Onderwerpenregister bij de Bijbel/H

Uit Christipedia

H: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter H.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

22 Hgl 4 : 1 haar als kudde keiten
3 Lev. 19 : 32 haar grijs -
20 Spr. 16 : 31 haar grijs -: teken van gerechtigheid
7 Richt. 16 : 22 haar groei van – bij Simson
24 Jer. 7 : 29 haar hoofdhaar afscheren als teken van rouw
4 Num. 6 : 5 haar hoofdhaar laten groeien bij Nazireer
22 Hgl 6 : 5 haar lang -
27 Dan. 4 : 33 haar lang -
42 Luk. 7 : 44 haar lang -
7 Richt. 13 : 5 haar lang - bij Simson
10 2 Sam. 14 : 26 haar lang -: Absalom
9 1 Sam. 1 : 11 haar lang -: Samuel
7 Richt. 16 : 17 haar lange -: teken van onderdanigheid, hier aan God
3 Lev. 19 : 27 haar niet afscheren op hoofd
16 Neh. 13 : 25 haar uitplukken: door Nehemia: bij sommige mannen
42 Luk. 21 18 haar van het hoofd: geen enkele haar van uw hoofd zal verloren gaan
22 Hgl 4 : 1 haar vlechten
60 1 Pe 3 : 3 haar vlechten
5 Deut. 21 : 12 haar vrouw: scheren
66 Opb. 9 : 8 haar vrouwenhaar
22 Hgl 5 : 11 haar zwart
22 Hgl 7 : 5 haarband
54 1 Tim. 2 : 9 haardracht haarvlechten
26 Ez. 44 : 20 haardracht niet kaal noch lang
7 Richt. 16 : 13 , 19 haardracht Simson: zeven haarlokken
23 Jes. 3 : 24 haarvlecht versus kaalheid
7 Richt. 2 : 17 haast al snel
14 2 Kron. 28 : 34 haast deze zaak geschiedde haastelijk
20 Spr. 19 : 2 haast doet licht zondigen
5 Deut. 9 : 12 haast door God bevolen
4 Num. 35 : 22 haast gevaar van -
5 Deut. 9 : 3 haast is goed bij verdoen vijanden
42 Luk. 1 : 39 haast Maria reisde met -
45 Rom. 9 : 28 haast met - doen: door God
19 Ps. 116 : 11 haast overdrijven in -
36 Zef. 1 : 14 haasten de dag van de HEER is -de
1 Gen. 18 : 7 haasten door een knecht van Abraham
6 Joz. 4 : 10 haasten door het volk: bij het oversteken van de Jordaan
19 Ps. 119 : 60 haasten goede vorm van -
1 Gen. 18 : 6 haasten haast u, Sarah
19 Ps. 69 : 18 haasten haast U, verhoor mij
17 Esth. 6 : 14 haasten iets te doen
23 Jes. 28 : 16 haasten wie gelooft, die zal niet -
1 Gen. 45 : 9 haasten zich –: haast u!
1 Gen. 45 : 13 haasten zich –: haast u!
14 2 Kron. 24 : 5 haasten zich niet -: ten onrechte
20 Spr. 14 : 17 haastig tot toorn: gevolg: dwaasheid
20 Spr. 14 : 29 haastig van gemoed
20 Spr. 14 : 29 haastig van gemoed: verheft de dwaasheid
14 2 Kron. 29 : 36 haastig zaak geschiedde -
20 Spr. 21 : 5 haastigheid zijn leidt tot gebrek
43 Joh. 7 : 7 haat aanleiding: getuigen van boosheid
4 Num. 35 : 20 haat als motief
20 Spr. 10 : 18 haat bedekken: valse lippen
6 Joz. 20 : 3 haat begrip
62 1Jo 2 : 9 haat bestrijden: in het licht komen
1 Gen. 27 : 41 haat bij Esau: jegens Jakob
10 2 Sam. 13 : 15 haat en denken
62 1Jo 2 : 11 haat en duisternis
5 Deut. 4 : 42 haat en gedrag
20 Spr. 27 : 6 haat en kus
10 2 Sam. 13 : 15 haat en liefde: in een mens
1 Gen. 37 : 4 haat en spreken
20 Spr. 26 : 28 haat en spreken
19 Ps. 139 : 22 haat en vijand
28 Hos. 9 : 7 haat gevolg van ongerechtigheid
20 Spr. 10 : 12 haat gevolg: krakelen
19 Ps. 105 : 25 haat Gods werk en de haat van de Egyptenaren
43 Joh. 15 : 23 v haat jegens Christus Jezus
43 Joh. 7 : 7 haat jegens Jezus
5 Deut. 4 : 42 haat kan tot doodslag leiden
26 Ez. 23 : 29 haat motief
6 Joz. 20 : 5 haat motief voor moord
23 Jes. 9 : 19 haat onderlinge -: oordeel Gods
30 Amos 5 : 10 haat onterechte -
10 2 Sam. 13 : 15 haat oorzaak
10 2 Sam. 13 : 22 haat oorzaak
20 Spr. 14 : 17 haat oorzaak: schandelijke verdichtselen
62 1Jo 4 : 20 haat oplossing: God(s liefde) zien
43 Joh. 7 : 7 haat uiting: willen doden, vs 1
43 Joh. 15 : 18 haat van de wereld: onze innerlijke cognitieve reactie
41 Mark. 13 : 13 haat van de zijde der wereld
43 Joh. 16 : 2 haat vanwege de godsdienstige wereld
20 Spr. 26 : 24 haat verbergen
3 Lev. 19 : 16 v haat verboden
20 Spr. 24 : 17 haat verborgen haat: leedvermaak
21 Pred. 9 : 1 haat versus liefde
19 Ps. 139 : 22 haat volkomen
13 1 Kron. 18 : 3 Hadarezer
66 Opb. 1 : 18 hades dood en -
66 Opb. 1 : 18 hades dood en -
66 Opb. 20 : 13 hades gaf de doden die in hem was
66 Opb. 20 : 14 hades geworpen in de poel van vuur
40 Matth. 11 : 23 hades hemel versus -
40 Matth. 11 : 23 hades lage plaats, in tegenstelling tot de hemel die boven is
44 Hand. 2 : 31 hades niet aan de - overlaten
42 Luk. 16 : 23 hades plaats van pijn voor de rijke
42 Luk. 16 : 24 v hades plaats van pijn voor de rijke
42 Luk. 16 : 24 hades plaats van vuur voor de rijke
40 Matth. 16 : 18 hades poorten van de -: zullen de gemeente niet overweldigen
66 Opb. 1 : 18 hades sleutels van de dood en de hades
42 Luk. 10 : 15 hades tot de - worden neergestoten
44 Hand. 2 : 27 hades ziel in de -
13 1 Kron. 18 : 10 Hadoram
2 Ex. 9 : 23 hagel door God gegeven
6 Joz. 10 : 11 hagel door God gezonden als oordeel
66 Opb. 11 : 19 hagel grote -
66 Opb. 16 : 21 hagel grote -
2 Ex. 9 : 18 v hagel plaag des -s in Egypte
2 Ex. 9 : 22 v hagel plaag van –
19 Ps. 105 : 32 hagel regen gemaakt tot -
18 Job 38 : 22 hagel schatkamers van de -
18 Job 38 : 23 hagel strafmiddel
2 Ex. 9 : 24 hagel unieke hagelbui
2 Ex. 9 : 18 hagel unieke zware hagelbui in Egypte
23 Jes. 28 : 17 hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen
2 Ex. 9 : 18 hagel zware: zeer zware –
19 Ps. 148 : 8 hagel
66 Opb. 8 : 7 hagel
19 Ps. 105 : 33 hagelschade
15 Ezra 5 : 1 Haggai profeet
40 Matth. 24 : 51 hakken in tweeën -
66 Opb. 19 : 1 , 3 halleluja zeggen: in de hemel
66 Opb. 19 : 4 halleluja zeggen: in de hemel
66 Opb. 19 : 6 halleluja zeggen: in de hemel
19 Ps. 117 : 2 hallelujah
23 Jes. 37 : 7 hallucinatie door God verwekt: bij Rabsake van Assyrie
1 Gen. 46 : 29 hals aan iemand hals vallen: Jozef bij Jakob
1 Gen. 45 : 14 hals Benjamin weende aan de hals van Jozef
20 Spr. 6 : 21 hals figuurlijk
20 Spr. 6 : 21 hals hechten aan uw hals: geboden
1 Gen. 45 : 14 hals Jozef viel aan de hals van Benjamin en weende
22 Hgl 4 : 3 hals
17 Esth. 3 : 1 Haman verhoogd
7 Richt. 3 : 3 Hamath
23 Jes. 37 : 13 Hamath
1 Gen. 6 : 21 hamsteren
42 Luk. 24 50 hand -en opheffen: door Jezus: bij zegenen
40 Matth. 18 : 8 hand afhakken
10 2 Sam. 4 : 12 hand afhouwen
5 Deut. 25 : 12 hand afhouwen: van een onbeschaamde vrouw
23 Jes. 56 : 2 hand bewaren: zijn hand bewaren van enig kwaad te doen
23 Jes. 13 : 2 hand beweegt de - omhoog
58 Hebr. 12 : 12 hand fig. slappe -en: richt ze op
14 2 Kron. 30 : 8 hand geef God de hand
21 Pred. 9 : 1 hand Gods -: de rechtvaardigen, de wijzen en hun werken in de - Gods
41 Mark. 9 : 27 hand grijpen: door Jezus
22 Hgl 5 : 13 hand handen als gouden ringen
19 Ps. 63 : 5 hand handen opheffen: in Gods naam
42 Luk. 13 : 13 hand handen opleggen: door Jezus
23 Jes. 1 : 15 hand handen uitbreiden bij het bidden
23 Jes. 1 : 15 hand handen vol bloed, wegens het bloedvergieten
7 Richt. 3 : 28 hand in de hand geven: door God
7 Richt. 8 : 3 hand in de hand geven: door God: vijanden: geval
7 Richt. 8 : 7 hand in de hand geven: door God: vijanden: geval
7 Richt. 6 : 1 hand in de hand van de vijand geven: door God
7 Richt. 4 : 7 hand in uw – geven: Sisera: door God
7 Richt. 4 : 14 hand in uw hand geven: door God: Sisera
7 Richt. 12 : 3 hand in zijn hand geven: aan Jefta: de vijand: door God
41 Mark. 8 : 23 hand Jezus nam een blinde bij de hand
23 Jes. 56 : 2 hand kwaad doen door zijn hand
14 2 Kron. 15 : 7 hand laat uw -en niet verslappen
44 Hand. 20 : 34 hand middel om te werken
7 Richt. 3 : 30 hand onder Israëls hand te onder brengen
25 Klg. 3 : 41 hand opheffen van handen
19 Ps. 119 : 48 hand opheffen van handen naar Gods geboden
25 Klg. 2 : 19 hand opheffen van handen: in nood, om behoudenis af te smeken
25 Klg. 3 : 41 hand opheffen van hart en handen
2 Ex. 17 : 11 hand opheffen: wel of niet
16 Neh. 8 : 7 hand opheffing der -en
54 1 Tim. 2 : 8 hand opheffing van -en: bij gebed
19 Ps. 134 : 2 hand opheffing: naar het heiligdom
7 Richt. 13 : 1 hand overgeven in de – der Filistijnen
59 Jak. 4 : 8 hand reinigen: fig.
23 Jes. 51 : 16 hand schaduw van de –
24 Jer. 6 : 24 hand slap geworden -en
18 Job 4 : 4 hand slappe -en sterken
23 Jes. 35 : 3 hand slappe handen: maakt ze krachtig
16 Neh. 2 : 18 hand sterken van de handen ten goede
19 Ps. 143 : 6 hand uitbreiden van de handen tot God
2 Ex. 14 : 26 hand uitstrekken: door Mozes: over de zee
7 Richt. 6 : 2 hand van de Midianieten werd sterk over Israël
7 Richt. 2 : 15 hand van God was tegen Israël
43 Joh. 10 : 28 hand van Jezus: niemand zal zijn schapen rukken uit zijn -
41 Mark. 3 : 5 hand verschrompelde - hersteld
41 Mark. 3 : 1 hand verschrompelde hand
26 Ez. 21 : 7 hand verslappende handen
2 Ex. 4 : 6 hand wordt melaats
7 Richt. 3 : 10 hand zijn – werd sterk over Cuschan Rischataïm
44 Hand. 1 : 1 Hand. geschreven vóór het evangelie naar Lucas
2 Ex. 25 : 13 handboom stof
28 Hos. 12 : 8 handel bedrog in de -
59 Jak. 4 : 13 handel drijven
5 Deut. 25 : 13 v handel eerlijkheid in -: juiste weegstenene en inhoudsmaten
43 Joh. 2 : 14 handel in de tempel
40 Matth. 25 : 16 handel met talenten - drijven
20 Spr. 20 : 10 handel oneerlijkheid in - gruwel voor God
19 Ps. 107 : 23 handel op zee
42 Luk. 19 46 handel rovers
1 Gen. 31 : 7 handelen bedrieglijk -
20 Spr. 31 : 29 handelen deugdelijk -
24 Jer. 5 : 4 handelen dwaas -: uit onwetendheid omtrent Gods recht
20 Spr. 12 : 22 handelen getrouw -
14 2 Kron. 20 : 35 handelen goddeloos -
14 2 Kron. 22 : 3 handelen goddeloos -
14 2 Kron. 24 : 7 handelen goddeloos -
16 Neh. 9 : 33 handelen goddeloos -
19 Ps. 105 : 42 handelen Gods - : uit trouw
24 Jer. 43 : 12 - 13 handelen Gods - en menselijk handelen samengaand
19 Ps. 60 : 14 handelen in God
10 2 Sam. 12 : 4 handelen indirect : David doodde Uriah
20 Spr. 15 : 5 handelen kloekzinnig
20 Spr. 13 : 16 handelen met wetenschap
2 Ex. 32 : 7 , 11 handelen ons - en Gods -
16 Neh. 9 : 33 handelen trouw -
64 3Jo : 5 handelen trouw -
26 Ez. 18 : 9 handelen trouwelijk –
26 Ez. 23 : 29 handelen uit: haat
19 Ps. 71 : 4 handelen verkeerd -
24 Jer. 9 : 5 handelen verkeerd -
6 Joz. 1 : 7 handelen verstandig -
11 1 Kon. 2 : 3 handelen verstandig -
24 Jer. 20 : 11 handelen verstandig -
6 Joz. 1 : 8 handelen verstandig -: door gehoorzaamheid aan Gods woord
5 Deut. 29 : 9 handelen verstandig -: gehoorzaam
23 Jes. 1 : 16 handeling boosheid van -en
24 Jer. 18 : 11 handeling goed maken
24 Jer. 7 : 5 v handeling goed maken: voorbeelden
23 Jes. 3 : 8 handeling handelingen tegen Jahweh
33 Micha 3 : 4 handeling kwaad maken
24 Jer. 35 : 15 handeling maakt uw -en goed
20 Spr. 20 : 11 handeling maakt zedelijkheid bekend
24 Jer. 17 : 10 handeling vrucht
24 Jer. 21 : 14 handeling vrucht der handelingen
handeling zie ook Gedrag
24 Jer. 7 : 3 handeling zijn -en goed maken
23 Jes. 37 : 27 handeloos
1 Gen. 37 : 25 handelskaravaan Ismaëlitische -
19 Ps. 140 : 2 handen opheffen bij het bidden
3 Lev. 21 : 18 v handicap soorten
3 Lev. 24 : 19 handicap toebrengen
27 Dan. 4 : 25 handicap verstandelijke -
43 Joh. 6 : 13 handkorf
2 Ex. 29 : 10 handoplegging Aarons zonen op kop var
41 Mark. 5 : 23 handoplegging begeerd door Jaïrus
44 Hand. 28 : 8 handoplegging bij gezondmaking
4 Num. 8 : 10 handoplegging bij inwijding van de Levieten
55 2 Tim. 1 : 6 handoplegging door - een genadegave schenken
44 Hand. 9 : 17 handoplegging door Ananias: aan Saul(us)
54 1 Tim. 4 : 14 handoplegging door de oudsten
40 Matth. 19 : 15 handoplegging door Jezus: aan kinderen gedaan
42 Luk. 4 : 40 handoplegging door Jezus: bij ieder der aangevoerde zieken
41 Mark. 6 : 5 handoplegging door Jezus: enkele zieken
44 Hand. 19 : 6 handoplegging en de Heilige Geest op hen komend
54 1 Tim. 5 : 22 handoplegging gemeenschap hebben
44 Hand. 13 : 3 handoplegging geval
54 1 Tim. 4 : 14 handoplegging geval
44 Hand. 8 : 17 handoplegging gevolgd door ontvangen van Heilige Geest
14 2 Kron. 29 : 23 handoplegging in verband met een zondoffer van geitebokken
41 Mark. 10 : 16 handoplegging Jezus aan kinderen
1 Gen. 46 : 4 handoplegging Jozef op zijns vaders ogen
4 Num. 27 : 18 handoplegging Mozes tov Jozua
54 1 Tim. 5 : 22 handoplegging niet snel - doen
41 Mark. 16 : 18 handoplegging op zieken
3 Lev. 24 : 14 handoplegging voor terechtstelling
3 Lev. 8 : 14 handoplegging
4 Num. 27 : 23 handoplegging
5 Deut. 34 : 9 handoplegging
41 Mark. 7 : 32 handoplegging
44 Hand. 9 : 12 handoplegging
58 Hebr. 6 : 2 handoplegging
53 2 Thess. 3 : 17 handtekening geval
1 Gen. 46 : 32 hantering
13 1 Kron. 19 : 2 Hanun
7 Richt. 1 : 16 Harad
44 Hand. 7 : 4 Haran
24 Jer. 5 : 3 hard aangezicht harder maken dan een steenrots
14 2 Kron. 10 : 13 hard antwoorden
20 Spr. 18 : 23 hard harde dingen spreken
10 2 Sam. 3 : 39 hard harder zijn dan iemand
26 Ez. 2 : 4 hard van aangezicht
9 1 Sam. 25 : 3 hard van daden
26 Ez. 3 : 7 hard van hart
26 Ez. 2 : 4 hard vgl. stijf
20 Spr. 13 : 15 hard weg der trouwelozen
43 Joh. 6 : 60 hard woord van Jezus: hard geacht door vele discipelen
23 Jes. 48 : 4 hard zijn: Israël
45 Rom. 2 : 5 hardheid en onbekeerlijkheid
41 Mark. 16 : 14 hardheid van hart
40 Matth. 13 : 15 hardhorend geestelijk
2 Ex. 1 : 13 - 14 hardigheid doen dienen met –
2 Ex. 33 : 3 hardnekkig - volk
23 Jes. 48 : 4 hardnekkig Israël
44 Hand. 7 : 51 hardnekkige
66 Opb. 16 : 15 Harmagedon
7 Richt. 4 : 2 Haroseth
19 Ps. 43 : 4 harp God loven met de -
66 Opb. 15 : 2 harp harpen van God
16 Neh. 12 : 27 harp inwijding van Jeruzalems muur met onder andere harpen
19 Ps. 33 : 2 harp looft de HEERE met de harp
19 Ps. 71 : 22 harp psalmzingen met de -
19 Ps. 98 : 5 v harp psalmzingt de HEER met de harp
19 Ps. 49 : 5 harp rede openen op een -
23 Jes. 23 : 16 harp spelen
18 Job 30 : 31 harp tot een rouwklacht geworden
1 Gen. 31 : 27 harp
13 1 Kron. 13 : 8 harp
19 Ps. 108 : 3 harp
19 Ps. 7 : 10 hart - beproeven: door God
19 Ps. 73 : 13 hart - zuiveren
24 Jer. 5 : 21 hart -teloos volk
9 1 Sam. 25 : 31 hart aanstoot des harten: moord
58 Hebr. 3 : 12 hart achten op -
20 Spr. 5 : 12 hart act: versmaden
26 Ez. 28 : 2 hart actie met -: stellen als Gods hart
20 Spr. 14 : 14 hart afkerig van -
24 Jer. 5 : 23 hart afvallig -
5 Deut. 30 : 17 hart afwenden van het hart t.o.v. God
5 Deut. 17 : 17 hart afwijken door het -
24 Jer. 17 : 5 hart afwijken van God
24 Jer. 17 : 9 hart arglistig
47 2 Cor. 3 : 15 hart bedekking over het -
20 Spr. 24 : 2 hart bedenken: verwoesting
59 Jak. 1 : 26 hart bedriegen: zijn eigen - bedriegen
24 Jer. 14 : 14 hart bedriegerij van het -
26 Ez. 13 : 22 hart bedroeven
23 Jes. 44 : 20 hart bedrogen –
13 1 Kron. 22 : 19 hart begeeft uw hart om ...
45 Rom. 1 : 24 hart begeerten van het -
14 2 Kron. 1 : 11 hart begeerten van het -: geval
20 Spr. 6 : 25 hart begeren in het -
11 1 Kon. 4 : 29 hart begrip des -en
20 Spr. 14 : 33 hart begrip: binnenste
20 Spr. 4 : 23 hart behoed het boven al wat te bewaren is
20 Spr. 14 : 33 hart bekend wordt wat daarin is
21 Pred. 7 : 22 hart bekennen door -
20 Spr. 4 : 23 hart belang voor het leven
20 Spr. 17 : 3 hart beproeven: door God
16 Neh. 5 : 6 hart beraadslagen: in mij
19 Ps. 108 : 2 hart bereid is mijn -
52 1 Thess. 2 : 17 hart beroofd van iem., wat het gezicht, niet wat het hart, betreft
27 Dan. 1 : 8 hart beslissen in het -
24 Jer. 4 : 4 hart besnijden
5 Deut. 30 : 6 hart besnijden: doel: liefde tot God
5 Deut. 30 : 6 hart besnijden: door God
21 Pred. 7 : 3 hart beteren: door droefheid
24 Jer. 4 : 14 hart bevat gedachten
5 Deut. 28 : 65 hart bevend
20 Spr. 3 : 1 hart beware Gods geboden
43 Joh. 14 : 27 hart bewaren in vrede
50 Filip. 4 : 7 hart bewaren: in Christus Jezus
2 Ex. 35 : 26 hart beweegt iemand iets te doen in wijsheid
2 Ex. 35 : 21 hart beweegt iemand te doen
2 Ex. 35 : 29 hart beweegt vrijwillig te brengen tot het werk
42 Luk. 21 34 hart bezwaard: door roes e.d.
42 Luk. 21 34 hart bezwaard: door zorgen van het leven
19 Ps. 73 : 26 hart bezwijken
1 Gen. 45 : 26 hart bezwijken: van Jakob, door ongeloof
20 Spr. 6 : 21 hart binden aan uw hart: geboden
20 Spr. 26 : 24 - 25 hart binnenste
21 Pred. 5 : 19 hart blijdschap van het hart
9 1 Sam. 24 : 6 hart bonken
24 Jer. 3 : 17 hart boos -
24 Jer. 9 : 14 hart boos -
24 Jer. 11 : 8 hart boos -
40 Matth. 12 : 35 hart boos -
5 Deut. 15 : 9 hart boos - en boos oog
20 Spr. 26 : 23 hart boos -: en brandende lippen
5 Deut. 15 : 10 hart boos -: uw hart zij niet boos
24 Jer. 16 : 12 hart boos -: wandelen naar het goeddunken van zijn boze -
24 Jer. 7 : 24 hart boos –: wandelen in de raadslagen van hun boos –
24 Jer. 7 : 24 hart boos –: wandelen in het goeddunken van hun boos –
40 Matth. 12 : 34 hart boos en goed -
58 Hebr. 3 : 12 hart boos, ongelovig -
40 Matth. 15 : 19 hart boze overleggingen komen voort uit hart
42 Luk. 24 : 32 hart brandend -
2 Ex. 25 : 2 hart bron van beweging
41 Mark. 7 : 21 hart bron van zonde
60 1 Pe 3 : 15 hart Christus als Heer heiligen in je -
50 Filip. 1 : 8 hart Christus Jezus -, daarmee verlangen naar mensen
49 Ef. 3 : 17 hart Christus wonend in onze harten door het geloof
20 Spr. 4 : 23 hart daaruit zijn de uitgangen des levens
43 Joh. 13 : 2 hart de duivel kan iem. in het hart geven iets te doen
47 2 Cor. 1 : 22 hart de Geest in onze -en gegeven
15 Ezra 6 : 22 hart de HERE wendt het - des konings om iets te doen
23 Jes. 57 : 17 hart de weg van je -
13 1 Kron. 29 : 18 hart de zin der gedachten van het hart: o God, bewaar dit in de zin enz.
25 Klg. 3 : 65 hart deksel van het hart: geef hun dat
26 Ez. 38 : 10 hart denken
5 Deut. 29 : 19 hart denken van het -: wandelen daarnaar
23 Jes. 10 : 7 hart denkt
21 Pred. 9 : 3 hart der mensen: vol boosheid
20 Spr. 12 : 23 hart der zotten: roept dwaasheid uit
13 1 Kron. 29 : 18 hart des volks
20 Spr. 14 : 13 hart diepe droefheid in het -
40 Matth. 5 : 28 hart dingen doen in het -: overspel plegen
24 Jer. 17 : 9 hart dodelijk
23 Jes. 32 : 6 hart doen door het -: ongerechtigheid
5 Deut. 1 : 28 hart doen smelten
10 2 Sam. 7 : 3 hart doen wat in je hart is
14 2 Kron. 10 : 15 hart door God geneigd: Rehabeam
19 Ps. 109 : 22 hart doorwond
45 Rom. 8 : 27 hart doorzoeken van de -en: door God
20 Spr. 14 : 10 hart droefheid, blijdschap
58 Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -
58 Hebr. 3 : 10 - 11 hart dwalen met het - : en Gods rust niet ingaan
58 Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -: altijd: vertoornt God
58 Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -: en Gods wegen niet kennen
58 Hebr. 3 : 10 hart dwalen met het -: ondanks Gods werken te hebben gezien
19 Ps. 95 : 10 hart dwalende van -
5 Deut. 5 : 29 hart een - hebben om God te vrezen enz
13 1 Kron. 12 : 38 hart één - om David tot koning te maken
44 Hand. 2 : 46 hart eenvoud van -
19 Ps. 51 : 12 hart en binnenste
21 Pred. 2 : 10 hart en blijdschap
13 1 Kron. 28 : 9 hart en denken
2 Ex. 35 : 21 hart en geest
20 Spr. 15 : 13 hart en geest
23 Jes. 57 : 15 hart en geest
23 Jes. 65 : 14 hart en geest
26 Ez. 18 : 31 hart en geest
27 Dan. 5 : 20 hart en geest
19 Ps. 51 : 19 hart en geest
47 2 Cor. 5 : 12 , 11 hart en geweten
44 Hand. 8 : 21 hart en God: niet recht voor God zijnde
19 Ps. 119 : 80 hart en Gods wil: Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen
19 Ps. 131 : 1 hart en hoogmoed
20 Spr. 5 : 12 hart en ik
24 Jer. 4 : 19 hart en ingewand
5 Deut. 30 : 14 hart en mond
24 Jer. 11 : 20 hart en nieren
12 2 Kon. 5 : 26 hart en niet-demonische helderziendheid
24 Jer. 22 : 17 hart en ogen
41 Mark. 8 : 18 hart en ogen, oren
56 Tit. 2 : 2 hart en oren
42 Luk. 12 : 34 hart en schat
20 Spr. 16 : 23 hart en spreken
42 Luk. 6 : 45 hart en spreken
21 Pred. 11 : 10 hart en toorn
58 Hebr. 8 : 10 hart en verstand
58 Hebr. 10 : 16 hart en verstand
40 Matth. 22 : 37 hart en verstand en ziel
42 Luk. 8 : 15 hart en vruchtdragen
5 Deut. 6 : 5 hart en ziel
5 Deut. 11 : 18 hart en ziel
6 Joz. 22 : 5 hart en ziel
9 1 Sam. 2 : 35 hart en ziel
11 1 Kon. 2 : 4 hart en ziel
13 1 Kron. 22 : 19 hart en ziel
14 2 Kron. 15 : 12 hart en ziel
20 Spr. 24 : 12 hart en ziel
41 Mark. 12 : 30 hart en ziel
60 1 Pe 1 : 22 - 23 hart en ziel
40 Matth. 22 : 37 hart en ziel en verstand
6 Joz. 22 : 5 hart en ziel: met beiden God dienen
5 Deut. 11 : 16 hart en zonde: afwijking begint in hart
14 2 Kron. 30 : 12 hart enerlei - geven: door God
26 Ez. 11 : 19 hart enerlei - geven: door God
47 2 Cor. 6 : 12 hart enge of ruime plaats in het hart van iemand hebben
24 Jer. 4 : 14 hart fig. binnenste
24 Jer. 8 : 18 hart flauw in mij
6 Joz. 22 : 5 hart ganse -
6 Joz. 23 : 14 hart ganse -
24 Jer. 23 : 9 hart gebroken
19 Ps. 51 : 19 hart gebroken -
19 Ps. 69 : 21 hart gebroken -
23 Jes. 61 : 1 hart gebrokene van -: verbinden
19 Ps. 147 : 3 hart gebrokenen van -: God geneest ze
19 Ps. 139 : 23 hart gedachten
24 Jer. 23 : 20 hart gedachten des -en
58 Hebr. 4 : 12 hart gedachten en overleggingen van het -
20 Spr. 19 : 21 hart gedachten in het -
27 Dan. 2 : 30 hart gedachten van het hart kennen
20 Spr. 6 : 18 hart gedachten: ondeugdzame gedachten smeden
1 Gen. 8 : 21 hart gedichtsel van 's mensen hart: boos
5 Deut. 30 : 2 hart gehoorzamen met je ganse -
42 Luk. 8 : 25 hart gelooft ten dele
61 2 Pe 2 : 14 hart geoefend in hebzucht
9 1 Sam. 12 : 26 hart geraakt door God
24 Jer. 22 : 17 hart gerichtheid: om bloed te vergieten
42 Luk. 12 : 34 hart gerichtheid: op schat
11 1 Kon. 15 : 3 hart gesteldheid en zondigen
20 Spr. 23 : 26 hart geven aan God
24 Jer. 24 : 7 hart geven: door God: om Hem te kennen
21 Pred. 7 : 21 hart geven: tot woorden die men spreekt
13 1 Kron. 29 : 18 hart gezindheid des -: o God, bewaar
20 Spr. 14 : 30 hart gezond -: is het levens des vleses
13 1 Kron. 29 : 17 hart Gij proeft het -: David weet dat
24 Jer. 42 : 12 hart God bewerkt het hart: van de ongelovigen
13 1 Kron. 28 : 9 hart God doorzoekt alle -en
13 1 Kron. 29 : 19 hart God geeft een volkomen hart, om te doen
11 1 Kon. 3 : 12 hart God geeft een wijs en verstandig -
11 1 Kon. 10 : 24 hart God geeft iets in het hart: wijsheid
19 Ps. 20 : 5 hart God geve u naar uw -
47 2 Cor. 4 : 6 hart God heeft geschenen in onze harten
11 1 Kon. 17 : 37 hart God kan - omwenden
3 Lev. 26 : 36 hart God kan wekigheid in het hart laten komen
44 Hand. 15 : 8 hart God kent de harten der mensen
42 Luk. 16 : 15 hart God kent onze -en
11 1 Kon. 8 : 58 hart God neigt ons - tot Zich
13 1 Kron. 29 : 18 hart God richt het - tot Zichzelf
9 1 Sam. 10 : 26 hart God roert het hart om iets te doen
27 Dan. 5 : 21 hart God veranderde het - van Nebukadnezar
9 1 Sam. 10 : 9 hart God verandert het hart
14 2 Kron. 32 : 31 hart God verzoekt iem. om te weten al wat in zijn hart was
20 Spr. 21 : 2 hart God weegt de -en van de mensen
47 2 Cor. 8 : 16 hart God werkt in ons -
66 Opb. 17 : 17 hart God werkt in onze -en om iets te doen
9 1 Sam. 16 : 7 hart God ziet het - aan
41 Mark. 7 : 6 hart God: - verre van God zijnde
40 Matth. 15 : 8 hart God: je hart ver bij God vandaan zijnde
1 Gen. 6 : 6 hart Gods -
1 Gen. 8 : 21 hart Gods -
23 Jes. 63 : 4 hart Gods -
24 Jer. 32 : 41 hart Gods -
12 2 Kon. 10 : 30 hart Gods -: daarin kan een wraakplan zijn
18 Job 36 : 5 hart Gods -: geweldig is Hij in kracht des harten
11 1 Kon. 9 : 3 hart Gods -: is in Gods huis te Jeruzalem
14 2 Kron. 6 : 16 hart Gods -: te allen dage in het offerhuis
20 Spr. 4 : 21 hart Gods woord behouden in het midden van je hart
41 Mark. 4 : 19 hart Gods woord in het -
24 Jer. 3 : 17 hart goeddunken van -
24 Jer. 9 : 14 hart goeddunken van het -: daarin wandelen
24 Jer. 13 : 10 hart goeddunken van het -: daarin wandelen
24 Jer. 18 : 12 hart goeddunken van het -: dat doen
5 Deut. 28 : 47 hart goedheid des -en
23 Jes. 10 : 12 hart grootsheid des -en
21 Pred. 5 : 1 hart haast zich een woord voort te brengen
26 Ez. 11 : 19 hart hard -: stenen hart
26 Ez. 11 : 19 hart hard -: veranderen: door God
26 Ez. 3 : 7 hart hard van hart
41 Mark. 4 : 4 hart harde grond bij sommigen
41 Mark. 16 : 14 hart hardheid van - en ongeloof
40 Matth. 19 : 8 hart hardheid van -en
53 2 Thess. 2 : 17 hart harten vertroosten
41 Mark. 10 : 5 hart hartheid des -
14 2 Kron. 11 : 16 hart het - begeven om God te zoeken
20 Spr. 10 : 20 hart het - der goddelozen: weinig waard
14 2 Kron. 24 : 4 hart het was in iemands - om iets te doen
26 Ez. 6 : 9 hart hoerachtig -
20 Spr. 16 : 5 hart hoog van - zijn
26 Ez. 14 : 4 hart iem. in het - grijpen: door God
2 Ex. 35 : 34 hart iemand in het - geven om iets te doen
10 2 Sam. 19 : 14 hart iemands - neigen: door David: bij Juda
23 Jes. 44 : 19 hart iets in zijn hart brengen
13 1 Kron. 28 : 2 hart iets in zijn hart hebben om te doen
21 Pred. 9 : 1 hart iets in zijn hart leggen
23 Jes. 46 : 8 hart iets weer in het hart brengen
20 Spr. 2 : 10 hart iin: wijsheid in uw hart gekomen
9 1 Sam. 25 : 38 hart in binnenste
23 Jes. 19 : 1 hart in binnenste
51 Col. 3 : 22 hart in eenvoud van - gehoorzaam zijn
49 Ef. 6 : 5 hart in eenvoud van uw -
20 Spr. 6 : 14 hart in het - : verkeerdheden
42 Luk. 8 : 15 hart in het - bewaren het woord van God
41 Mark. 4 : 19 hart in het - binnnen komen door dingen die het Woord verstikken
14 2 Kron. 9 : 23 hart in het - geven: door God: wijsheid
50 Filip. 1 : 7 hart in het - hebben: iemand, hier Paulus
5 Deut. 4 : 39 hart in het - hervatten
5 Deut. 8 : 5 hart in het - iets bekennen
9 1 Sam. 21 : 12 hart in het - leggen: woorden
24 Jer. 3 : 16 hart in het - opkomen: gedachte aan de ark
42 Luk. 3 : 15 hart in het - overleggen
42 Luk. 2 : 19 hart in het - overwegen
58 Hebr. 8 : 10 hart in het - schrijven: wetten
5 Deut. 11 : 18 hart in het - woorden leggen
40 Matth. 13 : 18 hart in het - zaaien: woord Gods
21 Pred. 2 : 1 hart in het - zeggen
21 Pred. 3 : 16 , 18 hart in het - zeggen
40 Matth. 24 : 48 hart in het - zeggen
36 Zef. 1 : 3 hart in het - zeggen: De HERE doet geen goed noch kwaad
14 2 Kron. 29 : 10 hart in het - zijn om iets te doen
49 Ef. 5 : 19 hart in het - zingend en jubelend
20 Spr. 26 : 25 hart in het -: 7 gruwelen
20 Spr. 12 : 20 hart in het -: bedrog: bij wie kwaad smeden
21 Pred. 9 : 3 hart in het -: onzinnigheden
59 Jak. 3 : 14 hart in het -: twistzucht, jaloersheid
2 Ex. 4 : 14 hart in het – verblijd zijn
19 Ps. 109 : 22 hart in het binnenste
24 Jer. 23 : 9 hart in het binnenste
45 Rom. 2 : 15 hart in het hart geschreven: het werk van de wet
11 1 Kon. 12 : 26 hart in het hart zeggen (overleggen)
11 1 Kon. 8 : 18 hart in het hart zijn om iets te doen
19 Ps. 143 : 4 hart in het midden van mij
14 2 Kron. 6 : 7 - 8 hart in iem. - zijn om iets te doen
14 2 Kron. 6 : 8 hart in iem. hart zijn om iets te doen: "gij hebt welgedaan dat het in uw hart geweest is
