Onderwerpenregister bij de Bijbel/J

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 5 feb 2021 om 12:43 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Onderwerpenregister}} {| class="wikitable" |Gen. |41 |: |27 | | |jaar |aantal jaren voorgesteld door aantal koeien en aantal aren |- |Jes. |38 |: |10 | | |jaar |b...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Onderwerpenregister bij de Bijbel > J

J: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter J.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Gen. 41 : 27 jaar aantal jaren voorgesteld door aantal koeien en aantal aren
Jes. 38 : 10 jaar beroofd worden van het overige van mijn jaren
Ex. 34 : 22 jaar burgerlijk – einde
Gal. 4 : 10 jaar jaren onderhouden
Dan. 4 : 29 jaar na een jaar werd Nebukadnezar waanzinnig
Gen. 8 : 22 jaargetijde ontstaan?
Lev. 25 : 8 jaarweek
Gen. 32 : 23 Jabbok veer -
1 Kon. 7 : 21 Jachin d.i. Hij zal bevestigen
Lev. 17 : 13 jacht
Jes. 16 : 8 Jáëzer
Gen. 9 : 27 Jafeth God breide - uit
Gen. 9 : 27 Jafeth zal wonen in Sems tenten
Filip. 3 : 12 jagen door Paulus
Filip. 3 : 14 jagen door Paulus
1 Thess. 5 : 15 jagen goede: naar het goede jagen voor elkaar en allen
1 Tim. 6 : 11 jagen jaag naar deugden
Hebr. 12 : 14 jagen jaagt naar de vrede met allen en naar de heiliging
2 Tim. 2 : 22 jagen naar geloof
2 Tim. 2 : 22 jagen naar gerechtigheid
2 Tim. 2 : 22 jagen naar liefde
2 Tim. 2 : 22 jagen naar vrede
1 Pe 3 : 11 jagen naar vrede
Rom. 14 : 19 jagen
Ps. 47 : 3 Jahweh de Allerhoogste, is vreselijk
Jes. 45 : 5 Jahweh enig God
Gen. 24 : 7 Jahweh God der hemelen
1 Kon. 20 : 13 Jahweh God doet weten dat Hij de HEERE is
1 Kon. 20 : 28 Jahweh God doet weten dat Hij de HEERE is
Gen. 24 : 3 Jahweh God van de hemelen en van de aarde
Joel 2 : 27 Jahweh God van Israël
Jes. 46 : 9 Jahweh is God
Jes. 43 : 12 Jahweh is God
Hos. 12 : 6 Jahweh is Gods gedenknaam
Ex. 15 : 3 Jahweh is Gods naam
Deut. 26 : 17 Jahweh Israël tot een God zijnde
Ps. 47 : 3 Jahweh Koning: een groot Koning over de ganse aarde
Ex. 6 : 2 Jahweh met die naam is God niet aan Abraham, Izak en Jakob bekend geweest
Ps. 100 : 3 Jahweh weet dat Jhwh God is
Gen. 37 : 32 Jakob bedrogen
Gen. 32 : 12 Jakob belofte van God aan -: talrijk nageslacht
Ps. 47 : 5 Jakob de heerlijkheid van -
Rom. 9 : 13 Jakob door God liefgehad
Gen. 31 : 42 Jakob ellende van - door God aangezien
Gen. 35 : 11 Jakob Gods belofte aan -
Jes. 29 : 23 Jakob Heilige Jakobs is God
Gen. 32 : 25 Jakob heupgewricht: verwrongen
Gen. 35 : 10 Jakob Israël wordt zijn nieuwe naam, door God gegeven
Jes. 44 : 1 v Jakob knecht van God: uitverkoren
Gen. 32 : 18 v Jakob knecht: stelde zich tot - van Ezau
Gen. 47 : 28 Jakob leeftijd: 147 jaren geleefd
Ps. 68 : 27 Jakob springer van Israël
Gen. 33 : 2 Jakob verschil in liefde tot zijn vier vrouwen
Hos. 12 : 4 v Jakob worsteling
Gen. 48 : 1 Jakob ziek
Gen. 29 : 25 Jakob bedrogen
Gen. 31 : 7 Jakob bedrogen
Gen. 28 : 13 v Jakob belofte aan -: land, talrijk nageslacht, zegen voor de wereld
Gen. 48 : 10 Jakob blind
Jer 51 : 19 Jakob deel van –
Hos. 12 : 13 Jakob diende om een vrouw
Ps. 47 : 5 Jakob God heeft hem liefgehad
Gen. 48 : 4 Jakob Gods belofte aan -
Ps. 147 : 19 Jakob Israël
Jer 46 : 27 - 28 Jakob Israël aangesproken als -
Amos 7 : 2 Jakob Israël: is klein
Jes. 41 : 21 Jakob Koning van -: God
Gen. 25 : 26 Jakob naam betekent: "hielhouder"
Deut. 32 : 9 Jakob naam van Israël
Gen. 32 : 10 Jakob ootmoed
Gen. 25 : 23 Jakob voorzegging aangaande
Ex. 1 : 1 v Jakob zonen
1 Kron. 2 : 1 v Jakob zonen van -
Deut. 26 : 5 Jakob zwakke, geringe, gevaar lopende Syrier
Hand. 12 : 2 Jakobus apostel - gedood
Matth. 13 : 55 Jakobus broer van Jezus
Jac. 1 : 1 Jakobus slaaf van God en van de Heer Jezus Christus
Gal. 2 : 12 Jakobus steunpilaar
Luk. 8 : 51 Jakobus uitgekozen om de opwekking van een overledene te aanschouwen
Hand. 12 : 17 Jakobus vooraanstaande broeder
Marcus 3 : 17 Jakobus zoon van Zebedëus
Luk. 5 : 10 Jakobus zoon van Zebedeüs; visser gelijk Simon
Hand. 17 : 5 jaloers de Joden werden -
1 Cor. 13 : 4 jaloers de liefde is niet -
Jac. 4 : 2 jaloers en moorden
Jac. 3 : 14 jaloersheid bittere -
Jac. 3 : 15 jaloersheid demonisch
Jac. 3 : 16 jaloersheid gaat gepaard met wanorde en kwade praktijk
1 Sam. 18 : 8 jaloersheid geval: Saul
Spr. 6 : 34 jaloersheid grimmigheid van de man
Num. 5 : 14 jaloersheid in verband met overspel
Hand. 13 : 45 jaloersheid vervuld met -
1 Cor. 10 : 22 jaloersheid verwekken bij de Heer
1 Cor. 3 : 3 jaloersheid vleselijk
Rom. 13 : 13 jaloersheid wandel niet in –
Gal. 5 : 20 jaloersheid werk van het vlees
Spr. 27 : 4 jaloersheid
2 Cor. 12 : 20 jaloersheid
2 Tim. 3 : 8 Jambres
Jac. 5 : 1 jammeren jammert, rijken
Marcus 5 : 38 jammeren
Opb. 3 : 17 jammerlijk geestelijk -
2 Tim. 3 : 8 Jannes
Joz 10 : 3 Jarmuth koning van -
Opb. 4 : 3 jaspis
Opb. 21 : 11 jaspis
1 Kron. 11 : 4 Jebus naam van Jeruzalem
Richt. 19 : 10 v Jebus
1 Kron. 1 : 14 Jebusiet oorsprong
Gen. 10 : 16 Jebusieten nakomelingen van CHam
2 Kron. 35 : 15 Jeduthun ziener van de koning David
Joz 15 : 17 Jefunne zonen van -
2 Thess. 2 : 2 Jehovah's getuigen argument contra
Jer 25 : 3 Jer. Jeremia niet gehoord
Jer 6 : 27 Jer. Jeremia's roeping
Jer 17 : 18 Jer. probleem voor Jeremia: vervolgers
Jer 6 : 28 Jer. probleem: achterklap
Jer 7 : 6 Jer. probleem: afgoderij
Jer 7 : 17 Jer. probleem: afgoderij
Jer 13 : 10 Jer. probleem: afgoderij
Jer 16 : 11 Jer. probleem: afgoderij
Jer 11 : 13 Jer. probleem: afgoderij: veel altaren
Jer 6 : 28 Jer. probleem: afvalligheid
Jer 6 : 28 Jer. probleem: allen verdervers
Jer 6 : 13 Jer. probleem: bedrog algemeen
Jer 9 : 8 Jer. probleem: bedrog spreken
Jer 6 : 7 Jer. Probleem: boosheid overvloeiende
Jer 6 : 7 Jer. probleem: geweld en verstoring
Jer 16 : 11 Jer. probleem: God verlaten
Jer 6 : 19 Jer. probleem: Gods woord niet merken, Gods wet verachten
Jer 6 : 10 Jer. probleem: Gods woord veracht
Jer 6 : 13 Jer. probleem: hebzucht, zelfzucht
Jer 7 : 31 Jer. probleem: kinderoffers
Jer 9 : 3 Jer. probleem: liegen
Jer 8 : 10 Jer. probleem: massale gierigheid
Jer 25 : 5 Jer. probleem: massale overtredingen
Jer 6 : 30 Jer. probleem: men laat zich niet tuchtigen
Jer 6 : 17 Jer. probleem: niet willen luisteren
Jer 7 : 13 Jer. probleem: ongehoorzaamheid
Jer 7 : 28 Jer. probleem: ongehoorzaamheid
Jer 7 : 5 v Jer. probleem: onrecht
Jer 21 : 12 Jer. probleem: onrecht
Jer 7 : 6 Jer. probleem: onschuldig bloed vergieten
Jer 16 : 11 Jer. probleem: overtreding
Jer 11 : 6 v Jer. probleem: overtreding van het verbond
Jer 23 : 11 Jer. probleem: profeet en priesters huichelaars
Jer 6 : 15 Jer. probleem: schaamteloosheid
Jer 7 : 9 Jer. probleem: set van zonden
Jer 9 : 4 Jer. probleem: trouweloosheid tussen mensen
Jer 7 : 4 Jer. probleem: valse gerustheid godsdienstig
Jer 9 : 8 Jer. probleem: valse liefde
Jer 8 : 5 Jer. probleem: vasthouden aan bedrog
Jer 11 : 13 Jer. probleem: veelheid van afgoden
Jer 22 : 9 Jer. probleem: verbond verlaten, afgoderij
Jer 7 : 6 Jer. probleem: verdrukking
Jer 6 : 6 Jer. Probleem: verdrukking
Jer 7 : 30 Jer. probleem: verfoeiselen in Gods tempel gesteld
Jer 7 : 28 Jer. probleem: verlies van waarheid
Jer 10 : 25 Jer. probleem: verwoesting van Israël
Jer 7 : 8 Jer. probleem: vetrouwen op valse woorden
Jer 13 : 10 Jer. probleem: volk wandelt naar eigen goeddunken
Jer 13 : 10 Jer. probleem: volk weigert Gods woorden te horen
Jer 8 : 13 Jer. probleem: vruchteloosheid
Jer 6 : 7 Jer. probleem: weedom en plaging
Jer 7 : 13 Jer. probleem: zonden
Jer 8 : 12 Jer. probleem: zonder schaamte over gruwelen
Jer 19 : 4 v Jer. problemen
Jer 22 : 3 Jer. problemen
Jer 10 : 22 Jer. vijand uit het noorden
Jer 25 : 18 Jer. wanneer geschreven
Jer 38 : 4 Jeremia als Jezus in levensgevaar geweest
Jer 1 : 5 Jeremia doelgroep: de volken
Jer 37 : 15 Jeremia geslagen
Jer 18 : 20 Jeremia Jezus: Jer. maakt mee wat Jezus zou meemaken
Jer 1 : 6 Jeremia jong geroepen
2 Kron. 35 : 25 Jeremia klaaglied over Josia
Jer 26 : 8 Jeremia met de dood bedreigd
Jer 37 : 18 Jeremia onschuldig in het gevangenhuis
Ezra 1 : 1 Jeremia profeet
Jer 25 : 3 Jeremia profetische arbeidstijd
Jer 26 : 11 Jeremia ter dood veroordeeld
Joz 24 : 11 Jericho burgers van – krijgden tegen Israël
Luk. 10 : 30 Jericho door Jezus genoemd
Joz 2 : 9 v Jericho inwoners: wat ze wisten van God en Israël
Luk. 19 1 Jericho
Amos 7 : 9 Jerobeam Jerobeams huis zal worden gestraft
1 Kon. 14 : 20 Jerobeam regeerde 22 jaar
1 Kon. 14 : 8 Jerobeam schoot te kort
Amos 7 : 11 Jerobeam wijze van sterven voorzegd
Jer 51 : 50 Jeruzalem als aantrekkelijke bestemming
Jes. 29 : 1 Jeruzalem Ariel geheten
Jes. 22 : 1 v Jeruzalem beleg van - voorzegd
Jes. 29 : 3 Jeruzalem belegering
Jer 32 : 24 Jeruzalem belegering
Ez. 24 : 1 Jeruzalem belegering van -
Ps. 122 : 6 Jeruzalem beminnen
Jes. 38 : 6 Jeruzalem beschermen: door God
1 Kon. 14 : 21 Jeruzalem bestemming
Hand. 1 : 4 Jeruzalem bevel zich niet van - te verwijderen
1 Kon. 15 : 3 Jeruzalem bevestigd door God
Richt. 1 : 21 Jeruzalem bleef deels door Jeubusieten bewoond
Ez. 24 : 1 Jeruzalem bloedstad in Ezechiëls dagen
Ps. 147 : 2 Jeruzalem bouwen: door God
Ezra 4 : 12 Jeruzalem brief tegen -
Ps. 122 : 5 Jeruzalem daar zijn de stoelen des gerechts
Gal. 4 : 26 Jeruzalem dat boven is
Matth. 27 : 53 Jeruzalem de heilige stad genoemd
Neh. 2 : 5 Jeruzalem de stad der begrafenissen mijner vaderen
Ps. 48 : 3 Jeruzalem de stad van de grote Koning
Ps. 48 : 2 Jeruzalem de stad van onze God
Ps. 48 : 9 Jeruzalem de stad van onze God
Neh. 2 : 20 Jeruzalem deel, recht, gedachtenis in -: wel of niet hebben
Hgl 1 : 5 Jeruzalem dochters van -
Jes. 42 : 25 Jeruzalem door God in brand gestoken (toepassing)
Deut. 12 : 5 Jeruzalem door God verkoren
Richt. 19 : 12 Jeruzalem eertijds een vreemde stad
Zach. 14 : 2 Jeruzalem en de heidenen
2 Sam. 5 : 6 Jeruzalem en Sion
Jer 23 : 39 Jeruzalem gave van God aan de Israëlieten
Opb. 21 : 25 Jeruzalem geen nacht in het Nieuwe Jeruzalem
Opb. 20 : 9 Jeruzalem geliefde stad
Gal. 1 : 17 v Jeruzalem gemeente in -: apostelen
Jer 26 : 6 Jeruzalem gesteld tot een vloek allen volken der aarde
Ps. 147 : 2 Jeruzalem God bouwt -
Jes. 31 : 9 Jeruzalem God heeft te - een oven
Ezra 7 : 17 Jeruzalem God is te -
Ezra 7 : 18 Jeruzalem God van -
Zach. 3 : 2 Jeruzalem God verkiest -
Ps. 147 : 13 Jeruzalem God versterkt de grendelen van haar poorten
Jer 27 : 17 Jeruzalem God wilde - nog sparen in de dagen van Jeremia
2 Kon. 19 : 34 Jeruzalem God zal - beschermen
Jes. 31 : 4 Jeruzalem God zal - beschutten en uithelpen
1 Kron. 23 : 25 Jeruzalem God zal daar wonen tot in eeuwigheid
Deut. 12 : 11 Jeruzalem God zal daar zijn naam doen wonen
Ps. 48 : 9 Jeruzalem God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid
2 Kon. 21 : 4 Jeruzalem God zal Hij Zijn naam daarin zetten
2 Kon. 21 : 7 Jeruzalem God zet daar zijn naam
2 Kon. 20 : 6 Jeruzalem God zou - beschermen
Jer 23 : 39 Jeruzalem God zou - laten varen
Zach. 1 : 14 Jeruzalem Gods ijver over -
Dan. 9 : 16 Jeruzalem Gods stad
Jes. 1 : 21 Jeruzalem goede staat ooit
Jer 22 : 8 Jeruzalem grote stad genoemd
Opb. 11 : 8 Jeruzalem grote stad genoemd
Jes. 40 : 2 Jeruzalem hart van -
Dan. 9 : 16 Jeruzalem heilige berg van God
Neh. 11 : 1 Jeruzalem heilige stad
Jes. 52 : 1 Jeruzalem heilige stad
Opb. 11 : 2 Jeruzalem heilige stad
Hebr. 11 : 16 Jeruzalem hemels -
Hebr. 12 : 22 Jeruzalem hemelse -
Ezra 4 : 23 Jeruzalem herbouw belet
Jer 30 : 18 Jeruzalem herbouw voorzegd
Jer 31 : 38 v Jeruzalem herbouw voorzegd
Jes. 44 : 28 Jeruzalem herbouw: door God te voren bevolen
Jes. 1 : 26 Jeruzalem herstel van -
Jer 32 : 37 v Jeruzalem herstel voorzegd
Ps. 122 : 9 Jeruzalem het goede voor - zoeken omwille van Jahweh's huis.
Opb. 3 : 12 Jeruzalem het nieuwe -
Opb. 21 : 2 Jeruzalem het nieuwe -
Micha 1 : 5 Jeruzalem hoogte van Juda
Ps. 122 : 1 v Jeruzalem huis des HEEREN is daar
Luk. 24 : 49 Jeruzalem in - werden de discipelen bekleed met kracht uit de Hoogte
Hand. 21 : 30 Jeruzalem in rep en roer
Hand. 21 : 31 Jeruzalem in verwarring
Jer 38 : 3 Jeruzalem inname voorzegd door God
Joz 15 : 63 Jeruzalem inwoners: Jebusieten
Richt. 19 : 10 v Jeruzalem Jebus genaamd
Luk. 19 28 Jeruzalem Jezus ging voor naar -
Luk. 13 : 22 Jeruzalem Jezus op reis naar -
Luk. 19 41 Jeruzalem Jezus weende over -
Matth. 5 : 35 Jeruzalem Jezus' beeld -
Ps. 147 : 13 Jeruzalem kinderen in: God zegent ze
Joz 15 : 63 Jeruzalem kon niet worden ingenomen
Joz 10 : 1 Jeruzalem koning van -: Adoni-Zedek
Dan. 9 : 12 Jeruzalem kwaad geschied aan - is weergaloos groot
2 Kron. 34 : 24 v Jeruzalem kwaad over - brengen: door God
2 Kon. 22 : 16 Jeruzalem kwaad over - gebracht door God
Dan. 9 : 16 Jeruzalem laat Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van -
Hgl 6 : 4 Jeruzalem liefelijk als -
Jes. 3 : 25 Jeruzalem mannen zullen door het zwaard vallen
Zach. 2 : 2 Jeruzalem meten
Ps. 51 : 20 Jeruzalem muren van -: bouw de muren van - op
Neh. 6 : 15 Jeruzalem muur voltooid: wanneer
2 Kron. 36 : 19 Jeruzalem muur: afgebroken
Neh. 12 : 27 Jeruzalem muur: inwijding
Matth. 4 : 5 Jeruzalem naam: 'heilige stad'
Matth. 16 : 21 Jeruzalem naar – moest Jezus gaan en daar veel lijden
Jes. 54 : 11 v Jeruzalem nieuwe -
Jes. 60 : 19 Jeruzalem nieuwe -
Hebr. 11 : 10 Jeruzalem nieuwe -
Hebr. 13 : 14 Jeruzalem nieuwe -
Opb. 21 : 11 v Jeruzalem nieuwe -
Opb. 21 : 11 Jeruzalem nieuwe - : had een grote en hoge muur
Opb. 22 : 2 Jeruzalem nieuwe -: boom van het leven is daar
Opb. 21 : 10 Jeruzalem nieuwe -: daalde uit de hemel neer van God
Opb. 21 : 10 Jeruzalem nieuwe -: de heilige stad
Opb. 22 : 3 Jeruzalem nieuwe -: geen enkele vervloeking daarin
Opb. 21 : 27 Jeruzalem nieuwe -: geenszins zal in haar iets onheiligs binnengaan
Opb. 21 : 10 Jeruzalem nieuwe -: had de heerlijkheid van God
Opb. 22 : 5 Jeruzalem nieuwe -: licht is God
Opb. 21 : 11 Jeruzalem nieuwe -: lichtglans
Opb. 21 : 26 Jeruzalem nieuwe -: ontvangt de eer en de heerlijkheid van de naties
Opb. 21 : 25 Jeruzalem nieuwe -: poorten
Opb. 22 : 14 Jeruzalem Nieuwe -: poorten: hierdoor binnengaan: de reinen
Opb. 22 : 1 v Jeruzalem nieuwe -: rivier
Opb. 22 : 2 Jeruzalem nieuwe -: straat
Opb. 22 : 3 Jeruzalem nieuwe -: troon van God en van het Lam daarin
Opb. 21 : 27 Jeruzalem nieuwe -: wie er ingaan
Deut. 12 : 13 v Jeruzalem offerplaats exclusief
Luk. 21 20 Jeruzalem omsingeld
Jer 34 : 1 Jeruzalem omsingeld door vele volken destijds
Luk. 19 43 Jeruzalem omsingeling: voorzegd
Ezra 4 : 12 v Jeruzalem omstreden
Matth 23 : 38 Jeruzalem ondergang aangeduid door de Heer
Jer 29 : 16 v Jeruzalem ondergang voorzegd
Micha 3 : 12 Jeruzalem ondergang voorzegd
Jes. 40 : 2 Jeruzalem ongerechtigheid: verzoend
Ez. 16 : 1 v Jeruzalem ontstaan van
Zef. 3 : 1 v Jeruzalem oordeel over -
2 Kon. 21 : 13 Jeruzalem oordeel over - voorzegd
Jer 19 : 8 Jeruzalem oordeel over - voorzegd
1 Kron. 11 : 4 Jeruzalem oorspronkelijke naam Jebus
Luk. 18 31 Jeruzalem opgaan naar -
Hand. 11 : 2 Jeruzalem opgaan naar -
Jer 32 : 28 Jeruzalem overgegeven in de hand der Chaldeeën
Ps. 48 : 4 Jeruzalem paleizen van -: God is daar
Rom. 15 : 25 Jeruzalem Paulus reisde naar –
Ps. 122 : 2 Jeruzalem poorten: onze voeten staande in
Jer 26 : 11 Jeruzalem profeteren tegen -: door Jeremia: werd hem kwalijk genomen
Hand. 20 : 22 Jeruzalem reis naar -, in verwachting van lijden: Paulus
Klg. 2 : 15 Jeruzalem schoonheid
Matth 23 : 37 Jeruzalem schuld
Luk. 13 : 33 Jeruzalem schuld
Neh. 7 : 4 Jeruzalem staat: na herbouw muur
Matth. 5 : 35 Jeruzalem stad van de grote Koning
Ps. 48 : 9 Jeruzalem stad van Jhwh der heirscharen
Ps. 122 : 3 Jeruzalem stad: wel samengevoegd
Jes. 29 : 1 Jeruzalem straf van -
Jes. 40 : 2 Jeruzalem strijd van -: vervuld
2 Kron. 33 : 4 Jeruzalem te - zal Mijn naam zijn tot in eeuwigheid
Gal. 4 : 25 Jeruzalem tegenwoordige -
Zach. 2 : 4 Jeruzalem toekomst
Zach. 8 : 3 Jeruzalem toekomst
Luk. 21 24 Jeruzalem toekomst
Jes. 60 : 14 Jeruzalem toekomst: achting door verdrukkers
Jer 3 : 17 Jeruzalem toekomst: al de heidenen tot haar vergaderd
Jes. 60 : 21 Jeruzalem toekomst: al het volk rechtvaardigen
Jes. 33 : 21 Jeruzalem toekomst: De HEERE zal er heerlijk zijn
Jes. 33 : 20 Jeruzalem toekomst: een geruste woonplaats
Jes. 60 : 15 Jeruzalem toekomst: eeuwige heerlijkheid
Jes. 60 : 20 Jeruzalem toekomst: einde aan de treuring
Jer 3 : 17 Jeruzalem toekomst: genoemd 'des HEEREN troon'
Hag. 2 : 10 Jeruzalem toekomst: God zal er vrede geven
Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: heerlijkheid
Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: heidenen brengen heerlijkheid toe
Zach. 14 : 2 Jeruzalem toekomst: inneming en plundering
Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: inwoners liefdevol bejegend
Zach. 14 : 8 Jeruzalem toekomst: levende wateren zullen uit de stad vloeien
Jes. 60 : 14 Jeruzalem toekomst: namen
Jes. 66 : 13 Jeruzalem toekomst: plaats van Gods troost voor zijn volk
Jes. 33 : 21 Jeruzalem toekomst: plaats van wijde stromen
Jes. 26 : 1 Jeruzalem toekomst: sterke stad
Jes. 26 : 1 Jeruzalem toekomst: sterke stad dankzij Gods heil
Dan. 9 : 26 Jeruzalem toekomst: tot het einde toe oorlog
Jes. 60 : 22 Jeruzalem toekomst: vermenigvuldiging
Joel 3 : 17 Jeruzalem toekomst: vreemden zullen niet meer daar doorgaan
Jes. 60 : 15 Jeruzalem toekomst: vreugd van geslacht tot geslacht
Jes. 65 : 18 Jeruzalem toekomst: vreugde
Opb. 11 : 2 Jeruzalem toekomst: wordt vertreden: 42 maanden lang
Joel 3 : 20 Jeruzalem toekomst: zal blijven
Zach. 14 : 11 Jeruzalem toekomst: zal zeker wonen
1 Kon. 11 : 36 Jeruzalem uitverkoren stad
1 Kon. 14 : 21 Jeruzalem uitverkoren stad
Neh. 4 : 2 Jeruzalem verbrand
2 Kron. 6 : 5 Jeruzalem verkiezing van -: door God
Jes. 40 : 9 Jeruzalem verkondigster van goede boodschap
1 Kon. 8 : 48 Jeruzalem verkoren door God
2 Kon. 23 : 27 Jeruzalem verkoren door God
2 Kron. 33 : 7 Jeruzalem verkoren door God
Neh. 1 : 9 Jeruzalem verkoren door God om Zijn naam daar te doen wonen
2 Kron. 6 : 6 Jeruzalem verkoren door God, dat ZIjn naam daar zou wezen
2 Kron. 12 : 13 Jeruzalem verkoren door God: om Zijn naam daar te zetten
Joz 9 : 27 Jeruzalem verkozen door God, vgl 10:1
Zach. 1 : 17 Jeruzalem verkozen, opnieuw, door God
Luk. 13 : 34 Jeruzalem verlaten: door God (Jezus)
Jes. 38 : 6 Jeruzalem verlossen: door God
Jes. 52 : 8 Jeruzalem verlossing
Jes. 29 : 4 Jeruzalem vernederd
Richt. 1 : 8 Jeruzalem veroverd door Israël
Dan. 9 : 16 Jeruzalem versmaad door de volken wegens haar zonden
Jer 32 : 31 Jeruzalem vertoornde God
Ps. 102 : 15 Jeruzalem verwoest
Jes. 64 : 10 Jeruzalem verwoest
Ps. 79 : 1 Jeruzalem verwoest: tot steenhopen gesteld
2 Kron. 36 : 19 Jeruzalem verwoesting
Luk. 20 16 Jeruzalem verwoesting
Dan. 9 : 26 Jeruzalem verwoesting - voorzegd
Jer 21 : 1 v Jeruzalem verwoesting door Nebuk. van Babel voorzegd
2 Kon. 25 : 9 Jeruzalem verwoesting van -
Luk. 11 : 50 Jeruzalem verwoesting van - houdt verband met dit oordeel
Matth. 22 : 7 Jeruzalem verwoesting van - voorzegd
Jer 34 : 2 Jeruzalem verwoesting voorzegd
Jer 34 : 22 Jeruzalem verwoesting voorzegd
Marcus 12 : 9 Jeruzalem verwoesting voorzegd
Luk. 21 20 Jeruzalem verwoesting voorzegd
Hebr. 13 : 14 Jeruzalem verwoesting voorzegd (toepassing)
Micha 6 : 16 Jeruzalem verwoesting voorzegd, vgl. vers 9
Luk. 19 44 Jeruzalem verwoesting: oorzaak
Jer 22 : 9 Jeruzalem verwoesting: oorzaken
Luk. 19 44 Jeruzalem verwoesting: straf Gods
Jer 32 : 28 Jeruzalem verwoesting: voorzegd
Luk. 19 44 Jeruzalem verwoesting: voorzegd
Luk. 23 28 Jeruzalem verwoesting: voorzegd door Jezus
Jer 26 : 18 Jeruzalem verwoesting: voorzegd door Micha
2 Kon. 23 : 27 Jeruzalem verworpen door God
Ps. 147 : 14 Jeruzalem verzadiging: door God
Klg. 2 : 16 Jeruzalem vijanden over –
Klg. 2 : 18 Jeruzalem vijanden: schreeuwen tot God
Ps. 122 : 7 Jeruzalem vrede en welvaart toegewenst
Ps. 122 : 6 Jeruzalem vrede van -: bidt daarom
Luk. 19 42 Jeruzalem vrede van -: gewenst door Jezus
Ps. 147 : 14 Jeruzalem vrede: God stelt haar landpalen in vrede
2 Kon. 19 : 21 Jeruzalem vrouw: - als een jonge vrouw voorgesteld
Ps. 122 : 4 Jeruzalem waarheen de stammen Israëls opgaan
Hand. 8 : 26 Jeruzalem weg: van - naar Gaza
Ps. 135 : 21 Jeruzalem woonplaats van God
Jes. 44 : 28 Jeruzalem word gebouwd!
