassing)
Jer. 41 : 5 automutilatie geval
2 Pe 2 : 10 autonomie (toepassing)
Ps. 60 : 13 autonomie tegen
Jer. 10 : 23 autonomie ten opzichte van God is verkeerd
Gen. 19 : 2 avond de twee engelen kwam te Sodom in de -
Ex. 30 : 8 avond tussen de twee -en: aansteken lampen en reukwerk
Ex. 16 : 12 avond tussen de twee avonden: vlees eten
Matth. 20 : 8 avond valt na het 11e uur
1 Kron. 11 : 19 avondmaal 'bloed drinken'
Lev. 22 : 10 avondmaal alleen voor christenen (toepassing)
1 Cor. 10 : 17 avondmaal allen namen deel
Ps. 116 : 13 avondmaal beker: der verlossingen
2 Kron. 30 : 25 - 26 avondmaal blijdschap (toepassing)
Mark. 14 : 22 avondmaal breken van het brood na de zegening
Joh. 6 : 53 avondmaal brood en wijn: vlees en bloed
Mark. 14 : 22 avondmaal brood: "dit is mijn lichaam"
Joh. 6 : 51 avondmaal brood: vlees van Christus
Luk. 22 19 avondmaal danken voor brood breken
Luk. 22 19 avondmaal doet dit tot mijn gedachtenis
Luk. 22 20 avondmaal drinkbeker: betekenis
Mark. 14 : 23 avondmaal drinkbeker: danken voor het drinken
Hand. 2 : 46 avondmaal en daarna samen voedsel nemen?
Ps. 111 : 4 avondmaal gedachtenis (associatie)
Ps. 132 : 1 avondmaal gedachtenis (toepassing)
1 Thess. 3 : 6 avondmaal gedachtenis (toepassing)
Ex. 20 : 24 avondmaal gedachtenismaal
2 Tim. 2 : 8 avondmaal gedachtenismaal (toepassing)
Jud : 12 avondmaal geen braspartij, vgl. 1 Cor
Luk. 23 47 avondmaal God verheerlijken als wij zien wat er is gebeurd (toepassing)
Luk. 14 : 16 avondmaal groot -
Deut. 12 : 7 avondmaal illustratie
Mark. 14 : 22 avondmaal instelling
Luk. 15 : 2 avondmaal Jezus eet met 'zondaars'
Mark. 14 : 22 avondmaal opgedragen aan de discipelen
Hebr. 13 : 10 avondmaal recht op - (toepassing)
Joz. 20 : 4 avondmaal toelating tot - en gemeente: beoordeling door oudsten (toepassing)
2 Kon. 12 : 15 avondmaal toelating tot: onderzoek: niet altijd nodig in grondige mate
Joz. 20 : 4 avondmaal toelating: vgl. toelating tot vrijstad
Job 42 : 11 avondmaal type van het -: Jobs maaltijd
Jes. 30 : 20 avondmaal vergelijk met -: wijn in plaats van water
2 Kron. 30 : 18 avondmaal verhindering voor - (toepassing)
Lev. 22 : 6 avondmaal verhindering: onreinheid??
Ex. 12 : 4 avondmaal vieren met andere kleine groep (toepassing)
Hand. 2 : 42 avondmaal viering: hierin volharden
2 Kron. 30 : 3 avondmaal viering: voorwaarden
Matth. 26 : 27 avondmaal voor alle discipelen
1 Sam. 16 : 5 avondmaal vooraf zelfheiliging?
Num. 9 : 14 avondmaal vreemdeling
Lev. 21 : 22 avondmaal wel eten met gebrek
Ps. 104 : 15 avondmaal werking van wijn en brood (toepassing)
Mark. 14 : 24 avondmaal wijn: "dit is mijn bloed, van het verbond"
Ezra 6 : 20 avondmaal zelfbeproeving vooraf
Ezra 6 : 21 avondmaal zich heiligen met het oog op het -
avondmaal zie ook Broodbreking
Matth. 26 : 26 v avondmaal
Luk. 14 : 12 avondmaal
1 Cor. 10 : 15 v avondmaal
Dan. 9 : 21 avondoffer tijd van het -
Ezra 9 : 3 avondoffer verbaasd blijven zitten tot aan het avondoffer
2 Kron. 13 : 11 avondoffer
Ezra 3 : 3 avondoffer
Joz. 13 : 3 Avvieten
Lev. 16 : 8 v Azazel
Jer. 34 : 7 Azeka