9 1 Sam. 2 : 35 hart in je - is iets
48 Gal. 4 : 6 hart in mijn - woont de Geest
42 Luk. 24 : 32 hart in ons
45 Rom. 5 : 5 hart in onze harten: de liefde Gods: uitgestort door de het Geest
3 Lev. 19 : 17 hart in uw - een broeder haten
23 Jes. 10 : 7 hart in zijn - hebben volken te verdelgen en uit te roeien
6 Joz. 23 : 14 hart in zijn ganse - weten
21 Pred. 7 : 2 hart in zijn hart leggen: gaan beseffen
19 Ps. 73 : 7 hart inbeeldingen des -
9 1 Sam. 25 : 38 hart infarct of iets dergelijks
47 2 Cor. 5 : 12 hart innerlijk
58 Hebr. 3 : 12 hart is in iemand
21 Pred. 8 : 11 hart is in ons
42 Luk. 12 : 34 hart kan ergens anders zijn
18 Job 31 : 7 hart kan ogen navolgen
24 Jer. 23 : 26 hart kan ons bedriegen, bijv. door droom
20 Spr. 31 : 11 hart kan vertrouwen op iem.
20 Spr. 4 : 4 hart kan woorden vasthouden
5 Deut. 17 : 20 hart kan zich verheffen
20 Spr. 15 : 11 hart kenbaar voor God alleen
20 Spr. 14 : 33 hart kennen
20 Spr. 14 : 10 hart kennen door het -: zijn eigen bittere droefheid
58 Hebr. 3 : 10 - 11 hart kennen met het -
9 1 Sam. 16 : 7 hart kennen: door God
19 Ps. 139 : 23 hart kennen: door God
24 Jer. 17 : 10 hart kennen: door God
44 Hand. 1 : 24 hart kennen: door God
58 Hebr. 3 : 10 hart kennen: door God
11 1 Kon. 8 : 39 hart kennen: door God alleen
19 Ps. 44 : 22 hart kennen: door God: de verborgenheden van het -
41 Mark. 2 : 8 hart kennen: door Jezus
20 Spr. 13 : 12 hart krenking van het -: door uitgestelde hoop
40 Matth. 9 : 4 hart kwaad denken in het -
19 Ps. 140 : 3 hart kwaad in het - denken
21 Pred. 2 : 22 hart kwellingen des -en
21 Pred. 11 : 9 hart laat uw - zich vermaken in ...
20 Spr. 7 : 25 hart laat uw hart niet haar wegen niet wijken
21 Pred. 7 : 2 hart leren met het -
23 Jes. 57 : 15 hart levend maken: door God
54 1 Tim. 1 : 5 hart liefde uit een rein -
5 Deut. 13 : 3 hart liefhebben met ganse -
2 Ex. 28 : 29 hart locatie
25 Klg. 1 : 21 hart mat
25 Klg. 5 : 17 hart mat
23 Jes. 1 : 5 hart mat -
1 Gen. 8 : 21 hart mensen-: boos: van jeugd aan
19 Ps. 66 : 18 hart met - zien naar ongerechtigheid
5 Deut. 4 : 29 hart met ganse - en ziel: begrip
14 2 Kron. 15 : 12 hart met ganse - God zoeken
20 Spr. 3 : 5 hart met ganse - vertrouwen io God
12 2 Kon. 10 : 31 hart met ganse - wandelen in de wet van God
14 2 Kron. 15 : 15 hart met ganse - zweren
12 2 Kon. 23 : 3 hart met ganser harte Gods geboden houden
19 Ps. 119 : 10 hart met gehele -: God zoeken
42 Luk. 10 : 27 hart met heel uw - God liefhebben
19 Ps. 138 : 1 hart met het gehele - : loven van God
5 Deut. 26 : 16 hart met je ganse - iets doen
14 2 Kron. 34 : 31 hart met zijn ganse - Gods geboden onderhouden
14 2 Kron. 6 : 14 hart met zijn ganse - wandelen voor God aangezicht
14 2 Kron. 31 : 21 hart met zijn ganse hart doen
20 Spr. 4 : 21 hart midden van het -
20 Spr. 4 : 21 hart midden: bewaarplaats van Gods woord
19 Ps. 119 : 111 hart mijns harten vrolijkheid: Gods getuigenissen
1 Gen. 34 : 3 hart naar het hart van een meisje spreken
8 Ruth 2 : 13 hart naar iemands - spreken
14 2 Kron. 32 : 6 hart naar iemands - spreken
26 Ez. 20 : 15 hart nawandelen van drekgoden
20 Spr. 12 : 25 hart neerbuigen: door bekommernis
19 Ps. 119 : 36 hart neigen door God : tot Uw getuigenissen
56 Tit. 2 : 2 hart neigen tot verstandigheid
6 Joz. 24 : 23 hart neigen, zijn -, tot God
19 Ps. 141 : 4 hart neigen: door God
11 1 Kon. 11 : 4 hart neigen: door vrouwen
14 2 Kron. 10 : 15 hart neigen: God neigt het - der koningen
19 Ps. 141 : 4 hart neiging tot een kwade zaak
20 Spr. 20 : 9 hart niemand heeft zuiver -
11 1 Kon. 15 : 3 hart niet volkomen met God zijn
26 Ez. 18 : 31 hart nieuw -: maakt u er een!
20 Spr. 23 : 17 hart nijd: uw hart zij niet nijdig over de zondaars
49 Ef. 1 : 18 hart ogen van het hart: verlichte ogen
7 Richt. 19 : 3 hart om naar haart – te spreken
19 Ps. 105 : 25 hart omkeren: door God
10 2 Sam. 24 : 10 hart omslaand na zonde
45 Rom. 2 : 5 hart onbekeerlijk -
24 Jer. 6 : 10 hart onbesneden -
24 Jer. 9 : 26 hart onbesneden -
3 Lev. 26 : 41 hart onbesneden - buigen
19 Ps. 112 : 8 hart ondersteunen
20 Spr. 25 : 3 hart ondoorgrondelijk
57 Flm. : 12 hart Onesimus was Paulus' hart
19 Ps. 58 : 3 hart ongerechtigheid in het -
19 Ps. 44 : 19 hart ons - is niet achterwaarts gekeerd
11 1 Kon. 8 : 61 hart ons hart zij met de Jahweh, onze God, om te wandelen in Zijn inzettingen
1 Gen. 42 : 28 hart ontgaan: bij de broers van Jozef
43 Joh. 14 : 27 hart ontroerd, bang
45 Rom. 1 : 21 hart onverstandig -
13 1 Kron. 12 : 33 hart onwankelbaar -
41 Mark. 7 : 19 hart oorsprong van verontreiniging
2 Ex. 28 : 29 hart op het - dragen, vs 30
20 Spr. 28 : 26 hart op zijn - vertrouwen: zotheid
5 Deut. 8 : 2 hart openbaar door wandel
44 Hand. 16 : 14 hart openen door God
23 Jes. 65 : 17 hart opkomen in het -: gedenken
9 1 Sam. 2 : 1 hart opspringen van vreugde
20 Spr. 16 : 9 hart overdenken door het -
23 Jes. 33 : 18 hart overdenken door het -
41 Mark. 2 : 6 hart overleggen in het -
41 Mark. 2 : 8 hart overleggen in het -
42 Luk. 5 : 22 hart overleggen in uw harten
42 Luk. 1 : 51 hart overlegging van het -
42 Luk. 9 : 47 hart overlegging van hun hart: door Jezus onderkend
42 Luk. 2 : 35 hart overleggingen uit vele -en
40 Matth. 5 : 28 hart overspel plegen in het -
62 1Jo 3 : 19 hart overtuigen door onszelf
62 1Jo 3 : 19 hart overtuigen tegenover Hem
42 Luk. 6 : 45 hart overvloed van het -
40 Matth. 12 : 34 hart overvloed van het -: hieruit spreekt de mond
42 Luk. 24 : 38 hart overwegingen in -
57 Flm. : 12 hart Paulus’ hart: Onésimus
11 1 Kon. 8 : 38 hart plaag van zijn hart erkennen
40 Matth. 6 : 19 hart plaats van het – (gerichtheid)
20 Spr. 14 : 10 hart prive-terrein
24 Jer. 11 : 20 hart proeven door God
24 Jer. 12 : 3 hart proeven door God
13 1 Kron. 29 : 17 hart proeven: God proeft het hart
20 Spr. 20 : 5 hart raad in het -
26 Ez. 38 : 10 hart raadslagen opkomend in het -
14 2 Kron. 29 : 34 hart rechter van - om iets te doen
14 2 Kron. 28 : 34 hart rechter van - zijn
55 2 Tim. 2 : 22 hart rein
60 1 Pe 1 : 23 hart rein -
54 1 Tim. 1 : 5 hart rein -: liefde uit een rein -
19 Ps. 73 : 1 hart rein van -
40 Matth. 5 : 8 hart rein van -: God zien
20 Spr. 22 : 11 hart reinheid van het -: liefhebben
44 Hand. 15 : 9 hart reinigen van -en: door het geloof: door God
13 1 Kron. 29 : 18 hart richt hun (= van het volk) hart tot U
20 Spr. 23 : 19 hart richt uw hart op de weg
14 2 Kron. 12 : 14 hart richten om God te zoeken
14 2 Kron. 19 : 3 hart richten om God te zoeken
53 2 Thess. 3 : 5 hart richten: de Heer moge uw -en richten tot deugden
47 2 Cor. 5 : 12 hart roemen in het -
19 Ps. 73 : 26 hart rotssteen des -: God
21 Pred. 2 : 23 hart rusten: niet
42 Luk. 6 : 45 hart schat van zijn -: goede of boze schat: daaruit vruchtdragen
29 Joel 2 : 13 hart scheurt uw hart
20 Spr. 16 : 1 hart schikkingen van het -
23 Jes. 15 : 5 hart schreeuwend over ellende van anderen
25 Klg. 2 : 18 hart schreeuwend tot God
19 Ps. 55 : 5 hart smart
45 Rom. 9 : 2 hart smart in het -
20 Spr. 15 : 13 hart smart van het -: doet de geest verslagen zijn
6 Joz. 14 : 8 hart smelten doen: door verslag
5 Deut. 9 : 4 hart spreek niet in uw hart zeggende ...
19 Ps. 4 : 5 hart spreekt in ulieder hart op uw leger
14 2 Kron. 9 : 1 hart spreken al wat in je hart is
21 Pred. 2 : 15 hart spreken in het -
9 1 Sam. 1 : 13 hart spreken in je -
1 Gen. 24 : 45 hart spreken in zijn -
21 Pred. 1 : 16 hart spreken met het -
1 Gen. 50 : 21 hart spreken naar hun hart: Jozef bij zijn broers
20 Spr. 22 : 17 hart stel uw hart op mijn wetenschap
10 2 Sam. 15 : 6 hart stelen van iem.
19 Ps. 104 : 15 hart sterken: brood sterkt het hart
58 Hebr. 13 : 9 hart sterken: door genade
7 Richt. 19 : 5 hart sterken: met letterlijk brood
7 Richt. 19 : 8 hart sterken: sterk toch uw hart (met voedsel)
59 Jak. 5 : 8 hart sterken: sterkt uw -en
26 Ez. 2 : 4 hart stijf van hart
23 Jes. 46 : 12 hart stijven van –
19 Ps. 62 : 9 hart stort uw - uit voor Zijn aangezicht
20 Spr. 7 : 3 hart tafel van het -: geboden hierop te schrijven
20 Spr. 3 : 3 hart tafel van het -: schrijven op
24 Jer. 17 : 1 hart tafel van het hart: zonde erin gegrift
14 2 Kron. 13 : 7 hart teder van -
23 Jes. 57 : 1 hart ter -e nemen: door niemand
10 2 Sam. 19 : 19 hart ter harte nemen
23 Jes. 42 : 25 hart ter harte nemen: ellende
44 Hand. 8 : 22 hart toeleg van uw hart
62 1Jo 3 : 17 hart toesluiten voor iem.
24 Jer. 4 : 18 v hart tot aan het - raken
42 Luk. 24 : 25 hart tragen van hart in het geloven
20 Spr. 25 : 20 hart treurig -
23 Jes. 51 : 7 hart u volk in welke hart Mijn wet is
19 Ps. 55 : 16 hart uit - zijn uitgangen des levens: voorbeeld
23 Jes. 59 : 13 hart uit het -: valse woorden dichten
19 Ps. 14 : 1 hart uit zich in gedrag
40 Matth. 15 : 18 hart uitgang: output
42 Luk. 8 : 15 hart uitnemend en goed -
41 Mark. 5 : 33 hart uitstorten voor Jezus
19 Ps. 69 : 33 hart uw - leven
43 Joh. 14 : 1 hart uw - worde niet ontroerd
47 2 Cor. 7 : 3 hart uw bent in onze -en
14 2 Kron. 25 : 19 hart uw hart heeft u verheven, om te roemen
43 Joh. 16 : 21 hart uw hart zal zich verblijden
47 2 Cor. 9 : 7 hart van -e geven
21 Pred. 3 : 11 hart van de mens: daarin is de eeuw gelegd
14 2 Kron. 6 : 30 hart van de mens: God alleen kent het hart van de mensen
27 Dan. 4 : 16 hart van een beest
40 Matth. 13 : 14 hart van een volk
19 Ps. 112 : 7 hart vast -: betrouwende op de HEERE
13 1 Kron. 15 : 29 hart verachten in het -
10 2 Sam. 6 : 16 hart verachten in je hart
27 Dan. 4 : 16 hart veranderen : Nebukadnezar
24 Jer. 4 : 4 hart veranderen: besnijden
14 2 Kron. 30 : 9 hart veranderen: door God
20 Spr. 6 : 21 hart veranderen: methode
2 Ex. 14 : 5 hart verandert tegen het volk
19 Ps. 143 : 4 hart verbaasd
43 Joh. 16 : 22 hart verblijden, zich
20 Spr. 12 : 25 hart verblijden: door een goed woord
20 Spr. 15 : 30 hart verblijden: door het licht der ogen
60 1 Pe 3 : 4 hart verborgen mens van het -
21 Pred. 7 : 7 hart verderven: door een geschenk
45 Rom. 1 : 21 hart verduisterd
19 Ps. 86 : 11 hart verenig mijn - tot de vreze uws naams
24 Jer. 4 : 9 hart vergaan
41 Mark. 6 : 52 hart verhard
41 Mark. 8 : 17 hart verhard -
41 Mark. 8 : 18 hart verhard -: begrip
41 Mark. 6 : 52 hart verhard -: bij de discipelen
58 Hebr. 3 : 8 hart verharden: als je Gods stem hoort
58 Hebr. 4 : 7 hart verharden: als je Gods stem hoort
2 Ex. 9 : 12 hart verharden: door God: aan Farao
2 Ex. 7 : 3 hart verharden: door God: Farao’s –
58 Hebr. 3 : 8 hart verharden: en verbittering
2 Ex. 14 : 8 hart verharden: Farao's -: door God
20 Spr. 28 : 14 hart verharden: gevolg: in het kwaad vallen
58 Hebr. 3 : 9 hart verharden: ondanks Gods werken gezien te hebben
58 Hebr. 3 : 8 hart verharden: verhardt uw harten niet
20 Spr. 28 : 14 hart verharden: vs. Gode vrezen
9 1 Sam. 6 : 6 hart verharden: zelf verzwaren
41 Mark. 3 : 5 hart verharding
14 2 Kron. 25 : 16 hart verharding van -: van Godswege beschikt, vgl. vs. 20
49 Ef. 4 : 18 hart verharding van het -
19 Ps. 95 : 8 hart verhardt uw - niet
58 Hebr. 3 : 15 hart verhardt uw harten niet
5 Deut. 8 : 14 hart verheft zich
19 Ps. 104 : 15 hart verheugen: wijn verheugt het hart
19 Ps. 131 : 1 hart verheven -: mijn - is niet verheven
20 Spr. 12 : 8 hart verkeerd van -
19 Ps. 101 : 4 hart verkeerde -: zal van mij wijken
20 Spr. 11 : 20 hart verkeerde van -
7 Richt. 16 : 18 hart verklaren: zijn hele – verklaren aan Delila
57 Flm. : 7 hart verkwikken
57 Flm. : 20 hart verkwikken
5 Deut. 11 : 16 hart verleiden
42 Luk. 11 : 33 v hart verlichten
19 Ps. 107 : 12 hart vernederen
62 1Jo 3 : 19 v hart veroordelen door ons -
5 Deut. 8 : 2 hart verraadt zich in verzoeking
23 Jes. 29 : 13 hart verre van God doen
19 Ps. 51 : 19 hart verslagen -
5 Deut. 20 : 8 hart versmelten
6 Joz. 5 : 1 hart versmelten
6 Joz. 2 : 11 hart versmelten: bij de inwoners van Jericho
20 Spr. 8 : 5 hart verstaan met het -
23 Jes. 44 : 18 hart verstaan met het –
20 Spr. 15 : 14 hart verstandig - zal de wetenschap opzoeken
52 1 Thess. 3 : 13 hart versterken: door God
52 1 Thess. 3 : 13 hart versterken: door liefde
5 Deut. 15 : 7 hart verstijven: begrip
5 Deut. 15 : 7 hart verstijven: verstijf je hart niet
2 Ex. 14 : 4 hart verstokken, vs 8
2 Ex. 14 : 17 hart verstokken: begrip
2 Ex. 4 : 21 hart verstokken: door God
6 Joz. 11 : 20 hart verstokken: door God
23 Jes. 63 : 17 hart verstokken: door God
5 Deut. 2 : 30 hart verstokken: door God: doel
2 Ex. 9 : 12 hart verstokken: door God: Farao’s –
5 Deut. 2 : 30 hart verstokken: en geest verharden
2 Ex. 9 : 35 hart verstokt
51 Col. 2 : 2 hart vertroosten
51 Col. 4 : 8 hart vertroosten
49 Ef. 6 : 22 hart vertroosten van -en
43 Joh. 16 : 6 hart vervuld van droefheid
44 Hand. 14 : 17 hart vervullen: met voedsel en vreugde
19 Ps. 119 : 32 hart verwijden door God
2 Ex. 8 : 32 hart verzwaren van zijn –: door Farao
2 Ex. 10 : 1 hart verzwaren: door God en de mens zelf
2 Ex. 8 : 15 hart verzwaren: Farao verzwaarde zijn –
23 Jes. 6 : 10 hart vet
19 Ps. 119 : 70 hart vet -
40 Matth. 13 : 14 hart vet -
44 Hand. 28 : 27 hart vet -: geestelijk
47 2 Cor. 3 : 3 hart vlezen tafelen van de -en
21 Pred. 8 : 11 hart vol om kwaad te doen
23 Jes. 38 : 3 hart volkomen -
13 1 Kron. 12 : 38 hart volkomen - : om David koning te maken
14 2 Kron. 16 : 9 hart volkomen - tot God
13 1 Kron. 29 : 19 hart volkomen -: geef mijn zoon Salomo een - om te doen ...
13 1 Kron. 28 : 9 hart volkomen -: met een - God dienen
14 2 Kron. 19 : 9 hart volkomen -: met een volkomen - doen
14 2 Kron. 25 : 2 hart volkomen -: missen
14 2 Kron. 15 : 17 hart volkomen -: van Asa
11 1 Kon. 15 : 14 hart volkomen met de Heere, al zijn dagen
11 1 Kon. 8 : 60 hart volkomen met de Heere, om te wandelen in Zijn inzettingen
24 Jer. 4 : 4 hart voorhuid van het -
5 Deut. 10 : 16 hart voorhuid: te besnijden
23 Jes. 63 : 4 hart voornemen in -
44 Hand. 11 : 23 hart voornemen van het -
40 Matth. 15 : 18 hart voortkomen uit het hart
51 Col. 3 : 15 hart vrede van Christus in onze harten heersend
2 Ex. 35 : 5 v hart vrijwillig -
2 Ex. 35 : 22 v hart vrijwillige van
13 1 Kron. 29 : 17 hart vrijwilligheid is een zaak van het hart
8 Ruth 3 : 7 hart vrolijk
20 Spr. 15 : 15 hart vrolijk -
17 Esth. 1 : 10 hart vrolijk door de wijn
20 Spr. 15 : 13 hart vrolijk hart maakt aangezicht blijde
7 Richt. 19 : 22 hart vrolijk maken
42 Luk. 12 : 34 hart waar je hart is
21 Pred. 7 : 4 hart waar uw - is
40 Matth. 6 : 21 hart waar uw schat is, daar zal ook uw - zijn
58 Hebr. 10 : 22 hart waarachtig hart: hiermee naderen tot God
5 Deut. 11 : 16 hart wacht u, dat uw hart niet verleid worde
12 2 Kon. 10 : 31 hart wandelen met ganse - in
14 2 Kron. 6 : 14 hart wandelen met je ganse - voor God
24 Jer. 4 : 14 hart wassen, zich, -, van boosheid
24 Jer. 4 : 14 hart wassen: verkeerde gedachten wegdoen
20 Spr. 6 : 22 hart wat aan ons - gebonden is: leidt ons in onze wandel
51 Col. 3 : 23 hart wat u ook doet, doet het van -e, als voor de Heer en niet voor mensen
24 Jer. 5 : 23 hart wederspannig -
23 Jes. 65 : 14 hart weedom des -en
5 Deut. 20 : 3 hart week
18 Job 23 : 16 hart week maken: door God
44 Hand. 21 : 13 hart week maken: geval
5 Deut. 20 : 8 hart week van - zijn
14 2 Kron. 34 : 27 hart week worden: bij Josia
24 Jer. 51 : 45 hart week wordend
20 Spr. 27 : 19 hart weerspiegelt de mens
21 Pred. 11 : 9 hart wegen van uw -: wandel daarin, o jongeling
20 Spr. 24 : 12 hart wegen: door God
28 Hos. 4 : 11 hart wegnemen: door: hoererij, wijn, most
5 Deut. 29 : 18 hart wenden: zijn - wenden om te gaan dienen
45 Rom. 10 : 1 hart wens van mijn -
58 Hebr. 10 : 16 hart wetten van God in de -en geven
47 2 Cor. 6 : 13 hart wijd openstellen
2 Ex. 35 : 10 hart wijs van -, vs 25
20 Spr. 11 : 29 hart wijs van -
14 2 Kron. 9 : 23 hart wijsheid in het -
20 Spr. 14 : 33 hart wijsheid rust in het - des verstandigen
20 Spr. 16 : 21 hart wijze van -: zal verstandig genoemd worden
5 Deut. 30 : 14 hart woord Gods in ons -
42 Luk. 8 : 12 hart woord in -: duivel kan Gods woord uit het - wegnemen
5 Deut. 6 : 6 hart woorden in het - bewaren
18 Job 8 : 10 hart woorden uit het - voortbrengen
26 Ez. 28 : 2 hart zeggen door het -
24 Jer. 5 : 24 hart zeggen in het -
28 Hos. 7 : 2 hart zeggen in het -
19 Ps. 14 : 1 hart zeggen in het -: dat er geen God is
1 Gen. 8 : 21 hart zeggen in het -: door God
9 1 Sam. 27 : 1 hart zeggen in je -
17 Esth. 6 : 6 hart zeggen in zijn -
5 Deut. 15 : 9 hart zetel van overleg
9 1 Sam. 9 : 20 hart zetten op iets
19 Ps. 62 : 11 hart zetten op vermogen
15 Ezra 7 : 10 hart zich - richten om iets te doen
5 Deut. 30 : 16 hart zich afwenden, door het -
20 Spr. 18 : 2 hart zich ontdekken van het - van de zot
44 Hand. 2 : 26 hart zich verblijden
28 Hos. 13 : 6 hart zich verheffen: gevolg: God vergeten
5 Deut. 8 : 17 hart zich verheffen: welke gedachten
14 2 Kron. 26 : 16 hart zich verheffend
5 Deut. 29 : 19 hart zichzelf zegenen in zijn -
hart zie ook Binnenste
5 Deut. 30 : 2 hart ziel en -
5 Deut. 30 : 10 hart ziel: met ganse - en gans zijn zich bekeren tot God
21 Pred. 1 : 16 hart zien: wijsheid en wetenschap
13 1 Kron. 22 : 12 hart zijn - begeven om God te zoeken
21 Pred. 1 : 17 hart zijn - begeven om iets te bereiken
27 Dan. 10 : 12 hart zijn - begeven om iets te doen en te bereiken
21 Pred. 1 : 13 hart zijn - begeven om te onderzoeken
21 Pred. 8 : 9 hart zijn - begeven tot iets
21 Pred. 8 : 16 hart zijn - begeven: om wijsheid te weten
5 Deut. 15 : 9 hart zijn - bewaren: geen belialswoord erin toestaan
19 Ps. 119 : 112 hart zijn - neigen om iets te doen
11 1 Kon. 11 : 9 hart zijn - neigen: van de HEERE (af)
27 Dan. 5 : 22 hart zijn - niet vernederen
21 Pred. 7 : 25 hart zijn - omkeren
37 Hag. 1 : 5 hart zijn - op zijn wegen stellen: die overdenken
9 1 Sam. 7 : 3 hart zijn - richten tot God
14 2 Kron. 20 : 33 hart zijn - schikken tot God
10 2 Sam. 18 : 3 hart zijn - stellen op iemand
14 2 Kron. 17 : 6 hart zijn - verheffen in de wegen des HEREN, d.w.z. daarin wandelen met een moedig hart
27 Dan. 5 : 20 hart zijn - verhief zich
14 2 Kron. 36 : 13 hart zijn - verstokken
hart zijn - verstokken: zie nek: zijn nek verharden
2 Ex. 9 : 34 hart zijn - verzwaren
9 1 Sam. 6 : 6 hart zijn - verzwaren
24 Jer. 9 : 14 hart zijn - volgen
27 Dan. 5 : 21 hart zijn - werd de beesten gelijk gemaakt
59 Jak. 5 : 5 hart zijn eigen - tegoeddoen
2 Ex. 7 : 23 hart zijn hart niet op iets zetten
18 Job 29 : 13 hart zingen: vrolijk zingen
40 Matth. 15 : 18 hart zondig
59 Jak. 4 : 8 hart zuiveren
58 Hebr. 10 : 22 hart zuiveren van kwaad geweten
2 Ex. 7 : 14 hart zwaar –: van Farao
45 Rom. 12 : 10 hartelijk zijn: weest - voor elkaar
24 Jer. 5 : 21 harteloos volk
41 Mark. 10 : 5 hartheid van uw hart
52 1 Thess. 4 : 5 hartstocht begerige -
51 Col. 3 : 5 hartstocht doodt eventuele - in je leven
51 Col. 3 : 5 hartstocht en begeerten, vgl. Gal. 5
45 Rom. 7 : 5 hartstocht hartstochten van de zonden: door de wet gewekt
59 Jak. 4 : 3 hartstocht in -en iets verkwisten
45 Rom. 1 : 26 hartstocht onreine -en
45 Rom. 7 : 5 hartstocht van de zonde: door de wet gewekt
59 Jak. 4 : 1 hartstocht voert strijd in mijn leden
19 Ps. 109 : 3 hatelijk hatelijke woorden
20 Spr. 11 : 15 haten afkeer hebben van: hier goede houding
20 Spr. 9 : 8 haten als reactie op bestraffing
20 Spr. 25 : 17 haten begrip
20 Spr. 12 : 1 haten bestraffing -
20 Spr. 15 : 10 haten bestraffing -
62 1Jo 4 : 20 haten broeder -: en God liefhebben: onverenigbaar
40 Matth 24 : 9 haten christenen gehaat door alle volken
19 Ps. 139 : 21 haten die U haten
21 Pred. 2 : 17 haten dit leven haten
42 Luk. 6 : 27 haten doet wel aan hen die u haten
23 Jes. 66 : 5 haten door broeders gehaat worden
66 Opb. 2 : 6 haten door Christus: boze werken -
19 Ps. 139 : 22 haten door David
20 Spr. 13 : 5 haten door de rechtvaardige: leugentaal
42 Luk. 6 : 22 haten door de wereld
62 1Jo 3 : 13 haten door de wereld: verwondert u daarover niet
24 Jer. 12 : 8 haten door God
28 Hos. 9 : 15 haten door God: afvalligen
23 Jes. 61 : 8 haten door God: de roof in het brandoffer
38 Zach. 8 : 17 haten door God: dingen die Hij haat
39 Mal. 1 : 3 haten door God: Ezau
30 Amos 5 : 21 haten door God: feesten
30 Amos 6 : 8 haten door God: Israëls paleizen
5 Deut. 12 : 31 haten door God: kindoffers
23 Jes. 1 : 14 haten door God: nieuwe maanden en gezette hoogtijden van het zondige volk
5 Deut. 16 : 22 haten door God: van opgericht beeld
20 Spr. 6 : 16 haten door God: van zekere ondeugden
58 Hebr. 1 : 9 haten door Jezus: wetteloosheid
40 Matth 24 : 10 haten elkaar -
62 1Jo 3 : 15 haten en doden: eenheid, vgl. vs 12 Kain
62 1Jo 2 : 9 haten en duisternis
7 Richt. 11 : 7 haten en verstoten
45 Rom. 9 : 13 haten Ezau heb Ik gehaat
19 Ps. 101 : 3 haten gedrag -
42 Luk. 6 : 22 haten gehaat worden door de mensen: gelukkig bent u
42 Luk. 21 17 haten gehaat worden: de gelovigen
1 Gen. 29 : 33 haten gehaat worden: Lea
40 Matth. 10 : 22 haten gelovigen zullen door de wereld gehaat worden
20 Spr. 28 : 16 haten gierigheid -
19 Ps. 5 : 5 haten Gij haat alle werkers der ongerechtigheid
2 Ex. 20 : 6 haten God -
5 Deut. 5 : 9 haten God -
14 2 Kron. 19 : 2 haten God -: geval
30 Amos 5 : 15 haten haat het boze
65 Jud : 23 haten haat zelfs het kleed dat door het vlees bevlekt is
43 Joh. 3 : 20 haten het licht -: reden
20 Spr. 8 : 13 haten hoovaardigheid
14 2 Kron. 18 : 7 haten iem. -, want
3 Lev. 19 : 17 haten in uw hart niet iemand -
42 Luk. 19 14 haten Jezus: gehaat
57 Tit. 3 : 3 haten kenmerk van de oude mens
20 Spr. 8 : 13 haten kwade -
1 Gen. 29 : 31 haten Lea gehaat
19 Ps. 119 : 104 haten leugenpaden
20 Spr. 13 : 5 haten leugentaal -
20 Spr. 8 : 13 haten mond der verkeerdheden
1 Gen. 37 : 4 v haten redenen
21 Pred. 3 : 8 haten tijd om te -
1 Gen. 37 : 4 haten uit afgunst: jegens Jozef
19 Ps. 119 : 128 haten vals pad -
21 Pred. 3 : 8 haten versus liefhebben
45 Rom. 9 : 13 haten versus liefhebben
28 Hos. 9 : 15 haten versus liefhebben: bij God
43 Joh. 15 : 25 haten Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat"
62 1Jo 2 : 11 haten zijn broeder -
19 Ps. 69 : 5 haten zonder oorzaak -
42 Luk. 14 : 26 haten
19 Ps. 69 : 15 hater gered worden van mijn -s
45 Rom. 1 : 30 hater God-hater
2 Ex. 23 : 4 hater houding t.o. -
20 Spr. 27 : 6 hater kussen van de -
2 Ex. 23 : 5 hater uw – helpen
19 Ps. 68 : 2 hater van God: zijn -s zullen van Zijn aangezicht vluchten
18 Job 31 : 29 hater verdrukking van zijn -
14 2 Kron. 1 : 11 hater
1 Gen. 15 : 14 have grote -
14 2 Kron. 32 : 29 have zeer grote - geschonken door God aan Hizkia