Ez. 16 : 15 Jeruzalem zonde van -: hoerery en zelfvertrouwen
2 Kon. 21 : 16 Jeruzalem zonde: onschuldig bloed vergoten door Manasse
Jes. 40 : 2 Jeruzalem zonden van -
Ez. 22 : 1 v Jeruzalem zonden van -
Opb. 16 : 19 Jeruzalem grote stad
Jer 21 : 10 Jeruzalem overgegeven in de hand van de koning van Babel
Jes. 1 : 1 Jes. tijd
Luk. 3 : 4 Jesaja boek van de woorden van de profeet -
2 Kron. 26 : 22 Jesaja
Deut. 32 : 15 Jeschurun "Rechtvaardige", "de Oprechte", "de Rechte" of "Die recht geworden is", titel voor Israël
Deut. 33 : 4 Jeschurun Israël wordt ook - genoemd
Deut. 33 : 5 Jeschurun Mozes was koning in -
2 Tim. 2 : 22 jeugd begeerten van de -: ontvlucht ze
Hos. 7 : 9 jeugd bende, zie Bende
Gen. 8 : 21 jeugd boos
Ps. 115 : 13 jeugd die de Heere vreest (toepassing ' kleinen')
Spr. 22 : 15 jeugd dwaasheid
Spr. 12 : 15 jeugd dwaasheid van de -: niet naar raad van ouders luisteren (toepassing)
Ps. 129 : 3 jeugd ervaringen: als getrokken voren
Pred. 12 : 1 jeugd gedenk aan uw Schepper
Jes. 3 : 4 jeugd heersend
Pred. 11 : 10 jeugd ijdelheid
Spr. 11 : 27 jeugd jage het goede na (toepassing)
Jes. 40 : 30 jeugd kenmerk: kracht
Pred. 11 : 9 jeugd leef naar hartelust, maar vrees God
2 Tim. 3 : 15 jeugd leeropdracht (toepassing)
Pred. 11 : 9 jeugd levensstijl
Job 13 : 26 jeugd misdaden van mijn -
Marcus 9 : 22 jeugd nawerking
Jer 22 : 21 jeugd ongehoorzaam vanaf de -
1 Tim. 4 : 12 jeugd verachten iemands jeugdige leeftijd
Pred. 11 : 9 jeugd verblijd u, o jongeling, in uw jeugd
Ps. 103 : 5 jeugd vernieuwen: door God
Ez. 23 : 1 v jeugd werkt door
Job 30 : 12 jeugd wreed jegens Job
Ez. 23 : 27 jeugd zonde: nawerking: door gedenken
Ez. 23 : 21 jeugd zonde: ophalen later
Ez. 23 : 19 jeugd zonden: nawerking
Ps. 71 : 5 v jeugd
Spr. 16 : 29 jeugdbende ontstaan (toepassing)
Job 30 : 12 v jeugdbende
Deut. 28 : 27 jeukte
Joh. 8 : 12 Jezus - volgen
Ex. 34 : 25 Jezus 'Mijn slachtoffer' zegt God
1 Pe 3 : 22 Jezus aan Gods rechterhand zijnde
Luk. 23 : 35 Jezus aan het kruis: het volk stond toe te zien
Gen. 45 : 4 Jezus aangenomen door de heidenen (typologisch)
Marcus 14 : 24 Jezus aanhang: grote aanhang voorzegd: "velen"
Marcus 10 : 21 Jezus aankijken door -: de rijke
Marcus 3 : 32 Jezus aankijken door Jezus
Job 31 : 36 Jezus aanklacht boven zijn hoofd (associatie)
Joh. 5 : 43 Jezus aannemen van -: niet aannemen
Matth. 17 : 7 Jezus aanraken door -: bange discipelen
Luk. 6 : 19 Jezus aanraken van -: de hele menigte trachtte hem aan te raken
Matth. 14 : 36 Jezus aanraken van -: door de lijdenden
1 Cor. 1 : 2 Jezus aanroepen: door de heiligen
Joh. 16 : 10 Jezus aanschouwen van -: niet meer: omdat Hij heenging naar de Vader
Joh. 14 : 19 Jezus aanschouwen: door ons
Joh. 12 : 45 Jezus aanschouwen: wie - aanschouwt, aanschouwt de Vader
Matth. 13 : 57 Jezus aanstoot namen zijn dorpsgenoten aan Hem
Marcus 9 : 12 Jezus achten: - als niets geacht
Luk. 9 : 23 Jezus achter Hem willen komen
Hand. 13 : 29 Jezus afgenomen van het hout
Jes. 53 : 8 Jezus afgesneden uit het land der levenden
Joh. 9 : 16 Jezus afgewezen
Joh. 7 : 6 Jezus afhankelijk van Zijn Vader
Joh. 8 : 14 Jezus afkomst
Joh. 9 : 29 Jezus afkomst: onbekend bij de Farizeeën
Marcus 13 : 34 Jezus afwezigheid
Marcus 14 : 7 Jezus afwezigheid: "mij hebt u niet altijd"
Opb. 22 : 13 Jezus Alfa en Omega
Joh. 16 : 31 Jezus alleen gelaten: door de leerlingen
Joh. 8 : 16 Jezus alleen: niet alleen: de Vader was met Hem
Joh. 8 : 29 Jezus alleen: niet alleen: de Vader was met Hem
Joh. 13 : 3 Jezus alles in zijn handen gegeven door de Vader
Luk. 21 15 Jezus alomtegenwoordig
Jes. 32 : 2 Jezus als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land
Jes. 32 : 2 Jezus als waterbeken in een dorre plaats
Joh. 6 : 68 Jezus alternatief voor -: geen echt alternatief, zo Petrus
Opb. 2 : 2 Jezus alwetend
2 Tim. 2 : 19 Jezus alwetend: de Heer kent die de zijnen zijn
Opb. 3 : 8 Jezus alwetendheid
Opb. 3 : 14 Jezus Amen
2 Cor. 11 : 4 Jezus andere - prediken
Matth. 26 : 37 Jezus angst
Jes. 53 : 8 Jezus angst: uit de angst is Hij weggenomen
Luk. 22 67 v Jezus antwoord van –: bijzonder
Matth. 22 : 22 Jezus antwoord: wekt verwondering
Joh. 8 : 19 Jezus antwoorden door -: indirect
Matth. 15 : 3 Jezus antwoorden door -: wedervraag
Matth. 15 : 22 Jezus antwoorden: niet
Luk. 22 67 Jezus antwoorden: niet direct
Jes. 53 : 11 Jezus arbeid
2 Cor. 8 : 9 Jezus arm geworden ter wille van ons
Marcus 10 : 16 Jezus armen: daarin nam hij de kinderen
Luk. 20 19 Jezus arresteren van Jezus: getracht door zijn tegenstanders
Marcus 2 : 17 Jezus arts
Luk. 5 : 31 Jezus arts van zondaars
Luk. 13 : 7 Jezus bediening: duur
Luk. 13 : 32 v Jezus bediening: duur
Hebr. 8 : 6 Jezus bediening: uitnemender dan die van de hogepriester of Mozes
1 Pe 2 : 22 Jezus bedrog: zonder bedrog
Matth. 14 : 33 Jezus beeld bij de discipelen: Gods Zoon
Matth. 25 : 24 Jezus beeld omtrent -: "hard mens"
Luk. 7 : 34 Jezus beeld omtrent -: geval
Luk. 7 : 16 Jezus beeld omtrent -: groot profeet
Luk. 7 : 39 Jezus beeld omtrent -: profeet
Matth. 11 : 19 Jezus beeld van -
Marcus 10 : 37 v Jezus beeld van - bij de discipelen: de toekomstige Koning
Marcus 1 : 23 Jezus beeld van - bij onreine geesten
Marcus 8 : 28 Jezus beeld van -:
Matth. 20 : 11 Jezus beeld van -: bij de menigte: profeet
Matth. 27 : 40 Jezus beeld van -: Gods Zoon
Matth. 27 : 43 Jezus beeld van -: Hij vertrouwt op God
Matth. 27 : 42 Jezus beeld van -: koning van Israël
Matth. 21 : 11 Jezus beeld van -: profeet
Matth. 21 : 46 Jezus beeld van -: profeet
Matth. 27 : 62 Jezus beeld van -: vals beeld: verleider
Luk. 24 : 37 Jezus beeld van -: verkeerd -
Matth. 27 : 43 Jezus beeld van -: Zichzelf houdend voor Gods zoon
Matth. 12 : 23 Jezus beeld van -: Zoon van David
Marcus 15 : 39 Jezus beeld van -: zoon van God: volgens heiden
Luk. 12 : 7 Jezus beeld van God: kent ons helemaal
Luk. 9 : 43 Jezus beeld van God: toont Diens majesteit
Marcus 4 : 41 Jezus beeld: bij de discipelen
Marcus 3 : 21 Jezus beeld: bij Zijn verwanten
Joh. 6 : 14 Jezus beeld: de profeet die zou komen
Marcus 6 : 14 Jezus beeld: doener van krachten, wonderen
Joh. 11 : 21 Jezus beeld: genezer
Matth. 27 : 54 Jezus beeld: zoon Gods: bij Romeinse soldaten
Luk. 9 : 18 v Jezus beelden (opvattingen) omtrent -
Luk. 9 : 8 Jezus beelden van -
2 Kon. 23 : 18 Jezus beenderen niet gebroken (associatie)
Opb. 22 : 13 Jezus Begin en Einde
Spr. 8 : 22 Jezus begin, alpha (toepassing)
Marcus 14 : 8 Jezus begrafenis
Marcus 14 : 48 Jezus behandeling: als rover behandeld
Hand. 4 : 12 Jezus behoudenis: is in niemand anders dan in Hem
Luk. 22 67 Jezus bekend als hebbende 'messiaanse pretentie'
Luk. 22 64 Jezus bekend als profeet
Luk. 23 8 Jezus bekend, zelfs bij Herodes
Luk. 23 8 Jezus bekend: om zijn tekenen die Hij deed
Marcus 6 : 14 Jezus bekendheid
Hand. 2 : 22 Jezus bekendheid
Matth. 21 : 10 Jezus bekendheid: beperkt
Opb. 19 : 13 Jezus bekleed met een in bloed gedoopt kleed
Joh. 7 : 12 Jezus belasterd: 'hij misleidt de menigte'
Luk. 12 : 8 Jezus belijden voor de mensen
Hand. 13 : 32 Jezus belofte aan de vaderen: door God vervuld
Hand. 13 : 23 Jezus belofte: naar de belofte door God gebracht als Heiland
Ps. 116 : 1 v Jezus benauwdheid, dood en verrijzenis
Joh. 9 : 16 Jezus beoordeeld
Joh. 7 : 30 Jezus beschermd door God
Luk. 16 : 14 Jezus beschimpt
Luk. 23 : 35 Jezus beschimpt: door oversten, toen Hij aan het kruis hing
1 Kon. 1 : 21 Jezus beschouwd en behandeld als zondaar (toepassing)
Luk. 23 1 Jezus beschuldigd
Luk. 23 10 Jezus beschuldigd
Joh. 10 : 32 Jezus beschuldigd van lastering
Marcus 15 : 3 v Jezus beschuldigd van veel dingen
Joh. 18 : 30 Jezus beschuldigd: 'boosdoener'
Luk. 23 13 Jezus beschuldigd: iemand die het volk afvallig maakt
Luk. 23 5 Jezus beschuldigd: vals beschuldigd
Marcus 15 : 26 Jezus beschuldiging tegen -
Luk. 6 : 7 Jezus beschuldiging zoeken tegen -
Luk. 20 20 Jezus bespioneerd
Luk. 18 32 Jezus bespot
Job 12 : 1 Jezus bespot (toepassing van Jobs bespotting)
Luk. 23 : 36 Jezus bespot: door de soldaten
Luk. 22 63 Jezus bespotten: Jezus bespot
Luk. 23 11 Jezus bespotten: Jezus bespot
Marcus 10 : 34 Jezus bespotting: voorzegd door Hemzelf
Marcus 14 : 65 Jezus bespuwd
Marcus 15 : 19 Jezus bespuwd
Luk. 18 32 Jezus bespuwd
Marcus 10 : 34 Jezus bespuwing: voorzegd door Hemzelf
Joh. 8 : 58 Jezus bestaan: vóór Abraham
Joh. 8 : 14 Jezus bestemming
Rom. 8 : 29 Jezus bestemming: de eerstgeborene onder vele broeders
Rom. 14 : 9 Jezus bestemming: heerschappij over doden en levenden
Marcus 1 : 25 Jezus bestraffen door
Matth. 17 : 18 Jezus bestraffen door -: demon
Luk. 5 : 14 Jezus beveelt
Luk. 9 : 21 Jezus bevelen door -
Hand. 10 : 42 Jezus bevelen door -
Hand. 1 : 4 Jezus bevelen: gaf bevel aan zijn apostelen
Hand. 2 : 22 Jezus bevestigd: door God: door krachten, wonderen en tekenen
Marcus 2 : 10 Jezus bevoegdheid, macht door God verleend
Marcus 2 : 9 Jezus bevoegdheid: door God verleend
Luk. 4 : 30 Jezus bewaard door God
Joh. 7 : 44 Jezus bewaard door God: tegen hen die Hem wilden grijpen
Joh. 8 : 20 Jezus bewaard door God: tegen hen die Hem wilden grijpen
Joh. 10 : 28 Jezus bewaart de zijnen
Joh. 2 : 17 Jezus beweegreden
Joh. 8 : 28 Jezus bewustzijn aanstaande dood
Joh. 17 : 13 Jezus bewustzijn van de hemel versus de wereld op aarde
Marcus 3 : 30 Jezus bezetenheid aan hem toegedicht
Marcus 6 : 46 Jezus bidden
Hebr. 5 : 7 Jezus bidden
Luk. 5 : 16 Jezus bidden door -
Luk. 6 : 12 Jezus bidden door -
Luc. 11 : 1 Jezus bidden door -
2 Tim. 2 : 22 Jezus bidden tot -
Luk. 9 : 18 Jezus bidden: alleen in gebed zijnde
Luk. 22 44 Jezus bidden: door -
Marcus 14 : 35 Jezus bidden: om verlossing
Luk. 6 : 28 Jezus bidden: voor zijn smaders (toepassing)
Deut. 9 : 25 Jezus bidt nu voor de zijnen
Luk. 22 28 Jezus bij - blijven
Luk. 8 : 38 Jezus bij - blijven: niet toegestaan door -
Luk. 8 : 1 Jezus bij - zijn: de twaalf
2 Cor. 5 : 6 Jezus bij de Heer - wonen: in de hemel
Hand. 11 : 23 Jezus bij de Heer Jezus -: met het voornemen van het hart
1Jo 1 : 2 Jezus bij de Vader zijnde
Luk. 4 : 42 Jezus bij zich willen houden: door de menigten
Matth. 27 : 2 Jezus binden: gebonden
Marcus 15 : 1 Jezus binden: gebonden
Joh. 17 : 13 Jezus blijdschap
Hand. 2 : 28 Jezus blijdschap na de opwekking
Luk. 2 : 10 Jezus blijdschap voor Israël
Klg. 4 : 13 Jezus bloed vergoten in Jeruzalem (toepassing)
Joh. 6 : 55 Jezus bloed: drank voor ons
Joh. 6 : 53 v Jezus bloed: drinken door ons
1 Pe 1 : 19 Jezus bloed: kostbaar
Hebr. 9 : 14 Jezus bloed: reinigt geweten
Marcus 14 : 24 Jezus bloed: voor velen vergoten
Marcus 1 : 15 Jezus boodschap door hem gepredikt
Joh. 17 : 26 Jezus boodschap: naam van de Vader bekendmaken
Jes. 41 : 2 Jezus boog van -
Job 17 : 3 Jezus borg (associatie)
Luc. 11 : 23 Jezus brengt bijeen
Luk. 8 : 21 Jezus broeders van -: geestelijk
Matth. 12 : 46 Jezus broers
Marcus 3 : 32 Jezus broers
Joh. 7 : 3 Jezus broers
Hand. 1 : 14 Jezus broers
Luk. 8 : 19 v Jezus broers van -
Matth. 13 : 55 Jezus broers: namen
Gal. 1 : 19 Jezus broers: o.a. Jacobus
Joh. 6 : 58 Jezus brood uit de hemel
Joh. 6 : 58 Jezus brood uit de hemel: wie het eet, zal leven in eeuwigheid
Matth. 25 : 6 Jezus bruidegom
Marcus 2 : 19 Jezus bruidegom
Luk. 5 : 34 Jezus bruidegom
Joh. 3 : 29 Jezus bruidegom
Spr. 14 : 19 Jezus buigen voor -: de kwaden (toepassing)
Matth. 21 : 39 Jezus buitengeworpen: buiten de wijngaard
Joh. 8 : 6 Jezus bukken: Hij bukte neer
Hebr. 2 : 11 Jezus christen: - en de christen: beiden zijn uit God
Luk. 22 67 Jezus Christus
Opb. 1 : 1 Jezus Christus
Opb. 1 : 5 Jezus Christus
Gal. 3 : 28 Jezus Christus -
2 Tim. 1 : 2 Jezus Christus -, onze Heer
Rom. 8 : 39 Jezus Christus -: onze Heer
1 Cor. 1 : 4 Jezus Christus –
Hand. 3 : 6 Jezus Christus de Nazoreeër
Matth. 27 : 17 Jezus Christus genoemd
Ef. 2 : 13 Jezus Christus Jezus
Marcus 15 : 32 Jezus Christus, de Koning van Israël (spottend gezegd)
Hand. 17 : 3 Jezus Christus: - is de Christus
Hand. 18 : 5 Jezus Christus: - is de Christus
Hand. 9 : 22 Jezus Christus: bewijzen dat Deze is de Christus
Matth. 26 : 65 Jezus christus: dat is hij
Matth. 26 : 68 Jezus Christus: dat is hij
Luk. 23 : 39 Jezus Christus: de Christus
Luk. 9 : 20 Jezus Christus: de Christus van God
1Jo 5 : 1 Jezus Christus: geloven dat - de Christus is
Filip. 1 : 2 Jezus Christus: genade en vrede van Hem
Luk. 2 : 11 Jezus Christus: Hij is Christus Heer
Matth. 16 : 14 Jezus Christus: hij is de Christus
Joh. 10 : 24 Jezus Christus: hij is de Christus
Marcus 14 : 61 Jezus Christus: Hij is de Christus, naar eigen zeggen
Hand. 18 : 28 Jezus Christus: Hij is de Christus: dit bewijzen
2 Cor. 13 : 5 Jezus Christus: in u
Joh. 11 : 27 Jezus Christus: is de Christus
Hand. 2 : 36 Jezus Christus: tot Christus gemaakt door God
Luk. 23 : 35 Jezus Christus: van God
Luk. 23 2 Jezus Christus: zei hij niet van zichzelf
1Jo 3 : 23 Jezus Christus: Zoon van God
Marcus 15 : 29 Jezus citeren: Jezus verkeerd geciteerd
Joh. 10 : 32 Jezus communicatie: vraag stellen
Filip. 1 : 6 Jezus dag van Christus Jezus
Marcus 8 : 29 Jezus de Christus, bent U (zei Petrus)
Joh. 9 : 22 Jezus de Christus: belijden: door de gelovige
Luk. 4 : 41 Jezus de Christus: dit wisten de demonen
Joh. 7 : 41 Jezus de Christus: erkenning
Marcus 8 : 30 Jezus de Christus: niet bekend te maken
Matth. 28 : 5 Jezus de gekruisigde, zo aangeduid door een engel
1 Pe 1 : 3 Jezus de God en Vader van onze Heer - Christus
Ef. 1 : 17 Jezus de God van onze Heer - Christus
Hand. 19 : 17 Jezus de naam van de Heer Jezus werd groot gemaakt
Marcus 16 : 6 Jezus de Nazarener: zogenoemd door de engel
Hand. 6 : 14 Jezus de Nazoreeer
Luk. 18 37 Jezus de Nazoreeër
Joh. 18 : 5 v Jezus de Nazoreeër
Hand. 26 : 8 Jezus de Nazoreeër
Joh. 13 : 3 Jezus de Vader en God
Joh. 8 : 16 Jezus de Vader was met Hem
Luk. 9 : 22 Jezus de Zoon de mensen
Hebr. 4 : 14 Jezus de zoon van God
Ps. 2 : 12 Jezus de Zoon: Kust den Zoon
Ps. 2 : 12 Jezus de Zoon: welgelukzalig allen die op Hem betrouwen
Ps. 2 : 12 Jezus de Zoon: Zijn toorn
Hebr. 13 : 8 Jezus dezelfde gisteren, heden en tot in eeuwigheid
Marcus 15 : 41 Jezus dienen van -: door vrouwen
Luk. 22 27 Jezus dienen: door -
Marcus 10 : 45 Jezus dienen: door hemzelf
Joh. 17 : 4 Jezus dienstknecht
Joh. 13 : 4 Jezus dienstwillig
Marcus 12 : 43 Jezus discipelen: hij riep ze bij zich
Luk. 6 : 13 Jezus discipelen: in het begin al meer dan twaalf
Luk. 8 : 48 Jezus dochter: noemt een vrouw 'dochter'
Jer 26 : 15 Jezus doden van -: bracht onschuldig bloed op daders en stad (toepassing)
Matth. 23 : 32 Jezus doden van -: door Hemzelf aangeduid
Joh. 11 : 52 Jezus doden: beraadslaging om Jezus te doden
Hand. 3 : 15 Jezus doden: gedood door de Israëlieten
Luk. 18 33 Jezus doden: gedood door de volken
Luk. 9 : 22 Jezus doden: gedood worden
Marcus 14 : 1 Jezus doden: Hem willen ombrengen: plan daartoe
Matth. 27 : 1 Jezus doden: men beraadslaagde om Hem te doden
Joh. 8 : 37 Jezus doden: men trachtte - te doden
Marcus 10 : 34 Jezus doding: voorzegd door Hemzelf
Marcus 2 : 17 Jezus doel eerste komst: zondaars roepen
Luk. 1 : 79 Jezus doel van zijn komst
Joh. 6 : 38 Jezus doel van zijn komst
Joh. 3 : 14 Jezus doel van zijn leven
Hand. 13 : 32 Jezus doel: belofte vervullen
Marcus 14 : 36 Jezus doel: Gods wil doen
Joh. 12 : 27 Jezus doel: heerlijkheid van de Vader
Luk. 2 : 11 Jezus doel: heil brengen
Hebr. 2 : 9 Jezus doel: hoofddoel: sterven
2 Sam. 7 : 13 Jezus doel: huis Gods bouwen (toepassing)
1 Pe 3 : 18 Jezus doel: ons tot God brengen
Marcus 1 : 38 Jezus doel: prediken in Galilea
Matth. 9 : 13 Jezus doel: roepen van zondaars
Hebr. 2 : 14 Jezus doel: sterven en overwinnen
Joh. 14 : 13 Jezus doel: verheerlijking van de Vader in de Zoon
Marcus 4 : 7 Jezus doel: vrucht door mensen
Matth. 15 : 24 Jezus doel: wederbrengen verloren schapen van Israël