59 Jak. 2 : 2 haveloos kleding
19 Ps. 107 : 30 haven God leidt ons naar de - onzer begeerte
1 Gen. 10 : 7 Havila zoon van Cusch
9 1 Sam. 15 : 7 Havila
6 Joz. 11 : 10 v Hazor ingenomen door Jozua
6 Joz. 11 : 1 Hazor
7 Richt. 4 : 2 Hazor
40 Matth. 13 : 12 hebben de Zoon -
42 Luk. 19 26 hebben en gegeven worden
59 Jak. 4 : 2 hebben niet – omdat u niet bidt
40 Matth. 25 : 29 hebben waarlijk -
58 Hebr. 13 : 5 hebben weest tevreden met wat u hebt
41 Mark. 4 : 25 hebben wie de Zoon heeft, heeft alles; wie Hem niet heeft, heeft niets (uitleg)
40 Matth. 13 : 12 hebben wie heeft hem zal worden gegeven
42 Luk. 8 : 18 hebben wie heeft, zal worden gegeven
40 Matth. 13 : 12 hebben wie niet heeft, wordt alles afgenomen
1 Gen. 10 : 22 Heber achter-achterkleinzoon van Sem
1 Gen. 10 : 21 Heber en Sem
7 Richt. 4 : 11 Heber Keniet
13 1 Kron. 1 : 19 Heber oorsprong
66 Opb. 2 : 3 Hebr. probleem: moeheid
2 Ex. 3 : 18 Hebreeën de God der -
2 Ex. 5 : 3 Hebreeën God van de Hebreeen
58 Hebr. 13 : 22 Hebreeënbrief brief geschreven
58 Hebr. 13 : 24 Hebreeënbrief geschreven in Italië
58 Hebr. 10 : 11 Hebreeënbrief ontstaan: vóór de verwoesting van de tempel
58 Hebr. 13 : 23 Hebreeënbrief schrijver: bekende van Timotheüs
58 Hebr. 13 : 19 , 23 Hebreeënbrief schrijver: in de gevangenis vermoedelijk, ctr. echter vers 23
58 Hebr. 13 : 22 Hebreeënbrief weinig woorden
50 Filip. 3 : 5 Hebreeër Paulus een -
5 Deut. 15 : 12 Hebreeër
7 Richt. 1 : 20 Hebron aan Kaleb gegeven
6 Joz. 14 : 13 Hebron erfdeel van Kaleb
14 2 Kron. 11 : 10 Hebron gebouwd door Rehabeam
7 Richt. 1 : 10 Hebron Kirjath-arba
6 Joz. 10 : 3 Hebron koning van -: Hoham
6 Joz. 14 : 15 Hebron oude naam: Kirjath-Arba
13 1 Kron. 6 : 57 Hebron vrijstad
1 Gen. 23 : 2 Hebron
6 Joz. 21 : 11 Hebron
52 1 Thess. 2 : 5 hebzucht achter evangelisatie mogelijk
51 Col. 3 : 5 hebzucht doodt eventuele - in je leven
9 1 Sam. 8 : 3 hebzucht geval
33 Micha 2 : 2 hebzucht geval
42 Luk. 20 14 hebzucht geval
61 2 Pe 2 : 14 hebzucht hart geoefend in -
41 Mark. 7 : 21 hebzucht oorsprong: hart
49 Ef. 5 : 3 hebzucht tegen -
58 Hebr. 13 : 5 hebzucht tegen -
23 Jes. 5 : 8 hebzucht veroordeeld
49 Ef. 5 : 6 hebzucht vertoornt God
45 Rom. 1 : 29 hebzucht vervuld van - en andere dingen
20 Spr. 1 : 13 hebzucht voorbeeld
42 Luk. 12 : 13 hebzucht waarschuwing tegen -
42 Luk. 12 : 15 hebzucht waken voor alle -: let op en waakt voor alle hebzucht
hebzucht zie ook Gierigheid
20 Spr. 30 : 15 hebzucht
28 Hos. 4 : 18 hebzucht
61 2 Pe 2 : 3 hebzucht
52 1 Thess. 2 : 5 hebzuchtig voorwendsel
49 Ef. 5 : 5 hebzuchtige geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God
46 1 Cor. 6 : 10 hebzuchtige geen – zal Gods koninkrijk beërven
46 1 Cor. 5 : 11 hebzuchtige in de gemeente: omgang met hem vermijden
46 1 Cor. 5 : 10 hebzuchtige
40 Matth. 6 : 24 hechten aan God, aan rijkdom
hechtenis zie ook Gevangenschap
50 Filip. 3 : 19 hedonisme
51 Col. 1 : 23 heel gepredikt in de hele schepping die onder de hemel is
23 Jes. 40 : 26 heelal door God geschapen
24 Jer. 31 : 35 heelal door God ingericht
24 Jer. 31 : 37 heelal onmeetbaar
42 Luk. 21 26 heelal toekomst
59 Jak. 1 : 4 heelheid
24 Jer. 8 : 22 heelmeester
2 Ex. 15 : 26 Heelmeester God onze –: beschermt tegen ziekte
24 Jer. 8 : 3 heendrijven door God: overblijfsel van Juda
24 Jer. 5 : 23 heengaan afvallen en –
18 Job 10 : 21 heengaan dood gaan
42 Luk. 10 : 37 heengaan ga heen en doet u evenzo
42 Luk. 7 : 50 heengaan ga heen in vrede
42 Luk. 8 : 48 heengaan ga heen in vrede
42 Luk. 17 : 19 heengaan ga heen, zei Jezus tot de gereinigde Samaritaan
42 Luk. 10 : 3 heengaan geboden
42 Luk. 17 : 14 heengaan geboden door Christus
43 Joh. 15 : 16 heengaan in de wereld en vrucht dragen
43 Joh. 11 : 44 heengaan laat hem (Lazarus) –
18 Job 16 : 22 heengaan na enkele jaren - (verwacht Job)
55 2 Tim. 4 : 6 heengaan Paulus' -
40 Matth. 26 : 24 heengaan sterven
42 Luk. 2 : 29 heengaan sterven
42 Luk. 22 22 heengaan sterven
50 Filip. 1 : 23 heengaan sterven en vertrekken naar het hiernamaals
60 1 Pe 3 : 6 heer Abraham – van Sarah
1 Gen. 24 : 10 heer Abraham was de - van Eliëzer
14 2 Kron. 18 : 16 heer begrip
40 Matth. 6 : 24 heer begrip
40 Matth. 6 : 24 heer begrip: moet gediend worden
2 Ex. 21 : 28 heer betekenis hier: eigenaar
1 Gen. 39 : 2 heer betekenis: voorbeeld Potifar t.o.v. Jozef
1 Gen. 32 : 4 , 5 heer broer 'heer' genoemd: door Jakob
1 Gen. 32 : 18 heer broer 'heer' genoemd: door Jakob
44 Hand. 25 : 26 heer de keizer 'mijn heer' genoemd
40 Matth. 20 : 1 heer des huizes
1 Gen. 39 : 3 heer eigenaar van slaaf
61 2 Pe 3 : 2 heer en heiland
23 Jes. 24 : 2 heer en knecht
65 Jud : 4 heer en meester: Jezus
42 Luk. 14 : 21 heer en slaaf
43 Joh. 13 : 16 heer en slaaf
42 Luk. 12 : 36 heer en slaven
1 Gen. 19 : 2 heer engelen aangesproken met "mijn heren"
39 Mal. 1 : 6 heer geëerd door zijn knecht
14 2 Kron. 18 : 16 heer geen - hebben: Israël
49 Ef. 6 : 5 heer gehoorzaam aan heren naar het vlees
43 Joh. 12 : 21 heer gezegd van Filippus
66 Opb. 17 : 14 heer Heer der heren
19 Ps. 136 : 3 heer heer der heren: God
51 Col. 4 : 1 heer Heer van de -
11 1 Kon. 22 : 17 heer herder
24 Jer. 2 : 31 heer heren zijn en niet meer tot God komen
40 Matth. 8 : 21 heer Jezus - genoemd door een discipel
42 Luk. 6 : 46 heer Jezus - noemen
19 Ps. 105 : 21 heer Jozef tot - over farao's huis gezet
23 Jes. 37 : 6 heer koning Hizkia was heer van zijn hoge ambtenaren
49 Ef. 6 : 9 heer laat dreigen na
9 1 Sam. 26 : 17 heer mijn - koning
1 Gen. 24 : 26 , 27 heer mijn -: zo noemde Eliëzer Abraham
1 Gen. 24 : 35 v heer mijn -: zo noemde Eliëzer Abraham
42 Luk. 6 : 46 heer mijn heer heb ik te gehoorzamen
1 Gen. 24 : 18 heer mijn heer: zo noemde Rebekka de onbekende man Eliëzer
49 Ef. 6 : 5 heer naar het vlees
51 Col. 3 : 22 heer naar het vlees
51 Col. 4 : 1 heer plicht der heren
14 2 Kron. 13 : 5 heer rebelleren tegen zijn -
49 Ef. 6 : 9 heer risico: dreigen
39 Mal. 1 : 6 heer te vrezen door zijn knecht
40 Matth. 6 : 24 heer twee -en dienen is onmogelijk
42 Luk. 16 : 13 heer twee heren dienen is ondoenlijk
1 Gen. 31 : 35 heer vader 'mijn heer' genoemd: door Rachel
48 Gal. 4 : 1 heer van alles zijn: de erfgenaam
42 Luk. 10 : 2 heer van de oogst
40 Matth. 20 : 8 heer van de wijngaard
42 Luk. 20 15 heer van de wijngaard
42 Luk. 22 11 heer van het huis
40 Matth. 10 : 25 heer van het huis: Jezus
40 Matth. 10 : 24 heer van slaaf
1 Gen. 19 : 2 heer versus knecht
48 Gal. 4 : 1 heer versus slaaf
20 Spr. 27 : 18 heer zijn - waarnemen
44 Hand. 9 : 5 Heer aanspreektitel, door Saulus gebruikt voor Jezus
46 1 Cor. 7 : 35 Heer blijven bij de -
60 1 Pe 3 : 15 Heer Christus als - heiligen in je hart
51 Col. 3 : 24 Heer Christus: Heer Christus
61 2 Pe 3 : 9 Heer dag van -
46 1 Cor. 8 : 6 Heer één - voor ons: Jezus Christus
59 Jak. 5 : 11 Heer einde van de –: vol genegenheid en ontferming
43 Joh. 13 : 13 Heer en Meester
40 Matth. 18 : 27 Heer en slaaf
66 Opb. 19 : 7 Heer God
51 Col. 3 : 18 Heer in - betaamt het dat de vrouw onderdanig is aan haar man
49 Ef. 1 : 2 Heer Jezus Christus
66 Opb. 11 : 8 Heer Jezus de Heer van de twee getuigen
44 Hand. 10 : 36 Heer Jezus is aller -
42 Luk. 12 : 36 Heer Jezus is onze -
51 Col. 4 : 1 Heer Jezus is onze - in de hemel
51 Col. 3 : 17 Heer Jezus: alles in naam van de - J doen
50 Filip. 4 : 5 Heer nabij ons zijnde
60 1 Pe 2 : 13 Heer om ‘s Heren wil aan elke menselijke instelling onderdanig zijn
49 Ef. 6 : 9 Heer onze - is in de hemelen
66 Opb. 4 : 11 Heer onze Heer en God
27 Dan. 5 : 23 Heer van de hemel: God
51 Col. 3 : 22 Heer vrees voor de -: in van Hem dienen
44 Hand. 13 : 48 Heer woord van de -: verheerlijken
59 Jak. 5 : 4 Heer Zebaoth
1 Gen. 45 : 9 heer Jozef tot – over geheel Egypteland gesteld
42 Luk. 13 : 25 heer des huizes
13 1 Kron. 11 : 22 heerlijk begrip: Benaja de -ste van de dertig helden
23 Jes. 12 : 5 heerlijk ding: God heeft -e dingen gedaan
23 Jes. 13 : 5 heerlijk dingen: God heeft heerlijke dingen gedaan
23 Jes. 23 : 9 heerlijk en sieraad
42 Luk. 13 : 17 heerlijk heerlijke dingen gebeurden door Jezus
19 Ps. 136 : 17 heerlijk heerlijke koningen
13 1 Kron. 11 : 25 heerlijk heerlijkste zijn: Benaja, van dertig helden
13 1 Kron. 4 : 9 heerlijk Jabez -er dan zijn broeders
23 Jes. 60 : 13 heerlijk maken: door God: de plaats van Mijn voeten
23 Jes. 42 : 21 heerlijk maken: door God: Israël
23 Jes. 44 : 23 heerlijk maken: God heeft Zich – gemaakt in Israël
23 Jes. 44 : 23 heerlijk maken: Zich - maken: door God: in Israël
23 Jes. 4 : 5 heerlijk over al wat - is zal een beschutting wezen
60 1 Pe 4 : 16 heerlijk ver-lijken: God: in het lijden
26 Ez. 27 : 25 heerlijk ver-t en vervuld
26 Ez. 28 : 22 heerlijk zie ook Verheerlijken
heerlijk zie ook Verheerlijken
49 Ef. 5 : 27 heerlijk zodanig zal de Gemeente voor Christus staan
19 Ps. 16 : 3 heerlijke goedheid jegens de -n
23 Jes. 5 : 13 heerlijke heerlijken zullen honger lijden
10 2 Sam. 1 : 23 heerlijkheid - zoeken: door leugen
61 2 Pe 1 : 17 heerlijkheid aan Jezus: door God Vader
27 Dan. 2 : 31 heerlijkheid aardse -
28 Hos. 14 : 7 heerlijkheid als van de olijfsboom
45 Rom. 2 : 10 heerlijkheid als vergelding ontvangen
23 Jes. 13 : 19 heerlijkheid Babel, de - der Chaldeeën
9 1 Sam. 22 : 7 heerlijkheid be hoefte aan
47 2 Cor. 3 : 8 heerlijkheid bediening van de Geest bestaat in -
42 Luk. 12 : 27 heerlijkheid begrip: pracht, schoonheid, rijkdom
23 Jes. 61 : 6 heerlijkheid brengen: door volken: aan Israël
49 Ef. 3 : 13 heerlijkheid bron van -: verdrukkingen van Paulus voor anderen
58 Hebr. 9 : 5 heerlijkheid chreubs van de -
1 Gen. 45 : 13 heerlijkheid Christus - (typologisch)
55 2 Tim. 4 : 18 heerlijkheid Christus zij de - tot in alle eeuwigheid
58 Hebr. 3 : 3 heerlijkheid Christus' -
43 Joh. 17 : 22 heerlijkheid Christus' -: door God gegeven
60 1 Pe 1 : 21 heerlijkheid Christus' -: door God hem geschonken
53 2 Thess. 2 : 14 heerlijkheid Christus' -: ons deel
52 1 Thess. 2 : 20 heerlijkheid Christus' -: zijn wij (toepassing)
42 Luk. 24 26 heerlijkheid Christus’ –: na lijden ingegaan
59 Jak. 2 : 1 heerlijkheid de Heer der –: onze Heer Jezus Christus
49 Ef. 1 : 17 heerlijkheid de Vader der heerlijkheid
60 1 Pe 5 : 1 heerlijkheid deelgenoot van de - die geopenbaard zal worden
26 Ez. 10 : 4 heerlijkheid des HEEREN: glans
26 Ez. 10 : 4 heerlijkheid des HEEREN: verplaatste zich
55 2 Tim. 2 : 10 heerlijkheid eeuwige -
43 Joh. 7 : 18 heerlijkheid eigen -: zoeken
42 Luk. 2 : 9 heerlijkheid en licht
60 1 Pe 1 : 7 heerlijkheid en lof en eer
50 Filip. 1 : 11 heerlijkheid en lof van God
66 Opb. 15 : 8 heerlijkheid en macht
66 Opb. 19 : 1 heerlijkheid en macht
19 Ps. 111 : 3 heerlijkheid en majesteit
2 Ex. 28 : 2 heerlijkheid en sieraad
42 Luk. 2 : 9 heerlijkheid engel met - van de Heer
27 Dan. 5 : 18 heerlijkheid gave Gods
60 1 Pe 4 : 14 heerlijkheid Geest der -
47 2 Cor. 3 : 7 heerlijkheid geval van uitwendige -
60 1 Pe 1 : 21 heerlijkheid geven aan iem.: aan Christus: door God
42 Luk. 17 : 18 heerlijkheid geven: aan God
66 Opb. 14 : 7 heerlijkheid geven: aan God
66 Opb. 4 : 9 heerlijkheid God - geven
66 Opb. 16 : 9 heerlijkheid God - geven
45 Rom. 4 : 21 heerlijkheid God - geven: door Abraham
66 Opb. 19 : 7 heerlijkheid God de - geven
50 Filip. 2 : 11 heerlijkheid God Vader, tot - van God de Vader
23 Jes. 46 : 13 heerlijkheid God zal Zijn – geven aan Israël
54 1 Tim. 1 : 17 heerlijkheid God zij - tot in alle eeuwigheid
48 Gal. 1 : 5 heerlijkheid God zij de - tot in alle eeuwigheid
50 Filip. 4 : 20 heerlijkheid God zij de - tot in alle eeuwigheid
40 Matth. 16 : 27 heerlijkheid God: - van de Vader
44 Hand. 7 : 2 heerlijkheid God: de God der -
58 Hebr. 13 : 21 heerlijkheid God: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid
2 Ex. 16 : 7 v heerlijkheid Gods - : zien
26 Ez. 16 : 14 heerlijkheid Gods - op Jeruzalem gelegd
51 Col. 1 : 11 heerlijkheid Gods -, kennen daarvan bekrachtigt ons
26 Ez. 1 : 28 heerlijkheid Gods -: Christus uitdrukking ervan
52 1 Thess. 2 : 12 heerlijkheid Gods -: daartoe worden wij geroepen
23 Jes. 3 : 8 heerlijkheid Gods -: de ogen Zijner -
45 Rom. 9 : 23 heerlijkheid Gods -: de rijkdom van Zijn -
14 2 Kron. 5 : 14 heerlijkheid Gods -: geopenbaard
19 Ps. 138 : 5 heerlijkheid Gods -: groot
2 Ex. 29 : 43 heerlijkheid Gods -: heiligt
26 Ez. 3 : 12 heerlijkheid Gods -: lof toegebracht
2 Ex. 33 : 18 heerlijkheid Gods -: Mozes wenste die te zien
2 Ex. 33 : 18 heerlijkheid Gods -: Mozes zag hem niet
23 Jes. 35 : 2 heerlijkheid Gods -: sieraad
23 Jes. 60 : 1 heerlijkheid Gods -: zinnebeeld: zon
23 Jes. 60 : 1 v heerlijkheid Gods – zal over Israël opgaan
23 Jes. 66 : 18 heerlijkheid Gods –: alle heidenen en tongen zullen Gods – zien
58 Hebr. 1 : 3 heerlijkheid Gods –: uitstraling: Jezus
50 Filip. 4 : 19 heerlijkheid Gods rijkdom in - in Christus Jezus
51 Col. 1 : 11 heerlijkheid Gods: de sterkte van Gods -
49 Ef. 2 : 21 heerlijkheid Gods: in Christus Jezus
49 Ef. 2 : 21 heerlijkheid Gods: in de gemeente
43 Joh. 7 : 18 heerlijkheid Gods: zoeken
47 2 Cor. 4 : 16 heerlijkheid grote - voor ons bewerkt door verdrukking
20 Spr. 28 : 12 heerlijkheid grote -: als de rechtvaardigen opspringen van vreugde
37 Hag. 2 : 10 heerlijkheid groter
27 Dan. 4 : 36 heerlijkheid groter - werd Nebukadnezar toegevoegd
60 1 Pe 1 : 11 heerlijkheid heerlijkheden
65 Jud : 8 heerlijkheid heerlijkheden lasteren
49 Ef. 1 : 17 - 18 heerlijkheid hoop der -
51 Col. 1 : 27 heerlijkheid hoop der -: Christus
50 Filip. 3 : 19 heerlijkheid hun - is in hun schande
58 Hebr. 3 : 3 heerlijkheid iem. groter - waard achten
13 1 Kron. 22 : 5 heerlijkheid iets tot - maken
51 Col. 3 : 4 heerlijkheid in - zullen wij met Christus geopenbaard worden
50 Filip. 3 : 19 heerlijkheid in schande hebben
66 Opb. 19 : 1 heerlijkheid is van onze God
5 Deut. 26 : 19 heerlijkheid Israël: tot - stellen
66 Opb. 1 : 6 heerlijkheid Jezus zij de -
41 Mark. 13 : 26 heerlijkheid Jezus' -
40 Matth. 25 : 31 heerlijkheid Jezus' - : Hij komt in Zijn -
56 Tit. 2 : 13 heerlijkheid Jezus' - zal verschijnen
43 Joh. 17 : 24 heerlijkheid Jezus' -: gave des Vaders: uit liefde
43 Joh. 17 : 24 heerlijkheid Jezus' -: heerlijkheid: aanschouwen
43 Joh. 2 : 11 heerlijkheid Jezus’ – : hij openbaarde zijn heerlijkheid
1 Gen. 45 : 13 heerlijkheid Jozefs - : geboodschapt aan Israël
2 Ex. 28 : 2 heerlijkheid kleding tot -
26 Ez. 16 : 12 heerlijkheid kroon der -
60 1 Pe 5 : 4 heerlijkheid kroon van de -
19 Ps. 71 : 8 heerlijkheid laat mijn mond vervuld worden met uw -
65 Jud : 8 heerlijkheid lasteren
61 2 Pe 2 : 10 heerlijkheid lasteren van -en
4 Num. 27 : 20 heerlijkheid leg op Jozua van uw (Mozes') heerlijkheid
50 Filip. 3 : 21 heerlijkheid lichaam van Zijn heerlijkheid
66 Opb. 18 : 1 heerlijkheid lichtgevend
61 2 Pe 1 : 17 heerlijkheid luisterrijke -
58 Hebr. 2 : 7 heerlijkheid mens gekroond met -
40 Matth. 6 : 29 heerlijkheid menselijke - geringer dan de heerlijkheid der schepping
55 2 Tim. 2 : 10 heerlijkheid met de behoudenis ook - verkrijgen
20 Spr. 25 : 26 heerlijkheid onderzoeken
60 1 Pe 1 : 7 heerlijkheid ontvangen bij openbaring van de Heer
43 Joh. 17 : 22 heerlijkheid onze -: door Christus gegeven: doel: eenheid
53 2 Thess. 2 : 14 heerlijkheid onze -: van Christus
60 1 Pe 4 : 13 heerlijkheid openbaring van Christus' -
52 1 Thess. 2 : 20 heerlijkheid Paulus' -: de behouden thessalonikers
17 Esth. 1 : 4 heerlijkheid rijkdom der -
51 Col. 1 : 27 heerlijkheid rijkdom van de heerlijkheid van deze verborgenheid
49 Ef. 1 : 18 heerlijkheid rijkdom van de heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen
66 Opb. 21 : 24 heerlijkheid rijkdom, bezit, dure goederen
61 2 Pe 1 : 3 heerlijkheid roepen door -
37 Hag. 2 : 10 heerlijkheid tempel
58 Hebr. 2 : 10 heerlijkheid toekomstige - van de christen
45 Rom. 8 : 18 heerlijkheid toekomstige - van een gelovige
7 Richt. 5 : 31 heerlijkheid toekomstige - van ons (toepassing)
40 Matth. 13 : 43 heerlijkheid toekomstige- van de zonen van het Koninkrijk
45 Rom. 15 : 7 heerlijkheid tot - van God: aannemen: ons: door Christus
23 Jes. 60 : 13 heerlijkheid van de Libanon
7 Richt. 5 : 31 heerlijkheid van de Christenen straks
49 Ef. 3 : 13 heerlijkheid van de gelovigen door de verdrukkingen van Paulus
4 Num. 16 : 19 heerlijkheid van de Heer verscheen aan de hele vergadering
47 2 Cor. 3 : 18 heerlijkheid van de Heer: aanschouwen
42 Luk. 2 : 9 heerlijkheid van de Heer: omscheen hen
46 1 Cor. 15 : 40 heerlijkheid van de hemellichamen
53 2 Thess. 1 : 9 heerlijkheid van de sterkte van de Heer Jezus
49 Ef. 3 : 16 heerlijkheid van de Vader: rijkdom ervan
17 Esth. 1 : 6 heerlijkheid van een hof
27 Dan. 4 : 36 heerlijkheid van een koninkrijk
17 Esth. 1 : 4 heerlijkheid van een rijk
47 2 Cor. 4 : 6 heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus: kennis daarvan
47 2 Cor. 4 : 15 heerlijkheid van God: dankzegging overvloedig tot de - van God
45 Rom. 5 : 2 heerlijkheid van God: de hoop op de - van G: roemen daarin
45 Rom. 3 : 23 heerlijkheid van God: niet bereiken, missen: door de mens
66 Opb. 15 : 8 heerlijkheid van God: rook van de - van God vervulde de tempel
50 Filip. 1 : 11 heerlijkheid van God: tot - van God
4 Num. 14 : 22 heerlijkheid van God: zien
43 Joh. 11 : 40 heerlijkheid van God: zien
44 Hand. 7 : 55 heerlijkheid van God: zien: door Stefanus
49 Ef. 1 : 6 heerlijkheid van Gods genade
19 Ps. 145 : 11 heerlijkheid van Gods koninkrijk
23 Jes. 2 : 10 heerlijkheid van Gods majesteit
19 Ps. 149 : 9 heerlijkheid van Gods volk: oordeel oefenen over hun vijanden
13 1 Kron. 16 : 29 heerlijkheid van het heiligdom
44 Hand. 22 : 11 heerlijkheid van het licht
43 Joh. 1 : 14 heerlijkheid van het Woord: aanschouwen
17 Esth. 5 : 11 heerlijkheid van iemands rijkdom: Haman vertelde de - van zijn rijkdom
4 Num. 16 : 42 heerlijkheid van Jahweh verscheen
23 Jes. 58 : 8 heerlijkheid van Jahweh zal uw achtertocht wezen
2 Ex. 16 : 10 heerlijkheid van Jahweh: verscheen in de wolk
1 Gen. 31 : 1 heerlijkheid van Jakob
20 Spr. 14 : 28 heerlijkheid van Jezus: aspect: menigte des volks (toepassing)
4 Num. 14 : 10 heerlijkheid van Jhwh verscheen in de tent der samenkomst voor al het volk
4 Num. 14 : 21 heerlijkheid van Jhwh: de hele aarde zal ermee vervuld worden
40 Matth. 20 : 22 heerlijkheid van lijden tot -
60 1 Pe 1 : 24 heerlijkheid van mensen: vergankelijk
47 2 Cor. 3 : 7 heerlijkheid van Mozes' gezicht
56 Tit. 2 : 13 heerlijkheid verschijning van Jezus' heerlijkheid
60 1 Pe 1 : 11 heerlijkheid versus lijden
46 1 Cor. 15 : 43 heerlijkheid versus oneer
47 2 Cor. 6 : 8 heerlijkheid versus oneer
35 Hab. 2 : 16 heerlijkheid versus schandelijk uitbraaksel
19 Ps. 96 : 6 heerlijkheid voor Gods aangezicht zijnde
42 Luk. 2 : 32 heerlijkheid voor Israël
5 Deut. 26 : 19 heerlijkheid voor Israël: door God gewenst
19 Ps. 149 : 9 heerlijkheid voorbeeld: richten over de aarde
50 Filip. 3 : 21 heerlijkheid vs. vernedering
66 Opb. 5 : 12 heerlijkheid waard - te ontvangen: het Lam
23 Jes. 61 : 6 heerlijkheid zich roemen in -
23 Jes. 62 : 2 heerlijkheid zien
43 Joh. 12 : 41 heerlijkheid zien: Christus' heerlijkheid door Jesaja gezien
52 1 Thess. 2 : 6 heerlijkheid zoeken - van mensen
45 Rom. 2 : 7 heerlijkheid zoeken: in goed werk
43 Joh. 8 : 50 heerlijkheid zoeken: zijn eigen - wel of niet zoeken
66 Opb. 18 : 16 heerlijkheid
10 2 Sam. 23 : 19 , 23 heerlijkste gezegd van een held
51 Col. 1 : 16 heerschappij -en zijn door en tot de Heer geschapen
49 Ef. 1 : 21 heerschappij boven alle - gesteld is Christus
13 1 Kron. 17 : 14 heerschappij Christus - eeuwig
13 1 Kron. 16 : 31 heerschappij Christus aanvaardt zijn -
20 Spr. 12 : 24 heerschappij dankzij vlijt
23 Jes. 26 : 13 heerschappij door God over ons, of door andere heren
21 Pred. 8 : 8 heerschappij geen - over de dag van de dood
21 Pred. 8 : 8 heerschappij geen - over de geest
27 Dan. 7 : 6 heerschappij gegeven aan het Grieks-Macedonische rijk
19 Ps. 45 : 7 heerschappij Gods -
23 Jes. 9 : 6 heerschappij grootheid van Christus' -
3 Lev. 25 : 43 heerschappij met wreedheid
21 Pred. 8 : 9 heerschappij van mens over mens: ten kwade
14 2 Kron. 8 : 10 heerschappij van oversten
61 2 Pe 2 : 10 heerschappij verachten
7 Richt. 3 : 10 heerschappij verbroken: door een verlosser met Gods Geest
20 Spr. 12 : 24 heerschappij versus onder cijns wezen
65 Jud : 8 heerschappij verwerpen
11 1 Kon. 5 : 16 heerschappij voeren over knechten
13 1 Kron. 17 : 14 heerschappij zie ook Stoel
40 Matth. 20 : 25 heersen door de overste van de volken
51 Col. 3 : 15 heersen door de vrede van Christus in de harten
45 Rom. 7 : 1 heersen door de wet
20 Spr. 8 : 16 heersen door de wijsheid heersen de heersers
20 Spr. 19 : 10 heersen door een knecht, over vorsten, misstaat
9 1 Sam. 9 : 17 heersen door een koning
19 Ps. 66 : 7 heersen door God
13 1 Kron. 29 : 11 heersen door God: Gij heerst over alles
19 Ps. 106 : 41 heersen door haters
12 2 Kon. 8 : 26 heersen door jongeling
1 Gen. 37 : 8 heersen door Jozef
23 Jes. 3 : 12 heersen door kinderen
25 Klg. 5 : 7 heersen door knechten
42 Luk. 22 25 heersen door koningen, over de volken
23 Jes. 3 : 12 heersen door vrouwen
7 Richt. 9 : 9 heersen fig. zweven over anderen
7 Richt. 9 : 2 v heersen geval
16 Neh. 5 : 15 heersen geval
7 Richt. 8 : 22 heersen heers over ons: verzoek aan Gideon
23 Jes. 26 : 13 heersen heren, behalve God, hebben over ons geheerst
51 Col. 3 : 15 heersen laat de vrede van Christus heersen
26 Ez. 34 : 4 heersen met strengheid en hardheid
23 Jes. 32 : 1 heersen naar recht
21 Pred. 9 : 17 heersen over de zotten
47 2 Cor. 1 : 24 heersen over geloof van mensen heersen
41 Mark. 10 : 42 heersen over mensen
20 Spr. 16 : 32 heersen over zijn geest
5 Deut. 15 : 6 heersen overheerst worden: slechte zaak
21 Pred. 8 : 9 heersen tijd van - over de ander
7 Richt. 8 : 22 heersen verzoek om te – : reden: volbrachte verlossing
7 Richt. 8 : 23 heersen wie over ons zal –: geen mens, alleen God
16 Neh. 5 : 14 v heersen zich onthouden van te heersen: Nehemia
5 Deut. 15 : 6 heersen
19 Ps. 59 : 14 heerser God is - in Jakob , tot aan de einden der aarde
54 1 Tim. 6 : 15 heerser God is de enige -
60 1 Pe 5 : 3 heerser niet als heerser optreden
20 Spr. 23 : 1 v heerser omgang met -
20 Spr. 29 : 12 heerser op leugentaal acht gevend
20 Spr. 29 : 26 heerser zijn aangezicht zoeken: door velen
20 Spr. 6 : 7 heerser zonder -: de mieren
23 Jes. 60 : 6 Hefa
1 Gen. 47 : 24 heffing inkomsten van het land: vijfde deel
2 Ex. 25 : 2 hefoffer nemen
2 Ex. 25 : 3 hefoffer zaken
2 Ex. 30 : 11 v hefoffer
38 Zach. 2 : 11 heiden bekering van -en
43 Joh. 10 : 16 heiden bekering van -en: door Jezus aangeduid
7 Richt. 1 : 7 heiden besef van Gods oordeel
19 Ps. 96 : 10 heiden boodschap voor de -en: God regeert
23 Jes. 42 : 1 heiden Christus zal het recht de -en voortbrengen
19 Ps. 67 : 3 heiden dat men onder alle -en Uw heil kenne
38 Zach. 2 : 11 heiden de heidenen Gods volk geworden
44 Hand. 10 : 35 heiden die God vreest en gerechtigheid werkt
42 Luk. 7 : 5 heiden die het volk der Joden liefhad
24 Jer. 40 : 3 heiden een heiden begrijpt soms de oordelen van God
42 Luk. 23 : 47 heiden een heiden zag het in
23 Jes. 52 : 10 heiden en God: voor de ogen aller heidenen zal God zijn arm ontbloten
14 2 Kron. 33 : 9 heiden erger dan de -en doen
23 Jes. 8 : 23 heiden Galilea der -en
9 1 Sam. 30 : 15 heiden gebruikt de naam 'God': slaaf
19 Ps. 96 : 3 heiden gelovige t.o. -: vertelt onder de -en Gods eer
15 Ezra 7 : 6 heiden God bestuurt zijn hart
24 Jer. 10 : 7 heiden God de Koning der -en
23 Jes. 65 : 1 heiden God en de heidenen: zij vinden God
19 Ps. 66 : 7 heiden God houdt de wacht over de -en
14 2 Kron. 20 : 6 heiden God is de heerser over alle koninkrijken der -en
40 Matth. 22 : 7 heiden God regeert de heidenen, ook hun legers
24 Jer. 5 : 10 heiden God stuurt de heidenen
19 Ps. 94 : 10 heiden God tuchtigt de -en
23 Jes. 45 : 1 heiden God vatte de rechterhand van de heiden Kores
26 Ez. 20 : 14 heiden God wil ontheiliging van zijn naam voor de ogen van de –en voorkomen
26 Ez. 20 : 22 heiden God wil ontheiliging van zijn naam voor de ogen van de –en voorkomen
42 Luk. 17 : 16 heiden God: deze genezen Samaritaan verheerlijkte God
10 2 Sam. 7 : 23 heiden god: heidenen en hun goden
23 Jes. 42 : 10 heiden Gods lof van het einde der aarde te zingen
19 Ps. 66 : 7 heiden Gods ogen houden wacht over de -en
12 2 Kon. 16 : 3 heiden gruwelen der Kanaänitische hedenen: zoon door vuur laten gaan
12 2 Kon. 17 : 8 heiden heiden: inzettingen der -en
40 Matth. 2 : 12 heiden heidenen door God geleid
7 Richt. 3 : 1 v heiden heidenen door God niet verdreven
19 Ps. 33 : 10 heiden heidenen en volkeren
44 Hand. 17 : 12 heiden heidenen in Berea kwamen tot geloof
23 Jes. 45 : 22 heiden heidenen opgeroepen zich tot God te wenden om behouden te worden
11 1 Kon. 14 : 24 heiden heidenen uit Kanaän verdreven door God
13 1 Kron. 17 : 21 heiden heidenen uitgestoten door God
14 2 Kron. 28 : 3 heiden heidenen verdreven door God, uit de bezitting
36 Zef. 3 : 6 heiden heidenen zijn door God uitgeroeid
42 Luk. 13 : 29 heiden heidenen zullen tot bekering komen
24 Jer. 4 : 2 heiden heidenen zullen zich in God zegenen en beroemen als Israël recht wandelt
23 Jes. 49 : 6 heiden heidenen: Jezus ten licht gegeven
7 Richt. 3 : 12 heiden heidense koning gesterkt door God tegen Israël
15 Ezra 7 : 15 heiden heidense leiders geven vrijwillig gaven aan God
41 Mark. 15 : 39 heiden inzicht: in Christus
23 Jes. 54 : 3 heiden Israëls zaad zal de -en erven
23 Jes. 60 : 9 heiden kustlanden zullen God verwachten
26 Ez. 7 : 24 heiden kwaadste der heidenen doen komen: door God, als straf
23 Jes. 42 : 6 heiden licht der heidenen: Christus
19 Ps. 117 : 1 heiden looft den HERE, alle -en
14 2 Kron. 2 : 12 heiden looft God: Huram, de koning van Tyrus
12 2 Kon. 17 : 15 heiden nawandelen van de -: door Israël
15 Ezra 7 : 21 heiden onreinheid der -en
23 Jes. 45 : 20 heiden ontkomen -en
1 Gen. 39 : 3 heiden ontwaarde zegen van God
23 Jes. 34 : 2 heiden oordeel der -en
18 Job 42 : 7 heiden openbaring door God: aan de themaniet Elifaz
19 Ps. 33 : 10 heiden raad der -en: God vernietigt de raad der -en
44 Hand. 10 : 35 heiden rechtvaardige -, God vrezende: Gode aangenaam
13 1 Kron. 16 : 35 heiden red ons van de heidenen
24 Jer. 3 : 17 heiden toekomst der heidenen: verandering van denken en wandelen
24 Jer. 3 : 17 heiden toekomst: al de heidenen zullen tot Jeruzalem vergaderd worden
24 Jer. 16 : 18 heiden toekomst: bekering
23 Jes. 60 : 3 heiden toekomst: de -en zullen tot uw licht gaan
33 Micha 5 : 14 heiden toekomst: die niet horen worden gericht
24 Jer. 3 : 17 heiden toekomst: verandering van wandel
19 Ps. 102 : 16 heiden toekomst: ze zullen God vrezen
23 Jes. 42 : 4 heiden toekomst: zullen naar de leer van Christus wachten
24 Jer. 4 : 2 heiden toewijding van Gods volk brengt verandering bij de heidenen
42 Luk. 4 : 26 heiden verkozen
42 Luk. 4 : 26 heiden verkozen
23 Jes. 61 : 6 heiden vermogen der -en zal Israël eten
40 Matth. 22 : 10 heiden volheid der volken ingegaan
15 Ezra 7 : 23 heiden vreest God: koning Artahsasta
40 Matth. 18 : 17 heiden werd gemeden
19 Ps. 149 : 7 heiden wraak doen over de -en
46 1 Cor. 12 : 2 heiden zijn, "toen u heidenen was"
38 Zach. 8 : 22 heiden
38 Zach. 14 : 16 heiden
44 Hand. 21 : 25 heidenchristen regels voor -en
33 Micha 7 : 16 heidenen macht der - beschaamd in de toekomst
19 Ps. 79 : 12 heidenen smaden God in dit geval
33 Micha 7 : 16 heidenen toekomst: beschaamd
47 2 Cor. 11 : 26 heidenen versus Joden
19 Ps. 126 : 2 heidenen zien Gods hand in de gebeurtenis
2 Ex. 1 : 21 heidin heidinnen die God vreesden: de vroedvrouwen
9 1 Sam. 2 : 1 heil aan Hanna bewezen
23 Jes. 59 : 16 heil aanbrengen: door de arm van God
24 Jer. 3 : 23 heil alleen van God
23 Jes. 61 : 10 heil bekleden met de kleren van het –
23 Jes. 63 : 5 heil beschikken
19 Ps. 146 : 3 heil bij de mensen is geen -
56 Tit. 2 : 11 heil brengen: door God: voor alle mensen
23 Jes. 49 : 8 heil dag van het –: daarin heeft God Jezus geholpen
19 Ps. 119 : 41 heil dat mij Uw heil overkome, naar Uw toezegging
23 Jes. 17 : 10 heil de God van je -
19 Ps. 98 : 2 v heil de HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt
19 Ps. 51 : 14 heil de vreugde van Uw heil: geef mij die weer
19 Ps. 108 : 13 heil des mensen - is ijdelheid
2 Ex. 14 : 13 heil doen aan jullie
9 1 Sam. 19 : 5 heil doen: door God: aan Israël
19 Ps. 119 : 165 heil door het doen van Gods geboden
19 Ps. 119 : 41 heil en goedertierenheid
19 Ps. 118 : 25 heil en voorspoed
19 Ps. 3 : 9 heil en zegen
23 Jes. 12 : 3 heil fonteinen van het heil
19 Ps. 108 : 7 heil geef - door uw rechterhand en verhoor ons
23 Jes. 59 : 11 heil gemis van -
7 Richt. 15 : 18 heil geval van -: Simsons slag aan de Filistijnen
2 Ex. 15 : 2 heil God is mij tot - geweest
19 Ps. 27 : 2 heil God is mijn -
19 Ps. 62 : 7 heil God is mijn -
23 Jes. 12 : 2 heil God is mijn -
19 Ps. 62 : 3 heil God is mijn -, vers 7
19 Ps. 118 : 14 heil God mij tot - geweest
19 Ps. 51 : 15 heil God van mijn -
33 Micha 7 : 7 heil God van mijn -, op Hem wachten
19 Ps. 65 : 6 heil God van ons -
13 1 Kron. 16 : 35 heil God van ons heil
23 Jes. 46 : 13 heil God zal – geven in Sion
19 Ps. 18 : 3 heil God, de hoorn mijns -s
19 Ps. 50 : 23 heil Gods - doen zien
19 Ps. 119 : 155 heil Gods - is verre van de goddelozen, want zij zoeken uw inzetttingen niet
19 Ps. 96 : 2 heil Gods - van dag tot dag te boodschappen
19 Ps. 106 : 4 heil Gods -: bezoek mij met Uw -
19 Ps. 67 : 3 heil Gods -: dat men onder alle heidenen uw - kenne
19 Ps. 71 : 15 heil Gods -: de ganse dag vertellen
19 Ps. 91 : 16 heil Gods -: Ik zal hem Mijn heil doen zien
19 Ps. 71 : 15 heil Gods -: niet te omvatten
19 Ps. 119 : 81 heil Gods -: verlangen naar: bezwijken door dit verlangen
56 Tit. 2 : 11 heil Gods – is er voor alle mensen
23 Jes. 56 : 1 heil Gods – is nabij om te komen
23 Jes. 49 : 6 heil Gods – tot aan het einde der aarde: Christus
23 Jes. 51 : 5 heil Gods – trekt uit
23 Jes. 51 : 6 heil Gods – zal in eeuwigheid zijn
23 Jes. 46 : 13 heil Gods – zal niet vertoeven
23 Jes. 51 : 8 heil Gods – zal zijn van geslacht tot geslachten
19 Ps. 20 : 7 heil Gods heil zal zijn met mogendheden
19 Ps. 69 : 14 heil Gods heil: de getrouwheid van Uw -
10 2 Sam. 23 : 5 heil grondslag: verbond
23 Jes. 59 : 17 heil helm des -s op het hoofd van God
19 Ps. 118 : 25 heil HERE, geef nu heil
19 Ps. 3 : 9 heil het - is des HEREN
10 2 Sam. 22 : 3 heil hoorn van mijn heil
19 Ps. 62 : 8 heil in God is mijn -
43 Joh. 4 : 22 heil is uit de Joden
23 Jes. 49 : 6 heil Jezus is Gods heil voor ons
19 Ps. 118 : 15 heil juichen om het -
19 Ps. 132 : 16 heil met - bekleden
19 Ps. 146 : 3 heil niet bij mensen te vinden
19 Ps. 95 : 1 heil rotssteen van ons -
5 Deut. 32 : 15 heil rotssteen van ons heil is God
10 2 Sam. 22 : 47 heil rotsteen van mijn heil: God is dit
19 Ps. 118 : 15 heil stem des -s (uitdrukking van vreugde om het heil)
19 Ps. 140 : 8 heil sterkte van mijn -
23 Jes. 45 : 8 heil toenemend
23 Jes. 45 : 8 heil uit de aarde uitwassend
58 Hebr. 2 : 5 heil van de gelovigen: heerschappij over het toekomstige aardrijk
19 Ps. 62 : 2 heil van God is mijn -
25 Klg. 3 : 26 heil van God: daarop hopen
2 Ex. 14 : 13 heil van Jahweh: ziet het – van Jahweh
19 Ps. 60 : 13 heil van mensen is ijderheid
23 Jes. 52 : 10 heil van onze God: alle einden der aarde zullen het zien
10 2 Sam. 23 : 10 , 12 heil verlossing, overwinning
23 Jes. 59 : 11 heil verre van ons
19 Ps. 149 : 4 heil versieren met -
24 Jer. 3 : 23 heil verwachten van heuvelen en bergen
23 Jes. 62 : 1 heil voorkomend als een fakkel die brandt
19 Ps. 96 : 2 - 3 heil wonder: - en w
14 2 Kron. 20 : 17 heil het - van de HEER met u
55 2 Tim. 1 : 10 heiland Christus Jezus onze -
56 Tit. 1 : 4 heiland Christus Jezus, onze -
61 2 Pe 3 : 2 heiland en heer
19 Ps. 106 : 21 heiland God hun -
23 Jes. 45 : 21 heiland God is een Heiland
23 Jes. 63 : 8 heiland God is Israël geworden tot een –
42 Luk. 1 : 47 heiland God mijn -
54 1 Tim. 1 : 1 heiland God onze -
54 1 Tim. 2 : 3 heiland God onze -
56 Tit. 1 : 3 heiland God onze -
57 Tit. 3 : 4 heiland God onze –
23 Jes. 43 : 11 heiland God: geen heiland is er behalve God
61 2 Pe 1 : 1 heiland Jezus
61 2 Pe 2 : 20 heiland Jezus Christus
57 Tit. 3 : 6 heiland Jezus onze -
43 Joh. 4 : 42 heiland van de wereld
23 Jes. 19 : 20 Heiland en Meester: Jezus
28 Hos. 13 : 4 Heiland geen - dan God alleen
23 Jes. 45 : 15 Heiland God de –
23 Jes. 43 : 3 Heiland God is onze -
23 Jes. 25 : 9 Heiland God onze -
65 Jud : 25 Heiland God onze -: door Jezus Christus
23 Jes. 49 : 26 Heiland Jahweh is Israëls –
23 Jes. 19 : 20 Heiland Jezus
42 Luk. 2 : 11 Heiland Jezus
50 Filip. 3 : 20 Heiland Jezus Christus komt terug als - voor ons
62 1Jo 4 : 14 Heiland van de wereld
27 Dan. 3 : 9 heilbede aan Nebukadnezar
58 Hebr. 3 : 1 heilig -e broeders
52 1 Thess. 5 : 26 heilig -e kus
43 Joh. 17 : 11 heilig -e Vader
12 2 Kon. 4 : 9 heilig -heid: valt te bemerken door een ander
3 Lev. 22 : 2 heilig begrip
5 Deut. 7 : 6 heilig begrip
5 Deut. 14 : 21 heilig begrip
9 1 Sam. 6 : 20 heilig begrip
3 Lev. 21 : 8 heilig begrip: geen zonde
60 1 Pe 1 : 15 heilig begrip: geen zonde
5 Deut. 23 : 14 heilig begrip: niets schandelijks, waardig den HEERE
23 Jes. 23 : 18 heilig betekenis: bestemd voor, apart voor
51 Col. 1 : 2 heilig broeder: -e broeders
14 2 Kron. 6 : 6 heilig def. heilig voorwerp: anders gezegd
4 Num. 6 : 2 , 8 heilig den HEERE afgezonderd
16 Neh. 8 : 11 v heilig deze dag is onze Heer -
3 Lev. 6 : 18 heilig door aanraken spijsoffer
58 Hebr. 7 : 26 heilig en gescheiden van de zondaars
49 Ef. 1 : 4 heilig en onberispelijk
44 Hand. 11 : 9 heilig en rein
61 2 Pe 2 : 21 heilig gebod
52 1 Thess. 2 : 10 heilig gedrag
23 Jes. 4 : 3 heilig geheten worden
65 Jud : 20 heilig geloof: aller-st geloof
49 Ef. 5 : 27 heilig gemeente: opdat zij - zou zijn
3 Lev. 21 : 7 heilig gevolgen voor keuze vrouw
66 Opb. 15 : 4 heilig God alleen -
66 Opb. 15 : 4 heilig God alleen is -
19 Ps. 99 : 5 , 9 heilig God is -
19 Ps. 99 : 9 heilig God is -
60 1 Pe 1 : 15 heilig God is -
51 Col. 1 : 22 heilig God wil ons - voor zich stellen
9 1 Sam. 2 : 2 heilig God: er is niemand - gelijk de HERE
42 Luk. 1 : 49 heilig God: naam
60 1 Pe 2 : 9 heilig heilige –
49 Ef. 3 : 5 heilig heilige apostelen en profeten
16 Neh. 10 : 31 heilig heilige dag
14 2 Kron. 31 : 6 heilig heilige dingen waren den HEER geheiligd
41 Mark. 8 : 38 heilig heilige engelen
54 1 Tim. 2 : 8 heilig heilige handen
45 Rom. 16 : 16 heilig heilige kus
46 1 Cor. 16 : 20 heilig heilige kus
47 2 Cor. 13 : 12 heilig heilige kus
44 Hand. 21 : 28 heilig heilige plaats: tempel
55 2 Tim. 1 : 9 heilig heilige roeping
66 Opb. 21 : 2 heilig heilige stad
61 2 Pe 3 : 11 heilig heilige wandel
3 Lev. 25 : 12 heilig het jubeljaar zal u - zijn
60 1 Pe 1 : 15 heilig in al uw wandel
66 Opb. 20 : 6 heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding
14 2 Kron. 35 : 3 heilig Jahweh - zijn: Levieten
66 Opb. 21 : 27 heilig Jeruzalem
5 Deut. 23 : 14 heilig legerplaats moet - zijn
45 Rom. 12 : 1 heilig lichaam van de gelovige
41 Mark. 6 : 20 heilig man: Johannes de Doper
26 Ez. 42 : 20 heilig onderscheiden van onheilig
56 Tit. 1 : 8 heilig opziener zij -
6 Joz. 5 : 15 heilig plaats: tref uw schoenen uit
41 Mark. 6 : 20 heilig praktisch
60 1 Pe 2 : 5 heilig priesterdom
45 Rom. 1 : 2 heilig schriften: heilige schriften
5 Deut. 7 : 6 heilig van een volk: voor God
42 Luk. 1 : 71 heilig verbond
46 1 Cor. 7 : 14 heilig versus onrein
66 Opb. 22 : 11 heilig versus vuil
5 Deut. 26 : 19 heilig volk Israël: Gods wens
2 Ex. 19 : 6 heilig volk: bestemming van Israël
5 Deut. 14 : 2 heilig volk: gevolg
23 Jes. 63 : 18 heilig volk: Israël
5 Deut. 14 : 2 heilig voor de Heer
5 Deut. 14 : 1 - 2 heilig voorbeeld
5 Deut. 26 : 13 heilig voorbeeld: tiende
4 Num. 16 : 38 heilig voorwerp - geworden
6 Joz. 6 : 19 heilig voorwerpen den HEERE heilig
60 1 Pe 3 : 5 heilig vrouw: heilige vrouwen, als bijvoorbeeld Sarah
3 Lev. 19 : 2 heilig weest - want Ik ben heilig
3 Lev. 20 : 26 heilig weest -: Gode: want Ik ben -
3 Lev. 21 : 6 heilig weest -: reden
4 Num. 11 : 44 heilig weest -: reden
3 Lev. 20 : 7 heilig weest -: want Ik ben de HEERE uw God
2 Ex. 22 : 31 heilig weest –: u zult Mij heilige lieden zijn
45 Rom. 7 : 12 heilig wet is -
60 1 Pe 1 : 15 - 16 heilig wordt heilig
5 Deut. 26 : 19 heilig zijn door God te gehoorzamen
4 Num. 6 : 8 heilig zijn voor de Heere: de Nazireër
49 Ef. 5 : 3 heilig(e) begrip
58 Hebr. 8 : 2 heiligdom bedienaar: Jezus
26 Ez. 11 : 16 heiligdom fig. tegenwoordigheid Gods en beschutting
23 Jes. 8 : 14 heiligdom God tot een - voor die Hem vrezen
3 Lev. 26 : 2 heiligdom Gods - moeten we vrezen
14 2 Kron. 30 : 8 heiligdom Gods -: geheiligd tot in eeuwigheid
3 Lev. 19 : 30 heiligdom Gods -: te vrezen
23 Jes. 63 : 18 heiligdom Gods -: vertreden door Israëls tegenstanders
23 Jes. 62 : 9 heiligdom Gods –
19 Ps. 29 : 2 heiligdom heerlijkheid van het -
58 Hebr. 6 : 20 heiligdom hemels -
58 Hebr. 8 : 2 heiligdom hemels -
58 Hebr. 9 : 12 heiligdom hemels -
58 Hebr. 10 : 19 heiligdom hemels -: ingaan in het -: door het bloed van Jezus
58 Hebr. 9 : 24 heiligdom hemelse –
13 1 Kron. 28 : 10 heiligdom huis ten -
19 Ps. 20 : 3 heiligdom hulp uit het -
58 Hebr. 9 : 25 heiligdom ingaan in het –
58 Hebr. 9 : 24 heiligdom op aarde is met handen gemaakt
2 Ex. 25 : 8 heiligdom opdracht tot bouw van een –
19 Ps. 96 : 9 heiligdom plaats van aanbidding
14 2 Kron. 30 : 19 heiligdom reinheid van het -
25 Klg. 4 : 1 heiligdom stenen ervan op de starten geworpen
19 Ps. 96 : 6 heiligdom van God: daarin is sterkte en sieraad
58 Hebr. 9 : 24 heiligdom ware -
58 Hebr. 9 : 1 heiligdom wereldlijk -
2 Ex. 25 : 8 heiligdom woonplaats van God
19 Ps. 63 : 3 heiligdom God aanschouwen in het -
51 Col. 1 : 4 heilige -n: liefde tot alle -n
19 Ps. 106 : 16 heilige Aaron de - des HEEREN
38 Zach. 14 : 5 heilige alle - komen samen met God
58 Hebr. 13 : 23 heilige alle -n
66 Opb. 22 : 21 heilige alle -n
50 Filip. 4 : 22 heilige alle -n groeten u
47 2 Cor. 1 : 1 heilige alle -n in heel Achaje
47 2 Cor. 9 : 12 heilige behoeften van de -n
45 Rom. 12 : 13 heilige behoeften van de heiligen: deelt daarvoor mee
66 Opb. 17 : 6 heilige bloed van de -n
57 Flm. : 5 heilige christen
57 Flm. : 7 heilige christen
47 2 Cor. 8 : 4 heilige christen is een -
50 Filip. 1 : 1 heilige christen is een -
46 1 Cor. 6 : 2 heilige Corinthiers 'heiligen' genoemd
23 Jes. 10 : 17 heilige de - Israëls: Christus
19 Ps. 16 : 3 heilige de -n die op de aarde zijn
46 1 Cor. 6 : 2 heilige de -n zullen de wereld oordelen
46 1 Cor. 6 : 3 heilige de -n zullen engelen oordelen
27 Dan. 7 : 22 heilige de 11e hoorn overwint de -n
46 1 Cor. 16 : 15 heilige de heiligen dienen
21 Pred. 8 : 10 heilige die recht doet
58 Hebr. 6 : 10 heilige dienen de -n
44 Hand. 9 : 32 heilige discipel van de Heer
40 Matth. 10 : 24 heilige discipel van de Meester
40 Matth. 10 : 25 heilige doel: worden als de meester
40 Matth. 10 : 25 heilige doel: worden als zijn Heer
27 Dan. 8 : 13 heilige engel
27 Dan. 4 : 17 heilige engelen hier heiligen genoemd? vgl. vs 13
66 Opb. 5 : 8 heilige gebeden van de heiligen
66 Opb. 8 : 3 v heilige gebeden van de heiligen
56 Tit. 2 : 3 heilige gedrag dat heiligen past
66 Opb. 13 : 10 heilige geloof van de -n
65 Jud : 3 heilige gelovige
51 Col. 3 : 12 heilige gelovige is een -
54 1 Tim. 5 : 10 heilige gelovige is een -
45 Rom. 16 : 15 heilige gelovigen heiligen genoemd
45 Rom. 15 : 25 v heilige gelovigen werden -n genoemd
45 Rom. 15 : 31 heilige gelovigen werden -n genoemd
45 Rom. 16 : 2 heilige gelovigen werden -n genoemd
44 Hand. 9 : 13 heilige gelovigen zijn -n
44 Hand. 9 : 41 heilige gelovigen zijn -n
45 Rom. 8 : 26 heilige gelovigen zijn -n
49 Ef. 5 : 3 heilige gelovigen zijn -n
49 Ef. 6 : 18 heilige gelovigen zijn -n
66 Opb. 19 : 8 heilige gerechtigheden van de -n
66 Opb. 19 : 8 heilige gerechtigheden van de -n
45 Rom. 1 : 7 heilige geroepen -n zijn de gelovigen
46 1 Cor. 1 : 2 heilige geroepen –n zijn wij
5 Deut. 33 : 3 heilige God heeft de heiligen in zijn hand
23 Jes. 43 : 15 heilige God is Israëls Heilige
5 Deut. 33 : 3 heilige God zet de heiligen tussen zijn voeten
58 Hebr. 13 : 24 heilige groet alle -n
49 Ef. 1 : 1 heilige heiligen en gelovigen (of getrouwen)
27 Dan. 7 : 18 heilige heiligen van de Allerhoogste
46 1 Cor. 1 : 24 heilige heiligen zijn geroepenen
58 Hebr. 9 : 2 heilige het -
37 Hag. 2 : 13 heilige het - heiligt niet
40 Matth. 7 : 6 heilige het – niet aan de honden geven
45 Rom. 16 : 2 heilige iemand ontvangen op een wijze de -n waardig
50 Filip. 1 : 1 heilige in Christus Jezus
50 Filip. 4 : 21 heilige in Christus Jezus: groet elke - in Christus Jezus
66 Opb. 12 : 17 heilige in de eindtijd bewaren de -n Gods geboden
66 Opb. 12 : 17 heilige in de eindtijd hebben de -n het getuigenis van Jezus
46 1 Cor. 5 : 12 heilige is 'binnen' in de gemeente
45 Rom. 14 : 8 heilige is van Christus
42 Luk. 1 : 35 heilige Jezus het -
42 Luk. 4 : 34 heilige Jezus is de - van God, volgens een demon
43 Joh. 6 : 69 heilige Jezus, de - van God
50 Filip. 2 : 15 heilige kind van God
44 Hand. 26 : 10 heilige leerlingen van Jezus "heiligen" genoemd
66 Opb. 20 : 9 heilige legerplaats van de -n
45 Rom. 6 : 12 heilige lichaam: sterfelijk
50 Filip. 2 : 15 heilige lichtende ster
49 Ef. 1 : 15 heilige liefde tot alle -n
66 Opb. 11 : 18 heilige loon voor de -n
49 Ef. 2 : 19 heilige medeburgers van de -n
66 Opb. 13 : 7 heilige oorlogvoering tegen de -n
40 Matth. 27 : 52 heilige oudtestamentische vromen genoemd ''heiligen''
40 Matth. 10 : 24 heilige slaaf van de Heer
45 Rom. 15 : 25 heilige ten dienste van de -n
47 2 Cor. 13 : 12 heilige u groeten alle -n
53 2 Thess. 1 : 10 heilige van Christus: zijn heiligen
37 Hag. 2 : 13 v heilige verschilt van onreine in gevolg van aanraking
46 1 Cor. 6 : 1 heilige versus onrechtvaardige
66 Opb. 13 : 10 heilige volharding van de -n
66 Opb. 14 : 12 heilige volharding van de -n
49 Ef. 4 : 12 heilige volmaken van de - als oogmerk
45 Rom. 6 : 10 heilige voor God levend in Christus Jezus
29 Joel 2 : 17 heilige voorhal of voorhuis genoemd
19 Ps. 34 : 10 heilige vreest Jhwh, gij Zijn heiligen!
20 Spr. 30 : 3 heilige wetenschap der -n
heilige zie ook Geheiligde
51 Col. 1 : 26 heilige Zijn (d.i. Gods) heiligen: de gelovigen
66 Opb. 16 : 6 heilige
66 Opb. 3 : 7 Heilige Christus, de -
41 Mark. 1 : 24 Heilige Christus, de - van God
23 Jes. 43 : 3 Heilige de - van Israël is Jhwh
18 Job 6 : 10 Heilige God
23 Jes. 5 : 16 Heilige God
23 Jes. 40 : 25 Heilige God de -
62 1Jo 2 : 20 Heilige God de -
66 Opb. 16 : 5 Heilige God de -
28 Hos. 11 : 9 Heilige God is de -
23 Jes. 31 : 1 Heilige God is de - Israëls
44 Hand. 13 : 35 Heilige Gods -
23 Jes. 12 : 6 Heilige Heilige Israëls
23 Jes. 49 : 7 Heilige Israëls is God
23 Jes. 29 : 19 Heilige Israëls: God
35 Hab. 1 : 12 Heilige mijn - is God
23 Jes. 47 : 4 Heilige van Israël
23 Jes. 45 : 11 Heilige van Israël: God
23 Jes. 48 : 17 Heilige van Israël: God
26 Ez. 7 : 20 heilige der heiligen Gods verborgen plaats
58 Hebr. 9 : 3 heilige der heiligen
42 Luk. 4 : 21 Heilige Geest in lichamelijke gedaante als een duif neerdalend op Jezus
24 Jer. 51 : 27 v heiligen afzonderen tot een bepaald doel: de heidenen tegen Babel
43 Joh. 17 : 19 heiligen anderen -: door jezelf te heiligen
7 Richt. 17 : 3 heiligen begrip
10 2 Sam. 8 : 11 heiligen begrip
13 1 Kron. 26 : 26 v heiligen begrip
16 Neh. 12 : 47 heiligen begrip: afzonderen ten behoeve van
24 Jer. 12 : 3 heiligen begrip: afzonderen voor een bepaald doel
24 Jer. 1 : 5 heiligen begrip: apart gezet en bestemd tot een zekere dienst
13 1 Kron. 18 : 11 heiligen begrip: bestemmen voor de dienst van God
12 2 Kon. 10 : 20 heiligen begrip: godsdienstig afzonderen en wijden aan God of een afgod
5 Deut. 15 : 19 v heiligen begrip: speciale bestemming
4 Num. 3 : 13 heiligen begrip: van God zijn
55 2 Tim. 2 : 21 heiligen betekenis: apart gezet voor God
60 1 Pe 3 : 15 heiligen Christus als Heer - in je hart
12 2 Kon. 10 : 20 heiligen dag -: een verbodsdag voor Baal
9 1 Sam. 7 : 1 heiligen dat: iem.
13 1 Kron. 23 : 13 heiligen de allerheiligste dingen -
24 Jer. 6 : 4 heiligen de oorlog -
11 1 Kon. 7 : 51 heiligen dingen: geheiligde dingen
12 2 Kon. 12 : 18 heiligen dingen: geheiligde dingen werden prijsgegeven aan de vijand
49 Ef. 5 : 26 heiligen door Christus: de Gemeente
43 Joh. 17 : 17 v heiligen door de waarheid
3 Lev. 20 : 8 heiligen door God
3 Lev. 21 : 15 heiligen door God
3 Lev. 21 : 23 heiligen door God
3 Lev. 22 : 9 heiligen door God
3 Lev. 22 : 32 heiligen door God
23 Jes. 61 : 8 heiligen door God
3 Lev. 21 : 8 v heiligen door God, vs 15
52 1 Thess. 5 : 23 heiligen door God: geheel en al
26 Ez. 20 : 12 heiligen door God: Israël: teken is de sabbat
14 2 Kron. 6 : 16 heiligen door God: opdat ...