Marcus 4 : 3 Jezus doel: zaaien, verkondigen
Luk. 5 : 32 Jezus doel: zondaars roepen tot bekering
Matth. 15 : 24 Jezus doelgericht
Luk. 4 : 43 Jezus doelgericht
Hand. 3 : 26 Jezus doelgroep: eerst Jood
Hand. 1 : 1 Jezus doen en leren
Matth. 11 : 4 v Jezus doen en leren, vs 2
Joh. 8 : 29 Jezus doen: deed altijd wat de Vader welbehaaglijk is
Marcus 5 : 19 Jezus doen: en Gods doen
Joh. 5 : 30 Jezus doen: niets van Zichzelf kunnende doen
Joh. 8 : 28 Jezus doet niets vanuit zichzelf
Dan. 10 : 16 Jezus doet wonder
Luk. 4 : 23 Jezus dokter
Marcus 8 : 31 Jezus dood van - door Hemzelf voorzegd
Marcus 14 : 55 Jezus dood van - zoeken door zijn vijanden
Marcus 3 : 6 Jezus dood van -: gezocht door de farizeeën en herodianen
Hand. 13 : 28 Jezus dood, verzocht door de Jeruzalemmers en hun oversten
Joh. 15 : 13 Jezus dood: aangeduid door Hemzelf
Marcus 12 : 7 Jezus dood: aankondiging
Jes. 53 : 8 Jezus dood: afgesneden uit het land der levenden
Marcus 12 : 7 Jezus dood: beraamd door zijn vijanden
Marcus 14 : 6 Jezus dood: bewustzijn van naderend einde
Marcus 14 : 8 Jezus dood: bewustzijn van naderend einde
1 Kon. 1 : 40 Jezus dood: deed rotsen splijten (vergelijking)
Hebr. 2 : 9 Jezus dood: door de genade van God smaakte hij de dood
Joh. 19 : 4 Jezus dood: door de mens: omdat Hij zichzelf Gods Zoon heeft genoemd
Marcus 9 : 31 Jezus dood: door Hemzelf aangekondigd
Marcus 10 : 45 Jezus dood: door Hemzelf aangekondigd
Luk. 20 14 Jezus dood: door hemzelf indirect voorzegd
Matth. 17 : 22 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
Matth 23 : 37 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
Joh. 10 : 11 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
Joh. 10 : 15 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
Joh. 10 : 17 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
Joh. 12 : 7 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
Luk. 20 14 v Jezus dood: door hemzelf voorzegd in een gelijkenis
Luk. 22 20 Jezus dood: door hemzelf voorzegd: bloedige dood
1 Pe 3 : 18 Jezus dood: gedood in het vlees
Rom. 6 : 10 Jezus dood: gestorven t.o.v. de zonde
Luk. 22 2 Jezus dood: gezocht door de overpriesters en schriftgeleerden
Matth. 27 : 20 Jezus dood: gezocht door overpriesters en oudsten
Marcus 14 : 55 Jezus dood: gezocht door zijn tegenstanders
Matth. 26 : 12 Jezus dood: heeft eigen dood voorzegd
Matth. 26 : 24 Jezus dood: heeft eigen dood voorzegd
Matth. 26 : 29 Jezus dood: heeft eigen dood voorzegd
Jes. 53 : 9 Jezus dood: hij is bij de rijke in zijn dood geweest
Opb. 1 : 18 Jezus dood: Ik ben dood geweest
Luk. 13 : 33 Jezus dood: in Jeruzalem
Hand. 2 : 23 Jezus dood: Israëls aandeel
Ps. 116 : 15 Jezus dood: kostelijk voor God
Joh. 12 : 33 Jezus dood: kruisdood: door Hemzelf voorzegd
1 Sam. 2 : 33 Jezus dood: leeftijd: bloei van zijn leven
Hebr. 2 : 9 Jezus dood: lijden van de dood
1 Sam. 19 : 1 v Jezus dood: men zocht Jezus te doden (toepassing)
Joh. 10 : 17 Jezus dood: niemand nam Zijn leven
Pred. 7 : 15 Jezus dood: omkomen in zijn gerechtigheid (toepassing)
Matth. 17 : 23 Jezus dood: oorzaak door Hemzelf voorzegd
Hebr. 9 : 15 Jezus dood: tot verlossing van de overtredingen
Gen. 44 : 20 Jezus dood: voor dood gehouden: door het volk Israël (toepassing)
Matth. 21 : 39 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf
Luk. 13 : 32 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf
Joh. 6 : 51 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf
Luk. 5 35 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf: in bedekte termen
Marcus 15 : 44 Jezus dood: vroegtijdig ingetreden
Marcus 2 : 19 Jezus dood: vroegtijdige -: indirect voorzegd
Luk. 23 32 Jezus dood: weggeleid om ter dood gebracht te worden
Joh. 10 : 17 Jezus dood: zelf verkozen
Hand. 13 : 34 v Jezus dood: zonder ontbinding
Marcus 1 : 12 Jezus door de Geest gedreven naar de woestijn
Richt. 11 : 35 Jezus door God gegeven
Luk. 7 : 16 Jezus door God gezonden: zo oordeelde de menigte
Jes. 53 : 10 Jezus door Hem gaat Gods welbehagen voort
1 Cor. 8 : 6 Jezus door Hem zijn alle dingen
Joh. 1 : 17 Jezus door Hem zijn geworden: genade, waarheid
Joh. 3 : 26 Jezus dopen door
Joh. 4 : 2 Jezus dopen door -: zijn leerlingen voerden het uit, niet Hijzelf
Jes. 53 : 11 Jezus dragen: onze ongerechtigheden
1 Pe 2 : 23 Jezus dreigen: deed hij niet
Matth. 26 : 37 Jezus droefheid
Marcus 3 : 5 Jezus droefheid
Jer 18 : 22 Jezus edelmoediger dan Jeremia
Luk. 13 : 35 Jezus eens door Jeruzalem erkend
Matth. 13 : 57 Jezus eer kreeg hij niet in vaderstad en huis
2 Pe 1 : 17 Jezus eer vanwege God Vader
Luk. 8 : 39 Jezus eerde, verheerlijkte God op aarde
Opb. 1 : 18 Jezus Eerste
Opb. 22 : 13 Jezus Eerste en Laatste
Hand. 26 : 23 Jezus eerste uit de opstanding van doden
Opb. 1 : 5 Jezus eerstgeborene van de doden
Hebr. 1 : 11 v Jezus eeuwig bestaan
Hebr. 7 : 24 Jezus eeuwig leven
Spr. 8 : 22 v Jezus eeuwigheid
Joh. 13 : 21 Jezus emotie: ontroerd in de geest
Luk. 12 : 8 Jezus en de engelen: Hij belijdt Zijn belijders voor de engelen
Hebr. 1 : 5 Jezus en de engelen: onderscheid
Opb. 14 : 10 Jezus en de engelen: onderscheiden van de engelen
Hebr. 9 : 14 Jezus en de Geest: door de Geest offerde Hij zich aan God
Jes. 49 : 6 Jezus en de heidenen: Hij is gegeven tot licht der heidenen
Opb. 19 : 15 Jezus en de naties: Hij slaat de naties met het zwaard uit zijn mond
1 Cor. 8 : 6 Jezus en de Vader onderscheiden
Joh. 15 : 24 Jezus en de Vader zijn een
Joh. 10 : 17 Jezus en de Vader: de Vader heeft Hem lief: reden
Joh. 8 : 29 Jezus en de Vader: deed altijd wat de Vader welbehaaglijk is
Joh. 17 : 26 Jezus en de Vader: Deze had - lief
Joh. 1 : 18 Jezus en de Vader: Hij is in de schoot van de Vader
Joh. 8 : 38 Jezus en de Vader: hij sprak wat hij bij Vader gezien had
Joh. 14 : 15 Jezus en de Vader: Hij zou de Vader vragen om de Geest voor ons
Matth. 10 : 32 v Jezus en de Vader: twee personen
Joh. 8 : 29 Jezus en de Vader: wist de Vader met zich
Matth. 12 : 18 Jezus en de volken: Hij zal hen het oordeel verkondigen
Matth. 12 : 18 Jezus en de volken: op Zijn naam zullen volken hopen
Luk. 5 : 14 Jezus en de wet: getrouw aan de wet
Matth. 8 : 4 Jezus en de wet: paste de wet toe
Hebr. 12 : 3 Jezus en de zondaars: verdroeg hun tegenspraak
Jes. 53 : 8 Jezus en gericht: uit het gericht is Hij weggenomen
Marcus 9 : 37 Jezus en God zijn één
Marcus 14 : 21 Jezus en God: besef van Gods macht om te verderven
Marcus 16 : 19 Jezus en God: gezeten aan Diens rechterhand
Opb. 1 : 1 Jezus en God: God heeft hem een openbaring gegeven
Joh. 10 : 38 Jezus en God: Hij is in de Vader en de Vader is in Hem
Joh. 8 : 40 Jezus en God: Jezus spreekt wat hij van 'God' heeft gehoord
Opb. 3 : 2 Jezus en God: spreekt van 'Mijn God'
Jes. 52 : 15 Jezus en heidenen: zij zullen opspringen voor Hem
Joh. 1 : 31 Jezus en Israël: moest aan het volk openbaar worden
Joh. 1 : 17 Jezus en Mozes: onderscheid
Rom. 10 : 4 Jezus en wet: Hij is het einde van de wet
Marcus 9 : 37 Jezus en zijn dienstknecht zijn één
Joh. 1 : 29 Jezus en zonde: neemt de zonde van de wereld weg
Mal. 3 : 1 Jezus engel van het verbond
1 Tim. 5 : 21 Jezus engel: onderscheiden van de enngelen
Marcus 13 : 27 Jezus engel: Zijn engelen
Hebr. 1 : 13 Jezus engelen: onderscheiden van de enngelen
Hebr. 2 : 9 Jezus engelen: weinig minder dan de engelen gemaakt
Marcus 5 : 19 Jezus eren door -: Hij gaf God de eer
Joh. 5 : 23 Jezus eren: Hem niet -
Marcus 12 : 7 Jezus erfgenaam
Hebr. 1 : 2 Jezus erfgenaam van alle dingen
Matth. 21 : 38 Jezus erfgenaam van God
Luk. 20 14 Jezus erfgenaam van God
Luk. 7 : 39 Jezus erkenning van -: farizeeër erkende hem niet als profeet
Hebr. 1 : 4 Jezus erven: uitnemender naam dan der engelen
Matth. 11 : 19 Jezus eten en drinken
Joh. 6 : 57 Jezus eten: Hem eten: door de gelovige: leven door Hem
Matth. 13 : 57 Jezus familie: geen eer in zijn huis
Joh. 17 : 14 Jezus gaf ons het woord van de Vader
Matth. 26 : 69 Jezus Galileeër
Luk. 23 6 Jezus Galileeër
Luk. 1 : 32 Jezus gave aan -: Davids troon
Ef. 1 : 22 Jezus gave aan de gemeente
Joh. 3 : 16 Jezus gave Gods
2 Cor. 9 : 15 Jezus gave Gods
Joh. 4 : 10 Jezus gave van God
Hand. 10 : 36 Jezus gebeurtenissen met Hem waren bekend bij de mensen
Joh. 10 : 18 Jezus gebod: een gebod van Zijn Vader ontvangen
Joh. 18 : 11 Jezus gebonden
Joh. 21 : 4 , 12 Jezus gedaante na opstanding: niet direct herkenbaar
Marcus 9 : 2 Jezus gedaante: verandering
Matth. 17 : 2 Jezus gedaante: verandering: op de hoge berg
Jes. 52 : 14 Jezus gedaante:verdorven door het lijden
Marcus 1 : 13 Jezus gediend door de engelen
Hand. 3 : 17 Jezus gedood door de Israëlieten: uit onwetendheid
Hand. 10 : 39 Jezus gedood door de Joden
Joh. 10 : 28 Jezus geeft eeuwig leven aan zijn schapen
Joh. 11 : 22 Jezus geeft God eer
Marcus 3 : 16 Jezus geeft namen
Luk. 9 : 58 Jezus geen thuis op aarde
Marcus 2 : 7 Jezus geest van -
Hand. 16 : 7 Jezus Geest van -
Marcus 2 : 8 Jezus geest van -: onderkende gedachten van anderen
Matth. 12 : 18 Jezus Geest van God op hem gelegd
Luk. 23 46 Jezus geest: beval bij het sterven zijn geest in Gods handen
Matth. 4 : 1 Jezus Geest: geleid door de Geest
Joh. 19 : 30 Jezus geest: Hij gaf zijn geest over
Joh. 13 : 21 Jezus geest: ontroerd in de geest
Joh. 11 : 33 Jezus geest: verontwaardigd in de geest
Matth. 12 : 50 Jezus geestelijke broeder(s) van -
Matth. 12 : 50 Jezus geestelijke moeder van -
Matth. 12 : 50 Jezus geestelijke zuster(s) van -
Marcus 15 : 15 Jezus gegeseld
Luk. 18 32 Jezus gegeseld
Joh. 19 : 1 Jezus gegeseld
Ef. 1 : 22 Jezus gegeven aan de gemeente
Joh. 18 : 11 Jezus gegrepen
Luk. 19 14 Jezus gehaat
Joh. 7 : 7 Jezus gehaat door de wereld
Joh. 15 : 18 Jezus gehaat: door de wereld
Joh. 10 : 36 Jezus geheiligd door de Vader
Luk. 19 48 Jezus gehoor: al het volk hing aan zijn lippen
Matth. 26 : 44 Jezus gehoorzaam: tot de dood
Rom. 5 : 19 Jezus gehoorzaamheid
Hebr. 5 : 8 Jezus gehoorzaamheid
Hebr. 5 : 9 Jezus gehoorzaamheid aan -
Joh. 14 : 31 Jezus gehoorzaamheid aan de Vader
Joh. 12 : 13 Jezus gehuldigd als de door God gezondene
Joh. 12 : 13 Jezus gehuldigd als de koning van Israël
Joh. 6 : 46 Jezus gekomen van God
Hand. 2 : 36 Jezus gekruisigd: door Israël
Hand. 4 : 10 Jezus gekruisigd: door Israël
Jes. 52 : 14 Jezus gelaat: verdorven door het lijden
Joh. 7 : 14 Jezus geleerd
Joh. 8 : 28 Jezus geleerd door de Vader
Marcus 9 : 7 Jezus geliefd door God
Matth. 12 : 18 Jezus geliefde van God
Dan. 10 : 16 Jezus gelijk aan de mensenkinderen
Joh. 11 : 42 Jezus geloof bevorderend
Ef. 3 : 12 Jezus geloof in hem
1 Tim. 1 : 14 Jezus geloof schenkend
Rom. 9 : 33 Jezus geloven in -: wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden
1 Tim. 1 : 14 Jezus genade
Hand. 15 : 11 Jezus genade van -: hierdoor behouden worden
Tit. 2 : 11 Jezus genade van God die verschenen is
1 Cor. 16 : 23 Jezus genade van Hem zij met u
Joh. 1 : 14 Jezus genade: vol van genade
Joh. 1 : 16 Jezus genade: volheid: hieruit ontvangen door ons
Luk. 9 : 11 Jezus genezen door -
Matth. 11 : 19 Jezus genoemd een gulzigaard
Matth. 11 : 19 Jezus genoemd een vriend van tollenaars en zondaars
Matth. 11 : 19 Jezus genoemd een wijndrinker
Luk. 7 : 34 Jezus genoemd vriend van tollenaars en zondaars
Opb. 19 : 13 Jezus genoemd: het Woord van God
2 Pe 1 : 1 Jezus gerechtigheid van Jezus Christus
Jes. 53 : 9 Jezus gerechtigheid: hij heeft geen onrecht gedaan
Jes. 11 : 5 Jezus gerechtigheid: zal de gordel zijner lendenen zijn
Jes. 53 : 9 Jezus gerekend met de goddelozen
Luk. 4 : 37 Jezus gerucht over -
Marcus 1 : 28 Jezus gerucht over hem
Luk. 7 : 17 Jezus gerucht over Jezus in heel Judea en in de hele omtrek
Matth. 14 : 1 Jezus gerucht van -
Marcus 10 : 34 Jezus geseling: voorzegd door Hemzelf
Matth. 26 : 31 Jezus geslagen door God
Joh. 18 : 22 Jezus geslagen: in het gezicht
Jes. 53 : 5 Jezus geslagen: striemen
Luk. 19 27 Jezus gestrengheid in het gericht tegenover zijn vijanden
Opb. 19 : 11 Jezus getrouw
Opb. 3 : 14 Jezus Getuige: trouwe en waarachtige -
Opb. 1 : 5 Jezus getuige: trouwe getuige
Hand. 1 : 8 Jezus getuigen van Jezus zijn
Luk. 4 : 34 Jezus getuigenis aangaande Hem: door een demon
Joh. 3 : 32 Jezus getuigenis van -: neemt niemand aan
Joh. 10 : 41 Jezus getuigenis van Johannes de Doper aangaande - bleek waar
Joh. 3 : 32 Jezus getuigt van wat Hij in de hemel heeft gezien en gehoord
Luk. 22 53 Jezus gevangen genomen onder inspiratie van de duivel
Tit. 2 : 14 Jezus geven door -: zichzelf: voor ons: doel
Joh. 17 : 7 Jezus geven: woorden van de Vader: aan de leerlingen
Luk. 8 : 37 Jezus gevraagd weg te gaan uit de streek der Gerasenen
Luk. 22 39 Jezus gewoonte van -
Matth. 7 : 29 Jezus gezag
Marcus 1 : 22 Jezus gezag
Luk. 4 : 36 Jezus gezag
1 Pe 3 : 22 Jezus gezag
Joh. 3 : 31 Jezus gezag: boven allen
Luk. 8 : 29 Jezus gezag: over onreine geest
Luk. 8 : 32 Jezus gezag: over onreine geest
Marcus 1 : 27 Jezus gezag: over onreine geesten
Matth. 26 : 7 Jezus gezalfd
Hand. 4 : 27 Jezus gezalfd door God
Hand. 10 : 38 Jezus gezalfd, door God, met Heilige Geest
Hand. 4 : 26 Jezus Gezalfde
Hebr. 8 : 1 Jezus gezeten aan de rechterzijde van Gods troon
Luk. 22 64 Jezus gezicht: bedekt: door zijn vijanden
Matth. 26 : 67 Jezus gezicht: bespuwd
Matth. 17 : 2 Jezus gezicht: straalde als de zon
Luk. 9 : 29 Jezus gezicht: uiterlijk van zijn gezicht werd anders
Opb. 1 : 16 Jezus gezicht: zoals de zon schijnt in haar kracht
Matth. 18 : 19 Jezus gezichtpunt hemels: "u … op de aarde"
Hand. 1 : 3 Jezus gezien gedurende veertig dagen
Joh. 7 : 3 Jezus gezin: eigen broers geloofden niet in Hem
2 Cor. 10 : 1 Jezus gezindheid
Hand. 10 : 38 Jezus gezond maken: allen maakte Hij gezond
Matth. 10 : 40 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 5 : 23 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 6 : 57 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 7 : 16 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 7 : 29 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 7 : 33 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 12 : 44 v Jezus gezonden door de Vader
Joh. 12 : 45 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 12 : 49 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 13 : 20 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 14 : 24 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 17 : 8 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 17 : 25 Jezus gezonden door de Vader
Joh. 20 : 21 Jezus gezonden door de Vader
Luk. 10 : 16 Jezus gezonden door God
Joh. 3 : 16 Jezus gezonden door God
Joh. 3 : 34 Jezus gezonden door God
Joh. 9 : 4 Jezus gezonden door God
Joh. 17 : 3 Jezus gezonden door God
Joh. 3 : 17 Jezus gezonden in de wereld
Hand. 3 : 26 Jezus gezonden na de opstanding
Joh. 8 : 26 Jezus gezonden: door de vader
Joh. 6 : 29 Jezus gezonden: door de Vader
Joh. 8 : 18 Jezus gezonden: door de Vader
Joh. 11 : 42 Jezus gezonden: door de Vader
Joh. 15 : 21 Jezus gezonden: door de Vader
Joh. 16 : 5 Jezus gezonden: door de Vader
Joh. 10 : 36 Jezus gezonden: door de Vader: in de wereld
Joh. 13 : 3 Jezus ging tot God heen
Luk. 7 : 16 Jezus God bezocht Israël in/door -
2 Kron. 9 : 8 Jezus God had behagen in Hem (toepassing)
2 Pe 3 : 12 Jezus God is met ons (toepassing)
Hebr. 1 : 9 Jezus God van -: 'uw God'
Joh. 20 : 17 Jezus God van -: Mijn God
Hand. 10 : 38 Jezus God was met hem
Hand. 10 : 38 Jezus God was met hem
Opb. 3 : 2 Jezus God: 'mijn God'
Opb. 3 : 12 Jezus God: 'mijn God' (zegt Hij)
Hebr. 1 : 3 Jezus God: de afdruk van Gods wezen
2 Tim. 4 : 1 Jezus God: onderscheiden van God
Tit. 1 : 1 Jezus God: onderscheiden van God
Jes. 10 : 21 Jezus God: sterke God
Hebr. 1 : 3 Jezus God: uitstraling van Gods heerlijkheid
Marcus 8 : 33 Jezus Godgericht, de dingen van God bedenkend