14 2 Kron. 6 : 16 heiligen door God: van een huis
24 Jer. 1 : 5 heiligen door God: voor de geboorte
1 Gen. 2 : 3 heiligen door God: zevende dag
11 1 Kon. 9 : 7 heiligen door God: zijn aardse huis
2 Ex. 29 : 43 heiligen door Gods heerlijkheid
54 1 Tim. 4 : 4 heiligen door Gods woord en door gebed
24 Jer. 6 : 4 heiligen door heidenen: van de krijg
45 Rom. 15 : 16 heiligen door Heilige Geest
40 Matth. 23 : 19 heiligen door het altaar: de gave
58 Hebr. 10 : 29 heiligen door het bloed van het nieuwe verbond
2 Ex. 29 : 14 heiligen door het bloed: Aaron en zijn zonen en kleding
40 Matth. 23 : 17 heiligen door het tempelhuis: het goud
58 Hebr. 2 : 11 heiligen door Jezus: ons
58 Hebr. 10 : 14 heiligen door Jezus: wij worden geheiligd
18 Job 1 : 5 heiligen door Job: zijn kinderen
2 Ex. 28 : 3 heiligen door kleding
2 Ex. 19 : 14 heiligen door Mozes: het volk
9 1 Sam. 16 : 5 heiligen door Samuel: Isai -
43 Joh. 17 : 19 heiligen door waarheid: opdat de gelovigen geheiligd zijn door waarheid
58 Hebr. 10 : 29 heiligen een afvallige die eerder geheiligd was
29 Joel 3 : 9 heiligen een oorlog -
29 Joel 1 : 14 heiligen een vasten -
29 Joel 2 : 15 heiligen een vasten -
52 1 Thess. 5 : 23 heiligen en volkomen doen zijn
58 Hebr. 10 : 14 heiligen en volmaken
2 Ex. 40 : 11 heiligen en zalven
58 Hebr. 10 : 10 heiligen geheiligd door de wil van God/Christus en wel door het lichaam van Zijn offerande
58 Hebr. 10 : 10 heiligen geheiligd eens voor altijd
46 1 Cor. 6 : 11 heiligen geheiligd is de gelovige
14 2 Kron. 5 : 1 heiligen geheiligd: bestemd, afgezonderd, voor God
55 2 Tim. 2 : 21 heiligen geheiligd: praktisch
11 1 Kon. 15 : 15 heiligen geheiligde dingen
14 2 Kron. 15 : 18 heiligen geheiligde dingen in Gods huis brengen
7 Richt. 17 : 3 heiligen geld voor God
10 2 Sam. 8 : 11 heiligen geschenken van anderen den HEERE -
3 Lev. 22 : 32 heiligen God -
26 Ez. 28 : 22 heiligen God -
5 Deut. 32 : 51 heiligen God -: verzuimen door Mozes en Aäron
11 1 Kon. 9 : 3 heiligen God heiligt: des HEREN huis
26 Ez. 38 : 16 heiligen God wordt geheiligd, vs. 23: 39:7
14 2 Kron. 29 : 16 heiligen Gods huis -
40 Matth. 6 : 9 heiligen Gods naam -
42 Luk. 11 : 2 heiligen Gods naam -
14 2 Kron. 30 : 8 heiligen heiligdom: door God: tot in eeuwigheid
29 Joel 2 : 16 heiligen heiligt de gemeente
9 1 Sam. 16 : 5 heiligen heiligt u
6 Joz. 7 : 13 heiligen het volk -: door Jozua
2 Ex. 19 : 10 heiligen het volk –: door Mozes: bevolen door God
15 Ezra 3 : 5 heiligen hoogtijden van Jahweh waren geheiligd
14 2 Kron. 29 : 5 heiligen huis van God heiligen
14 2 Kron. 26 : 18 heiligen iem. - om iets te doen
9 1 Sam. 7 : 1 heiligen iem. -: betekenis: bestemmen voor een bepaalde taak
53 2 Thess. 2 : 13 heiligen in heiliging van Geest
43 Joh. 10 : 36 heiligen Jezus geheiligd door de Vader
14 2 Kron. 29 : 34 heiligen levieten deden het meer dan de priesters
2 Ex. 40 : 9 heiligen maakt iets een heiligheid
26 Ez. 44 : 19 heiligen medemensen heiligen met een heiig kleed
2 Ex. 40 : 9 v heiligen met zalfolie
2 Ex. 29 : 1 heiligen middel
42 Luk. 11 : 2 heiligen moge Uw naam worde geheiligd
14 2 Kron. 6 : 16 heiligen na verkiezen
5 Deut. 15 : 19 heiligen negatieve gevolgen, d.w.z. wat niet mocht met het geheiligde
2 Ex. 28 : 3 heiligen om het priesterambt te bedienen
46 1 Cor. 7 : 14 heiligen ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw
21 Pred. 9 : 13 heiligen onheiligen reinigen tot de reinheid van het vlees
24 Jer. 3 : 3 heiligen ont-: gevolg: gebrek
3 Lev. 21 : 8 heiligen reden tot
16 Neh. 13 : 22 heiligen sabbatdag
2 Ex. 20 : 8 heiligen sabbatdag te –
26 Ez. 44 : 24 heiligen sabbatten van God -
3 Lev. 27 : 16 heiligen stoffelijk goed -
14 2 Kron. 7 : 16 heiligen tempel -: door God
58 Hebr. 9 : 13 heiligen tot de reinheid van het vlees
58 Hebr. 12 : 10 heiligen tuchtigen als middel tot -
2 Ex. 29 : 44 heiligen van de priesters: doel: dienst
5 Deut. 5 : 12 heiligen van de sabbatdat
2 Ex. 40 : 9 heiligen van de tabernakel
23 Jes. 29 : 23 heiligen van God
23 Jes. 29 : 23 heiligen van Gods naam
13 1 Kron. 18 : 11 heiligen vaten den HERE -
24 Jer. 22 : 7 heiligen verdervers - door God tegen Israël
9 1 Sam. 22 : 2 heiligen verschillende beweegredenen om tot Christus te komen
14 2 Kron. 29 : 5 heiligen volgorde
58 Hebr. 13 : 12 heiligen volk -: door bloed van Jezus
16 Neh. 12 : 47 heiligen voor een doelgroep
11 1 Kon. 8 : 64 heiligen voorwerp, zaak
2 Ex. 30 : 29 heiligen voorwerpen
2 Ex. 29 : 44 heiligen wat: altaar
43 Joh. 17 : 19 heiligen wat: Christus zichzelf: voor ons
2 Ex. 29 : 44 heiligen wat: tent der samenkomst
6 Joz. 7 : 13 heiligen zich -
14 2 Kron. 29 : 15 heiligen zich -
14 2 Kron. 29 : 15 heiligen zich -
66 Opb. 22 : 11 heiligen zich -
3 Lev. 20 : 7 v heiligen zich - en geheiligd worden door God
13 1 Kron. 15 : 12 , 14 heiligen zich -, om: voor een godsdienstige taak
14 2 Kron. 30 : 23 heiligen zich -: door de priesters
14 2 Kron. 29 : 34 heiligen zich -: harteneiging meer bij levieten dan priesters
14 2 Kron. 30 : 15 heiligen zich -: na beschaamd te zijn geworden
14 2 Kron. 30 : 17 heiligen zich -: niet gedaan hebbend
14 2 Kron. 30 : 3 heiligen zich -: niet genoeg
6 Joz. 3 : 5 heiligen zich -: omdat God wonderen in uw midden gaat doen
14 2 Kron. 30 : 17 heiligen zich -: sluit in zich reinigen
3 Lev. 20 : 7 heiligen zich -: zie verband voor begrip
14 2 Kron. 29 : 5 heiligen zichzelf -
43 Joh. 17 : 19 heiligen zichzelf -: door Jezus: voor ons
heiligen zie ook Ontheiligen
3 Lev. 19 : 4 heiligenbeeld vgl.
3 Lev. 19 : 2 v heiligheid begrip
45 Rom. 1 : 4 heiligheid de Geest van –
58 Hebr. 12 : 10 heiligheid deel krijgen aan Gods heiligheid
2 Ex. 40 : 10 heiligheid der heiligheden: altaar
52 1 Thess. 3 : 13 heiligheid doel, 4:3
11 1 Kon. 17 : 18 heiligheid Elia's heiligheid wekte zondebesef bij weduwe op
58 Hebr. 12 : 10 - 11 heiligheid en gerechtigheid
42 Luk. 1 : 75 heiligheid en gerechtigheid: in deze God dienen
19 Ps. 47 : 9 heiligheid God zit op de troon van Zijn -
58 Hebr. 12 : 10 heiligheid Gods -
6 Joz. 24 : 19 heiligheid Gods - staat vergeving in de weg volgens Jozua
42 Luk. 1 : 75 heiligheid in - God dienen
24 Jer. 2 : 3 heiligheid Israël was voor God een -
52 1 Thess. 3 : 13 heiligheid liefde en praktische -
5 Deut. 33 : 2 heiligheid myriaden van heiligheid (woordelijk)
19 Ps. 119 : 101 heiligheid negatieve kant: ontwijken
23 Jes. 33 : 15 heiligheid omschreven
52 1 Thess. 3 : 13 heiligheid onberispelijk te zijn in heiligheid voor de Heer
52 1 Thess. 3 : 13 heiligheid praktische -
56 Tit. 1 : 8 heiligheid praktische - vereist van opziener
52 1 Thess. 3 : 13 heiligheid praktische -: voorwaarde: liefde, versterkt hart
23 Jes. 65 : 5 heiligheid vermeende -
47 2 Cor. 7 : 1 heiligheid volbrengen in de vreze Gods
49 Ef. 4 : 24 heiligheid ware - : geschapen in ware -
46 1 Cor. 1 : 30 heiliging Christus is ons – van Godswege geworden
60 1 Pe 1 : 2 heiliging door - van Geest
52 1 Thess. 4 : 3 heiliging door God gewild
52 1 Thess. 4 : 3 heiliging en onthouding
52 1 Thess. 4 : 7 heiliging geroepen tot -
52 1 Thess. 4 : 4 heiliging iets bezitten in -
53 2 Thess. 2 : 13 heiliging in - van Geest
58 Hebr. 12 : 14 heiliging jaagt naar de -
60 1 Pe 1 : 2 heiliging van geest
58 Hebr. 12 : 14 heiliging vereist om de Heer te zien
50 Filip. 1 : 10 heiliging zelf-
51 Col. 3 : 8 v heiligmaking
42 Luk. 6 2 heiligschennis schijnbaar geval
45 Rom. 8 : 38 heilszekerheid
45 Rom. 10 : 9 heilszekerheid
16 Neh. 2 : 3 heilwens de koning leve in eeuwigheid
2 Ex. 12 : 41 heir al de -en van Jahweh: de legers van Israël
2 Ex. 7 : 4 heir Gods heiren: de Israëlieten
11 1 Kon. 22 : 19 heir hemelse -
14 2 Kron. 18 : 18 heir hemelse -: staande bij Gods troon
12 2 Kon. 23 : 5 heir van de hemel: hemellichamen
6 Joz. 5 : 14 heir van Jahweh: vorst daarvan
1 Gen. 50 : 9 heir zwaar –: een zeer zwaar –
14 2 Kron. 33 : 4 heir des hemels altaren voor het -
14 2 Kron. 33 : 3 heir des hemels buigen voor het -
23 Jes. 30 : 33 hel (associatie)
23 Jes. 66 : 24 hel aangeduid
40 Matth. 26 : 46 hel altoosdurend, vgl 'eeuwige leven'
40 Matth. 25 : 30 hel buitenste duisternis
40 Matth. 8 : 12 hel buitenste duisternis, geween, geknars
41 Mark. 9 : 48 hel daar sterft hun worm niet
41 Mark. 9 : 48 hel daar wordt het vuur niet uitgeblust
66 Opb. 14 : 11 hel dag en nacht geen rust
61 2 Pe 2 : 17 hel duisternis
65 Jud : 13 hel duisternis
19 Ps. 49 : 20 hel duisternis: plaats van duisternis
66 Opb. 14 : 10 hel eeuwig
58 Hebr. 6 : 2 hel eeuwig oordeel
40 Matth. 3 : 12 hel eeuwigdurend: onuitblusbaar vuur
40 Matth. 26 : 46 hel eeuwige straf
40 Matth. 18 : 8 v hel eeuwige vuur
40 Matth. 25 : 41 hel eeuwige vuur
42 Luk. 12 : 5 hel en dood
43 Joh. 5 : 14 hel erger dan verlamming
40 Matth. 13 : 50 hel geween en tandengeknars
40 Matth. 24 : 51 hel geween, tandengeknars
42 Luk. 13 : 28 hel geween, tandengeknars
53 2 Thess. 1 : 9 hel Godverlatenheid
40 Matth. 27 : 46 hel Godverlatenheid (toepassing van dit vers)
41 Mark. 14 : 21 hel impliciet aangeduid
41 Mark. 9 : 45 v hel in de - geworpen worden
40 Matth. 23 : 33 hel in de hel komen ook schijnvromen
26 Ez. 7 : 16 hel kermen om je ongerechtigheid
40 Matth. 5 : 29 hel lichamen komen in de -
53 2 Thess. 1 : 9 hel lijden
20 Spr. 12 : 21 hel met kwaad vervulde goddelozen
40 Matth. 3 : 12 hel onuitblusbaar vuur
42 Luk. 3 : 17 hel onuitblusbaar vuur
40 Matth. 23 : 33 hel oordeel van de -
66 Opb. 20 : 10 hel pijniging dag en nacht
40 Matth. 13 : 42 hel plaats van geween en tandengeknars
40 Matth. 25 : 30 hel plaats van geween en tandengeknars
41 Mark. 9 : 43 hel plaats van onuitblusbaar vuur
40 Matth. 8 : 29 hel plaats van pijn
40 Matth. 3 : 12 hel plaats van veroordeelden
40 Matth. 7 : 19 hel plaats van vuur
40 Matth. 13 : 30 hel plaats waar dolik verbrand wordt
13 1 Kron. 17 : 13 hel plaats waar Gods goederentierenheid ontbreekt (toepassing)
40 Matth. 3 : 10 hel poel van vuur
66 Opb. 19 : 20 hel poel van vuur die van zwavel brandt
66 Opb. 20 : 10 hel poel van vuur en zwavel
42 Luk. 11 : 24 hel rust ontbreekt er (toepassing)
23 Jes. 50 : 11 hel smart van de – (associatie)
53 2 Thess. 1 : 9 hel strafplaats
19 Ps. 112 : 10 hel tandengekners, smelten (toepassing)
5 Deut. 32 : 22 hel toepasselijk op de hel
20 Spr. 5 : 12 hel toepassing
20 Spr. 20 : 20 hel toespeling op de - (?)
23 Jes. 65 : 13 v hel toestand in de – (associatie)
40 Matth. 10 : 39 hel tweede dood
66 Opb. 21 : 8 hel tweede dood
40 Matth. 5 : 22 hel van het vuur
58 Hebr. 6 : 8 hel verbranding (toepassing)
40 Matth. 7 : 13 hel verderf
53 2 Thess. 1 : 9 hel verderf
40 Matth. 26 : 46 hel versus eeuwige leven
41 Mark. 9 : 45 hel versus Koninkrijk van God
40 Matth. 7 : 14 hel versus leven
66 Opb. 21 : 8 hel voor wie
41 Mark. 9 : 43 v hel vs. Koninkrijk van God
58 Hebr. 10 : 27 hel vuur
40 Matth. 13 : 42 hel vuuroven
40 Matth. 13 : 49 hel vuuroven
42 Luk. 12 : 5 hel werpen in de -: door God
59 Jak. 3 : 6 hel zet de tong in vlam
hel zie ook Vuuroven
40 Matth. 10 : 28 hel ziel en lichaam verderven in de –
23 Jes. 34 : 9 - 10 hel zinnebeeld van de -
66 Opb. 14 : 11 hel zonder rust
40 Matth. 23 : 15 hel zoon van de -
19 Ps. 52 : 7 hel
27 Dan. 12 : 2 hel
40 Matth. 22 : 13 hel
43 Joh. 15 : 6 hel
66 Opb. 14 : 10 v hel
23 Jes. 1 : 31 hel
9 1 Sam. 9 : 1 held dapper: Gods voorkeur voor -: Saul
16 Neh. 11 : 14 held dappere -en
10 2 Sam. 23 : 8 v held Davids -en
36 Zef. 3 : 17 held God een -
23 Jes. 5 : 22 held held om wijn te drinken
23 Jes. 3 : 25 held helden zullen vallen in de strijd
23 Jes. 5 : 22 held ijdele -en
23 Jes. 42 : 13 held Jhwh zal uittrekken als een held
13 1 Kron. 7 : 2 held kloeke -en
14 2 Kron. 17 : 13 held kloeke helden
7 Richt. 11 : 1 held strijdbaar –
7 Richt. 6 : 12 held strijdbare -
6 Joz. 1 : 14 held strijdbare -en
23 Jes. 3 : 2 held wordt weggenomen
22 Hgl 3 : 7 held
43 Joh. 1 : 49 helderziend Jezus –
42 Luk. 8 : 28 helderziendheid demonische -
19 Ps. 107 : 20 helen door God: door zijn woord
14 2 Kron. 36 : 16 helen er was geen - aan
14 2 Kron. 36 : 16 helen er was geen - aan het volk
5 Deut. 32 : 39 helen God heelt
2 Ex. 21 : 19 helen iemand volkomen laten –
28 Hos. 5 : 13 helen niet kunnen -
5 Deut. 32 : 39 helen versus verslaan
14 2 Kron. 30 : 20 helen volk: de HERE heelde het volk
12 2 Kon. 8 : 29 helen
20 Spr. 29 : 24 heler gestolen goed: schaadt zichzelf
52 1 Thess. 5 : 8 helm geestelijk: hoop van de behoudenis
49 Ef. 6 : 17 helm van de behoudenis
23 Jes. 59 : 17 helm van het heil door God bij Zichzelf opgezet
41 Mark. 9 : 22 help help ons!
9 1 Sam. 7 : 12 helpen betekenis
14 2 Kron. 19 : 2 helpen de goddeloze -: hier verkeerd
19 Ps. 118 : 7 helpen door anderen
58 Hebr. 2 : 18 helpen door Christus: in verzoeking
43 Joh. 14 : 16 helpen door de Heilige Geest
14 2 Kron. 14 : 11 helpen door God
19 Ps. 118 : 7 helpen door God
23 Jes. 41 : 10 helpen door God
23 Jes. 41 : 13 v helpen door God
7 Richt. 5 : 23 helpen door God en mens samen
23 Jes. 44 : 2 helpen door God: Israël
14 2 Kron. 25 : 8 helpen door God: kracht om te -
9 1 Sam. 7 : 12 helpen door God: om de vijand te verslaan
13 1 Kron. 5 : 20 helpen door God: op gebed
14 2 Kron. 18 : 31 helpen door God: op hulpgeroep
14 2 Kron. 26 : 7 helpen door God: tegen de Filistijnen
1 Gen. 49 : 25 helpen en zegenen
13 1 Kron. 15 : 26 helpen God hielp de Levieten en zij offerden
23 Jes. 1 : 17 helpen helpt de verdrukte
14 2 Kron. 26 : 13 helpen iem. - tegen de vijand
14 2 Kron. 26 : 7 helpen iem. - tegen: door God
14 2 Kron. 26 : 15 helpen iem. - totdat hij sterk is
23 Jes. 49 : 8 helpen Jezus geholpen door God
58 Hebr. 2 : 18 helpen Jezus kan ons – wanneer wij verzocht worden
40 Matth. 15 : 25 helpen Jezus: Heer, help mij, vroeg de vrouw
14 2 Kron. 25 : 8 helpen kracht om te -
23 Jes. 63 : 5 helpen niemand die hielp
23 Jes. 30 : 7 helpen tevergeefs en ijdellijk -: door Egypte
14 2 Kron. 25 : 8 helpen vs. doen vallen
14 2 Kron. 26 : 15 helpen wonderlijk - door God
14 2 Kron. 28 : 16 helper - zoeken bij vreemd volk
23 Jes. 61 : 1 helper Christus
43 Joh. 14 : 16 helper Geest
19 Ps. 54 : 6 helper God is mij een -
58 Hebr. 13 : 6 helper God is mij een Helper
19 Ps. 30 : 11 helper God: wees mij een Helper
13 1 Kron. 28 : 21 helper helpers voor de tempelbouw
12 2 Kon. 14 : 26 helper nodig hebben: Israël
helper zie ook Uithelper
19 Ps. 107 : 12 helper zonder - zijn
58 Hebr. 2 : 18 Helper Jezus onze –
51 Col. 1 : 16 hemel -en
40 Matth. 3 : 16 hemel -en geopend
19 Ps. 97 : 6 hemel -en verkondigen Gods gerechtigheid
19 Ps. 57 : 11 hemel -en: begrip
11 1 Kon. 8 : 27 hemel -en: de hemel der -en
19 Ps. 103 : 11 hemel aarde: hemel hoog boven de aarde
42 Luk. 20 9 hemel als het buitenland
3 Lev. 26 : 19 hemel als ijzer maken: door God
42 Luk. 12 : 56 hemel atmosfeer
23 Jes. 50 : 3 hemel bekleden met zwartheid: door God
23 Jes. 40 : 22 hemel beschermt
29 Joel 2 : 10 hemel bevende
54 1 Tim. 5 : 21 hemel bewustzijn van de werkelijkheid der hemel
19 Ps. 27 : 4 hemel bezigheid van de zaligen (toepassing)
1 Gen. 14 : 22 hemel bezit van God
43 Joh. 17 : 24 hemel bij Jezus zijn
22 Hgl 1 : 4 hemel blijdschap
42 Luk. 15 : 7 hemel blijdschap in de -
20 Spr. 10 : 28 hemel blijdschap in de -
43 Joh. 4 : 36 hemel blijdschap in de –, in het eeuwige leven
49 Ef. 4 : 10 hemel boven alle hemelen is Christus opgevaren
19 Ps. 108 : 5 v hemel boven de hemelen
19 Ps. 102 : 20 hemel boven ons
51 Col. 3 : 1 hemel boven ons
59 Jak. 1 : 17 hemel boven ons
66 Opb. 12 : 8 hemel boze engelen in de -
43 Joh. 6 : 31 hemel brood uit de hemel
40 Matth. 25 : 14 hemel buitenland
42 Luk. 20 9 hemel buitenslands
58 Hebr. 12 : 24 hemel daar is (spreekt) het bloed van de besprenkeling (Jezus' bloed)
58 Hebr. 12 : 23 hemel daar is de gemeente
58 Hebr. 12 : 22 hemel daar is een berg, de berg Sion
58 Hebr. 12 : 22 hemel daar is een stad, het hemelse Jeruzalem
58 Hebr. 12 : 22 hemel daar is een vergadering
58 Hebr. 12 : 24 hemel daar is Jezus
58 Hebr. 12 : 23 hemel daar zijn de geesten der rechtvaardigen
58 Hebr. 12 : 22 hemel daar zijn engelen
5 Deut. 33 : 28 hemel dauw: - druipend van d
27 Dan. 4 : 26 hemel de - heerst
14 2 Kron. 36 : 23 hemel de God des -s
18 Job 37 : 18 hemel de hemelen zijn vast als een gegoten spiegel
42 Luk. 21 26 hemel de krachten van de -en zullen wankelen
14 2 Kron. 6 : 21 hemel de plaats van Gods woning
23 Jes. 50 : 3 hemel deksel: een zak tot zijn deksel stellen
47 2 Cor. 12 : 2 hemel derde -
66 Opb. 4 : 1 hemel deur in de - geopend
66 Opb. 13 : 6 hemel die in de - wonen
58 Hebr. 9 : 23 hemel dingen in de -en gereinigd door betere slachtoffers
2 Ex. 20 : 4 hemel dingen in de –
66 Opb. 14 : 7 hemel door God gemaakt
23 Jes. 40 : 26 hemel door God geschapen
7 Richt. 5 : 4 hemel druipende van water
43 Joh. 14 : 3 hemel een goede plaats om te zijn
66 Opb. 21 : 1 hemel eerste -
23 Jes. 35 : 10 hemel eeuwige blijdschap voor de verlosten (toepassing)
42 Luk. 16 : 9 hemel eeuwige tenten
53 2 Thess. 2 : 17 hemel eeuwige vertroosting
5 Deut. 30 : 4 hemel einde des -s: vergaderen van uit
23 Jes. 13 : 5 hemel einde des -s: vgl. einde der aarde
41 Mark. 13 : 27 hemel einde van de -
5 Deut. 4 : 32 hemel einden van de -
41 Mark. 13 : 27 hemel en aarde
2 Ex. 20 : 11 hemel en aarde in zes dagen gemaakt
58 Hebr. 9 : 24 , 23 hemel en hemelen (meervoud)
40 Matth. 23 : 22 hemel en troon van God
41 Mark. 13 : 32 hemel engelen: zijn in de hemel
22 Hgl 1 : 4 hemel ervaring van liefde
42 Luk. 22 30 hemel eten en drinken in de –
10 2 Sam. 22 : 8 hemel fundamenten des -s
40 Matth. 24 : 35 hemel gaat voorbij
41 Mark. 13 : 31 hemel gaat voorbij
42 Luk. 21 33 hemel gaat voorbij
59 Jak. 5 : 18 hemel geeft regen
42 Luk. 20 35 hemel geen huwelijk in
13 1 Kron. 16 : 27 hemel geen saaie plaats, maar een van vrolijkheid
41 Mark. 12 : 1 hemel gelijk een buitenland
41 Mark. 13 : 34 hemel gelijk een buitenland
40 Matth. 5 : 12 hemel gelovige komt in de -
14 2 Kron. 2 : 12 hemel gemaakt door God
19 Ps. 115 : 15 hemel gemaakt door God
19 Ps. 146 : 6 hemel gemaakt door God
23 Jes. 37 : 16 hemel gemaakt door God
19 Ps. 33 : 6 hemel gemaakt: door het woord van de HEER: door dat woord zijn de -en gemaakt
11 1 Kon. 8 : 56 hemel gemeente in de hemel (toepassing)
42 Luk. 4 : 21 hemel geopend voor de nederdaling van de Heilige Geest
44 Hand. 7 : 55 v hemel geopend voor Stefanus
66 Opb. 19 : 11 hemel geopend, zo gezien door Johannes
66 Opb. 10 : 6 hemel geschapen door God
42 Luk. 4 : 25 hemel gesloten
42 Luk. 4 : 25 hemel gesloten
11 1 Kon. 22 : 19 v hemel gezien: door Micha
30 Amos 9 : 6 hemel God bouwt zijn opperzalen in de -
5 Deut. 28 : 12 hemel God doet open voor ons
13 1 Kron. 16 : 26 hemel God heeft de -en gemaakt
21 Pred. 5 : 1 hemel God is in de hemel
19 Ps. 107 : 30 hemel God leidt ons naar de - (toepassing)
19 Ps. 148 : 1 hemel God loven in de hemelen
19 Ps. 136 : 5 hemel God maakte de hemelen met verstand
66 Opb. 16 : 11 hemel God van de -
1 Gen. 24 : 3 hemel God van de hemelen en van de aarde
19 Ps. 108 : 6 hemel God, verhef U boven de hemelen
14 2 Kron. 6 : 30 hemel God: - is vaste plaats Zijner woning
5 Deut. 28 : 12 hemel Gods goede schat
23 Jes. 66 : 1 hemel Gods troon
66 Opb. 4 : 2 hemel Gods troon is daar
51 Col. 4 : 1 hemel heer van de -
40 Matth. 11 : 25 hemel Heer van de -: God Vader
44 Hand. 17 : 24 hemel Heer van de hemel: God
13 1 Kron. 16 : 27 hemel heerlijkheid in de -
23 Jes. 51 : 6 hemel heft ulieder ogen op naar de –
27 Dan. 7 : 18 hemel heiligen van de hoogste [plaatsen]
24 Jer. 33 : 22 hemel heir des -s kan niet geteld worden
19 Ps. 33 : 6 hemel heir van de -en: gemaakt door de adem van Gods mond
40 Matth. 18 : 19 hemel hemelen
42 Luk. 12 : 33 hemel hemelen
42 Luk. 18 : 22 hemel hemelen
19 Ps. 148 : 4 hemel hemelen der hemelen
20 Spr. 8 : 27 hemel hemelen door God bereid
19 Ps. 102 : 26 hemel hemelen door God gemaakt
23 Jes. 42 : 5 hemel hemelen door God geschapen
23 Jes. 42 : 5 hemel hemelen door God uitgebreid
41 Mark. 1 : 10 hemel hemelen scheurden
18 Job 9 : 8 hemel hemelen uitbreiden: door God
23 Jes. 40 : 22 hemel hemelen uitgespannen als een dunne doek
58 Hebr. 1 : 11 hemel hemelen vergankelijk
61 2 Pe 3 : 5 hemel hemelen waren van oudsher
18 Job 37 : 16 hemel hemelen zijn uitgespannen
61 2 Pe 3 : 12 hemel hemelen zullen ontbonden worden
23 Jes. 48 : 13 hemel hemelen: afgemeten: door God; met de palm
19 Ps. 147 : 8 hemel hemelen: bedekt met wolken
66 Opb. 12 : 12 hemel hemelen: die daarin wonen
41 Mark. 1 : 11 hemel hemelen: een stem daaruit
40 Matth. 3 : 17 hemel hemelen: een stem uit de hemelen sprak
13 1 Kron. 16 : 25 hemel hemelen: gemaakt door God
44 Hand. 2 : 34 hemel hemelen: opgevaren naar de hemelen
40 Matth. 19 : 21 hemel hemelen: schat hebben in -en
23 Jes. 48 : 13 hemel hemelen: schepping: geroepen door God
44 Hand. 7 : 55 hemel hemelen: Stefanus zag ze geopend
52 1 Thess. 1 : 10 hemel hemelen: uit de hemelen Gods Zoon verwachten
40 Matth. 5 : 12 hemel hemelen: uw loon is groot in de -en
18 Job 26 : 13 hemel hemelen: versierd: door Gods Geest
61 2 Pe 3 : 10 hemel hemelen: voorbijgaan, met gedruis, op de dag van de Heer
41 Mark. 12 : 25 hemel hemelen: zijn als engelen in de hemelen
23 Jes. 44 : 23 hemel hemelen: zingt met vreugde, gij -en!
49 Ef. 6 : 12 hemel hemelse gewesten: daar zijn ook boze machten
49 Ef. 3 : 10 hemel hemelse gewesten: overheden en machten
46 1 Cor. 15 : 40 hemel hemelse lichamen
27 Dan. 10 : 5 v hemel hemelse verschijning
19 Ps. 57 : 4 hemel Hij zal van de - zenden en mij verlossen
58 Hebr. 7 : 26 hemel hoger dan de hemelen: Jezus
19 Ps. 103 : 11 hemel hoog boven de aarde
19 Ps. 148 : 1 hemel hoogste plaatsen
14 2 Kron. 20 : 6 hemel in de - is God
50 Filip. 2 : 10 hemel in de - zijn
49 Ef. 6 : 9 hemel in de -en is onze Heer
58 Hebr. 8 : 2 hemel in de hemel is de ware tabernakel
50 Filip. 2 : 10 hemel in de hemel zijn, hemelingen
40 Matth. 5 : 33 hemel is de troon van God
19 Ps. 115 : 16 hemel is des HEEREN
58 Hebr. 8 : 1 hemel Jezus in de hemelen
41 Mark. 10 : 21 hemel Jezus levendig besef van de onzienlijke wereld, vgl. vs 18 waar Hij op God wijst
42 Luk. 9 : 16 hemel Jezus: keek op naar de hemel
40 Matth. 5 : 34 hemel Jezus' beeld van de -
42 Luk. 15 : 7 hemel kennis van aardse gebeurtenissen
44 Hand. 1 : 11 hemel kijken naar de -
43 Joh. 8 : 21 hemel komen in de hemel
40 Matth. 4 : 17 hemel koninkrijk der -en
5 Deut. 28 : 23 hemel koper: - zal koper zijn ls gevolg van vloek
41 Mark. 13 : 25 hemel krachten in de hemelen: zullen wankelen
40 Matth. 24 : 29 hemel krachten van de -en zullen wankelen
43 Joh. 3 : 12 hemel leefde in het bewustzijn van de Heer
66 Opb. 19 : 14 hemel legers in de -
19 Ps. 103 : 4 v hemel leven in de - (associatie)
5 Deut. 4 : 19 hemel lichamen: door God aan de volken gegeven
19 Ps. 97 : 11 hemel licht en vrolijkheid (associatie)
42 Luk. 6 : 23 hemel loon in de -: groot loon
19 Ps. 134 : 3 hemel maken: door God
23 Jes. 1 : 2 hemel meervoud
49 Ef. 4 : 12 hemel meervoud
66 Opb. 8 : 13 hemel midden van de -
66 Opb. 5 : 8 hemel muziek in de -
66 Opb. 15 : 2 hemel muziek in de -
58 Hebr. 12 : 18 hemel muziek in de - (toepassing)
43 Joh. 17 : 1 hemel naar de - zien: door Jezus
5 Deut. 32 : 1 hemel neig de oren, gij hemel
43 Joh. 13 : 33 v hemel niet in te gaan door onszelf
66 Opb. 21 : 1 hemel nieuwe -
23 Jes. 66 : 22 hemel nieuwe -: door God te maken
23 Jes. 65 : 17 hemel nieuwe -en
61 2 Pe 3 : 13 hemel nieuwe hemelen
18 Job 28 : 24 hemel onder al de -en
21 Pred. 1 : 13 hemel onder de - geschiedt van alles
44 Hand. 2 : 5 hemel onder de - zijn: volken
51 Col. 1 : 23 hemel onder de -: de hele schepping
2 Ex. 17 : 14 hemel onder de –
50 Filip. 3 : 20 hemel ons burgerschap is in de -en
40 Matth. 6 : 20 hemel onvergankelijkheid, zonder dieven
45 Rom. 1 : 18 hemel openbaren van de –: toorn van God
42 Luk. 20 36 hemel opgestanen kunnen niet meer sterven
41 Mark. 6 : 41 hemel opkijken naar de -: door Jezus
41 Mark. 7 : 34 hemel opkijken naar de -: door Jezus
30 Amos 9 : 6 hemel opperzalen in de -
24 Jer. 33 : 25 hemel ordeningen van de -
18 Job 26 : 11 hemel pilaren des -s
10 2 Sam. 7 : 10 hemel plaats der rust (toepassing)
23 Jes. 51 : 16 hemel planten: door God
1 Gen. 28 : 17 hemel poort van de -
66 Opb. 5 : 8 hemel reukwerk in de -
42 Luk. 18 : 22 hemel schat hebben in de -en
40 Matth. 19 : 21 hemel schat hebben in hemelen
41 Mark. 10 : 21 hemel schat in de - hebben
42 Luk. 12 : 33 hemel schat in de -en
66 Opb. 11 : 6 hemel sluiten
1 Gen. 8 : 2 hemel sluizen des -s
2 Ex. 20 : 22 hemel spreken van de –: door God
61 2 Pe 1 : 18 hemel stem uit de -
43 Joh. 12 : 28 hemel stem van de Vader kwam uit de hemel
41 Mark. 13 : 25 hemel sterren uit de hemel vallend
58 Hebr. 11 : 12 hemel sterren van de hemel: zoveel nazaten heeft Abraham
40 Matth. 24 : 29 hemel sterren zullen van de - vallen
14 2 Kron. 18 : 20 hemel tafereel
27 Dan. 7 : 9 v hemel tafereel in de hemel
61 2 Pe 3 : 7 hemel tegenwoordige hemelen
42 Luk. 11 : 16 hemel teken uit de - verlangen
42 Luk. 21 11 hemel tekenen aan zon, maan en sterren
42 Luk. 21 25 hemel tekenen aan zon, maan en sterren
24 Jer. 10 : 2 hemel tekenen des -s: ontzet u hiervoor niet
20 Spr. 30 : 4 hemel ten hemel opklimmen
23 Jes. 40 : 22 hemel tentdak gelijk
66 Opb. 8 : 1 hemel tijd in de hemel
23 Jes. 13 : 13 hemel toekomst: beroering
58 Hebr. 12 : 26 hemel toekomst: beven
19 Ps. 102 : 27 hemel toekomst: hemelen zullen vergaan en veranderen
23 Jes. 51 : 6 hemel toekomst: zal als een rook verdwijnen
14 2 Kron. 7 : 13 hemel toesluiten: door God
58 Hebr. 8 : 1 hemel troon van God is in de -en
44 Hand. 2 : 2 hemel uit de - kwam een geluid
43 Joh. 3 : 13 hemel uit de - neergedaald: Jezus
5 Deut. 28 : 24 hemel uit de - poeder en stof komend als straf
66 Opb. 8 : 10 hemel uit de - viel een grote ster
50 Filip. 3 : 20 hemel uit de -en komt de Heer weer
43 Joh. 1 : 32 hemel uit de – neergedaald: de Heilige Geest als een duif
42 Luk. 20 4 hemel uit de hemel zijn: de doop van Johannes
40 Matth. 24 : 31 hemel uitersten der -en
23 Jes. 44 : 24 hemel uitgebreid door God
24 Jer. 51 : 15 hemel uitgebreid door God door Zijn verstand
24 Jer. 10 : 11 hemel uitgebreid door Gods verstand
5 Deut. 33 : 13 hemel uitnemendste des -s
7 Richt. 5 : 4 hemel uitspansel
41 Mark. 13 : 31 hemel uitspansel, kosmos
58 Hebr. 11 : 16 hemel vaderland voor de gelovigen
43 Joh. 6 : 38 hemel van de – neergedaald: Jezus
19 Ps. 89 : 12 hemel van God is zij
19 Ps. 20 : 7 hemel van Gods heiligheid: God zal zijn gezalfde verhoren uit de - van Zijn heiligheid
5 Deut. 30 : 12 hemel varen ten hemel
18 Job 37 : 16 hemel vast als een gegoten spiegel
11 1 Kon. 8 : 43 hemel vaste plaats van Gods woning
11 1 Kon. 8 : 49 hemel vaste plaats van Gods woning
23 Jes. 33 : 17 hemel ver gelegen land (toepassing)
42 Luk. 19 12 hemel ver land
24 Jer. 4 : 23 hemel verduisterd, zonder licht
11 1 Kon. 22 : 19 v hemel vergadering in de -
14 2 Kron. 18 : 20 hemel vergadering in de -
3 Lev. 26 : 19 hemel versus aarde
40 Matth. 6 : 10 hemel versus aarde
66 Opb. 20 : 11 hemel vlucht weg voor God
20 Spr. 30 : 19 hemel vogel: weg van de arend in de hemel is mij te wonderlijk
66 Opb. 19 : 17 hemel vogels die in het midden van de hemel vlogen
42 Luk. 13 : 19 hemel vogels van de hemel
40 Matth. 5 : 18 hemel voorbijgaan
42 Luk. 16 : 17 hemel voorbijgaan
65 Jud : 24 hemel vreugde
58 Hebr. 12 : 2 hemel vreugde in de -
19 Ps. 118 : 15 hemel vreugde, heul (toepassing)
66 Opb. 12 : 12 hemel vrolijkheid in de -en
43 Joh. 7 : 34 hemel waar Ik ben kunt u niet komen
23 Jes. 47 : 13 hemel waarnemen: sterrenwichelaars
66 Opb. 3 : 4 hemel wandelen met Christus
66 Opb. 10 : 6 hemel wat daarin is
18 Job 41 : 2 hemel wat onder de ganse hemel is, is Godes
19 Ps. 86 : 12 - 13 hemel wat we er zoal doen
19 Ps. 148 : 4 hemel wateren boven de hemelen
24 Jer. 51 : 16 hemel wateren in de –
66 Opb. 6 : 14 hemel week terug als een boek dat wordt opgerold
58 Hebr. 1 : 10 hemel werken van Jezus' handen zijn de -en
42 Luk. 20 36 hemel wij aan engelen gelijk
42 Luk. 20 36 hemel wij zonen van God
44 Hand. 2 : 19 v hemel wonderen in de hemel
29 Joel 2 : 30 hemel wondertekenen in de -
23 Jes. 33 : 16 v hemel wonen in de - (toepassing)
5 Deut. 26 : 15 hemel woonplaats van God
44 Hand. 14 : 16 hemel woonplaats van God
42 Luk. 9 : 16 hemel woonplaats van God: Jezus keek er naar op
66 Opb. 5 : 9 hemel zang in de -
hemel zie huis: van de Vader
43 Joh. 3 : 32 hemel zien en horen in de -
1 Gen. 1 : 8 hemel zogenoemd het uitspansel
24 Jer. 4 : 23 hemel zonder licht
42 Luk. 15 : 18 hemel zondigen tegen de -
24 Jer. 4 : 28 hemel zwart
19 Ps. 16 : 11 hemel vreugde
49 Ef. 1 : 10 hemelen alles wat in de - is
19 Ps. 113 : 4 hemelen boven de hemelen is Gods heerlijkheid
19 Ps. 96 : 5 hemelen door God gemaakt
23 Jes. 45 : 18 hemelen door God geschapen
23 Jes. 51 : 13 hemelen door God uitgebreid
23 Jes. 45 : 12 hemelen door Gods handen zijn ze uitgebreid
19 Ps. 68 : 9 hemelen dropen voor Gods aanschijn
16 Neh. 9 : 6 hemelen heir der -: aanbidt God
23 Jes. 34 : 4 hemelen hemellichamen: toekomst: zullen afvallen gelijk een blad van de wijnstok afvalt en gelijk en vijg afvalt
23 Jes. 55 : 9 hemelen hoger dan de aarde
58 Hebr. 4 : 14 hemelen Jezus is de – doorgegaan
42 Luk. 10 : 20 hemelen namen ingeschreven in de hemelen
24 Jer. 2 : 12 hemelen ontzet u hierover, gij –
20 Spr. 3 : 19 hemelen schepping: bereid door verstandigheid
58 Hebr. 12 : 25 hemelen spreken van de –
23 Jes. 34 : 4 hemelen toekomst; zullen toegerold worden als een boek
40 Matth. 16 : 19 hemelen versus aarde
6 Joz. 5 : 13 hemeling verschijning aan Jozua
12 2 Kon. 17 : 16 hemellichaam aanbidding van het heir des hemels
12 2 Kon. 23 : 5 hemellichaam afgodisch gediend
18 Job 31 : 27 hemellichaam afgodische verering
19 Ps. 148 : 6 hemellichaam bevestigd door God in eeuwigheid
66 Opb. 8 : 12 hemellichaam getroffen
23 Jes. 45 : 12 hemellichaam hemellichamen alle door God bevolen
12 2 Kon. 21 : 3 hemellichaam neerbuigen voor -en en ze dienen
5 Deut. 4 : 19 hemellichaam niet aanbidden
19 Ps. 148 : 6 hemellichaam orde der -en
24 Jer. 8 : 1 hemellichaam verering van -en
1 Gen. 1 : 14 v hemellichaam
19 Ps. 105 : 40 hemels brood
58 Hebr. 9 : 23 hemels hemelse dingen gereinigd door slachtoffer van Christus
43 Joh. 3 : 12 hemels hemelse dingen zeggen
58 Hebr. 6 : 4 hemels hemelse gave
58 Hebr. 3 : 1 hemels hemelse roeping
46 1 Cor. 15 : 47 hemelse de – (n)
49 Ef. 2 : 6 hemelse gewesten met Christus zijn wij gezeten in de hemelse gewesten
40 Matth. 6 : 19 hemelsgezindheid
1 Gen. 17 : 22 hemelvaart door God: geval
12 2 Kon. 2 : 11 hemelvaart Elia's -
40 Matth. 25 : 14 hemelvaart gelijkenis
1 Gen. 35 : 13 hemelvaart God voer van Jakob op
42 Luk. 24 50 hemelvaart Jezus – vanaf de Olijfberg bij Bethanië
43 Joh. 6 : 62 hemelvaart Jezus spreekt over de -
43 Joh. 3 : 13 hemelvaart Jezus' -
43 Joh. 13 : 33 hemelvaart Jezus' - door hemzelf voorzegt
19 Ps. 68 : 19 hemelvaart U bent opgevaren in de hoogte
7 Richt. 13 : 20 hemelvaart van de engel van Jahweh
19 Ps. 47 : 6 hemelvaart
60 1 Pe 3 : 22 hemelvaart
66 Opb. 11 : 12 hemelvaart in een wolk
66 Opb. 11 : 12 hemelvaart van de twee getuigen
1 Gen. 33 : 19 Hemor vader van Sichem
7 Richt. 9 : 28 Hemor vader van Sichem
23 Jes. 37 : 13 Hena
Henoch betekenis van de naam: "toegewijd"
65 Jud : 14 Henoch de 7e van Adam af
58 Hebr. 11 : 5 Henoch dood: heeft de dood niet gezien
58 Hebr. 11 : 5 Henoch opname van -
1 Gen. 4 : 17 Henoch zoon van Kaïn
1 Gen. 5 : 22 v Henoch
42 Luk. 10 : 34 herberg gewonde naar een - gebracht
24 Jer. 9 : 2 herberg in de woestijn: daarnaar verlangd door Jeremia
23 Jes. 58 : 12 herbouwen de oude verwoeste plaatsen
7 Richt. 18 : 28 herbouwen Laïs
23 Jes. 42 : 3 herder Christus -: gekrookte riet niet verbreken (toepassing)
13 1 Kron. 11 : 2 herder David type van Christus als -
24 Jer. 2 : 8 herder de -s overtraden tegen Mij
24 Jer. 50 : 6 herder die de kudde schapen verleid
24 Jer. 33 : 12 herder doet de kudde legeren
43 Joh. 10 : 16 herder één –
4 Num. 27 : 17 herder een schaapskudde heeft een - nodig
49 Ef. 4 : 11 herder gave aan de gemeente
24 Jer. 3 : 15 herder gave Gods
26 Ez. 34 : 8 herder geen -: gevolg
23 Jes. 40 : 11 herder God zal zijn kudde weiden gelijk een -
43 Joh. 10 : 11 herder goede -: Jezus
43 Joh. 10 : 14 herder goede -: Jezus
43 Joh. 10 : 11 herder goede -: kenmerk: zelfopoffering
58 Hebr. 13 : 20 herder grote -: Jezus
24 Jer. 10 : 21 herder herders die de HERE niet zoeken: gevolg: verstrooiing weide
43 Joh. 21 : 16 herder hoedt de schapen
40 Matth. 26 : 31 herder Jezus
58 Hebr. 13 : 20 herder Jezus de grote - van de schapen
1 Gen. 49 : 24 herder Jozef, een - van God
26 Ez. 34 : 1 v herder kan zichzelf weiden ipv de schapen
23 Jes. 44 : 28 herder Kores is Gods –
43 Joh. 21 : 15 herder moet Jezus meer liefhebben dan de discipelen
20 Spr. 27 : 23 herder moet zijn schapen goed kennen
24 Jer. 3 : 15 herder naar Gods hart
26 Ez. 34 : 8 herder onverschillige -
14 2 Kron. 18 : 16 herder schapen zonder -
24 Jer. 23 : 1 v herder slechte -s
23 Jes. 31 : 4 herder strijdt tegen een leeuw door een groep -s
42 Luk. 2 : 8 herder taak: wacht houden over de kudde
13 1 Kron. 17 : 6 herder taak: weiden
24 Jer. 3 : 15 herder taak: weiden
26 Ez. 34 : 4 herder tekortenschieten in herderlijke zorg
24 Jer. 12 : 10 herder valse -s
23 Jes. 56 : 11 herder verstaan door -s: niet
43 Joh. 10 : 12 herder versus huurling
43 Joh. 10 : 5 herder vreemde herder: vluchten voor hem
43 Joh. 21 : 15 herder weidt lammeren
26 Ez. 34 : 8 herder zelfzuchtige -
24 Jer. 3 : 15 herder zie ook Weiden
13 1 Kron. 4 : 39 herder zoekt weide voor de schapen
22 Hgl 1 : 7 herder
43 Joh. 10 : 2 v herder
21 Pred. 12 : 11 Herder de enige -
60 1 Pe 2 : 25 Herder Jezus
1 Gen. 29 : 6 herderin Rachel
58 Hebr. 13 : 17 herderlijk rol: waken over zielen van mensen
19 Ps. 14 : 2 HERE en God
14 2 Kron. 8 : 8 herendienst
14 2 Kron. 11 : 1 hereniging poging tot
7 Richt. 1 : 35 Heres gebergte van –
65 Jud : 12 herfst late -
12 2 Kon. 6 : 21 herhalen woorden: uit verbazing
44 Hand. 1 : 2 , 9 herhaling opneming tweemaal genoemd
14 2 Kron. 27 : 6 herhaling tekst, deels, van vers 1
21 Pred. 1 : 4 v herhaling van natuurverschijnselen
18 Job 32 : 5 herhaling vergelijk vers 3
48 Gal. 5 : 21 herhaling
45 Rom. 15 : 15 herinneren doen –
56 Tit. 3 : 1 herinneren herinner iemand eraan
42 Luk. 24 : 6 herinneren herinnert u
58 Hebr. 10 : 32 herinneren herinnert u de dagen van vroeger
43 Joh. 15 : 20 herinneren herinnert u het woord dat Ik u gezegd heb
42 Luk. 24 : 8 herinneren Jezus’ woorden zich –: door de drie vrouwen
43 Joh. 16 : 4 herinneren opdat … u zich zult herinneren dat Ik ze u heb gezegd
40 Matth. 26 : 75 herinneren woord -
42 Luk. 22 61 herinneren zich - het woord van de Heer
43 Joh. 12 : 16 herinneren zich -: door de discipelen
66 Opb. 18 : 5 herinneren zich -: door God
41 Mark. 14 : 72 herinneren zich -: door Petrus: Jezus' woord
43 Joh. 2 : 22 herinneren zich –: uitspraak van Jezus
66 Opb. 3 : 3 herinneren
61 2 Pe 3 : 1 herinnering door - oprechte gezindheid opwekken
55 2 Tim. 2 : 14 herinnering in - brengen dat zij geen woordenstrijd voeren
58 Hebr. 10 : 3 herinnering in - brengen van zonden
43 Joh. 14 : 26 herinnering in - brengen: door de Geest: al wat Jezus heeft gezegd
52 1 Thess. 3 : 6 herinnering in - houden
44 Hand. 20 : 35 herinnering in - houden de woorden van de Heer Jezus
55 2 Tim. 1 : 3 herinnering in - houden: iemand
55 2 Tim. 2 : 8 herinnering in - houden: Jezus Christus, als uit de doden opgewekt
58 Hebr. 13 : 7 herinnering in - houden: voorgangers
46 1 Cor. 4 : 17 herinnering in – brengen: Paulus wegen in Christus
23 Jes. 65 : 17 herinnering in de toekomst
52 1 Thess. 3 : 6 herinnering in goede - houden
23 Jes. 65 : 17 herinnering in het hart
55 2 Tim. 1 : 5 herinnering zich in - brengen: door Paulus: het ongeveinsde geloof in Timotheüs
40 Matth. 14 : 35 herkennen Jezus -
42 Luk. 24 : 16 herkennen niet -
44 Hand. 27 : 39 herkennen niet -
42 Luk. 22 57 herkennen Petrus herkend
41 Mark. 14 : 67 herkennen Petrus herkend als een leerling van Jezus
42 Luk. 22 56 herkennen Petrus herkend door een dienstmeisje
55 2 Tim. 1 : 15 Hermógenes
19 Ps. 89 : 13 Hermon juicht in Gods naam
42 Luk. 13 : 31 Herodes Antipas: wilde Jezus doden
42 Luk. 9 : 7 Herodes de viervorst
42 Luk. 23 15 Herodes Jezus heeft geen schuld: aldus Herodes
42 Luk. 23 12 Herodes voorheen vijand van Pilatus
42 Luk. 23 7 Herodes was tijdelijk in Jeruzalem
42 Luk. 8 : 3 Herodes zaakwaarnemer van -
42 Luk. 1 : 5 Herodes
42 Luk. 3 : 19 Herodes Antipas bekritiseerd door Johannes de Doper
44 Hand. 12 : 23 Herodes Antipas I geslagen door een engel
41 Mark. 3 : 6 herodianen
41 Mark. 12 : 13 Herodianen
42 Luk. 8 : 55 herstel bevorderen: door de Heer: van het opgewekte meisje
26 Ez. 33 : 15 herstel doen van zonden
14 2 Kron. 24 : 13 herstel Gods huis
15 Ezra 3 : 2 herstel naar Gods woord
44 Hand. 9 : 18 herstel plotseling -
58 Hebr. 9 : 10 herstel tijd van het –
1 Gen. 33 : 3 herstel tussen broeders
23 Jes. 61 : 4 herstel van Israël
14 2 Kron. 33 : 13 herstel van Manasse
42 Luk. 1 : 64 herstel van spraakvermogen
66 Opb. 2 : 5 herstel vergt inzicht in toen en nu
24 Jer. 6 : 16 herstel vraag naar de oude paden, waar toch de goede weg zij
23 Jes. 58 : 12 herstel werk
23 Jes. 1 : 26 herstel worden als in het begin
41 Mark. 9 : 12 herstellen alles - : door Elia
20 Spr. 29 : 1 herstellen een onherstelbare toestand
1 Gen. 40 : 13 herstellen Iemand – in zijn staat
41 Mark. 3 : 5 herstellen verschrompelde hand hersteld door Jezus
9 1 Sam. 25 : 44 hertrouwen als de ander ook gebonden is?