Ex. 14 : 19 Jezus Godheid
Richt. 13 : 22 Jezus Godheid
1 Sam. 3 : 10 Jezus Godheid
2 Sam. 7 : 6 Jezus Godheid
2 Sam. 22 : 29 Jezus Godheid
Ps. 65 : 8 Jezus Godheid
Ps. 146 : 8 Jezus Godheid
Ez. 34 : 17 Jezus Godheid
Hos. 12 : 4 v Jezus Godheid
Hos. 13 : 4 Jezus Godheid
Matth. 21 : 16 Jezus Godheid
Matth 23 : 37 Jezus Godheid
Luk. 1 : 78 Jezus Godheid
Luk. 7 : 27 Jezus Godheid
Joh. 5 : 19 Jezus Godheid
Joh. 5 : 21 Jezus Godheid
Joh. 5 : 22 Jezus Godheid
Joh. 5 : 23 Jezus Godheid
Joh. 11 : 4 Jezus Godheid
Joh. 14 : 1 Jezus Godheid
Joh. 20 : 28 Jezus Godheid
2 Cor. 13 : 13 Jezus Godheid
Col. 1 : 19 Jezus Godheid
1 Tim. 1 : 1 v Jezus Godheid
1 Tim. 6 : 15 Jezus Godheid
Hebr. 1 : 1 Jezus Godheid
Hebr. 7 : 3 Jezus Godheid
Opb. 2 : 8 Jezus Godheid
Opb. 2 : 23 Jezus Godheid
Opb. 21 : 22 Jezus Godheid
Opb. 21 : 23 Jezus Godheid
Opb. 22 : 1 Jezus Godheid
Opb. 22 : 13 Jezus Godheid
Jes. 43 : 12 Jezus Godheid (associatie)
Matth. 3 : 3 Jezus Godheid, vgl vs 11
1 Kron. 29 : 11 Jezus Godheid, vgl. Ef.: Hoofd boven alles
Hebr. 2 : 16 Jezus Godheid, vgl. Jes. 41:8,9
Matth. 27 : 9 - 10 Jezus Godheid, vgl. met Zc. 11:12-13
Opb. 22 : 6 Jezus Godheid, vgl. vers 16
Matth. 16 : 18 Jezus Godheid: 'mijn' gemeente
Hebr. 1 : 8 Jezus Godheid: 'o God'
Marcus 1 : 2 Jezus Godheid: 'uw' weg, de weg van [de] Heer
Matth. 3 : 12 Jezus Godheid: 'Zijn dorsvloer' zal hij zuiveren
Matth. 13 : 40 Jezus Godheid: 'Zijn engelen'
Matth. 13 : 40 Jezus Godheid: 'Zijn koninkrijk'
2 Pe 1 : 3 Jezus Godheid: "goddelijke kracht"
Tit. 1 : 3 v Jezus Godheid: "Heiland"
2 Pe 1 : 1 Jezus Godheid: "onze God"
Matth. 13 : 24 Jezus Godheid: "zijn akker"
Jud : 14 Jezus Godheid: [de] Heer
Opb. 22 : 9 Jezus Godheid: aanbidding niet afgewezen
Dan. 2 : 20 Jezus Godheid: alle schatten van wijsheid en kennis
Opb. 22 : 16 Jezus Godheid: aller engelen Heer
Matth. 18 : 20 Jezus Godheid: alomtegenwoordig
Matth. 28 : 20 Jezus Godheid: alomtegenwoordig
Hand. 18 : 9 Jezus Godheid: alomtegenwoordig
2 Cor. 12 : 9 Jezus Godheid: alomtegenwoordig, almachtig
Filip. 4 : 23 Jezus Godheid: alomtegenwoordig: kan allen genade schenken
Gal. 1 : 3 Jezus Godheid: alomtegenwoordige bron van genade en vrede
Opb. 2 : 2 Jezus Godheid: alwetend
Jes. 31 : 5 Jezus Godheid: beschuttende vogel
1 Kron. 17 : 9 Jezus Godheid: bestelt ons plaats
Matth. 26 : 29 Jezus Godheid: boven de tijd
Filip. 1 : 2 Jezus Godheid: bron van genade en vrede
2 Tim. 1 : 2 Jezus Godheid: bron van genade, barmhartigheid en vrede
Opb. 2 : 7 Jezus Godheid: bron van leven
Joh. 7 : 37 Jezus Godheid: bron van levend water
Opb. 1 : 18 Jezus Godheid: de eerste en de laatste
Col. 2 : 9 Jezus Godheid: de ganse volheid van de G woont lichamelijk in hem
Opb. 3 : 7 Jezus Godheid: de Heilige, de Waarachtige
Jer 10 : 10 Jezus Godheid: de Waarheid
Hebr. 1 : 3 Jezus Godheid: die alle dingen draagt
Hebr. 3 : 4 Jezus Godheid: Die alles heeft gebouwd is God
Hebr. 1 : 2 Jezus Godheid: door Wie Hij de werelden gemaakt heeft
Ps. 145 : 13 Jezus Godheid: eeuwig Koninkrijk, vgl Hebr. 1
Joh. 17 : 2 Jezus Godheid: eeuwig leven geven
Joh. 17 : 3 Jezus Godheid: eeuwig leven is Hem kennen
Matth. 24 : 31 Jezus Godheid: eigenaar en gebieder der engelen
Matth. 1 : 23 Jezus Godheid: Emmanuel
Jud : 4 Jezus Godheid: enige Meester en Heer
Jes. 25 : 9 Jezus Godheid: erkent
Gen. 44 : 18 Jezus Godheid: even gelijk Farao
Opb. 2 : 17 Jezus Godheid: geeft verborgen manna
Opb. 2 : 13 Jezus Godheid: geloof in Mij
Filemon : 3 Jezus Godheid: genade en vrede
2 Thess. 1 : 2 Jezus Godheid: genade en vrede zij u van Heer Jezus Christus
2 Thess. 1 : 12 Jezus Godheid: genade van God en van de Heer Jezus Christus
Gal. 1 : 1 Jezus Godheid: gezag
Gen. 48 : 16 Jezus Godheid: God en Engel des HEEREN
Jud : 25 Jezus Godheid: God Heiland door Jezus
Deut. 30 : 20 Jezus Godheid: God is ons leven, Christus is ons leven
Luk. 13 : 7 Jezus Godheid: God van Israël
Gen. 50 : 24 Jezus Godheid: God zal u gewisselijk bezoeken
Opb. 5 : 13 Jezus Godheid: goddelijke eer toegewenst
Hebr. 1 : 10 Jezus Godheid: grondvestte de aarde en maakte de hemel
Matth. 12 : 6 Jezus Godheid: groter dan de tempel van God
Opb. 3 : 1 Jezus Godheid: heeft de zeven Geesten van God
Luk. 1 : 43 Jezus Godheid: Heer
Matth. 22 : 44 Jezus Godheid: Heer (meerder dan David)
Marcus 2 : 28 Jezus Godheid: heer van de sabbat
Matth. 12 : 8 Jezus Godheid: Heer van de Sabbat
Jes. 40 : 5 Jezus Godheid: heerlijkheid des HEEREN
Jes. 63 : 8 Jezus Godheid: Heiland
Joh. 1 : 1 Jezus Godheid: het Woord was God
1 Kron. 29 : 11 Jezus Godheid: hoofd boven alles
Joh. 8 : 58 Jezus Godheid: Ik BEN
Filip. 2 : 6 Jezus Godheid: in de gestalte Gods, aan God gelijk
Opb. 5 : 7 Jezus Godheid: is God op de troon en komt tot God
Jes. 54 : 5 Jezus Godheid: Jahweh, de verlosser van Israël
Joh. 1 : 23 Jezus Godheid: Jahweh; maakt Zijn weg recht, riep Joh.
Luk. 13 : 33 Jezus Godheid: Jeruzalems kinderen dikwijls bijeen willen vergaderen
1Jo 5 : 20 Jezus Godheid: Jezus is de Waarachtige God en het eeuwige leven
Jes. 40 : 3 Jezus Godheid: Johannes bereidde weg voor God
Luk. 1 : 17 Jezus Godheid: Johannes bereidt hem een toegerust volk
Luk. 9 : 27 Jezus Godheid: Koninkrijk van God zien = Christus zien
Luk. 9 : 1 Jezus Godheid: kracht en macht verlenend
Opb. 4 : 9 Jezus Godheid: leeft tot in alle eeuwigheid, vgl. 1:18
Jes. 60 : 20 Jezus Godheid: licht der wereld
Jes. 62 : 11 Jezus Godheid: loon in eindtijd
Matth. 10 : 1 Jezus Godheid: macht geven
Luk. 10 : 19 Jezus Godheid: macht gevend over alle kracht van de vijand
Jud : 5 Jezus Godheid: manuscriptvariant 'Jezus' ipv 'Heer'
Matth. 12 : 6 Jezus Godheid: meer dan de tempel is hier
Hebr. 1 : 4 Jezus Godheid: meerder dan de engelen
Opb. 5 : 13 Jezus Godheid: ontvangt zelfde eer als God
Tit. 2 : 13 Jezus Godheid: onze grote God en Heiland, vgl. vers 10
1Jo 2 : 13 Jezus Godheid: Oorsprong
Jes. 60 : 2 Jezus Godheid: opgaande Zon
2 Sam. 7 : 9 Jezus Godheid: overal is Hij met ons
2 Sam. 7 : 10 Jezus Godheid: plaats bereiden voor Zijn volk
Opb. 20 : 6 Jezus godheid: priesters van God en van Christus
Jes. 63 : 2 Jezus Godheid: rechter der aarde
Jes. 44 : 8 Jezus Godheid: rotssteen (associatie)
Luk. 7 : 47 Jezus Godheid: schenkt vergeving
Joh. 20 : 22 Jezus Godheid: schepper
Luk. 7 : 41 Jezus Godheid: schuldeiser
Jer 51 : 16 Jezus Godheid: stem als geluid van vele wateren, vgl. Opb 1.15
Ps. 89 : 10 Jezus Godheid: stilt de zee
Jes. 44 : 7 Jezus Godheid: toekomst kennend (toepassing)
1Jo 1 : 1 Jezus Godheid: van eeuwigheid af
1 Tim. 2 : 16 Jezus Godheid: verborgenheid van de godsvrucht
Opb. 2 : 23 Jezus Godheid: vergeldt naar werken
Marcus 2 : 7 Jezus Godheid: vergeving van zonden schenken
2 Thess. 2 : 16 Jezus Godheid: versterken van de gelovigen
Ex. 16 : 18 Jezus Godheid: wonderbare spijziging
1 Thess. 5 : 28 Jezus Godheid: zijn genade met ons zijnde
Opb. 22 : 21 Jezus Godheid: zijn genade zij met alle heiligen
Opb. 1 : 6 Jezus Godheid:"Hem zij de heerlijkheid en de macht"
Marcus 1 : 11 Jezus Gods geliefde zoon
Marcus 12 : 6 Jezus Gods geliefde zoon
Jes. 42 : 1 Jezus Gods knecht
Jes. 52 : 13 Jezus Gods knecht
Marcus 12 : 6 Jezus Gods laatste zendeling
Luk. 8 : 39 Jezus Gods middel tot bevrijding
Luk. 9 : 35 Jezus Gods uitverkoren zoon
2 Pe 1 : 17 Jezus Gods welbehagen
Marcus 1 : 11 Jezus Gods welbehagen in hem
Matth. 4 : 6 Jezus Gods Zoon
Matth. 14 : 33 Jezus Gods Zoon
Matth. 27 : 40 Jezus Gods Zoon
Rom. 1 : 9 Jezus Gods Zoon
Joh. 19 : 7 Jezus Gods zoon: aanklacht tegen hem
Joh. 10 : 36 Jezus Gods zoon: door Hemzelf gezegd
Luk. 1 : 35 Jezus Gods zoon: reden van deze naam
Hebr. 5 : 7 Jezus godsvrucht
Luk. 18 18 Jezus goed genoemd
Hand. 10 : 38 Jezus goeddoen door -
2 Cor. 10 : 1 Jezus goedertieren
Marcus 10 : 17 Jezus goedheid
Dan. 6 : 18 Jezus graf van -: vgl. kuil van Daniël, met een steen afgesloten en verzegeld
Marcus 12 : 12 Jezus grijpen van -: men trachtte hem te grijpen
Marcus 3 : 21 Jezus grijpen van -: zijn verwanten kwam om Hem te grijpen
Luk. 22 54 Jezus grijpen: Jezus gegrepen
Joh. 7 : 32 Jezus grijpen: men wilde - grijpen
Joh. 7 : 44 Jezus grijpen: men wilde - grijpen
Joh. 11 : 57 Jezus grijpen: men wilde - grijpen
Joh. 8 : 20 Jezus grijpen: niemand greep hem omdat Zijn uur nog niet gekomen was
Matth. 15 : 32 Jezus groep mensen: gevoelen daarvoor: ontferming
Luk. 1 : 32 Jezus grootheid
Joh. 3 : 31 Jezus grootheid: boven allen
Marcus 1 : 41 Jezus hand: hij strekte zijn hand uit en raakte de melaatse aan
Jes. 52 : 13 Jezus handelen: verstandig
Marcus 10 : 16 Jezus handen: hij legde zijn handen op de kinderen
Luk. 24 50 Jezus handen: opheffend, en zegenend
Opb. 2 : 6 Jezus haten: door Jezus: boze werken
Joh. 15 : 15 Jezus heeft ons alles bekend gemaakt wat hij van Vader heeft gehoord
1 Tim. 2 : 6 Jezus heeft Zichzelf gegeven tot een losprijs voor allen
Gal. 1 : 4 Jezus heeft Zichzelf gegeven voor onze zonden
Joh. 14 : 28 Jezus heengaan en komen tot ons
Joh. 7 : 33 Jezus heengaan tot de Vader
Joh. 17 : 11 Jezus heengaan tot de Vader: Ik kom tot U, Heilige Vader
Matth. 17 : 17 Jezus heengaan: aangeduid
Joh. 16 : 5 Jezus heengaan: naar de Vader
Joh. 14 : 28 Jezus heengaan: tot de Vader
Marcus 16 : 20 Jezus Heer
Joh. 13 : 13 Jezus Heer
Hand. 2 : 34 Jezus Heer
Hand. 22 : 10 Jezus Heer
1 Cor. 6 : 11 Jezus Heer
2 Cor. 4 : 5 Jezus Heer
Gal. 1 : 3 Jezus Heer
2 Tim. 1 : 2 Jezus Heer
Filemon : 5 Jezus Heer
2 Pe 2 : 20 Jezus Heer
2 Pe 3 : 18 Jezus Heer
Jud : 4 Jezus Heer
Hand. 21 : 13 Jezus Heer -
1 Cor. 12 : 3 Jezus Heer - : alleen te zeggen door Heilige Geest
2 Cor. 1 : 3 Jezus Heer - Christus
Ef. 6 : 23 Jezus Heer - Christus
Rom. 13 : 14 Jezus Heer – Christus: Hem aandoen
1 Tim. 6 : 15 Jezus heer der heren
Opb. 17 : 14 Jezus Heer der heren
Matth. 13 : 25 Jezus Heer des Huizes
2 Pe 3 : 2 Jezus Heer en Heiland
Luc. 10 : 39 Jezus Heer genoemd
Luk. 24 : 34 Jezus Heer genoemd
Matth. 15 : 22 Jezus Heer genoemd door de Kananese vrouw
Col. 3 : 17 Jezus Heer Jezus: alles in naam van de het - doen
Luk. 24 3 Jezus Heer Jezus: zo genoemd
Gen. 50 : 18 Jezus Heer over zijn broeders naar het vlees (toepassing)
Hand. 10 : 36 Jezus Heer van allen
Marcus 2 : 28 Jezus heer van de sabbat
Matth. 12 : 8 Jezus Heer van de sabbat
Matth. 25 : 21 Jezus Heer van de slaven
Marcus 13 : 35 Jezus Heer van het huis
Matth. 10 : 24 Jezus Heer van slaven
Rom. 8 : 39 Jezus Heer: Christus -, onze Heer
Jac. 5 : 7 Jezus Heer: de Heer
Joh. 20 : 28 Jezus Heer: door Thomas beleden
Luk. 1 : 43 Jezus Heer: Elizabeth noemde de ongeboren - "mijn Heer"
Filip. 2 : 11 Jezus Heer: elke tong zal belijden dat - Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader
1 Cor. 8 : 6 Jezus Heer: enig Heer
Hebr. 10 : 19 Jezus Heer: genoemd zonder titel Heer
Rom. 10 : 9 Jezus Heer: Hem als Heer belijden
Hebr. 12 : 24 Jezus Heer: hier zonder deze titel
Hebr. 4 : 14 Jezus Heer: hier zonder titel 'Heer'
Luk. 2 : 11 Jezus Heer: Hij is Christus Heer
Jud : 25 Jezus Heer: Jezus Christus onze -
Rom. 4 : 24 Jezus Heer: onze Heer
2 Pe 1 : 2 Jezus Heer: onze Heer
Hebr. 13 : 20 Jezus Heer: onze Heer -
Filip. 1 : 2 Jezus Heer: onze het - Christus
1 Tim. 1 : 1 v Jezus Heer: onze hoop
Hand. 2 : 36 Jezus Heer: tot Heer gemaakt door God
Luk. 6 5 Jezus Heer: van de sabbat
Matth. 10 : 25 Jezus Heer: van het huis
Matth. 23 : 34 Jezus Heer: zender van profeten en wijzen
Hebr. 13 : 12 Jezus Heer: zonder deze titel genoemd
Opb. 14 : 12 Jezus Heer: zonder titel 'Heer' genoemd
1 Thess. 1 : 10 Jezus Heer: zonder titel "Heer" genoemd
1Jo 4 : 3 Jezus Heer: zonder titel genoemd
1 Pe 1 : 21 Jezus heerlijheid ontvangen van God
Marcus 13 : 26 Jezus heerlijkheid
Tit. 2 : 13 Jezus heerlijkheid
Joh. 12 : 41 Jezus heerlijkheid van - gezien door Jesaja
2 Pe 1 : 17 Jezus heerlijkheid vanwege God Vader
Joh. 17 : 24 Jezus heerlijkheid: aanschouwen door ons
2 Cor. 3 : 18 Jezus heerlijkheid: aanschouwen door ons
Jac. 2 : 1 Jezus heerlijkheid: Heer der heerlijkheid
Joh. 17 : 24 Jezus heerlijkheid: hem door de Vader gegeven
Opb. 1 : 6 Jezus heerlijkheid: hem zij de heerlijkheid
2 Pe 3 : 18 Jezus heerlijkheid: Hem zij de heerlijkheid
Luk. 21 27 Jezus heerlijkheid: Hij komt weder in grote heerlijkheid
Hebr. 1 : 8 Jezus heerschappij van - is eeuwig
Hebr. 1 : 8 Jezus heerschappij van - is rechtmatig
Dan. 7 : 14 Jezus heerschappij: eeuwig
Jes. 9 : 5 Jezus heerschappij: oneindige heerschappij
Jes. 41 : 2 Jezus heersen: zal heersen over koningen
2 Sam. 23 : 3 Jezus Heerser
1 Tim. 6 : 15 Jezus heerser: de enige -
Jes. 49 : 6 Jezus heil: Gods heil is hij tot aan het einde der aarde
Hebr. 2 : 15 Jezus heil: voor allen bedoeld
Jes. 19 : 20 Jezus Heiland
Jes. 25 : 9 Jezus Heiland
Luk. 2 : 11 Jezus Heiland
Hand. 13 : 23 Jezus Heiland
2 Pe 1 : 1 Jezus Heiland
2 Pe 2 : 20 Jezus Heiland
2 Pe 3 : 18 Jezus Heiland
Joh. 4 : 42 Jezus Heiland der wereld
1Jo 4 : 14 Jezus Heiland der wereld
2 Pe 3 : 2 Jezus Heiland en Heer
Jes. 19 : 20 Jezus Heiland en Meester
Tit. 3 : 6 Jezus Heiland: – onze Heiland
Hebr. 7 : 26 Jezus heilig
Hand. 4 : 27 , 30 Jezus heilig: heilige knecht van God
Luk. 1 : 35 Jezus Heilige
Hand. 1 : 2 Jezus Heilige Geest: door Heilige Geest had Hij zijn opdrachten gegeven
Hand. 2 : 27 Jezus Heilige Gods: "Uw Heilige"
Marcus 1 : 24 Jezus heilige van God
Luk. 4 : 34 Jezus heilige van God
Hand. 3 : 14 Jezus Heilige: de Heilige
Joh. 6 : 69 Jezus Heilige: de Heilige van God
1 Pe 3 : 15 Jezus heiligen: door ons: als Heer: in onze harten
Hand. 20 : 19 Jezus hem dienen met alle nederigheid
Luk. 20 20 Jezus Hem op een woord zoeken te vatten
Marcus 7 : 34 Jezus hemel: Hij keek op naar de hemel
Joh. 6 : 38 Jezus hemel: van de hemel neergedaald
Marcus 14 : 62 Jezus hemelbewustzijn
Marcus 3 : 28 Jezus hemelse afkomst: blijkens spreekwijze: 'kinderen der mensen'
Luk. 12 : 49 , 51 Jezus hemelse komaf
Joh. 3 : 13 Jezus hemelvaart
Joh. 6 : 62 Jezus hemelvaart
Joh. 7 : 33 Jezus hemelvaart
1 Pe 3 : 22 Jezus hemelvaart
Matth. 26 : 31 Jezus herder
Marcus 14 : 27 Jezus herder
1 Pe 2 : 25 Jezus herder
Joh. 10 : 11 Jezus Herder: de goede herder
Joh. 10 : 14 Jezus Herder: de goede herder
Hebr. 13 : 20 Jezus herder: de grote herder van de schapen
Marcus 6 : 39 Jezus herder: leidt naar grazige weiden
Luk. 12 : 32 Jezus herder: noemt zijn leerlingen 'kleine kudde'
1 Pe 5 : 4 Jezus herder: overste -
Matth. 14 : 35 Jezus herkennen
Luk. 12 : 51 Jezus herkomst: hemel
Joh. 18 : 21 Jezus historische - = - der Schriften, der apostelen
Opb. 19 : 15 Jezus hoeden: de naties: met een ijzeren staf
Opb. 12 : 5 Jezus hoeden: zal hoeden met een ijzeren staf
Hand. 4 : 11 Jezus hoeksteen
Hebr. 4 : 14 Jezus hogepriester
Hebr. 5 : 10 Jezus hogepriester
Hebr. 7 : 26 Jezus hogepriester
Hebr. 8 : 1 Jezus hogepriester
Hebr. 7 : 28 Jezus hogepriester: aangesteld
Hebr. 6 : 20 Jezus hogepriester: eeuwig
Hebr. 7 : 26 Jezus hoger dan de hemelen
Matth. 26 : 49 Jezus homoseksueel? Nee, ondanks kus Judas
Matth. 21 : 18 Jezus honger hebbend
Matth. 4 : 2 Jezus honger lijdend
Ef. 1 : 22 Jezus hoofd over alles
Matth. 27 : 30 Jezus hoofd: geslagen
Joh. 19 : 30 Jezus hoofd: Hij boog zijn hoofd
Hebr. 1 : 3 Jezus hoogheid: gezeten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge
Marcus 9 : 7 Jezus hoort hem, gebiedt God
Rom. 15 : 12 Jezus hopen op –: door de volken
Luk. 8 : 50 Jezus horen door -
Luk. 7 : 3 Jezus horen van - en dan komen tot Jezus: hoofdman
Hand. 22 : 14 Jezus horen van -: na zijn opstanding
Hand. 22 : 18 Jezus horen van -: na zijn opstanding: door Paulus
Matth. 13 : 17 Jezus horen: Jezus begeren te horen
Hebr. 5 : 7 Jezus huilen
Joh. 12 : 13 Jezus hulde aan -
Luk. 9 : 20 Jezus identiteit
Marcus 8 : 27 Jezus identiteit: vraag
Joh. 2 : 17 Jezus ijver voor Gods huis
Jes. 52 : 6 Jezus Ik ben (vergelijk)
Ef. 3 : 12 Jezus in - hebben wij de toegang
Ef. 3 : 12 Jezus in - hebben wij de vrijmoedigheid
Col. 4 : 1 Jezus in de hemel is -
Hebr. 8 : 1 Jezus in de hemelen
Hand. 2 : 25 v Jezus in gemeenschap met God levend
Joh. 5 : 25 Jezus in Hem is leven
Luk. 22 27 Jezus in het midden: der discipelen
Joh. 17 : 26 Jezus in ons
Matth. 18 : 5 Jezus in zijn naam een kindgelijke discipel ontvangen
Matth. 18 : 20 Jezus in zijn naam vergaderen
Joh. 2 : 17 Jezus innerlijk leven
Joh. 4 : 25 Jezus is de Christus
Luk. 2 : 26 Jezus is de Christus van HEER
Joh. 14 : 10 Jezus is in de Vader
Hebr. 3 : 1 Jezus Jezus" zonder titel gebruikt
Ef. 5 : 19 Jezus jubelen tot -
Col. 4 : 10 Jezus Justus genaamd
Luk. 17 37 Jezus kende de natuur: 'gieren'
Joh. 3 : 12 Jezus kenleven: hemel evident voor Hem
Luk. 15 : 7 Jezus kennen door -: de hemel
Marcus 12 : 15 Jezus kennen door -: iemands huichelarij
Luk. 5 : 22 Jezus kennen door -: overleggingen van beschuldigers
Joh. 6 : 61 Jezus kennen door -: van de mens
Matth. 12 : 25 Jezus kennen door Jezus: Hij kende de gedachten der Farizeeën
1Jo 3 : 6 Jezus kennen door ons: al of niet
Joh. 8 : 19 Jezus kennen van -: door de mensen
Matth. 22 : 18 Jezus kennen: boosheid van de Farizeeën en anderen
Matth. 19 : 22 Jezus kennen: de rijkdom van de jonge man
Marcus 2 : 8 Jezus kennen: door Jezus: gedachten van anderen
Joh. 10 : 14 Jezus kennen: door ons, wij kennen de Herder
Opb. 1 : 1 Jezus kennen: door openbaring van God
Joh. 10 : 14 Jezus kennen: gekend door de Vader
1Jo 2 : 13 Jezus kennen: Hem kennen
Marcus 12 : 43 v Jezus kennen: hij kende de armoede van de weduwe
Joh. 10 : 14 Jezus kennen: Hij kent ons, zijn schapen
Joh. 2 : 25 Jezus kennen: Hij wist wat in de mens was
Joh. 16 : 3 Jezus kennen: niet -: de tegenstanders van de christenen
Hand. 13 : 27 Jezus kennen: niet gekend door de Jeruzalemmers
Joh. 14 : 9 Jezus kennen: onvoldoende/niet - - : Filippus
Luc. 11 : 16 Jezus kennen: overleggingen van omstanders
Joh. 6 : 64 Jezus kennen: van de mens
Jes. 53 : 11 Jezus kennis
Matth. 12 : 15 Jezus kennis
Matth. 17 : 25 Jezus kennis: bovennatuurlijk
Joh. 4 : 39 Jezus kennis: buitengewone kennis
Joh. 9 : 3 Jezus kennis: van het verleden: geval
Luk. 12 : 27 Jezus kennis: van het verleden: Salomo
Luk. 5 : 5 Jezus kennis: wist vermoedelijk van de loze visvangst van Simon
Matth. 26 : 37 Jezus kiezen door -: drie leerlingen om mee te gaan
Luk. 8 : 48 Jezus kind van -: hij noemde de gelovige vrouw 'dochter'
Jes. 60 : 6 Jezus kind: bezocht door heidenen met geschenken (toepassing)
Luk. 2 : 28 Jezus kind: in de armen genomen door Simeon
Hebr. 11 : 12 Jezus kinderen Hem gegeven (typologisch)
Hebr. 2 : 13 Jezus kinderen van -: door God aan hem gegeven
Joh. 19 : 24 Jezus kleding
Luk. 9 : 29 Jezus kleding: werd lichtend wit
Jes. 11 : 1 Jezus klein, nederig begin
Matth. 17 : 2 Jezus kleren werden wit als het licht
Marcus 9 : 3 Jezus kleren: werden blinkend hel wit
Jes. 53 : 11 Jezus knecht van God
Matth. 12 : 18 Jezus knecht van God
Hand. 3 : 26 Jezus knecht van God
Hand. 4 : 27 , 30 Jezus knecht van God
Luk. 6 : 47 Jezus komen tot -
Luk. 7 : 3 Jezus komen tot -
1 Pe 2 : 4 Jezus komen tot -
Joh. 6 : 65 Jezus komen tot -: dankzij het werk van de Vader
Luk. 6 : 18 Jezus komen tot -: doel: horen en genezen worden
Matth. 17 : 7 Jezus komen: bij de bange discipelen
Joh. 5 : 43 Jezus komen: in de naam van Zijn Vader
Joh. 12 : 46 Jezus komen: in de wereld: als een licht
Joh. 14 : 28 Jezus komen: tot de leerlingen: na zijn heengaan
Opb. 2 : 5 Jezus komen: tot een gemeente
Luk. 13 : 35 Jezus komen: weder: in de naam van de HEER
1Jo 5 : 20 Jezus komst
1 Tim. 1 : 15 Jezus komst: doel
1 Tim. 2 : 15 Jezus komst: doel
1Jo 4 : 9 Jezus komst: doel
Luk. 9 : 56 Jezus komst: doel: behouden van zielen van mensen
Marcus 10 : 45 Jezus komst: doel: dienen
Matth. 20 : 28 Jezus komst: doel: dienen: zijn leven geven
Hebr. 10 : 7 Jezus komst: doel: Gods wil doen
Hebr. 10 : 9 Jezus komst: doel: Gods wil doen
1Jo 4 : 14 Jezus komst: doel: heil brengen aan de wereld
Joh. 10 : 10 Jezus komst: doel: leven en overvloed voor de schapen
Matth. 1 : 21 Jezus komst: doel: redden van zonden
Joh. 9 : 37 Jezus komst: doel: tot een oordeel
Luk. 19 10 Jezus komst: doel: verlorene te zoeken en te behouden
1Jo 3 : 8 Jezus komst: doel: werken van de duivel verbreken
1Jo 4 : 10 Jezus komst: doel: zoenoffer zijn
Luk. 5 : 32 Jezus komst: doel: zondaars roepen tot bekering
1Jo 3 : 5 Jezus komst: doel: zonden wegnemen
1Jo 5 : 6 Jezus komst: door water en bloed
2 Tim. 1 : 10 Jezus komst: eerste
Joh. 12 : 46 Jezus komst: eerste: doel: mensen uit de duisternis halen
Joh. 12 : 47 Jezus komst: eerste: doel: redding der wereld
Luk. 12 : 51 Jezus komst: gevolg van zijn komst en optreden: verdeeldheid
1Jo 4 : 2 Jezus komst: in het vlees gekomen
Joh. 8 : 42 Jezus komst: niet van zichzelf gekomen
Deut. 4 : 39 Jezus komst: op aarde (associatie)
Joh. 8 : 42 Jezus komst: van God uitgaan en komen
Joh. 11 : 27 Jezus komst: verwacht
Jes. 25 : 9 Jezus komst: verwachting
Luk. 2 : 10 Jezus komst: voor het hele volk Israël
Luk. 10 : 1 Jezus komst: voorbereiden door uitgezonden
Marcus 1 : 2 Jezus komst: weg bereid door Johannes
Joh. 3 : 17 Jezus komst:doel
Matth. 25 : 40 Jezus koning
Luk. 19 38 Jezus koning
2 Sam. 23 : 3 v Jezus Koning
Matth. 17 : 25 Jezus koning der aarde (zinspeling)
Matth. 27 : 11 Jezus koning der Joden
Matth. 27 : 29 Jezus koning der Joden
Marcus 15 : 2 Jezus koning der Joden
Marcus 15 : 9 , 12 Jezus koning der Joden
Joh. 18 : 39 Jezus koning der Joden
Joh. 19 : 15 v Jezus koning der Joden
Joh. 19 : 20 Jezus koning der Joden
Marcus 15 : 26 Jezus Koning der Joden
Luk. 23 3 Jezus Koning der Joden
Luk. 23 : 37 Jezus Koning der Joden
Luk. 23 11 Jezus Koning der Joden: bespot als zodanig
1 Tim. 6 : 15 Jezus koning der koningen
Opb. 17 : 14 Jezus Koning der koningen
Matth. 27 : 42 Jezus koning van Israël
Joh. 12 : 13 , 15 Jezus koning van Israël
Marcus 15 : 32 Jezus Koning van Israël (spottend gezegd)
Luk. 1 : 33 Jezus koning van Israël: tot in eeuwigheid
Matth. 21 : 5 Jezus koning van Sion
Matth. 5 : 35 Jezus koning, 'Grote Koning'
Jes. 32 : 1 Jezus koning, zal regeren in gerechtigheid
1 Kron. 11 : 10 Jezus koning: door christenen erkend en bevorderd (toepassing)
Spr. 30 : 31 Jezus Koning: onwederstaanbaar (toepassing)
Opb. 1 : 5 Jezus koning: overste van de koningen der aarde
Hebr. 1 : 8 Jezus koningschap: rechtmatig
Luk. 1 : 33 Jezus koningschap: zonder einde
1 Kon. 2 : 46 Jezus koninkrijk: bevestigd: door dood zijner vijanden (toepassing, vgl. Luk 19:14, 27)
Luk. 22 29 Jezus koninkrijk: Hij beschikt de zijnen een koninkrijk
Dan. 7 : 14 Jezus koninkrijk: zal niet verdorven worden
Luk. 22 29 Jezus koninkrijk: zijn - door de Vader hem beschikt
Ez. 46 : 13 Jezus kostbaar voor God: dagelijks brandoffer
Luk. 4 : 36 Jezus kracht
Ef. 6 : 10 Jezus kracht van sterkte: sterkt in de Heer en in de kracht van zijn sterkte
Luk. 6 : 19 Jezus kracht: er ging kracht van hem uit
Luk. 8 : 46 Jezus kracht: ging van Hem uit: tot genezing van de vrouw
2 Pe 1 : 3 Jezus kracht: goddelijke kracht
Marcus 13 : 26 Jezus kracht: grote kracht
Opb. 1 : 6 Jezus kracht: Hem zij de kracht
Luk. 21 27 Jezus kracht: Hij komt weder met kracht
Matth. 13 : 54 Jezus krachten
Matth. 14 : 2 Jezus krachten
Matth. 22 : 19 Jezus kritiek door -
Luk. 5 : 33 Jezus kritiek op - zijn discipelen
Matth. 22 : 23 Jezus kritiek op: door links en rechts, vgl. vers 15
Hebr. 12 : 2 Jezus kruis: verdragen
1 Cor. 2 : 8 Jezus kruisiging: door de oversten van deze wereld
Opb. 11 : 8 Jezus kruisiging: in Jeruzalem
Hebr. 6 : 6 Jezus kruisiging: schande
Opb. 1 : 18 Jezus Laatste
Jes. 53 : 7 Jezus lam
Joh. 1 : 29 Jezus Lam van God
Opb. 5 : 9 Jezus Lam van God
Matth. 17 : 17 Jezus lankmoedigheid: beproefd
1 Tim. 1 : 16 Jezus lankmoedigheid: bewijs
Jac. 2 : 7 Jezus lasteren: gelasterd: door rijken
Luk. 22 65 Jezus lasteren: Jezus gelasterd
Marcus 15 : 29 Jezus lastering tegen -
Joh. 14 : 19 Jezus leeft
Gen. 46 : 30 Jezus leeft: door Israël eens te bevinden (typologie)
Hand. 1 : 3 Jezus leeft: Hij heeft zich levend vertoond
Matth. 7 : 29 Jezus leer: deed versteld staan
Matth. 22 : 33 Jezus leer: doet mensen versteld staan
Marcus 1 : 22 Jezus leer: hierover stond men versteld
Joh. 7 : 16 Jezus leer: niet van Hemzelf, maar van de Vader
Spr. 13 : 14 Jezus leer: springerader des levens
Luk. 4 : 32 Jezus leer: versteld over Zijn leer: de toehoorders te Kapernaum
Luk. 23 5 Jezus leerde
Matth. 11 : 1 Jezus leerde in de steden
Joh. 8 : 20 Jezus leerde in de tempel
Spr. 28 : 1 Jezus leeuw (toepassing)
Opb. 5 : 5 Jezus leeuw uit de stam van Juda
1Jo 3 : 16 Jezus legde zijn leven af voor ons
Opb. 19 : 19 Jezus leger van -
Luk. 23 26 Jezus leiden: weggeleid
Matth. 2 : 6 Jezus leidsman
Hebr. 12 : 2 Jezus leidsman: overste leidsman
Spr. 16 : 23 Jezus leraar (toepassing)
Matth. 26 : 55 Jezus leren door
Marcus 6 : 34 Jezus leren door
Matth. 21 : 23 Jezus leren door -
Matth. 22 : 16 Jezus leren door -
Marcus 1 : 21 Jezus leren door -
Marcus 2 : 13 Jezus leren door -
Luc. 11 : 1 Jezus leren door -
Luk. 23 4 Jezus leren door -
Luk. 20 1 Jezus leren door -: in de tempel
Luk. 4 : 31 Jezus leren door -: op de sabbatten
Luk. 21 37 v Jezus leren door -: overdag, in de tempel
Marcus 12 : 38 v Jezus leren door -: waarschuwen
Matth. 7 : 29 Jezus leren door –: met gezag
Joh. 7 : 14 Jezus leren: in de tempel
Matth. 13 : 54 Jezus leren: in synagoge
Matth. 13 : 54 Jezus leren: indrukwekkend
Hgl 8 : 5 Jezus leunen op -: door de bruid (toepassing)
2 Cor. 4 : 11 Jezus leven van - openbaar wordend in ons sterfelijk lichaam
Luk. 19 47 Jezus leven: bedreigd: door overpriesters, schriftgeleerden en voornaamsten
Joh. 6 : 57 Jezus leven: door de Vader
Matth. 20 : 28 Jezus leven: gegeven tot een losprijs voor velen
Joh. 11 : 25 Jezus leven: Hij is het leven
Joh. 1 : 4 Jezus leven: in Hem was leven
Spr. 16 : 15 Jezus leven: in het licht van zijn aangezicht is leven (toepassing)
Hebr. 7 : 25 Jezus leven: leeft om voor ons tussenbeide te treden
Hebr. 7 : 16 Jezus leven: onvergankelijk
1Jo 4 : 9 Jezus leven: opdat wij zouden - door Hem
Rom. 6 : 10 Jezus leven: voor God
1Jo 5 : 12 Jezus leven: wie de Zoon heeft, heeft het leven
Opb. 1 : 18 Jezus Levende
Luk. 24 : 5 Jezus Levende: de Levende
Marcus 14 : 8 Jezus lichaam: "mijn lichaam"
Hebr. 10 : 10 Jezus lichaam: offerande
Joh. 6 : 51 Jezus lichaam: offergave
Joh. 2 : 19 Jezus lichaam: tempelhuis
Luk. 22 19 Jezus lichaam: voor ons gegeven
Matth. 4 : 16 Jezus licht
Joh. 3 : 20 Jezus Licht
Joh. 12 : 35 Jezus licht der wereld
2 Sam. 23 : 4 Jezus licht des morgens
Joh. 9 : 5 Jezus licht van de wereld
Joh. 11 : 9 Jezus licht van de wereld (toepassing)
Joh. 3 : 19 Jezus licht: in de wereld gekomen
Joh. 1 : 9 Jezus licht: waarachtige licht
1 Tim. 1 : 14 Jezus liefde schenkend
1 Pe 1 : 8 Jezus liefde tot -: door ons
Joh. 13 : 1 Jezus liefde tot de zijnen
Joh. 15 : 9 Jezus liefde tot discipelen
Spr. 17 : 17 Jezus liefde tot ons (toepassing
Matth. 26 : 50 Jezus liefde tot vijand: "vriend" tot Judas gezegd
Matth 23 : 37 Jezus liefde tot zijn volk: vergelijking
1 Thess. 2 : 8 Jezus liefde voor ons (gemeente)
Joh. 5 : 20 Jezus liefde: bewustzijn van Vaders liefde
Joh. 15 : 9 Jezus liefde: blijft in Zijn liefde
Luk. 13 : 34 Jezus liefde: tot Jeruzalem
Hgl 1 : 2 Jezus liefde: uitnemend (toepassing)
Hgl 1 : 4 Jezus liefde: uitnemend (toepassing)
Spr. 16 : 13 Jezus liefhebben door -: dien die rechte dingen spreekt (toepassing), vgl. de rijke jongeling
Joh. 19 : 26 Jezus liefhebben door -: een leerling van Hem
Opb. 1 : 5 Jezus liefhebben door -: ons
Opb. 3 : 9 Jezus liefhebben door -: ons
Joh. 14 : 24 Jezus liefhebben van hem: niet liefhebben: die bewaart zijn woord niet
Joh. 14 : 14 Jezus liefhebben van: bewaart dan Zijn geboden
Joh. 14 : 23 Jezus liefhebben van: zijn woord bewaren
Joh. 14 : 28 Jezus liefhebben: door ons: blijdschap over zijn heengaan tot de Vader
Joh. 14 : 21 Jezus liefhebben: door ons: door zijn geboden te bewaren
Joh. 15 : 12 Jezus liefhebben: heeft ons liefgehad
Rom. 8 : 37 Jezus liefhebben: heeft ons liefgehad
Luk. 18 32 Jezus lijden
Hand. 1 : 3 Jezus lijden
Luk. 12 : 49 Jezus lijden aan het kruis: doop
Matth. 20 : 17 Jezus lijden en dood: 3e aankondiging
Marcus 14 : 21 Jezus lijden en dood: voorzegd door OT
Luk. 22 22 Jezus lijden en sterven: tevoren bepaald
Hebr. 2 : 10 Jezus lijden tot volmaking
Hebr. 2 : 9 Jezus lijden van de dood
Marcus 8 : 31 Jezus lijden voorzegd
Marcus 9 : 12 Jezus lijden: aangekondigd
Matth. 16 : 21 Jezus lijden: aankondiging plaats, mate en veroorzakers
Matth. 26 : 67 Jezus lijden: bespuwd
Matth. 27 : 30 Jezus lijden: bespuwd
Marcus 14 : 65 Jezus lijden: bespuwd
Hebr. 13 : 12 Jezus lijden: buiten de poort
Ps. 119 : 150 Jezus lijden: door boosdoeners genaderd
Matth. 17 : 12 Jezus lijden: door Hemzelf voorzegd
Matth. 17 : 22 v Jezus lijden: door Hemzelf voorzegd
Matth. 17 : 27 Jezus lijden: door Hemzelf voorzegd
Joh. 18 : 11 Jezus lijden: drinkerbeker vanwege de Vader
Ps. 129 : 3 Jezus lijden: geseling
Matth. 27 : 26 Jezus lijden: geseling
Marcus 15 : 15 Jezus lijden: geseling
Matth. 26 : 67 Jezus lijden: geslagen
Marcus 14 : 65 Jezus lijden: geslagen in het gezicht
Marcus 14 : 65 Jezus lijden: geslagen met vuisten
Job 16 : 10 Jezus lijden: geslagen op de kaak (associatie)
Matth. 27 : 30 Jezus lijden: geslagen op zijn hoofd
Marcus 15 : 19 Jezus lijden: geslagen: met een rietstok, op het hoofd
Joh. 12 : 23 Jezus lijden: hij er zijn verheerlijking achter
1 Pe 4 : 1 Jezus lijden: in het vlees
1 Pe 1 : 11 Jezus lijden: in O.T. betuigd
Jes. 52 : 14 Jezus lijden: indruk op omstanders
Joh. 8 : 28 Jezus lijden: kruisiging: voorzegd
Gen. 41 : 14 Jezus lijden: kuil (typologische toepassing)
Joh. 19 : 1 Jezus lijden: lichamelijk
Jes. 53 : 3 Jezus lijden: man van smarten
Hand. 21 : 36 Jezus lijden: nagevolgd door Paulus
Hand. 22 : 22 Jezus lijden: nagevolgd door Paulus
Jes. 53 : 3 Jezus lijden: niet om aan te zien
Hand. 26 : 23 Jezus lijden: noodzakelijk
Gen. 50 : 20 Jezus lijden: nut (toepassing)
Marcus 14 : 33 Jezus lijden: ontsteltenis
Jes. 53 : 8 Jezus lijden: plaatsvervangend
1 Sam. 17 : 48 Jezus lijden: trad de vijand tegemoet
1 Sam. 18 : 21 Jezus lijden: valstrik en list, gelijk bij David
Matth. 16 : 21 Jezus lijden: veel
Marcus 8 : 31 Jezus lijden: veel
Luk. 9 : 22 Jezus lijden: veel lijden
Luk. 17 : 25 Jezus lijden: veel lijden
Job 16 : 12 Jezus lijden: verbrijzeld (associatie)
Jes. 53 : 10 Jezus lijden: verbrijzeld door God
1 Pe 3 : 18 Jezus lijden: voor onrechtvaardigen
1 Pe 3 : 18 Jezus lijden: voor zonden
Hand. 3 : 18 Jezus lijden: vooraf verkondigd door alle profeten
Hand. 7 : 54 v Jezus lijden: voorgezet door Stefanus
Marcus 2 : 20 v Jezus lijden: voorzegd
Matth. 26 : 2 Jezus lijden: voorzegging
Marcus 14 : 33 Jezus lijden: zeer beangst
Jes. 53 : 10 Jezus lijden: ziek gemaakt door God
Marcus 10 : 33 Jezus lijden: zijn eigen - voorzegd door Hemzelf
Marcus 10 : 38 Jezus lijden: zijn eigen - voorzegd door Hemzelf
Jes. 43 : 4 Jezus losprijs (toepassing)
Marcus 5 : 36 Jezus luisteren: niet
Jes. 53 : 11 Jezus maakt velen rechtvaardig
Marcus 1 : 24 Jezus macht
Joh. 18 : 6 Jezus macht
Ef. 1 : 22 Jezus macht van -
Joh. 10 : 18 Jezus macht, bevoegdheid
Matth. 28 : 18 Jezus macht: alle - is Hem gegeven
Luk. 22 29 Jezus macht: hij beschikt de zijnen een koninkrijk
Joh. 17 : 2 Jezus macht: over alle vlees
Luk. 5 : 5 Jezus macht: over de vissen
Opb. 1 : 5 Jezus macht: overste der koningen der aarde
Hebr. 1 : 2 Jezus Maker van de werelden
Luk. 19 12 Jezus man van hoge geboorte
Luk. 11 : 32 Jezus meer dan Jona, meer dan Salomo
2 Tim. 2 : 21 Jezus meester
2 Pe 2 : 1 Jezus meester
Jes. 19 : 20 Jezus Meester
Marcus 14 : 14 Jezus Meester
Joh. 13 : 13 Jezus Meester
Jud : 4 Jezus Meester