26 Ez. 44 : 22 hertrouwen beperkingen
41 Mark. 10 : 11 v hertrouwen overspel tot gevolg hebbend
24 Jer. 3 : 1 hertrouwen
40 Matth. 5 : 31 hertrouwen
41 Mark. 10 : 11 hertrouwen
45 Rom. 7 : 3 hertrouwen
23 Jes. 36 : 7 hervorming godsdienstige -
7 Richt. 1 : 26 Hethieten land der –
2 Ex. 23 : 28 Hethieten verdrijving door hoornaars
6 Joz. 1 : 4 Hethieten
14 2 Kron. 1 : 17 Hethieten
1 Gen. 47 : 29 heup handen onder de – leggen: Jozef bij zijn vader Jakob
7 Richt. 15 : 8 heup Simsom sloeg de Filistijnen aan de –
2 Ex. 1 : 5 heup uit Jakobs heup waren 70 zielen voortgekomen
1 Gen. 49 : 26 heuvel eeuwige -en
42 Luk. 3 : 5 heuvel elke - zal verlaagd worden
23 Jes. 41 : 15 heuvel fig. gebruikt
19 Ps. 65 : 13 heuvel heuvelen aangegord met verheuging
19 Ps. 114 : 4 heuvel heuvelen sprongen als lammeren
28 Hos. 10 : 8 heuvel heuvels aangeroepen tot bedekking
23 Jes. 42 : 15 heuvel heuvels woest maken: door God
23 Jes. 54 : 10 heuvel heuvels zullen wankelen
24 Jer. 4 : 24 heuvel schudden van -en
2 Ex. 17 : 9 heuvel staan op de hoogte van de heuvel: door Mozes
23 Jes. 55 : 12 heuvel toekomst: de -s zullen geschal maken met vrolijk gezang
23 Jes. 2 : 14 heuvel verheven -s
13 1 Kron. 1 : 15 Heviet oorsprong
2 Ex. 23 : 28 Hevieten verdrijving door hoornaars
51 Col. 4 : 13 Hiërapolis
2 Ex. 18 : 25 hierarchie geval
2 Ex. 18 : 21 hiërarchie
21 Pred. 5 : 7 hiërarchie
18 Job 10 : 21 hiernamaals beperkte kennis van het - bij Job
9 1 Sam. 28 : 19 hiernamaals bewustzijn in het -
1 Gen. 25 : 8 hiernamaals bij zijn volken zijn
50 Filip. 1 : 23 hiernamaals met Christus zijn
23 Jes. 57 : 2 hiernamaals plaats van de omgekomen rechtvaardigen
27 Dan. 12 : 13 hiernamaals plaats van rust voor de heiligen
9 1 Sam. 28 : 19 hiernamaals Samuel en Saul in
hiernamaals zie ook Paradijs
21 Pred. 6 : 6 hiernamaals
12 2 Kon. 23 : 4 Hilkia
3 Lev. 19 : 36 hin een rechte - zult u hebben
1 Gen. 49 : 20 hinde losgelaten – is Naftali
20 Spr. 5 : 19 hinde mijn vrouw een zeer liefelijke -
44 Hand. 28 : 31 hinderen ongehinderd leren: door Paulus in Rome
7 Richt. 9 : 25 hinderlaag leggen
7 Richt. 16 : 2 hinderlaag
44 Hand. 23 : 16 hinderlaag
12 2 Kon. 17 : 9 v hindoeisme vergelijk godsdienstigheid der hindoes
16 Neh. 11 : 30 Hinnom dal -
24 Jer. 2 : 23 Hinnom dal van – hier bedoeld
14 2 Kron. 28 : 3 Hinnom dal van de zoon van Hinnom: roken daarin
19 Ps. 107 : 43 historie leerzaam
2 Ex. 11 : 8 hitte des toorns
23 Jes. 49 : 10 hitte God doet - ophouden
23 Jes. 25 : 4 hitte God een schaduw tegen de -
66 Opb. 16 : 8 hitte grote -
23 Jes. 4 : 6 hitte tegen de hitte een hut
23 Jes. 4 : 6 hitte toekomst
66 Opb. 7 : 16 hitte vallen op iemand
1 Gen. 31 : 40 hitte verterende -: ondervonden door Jakob
42 Luk. 12 : 55 hitte voorbode van -: zuidenwind
23 Jes. 25 : 5 hitte zinnebeeld van onderdrukking
1 Gen. 8 : 22 hitte
23 Jes. 36 : 7 Hizkia godsdienstige hervorming
7 Richt. 4 : 11 Hobab
18 Job 29 : 14 hoed vorstelijke -
61 2 Pe 3 : 17 hoede op je - zijn
28 Hos. 12 : 14 hoeden door een profeet
66 Opb. 19 : 15 hoeden door Jezus: de naties
40 Matth. 2 : 6 hoeden door Jezus: volk Israël
2 Ex. 3 : 1 hoeden door Mozes: de kudde van zijn schoonvader
60 1 Pe 5 : 2 hoeden door oudsten
42 Luk. 17 : 7 hoeden het vee -
66 Opb. 12 : 5 hoeden met een ijzeren staf: door Christus
2 Ex. 23 : 21 hoeden zich –: voor het aangezicht van de Engel
10 2 Sam. 18 : 12 hoeden zichzelf -: hier nodig
66 Opb. 20 : 8 hoek de vier -en van de aarde
52 1 Thess. 5 : 27 hoekhaken (Telos) heillige
41 Mark. 12 : 10 hoeksteen Christus
42 Luk. 20 17 hoeksteen Christus -
44 Hand. 4 : 11 hoeksteen Jezus
23 Jes. 28 : 16 hoeksteen kostbare -
19 Ps. 144 : 12 hoeksteen mensendochters als -en
60 1 Pe 2 : 6 hoeksteen uitverkoren, kostbare -
49 Ef. 2 : 20 hoeksteen van het gebouw der gemeente
60 1 Pe 2 : 7 hoeksteen
24 Jer. 2 : 33 hoer booste -en
20 Spr. 29 : 3 hoer die een metgezel der -en is, brengt het goed door
23 Jes. 1 : 21 hoer fig. voor Israël
3 Lev. 21 : 7 hoer geen - nemen
23 Jes. 1 : 21 hoer gezegd van een stad
20 Spr. 7 : 13 hoer greep jongeling aan
66 Opb. 17 : 1 hoer grote -
10 2 Sam. 13 : 15 hoer haat en minachting jegens een hoer (toepassing)
3 Lev. 21 : 9 hoer hoerende dochter ve priester
20 Spr. 23 : 27 hoer is een diepe gracht
1 Gen. 38 : 16 hoer Juda benadert een schijnbare -
20 Spr. 7 : 13 hoer kussen door een -
20 Spr. 6 : 26 , 24 hoer kwade vrouw
24 Jer. 2 : 33 hoer leren aan hoeren
23 Jes. 23 : 15 v hoer lied der -ren
20 Spr. 23 : 28 hoer loert als een rover
1 Gen. 38 : 16 hoer loon van een -
28 Hos. 2 : 4 hoer loon van een -
28 Hos. 2 : 11 hoer loon van een -
66 Opb. 17 : 5 hoer moeder van de -en
20 Spr. 5 : 8 hoer nader niet tot de deur van haar huis
3 Lev. 21 : 14 hoer ontheiligde -
23 Jes. 1 : 21 hoer ontrouwe vrouw
24 Jer. 3 : 2 hoer optreden
24 Jer. 3 : 3 hoer persoonlijkheid: schaamteloos
11 1 Kon. 22 : 38 hoer plaats waar de -en zich wasten
6 Joz. 2 : 1 hoer Rachab
59 Jak. 2 : 25 hoer Rachab
24 Jer. 3 : 3 hoer schaamte: onderdrukt zij
7 Richt. 16 : 1 hoer Simson bezocht een -
11 1 Kon. 3 : 16 hoer twee - kwamen bij Salomo
5 Deut. 23 : 17 hoer verbod op -en
3 Lev. 23 : 39 hoer verkoopt haar lichaam uit armoede
20 Spr. 23 : 28 hoer vermenigvuldigt de trouwelozen
42 Luk. 15 : 30 hoer vermogen met - opmaken
20 Spr. 7 : 10 hoer versiersel
1 Gen. 34 : 31 hoer
66 Opb. 19 : 2 Hoer Grote - geoordeeld
66 Opb. 19 : 2 Hoer Grote -: doodt Gods slaven
66 Opb. 19 : 3 Hoer Grote -: haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheid
66 Opb. 19 : 2 Hoer Grote -: verderft de aarde met haar hoererij
20 Spr. 7 : 14 hoerachtig vrouw die schijnvroom en - is
66 Opb. 22 : 15 hoereerder buiten zijn de -s
49 Ef. 5 : 5 hoereerder geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God
46 1 Cor. 6 : 9 hoereerder geen – zal Gods koninkrijk beërven
46 1 Cor. 5 : 9 hoereerder omgang met hoereerder in de gemeente mijden
58 Hebr. 13 : 4 hoereerder oordeel: God zal de -s oordelen
54 1 Tim. 1 : 10 hoereerder terechtwijzen door de wet
58 Hebr. 12 : 16 hoereerder voorkomen, bestrijden
66 Opb. 21 : 8 hoereerder
7 Richt. 11 : 1 hoerekind Jefta
7 Richt. 11 : 1 hoerekind Jefta
24 Jer. 5 : 7 hoerenhuis zich bij hopen verzamelen in het -
33 Micha 1 : 7 hoerenloon
7 Richt. 19 : 2 hoereren door een bijvrouw
3 Lev. 21 : 9 hoereren door een dochter van een priester
24 Jer. 3 : 6 hoereren door Israël: plaatsen
24 Jer. 3 : 8 hoereren door Juda
66 Opb. 17 : 2 hoereren fig.
13 1 Kron. 5 : 25 hoereren fig. afgoden dienen
24 Jer. 2 : 20 hoereren fig. afgoderij plegen
19 Ps. 106 : 38 hoereren geestelijk - door daden van afgoderij
14 2 Kron. 21 : 11 hoereren geestelijk -: door afgodendienst
26 Ez. 20 : 30 hoereren geestelijk -: in afgoderij
14 2 Kron. 21 : 13 hoereren geestelijke -: door Juda en de inwoners van Jeruzalem
28 Hos. 4 : 13 hoereren godsdienstig en burgerlijk -
1 Gen. 38 : 24 hoereren ontucht plegen hier
26 Ez. 16 : 15 hoereren vanwege je roem
28 Hos. 4 : 10 hoereren zonder uit te breken in menigte
28 Hos. 2 : 3 hoereren
46 1 Cor. 10 : 8 hoereren
66 Opb. 2 : 14 hoereren
66 Opb. 18 : 9 hoereren
28 Hos. 4 : 13 hoererij als maatschappelijk kwaad
23 Jes. 57 : 3 hoererij bedrijven
47 2 Cor. 12 : 21 hoererij bedrijven
23 Jes. 23 : 15 v hoererij bedrijven met alle koninkrijken der aarde
20 Spr. 10 : 10 hoererij berokkent smart
20 Spr. 6 : 24 hoererij bewaren voor -
20 Spr. 7 : 5 hoererij bewaren voor -: door wijsheid, verstand, Gods woorden
20 Spr. 7 : 27 hoererij dodelijk
51 Col. 3 : 5 hoererij doodt eventuele - in je leven
20 Spr. 23 : 33 hoererij door drank
7 Richt. 19 : 2 hoererij door een huisvrouw: geval
14 2 Kron. 21 : 11 hoererij drijven tot -: door Joram
3 Lev. 19 : 29 hoererij eigen dochter ten - houdende: verboden
28 Hos. 9 : 10 hoererij en boelerij
24 Jer. 3 : 13 hoererij en ongehoorzaamheid jegens God
20 Spr. 5 : 20 hoererij geen reden voor -
28 Hos. 5 : 4 hoererij geest der -en
5 Deut. 31 : 16 hoererij geestelijke -
24 Jer. 3 : 1 hoererij geestelijke -
24 Jer. 3 : 6 hoererij geestelijke -
24 Jer. 3 : 8 hoererij geestelijke -
24 Jer. 13 : 27 hoererij geestelijke -
26 Ez. 6 : 9 hoererij geestelijke -
28 Hos. 4 : 12 hoererij geestelijke -
28 Hos. 7 : 10 hoererij geestelijke -
65 Jud : 7 hoererij geestelijke -
26 Ez. 23 : 3 hoererij geestelijke -: afgoderij
66 Opb. 2 : 21 hoererij geestelijke -: Izebel
3 Lev. 20 : 5 v hoererij geestelijke -: mbt mensen
23 Jes. 57 : 3 hoererij geestelijke –
24 Jer. 3 : 2 hoererij geestelijke –: ontheiligt het land
20 Spr. 7 : 6 v hoererij geval van -
7 Richt. 8 : 27 hoererij geval: Gideons efod
20 Spr. 5 : 11 hoererij gevolg: bijv. aids
28 Hos. 4 : 14 hoererij gevolg: hoererij door anderen
20 Spr. 6 : 26 v hoererij gevolgen
26 Ez. 23 : 3 hoererij handelingen van de hoerenloper
4 Num. 14 : 33 hoererij Israëls - in de woestijn van Sinaï
12 2 Kon. 9 : 22 hoererij Izebels -en waren vele
28 Hos. 2 : 3 hoererij kinderen der -en zijn: Israël
40 Matth. 15 : 19 hoererij komt voort uit hart
28 Hos. 4 : 11 hoererij neemt het hart in beslag
24 Jer. 5 : 7 hoererij ondanks verzadiging door God
66 Opb. 17 : 4 hoererij onreinheden van -
41 Mark. 7 : 21 hoererij oorsprong: hart
28 Hos. 4 : 13 hoererij oorzaak: afgoderij
26 Ez. 43 : 7 hoererij op de hoogten bedreven
1 Gen. 38 : 23 hoererij schandalig, oorzaak van verachting
3 Lev. 19 : 29 hoererij schandelijke daad
26 Ez. 23 : 9 v hoererij straf: in de hand der boelen overgegeven
5 Deut. 23 : 17 hoererij tegen -
20 Spr. 23 : 27 v hoererij tegen -
20 Spr. 31 : 3 hoererij tegen -
47 2 Cor. 7 : 1 hoererij tegen -
49 Ef. 5 : 3 hoererij tegen -
59 Jak. 1 : 14 hoererij toepassing
28 Hos. 9 : 1 hoererij uit liefde tot het hoerenloon
1 Gen. 38 : 15 v hoererij van: Juda en Thamar
20 Spr. 7 : 25 hoererij veel slachtoffers
66 Opb. 19 : 2 hoererij verderven met -: de aarde
20 Spr. 10 : 10 hoererij verleiding
20 Spr. 9 : 13 v hoererij verleiding tot -
20 Spr. 6 : 25 hoererij verleiding tot -: manier: vangen met de ogen
20 Spr. 5 : 3 hoererij verleiding: hoe het werkt
20 Spr. 9 : 17 hoererij verleiding: inspelen op behoefte
49 Ef. 5 : 6 hoererij vertoornt God
3 Lev. 19 : 29 hoererij voorkomen
20 Spr. 5 : 8 v hoererij voorkomen
20 Spr. 7 : 25 hoererij voorkomen door vermijden van gelegenheden
46 1 Cor. 7 : 2 hoererij voorkomen: door te trouwen
21 Pred. 7 : 26 hoererij voorkomen: rechtvaardig zijn
52 1 Thess. 4 : 6 hoererij vorm: overspel
48 Gal. 5 : 20 hoererij werk van het vlees
43 Joh. 8 : 41 hoererij wij zijn niet geboren uit –, zeiden Jezus’ tegenstanders
66 Opb. 9 : 20 hoererij zich niet bekeren van -
52 1 Thess. 4 : 3 hoererij zich onthouden van -
1 Gen. 38 : 24 hoererij zwanger van -
24 Jer. 3 : 9 hoererij
28 Hos. 2 : 1 hoererij
42 Luk. 15 : 30 hoererij
66 Opb. 14 : 8 hoererij
23 Jes. 61 : 11 hof doet het gezaaide uitspruiten
22 Hgl 5 : 1 hof fig. de bruid
20 Spr. 30 : 19 hof iemand het hof maken (toepassing)
1 Gen. 13 : 10 hof van de HEER
23 Jes. 51 : 3 hof van Jahweh: in Eden
1 Gen. 2 : 15 Hof van Eden te bouwen en te bewaren
23 Jes. 22 : 15 hofmeester Ebna
10 2 Sam. 22 : 28 hoge Gods ogen zijn tegen de -n, Gij zult ze vernederen
21 Pred. 5 : 7 hoge mens in hoogheid
58 Hebr. 7 : 28 hogepriester aanstelling
58 Hebr. 8 : 3 hogepriester aanstelling
9 1 Sam. 14 : 3 hogepriester Ahia
3 Lev. 21 : 10 hogepriester ambtsklederen
44 Hand. 4 : 6 hogepriester Annas
58 Hebr. 2 : 17 hogepriester barmhartig en trouw –: Jezus
9 1 Sam. 2 : 35 hogepriester Christus -
58 Hebr. 9 : 11 hogepriester Christus – van de komende goederen
41 Mark. 14 : 66 hogepriester dienstmeisjes van de -
3 Lev. 21 : 11 hogepriester dood lichaam vermijden
58 Hebr. 5 : 1 - 2 hogepriester functievereisten: mens, ondervinding
4 Num. 35 : 25 hogepriester gezalfd met heilige olie
3 Lev. 21 : 10 hogepriester gezalfd met zalfolie
58 Hebr. 4 : 14 hogepriester grote -: Jezus
58 Hebr. 7 : 28 hogepriester heeft zwakheid
2 Ex. 40 : 13 hogepriester heiliging van Aaron
3 Lev. 21 : 10 hogepriester hoofd niet te ontbloten
42 Luk. 22 54 hogepriester huis van de -
58 Hebr. 7 : 27 hogepriester in zonde vallend mens
58 Hebr. 4 : 14 v hogepriester Jezus
58 Hebr. 6 : 20 hogepriester Jezus
58 Hebr. 5 : 10 hogepriester Jezus - naar de orde van Melchizedek
58 Hebr. 7 : 26 hogepriester Jezus –
58 Hebr. 8 : 1 hogepriester Jezus –, gezeten aan de rechterzijde van Gods troon
58 Hebr. 3 : 1 hogepriester Jezus als -
43 Joh. 11 : 49 hogepriester Kajafas
2 Ex. 29 : 5 hogepriester klederen
3 Lev. 21 : 10 hogepriester klederen niet te scheuren
2 Ex. 35 : 39 7 hogepriester kleding: schouderstenen ter gedachtenis
3 Lev. 21 : 12 hogepriester kroon der zalfolie Zijns Gods
3 Lev. 21 : 13 v hogepriester mocht alleen met een maagd trouwen
13 1 Kron. 9 : 11 hogepriester overste van Gods huis
3 Lev. 4 : 3 hogepriester priester die gezalfd is
41 Mark. 14 : 47 hogepriester slaaf van de -
13 1 Kron. 6 : 49 hogepriester taak
58 Hebr. 5 : 1 hogepriester taak
58 Hebr. 8 : 3 hogepriester taak
58 Hebr. 5 : 1 hogepriester voor de mensen aangesteld
3 Lev. 21 : 14 hogepriester vrouw van de -: eisen
58 Hebr. 5 : 1 hogepriester werkterrein: de dingen die God betreffen
58 Hebr. 7 : 28 hogepriester zwakheid hebbende
58 Hebr. 11 : 38 hol holen van de aarde
23 Jes. 42 : 22 hol Israëlieten verstrikt in de holen
11 1 Kon. 8 : 51 holocaust ovens
26 Ez. 45 : 14 homer is 10 bath
7 Richt. 19 : 22 homoseksualiteit aandrift
65 Jud : 7 homoseksualiteit als afval
3 Lev. 18 : 22 homoseksualiteit gruwel voor God
12 2 Kon. 23 : 7 homoseksualiteit huizen der schandjongens aan de tempel!
12 2 Kon. 23 : 7 homoseksualiteit in de Christenheid (associatie)
45 Rom. 1 : 24 homoseksualiteit onteren van lichaam
11 1 Kon. 22 : 47 homoseksualiteit schandjongens
3 Lev. 20 : 13 homoseksualiteit verbod
3 Lev. 18 : 22 homoseksualiteit verboden
65 Jud : 8 , 7 homoseksualiteit verontreinigt het vlees
10 2 Sam. 1 : 26 homoseksualiteit vers kan misgeduid (verdraaid) geworden als seksuele voorkeur voor mannen