Matth. 22 : 16 Jezus meester genoemd
Matth. 22 : 23 Jezus meester genoemd
Luk. 7 : 40 Jezus meester genoemd
Luk. 17 : 13 Jezus Meester genoemd
Luk. 18 18 Jezus Meester genoemd
Marcus 10 : 17 Jezus meester genoemd, 'goede meester'
Matth. 10 : 24 Jezus meester van leerlingen
Matth. 15 : 30 Jezus menigten, vele, kwamen tot Hem
Marcus 8 : 27 Jezus meningen over -
Joh. 7 : 40 v Jezus meningen over -
Matth. 16 : 14 Jezus meningen over wie Jezus is
Joh. 7 : 12 Jezus meningsverschil over -
Rom. 5 : 15 Jezus mens
1 Tim. 2 : 5 Jezus mens
Opb. 1 : 13 Jezus mens in de hemel
Joh. 8 : 40 Jezus mens, noemt Zich een mens
Joh. 8 : 40 Jezus mens: en God: hij sprak de waarheid die hij van God heeft gehoord
Joh. 4 : 6 Jezus mens: vermoeidheid
Matth. 17 : 5 Jezus mens: wij hebben naar hem te horen
Matth. 10 : 17 Jezus mensbeeld: gevaar voor discipelen
Luk. 6 : 20 v Jezus mensbeeld: visie op discipelen (toepassing)
Matth. 14 : 35 Jezus mensen brengen tot Jezus: alle lijdenden
Hebr. 1 : 14 Jezus mensen: aan mensen overgeleverd
Hebr. 2 : 9 Jezus menswording
Hebr. 2 : 14 Jezus menswording: deelneming aan bloed en vlees
Hebr. 2 : 14 Jezus menswording: doel: sterven en door de dood overwinnen
Luk. 8 : 46 Jezus merkte dat kracht van Hem was uitgegaan
Marcus 16 : 10 Jezus met - geweest zijn: de discipelen, voor Zijn dood
Luc. 11 : 23 Jezus met - zijn
2 Kon. 4 : 34 Jezus met Hem eengemaakt
Matth. 28 : 20 Jezus met ons: alle dagen: tot het einde
Hand. 18 : 9 Jezus met Paulus: "Ik ben met je"
Hand. 2 : 22 Jezus middel: van God
1 Tim. 2 : 5 Jezus middelaar
Hebr. 8 : 6 Jezus middelaar: van een beter verbond
Hebr. 12 : 24 Jezus middelaar: van een nieuw verbond
Matth. 17 : 8 Jezus middelaar: voor Hem waren de discipelen niet bang
Luk. 18 32 Jezus mishandeld
Luk. 4 : 43 Jezus missie: verkondiging van het evangelie van het koninkrijk van God
Matth. 12 : 46 Jezus moeder
Luk. 8 : 19 v Jezus moeder van -
Luk. 8 : 21 Jezus moeder van -: geestelijk
Joh. 18 : 2 Jezus moedig
Matth. 17 : 17 Jezus moeite
Hebr. 5 : 7 Jezus moeite, strijd
Hebr. 2 : 17 Jezus moest in alles aan zijn broeders gelijk worden
Opb. 19 : 21 Jezus mond van -: daaruit komt een zwaard
Opb. 19 : 15 Jezus mond: uit zijn mond komt een scherp zwaard
Opb. 1 : 16 Jezus mond: uit Zijn mond kwam een scherp tweesnijdend zwaard
Opb. 22 : 16 Jezus morgenster: de blinkende morgenster
Hand. 10 : 41 Jezus na de opstanding at en dronk hij met de zijnen
Filip. 2 : 9 Jezus naam boven alle naam
2 Tim. 2 : 19 Jezus naam van de Heer noemen
Hebr. 13 : 15 Jezus naam: belijden: door ons
Joh. 14 : 14 Jezus naam: bidden in Zijn naam: dan zal Hij het doen
Opb. 2 : 13 Jezus naam: daaraan vasthouden
Luk. 1 : 31 Jezus naam: door God verkozen
Hand. 4 : 30 Jezus naam: door zijn naam tekenen en wonderen
1 Cor. 6 : 11 Jezus naam: gerechtvaardigd door de naam van de Heer Jezus
Opb. 19 : 12 Jezus naam: geschreven naam ons onbekend
Opb. 19 : 13 Jezus naam: het Woord van God
Filip. 2 : 10 Jezus naam: in de en van - zal alle knie zich buigen
Hand. 4 : 18 Jezus naam: in de naam van - spreken of leren
Marcus 16 : 17 Jezus naam: in Zijn naam demonen uitdrijven
Matth. 26 : 69 Jezus naam: Jezus de Galileeër
Matth. 26 : 71 Jezus naam: Jezus de Nazoreeër
Opb. 3 : 12 Jezus naam: nieuwe naam voor -
Matth. 1 : 21 Jezus naam: reden
Matth 24 : 9 Jezus naam: terwille hiervan zullen de gelovigen gehaat worden
Jac. 2 : 7 Jezus naam: uitnemende naam
Matth 24 : 5 Jezus naam: velen zullen komen onder Zijn naam
Jes. 9 : 5 Jezus namen
1 Pe 2 : 21 Jezus navolgen: in het onrechtvaardig lijden
Marcus 1 : 24 Jezus Nazarener
Luk. 4 : 34 Jezus Nazarener
Marcus 14 : 67 Jezus Nazarener genoemd
Num. 6 : 20 Jezus Nazireer na hemelvaart?
Matth. 26 : 71 Jezus Nazoreeër
Hand. 2 : 22 Jezus Nazoreeër
Ez. 17 : 24 Jezus nederig
Matth. 18 : 5 Jezus nederig
Matth. 11 : 29 Jezus nederig van hart
Luk. 14 : 11 Jezus nederig: zelfvernedering (toepassing)
Marcus 4 : 31 Jezus nederigheid, geringheid (toepassing)
Luk. 4 : 43 Jezus nee zeggen door -
Joh. 6 : 38 Jezus neergedaald uit de hemel
Pred. 2 : 16 Jezus niet aan vergetelheid prijsgegeven
Matth. 23 : 10 Jezus noemt Zichzelf de Christus
Joh. 17 : 3 Jezus noemt zichzelf: Jezus Christus
Luk. 24 : 31 Jezus nu: onzichtbaar voor ons
Opb. 1 : 5 Jezus nu: positie: overste van de koningen der aarde
Jes. 53 : 10 Jezus offer: schuldoffer
Hebr. 9 : 14 Jezus offeren, zichzelf: door de eeuwige Geest: aan God
Opb. 1 : 14 Jezus ogen: als een vuurvlam
Opb. 19 : 12 Jezus ogen: als een vuurvlam
Luk. 6 : 20 Jezus ogen: hij hief ze op naar zijn leerlingen
1 Kon. 11 : 12 v Jezus om - wil: God doet om - wil
Marcus 3 : 6 Jezus ombrengen: daartoe beraad door Farizeeen en Herodianen
Matth. 13 : 54 Jezus omgeving: reacties uit o
Marcus 8 : 33 Jezus omkeren: Hij keerde zich om, van Petrus af
Hebr. 7 : 26 Jezus onbesmet
Matth. 22 : 16 Jezus onbevreesd onpartijdig
Luk. 2 : 39 Jezus onder de wet
Marcus 2 : 7 Jezus onderkende de overlegging van mensenharten
1 Tim. 5 : 21 Jezus onderscheiden van God
Luk. 23 9 Jezus ondervraagd
Joh. 18 : 20 Jezus onderwijs: in de synagoge en in de tempel
1 Pe 2 : 7 Jezus ongelovigen: voor hen is hij een steen des aanstoots, een rots der ergernis
Pred. 8 : 14 Jezus onrecht geleden: dien wedervaarde het naar het werk van de goddelozen
Marcus 14 : 55 Jezus onschuld
Hand. 13 : 27 Jezus onschuld: zonder doodsschuld
Matth. 27 : 4 Jezus onschuldig
Matth. 27 : 23 Jezus onschuldig
Luk. 23 : 41 Jezus onschuldig
Hebr. 7 : 26 Jezus onschuldig
Ex. 23 : 7 Jezus onschuldig gedood (toepassing)
Marcus 15 : 14 Jezus onschuldig gehouden door Pilatus
Joh. 19 : 6 Jezus onschuldig verklaard door Pilatus
Matth. 27 : 4 Jezus onschuldig: getuigenis van Judas Iskariot
Joh. 8 : 49 Jezus onteerd
Marcus 6 : 34 Jezus ontferming
Luk. 7 : 13 Jezus ontferming
Marcus 8 : 2 Jezus ontferming over de menigte
Matth. 27 : 28 Jezus ontkleed door de soldaten
Luk. 19 12 Jezus ontvangt koninkrijk in de hemel
Luk. 9 : 11 Jezus ontving de menigte
Luk. 20 26 Jezus onvatbaar voor de spionnen
Hebr. 13 : 8 Jezus onveranderlijk
Hebr. 1 : 12 Jezus onveranderlijk, in tegenstelling tot de aarde en de hemelen
Hebr. 1 : 11 v Jezus onvergankelijk
Jes. 53 : 3 Jezus onwaardigste onder de mensen
Joh. 5 : 30 Jezus oordeel door -: rechtvaardig
Matth. 26 : 31 Jezus oordeel Gods over -: slaan
Opb. 19 : 15 Jezus oordeelt de naties
Joh. 5 : 25 Jezus oordelen door -: macht om te oordelen
Joh. 5 : 30 Jezus oordelen door -: naar wat Hij hoort
Opb. 19 : 11 Jezus oordelen: Hij oordeelt
Joh. 6 : 33 Jezus oorsprong: hemel, uit de hemel neergedaald
Joh. 6 : 62 Jezus oorsprong: hemel, uit de hemel neergedaald
Joh. 3 : 31 Jezus oorsprong: van boven, uit de hemel
Hebr. 5 : 9 Jezus oorzaak: van eeuwige behoudenis
Hand. 1 : 2 Jezus opdrachten gevend
Hand. 10 : 40 Jezus openbaar worden: aan getuigen
Marcus 3 : 12 Jezus openbaarmaking: door Hem verboden
1Jo 1 : 3 Jezus openbaring van - (Hij is geopenbaard)
1 Pe 1 : 20 Jezus openbaring van -: in het laatst van de tijden
Jes. 52 : 10 Jezus openbaring voor de wereld (associatie)
Hand. 1 : 11 Jezus opgenomen van de apostelen
Luk. 24 : 5 Jezus opgestaan uit de doden
1Jo 1 : 1 Jezus opgestane Heer (toepassing)
Luk. 24 : 5 Jezus opgewekt
Luk. 24 : 34 Jezus opgewekt
Hand. 2 : 32 Jezus opgewekt door God
Hebr. 13 : 20 Jezus opgewekt door God
Gal. 1 : 1 Jezus opgewekt door God Vader
Hand. 3 : 15 Jezus opgewekt door God, uit doden
1 Cor. 15 : 20 Jezus opgewekt uit de doden
2 Tim. 2 : 8 Jezus opgewekt uit de doden
Hand. 13 : 30 Jezus opgewekt uit de doden: door God
Hand. 13 : 34 Jezus opgewekt uit de doden: door God
Rom. 4 : 24 Jezus opgewekt uit doden
Rom. 4 : 25 Jezus opgewekt uit doden, om onze rechtvaardiging
Hand. 4 : 10 Jezus opgewekt uit doden: door God
2 Cor. 5 : 15 Jezus opgewekt voor ons
Matth. 28 : 6 Jezus opgewekt, aldus een engel
Hand. 10 : 40 Jezus opgewekt: door God
Luk. 9 : 22 Jezus opgewekt: op de derde dag
Hand. 10 : 40 Jezus opgewekt: op de derde dag
Hebr. 7 : 27 Jezus opofferen: Zichzelf
1 Thess. 4 : 14 Jezus opstanding
Gen. 41 : 14 Jezus opstanding (typologische toepassing)
Jes. 53 : 10 Jezus opstanding: aangeduid
Marcus 9 : 9 Jezus opstanding: aangekondigd
Rom. 14 : 9 Jezus opstanding: doel: heerschappij over doden en levenden
Hand. 3 : 26 Jezus opstanding: door God
Marcus 9 : 31 Jezus opstanding: door Hemzelf aangekondigd
Matth. 17 : 9 Jezus opstanding: door hemzelf voorzegd
Joh. 10 : 17 Jezus opstanding: door Hemzelf voorzegd
Luk. 24 : 10 Jezus opstanding: eerste getuigen waren drie vrouwen
1 Cor. 15 : 20 Jezus opstanding: eersteling van de ontslapenen
Joh. 11 : 25 Jezus opstanding: Hij is de opstanding
Marcus 12 : 36 Jezus opstanding: indirect voorzegd
Joh. 10 : 17 Jezus opstanding: Jezus nam zijn leven weer
1 Pe 3 : 18 Jezus opstanding: levend gemaakt in geest
Marcus 8 : 31 Jezus opstanding: na 3 dagen
Marcus 9 : 31 Jezus opstanding: na 3 dagen
Marcus 10 : 34 Jezus opstanding: na 3 dagen
Matth. 16 : 21 Jezus opstanding: op de 3e dag
Matth. 16 : 21 Jezus opstanding: op de 3e dag
Matth. 20 : 19 Jezus opstanding: op de 3e dag
Luk. 18 33 Jezus opstanding: op de 3e dag
Luk. 24 : 7 Jezus opstanding: op de derde dag
Marcus 16 : 9 Jezus opstanding: op eerste dag van de week
Hand. 17 : 3 Jezus opstanding: uit de doden
Matth. 16 : 21 Jezus opstanding: voorzegd
Matth. 17 : 23 Jezus opstanding: voorzegd
Hand. 2 : 31 Jezus opstanding: voorzegd door David
Luk. 24 46 Jezus opstanding: wanneer: op de 3e dag.
Matth. 14 : 2 Jezus opvallend door krachten
Matth. 13 : 54 Jezus opvallend door wijsheid, krachten
Joh. 7 : 12 Jezus opvattingen over -
Marcus 16 : 6 Jezus opwekking
Marcus 16 : 14 Jezus opwekking
1 Pe 1 : 21 Jezus opwekking uit de doden: door God verricht
Matth. 17 : 22 Jezus opwekking van -: door Hemzelf voorzegd
Matth. 17 : 9 Jezus opwekking: door hemzelf voorzegd
Matth. 26 : 32 Jezus opwekking: door Hemzelf voorzegd
Rom. 10 : 9 Jezus opwekking: Hij is uit de doden opgewekt door God
Joh. 2 : 22 Jezus opwekking: uit de doden
1 Pe 2 : 25 Jezus opziener
Luk. 4 : 42 Jezus opzoeken: door de menigte
Matth. 11 : 6 Jezus over – ten val komen
Joh. 5 : 19 Jezus over zijn doen
Rom. 4 : 25 Jezus overgegeven om onze overtredingen
Hand. 2 : 23 Jezus overgegeven: door God: door Diens bepaalde raad en voorkennis
Luk. 18 32 Jezus overgeleverd aan de volken
Luk. 9 : 44 Jezus overgeleverd in de handen van mensen
Luk. 24 : 7 Jezus overgeleverd in handen van zondige mensen
Marcus 15 : 15 Jezus overgeleverd om gekruisigd te worden
Matth. 27 : 18 Jezus overgeleverd uit afgunst
Marcus 15 : 10 Jezus overgeleverd uit afgunst
Luk. 23 24 Jezus overgeleverd: aan de wil van de menigte
Matth. 27 : 2 Jezus overgeleverd: aan Pilatus
Marcus 10 : 33 Jezus overleveren aan de overpriesters en de schriftgeleerden
Marcus 10 : 33 Jezus overleveren aan de volken
Luk. 20 20 Jezus overleveren: Hem willen overleveren
Matth. 17 : 22 Jezus overlevering in de handen van mensen
Marcus 15 : 1 Jezus overlevering: aan Pilatus
Luk. 22 4 Jezus overlevering: beraamd
Marcus 14 : 21 Jezus overlevering: voorzegd
Luk. 24 : 7 Jezus overlevering: voorzegd
Joh. 13 : 21 Jezus overlevering: voorzegd door Hemzelf
Luk. 21 37 Jezus overnachtte op de Olijfberg
Opb. 1 : 5 Jezus overste van de koningen van de aarde
Opb. 5 : 5 Jezus overwinnen door -: Hij heeft overwonnen
Jes. 53 : 8 Jezus plaag was op Hem: om de overtreding van mijn volk
Hebr. 1 : 13 Jezus plaats: aan Gods rechterhand
Marcus 14 : 62 Jezus plaats: gezeten aan de rechterhand van de Kracht
Col. 4 : 1 Jezus plaats: in de hemel
Hebr. 10 : 12 Jezus plaats: zit voor altijd aan Gods rechterhand
Joh. 17 : 11 Jezus plaatsbewustzijn: Ik ben niet meer in de wereld
Joh. 17 : 12 Jezus plaatsbewustzijn: niet meer in de wereld
2 Sam. 12 : 14 Jezus plaatsvervangend sterven (toepassing van de dood van Davids zoon)
Marcus 4 : 1 Jezus populair
Luk. 4 : 42 Jezus populair
Luk. 22 2 Jezus populair
Joh. 12 : 19 Jezus populair
Luk. 21 38 Jezus populair: "al het volk" kwam tot Hem om Hem te horen
Matth. 26 : 5 Jezus populariteit
Marcus 6 : 33 Jezus populariteit
Marcus 12 : 37 Jezus populariteit
Marcus 14 : 2 Jezus populariteit
Luk. 19 48 Jezus populariteit
Joh. 7 : 48 Jezus populariteit
Marcus 1 : 45 Jezus populariteit van -
Marcus 16 : 19 Jezus positie in de hemel: gezeten aan Gods rechterhand
Hand. 1 : 1 Jezus praktisch
Marcus 1 : 39 Jezus prediken: in synagogen
Matth. 4 : 17 Jezus prediking: aanvang
Luk. 8 : 1 Jezus predikte en verkondigde
Matth. 11 : 1 Jezus predikte in de steden
Hebr. 7 : 11 Jezus priester naar de orde van Melchizedek
Hebr. 7 : 17 Jezus priester tot in eeuwigheid
Hebr. 10 : 21 Jezus priester: groter priester
Hebr. 5 : 6 Jezus priester: naar de orde van Melchizedek
Hebr. 7 : 16 Jezus priesterschap: grond
Hebr. 7 : 24 Jezus priesterschap: onveranderlijk
Matth. 9 : 11 Jezus probleem: voor de Farizeeen: eten met zondaars
Matth. 13 : 57 Jezus profeet
Matth. 21 : 11 Jezus profeet
Luk. 4 : 24 Jezus profeet
Joh. 4 : 19 Jezus profeet
Joh. 12 : 49 Jezus profeet
Joh. 6 : 14 Jezus profeet die in de wereld zou komen
Luk. 7 : 16 Jezus profeet genoemd
Marcus 14 : 65 Jezus profeet: behandeld als valse profeet
Joh. 7 : 40 Jezus profeet: erkenning
Luk. 7 : 16 Jezus profeet: groot -
Matth 23 : 37 Jezus profeet: indirecte aanduiding van zichzelf
Luk. 7 : 39 Jezus profeet: twijfel aan zijn profeetschap bij een farizeeer
Marcus 6 : 4 Jezus profeet: volgens zijn eigen woorden
Hand. 3 : 21 Jezus profeet: voorzegd door Mozes
Hand. 7 : 37 Jezus profeet: voorzegd door Mozes
Luk. 13 : 33 Jezus profeet: zo beschouwt Hij zichzelf
Luk. 22 69 Jezus profeteren: aangaande zichzelf
Jes. 9 : 5 Jezus profetie aangaande -
Hand. 3 : 24 Jezus profetie over - in OT
Matth. 26 : 31 Jezus profetie: haalt profetie aan
Luk. 22 37 Jezus profetieën aangaande Hem moesten in vervulling gaan
Matth. 12 : 16 Jezus public relations: wilde niet openbaar worden gemaakt
Marcus 8 : 36 Jezus publiciteit: vermijden, zie ook vers 23
Marcus 14 : 45 Jezus Rabbi genoemd
Joh. 9 : 2 Jezus rabbi genoemd door zijn discipelen
Matth. 26 : 49 Jezus rabbi genoemd: door Judas
Matth. 12 : 23 Jezus reacties omstanders op hem
Jes. 11 : 3 v Jezus Rechter
Jac. 5 : 9 Jezus Rechter
Hand. 10 : 42 Jezus Rechter, door God aangesteld, van levenden en doden
2 Tim. 4 : 8 Jezus rechter: rechtvaardige -
Hand. 2 : 25 Jezus rechterhand: God aan zijn rechterhand
Luk. 23 47 Jezus rechtvaardig verklaard door de hoofdman
1Jo 2 : 1 Jezus rechtvaardig: de Rechtvaardige
Matth. 27 : 19 Jezus rechtvaardige
2 Sam. 23 : 3 Jezus Rechtvaardige
Spr. 11 : 30 Jezus Rechtvaardige
Jes. 41 : 2 Jezus Rechtvaardige
1 Pe 3 : 18 Jezus Rechtvaardige
Jes. 53 : 11 Jezus Rechtvaardige: de Rechtvaardige
Hand. 3 : 14 Jezus Rechtvaardige: de Rechtvaardige
Hand. 7 : 52 Jezus Rechtvaardige: de Rechtvaardige
Ex. 23 : 7 Jezus rechtvaardige: gedood (toepassing)
Marcus 1 : 25 Jezus reclame voor hem tegengaand
Marcus 1 : 45 Jezus reclame voor hem tegengaand: reden
Luk. 2 : 10 Jezus reden tot grote blijdschap
Jes. 32 : 1 Jezus regeren: in gerechtigheid
Luk. 19 14 Jezus regering door -: verworpen
1Jo 3 : 3 Jezus rein
Luk. 2 : 21 Jezus rein: desondanks reiniging volgens de wet aan de ouders
Joh. 16 : 5 Jezus relatie met God: heengaan niet naar de hemel maar naar God
2 Cor. 8 : 9 Jezus rijk was hij in de hemel
Joh. 7 : 28 Jezus roepen
Marcus 8 : 34 Jezus roepen bij zich: de menigte
Luk. 8 : 8 Jezus roepen door -
Matth. 18 : 2 Jezus roepen door -: een kind
Luk. 13 : 12 Jezus roepen door -: een kromgebogen vrouw: bij Zich
Joh. 11 : 43 Jezus roepen door -: met luider stem
Luk. 8 : 53 Jezus roepen door -: tot de gestorvene
Marcus 2 : 17 Jezus roepen door -: zondaars
Marcus 12 : 43 Jezus roepen: bij zich roepen: zijn discipelen