46 1 Cor. 6 : 10 homoseksueel geen – zal Gods koninkrijk beërven
54 1 Tim. 1 : 10 homoseksueel terechtwijzen door de wet
50 Filip. 2 : 15 homoseksueel verdraaid geslacht' (toepassing)
1 Gen. 19 : 5 homoseksueel verkeer: verlangd: door de mannen van Sodom
5 Deut. 22 : 5 homoseksueel verwijfde homoman, vgl. travestiet (toepassing)
homoseksueel zie ook Schandjongen
54 1 Tim. 1 : 10 homoseksueel zondaar
45 Rom. 1 : 27 homoseksueel
40 Matth. 15 : 26 hond fig. gebruikt
23 Jes. 56 : 10 hond fig. gebruikt van mensen
40 Matth. 7 : 6 hond fig. heiden (?)
66 Opb. 22 : 15 hond fig.: buiten zijn de -en
19 Ps. 22 : 21 hond geweld van de -
23 Jes. 56 : 10 hond stomme -en: fig. gebruikt
19 Ps. 59 : 7 hond tieren als een -
20 Spr. 30 : 30 hond windhond
5 Deut. 23 : 18 hondenprijs loon van een mannelijke prostitué
43 Joh. 21 : 11 honderddrieenvijftig vissen gevangen
66 Opb. 21 : 17 hondervierenveertig el: hoogte van de muur
12 2 Kon. 19 : 23 honen God -
23 Jes. 37 : 4 honen God -
23 Jes. 37 : 24 honen God - door de dienaars van de koning van Assyrië
23 Jes. 37 : 23 honen God -: door Sanherib
16 Neh. 6 : 13 honen
19 Ps. 44 : 17 honer
5 Deut. 32 : 24 honger als straf
23 Jes. 5 : 13 honger als straf
5 Deut. 28 : 48 honger als vloek
40 Matth. 4 : 2 honger bij Christus
19 Ps. 50 : 12 honger bij God
25 Klg. 4 : 4 honger bij kinderen
16 Neh. 9 : 15 honger brood uit de hemel voor hun -
41 Mark. 11 : 12 honger Christus
20 Spr. 10 : 3 honger de HEERE laat de ziel van de rechtvaardige niet hongeren
2 Ex. 16 : 3 honger doden door de –
20 Spr. 6 : 30 honger doet sommigen stelen
23 Jes. 14 : 30 honger door - ombrengen: door God
20 Spr. 19 : 15 honger door bedrog
66 Opb. 7 : 16 honger geen - meer
30 Amos 8 : 11 honger geestelijke - door God gezonden
43 Joh. 4 : 34 honger geestelijke -: bij Jezus: om Gods wil te volbrengen
43 Joh. 6 : 35 honger geestelijke -: voorziet Jezus in
16 Neh. 9 : 20 honger gestild door manna
9 1 Sam. 30 : 12 honger geval
23 Jes. 49 : 10 honger God doet - ophouden
19 Ps. 105 : 16 honger God riep een honger in Egypte
12 2 Kon. 8 : 1 - 5 honger Gods leiding in - voor de vrome
41 Mark. 2 : 25 honger hebben: David
42 Luk. 6 : 21 honger hebben: gelukkig de discipelen die - hebben
12 2 Kon. 8 : 1 honger hongersnood: vanwege de HERE
47 2 Cor. 11 : 27 honger in -
19 Ps. 37 : 19 honger in de dagen van de - zullen de oprechten verzadigd worden
25 Klg. 2 : 19 honger in onmacht vallen van –
40 Matth. 21 : 18 honger Jezus had -
40 Matth. 25 : 35 honger Jezus had - , in zijn leerlingen
42 Luk. 15 : 17 honger lijden
46 1 Cor. 4 : 11 honger lijden
50 Filip. 4 : 12 honger lijden: Paulus soms
20 Spr. 27 : 7 honger maakt alles zoet
25 Klg. 5 : 10 honger maakt huid zwart
5 Deut. 8 : 3 honger middel tot verootmoediging
30 Amos 8 : 11 honger naar Gods woord
23 Jes. 5 : 13 honger oordeel
24 Jer. 18 : 21 honger toegebeden aan zonen van twisters
42 Luk. 15 : 17 honger vergaan van de -
1 Gen. 43 : 1 honger werd zwaar in Kanaän
24 Jer. 14 : 18 honger ziek van -
1 Gen. 13 : 10 honger zware - in Kanaän
1 Gen. 41 : 31 honger zware –
1 Gen. 47 : 13 honger zware –
1 Gen. 26 : 1 honger
8 Ruth 1 : 1 honger
11 1 Kon. 8 : 37 honger
12 2 Kon. 4 : 38 honger
14 2 Kron. 6 : 28 honger
18 Job 5 : 20 honger
42 Luk. 6 : 25 honger
66 Opb. 18 : 8 honger
40 Matth. 5 : 6 hongeren geestelijk -: naar gerechtigheid
19 Ps. 34 : 11 hongeren jonge leeuwen -
23 Jes. 8 : 21 hongeren
19 Ps. 107 : 9 hongerig hongerige ziel met goed vervuld door God
44 Hand. 10 : 10 hongerig worden
9 1 Sam. 2 : 5 hongerig zijn: niet meer
19 Ps. 146 : 7 hongerige brood geven: door God
23 Jes. 58 : 7 hongerige brood te geven
23 Jes. 29 : 8 hongerige droom van een -
42 Luk. 1 : 53 hongerige God heeeft -n met goede dingen vervuld
19 Ps. 107 : 36 hongerige hulp aan -n
23 Jes. 58 : 10 hongerige open je ziel voor de -
26 Ez. 18 : 7 hongerige te voeden
23 Jes. 32 : 6 hongerige
1 Gen. 41 : 25 , 28 hongersnood door God gezonden
10 2 Sam. 24 : 13 hongersnood door God gezonden
24 Jer. 19 : 9 hongersnood drijft tot eten vlees van eigen kinderen
12 2 Kon. 6 : 25 hongersnood geval
23 Jes. 5 : 14 hongersnood gevolgd door dood
42 Luk. 21 11 hongersnood in de toekomst -en
40 Matth 24 : 7 hongersnood in eindtijd meerdere -en
26 Ez. 36 : 29 hongersnood in Gods regering
8 Ruth 1 : 1 hongersnood in Israël
41 Mark. 13 : 8 hongersnood meerdere -en in de eindtijd
30 Amos 4 : 6 hongersnood nope tot bekering
23 Jes. 9 : 20 v hongersnood oordeel Gods
42 Luk. 4 : 25 hongersnood oorzaak: droogte
1 Gen. 47 : 4 hongersnood oorzaal: droogte
18 Job 27 : 14 hongersnood straf Gods hier
12 2 Kon. 6 : 32 hongersnood uitkomst door God
1 Gen. 41 : 27 hongersnood voorzegd
44 Hand. 11 : 28 hongersnood voorzegd
10 2 Sam. 21 : 1 hongersnood zedelijke oorzaak
42 Luk. 15 : 14 hongersnood zware -
1 Gen. 41 : 30 hongersnood
1 Gen. 41 : 55 v hongersnood
1 Gen. 47 : 13 hongersnood
22 Hgl 5 : 1 honig eten
2 Ex. 3 : 8 honig Kanaän vloeiend van melk en –
9 1 Sam. 13 : 27 honig nut
20 Spr. 25 : 26 honig onderzoek van de heerlijkheid: eer
20 Spr. 25 : 26 honig veel - eten is niet goed
11 1 Kon. 8 : 37 honigdauw in het land
5 Deut. 28 : 22 honigdauw
14 2 Kron. 6 : 28 honigdauw
22 Hgl 4 : 11 honigzeem lippen druppen van -
20 Spr. 5 : 3 honigzeem
20 Spr. 27 : 7 honigzeem
22 Hgl 4 : 11 honing en melk: in mond
42 Luk. 24 : 42 honingraat
52 1 Thess. 1 : 9 hoodzaak van het christelijk leven
5 Deut. 28 : 44 hoofd begrip: bron en leiding
51 Col. 2 : 19 hoofd begrip: bron van groei
23 Jes. 9 : 15 hoofd begrip: gezag
51 Col. 2 : 10 hoofd Christus - van alle overheid en gezag
49 Ef. 5 : 23 hoofd Christus het - van de Gemeente
49 Ef. 4 : 15 hoofd Christus is het - van Zijn Lichaam, de Gemeente
49 Ef. 1 : 10 hoofd Christus is/wordt het - van alles wat op aarde en in de hemelen is
51 Col. 2 : 19 hoofd Christus, - van het lichaam d.i. de gemeente
51 Col. 2 : 19 hoofd Christus, niet vasthouden aan het -
23 Jes. 7 : 8 hoofd Damascus - van Syrië
16 Neh. 9 : 17 hoofd een - stellen: om iets te bereiken
2 Ex. 18 : 25 hoofd en overste
4 Num. 7 : 2 hoofd en overste
7 Richt. 11 : 11 hoofd en overste
5 Deut. 28 : 13 hoofd fig. versus staart
18 Job 12 : 24 hoofd God doet de hoofden dwalen
18 Job 12 : 24 hoofd God neemt het hart van de -en des volks der aarde weg
13 1 Kron. 29 : 11 hoofd God verhoogd tot - boven alles
22 Hgl 5 : 11 hoofd gouden -
5 Deut. 29 : 10 hoofd hoofden der stammen en oudsten onderscheiden
14 2 Kron. 1 : 2 hoofd hoofden der vaderen
5 Deut. 33 : 5 hoofd hoofden van het volk
4 Num. 1 : 16 hoofd hoofdman
5 Deut. 28 : 13 hoofd Israël: tot hoofd gemaakt
13 1 Kron. 5 : 24 hoofd kenmerken
4 Num. 14 : 4 hoofd leider
13 1 Kron. 5 : 12 hoofd leider
23 Jes. 29 : 10 hoofd leiders verblind door God
40 Matth. 2 : 20 hoofd man - gezin
49 Ef. 5 : 22 hoofd man - van de vrouw
49 Ef. 5 : 23 hoofd man is het - van de vrouw
4 Num. 13 : 3 , 2 hoofd overste
23 Jes. 7 : 8 hoofd Rezin - van Damascus
19 Ps. 66 : 12 hoofd rijden op ons -: U had de mens op ons - doen rijden
18 Job 1 : 20 hoofd scheren uit rouw
24 Jer. 18 : 16 hoofd schudden
16 Neh. 9 : 17 hoofd stellen: om weder te keren naar Egypte
2 Ex. 18 : 25 hoofd taak: richten van het volk
2 Ex. 18 : 25 hoofd tot –en maken over het volk
7 Richt. 11 : 8 hoofd tot een – verkiezen: Jefta
10 2 Sam. 22 : 44 hoofd van de heidenen
hoofd zie ook Overste
13 1 Kron. 16 : 5 hoofd
4 Num. 5 : 18 hoofdbedekking hoofd van een verdachte overspeelster ontbloot
1 Gen. 20 : 16 hoofdbedekking Sarai een - toegewenst
2 Ex. 34 : 34 hoofdbedekking zie ook Bedekking
22 Hgl 1 : 7 hoofdbedekking
23 Jes. 3 : 20 hoofddoek
42 Luk. 7 : 2 hoofdman over honderd: centurio
4 Num. 1 : 4 hoofdman
44 Hand. 24 : 23 hoofdman
13 1 Kron. 11 : 6 hoofdschap goed
46 1 Cor. 11 : 3 hoofdschap
5 Deut. 30 : 16 hoofdsom der wet
53 2 Thess. 1 : 11 hoofdzaaak goedheid, werk van het geloof
40 Matth. 3 : 8 hoofdzaak bekering, vrucht
11 1 Kon. 2 : 3 hoofdzaak der vroomheid
48 Gal. 5 : 13 hoofdzaak elkaar dienen door de liefde
62 1Jo 3 : 23 hoofdzaak geloof en liefde
6 Joz. 23 : 8 hoofdzaak God aanhangen
24 Jer. 9 : 24 hoofdzaak God kennen, weldadigheid, recht en gerechtigheid
11 1 Kon. 8 : 40 , 43 hoofdzaak God vrezen
2 Ex. 15 : 26 hoofdzaak in het leven
53 2 Thess. 1 : 3 hoofdzaak in het leven van een heilige: geloof, liefde
59 Jak. 2 : 8 hoofdzaak liefde tot de naaste
40 Matth. 22 : 40 hoofdzaak liefde tot God en de medemens
57 Flm. : 4 hoofdzaak liefde, geloof
46 1 Cor. 7 : 19 hoofdzaak onderhouding van Gods geboden
24 Jer. 7 : 23 hoofdzaak van de godsdienst
40 Matth. 7 : 12 hoofdzaak van de wet en de profeten
6 Joz. 22 : 5 hoofdzaak van de wet van Mozes
40 Matth. 23 : 23 hoofdzaak van de wet: oordeel, barmhartigheid, trouw
49 Ef. 1 : 4 hoofdzaak van het christelijk leven
55 2 Tim. 2 : 22 hoofdzaak van het christendom
1 Gen. 18 : 19 hoofdzaak van het leven
61 2 Pe 3 : 11 hoofdzaak van het leven van een christen
33 Micha 6 : 8 hoofdzaak van wat God wil
58 Hebr. 8 : 1 hoofdzaak van wat wij zeggen
42 Luk. 11 : 42 hoofdzaak voorbijgaan
49 Ef. 6 : 23 hoofdzaak vrede, liefde, geloof
40 Matth. 12 : 50 hoofdzaak wil van God doen
58 Hebr. 10 : 36 hoofdzaak wil van God doen
6 Joz. 23 : 11 hoofdzaak
6 Joz. 24 : 14 hoofdzaak
6 Joz. 24 : 23 hoofdzaak
28 Hos. 12 : 7 hoofdzaak
40 Matth. 4 : 10 hoofdzaak
41 Mark. 12 : 31 hoofdzaak
59 Jak. 1 : 27 hoofdzaak
52 1 Thess. 3 : 6 hoofdzaken christelijk leven: - van het c l
53 2 Thess. 3 : 5 hoofzaak liefde Gods, volharding van Christus
42 Luk. 16 : 15 hoog bij mensen: een gruwel voor God
60 1 Pe 2 : 13 hoog hiërarchisch verstaan
20 Spr. 6 : 17 hoog hoge ogen
60 1 Pe 2 : 13 hoog koning als -ste
52 1 Thess. 5 : 13 hoogachten - in liefde
54 1 Tim. 2 : 2 hooggeplaatste bidden voor -en
20 Spr. 16 : 5 hooghartige gruwel voor God
20 Spr. 16 : 18 hoogheid des geestes: is voor de val
19 Ps. 62 : 5 hoogheid iemand van zijn - zoeken te verstoten
5 Deut. 33 : 29 hoogheid Israël: God is het zwaard van Israëls hoogheid
59 Jak. 1 : 9 hoogheid roemen in zijn –
1 Gen. 49 : 3 v hoogheid Ruben, de voortreffelijkste in –
20 Spr. 21 : 4 hoogheid van de ogen: zonde
22 Hgl 1 : 1 Hooglied auteur: Salomo
27 Dan. 6 : 8 hoogmoed als motief: bij Darius
23 Jes. 9 : 9 hoogmoed begrip
27 Dan. 4 : 37 hoogmoed behandeling: vernedering door God
27 Dan. 4 : 35 hoogmoed behandeling: zelfbeeld aanpassen
23 Jes. 10 : 15 v hoogmoed bestrijding van -
23 Jes. 47 : 7 hoogmoed blijk van – bij Babel
5 Deut. 32 : 27 hoogmoed daden aan zichzelf toeschrijven
5 Deut. 32 : 27 hoogmoed denkbaar geval
5 Deut. 8 : 14 hoogmoed en eigenwaarde
5 Deut. 8 : 14 hoogmoed en goddeloos zelfvertrouwen
19 Ps. 131 : 1 hoogmoed en hart
5 Deut. 8 : 14 hoogmoed en onafhankelijkheid
14 2 Kron. 26 : 16 hoogmoed en overtreden
19 Ps. 131 : 1 hoogmoed en wandel
23 Jes. 47 : 10 hoogmoed gedachte van –
20 Spr. 6 : 17 hoogmoed gehaat door God
27 Dan. 5 : 20 hoogmoed geoordeeld
27 Dan. 4 : 30 hoogmoed gestraft
5 Deut. 8 : 17 hoogmoed geval van
5 Deut. 9 : 4 , 6 hoogmoed geval van
26 Ez. 29 : 9 hoogmoed geval van -
23 Jes. 10 : 8 v hoogmoed geval van: Assyriër
44 Hand. 8 : 9 hoogmoed geval: Simon
19 Ps. 59 : 13 hoogmoed gevangen in -
14 2 Kron. 32 : 26 hoogmoed gevolgd door verootmoediging bij Jehizkia
60 1 Pe 5 : 5 hoogmoed God tegen -
20 Spr. 8 : 13 hoogmoed haten
27 Dan. 4 : 37 hoogmoed in - wandelen
14 2 Kron. 17 : 6 hoogmoed in de wegen van de HEER
14 2 Kron. 32 : 25 hoogmoed Jehizkia's -
40 Matth. 27 : 40 hoogmoed Jezus beticht van -
26 Ez. 28 : 5 hoogmoed n.a.v. rijkdom
41 Mark. 7 : 21 hoogmoed oorsprong: hart
5 Deut. 8 : 18 hoogmoed overwinnen van -
26 Ez. 29 : 9 hoogmoed reden tot oordeel
20 Spr. 14 : 3 hoogmoed straft zichzelf
20 Spr. 25 : 6 hoogmoed tegen
59 Jak. 5 : 1 v hoogmoed tegen - des levens
23 Jes. 41 : 24 hoogmoed tegen -: vernederen
45 Rom. 12 : 3 hoogmoed tegen –
14 2 Kron. 26 : 16 hoogmoed tot verdervens toe
14 2 Kron. 26 : 16 hoogmoed Uzzia's -
23 Jes. 10 : 13 hoogmoed van de koning van Assyrië
20 Spr. 30 : 13 hoogmoed van een generatie
62 1Jo 2 : 16 hoogmoed van het leven
26 Ez. 28 : 17 hoogmoed vanwege schoonheid
23 Jes. 2 : 11 hoogmoed vernederd
10 2 Sam. 22 : 28 hoogmoed vernederd door God
23 Jes. 25 : 11 hoogmoed vernederen
20 Spr. 29 : 23 hoogmoed vernedert
47 2 Cor. 12 : 7 hoogmoed voorkomen
5 Deut. 17 : 16 hoogmoed waarschuwing tegen -
5 Deut. 8 : 17 hoogmoed welke gedachten des harten
20 Spr. 16 : 18 hoogmoed zie ook Hoogheid
20 Spr. 16 : 18 hoogmoed zie ook Hovaardigheid
24 Jer. 13 : 9 hoogmoed zie ook Hovaardij
26 Ez. 33 : 28 hoogmoed zie ook Hovaardij
hoogmoed zie ook Verheffen, zich
20 Spr. 12 : 9 hoogmoed zie ook Zelf: zichzelf eren
11 1 Kon. 1 : 5 hoogmoed
14 2 Kron. 25 : 19 hoogmoed
23 Jes. 14 : 13 hoogmoed
23 Jes. 65 : 5 hoogmoed
26 Ez. 28 : 2 hoogmoed
45 Rom. 11 : 21 hoogmoedig wees niet -, maar vrees
54 1 Tim. 6 : 17 hoogmoedig weest niet -
54 1 Tim. 3 : 6 hoogmoedig worden
39 Mal. 4 : 1 hoogmoedige alle -n zullen vergaan
21 Pred. 7 : 8 hoogmoedige de langmoedige is beter dan de -
59 Jak. 4 : 6 hoogmoedige door God weerstaan
39 Mal. 3 : 14 hoogmoedige gelukzalig geacht
60 1 Pe 5 : 5 hoogmoedige God weerstaat de -
20 Spr. 16 : 5 hoogmoedige gruwel voor God
55 2 Tim. 3 : 2 hoogmoedige in de laatste dagen zijn de mensen -n
18 Job 40 : 6 v hoogmoedige vernederen van alle -n
42 Luk. 1 : 51 hoogmoedige verstrooid in overleggingen van hun hart
42 Luk. 1 : 51 hoogmoedige verstrooien: -n verstrooien in de overlegging van hun hart: door God
19 Ps. 101 : 5 hoogmoedige
45 Rom. 1 : 30 hoogmoedige
59 Jak. 4 : 16 hoogmoedigheid roemen in hoogmoedigheden
59 Jak. 4 : 16 hoogmoedigheid voorbeeld
30 Amos 7 : 9 hoogte -n verwoest: voorzegd
12 2 Kon. 14 : 4 hoogte afgodisch gebruik
12 2 Kon. 23 : 15 hoogte afgodische - afgebroken
12 2 Kon. 17 : 9 hoogte afgodische -en bouwen
12 2 Kon. 16 : 4 hoogte dienst: Achaz
12 2 Kon. 16 : 4 hoogte en heuvelen
12 2 Kon. 23 : 13 hoogte geval
10 2 Sam. 22 : 34 hoogte God stelt mij op mijn -n
14 2 Kron. 31 : 1 hoogte hoogten afwerpen
11 1 Kon. 14 : 23 v hoogte hoogten bouwen
14 2 Kron. 14 : 3 v hoogte hoogten wegnemen: door Asa
14 2 Kron. 14 : 5 hoogte hoogten wegnemen: door Asa
11 1 Kon. 15 : 14 hoogte hoogten werden niet weggenomen
12 2 Kon. 23 : 19 hoogte huizen der -n
12 2 Kon. 17 : 29 hoogte huizen der -n: daarin werden afgodsbeelden geplaatst
11 1 Kon. 11 : 7 hoogte in afgodendienst
13 1 Kron. 16 : 34 hoogte in Gibeon: daar werd God gediend
45 Rom. 8 : 39 hoogte kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
42 Luk. 24 : 49 hoogte kracht uit de –
14 2 Kron. 15 : 17 hoogte niet weggenomen
11 1 Kon. 22 : 44 hoogte offeren en roken op de -n: door het volk
14 2 Kron. 33 : 17 hoogte offeren op de -n aan Jahweh
12 2 Kon. 15 : 4 hoogte offerplaats
14 2 Kron. 28 : 25 hoogte offerplaats om goden te roken
9 1 Sam. 9 : 12 hoogte offerplaats: hier goed?
28 Hos. 4 : 13 hoogte op de -en der bergen offeren zij
5 Deut. 33 : 29 hoogte op de -en treden = overwinnen
19 Ps. 91 : 14 hoogte op een - stellen: door God
14 2 Kron. 11 : 15 hoogte priesteren gesteld voor de hoogten: door Jerobeam
12 2 Kon. 17 : 32 hoogte priesters der -n
12 2 Kon. 23 : 20 hoogte priesters der -n afgeslacht
12 2 Kon. 23 : 9 hoogte priesters der -n offerden niet op het altaar in de tempel
12 2 Kon. 12 : 3 hoogte roken en offeren op de -n
12 2 Kon. 23 : 4 hoogte roken op de -n
3 Lev. 26 : 30 hoogte verderven: door God
12 2 Kon. 23 : 8 hoogte verontreinigen
14 2 Kron. 28 : 25 hoogte waar
12 2 Kon. 21 : 3 hoogte wederopbouw: door Manasse
12 2 Kon. 15 : 35 hoogte weggenomen: -n werden niet weggenomen door Jotham
11 1 Kon. 22 : 44 hoogte wegnemen der -n: nagelaten
14 2 Kron. 17 : 6 hoogte wegnemen van de -n
12 2 Kon. 15 : 4 hoogte wegnemen: -n: werden niet weggenomen door Azaria
12 2 Kon. 18 : 4 hoogte wegnemen: door Hizkia
12 2 Kon. 12 : 3 hoogte wegnemen: nlaten: de hoogten werden niet weggenomen
12 2 Kon. 14 : 4 hoogte wegnemen: nlaten: de hoogten werden niet weggenomen
14 2 Kron. 20 : 33 hoogte werden niet weggenomen
23 Jes. 33 : 16 hoogte wonen in de -en
14 2 Kron. 21 : 11 hoogten maken
23 Jes. 1 : 14 hoogtetijd nieuwe -en: gehaat door God wegens de ermee verbonden ongerechtigheid
15 Ezra 3 : 5 hoogtijd gezette -en
16 Neh. 10 : 33 hoogtijd gezette -en
26 Ez. 44 : 24 hoogtijd Gods -en te houden door de priesters
26 Ez. 44 : 24 hoogtijd Gods -en: in de toekomst
3 Lev. 23 : 37 hoogtijd hoogtijden des HEEREN
23 Jes. 1 : 14 hoogtijd hoogtijden Gode niet langer aangenaam
3 Lev. 23 : 1 hoogtijd van de Heer:heilige samenroeping
38 Zach. 8 : 19 hoogtijd vrolijke -en
3 Lev. 23 : 1 v hoogtijdagen van de HEER
28 Hos. 9 : 5 hoogtijdsdag
23 Jes. 51 : 12 hooi mensenkind zal – worden
58 Hebr. 6 : 18 hoop aangrijpen
45 Rom. 5 : 4 hoop aard der christelijke -
52 1 Thess. 5 : 8 hoop als wapen, defensief
58 Hebr. 6 : 18 hoop anker van de ziel
58 Hebr. 6 : 19 hoop anker van de ziel
44 Hand. 23 : 6 hoop begrip
45 Rom. 8 : 24 hoop begrip: onzienlijk voorwerp van verlangen
45 Rom. 8 : 24 hoop behouden geworden in de -
58 Hebr. 10 : 25 hoop belijdenis van de -: laten wij de - onwankelbaar vasthouden
58 Hebr. 10 : 23 hoop belijdenis van de – onwankelbaar vasthouden
45 Rom. 5 : 5 hoop beschaamt niet
54 1 Tim. 3 : 14 hoop betekenis hier: wens aangaande wat niet gezien wordt
51 Col. 1 : 5 hoop betekenis: het gehoopte
58 Hebr. 7 : 19 hoop betere -
42 Luk. 22 69 hoop bij de Heer Jezus
46 1 Cor. 13 : 13 hoop blijvend
24 Jer. 18 : 12 hoop buiten - zijn
45 Rom. 8 : 20 hoop dat de schepping zal worden vriijgemaakt
42 Luk. 24 : 21 hoop de hoop der discipelen ten aanzien van Jezus
49 Ef. 1 : 18 , 17 hoop der heerlijkheid
51 Col. 1 : 27 hoop der heerlijkheid: Christus
44 Hand. 24 : 15 hoop der opstanding
20 Spr. 13 : 12 hoop en begeerte
56 Tit. 1 : 2 hoop en belofte
58 Hebr. 10 : 25 hoop en belofte
58 Hebr. 6 : 12 hoop en geduld
45 Rom. 15 : 13 hoop en geloof
56 Tit. 1 : 2 hoop en geloof
18 Job 31 : 24 hoop en vertrouwen
20 Spr. 10 : 28 hoop en verwachting
50 Filip. 1 : 20 hoop en verwachting, verlangen
51 Col. 1 : 23 hoop evangelie: - van het e
56 Tit. 1 : 4 hoop gebaseerd op belofte Gods
44 Hand. 24 : 15 hoop gehoopte: verwachten
52 1 Thess. 5 : 8 hoop geloof en liefde
52 1 Thess. 1 : 3 hoop geloof, hoop en liefde
56 Tit. 2 : 13 hoop gelukkige -
50 Filip. 1 : 20 hoop geval
50 Filip. 1 : 20 hoop geval, inhoud
45 Rom. 15 : 13 hoop God van de –
53 2 Thess. 2 : 16 hoop goede -
60 1 Pe 1 : 3 hoop grond: opstanding van Jezus Christus
45 Rom. 15 : 4 hoop hebben
54 1 Tim. 3 : 14 hoop in de - spoedig tot je te komen
48 Gal. 6 : 9 hoop in goeddoen
60 1 Pe 3 : 15 hoop in ons
52 1 Thess. 5 : 8 - 9 hoop inhoud: behoudenis vóór de toorn, d.i. de opname
52 1 Thess. 1 : 3 hoop inhoud: Christus
52 1 Thess. 2 : 19 hoop inhoud: de behouden thessalonikers
45 Rom. 5 : 2 hoop inhoud: heerlijkheid van God
47 2 Cor. 3 : 12 hoop inhoud: heerlijkheid, gerechtigheid
52 1 Thess. 1 : 10 hoop inhoud: Jezus uit de hemelen verwachten
60 1 Pe 1 : 4 hoop inhoud: opstanding, erfenis
54 1 Tim. 1 : 1 hoop Jezus: Christus Jezus is onze -
19 Ps. 119 : 116 hoop laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop
60 1 Pe 1 : 3 hoop levende -
44 Hand. 2 : 26 hoop mijn vlees zal rusten in -
52 1 Thess. 1 : 3 hoop op Christus
54 1 Tim. 6 : 17 hoop op God
60 1 Pe 3 : 5 hoop op God stellen
47 2 Cor. 1 : 10 hoop op God vestigen: door Paulus
60 1 Pe 1 : 21 hoop op God: God maakt het mogelijk door Christus
44 Hand. 24 : 15 hoop op God: met het oog op de opstanding
62 1Jo 3 : 3 hoop op Jezus hebben
32 Jona 2 : 4 hoop op leven, opstanding
43 Joh. 4 : 21 hoop op oplossing van kwestie
54 1 Tim. 6 : 17 hoop profane -
58 Hebr. 3 : 6 hoop roemen in de -: vasthouden
45 Rom. 15 : 4 hoop Schrift steunt ons in de hoop
20 Spr. 13 : 12 hoop uitgestelde -: krenkt het hart
26 Ez. 13 : 6 hoop valse -
10 2 Sam. 23 : 5 hoop van David
52 1 Thess. 5 : 8 hoop van de behoudenis
44 Hand. 26 : 6 v hoop van de opstanding
47 2 Cor. 7 : 3 hoop van de opstanding: 'samen leven'