Marcus 3 : 13 Jezus roepen: bij zich: de twaalf
Matth. 15 : 10 Jezus roepen: de menigte tot zich voor onderwijs
Luk. 23 46 Jezus roepen: met luider stem: bij zijn sterven
Luk. 6 : 13 Jezus roepen: riep zijn discipelen bij Zich
Matth. 12 : 29 Jezus rooft het huisraad van de sterke
Matth. 7 : 24 Jezus rots
Luk. 6 : 48 Jezus rots
Rom. 9 : 33 Jezus rots der ergernis
Hebr. 12 : 2 Jezus schande hem aangedaan heeft Hij veracht
Hebr. 1 : 10 Jezus schepper van de aarde en de hemelen
Joh. 1 : 3 Jezus Schepper: alle dingen zijn door Hem geworden
Opb. 3 : 14 Jezus Schepper: Begin der Schepping
Jes. 33 : 17 Jezus schoonheid
Jes. 42 : 2 Jezus schreeuwde niet
Marcus 14 : 49 Jezus Schrift: de Schriften moesten vervuld worden
Marcus 7 : 6 Jezus Schriftkennis
Joh. 8 : 6 Jezus schrijven: met zijn vinger op de grond
Jes. 32 : 2 Jezus schuilplaats tegen de vloed
Luk. 23 22 Jezus schuld: geen doodschuld in hem: aldus Pilatus
Luk. 23 15 Jezus schuld: geen: aldus Herodes
Luk. 23 4 Jezus schuld: geen: aldus Pilatus
Luk. 23 14 Jezus schuld: zonder schuld: aldus Pilatus
Luk. 23 15 Jezus schuldig: niet des doods schuldig, aldus Pilatus
Joh. 18 : 38 Jezus schuldloos bevonden
Matth. 20 : 28 Jezus slaaf der mensen
2 Pe 1 : 1 Jezus slaaf van - Christus
Marcus 14 : 65 Jezus slaan: geslagen met vuisten
Luk. 22 63 Jezus slaan: Jezus geslagen
Opb. 5 : 9 Jezus slachten: Jezus is geslacht
Matth. 26 : 56 Jezus slachtoffer: nee, medewerker aan Gods raad
Marcus 4 : 38 Jezus slapen: tijdens de storm
Hebr. 11 : 26 Jezus smaad van Christus
Marcus 15 : 32 Jezus smaden: Jezus gesmaad
Matth. 14 : 36 Jezus smeken: door de lijdenden aan -
Matth. 27 : 41 Jezus spot tegen -
Hand. 9 : 10 Jezus sprak tot Ananias in een gezicht
Luk. 5 : 1 Jezus sprak woord van God
Joh. 7 : 13 Jezus spreken over -: nalaten uit bangheid voor de omgeving
Jes. 53 : 9 Jezus spreken van -: zonder bedrog
Matth. 22 : 19 Jezus spreken: afkeurend
Joh. 12 : 50 Jezus spreken: de woorden van de Vader
Luk. 8 : 4 Jezus spreken: door een gelijkenis
Hand. 1 : 2 Jezus spreken: door Heilige Geest
Joh. 6 : 60 Jezus spreken: hard woord, volgens velen
Matth. 12 : 33 Jezus spreken: harde woorden
Matth. 13 : 3 Jezus spreken: in gelijkenissen
Matth. 13 : 34 Jezus spreken: in gelijkenissen
Matth. 22 : 1 Jezus spreken: in gelijkenissen
Marcus 4 : 33 Jezus spreken: in vele gelijkenissen
Jes. 42 : 2 Jezus spreken: niet schreeuwen
Joh. 12 : 49 Jezus spreken: niet uit Zichzelf, maar een woord van de Vader
Marcus 7 : 6 Jezus spreken: streng, hard
Luk. 9 : 23 Jezus spreken: tot allen
Luk. 18 9 Jezus spreken: tot bepaalde groep
Joh. 14 : 10 Jezus spreken: vanuit God in hem
Marcus 8 : 32 Jezus spreken: vrijuit: dit woord
Joh. 8 : 38 Jezus spreken: wat hij bij zijn Vader gezien heeft
Joh. 8 : 26 Jezus spreken: wat hij van de Vader heeft gehoord
Spr. 10 : 31 Jezus spreken: wijsheid (toepassing)
Luk. 4 : 22 Jezus spreken: woorden van genade
Matth. 13 : 2 Jezus spreken: zittend
Joh. 8 : 28 Jezus spreken: zoals de Vader hem heeft geleerd
Joh. 9 : 6 Jezus spuwen: op de grond
Hand. 7 : 55 Jezus staande aan Gods rechterhand
Matth. 9 : 1 Jezus stad van Jezus: "zijn eigen stad" (= Kapernaüm)
1 Pe 2 : 4 Jezus steen: levende steen
Rom. 9 : 33 Jezus steens des aanstoots
Opb. 1 : 15 Jezus stem: als een gedruis van vele wateren
Luk. 23 46 Jezus stem: hier met luider stem roepend
Joh. 10 : 16 Jezus stem: naar Zijn stem horen: door de schapen
Luk. 23 54 Jezus sterfdag: op de dag van de voorbereiding
Luk. 2 : 40 Jezus sterken: werd gesterkt
2 Thess. 1 : 9 Jezus sterkte: heerlijkheid van zijn sterkte
Luc. 11 : 22 Jezus sterkte: sterker dan de satan
Ef. 6 : 10 Jezus sterkte: sterkt u in de Heer en in de kracht van zijn sterkte
Luk. 23 46 Jezus sterven
2 Cor. 4 : 10 Jezus sterven van - in het lichaam omdragend
Rom. 14 : 9 Jezus sterven: doel: heerschappij over doden en levenden
Joh. 18 : 14 Jezus sterven: nuttig voor ons
Joh. 11 : 50 Jezus sterven: plaats vervangend
2 Cor. 5 : 14 v Jezus sterven: voor allen
2 Cor. 5 : 15 Jezus sterven: voor allen: doel
Luk. 23 54 Jezus sterven: voor de sabbat
Joh. 11 : 51 Jezus sterven: voor het volk
Joh. 12 : 24 Jezus sterven: vruchtbaar
Pred. 7 : 15 Jezus stierf, Barabbas leefde voort (toepassing)
Jes. 53 : 5 Jezus straf op hem: de straf die ons de vrede aanbrengt
Marcus 14 : 49 Jezus taak: leren
Luc. 11 : 23 Jezus tegen - zijn
Matth. 12 : 30 Jezus tegen - zijn of met hem zijn
Luk. 4 : 42 Jezus tegenhouden: door de menigte
Luk. 13 : 17 Jezus tegenstanders van -
Joh. 11 : 47 Jezus teken: hij deed vele tekenen
Joh. 7 : 31 Jezus tekenen doen: veel tekenen
Luk. 21 37 v Jezus tempel: leerde overdag in de tempel
Luk. 7 : 23 Jezus ten val komen over Hem: is mogelijk
Marcus 15 : 27 Jezus terechtstelling: met twee rovers
Luk. 24 : 7 Jezus terechtstelling: voorzegd
Luk. 8 : 40 Jezus terugkeren door -
Luk. 5 : 16 Jezus terugtrekken: Jezus trok zich terug
Joh. 17 : 24 Jezus tijdbewustzijn: toekomst is heden
Matth. 5 : 35 Jezus tijdsbewustzijn
Joh. 12 : 31 Jezus tijdsbewustzijn
Joh. 17 : 11 v Jezus tijdsbewustzijn: leefde al in de toekomst
Joh. 17 : 12 Jezus tijdsbewustzijn: leefde al in de toekomst
Marcus 6 : 3 Jezus timmerman
Matth. 22 : 2 Jezus toekomst: bruiloft
Ez. 17 : 22 Jezus toekomst: door God tot koning over Sion
1 Kron. 11 : 1 Jezus toekomst: erkenning door Joods volk (toepassing)
Matth. 19 : 28 Jezus toekomst: gezeten op de troon van zijn heerlijkheid
2 Kron. 9 : 23 Jezus toekomst: gezocht om zijn wijsheid (typologisch)
Marcus 10 : 37 Jezus toekomst: heerlijkheid
2 Kron. 9 : 26 Jezus toekomst: heerschappij (typologisch)
Rom. 15 : 12 Jezus toekomst: heersen over de volken
Ez. 37 : 24 Jezus toekomst: herder van Israël
2 Tim. 4 : 1 Jezus toekomst: Hij zal levenden en doden oordelen
Marcus 10 : 37 Jezus toekomst: koning
Ez. 37 : 25 Jezus toekomst: koning van Israël voor altijd
Matth. 2 : 6 Jezus toekomst: leidsman, hoeder van Israël
2 Tim. 4 : 1 Jezus toekomst: verschijning
Jes. 66 : 18 Jezus toekomst: verschijning in de wereld
Jes. 30 : 27 Jezus toekomst: verschijning ten oordeel
Marcus 14 : 62 Jezus toekomstbewustzijn
Marcus 13 : 19 v Jezus toekomstbewustzijn: alsof de toekomst al verleden is, "tot nu toe", "heeft verkort"
Marcus 12 : 40 Jezus toekomstbewustzijn: toekomstige oordeel
Marcus 5 : 19 Jezus toestaan: niet: door Jezus
Marcus 3 : 5 Jezus toorn
Luk. 4 : 28 Jezus toornig op -
Joh. 5 : 40 Jezus tot - komen, om leven te hebben
Joh. 6 : 65 Jezus tot - komen: gave van de Vader
Joh. 5 : 40 Jezus tot - komen: niet willen
Joh. 6 : 37 Jezus tot - komen: wie dat doet wordt niet door Hem uitgeworpen
Joh. 6 : 37 Jezus tot - komen: wie: ieder die de Vader aan de Zoon geeft
Joh. 3 : 19 v Jezus tot - komen/niet komen: motief
Gen. 46 : 30 Jezus tot – komen: vgl. Jakobs huis tot Jozef (typologie)
Joh. 12 : 32 Jezus trekt allen tot Zichzelf
Spr. 16 : 12 Jezus troon: bevestigd door gerechtigheid (toepassing)
Opb. 19 : 5 Jezus troon: op de troon van God gezeten: zijn stem ging uit (duiding)
2 Thess. 3 : 3 Jezus trouw
Pred. 9 : 15 Jezus type van -: arme, wijze man
Joh. 6 : 50 Jezus uit de hemel neerdalend
Joh. 3 : 13 Jezus uit de hemel neergedaald
Joh. 6 : 58 Jezus uit de hemel neergedaald
Hebr. 7 : 14 Jezus uit de stam van Juda
2 Tim. 2 : 8 Jezus uit geslacht van David
Hebr. 2 : 11 Jezus uit God zijnde
Marcus 3 : 22 Jezus uitdrijving door hem: demonologisch verklaard door schriftgeleerden
Joh. 20 : 15 Jezus uiterlijk: na de opstanding: anders
Luk. 9 : 29 Jezus uiterlijk: veranderde
Joh. 17 : 8 Jezus uitgegaan van de Vader
Luk. 8 : 53 Jezus uitgelachen door omstanders
Hand. 1 : 2 Jezus uitverkiezen door -: de apostelen
Marcus 13 : 27 Jezus uitverkorene: Zijn uitverkorenen
Jer 5 : 1 Jezus uniek (toepassing)
Gen. 41 : 38 Jezus uniek: de werking van Gods Geest in hem (typologische toepassing)
Marcus 2 : 12 Jezus uniek: waren zijn wonderen
Joh. 20 : 17 Jezus Vader van -: Mijn Vader
Opb. 14 : 2 Jezus Vader van -: naam
2 Cor. 1 : 3 Jezus Vader van onze Heer Jezus Christus
Matth. 15 : 13 Jezus Vader: 'mijn hemelse vader'
Matth. 26 : 39 Jezus Vader: "Mijn vader"
Luk. 23 34 Jezus Vader: bidt, aan het kruis, Zijn Vader
Luk. 23 46 Jezus Vader: bidt, aan het kruis, Zijn Vader
Joh. 14 : 31 Jezus Vader: Hij deed zo als deVader Hem had geboden
Joh. 14 : 31 Jezus Vader: opdat de wereld weet dat Ik de Vader liefheb
Marcus 14 : 35 Jezus vallen: op de aarde
Joh. 7 : 29 Jezus van God uitgegaan
Matth. 21 : 11 Jezus van Nazareth
Hand. 10 : 38 Jezus van Nazareth
Hand. 10 : 38 Jezus van Nazareth
Ex. 34 : 27 Jezus vastenperiode in de woestijn evenals die van Mozes
Luk. 4 : 42 Jezus vasthouden: door de menigte
Luk. 22 63 Jezus vasthouden: Jezus vastgehouden
Luk. 14 : 25 Jezus vele menigten gingen met Hem mee
Marcus 10 : 45 Jezus velen: Hij gaf zijn leven tot een losprijs voor velen
Jes. 53 : 3 Jezus veracht
Marcus 15 : 19 Jezus veracht
Hand. 4 : 11 Jezus veracht
Luk. 23 11 Jezus verachtelijk behandeld
Joh. 12 : 36 Jezus verbergen, zich, voor de menigte
Jes. 32 : 2 Jezus verberging tegen de wind
Matth. 17 : 9 Jezus verbieden door -
Marcus 9 : 9 Jezus verborgen houden tijdelijk: verheerlijking op de berg
Jes. 53 : 5 Jezus verbrijzeld: om onze ongerechtigheden
Joh. 9 : 16 Jezus verdeeldheid om -
Matth. 17 : 17 Jezus verdraagzaamheid
Matth. 26 : 37 Jezus verdriet
Joh. 10 : 39 Jezus verdrukking: men trachtte hem te grijpen
Joh. 10 : 39 Jezus verdrukking: ontkomen uit de hand van mensen
Matth. 10 : 40 Jezus vereenzelviging met zijn leerlingen
Matth. 25 : 35 Jezus vereenzelvigt zich met de zijnen
Joh. 8 : 54 Jezus verheerlijken: door de Vader
1 Pe 1 : 21 Jezus verheerlijking na zijn opwekking uit doden
Joh. 12 : 23 Jezus verheerlijking van -: het uur was gekomen
Jes. 49 : 5 Jezus verheerlijking: door God (toepassing)
Hand. 3 : 13 Jezus verheerlijkt door God
Joh. 7 : 39 Jezus verheerlijkt in de hemel
Joh. 12 : 16 Jezus verheerlijkt in de hemel
Jes. 52 : 13 Jezus verhoging
Ez. 17 : 24 Jezus verhoging
Marcus 12 : 36 Jezus verhoging
Luk. 22 69 Jezus verhoging
Hand. 2 : 34 Jezus verhoging
Hebr. 2 : 9 Jezus verhoging
Matth. 26 : 65 Jezus verhoging na zijn dood
Marcus 14 : 62 Jezus verhoging: gezeten aan de rechterhand van de Kracht
Marcus 12 : 36 Jezus verhoging: vóór geweten door Hemzelf
Hand. 2 : 32 Jezus verhoogd door de rechterhand van God
Joh. 12 : 32 Jezus verhoogd: van de aarde
Joh. 8 : 26 v Jezus verhouding tot de Vader
Matth. 27 : 19 Jezus verklaring aangaande over Jezus: Rechtvaardige
Spr. 8 : 1 v Jezus verkondiging en roep door - (toepassing)
Matth. 27 : 46 Jezus verlaten door God
Luk. 12 : 9 Jezus verloochenen door -
Luk. 12 : 9 Jezus verloochenen van -
2 Pe 2 : 1 Jezus verloochenen van -: door valse leraars
Opb. 1 : 5 Jezus verlossen door -: ons: van onze zonden
Hebr. 5 : 7 Jezus verlost (door God) uit de dood
Luk. 23 : 35 Jezus verloste anderen: dit erkenden tegenstanders
Joh. 7 : 1 Jezus vermijden door -: Judea: wegens levensgevaar
Hand. 7 : 52 Jezus vermoord door het Sanhedrin
Marcus 15 : 27 Jezus vernedering: hangend temidden van twee rovers
Joh. 11 : 33 , 38 Jezus verontwaardigd in de geest
Hand. 13 : 27 Jezus veroordeeld door de Jeruzalemmers en hun oversten
Marcus 14 : 63 Jezus veroordeling: grond: lastering
Joh. 10 : 33 Jezus veroordeling: redenen
Hand. 7 : 52 Jezus verraden door het Sanhedrin
Hand. 23 : 11 Jezus verscheen aan Paulus
Jer 31 : 3 Jezus verschijning
2 Tim. 1 : 10 Jezus verschijning
1 Pe 5 : 4 Jezus verschijning
Hand. 1 : 3 Jezus verschijning na zijn dood
Marcus 16 : 9 Jezus verschijning: aan Maria Magdalena
Hand. 9 : 17 Jezus verschijning: aan Saulus
Jes. 42 : 17 Jezus verschijning: doet de afgodendienaren achterwaarts keren (toepassing)
Marcus 16 : 12 Jezus verschijning: in een andere gedaante
Tit. 2 : 13 Jezus verschijning: van Zijn heerlijkheid
Hand. 13 : 30 Jezus verschijningen: na zijn opstanding
Hand. 10 : 40 Jezus verschijningen: openbaar wording
Hand. 13 : 31 Jezus verschijningen: vele dagen lang verscheen hij
Joh. 2 : 24 v Jezus vertrouwde Zich aan hen niet toe
Luk. 8 : 24 Jezus vertrouwen op God
Joh. 15 : 20 Jezus vervolgd: door de wereld
Ef. 1 : 23 Jezus vervult alles in allen
Jes. 41 : 2 Jezus verwekt door God
Hand. 13 : 32 Jezus verwekt: door God
Joh. 12 : 48 Jezus verwerpen van -
Marcus 8 : 31 Jezus verwerping
Luk. 4 : 29 Jezus verwerping van - in zijn vaderstad
Matth. 27 : 25 Jezus verwerping: door al het volk
Luk. 23 13 Jezus verwerping: ook door het volk
Marcus 16 : 14 Jezus verwijten door -: ongeloof
Jes. 53 : 5 Jezus verwond: om onze overtredingen
Luk. 7 : 9 Jezus verwonderde zich over het geloof van de hoofdman
Joh. 7 : 14 Jezus verwondering wekkend: over zijn geleerdheid
Marcus 12 : 17 Jezus verwondering wekte hij bij zijn tegenstanders
Matth. 21 : 42 Jezus verworpen
Luk. 9 : 22 Jezus verworpen
Luk. 17 : 25 Jezus verworpen
Luk. 19 14 Jezus verworpen
Joh. 7 : 52 Jezus verworpen: op grond van de Schrift
Jes. 53 : 11 Jezus verzadiging
Joh. 6 : 27 Jezus verzegeld door de Vader
Hebr. 4 : 15 Jezus verzocht als wij in alle dingen
Luk. 22 28 Jezus verzocht door verzoekingen
Jes. 53 : 3 Jezus verzocht in krankheid: Jezus
Joh. 8 : 6 Jezus verzoeken van - door anderen
2 Kon. 1 : 10 Jezus verzoeking in de woestijn: vgl. de uitdrukking "als ik dan een man Gods ben …"
Spr. 16 : 14 Jezus verzoenen door -: grimmigheid Gods (toepassing)
Hand. 2 : 34 Jezus vijanden van -
Hebr. 10 : 13 Jezus vijanden van -
Joh. 8 : 6 Jezus vinger: Hij schreef met zijn vinger op de grond
Joh. 6 : 53 v Jezus vlees: eten door ons
Joh. 6 : 55 Jezus vlees: spijs voor ons
Hebr. 5 : 6 Jezus vlees: zijn dagen in het vlees
Job 19 : 22 Jezus vlees: zijn vlees eten (toepassing)
Jer 26 : 21 Jezus vlucht met - naar Egypte, als de profeet Uria
Joh. 4 : 34 Jezus voedsel: geestelijk: Gods wil volbrengen
Opb. 19 : 15 Jezus voert Gods toorn en oordeel uit
Luk. 8 : 41 Jezus voeten van -: aan zijn voeten vallen: door Jaïrus
Luk. 8 : 35 Jezus voeten van -: aan zijn voeten zitten: door een bevrijdene
Luk. 17 : 16 Jezus voeten van -: de genezene viel op zijn aangezicht aan Jezus' voeten
Opb. 1 : 15 Jezus voeten: aan blinkend koper gelijk
Matth. 15 : 30 Jezus voeten: daar werden kreupen e.a. gelegd
Marcus 1 : 17 - 18 Jezus volgen door ons, achter Hem komen
Luk. 18 23 Jezus volgen van -
Matth. 20 : 34 Jezus volgen van - door de genezen blinden
Matth. 19 : 27 Jezus volgen van - door ons
Luk. 7 : 9 Jezus volgen van -: door de menigte
Marcus 15 : 41 Jezus volgen van -: door vrouwen
Hgl 1 : 4 Jezus volgen van -: trek mij, wij zullen u nalopen (toepassing)
Opb. 19 : 14 Jezus volgen: door de legers in de hemel
Luk. 9 : 11 Jezus volgen: door de menigte
Luk. 23 27 Jezus volgen: door een grote massa van het volk
Marcus 2 : 14 Jezus volgen: door Levi
Luk. 9 : 23 Jezus volgen: door mensen
Marcus 2 : 15 Jezus volgen: door velen, waaronder tollenaars en zondaars
Luk. 9 : 59 v Jezus volgen: en Koninkrijk van God verkondigen
Marcus 10 : 21 Jezus volgen: oproep, uitnodiging Hem te v
Opb. 3 : 10 Jezus volharding
Tit. 2 : 14 Jezus volk: eigen volk: de gemeente
Jes. 41 : 2 Jezus volkeren voor zijn aangezicht gegeven door God
Hebr. 5 : 9 Jezus volmaakt geworden
Hebr. 7 : 28 Jezus volmaakt: tot in eeuwigheid
Hebr. 2 : 10 Jezus volmaking: door lijden
Luk. 13 : 32 Jezus volmaking: voorzegd door Hemzelf
Marcus 3 : 11 Jezus voor - zal alle knie zich buiten (toepassing)
Joh. 9 : 24 Jezus voor zondaar gehouden
1 Pe 2 : 21 Jezus voorbeeld voor ons: verdroeg onrechtvaardg lijden
Joh. 1 : 1 Jezus voorbestaan
Joh. 1 : 15 Jezus voorbestaan
Joh. 1 : 30 Jezus voorbestaan
Joh. 3 : 32 Jezus voorbestaan
Joh. 17 : 5 Jezus voorbestaan
1Jo 2 : 13 Jezus voorbestaan
Joh. 17 : 24 Jezus voorbestaan: voor de grondlegging van de wereld
Marcus 16 : 7 Jezus voorgaan: de discipelen