20 Spr. 10 : 28 hoop van de rechtvaardigen: blijdschap
45 Rom. 15 : 12 hoop van de volken
20 Spr. 11 : 7 hoop van de vrome vergaat niet (gevolgtrekking)
56 Tit. 1 : 2 hoop van het eeuwige leven
57 Tit. 3 : 7 hoop van het eeuwige leven
17 Esth. 4 : 14 hoop van Mordechai: op uitredding
49 Ef. 4 : 4 hoop van uw roeping
44 Hand. 28 : 20 hoop vanwege de - van Israël
47 2 Cor. 1 : 7 hoop vaste - aangaande heiligen
45 Rom. 12 : 12 hoop verblijdt u in de hoop
51 Col. 1 : 23 hoop verliezen
58 Hebr. 6 : 11 hoop versterkt: door goede werken
54 1 Tim. 5 : 5 hoop vestigen op God: door een weduwe
54 1 Tim. 4 : 10 hoop vestigen: op God
43 Joh. 5 : 45 hoop vestigen: op Mozes
54 1 Tim. 6 : 17 hoop vestigen: op rijkdom: verkeerd
52 1 Thess. 1 : 3 hoop volharding van de -
46 1 Cor. 15 : 19 hoop voor hiernumaals en hiernamaals
51 Col. 1 : 5 hoop voor ons weggelegd in de hemelen
58 Hebr. 6 : 18 hoop voorstellen: voorgestelde hoop aangrijpen
18 Job 31 : 24 hoop voorwerp van -: goud
48 Gal. 5 : 5 hoop voorwerp: gerechtigheid
52 1 Thess. 1 : 3 hoop voorwerp: onze Heer Jezus Christus
45 Rom. 5 : 4 hoop vrucht van beproefdheid
58 Hebr. 7 : 19 hoop waardoor wij to God naderen
49 Ef. 1 : 18 hoop weten de - van Zijn roeping
58 Hebr. 6 : 11 hoop zekerheid van de -
13 1 Kron. 22 : 13 hoop zie ook Verslagen
hoop zie ook Verwachting
58 Hebr. 11 : 26 hoop zien op de beloning: door Mozes
26 Ez. 37 : 11 hoop zonder -
52 1 Thess. 4 : 13 hoop zonder -: op de opstanding
58 Hebr. 6 : 11 v hoop
45 Rom. 2 : 13 hoorder hoorders van de wet
19 Ps. 132 : 17 hoorn Christus
19 Ps. 132 : 17 hoorn fig: heerschappij
18 Job 16 : 15 hoorn Job had zijn - in het stof gedaan
38 Zach. 1 : 18 v hoorn staat, macht
42 Luk. 1 : 69 hoorn van behoudenis
19 Ps. 112 : 9 hoorn van de oprechte zal verhoogd worden in ere
10 2 Sam. 22 : 3 hoorn van mijn heil: God
24 Jer. 48 : 25 hoorn van Moab: afgesneden
25 Klg. 2 : 17 hoorn verhogen: overwinning en heerschappij geven
9 1 Sam. 2 : 1 hoorn verhoging van mijn -
2 Ex. 23 : 28 hoornaar door God ingezet
20 Spr. 16 : 19 hoovaardige roof delen met de -n: beter is nederig van geest te zijn
20 Spr. 8 : 13 hoovaardigheid haten
20 Spr. 13 : 10 hoovaardij gevolg: gekijf
20 Spr. 13 : 10 hoovaardij versus beradenheid
46 1 Cor. 16 : 7 hopen bij mensen te blijven
42 Luk. 24 : 21 hopen dat Jezus Degene was die Israël zou verlossen
58 Hebr. 11 : 1 hopen de zekerheid van wat men hoopt
46 1 Cor. 13 : 7 hopen door de liefde: alles
19 Ps. 71 : 14 hopen gedurig -
19 Ps. 42 : 6 hopen hoop op God!
60 1 Pe 1 : 13 hopen hoopt volkomen op de toekomstige genade
42 Luk. 6 : 35 hopen hopen iets terug te krijgen
50 Filip. 2 : 23 hopen iemand - onmiddellijk te zenden
49 Ef. 1 : 12 hopen in Christus hopen voorafgaand aan onze verheerlijking
50 Filip. 2 : 19 hopen in de Heer Jezus - iets te doen
40 Matth. 12 : 21 hopen op Christus' naam
19 Ps. 69 : 4 hopen op God
19 Ps. 130 : 7 hopen op God: Israël hope op de HEERE
19 Ps. 131 : 3 hopen op God: Israël hope op de HEERE
23 Jes. 51 : 5 hopen op Gods arm: de volken
19 Ps. 147 : 11 hopen op Gods goedertierenheid
19 Ps. 119 : 49 hopen op Gods woord
19 Ps. 119 : 74 hopen op Gods woord
19 Ps. 119 : 81 hopen op Gods woord
19 Ps. 119 : 114 hopen op Gods woord
25 Klg. 3 : 26 hopen op het heil van de Heer
45 Rom. 8 : 25 hopen op wat wij niet zien
57 Flm. : 22 hopen Paulus hoopte door Filémons gebeden vrij te komen
5 Deut. 32 : 50 Hor berg -
5 Deut. 5 : 2 Horeb aan - heeft God een verbond met Israël gemaakt
2 Ex. 3 : 1 Horeb ligging: mogelijk in Midian
58 Hebr. 12 : 18 v Horeb overweldigende gebeurtenissen op -
5 Deut. 5 : 22 Horeb welke woorden God tot het volk sprak op de berg -
20 Spr. 18 : 13 horen alvorens te antwoorden
40 Matth. 13 : 17 horen begeren te -: Jezus woorden
43 Joh. 8 : 40 horen Christus' -
20 Spr. 1 : 5 horen de wijze hoort
43 Joh. 16 : 13 horen door de Geest
19 Ps. 143 : 1 horen door God: hoor naar mijn gebed
24 Jer. 7 : 16 horen door God: niet -: Jeremia, die voor het volk bidt
42 Luk. 8 : 50 horen door Jezus
66 Opb. 1 : 3 horen en bewaren
59 Jak. 1 : 22 horen en dan doen
24 Jer. 9 : 13 horen en doen
42 Luk. 6 : 47 horen en doen
44 Hand. 15 : 7 horen en geloven
42 Luk. 6 : 49 horen en niet doen
26 Ez. 33 : 31 horen en niet doen van Gods woorden
23 Jes. 6 : 9 horen en niet verstaan
41 Mark. 4 : 12 horen en niet verstaan
44 Hand. 28 : 26 horen en niet verstaan
40 Matth. 13 : 23 horen en verstaan
41 Mark. 7 : 14 horen en verstaan
42 Luk. 10 : 24 horen en zien
49 Ef. 1 : 13 horen evangelie van uw - hebt gehoord
5 Deut. 29 : 4 horen geestelijk -
24 Jer. 5 : 21 horen geestelijk -
40 Matth. 11 : 15 horen geestelijk -
41 Mark. 8 : 18 horen geestelijk -
42 Luk. 14 : 35 horen geestelijk -
66 Opb. 2 : 7 horen geestelijk -
66 Opb. 2 : 10 horen geestelijk -
66 Opb. 2 : 17 horen geestelijk -
66 Opb. 3 : 6 horen geestelijk -
66 Opb. 3 : 13 horen geestelijk -
66 Opb. 3 : 20 horen geestelijk -: Christus stem
24 Jer. 6 : 10 horen geestelijk -: niet kunnen
66 Opb. 3 : 22 horen geestelijk -: stem van de Geest
62 1Jo 4 : 6 horen gehoord worden: niet: wie niet uit God is hoort ons niet
62 1Jo 4 : 6 horen gehoord worden: wie God kent hoort ons
50 Filip. 4 : 9 horen gehoorde doen
20 Spr. 21 : 28 horen gevolg: spreken tot overwinning
5 Deut. 30 : 17 horen God niet -: na afwenden van het hart
33 Micha 7 : 7 horen God: mijn G zal mij -
19 Ps. 106 : 25 horen God: niet horen naar Zijn stem
2 Ex. 15 : 26 horen Gods stem – met ernst
24 Jer. 9 : 20 horen Gods woord - geboden
42 Luk. 8 : 17 horen hoe -: kijkt toe hoe u hoort
20 Spr. 22 : 17 horen hoor de woorden der wijzen
20 Spr. 23 : 22 horen hoor naar uw vader
23 Jes. 55 : 2 horen hoort aandachtig naar Mij!
41 Mark. 7 : 14 horen hoort allen naar Mij en verstaat
42 Luk. 9 : 44 horen hoort en onthoudt!
24 Jer. 7 : 23 horen hoort naar Mijn stem
24 Jer. 27 : 10 v horen hoort niet naar de valse profeten
24 Jer. 23 : 16 horen hoort niet naar de woorden der (valse) profeten
5 Deut. 13 : 8 horen hoort niet naar verleiders
6 Joz. 1 : 17 horen in alles - naar Mozes en naar Jozua
20 Spr. 20 : 12 horen in dienst van God
21 Pred. 4 : 17 horen in Gods huis
42 Luk. 9 : 35 horen Jezus -: hoort Hem, zei God
43 Joh. 12 : 47 horen Jezus' woord - en niet bewaren
43 Joh. 8 : 43 horen Jezus' woord niet kunnen -
42 Luk. 6 : 47 horen Jezus' woorden horen
21 Pred. 9 : 17 horen kiezen wie of wat je aanhoort
42 Luk. 8 : 18 horen kijkt u dan uit hoe u hoort
42 Luk. 21 38 horen komen om Jezus te horen
41 Mark. 4 : 23 horen met het hart
1 Gen. 21 : 12 horen naar de stem van zijn vrouw: goed hier
26 Ez. 3 : 10 horen naar God -: hoe
23 Jes. 49 : 1 horen naar God: ‘Hoort naar Mij, u eilanden
23 Jes. 55 : 3 horen naar God: aandachtig
23 Jes. 55 : 3 horen naar God: en uw ziel zal leven
26 Ez. 3 : 7 horen naar God: niet willen horen
38 Zach. 6 : 15 horen naar Gods stem: vlijtig
2 Ex. 9 : 20 - 21 horen naar Gods woord en doen
9 1 Sam. 28 : 23 horen naar iem. stem -: gehoorzamen
40 Matth. 17 : 5 horen naar Jezus: bevolen door God
43 Joh. 18 : 37 horen naar Jezus' stem: doet ieder die uit de waarheid is
2 Ex. 18 : 24 horen naar schoonvader: door Mozes
43 Joh. 10 : 8 horen naar vreemden: doen de schapen niet
24 Jer. 19 : 15 horen nek verhard om niet te -
24 Jer. 7 : 28 horen niet -
24 Jer. 11 : 8 horen niet -
24 Jer. 17 : 23 horen niet -
24 Jer. 25 : 7 horen niet -
24 Jer. 35 : 14 horen niet -
24 Jer. 35 : 15 horen niet -
24 Jer. 11 : 11 horen niet - : door God
24 Jer. 18 : 17 horen niet - door God
7 Richt. 2 : 17 horen niet - naar de richters
24 Jer. 37 : 2 horen niet - naar de woorden van een profeet
5 Deut. 13 : 3 horen niet - naar een misleidende profeet
24 Jer. 16 : 12 horen niet - naar God
24 Jer. 25 : 3 v horen niet - naar God
16 Neh. 9 : 29 horen niet - naar Gods wet
23 Jes. 42 : 24 horen niet - naar Gods wet
12 2 Kon. 21 : 9 horen niet - naar Gods woord
14 2 Kron. 25 : 16 horen niet - naar Gods Woord: teken van verderf
12 2 Kon. 18 : 12 horen niet - noch doen: Gods geboden
24 Jer. 7 : 27 horen niet - voorzegd
12 2 Kon. 17 : 14 horen niet -, maar verharden
21 Pred. 9 : 15 horen niet -: Christus' deel
9 1 Sam. 2 : 25 horen niet -: door God als oordeel bewerkt
41 Mark. 5 : 36 horen niet -: door Jezus
43 Joh. 8 : 47 horen niet -: Gods woorden: omdat men niet uit God is
5 Deut. 18 : 19 horen niet -: naar Christus
14 2 Kron. 24 : 19 horen niet -: naar de profeten
11 1 Kon. 20 : 8 horen niet -: niet gehoorzamen in dit geval
24 Jer. 22 : 5 horen niet -: ongehoorzaam zijn
20 Spr. 5 : 13 horen niet -: spijt erover
7 Richt. 2 : 20 horen niet – naar de stem van God
24 Jer. 7 : 24 horen niet – naar God noch oor neigen
24 Jer. 7 : 26 horen niet – naar God noch oor neigen
2 Ex. 8 : 15 horen niet – naar Mozes en Aäron: door Farao
2 Ex. 8 : 19 horen niet – naar Mozes en Aäron: door Farao
24 Jer. 7 : 28 horen niet –: door Juda: naar Gods stem
2 Ex. 6 : 8 horen niet –: vanwege benauwdheid des geestes en vanwege de harde dienstbaarheid
16 Neh. 9 : 16 horen niet horen naar Gods geboden
6 Joz. 1 : 18 horen niet horen, d.i. niet gehoorzamen
26 Ez. 20 : 8 horen niet naar God willen –
19 Ps. 58 : 5 horen niet willen -
23 Jes. 28 : 12 horen niet willen -
20 Spr. 21 : 13 horen niet willen - het geschrei van de arme
12 2 Kon. 17 : 12 horen niet, noch doen
41 Mark. 4 : 24 horen selectief -
43 Joh. 5 : 25 horen stem van de Zoon Gods horen
66 Opb. 17 : 16 horen tien -s
42 Luk. 6 : 27 horen tot u die hoort zeg Ik
58 Hebr. 5 : 11 horen traag in het -
41 Mark. 4 : 9 horen vereist oren
41 Mark. 14 : 58 horen verstaan en navertellen
40 Matth. 13 : 18 horen verstaan: - zonder te v
40 Matth. 15 : 10 horen verstaan: hoort en verstaat
20 Spr. 28 : 9 horen wederhorigheid van de wet: diens gebed een gruwel
59 Jak. 1 : 19 horen weest snel om te -
24 Jer. 13 : 10 horen weigeren Gods woord te horen
24 Jer. 11 : 10 horen weigeren te -
16 Neh. 9 : 17 horen weigeren te horen
9 1 Sam. 8 : 19 horen weigeren: Samuels stem
42 Luk. 10 : 24 horen wensen te -
40 Matth. 13 : 9 horen wie oren heeft laat hij horen
40 Matth. 13 : 43 horen wie oren heeft laat hij horen
42 Luk. 8 : 8 horen wie oren heeft om te horen, laat hij horen
42 Luk. 10 : 16 horen wie u hoort, hoort Mij
23 Jes. 30 : 9 horen willen -: niet willen horen: des HEREN wet
23 Jes. 1 : 19 horen willig zijn en -
42 Luk. 11 : 28 horen woord van God -
7 Richt. 1 : 17 Horma
40 Matth. 21 : 15 hosanna voor de zoon van David
19 Ps. 139 : 10 houden door God: zijn rechterhand houdt mij
11 1 Kon. 2 : 43 houden een eed niet houden
59 Jak. 1 : 2 houden houdt het voor enkel vreugde
5 Deut. 26 : 17 houden inzettingen en geboden
40 Matth. 14 : 5 houden voor: iemand voor iets houden abusievelijk
1 Gen. 38 : 15 houden voor: Juda hield Tamar voor een hoer
40 Matth. 14 : 5 houden voor: vergelijk menen dat
40 Matth. 17 : 14 houding op de knieen vallen en smeken
1 Gen. 40 : 19 hout aan een hout hangen: de bakker gebeurde dat
5 Deut. 21 : 22 hout een gedode aan het - hangen
6 Joz. 8 : 29 hout gehangene aan het -
6 Joz. 10 : 26 hout gehangenen aan -en
2 Ex. 15 : 25 hout God wees Mozes een –
42 Luk. 23 31 hout groen - versus dor -
44 Hand. 10 : 39 hout hangen aan een hout
12 2 Kon. 6 : 6 hout type van Christus' kruis: drijvende bijl
66 Opb. 18 : 12 hout welriekend -
23 Jes. 28 : 1 hovaardig hovaardige kroon
19 Ps. 94 : 2 hovaardige breng vergelding weder over de -n
23 Jes. 5 : 15 hovaardige ogen der -n zullen vernederd worden
18 Job 9 : 13 hovaardige onder God worden gebogen de -n
20 Spr. 15 : 25 hovaardige straf: huis afgerukt
19 Ps. 40 : 5 hovaardige
19 Ps. 140 : 5 hovaardige
20 Spr. 21 : 24 hovaardige
23 Jes. 13 : 19 hovaardigheid Babel, de - der Chaldeeën
23 Jes. 3 : 16 hovaardigheid en gedrag
3 Lev. 26 : 19 hovaardigheid en ongehoorzaamheid
20 Spr. 8 : 13 hovaardigheid haten
20 Spr. 16 : 18 hovaardigheid is voor de verbreking
20 Spr. 11 : 2 hovaardigheid leidt tot schande
3 Lev. 26 : 19 hovaardigheid van kracht: verbreken door God
26 Ez. 33 : 28 hovaardij doen ophouden door God
30 Amos 6 : 8 hovaardij Israëls - door God gehaat
23 Jes. 23 : 9 hovaardij van sieraad
19 Ps. 73 : 6 hovaardij vanwege voorspoed
24 Jer. 13 : 9 hovaardij verderven: door God
30 Amos 6 : 13 hovaardij voorbeeld van gedachten
27 Dan. 5 : 20 hovaardij zijn geest verhardde zich ter -
1 Gen. 39 : 1 hoveling Potifar
23 Jes. 41 : 19 hovenier God als -: plant bomen
23 Jes. 33 : 14 huichelaar beving heeft de -ren aangegrepen
18 Job 17 : 8 huichelaar de onschuldige zal zich tegen de - opmaken
40 Matth. 23 : 13 v huichelaar farizeeën en schriftgeleerden waren -s
40 Matth. 23 : 29 huichelaar farizeeën en schriftgeleerden waren -s
40 Matth. 22 : 19 huichelaar geval
42 Luk. 12 : 55 huichelaar huichelaars, gezegd tot menigten
40 Matth. 6 : 2 huichelaar in de synagoge
40 Matth. 24 : 51 huichelaar lot der -s
20 Spr. 11 : 9 huichelaar verderft zijn naaste door de mond
40 Matth. 23 : 3 huichelaar zeggen en niet doen
18 Job 27 : 8 huichelaar
19 Ps. 50 : 16 v huichelaar
40 Matth. 6 : 5 huichelaar
40 Matth. 6 : 16 huichelaar
40 Matth. 15 : 7 huichelaar
41 Mark. 7 : 6 huichelaar
42 Luk. 6 : 42 huichelaar
42 Luk. 13 : 14 huichelaar
42 Luk. 13 : 15 huichelaar
23 Jes. 10 : 6 huichelachtig volk
60 1 Pe 2 : 1 huichelarij afleggen -en
41 Mark. 12 : 40 huichelarij geval: voor de schijn lang bidden
40 Matth. 23 : 28 huichelarij inwendige -
48 Gal. 2 : 13 huichelarij onder christenen
23 Jes. 32 : 6 huichelarij plegen: door de dwaas
7 Richt. 16 : 15 huichelarij Simson – verweten door Delila
24 Jer. 9 : 8 huichelarij
41 Mark. 12 : 15 huichelarij
42 Luk. 12 : 1 v huichelarij
18 Job 7 : 5 huid aangedaan
14 2 Kron. 35 : 11 huid aftrekken: huiden van de paasoffers aftrekken
28 Hos. 7 : 14 huilen en God niet met het hart aanroepen
26 Ez. 21 : 12 huilen geboden
24 Jer. 4 : 8 huilen huilt!
19 Ps. 42 : 4 huilen
12 2 Kon. 15 : 35 huis - des HEREN: bouw eraan wordt niet vergeten
2 Ex. 20 : 17 huis begeren uws naasten huis: verboden
5 Deut. 5 : 21 huis begeren: van een ander: verboden
2 Ex. 1 : 1 huis begrip: huisgezin
20 Spr. 11 : 29 huis beroeren: zijn - beroeren
56 Tit. 1 : 11 huis betekenis: gezin (hier)
23 Jes. 5 : 8 huis bezit
5 Deut. 20 : 5 huis bouwen
42 Luk. 6 : 48 huis bouwen
58 Hebr. 3 : 4 huis bouwen
20 Spr. 9 : 1 huis bouwen: door de wijsheid
19 Ps. 127 : 1 huis bouwen: door God
2 Ex. 1 : 21 huis bouwen: door God: de huisgezinnen der beide vroedvrouwen
20 Spr. 24 : 3 huis bouwen: door wijsheid en verstand
40 Matth. 7 : 24 huis bouwen: op de rots
20 Spr. 12 : 7 huis der rechtvaardigen zal bestaan
20 Spr. 3 : 33 huis der rechtvaardigen: gezegend
20 Spr. 3 : 33 huis des goddelozen: daarin is een vloed
20 Spr. 19 : 14 huis erve van de vaderen
5 Deut. 25 : 9 huis fig. familie: - bouwen
23 Jes. 66 : 1 huis functie: plaats van rust
41 Mark. 10 : 30 huis geestelijk -: gemeente
60 1 Pe 2 : 5 huis geestelijk -: wij
13 1 Kron. 17 : 5 huis God had in geen - gewoond, alleen in tenten
13 1 Kron. 17 : 25 huis God zou David een huis bouwen
20 Spr. 12 : 7 huis goddeloos - wordt omgekeerd
19 Ps. 52 : 10 huis Gods -
43 Joh. 2 : 17 huis Gods -
14 2 Kron. 34 : 11 huis Gods - : vermaken
19 Ps. 112 : 3 huis Gods - (toepassing): have en rijkdom
14 2 Kron. 29 : 15 v huis Gods - reinigen
7 Richt. 18 : 31 huis Gods - te Silo
7 Richt. 21 : 19 huis Gods - te Silo
14 2 Kron. 24 : 18 huis Gods - verlaten
10 2 Sam. 7 : 13 huis Gods -; door Christus gebouwd
21 Pred. 4 : 17 huis Gods -: binnentreden
11 1 Kon. 7 : 1 huis Gods -: bouwen aan -: vs. bouw eigen huis
12 2 Kon. 22 : 5 huis Gods -: breuken: verbeteren
19 Ps. 122 : 1 huis Gods -: daarin gaan: blijdschap over hen die daarin willen gaan
19 Ps. 135 : 2 huis Gods -: de tempel
40 Matth. 12 : 4 huis Gods -: de tempel
14 2 Kron. 28 : 21 huis Gods -: deel weggegeven aan Assyrische koning
58 Hebr. 3 : 3 huis Gods -: door Christus gebouwd
2 Ex. 15 : 17 huis Gods -: door God gesticht, vgl. Joh 14:1v
13 1 Kron. 29 : 19 huis Gods -: een paleis
19 Ps. 42 : 5 huis Gods -: gaan naar Gods -: in feestvreugde
13 1 Kron. 17 : 14 huis Gods -: God zal Davids Zoon bestendig erin maken
15 Ezra 3 : 11 huis Gods -: grondlegging
14 2 Kron. 2 : 9 huis Gods -: groot en wonderlijk
19 Ps. 93 : 4 huis Gods -: heiligheid siert
12 2 Kon. 12 : 4 huis Gods -: herstel
40 Matth. 21 : 13 huis Gods -: huis van gebed
19 Ps. 5 : 5 huis Gods -: ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw - ingaan
13 1 Kron. 28 : 19 huis Gods -: inrichting en bouw bij geschrift aan David meegedeeld
2 Ex. 23 : 20 huis Gods -: onze bestemming
14 2 Kron. 24 : 7 huis Gods -: openbreken: door goddelozen
19 Ps. 65 : 5 huis Gods -: paleis
13 1 Kron. 9 : 26 huis Gods -: schatten: bewaren: door de poortiers
14 2 Kron. 6 : 18 huis Gods -: tempel: te klein
29 Joel 3 : 18 huis Gods -: toekomstig: Er zal een fontein uitgaan
1 Gen. 28 : 22 huis Gods -: uit een steen
14 2 Kron. 34 : 8 v huis Gods -: verbeteren
24 Jer. 12 : 7 huis Gods -: verlaten door God
14 2 Kron. 8 : 16 huis Gods -: volmaking
13 1 Kron. 28 : 12 huis Gods -: voorbeelden getoond door de Geest
23 Jes. 56 : 5 huis Gods –: binnen zijn muren een plaats en een naam krijgen
23 Jes. 66 : 1 huis Gods –: bovenmenselijk gebouw
23 Jes. 64 : 11 huis Gods –: ons huis: heilig en heerlijk
14 2 Kron. 24 : 16 huis Gods huis: daaraan goed doen: door Jojada
13 1 Kron. 29 : 2 huis Gods: bouw: voorbereiding: uit al mijn kracht
13 1 Kron. 17 : 12 huis Gods: Die (Davids zoon) zal Mij een - bouwen
19 Ps. 92 : 14 huis Gods: geplant in -
58 Hebr. 10 : 21 huis Gods: grote priester over het - van God: Jezus
11 1 Kon. 6 : 7 huis Gods: in stilte gebouwd
42 Luk. 14 : 23 huis Gods: moet vol
4 Num. 12 : 7 huis Gods: Mozes was erin getrouw
13 1 Kron. 22 : 1 huis Gods: plaats: dorsvloer van Ornan
11 1 Kon. 7 : 51 huis Gods: schatten
14 2 Kron. 25 : 24 huis Gods: vaten: geroofd door Israël
11 1 Kon. 6 : 22 huis Gods: volmaakt gebouwd
13 1 Kron. 28 : 6 huis Gods: voorhoven
13 1 Kron. 29 : 3 huis Gods: welgevallen tot -
13 1 Kron. 29 : 1 huis Gods:bouw:groot werk
13 1 Kron. 29 : 2 v huis Gods:bouw:voorbereiding:door David
14 2 Kron. 33 : 8 huis Gods:verbeteren: opgedragen door Josia
23 Jes. 5 : 9 huis grote huizen en hebzucht
44 Hand. 10 : 2 huis hele - vreesde God
43 Joh. 4 : 53 huis hele -: Zie Hn. 16
58 Hebr. 11 : 7 huis huisgezin
1 Gen. 7 : 1 huis huisgezin hier, vgl. 8:16
23 Jes. 58 : 1 huis Jakobs: volk Israël
26 Ez. 26 : 12 huis kostelijk - omvergeworpen
10 2 Sam. 7 : 11 huis maken: iemand: door God
30 Amos 6 : 8 huis paleis: door God hier gehaat
44 Hand. 7 : 49 huis plaats van rust
13 1 Kron. 28 : 10 huis ten heiligdom
3 Lev. 22 : 13 huis terugkeer naar ouderlijk huis
1 Gen. 24 : 40 huis vaders -: familie
42 Luk. 10 : 7 huis van - tot huis: trekt niet van - tot -
24 Jer. 43 : 13 huis van afgod
24 Jer. 44 : 13 huis van afgod
58 Hebr. 3 : 6 huis van Christus
43 Joh. 14 : 2 huis van de Vader: vele woningen
40 Matth. 24 : 45 huis van de Heer: huisbedienden, voedselvoorziening
28 Hos. 8 : 1 huis van de HEER: volk Israël
19 Ps. 27 : 4 huis van de HEERE: wonen in het - van de HEERE
23 Jes. 56 : 5 huis van de Vader: vergelijk
20 Spr. 9 : 1 huis van de wijsheid
1 Gen. 28 : 17 huis van God
41 Mark. 2 : 26 huis van God
58 Hebr. 3 : 2 huis van God
19 Ps. 65 : 5 huis van God: daar te wonen
19 Ps. 27 : 4 huis van God: de tempel
14 2 Kron. 29 : 35 huis van God: dienst daarvan
14 2 Kron. 24 : 12 huis van God: het werk van de dienst van het huis van God verzorgen
14 2 Kron. 2 : 5 huis van God: moest groot zijn: reden: God is groter
14 2 Kron. 2 : 4 huis van God: offerdienst daarmee verbonden
65 Jud : 5 huis van God: oordeel over (toepassing)
14 2 Kron. 35 : 8 huis van God: oversten
15 Ezra 3 : 8 huis van God: plaats
15 Ezra 6 : 22 huis van God: werk van het - Gods van Israël
54 1 Tim. 3 : 15 huis van God': hoe men zich moet gedragen in het huis van -
13 1 Kron. 28 : 11 huis van het verzoekdeksel
11 1 Kon. 8 : 10 huis van Jahweh
23 Jes. 38 : 20 huis van Jahweh: daarin op mijn snarenspel spelen
12 2 Kon. 20 : 5 huis van Jahweh: daarin opgaan
13 1 Kron. 22 : 14 huis van Jahweh: David heeft in zijn verdrukking bereid voor het - van Jahweh
19 Ps. 116 : 19 huis van Jahweh: in de voorhoven ervan
14 2 Kron. 23 : 12 , 14 huis van Jahweh: inclusief voorhoven
24 Jer. 7 : 2 huis van Jahweh: poort(en)
12 2 Kon. 23 : 2 huis van Jhwh
40 Matth. 12 : 25 huis verdeeld -
40 Matth. 19 : 29 huis verlaten
42 Luk. 18 29 huis verlaten: omwille van het Koninkrijk van God
20 Spr. 14 : 11 huis versus tent
15 Ezra 6 : 11 huis verwoesten: als straf
14 2 Kron. 2 : 12 huis voor Salomo's koninkrijk (paleis) bouwen
20 Spr. 31 : 31 huis vrouw: deugdelijke: geef haar van de vrucht harer handen
20 Spr. 31 : 31 huis vrouw: deugdelijke: laat haar werken haar prijzen in de poorten
19 Ps. 49 : 12 huis wanen dat hun huizen zullen zijn in eeuwigheid
14 2 Kron. 6 : 2 huis woon-: van God: een vaste plaats
14 2 Kron. 6 : 2 huis woon-: van God: eeuwige woning
14 2 Kron. 6 : 2 huis woon-: van God: gebouwd door Salomo
20 Spr. 15 : 27 huis zijn - beroeren: door gierigheid
14 2 Kron. 28 : 24 huis van God gesloten door Achaz
40 Matth. 24 : 45 huisbediende van Christus
33 Micha 2 : 9 huiselijk vrouw -
45 Rom. 16 : 23 huisgemeente mogelijk hier
57 Flm. : 2 huisgemeente ten huize van Filemon
40 Matth. 10 : 36 huisgenoot huisgenoten als vijanden
49 Ef. 2 : 19 huisgenoot huisgenoten van God
48 Gal. 6 : 9 huisgenoot van het geloof
6 Joz. 7 : 18 huisgezin begrip
56 Tit. 2 : 5 huishoudelijk jonge vrouwen moeten – zijn
42 Luk. 16 : 13 huisknecht geen - kan twee heren dienen
60 1 Pe 2 : 18 huisknecht vermaning aan -en
58 Hebr. 13 : 2 huisvesten engelen –
57 Flm. : 22 huisvesting bereiden: verzoek door Paulus aan Filémon
20 Spr. 11 : 16 huisvrouw aangename -: houdt de eer vast
54 1 Tim. 5 : 14 huisvrouw besture haar huis
7 Richt. 4 : 4 huisvrouw Debora
23 Jes. 54 : 6 huisvrouw der jeugd: Israël ten opzichte van God
20 Spr. 31 : 10 huisvrouw deugdelijke -: veel waard
20 Spr. 31 : 11 huisvrouw haar heer is haar man
24 Jer. 5 : 8 huisvrouw hunkeren naar de – van zijn naaste
20 Spr. 21 : 9 huisvrouw kijfachtige -
20 Spr. 21 : 19 huisvrouw kijfachtige -
20 Spr. 21 : 19 huisvrouw toornige -
20 Spr. 5 : 18 huisvrouw van uw jeugd: verblijd o over haar
54 1 Tim. 5 : 10 huisvrouw voedt kinderen op
8 Ruth 1 : 8 huisvrouw weldadigheid doen aan man en schoonmoeder
30 Amos 3 : 15 huizen vergaan
44 Hand. 10 : 25 huldigen Cornelius huldigde Petrus
40 Matth. 15 : 25 huldigen Jezus -: door de Kananese vrouw
40 Matth. 20 : 20 huldigen Jezus -: door de moeder van Johannes en Jacobus
40 Matth. 8 : 2 huldigen Jezus door een melaatse gehuldigd
40 Matth. 28 : 17 huldigen Jezus gehuldigd
40 Matth. 2 : 2 huldigen Jezus wensen te -
41 Mark. 5 : 6 huldigen
41 Mark. 15 : 19 huldiging van Jezus: Jezus valselijk gehuldigd
23 Jes. 3 : 24 hulledoek muts
5 Deut. 20 : 8 hulp bemoediging hier niet genoeg
42 Luk. 21 15 hulp door Christus: bij het spreken
58 Hebr. 4 : 16 hulp genade tot – vinden bij God
19 Ps. 22 : 20 hulp God -: haast U tot mijn -
2 Ex. 18 : 4 hulp God hulpe voor Mozes geweest
19 Ps. 63 : 8 hulp God mij een -
19 Ps. 146 : 5 hulp God mijn -
23 Jes. 22 : 11 hulp God niet om hulp vragen in grote nood
19 Ps. 115 : 9 hulp God onze -
19 Ps. 60 : 13 hulp heil van mensen is ijdelheid
41 Mark. 9 : 22 hulp hulpvraag
18 Job 6 : 13 hulp in mij
28 Hos. 13 : 9 hulp in Mij is uw -
32 Jona 1 : 5 hulp inroepen: van afgod
19 Ps. 121 : 2 hulp mijn - is van den HERE
45 Rom. 16 : 2 hulp ontvangen: door Paulus: van Febe
58 Hebr. 4 : 16 hulp op de juiste tijd
5 Deut. 33 : 29 hulp schild: God het s uwer -
41 Mark. 6 : 48 hulp te - komen: de Heer Jezus bij storm op zee
58 Hebr. 2 : 18 hulp te – komen: Jezus kan ons te – komen
23 Jes. 10 : 3 hulp tot wien zult u vlieden om hulp
19 Ps. 20 : 3 hulp uit het heiligdom
19 Ps. 127 : 1 hulp van God onontbeerlijk
44 Hand. 26 : 22 hulp van God verkrijgen: door Paulus
19 Ps. 71 : 12 hulp van God: mijn God, haast u tot mijn hulp
54 1 Tim. 5 : 10 hulp verlenen: aan verdrukten
54 1 Tim. 5 : 15 hulp verlenen: door particulieren of door de gemeente
23 Jes. 58 : 7 hulp verzaken
14 2 Kron. 14 : 11 hulp vraag
14 2 Kron. 28 : 16 hulp zoeken bij Syrie
23 Jes. 30 : 2 hulp zoeken maar niet bij God
23 Jes. 31 : 1 hulp zoeken maar niet bij God
28 Hos. 7 : 11 hulp zoeken van Egypte of Assur
1 Gen. 2 : 18 hulpe vrouw tot - gegeven
20 Spr. 14 : 4 hulpmiddel trekdier: os
24 Jer. 5 : 8 hunkeren naar de huisvrouw van zijn naaste
24 Jer. 13 : 27 hunkering afgodische -
10 2 Sam. 6 : 14 huppelen door David
2 Ex. 24 : 14 Hur verving Mozes als rechter
14 2 Kron. 2 : 3 Huram
14 2 Kron. 2 : 13 Huram Abi
40 Matth. 20 : 1 huren arbeiders -
7 Richt. 18 : 4 huren iemand huren om priester te wezen
14 2 Kron. 24 : 12 huren vaklui
12 2 Kon. 21 : 4 v hus van God: daarin vreemde altaren bouwen
19 Ps. 27 : 5 hut Gods -
19 Ps. 61 : 5 hut Gods -; daarin zal ik verkeren in eeuwigheden
19 Ps. 61 : 4 hut Gods -: daarin verkeren in eeuwigheid
23 Jes. 5 : 6 hut toekomstige - in Jeruzalem
23 Jes. 4 : 6 hut tot een toevlucht
23 Jes. 4 : 6 hut tot een verberging
13 1 Kron. 19 : 6 huurleger
13 1 Kron. 19 : 6 huurling huurlingen gehuurd door Hanun
7 Richt. 9 : 4 huurling huurlingen van Abimelech
43 Joh. 10 : 12 huurling
5 Deut. 27 : 25 huurmoordenaar vervloekt
44 Hand. 28 : 30 huurwoning Paulus had te Rome een eigen -
49 Ef. 5 : 31 huwelijk aangaan
9 1 Sam. 25 : 40 huwelijk aanzoek
1 Gen. 21 : 21 huwelijk arrangeren: door Hagar
13 1 Kron. 5 : 1 huwelijk bed ontheiligen
49 Ef. 5 : 33 huwelijk beeld van Christus en de gemeente
2 Ex. 2 : 1 huwelijk binnen de stam
24 Jer. 3 : 14 huwelijk breuk hersteld
5 Deut. 22 : 13 v huwelijk conflict in
16 Neh. 13 : 25 huwelijk dochter geven, door de vader
24 Jer. 3 : 20 huwelijk echtgenoot is vriend
24 Jer. 3 : 8 huwelijk echtscheiding: grond: overspel
28 Hos. 2 : 6 huwelijk echtscheiding: niet altijd beter
24 Jer. 3 : 20 huwelijk echtscheiding: trouweloosheid
8 Ruth 1 : 17 huwelijk eenheid (toepassing)
41 Mark. 10 : 6 v huwelijk eenheid van -
41 Mark. 10 : 8 huwelijk eenheid van het -
49 Ef. 5 : 23 , 32 huwelijk eenheid: een vlees
5 Deut. 21 : 13 huwelijk en seks
1 Gen. 29 : 21 huwelijk en seksuele behoefte
40 Matth. 19 : 12 huwelijk geen ideale toestand
46 1 Cor. 7 : 12 huwelijk gehuwd met ongelovige
46 1 Cor. 7 : 15 huwelijk gelovige niet gebonden als ongelovige scheidt
3 Lev. 24 : 10 huwelijk gemengd
13 1 Kron. 2 : 3 huwelijk gemengd
13 1 Kron. 2 : 35 huwelijk gemengd
14 2 Kron. 12 : 13 huwelijk gemengd -
6 Joz. 23 : 7 v huwelijk gemengd - met Kanaänieten verboden
6 Joz. 23 : 12 huwelijk gemengd - met Kanaänieten verboden
1 Gen. 24 : 37 huwelijk gemengd - verboden
13 1 Kron. 7 : 14 huwelijk gemengd -: geval
14 2 Kron. 24 : 27 huwelijk gemengd -: gevallen
2 Ex. 6 : 14 huwelijk gemengd –: geval
1 Gen. 46 : 10 huwelijk gemengd: Ruben en een Kanaänitische vrouw
21 Pred. 9 : 9 huwelijk geniet het leven met je vrouw
5 Deut. 25 : 5 huwelijk geregeld -
1 Gen. 24 : 67 huwelijk geregeld - en liefde
20 Spr. 31 : 11 huwelijk gezag in het -
39 Mal. 2 : 16 huwelijk God haat het verlaten
24 Jer. 3 : 14 huwelijk God heeft Israël getrouwd
2 Ex. 21 : 3 huwelijk Gods zorg voor -
40 Matth. 19 : 12 huwelijk grond: biologisch: seksueel verlangen
42 Luk. 18 30 huwelijk Heer belangrijker dan vrouw
20 Spr. 30 : 23 huwelijk hertrouwen: versmade vrouw
40 Matth. 19 : 9 huwelijk hoererij
58 Hebr. 13 : 4 huwelijk huwelijksleven zij onbezoedeld
40 Matth. 1 : 19 huwelijk iem. verstoten
58 Hebr. 13 : 4 huwelijk in ere: - zij bij allen in ere
14 2 Kron. 24 : 3 huwelijk keuze echtgeno(o)te
9 1 Sam. 16 : 18 huwelijk keuze partner
8 Ruth 3 : 10 huwelijk leeftijdsverschil: groot
5 Deut. 25 : 5 huwelijk leviraats-
49 Ef. 5 : 33 huwelijk liefde: hoe
26 Ez. 23 : 28 huwelijk liefde: verlies
49 Ef. 5 : 28 huwelijk liefhebben: hoe
49 Ef. 5 : 28 huwelijk liefhebben: waarom: zelfzorg
23 Jes. 62 : 4 huwelijk lust hebben aan elkaar
42 Luk. 14 : 20 huwelijk mag dienst van de Heer niet belemmeren
46 1 Cor. 7 : 33 huwelijk man behaagt zijn vrouw
49 Ef. 5 : 23 huwelijk man is hoofd van de vrouw
54 1 Tim. 3 : 2 huwelijk man van één vrouw
5 Deut. 24 : 5 huwelijk man verheuge zijn vrouw
60 1 Pe 3 : 7 huwelijk man: plicht
11 1 Kon. 11 : 8 huwelijk man: plicht: behagen: ondergeschikt aan volgen God
11 1 Kon. 11 : 2 huwelijk man: plicht:aanhangen
54 1 Tim. 5 : 9 huwelijk meerdere - en gehad hebben: weduwe
5 Deut. 21 : 13 huwelijk met een krijgsgevangen vrouw
39 Mal. 2 : 11 huwelijk met vreemde, afgodische vrouwen
7 Richt. 14 : 17 huwelijk misstand: onder druk zetten
60 1 Pe 3 : 6 huwelijk moeilijkheid in: man maakt bang
46 1 Cor. 7 : 28 huwelijk nadeel: verdrukking in het vlees
7 Richt. 1 : 13 huwelijk neef en nicht
60 1 Pe 3 : 1 huwelijk ongelijk -
2 Ex. 34 : 16 huwelijk ongelijk juk
5 Deut. 7 : 3 huwelijk ongelijk juk verboden
7 Richt. 3 : 6 huwelijk ongelijk juk: geval
11 1 Kon. 11 : 2 huwelijk ongelijk juk: gevolg: AFGODERIJ
11 1 Kon. 3 : 1 huwelijk ongelijk juk: Salomo en Egyptische
5 Deut. 7 : 4 huwelijk ongelijk juk: waarom kwaad
7 Richt. 14 : 3 huwelijk ongelijk juk: waarschuwen tegen
46 1 Cor. 7 : 14 huwelijk ongelovige man is geheiligd door de gelovige vrouw
40 Matth. 19 : 12 huwelijk ongetrouwd blijven, verschillende oorzaken
20 Spr. 27 : 8 huwelijk ontrouw (toepassing)
39 Mal. 2 : 14 huwelijk ontrouw in het -
41 Mark. 10 : 9 huwelijk ontstaat door samenvoeging door God
4 Num. 36 : 6 v huwelijk partnerkeuze
23 Jes. 62 : 4 huwelijk partnerkeuze: en verlangen
9 1 Sam. 16 : 18 huwelijk partnerkeuze: God is met de eventuele partner (toepassing)
5 Deut. 21 : 15 huwelijk polygamie: nadeel
7 Richt. 19 : 3 huwelijk redden van je -
8 Ruth 1 : 18 huwelijk reis
40 Matth. 19 : 6 huwelijk samenvoeging Gods tot één vlees
41 Mark. 10 : 9 huwelijk scheiding: verkeerd
20 Spr. 25 : 17 huwelijk schoonmoeder: terughoudendheid betrachten
60 1 Pe 3 : 6 huwelijk spanning in
42 Luk. 20 34 huwelijk tijdelijk, in deze eeuw
41 Mark. 10 : 8 huwelijk tot één vlees zijn
20 Spr. 3 : 3 huwelijk trouw verlate u niet
24 Jer. 3 : 20 huwelijk trouw versus trouweloosheid
66 Opb. 2 : 10 huwelijk trouw: tot de dood
40 Matth. 22 : 30 huwelijk tussen mensen: is van de aarde
6 Joz. 15 : 17 huwelijk uithuwelijken: geval
5 Deut. 22 : 16 huwelijk vader bruid geeft dochter aan man
45 Rom. 7 : 2 huwelijk verbintenis
24 Jer. 16 : 2 huwelijk verboden: door God aan Jeremia
24 Jer. 31 : 32 huwelijk verbond
26 Ez. 16 : 8 huwelijk verbond
47 2 Cor. 11 : 2 huwelijk verbond gesloten bij verloving
20 Spr. 2 : 17 huwelijk verbond: verbond van God
47 2 Cor. 6 : 14 huwelijk vereist deelgenootschap
28 Hos. 2 : 15 huwelijk verhouding God - Isr., zie vs. 18
5 Deut. 24 : 5 huwelijk voorrechten van de jonggehuwde
23 Jes. 62 : 5 huwelijk vreugde der bruiloft
2 Ex. 34 : 16 huwelijk vrouw vormt man
5 Deut. 28 : 54 , 56 huwelijk vrouw zijn 'schoots', man haars 'schoot'
20 Spr. 5 : 19 huwelijk vrouw: aangenaam steengeitje
20 Spr. 5 : 17 huwelijk vrouw: bewaar haar voor jezelf
20 Spr. 5 : 15 huwelijk vrouw: bornput
20 Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: de huisvrouw uwer jeugd
20 Spr. 5 : 19 huwelijk vrouw: dool steeds in haar liefde
20 Spr. 5 : 17 huwelijk vrouw: laat ze de uwe alleen zijn
49 Ef. 5 : 33 huwelijk vrouw: ontzag voor de man
20 Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: springader
20 Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: verblijd u vanwege haar
12 2 Kon. 8 : 18 huwelijk vrouw: verkeerde vrouw trouwen
12 2 Kon. 8 : 27 huwelijk vrouw: verkeerde vrouw trouwen
20 Spr. 5 : 15 huwelijk vrouw: voorziet in jouw behoeften
20 Spr. 5 : 19 huwelijk vrouw: zeer liefelijke hinde
20 Spr. 5 : 18 huwelijk vrouw: zij gezegend
45 Rom. 7 : 2 huwelijk wet van het -
huwelijk zie ook Huisvrouw, Juk, Ondertrouw, Polygamie, Uithuwelijken
huwelijk zie ook Ondertrouw
20 Spr. 5 : 19 huwelijk zie ook Sexualiteit
huwelijk zie ook Uithuwelijken
41 Mark. 10 : 2 v huwelijk
3 Lev. 21 : 7 huwen geen verstotene huwen
5 Deut. 23 : 9 v hygiene voorschriften
2 Ex. 22 : 31 hygiëne verboden te eten: verscheurd vlees
55 2 Tim. 2 : 17 Hymeneus dwaalleraar
42 Luk. 7 : 24 hype meegaan met een - (toepassing)
14 2 Kron. 28 : 26 hyperlink
48 Gal. 3 : 1 hypnose vgl. betoveren
43 Joh. 7 : 36 hypothese over de betekenis van Jezus’ woorden
43 Joh. 8 : 22 hypothese over de betekenis van Jezus’ woorden
12 2 Kon. 2 : 16 hypothese testen
44 Hand. 27 : 27 hypothese testen (toepassing)
9 1 Sam. 16 : 6 hypothese testen aan Gods woord
43 Joh. 4 : 33 hypothese toetsen: aan getuigen
43 Joh. 9 : 16 hypothese toetsen: geval
43 Joh. 19 : 29 hysop