1 Pe 1 : 20 Jezus voorgekend voor de grondlegging van de wereld
Joh. 13 : 1 Jezus voorkennis
Joh. 13 : 11 Jezus voorkennis
Luk. 11 : 49 - 51 Jezus voorkennis eigen dood
Marcus 12 : 36 Jezus voorkennis: van zijn verhoging
Joh. 16 : 4 Jezus voorkennis: verdrukking en vervolging van de zijnen
Luk. 19 41 Jezus voorkennis: voorzag zijn verwerping
1 Sam. 2 : 25 Jezus voorspraak (toepassing)
1Jo 2 : 1 Jezus voorspraak bij deVader
Marcus 8 : 29 Jezus voorstelling aangaande -
Joh. 16 : 30 Jezus voorstelling aangaande -: bij de leerlingen: Jezus weet alles
Marcus 3 : 22 Jezus voorstelling omtrent -: bezetene
Marcus 3 : 21 Jezus voorstelling omtrent -: buiten zichzelf
Luk. 23 : 35 Jezus voorstelling omtrent -: de Christus van God
Joh. 3 : 2 Jezus voorstelling omtrent: leraar, van God gezonden, teken doende
Joh. 8 : 52 Jezus voorstelling omtrent: valse voorstelling: demon hebbend
Joh. 8 : 48 Jezus voorstelling omtrent: valse voorstellingen
Joh. 9 : 33 Jezus voorstelling van -: als uitkomst redenering
Marcus 6 : 53 Jezus voorstelling van -: genezer, geneeskracht
Marcus 3 : 30 Jezus voorstelling van -: hebbende een onreine geest
Joh. 9 : 33 Jezus voorstelling van -: Hij is van God
Joh. 9 : 17 Jezus voorstelling van -: profeet
Hand. 4 : 27 , 30 Jezus voorstelling van de apostelen: heilige knecht van God
Jes. 53 : 4 Jezus voorstelling: door de Israëlieten
Luk. 9 : 19 Jezus voorstellingen omtrent Jezus
Hebr. 10 : 7 Jezus voorzegd in het Oude Testament
Luk. 22 21 Jezus voorzegde overlevering door Judas
Luk. 13 : 32 Jezus voorzegde wanneer hij zou sterven
Joh. 13 : 26 Jezus voorzegde wie hem zou overleveren
Matth. 23 : 32 Jezus voorzegging: eigen dood
Marcus 14 : 9 Jezus voorzegging: evangelieprediking wereldwijd
Luk. 22 33 Jezus voorzegging: van Petrus' verloochening
Luk. 18 31 Jezus voorzeggingen aangaande -: vervulling
Matth. 9 : 15 Jezus voorzegt bedektelijk zijn eigen dood
Luk. 22 13 Jezus voorzegt dingen juist
Joh. 3 : 14 Jezus voorzegt eigen kruisdood
Luk. 18 32 Jezus voorzegt eigen lijden
Joh. 13 : 33 Jezus voorzegt hemelvaart
Hand. 1 : 5 Jezus voorzegt tijdsduur: "niet vele dagen hierna"
Matth. 26 : 13 Jezus voorzegt wereldwijd verhalen van de zalving
Matth. 26 : 13 Jezus voorzegt wereldwijde evangelieprediking
Luk. 23 28 Jezus voorzegt: verwoesting van Jeruzalem
Hand. 3 : 15 Jezus Vorst van het leven
Marcus 9 : 32 Jezus vragen aan Jezus: nalaten uit vrees
Marcus 8 : 27 Jezus vragen door - aan zijn leerlingen
Jes. 11 : 10 Jezus vragen naar -: in de toekomst, door de heidenen
Joh. 17 : 9 Jezus vragen, verzoeken, in gebed, voor de gelovigen
Marcus 14 : 48 Jezus vragen: indringend
Matth. 26 : 50 Jezus vragen: naar beweegreden
Matth. 26 : 50 Jezus vragen: om geweten aan te spreken
Jes. 53 : 5 Jezus vrede aanbrengend
Hebr. 12 : 2 Jezus vreugde van -
Luk. 8 : 25 Jezus vrezen tegenover -
Matth. 11 : 19 Jezus vriendschap
Luk. 8 : 3 Jezus vrouwen: vele vrouwen dienden Jezus en de twaalf
Spr. 11 : 30 Jezus vrucht
Jes. 4 : 2 Jezus vrucht der aarde
Jes. 11 : 1 Jezus vrucht door Hem voortgebracht
Luk. 1 : 42 Jezus vrucht van de schoot
Matth. 22 : 16 Jezus waarachtig
Opb. 19 : 11 Jezus waarachtig
Ef. 4 : 21 Jezus waarheid in - zijnde
Joh. 1 : 14 Jezus waarheid: vol van waarheid
Jes. 11 : 5 Jezus waarheid: zal de gordel zijner lendenen zijn
Matth. 12 : 16 Jezus waarschuwen door -
Marcus 3 : 12 Jezus waarschuwen door -
Luk. 9 : 21 Jezus waarschuwen door -
Matth. 7 : 15 Jezus waarschuwt tegen valse profeten
Hebr. 10 : 12 Jezus wacht tot zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank
Job 9 : 8 Jezus wandelt op de zee: scheppingsmacht
Opb. 2 : 16 Jezus wapen: zwaard van Zijn mond
Joh. 10 : 20 Jezus wartaal: van Hem gezegd dat Hij wartaal spreekt
Marcus 10 : 1 Jezus was gewoon te leren
Joh. 13 : 3 Jezus was van God uitgegaan
Dan. 7 : 13 Jezus wederkomst op de wolken
Opb. 17 : 14 Jezus wederkomst: met de zijnen
Opb. 19 : 11 Jezus wederkomst: met de zijnen
Marcus 14 : 62 Jezus wederkomst: op de wolken des hemels
Opb. 22 : 7 Jezus wederkomst: spoedig
Matth 24 : 3 Jezus wederkomst: teken van Zijn wederkomst
1 Pe 5 : 4 Jezus wederkomst: verschijning
Marcus 13 : 32 Jezus weet niet alles
Marcus 13 : 34 Jezus weggaan naar de hemel
Jes. 53 : 8 Jezus weggenomen: uit de angst en uit het gericht
Luk. 14 : 13 v Jezus weldoen door - aan ellendigen (toepassing)
Luk. 19 41 Jezus wenen door -
Joh. 11 : 35 Jezus wenen door -: bij Lazarus' graf
2 Kon. 8 : 11 Jezus wenen: vergelijkbaar geval: Elisa
Opb. 12 : 5 Jezus wereldheerschappij
Joh. 14 : 13 Jezus werk nu
Joh. 17 : 9 Jezus werk nu
Joh. 17 : 26 Jezus werk nu: de Vader bekendmaken
Hebr. 2 : 11 Jezus werk nu: heiligen van de gelovigen
1 Tim. 1 : 12 Jezus werk nu: kracht geven
Luk. 21 15 Jezus werk nu: leidt in het spreken
Marcus 16 : 20 Jezus werk nu: meewerken in verkondiging
1 Cor. 1 : 8 Jezus werk nu: ons vestigen tot het eind toe
2 Cor. 12 : 9 Jezus werk nu: spreken
Hand. 26 : 23 Jezus werk nu: verkondiging
Hebr. 2 : 15 Jezus werk nu: verlossen
2 Thess. 3 : 3 Jezus werk nu: versterken
Joh. 10 : 37 Jezus werk: Hij deed de werken van Zijn Vader
2 Tim. 4 : 17 Jezus werk: nu: bijstaan, versterken
2 Tim. 3 : 11 Jezus werk: nu: redden uit vervolgingen
Hebr. 7 : 25 Jezus werk: nu: tussenbeide treden
Hebr. 9 : 24 Jezus werk: nu: verschijnen voor het aangezicht van God voor ons
Spr. 21 : 8 Jezus werk: recht (toepassing)
Spr. 10 : 16 Jezus werk: ten leven
Joh. 17 : 4 Jezus werk: voleindigd dat God hem te doen had gegeven
Marcus 5 : 19 Jezus werk: was Gods werk
Joh. 14 : 12 Jezus werken van -
Matth. 13 : 17 Jezus werken: begeren te zien
Joh. 9 : 4 Jezus werken: de werken van God
Joh. 21 : 25 Jezus werken: groot in getal
Joh. 15 : 24 Jezus werken: uniek
Joh. 14 : 10 Jezus werken: vanuit God
Matth. 23 : 3 Jezus wet: - en de wet
Gal. 4 : 4 Jezus wet: geboren onder wet
Luk. 2 : 27 Jezus wet: Hij was onder de wet
Joh. 16 : 30 Jezus weten: alles
Joh. 6 : 6 Jezus weten: Hij wist vooraf dat hij de menigte zou spijzigen
1 Cor. 8 : 6 Jezus wij zijn er door Hem
Matth. 13 : 54 Jezus wijsheid
Spr. 8 : 1 v Jezus Wijsheid: de wijsheid van Gods wege
Matth. 22 : 21 Jezus wijsheid: geval
Luk. 2 : 40 Jezus wijsheid: Hij werd hiermee vervuld
Spr. 13 : 14 Jezus wijze (associatie)
Luk. 22 41 - Jezus wil van –: ondergeschikt aan die van de Vader
Matth. 26 : 39 v Jezus wil van Zijn Vader vooropstellend
Matth. 26 : 42 v Jezus wil van Zijn Vader vooropstellend
Joh. 6 : 38 Jezus wil: niet Mijn wil te doen
Joh. 6 : 39 Jezus wil: ons bewaren
Marcus 1 : 41 Jezus wil: uiting van zijn wil
Marcus 3 : 13 Jezus willen
Luk. 5 : 13 Jezus willen
Marcus 14 : 36 Jezus willen: ondergeschikt aan Gods wil
Marcus 6 : 48 Jezus willen: wilde de benauwde discipelen voorbijgaan
Jes. 53 : 5 Jezus wonden
Joh. 8 : 51 Jezus woord bewaren: dan de dood geenszins aanschouwen
Joh. 2 : 22 Jezus woord van - geloven: door de discipelen
Joh. 14 : 24 Jezus woord van -: van de Vader afkomstig
Joh. 15 : 15 Jezus Woord van God
Opb. 18 : 4 Jezus woord van God (geval, lijkt het)
Opb. 19 : 13 Jezus Woord van God genoemd
1Jo 1 : 1 Jezus woord van God, door ons gehoord
1Jo 1 : 1 Jezus woord van het leven
Matth. 28 : 6 Jezus woord: aankondiging komt uit
Marcus 10 : 22 Jezus woord: berdroefde de rijke
Marcus 14 : 13 Jezus woord: betrouwbaar: voorzegging ook
Opb. 3 : 8 Jezus woord: bewaren: door ons
Joh. 6 : 63 Jezus woord: hard geacht door vele discipelen
Luk. 4 : 36 Jezus woord: heeft gezag en kracht
Joh. 1 : 1 Jezus Woord: het Woord
Joh. 3 : 34 Jezus woord: hij spreekt de woorden van God
Luk. 4 : 32 Jezus woord: met gezag
Luk. 4 : 36 Jezus woord: met gezag en kracht
Matth. 27 : 63 Jezus woord: ongelovigen kennen zijn woord soms beter dan de discipelen
Spr. 10 : 11 Jezus woord: springaders des levens
Joh. 15 : 7 Jezus woorden van -: blijven in ons
Matth. 13 : 17 Jezus woorden: begeren te horen
Joh. 6 : 63 Jezus woorden: geest en leven
Joh. 6 : 68 Jezus woorden: van eeuwig leven
Joh. 17 : 8 Jezus woorden: van God: aan ons gegeven
Luk. 6 : 47 Jezus woorden: zijn woorden horen
Luk. 21 33 Jezus woorden: zullen geenszins voorbijgaan
Opb. 22 : 16 Jezus wortel en het geslacht van David
Opb. 5 : 5 Jezus wortel van David
Rom. 15 : 12 Jezus wortel van Isai
Luk. 1 : 31 Jezus zaad van de vrouw
Jes. 53 : 10 Jezus zaad: geestelijk nageslacht, volgelingen
Jes. 42 : 3 Jezus zachtaardig
Matth. 11 : 29 Jezus zachtmoedig
Matth. 21 : 5 Jezus zachtmoedig
2 Cor. 10 : 1 Jezus zachtmoedig
Marcus 14 : 3 Jezus zalving met nardus
Luk. 11 : 32 Jezus zelfbeeld
Matth. 9 : 12 Jezus zelfbeeld: arts
Joh. 2 : 19 Jezus zelfbeeld: lichaam tempel
Matth. 12 : 41 - 42 Jezus zelfbeeld: meer dan Jona en Salomo
Matth. 13 : 57 Jezus zelfbeeld: profeet
Joh. 6 : 38 Jezus zelfbeeld: uit de hemel neergedaald
Marcus 14 : 61 Jezus zelfgetuigenis: de Christus
Matth. 23 : 34 Jezus zender: van profeten en wijzen
Matth. 15 : 24 Jezus zending: alleen tot de verlorenen van Israël
Jes. 48 : 16 Jezus zending: vergelijk
Joh. 6 : 29 Jezus zendingsbewustzijn
Joh. 7 : 28 Jezus zendingsbewustzijn
Joh. 8 : 26 Jezus zendingsbewustzijn
Luk. 10 : 21 Jezus zich verheugen door -
Jezus zie ook Zoon
Jes. 53 : 4 Jezus ziekte: onze krankheden heeft Hij op zich genomen
Jes. 53 : 3 Jezus ziekte: verzocht in krankheid
Jes. 53 : 10 Jezus ziel
Matth. 26 : 38 Jezus ziel
Jes. 53 : 11 Jezus ziel van -
Joh. 12 : 27 Jezus ziel: ontroerd
Luk. 13 : 12 Jezus zien door -: een kromgebogen vrouw
Marcus 3 : 34 Jezus zien door -: Hij keek de mensen rondom aan
Marcus 6 : 41 Jezus zien door -: opkijken naar de hemel
Jes. 33 : 17 Jezus zien door ons
1Jo 3 : 6 Jezus zien door ons: geestelijk wel of niet zien
Hebr. 12 : 2 Jezus zien op -
Matth 23 : 39 Jezus zien van -: bij wederkomst
Hand. 22 : 14 Jezus zien van -: na zijn opstanding
Hand. 22 : 18 Jezus zien van -: na zijn opstanding: door Paulus
Marcus 16 : 14 Jezus zien van -: na zijn opwekking
Marcus 16 : 7 Jezus zien van -: voorzegd
Marcus 6 : 48 Jezus zien: alziend: nood der discipelen
1 Pe 1 : 8 Jezus zien: door ons: nu niet
Hand. 7 : 55 Jezus zien: door Stefanus
1Jo 3 : 2 Jezus zien: hem zien zoals Hij is: in de toekomst
Matth. 13 : 17 Jezus zien: Jezus begeren te z
Marcus 6 : 40 Jezus zien: naar de hemel
Marcus 8 : 33 Jezus zien: naar zijn leerlingen
Hgl 4 : 9 Jezus ziende op - verheugt Hem (toepassing)
Luk. 11 : 44 Jezus ziet het hart aan, kent de inwendige mens
Marcus 3 : 8 Jezus zijn doen trok veel volk
Joh. 7 : 19 Jezus zijn dood gezocht
Ef. 5 : 19 Jezus zingen tot -
Luk. 23 31 Jezus zinnebeeldig voorgesteld door het groene hout
Hebr. 12 : 2 Jezus zitten: aan de rechterzijde van de troon van God
Matth 24 : 3 Jezus zitten: op de Olijfberg
Joh. 5 : 30 Jezus zoeken door -: Gods wil, niet zijn eigen wil
Joh. 8 : 50 Jezus zoeken door -: niet zijn eigen heerlijkheid
Joh. 11 : 56 Jezus zoeken van -
Hebr. 7 : 26 Jezus zondaars: gescheiden van de zondaars
1 Pe 2 : 24 Jezus zonde: droeg onze zonden in zijn lichaam
1 Pe 2 : 22 Jezus zonde: heeft geen zonde gedaan
Hebr. 4 : 15 Jezus zonde: zonder z
Joh. 7 : 18 Jezus zondeloos
Joh. 8 : 46 Jezus zondeloos
Joh. 14 : 30 Jezus zondeloos
Hebr. 7 : 27 Jezus zondeloos
Marcus 1 : 9 Jezus zondeloos: ctr. Vers 5
1Jo 3 : 5 Jezus zondeloosheid: in Hem is geen zonde
Opb. 1 : 9 Jezus zonder 'Heer'
Opb. 19 : 10 Jezus zonder 'Heer' genoemd
Hand. 13 : 28 Jezus zonder doodsschuld
Rom. 3 : 26 Jezus zonder titel 'Heer'
2 Cor. 4 : 10 Jezus zonder titel 'Heer'
2 Cor. 4 : 11 Jezus zonder titel 'Heer'
2 Cor. 4 : 14 Jezus zonder titel 'Heer'
1Jo 5 : 1 , 5 Jezus zonder titel 'Heer'
Ef. 4 : 21 Jezus zonder titel 'Heer' genoemd
Hebr. 6 : 20 Jezus zonder titel 'Heer' genoemd
Filip. 2 : 10 Jezus zonder titel 'Heer' genoemd, daarna 'als Heer belijden'
Joh. 6 : 24 Jezus zonder titel genoemd
Hand. 1 : 1 Jezus zonder titel Heer
Jac. 5 : 6 Jezus zonder weerstand liet hij zich ombrengen
Marcus 10 : 18 Jezus zondig: zou men ten onrechte kunnen afleiden
Matth. 17 : 22 Jezus zoon des mensen
Matth. 19 : 28 Jezus zoon des mensen
Marcus 2 : 28 Jezus zoon des mensen
Marcus 9 : 9 Jezus zoon des mensen
Marcus 9 : 31 Jezus zoon des mensen
Marcus 14 : 62 Jezus zoon des mensen
Luk. 6 5 Jezus zoon des mensen
Luk. 22 69 Jezus zoon des mensen
Matth. 26 : 24 Jezus Zoon des mensen
Joh. 5 : 27 Jezus Zoon des mensen
Joh. 12 : 23 Jezus Zoon des mensen
Matth. 12 : 23 Jezus zoon van David
Matth. 12 : 23 Jezus zoon van David
Matth. 21 : 9 Jezus zoon van David
Luk. 1 : 32 Jezus zoon van David
Luk. 18 38 v Jezus zoon van David
Hand. 13 : 23 Jezus zoon van David
Matth. 20 : 30 v Jezus zoon van David genoemd
Matth. 15 : 22 Jezus zoon van David genoemd door een Kananese vrouw
Luk. 1 : 32 Jezus zoon van de Allerhoogste genoemd
Matth. 21 : 38 Jezus zoon van God
Hand. 13 : 33 Jezus zoon van God
1Jo 1 : 7 Jezus zoon van God
Matth. 16 : 14 Jezus Zoon van God
Marcus 9 : 7 Jezus Zoon van God
Marcus 14 : 61 Jezus Zoon van God
Joh. 1 : 34 Jezus Zoon van God
Joh. 11 : 27 Jezus Zoon van God
Joh. 17 : 1 Jezus Zoon van God
Hand. 9 : 20 Jezus Zoon van God
1 Thess. 1 : 10 Jezus Zoon van God
1Jo 4 : 15 Jezus Zoon van God
1Jo 5 : 20 Jezus Zoon van God
Hebr. 7 : 28 Jezus Zoon van God -
Joh. 1 : 18 Jezus Zoon van God de Vader: heeft Deze verklaard
Joh. 5 : 27 Jezus Zoon van God en Zoon des mensen
Luk. 4 : 41 Jezus Zoon van God: de Zoon van God
Marcus 3 : 11 Jezus Zoon van God: door onreine geesten betuigd
Luk. 4 : 22 Jezus zoon van God: geliefde
Matth. 3 : 17 Jezus zoon van God: geliefde Zoon
Matth. 17 : 5 Jezus Zoon van God: geliefde Zoon van God
Luk. 20 13 Jezus Zoon van God: Gods geliefde zoon
Hebr. 10 : 29 Jezus Zoon van God: met voeten Hem treden
Luk. 22 70 Jezus Zoon van God: vraag of Jezus de Zoon van God is
Hebr. 1 : 8 Jezus Zoon van God: Zijn troon is tot in alle eeuwigheid
Luk. 8 : 28 Jezus Zoon van God: zo genoemd door een demon
Joh. 6 : 41 Jezus zoon van Jozef
Matth. 13 : 55 Jezus zoon van Jozef en Maria
Joh. 1 : 18 Jezus Zoon: eniggeboren Zoon
Hebr. 5 : 5 Jezus zoonschap Gods
Hebr. 5 : 7 Jezus zoonschap Gods
Hebr. 1 : 5 Jezus zoonschap: "U bent Mijn zoon, ik heb u heden verwekt"
Luk. 1 : 35 Jezus zoonschap: betekenis
Matth. 15 : 32 Jezus zorg voor de menigte
Matth. 13 : 55 Jezus zusters van -
Jes. 41 : 2 Jezus zwaard
Opb. 19 : 21 Jezus zwaard van -
Jes. 31 : 8 Jezus zwaard van -: onstoffelijk (toepassing)
Jes. 53 : 7 Jezus zwijgen
Marcus 14 : 60 Jezus zwijgen
Marcus 15 : 4 v Jezus zwijgen
Luk. 23 9 Jezus zwijgen
Matth. 15 : 22 Jezus zwijgen door -
Marcus 9 : 33 Jezus zwijgen: nalaten, hij vroeg later
Luk. 12 : 9 Jezus werk nu: belijders belijden voor de engelen
Hand. 3 : 14 Jezus Barabbas moordenaar
Micha 4 : 3 jihad zal niet meer geleerd worden
Joh. 16 : 2 jihadist (toepassing)
1 Kon. 21 : 1 Jizreël
1 Kron. 18 : 15 Joab
Job 6 : 27 Job achtte zich een wees gelijk
Job 31 : 33 Job Adam: Job wist van Adam
Job 31 : 34 Job barmhartigheid
Job 30 : 11 Job bedrukt door God
Job 22 : 5 v Job beschuldigd van zonde
Job 15 : 4 Job beschuldigd: hij zou de vreze Gods en het gebed wegnemen
Job 30 : 31 Job bespeelde muziekinstrumenten
Job 19 : 23 Job boek: vervulling van Jobs wens
Job 19 : 13 Job broeders: zijn broeders heeft God verre van hem gedaan (zo Job)
Job 42 : 8 Job Christus: type van Christus: middelaar
Job 42 : 16 Job Christus: type van Christus: talrijk nageslacht
Job 1 : 8 Job deugden
Job 19 : 10 Job einde: door hem verwacht
Job 10 : 2 Job gedachte van -: valse gedachte
Job 31 : 32 Job gerechtigheid: zorg voor de vreemdeling
Job 42 : 8 Job Gods knecht
Job 29 : 12 v Job goedheid
Job 34 : 8 Job Jezus: gelijk - beticht van omgang met ongerechtigen
Job 9 : 34 Job Jezus' lijden bij Job: geslagen met een roede
Job 2 : 3 Job knecht van God
Job 26 : 1 Job krachteloos, zonder sterkte
Job 30 : 17 Job lijden: als Christus
Job 30 : 10 Job lijden: bespuwd
Job 27 : 2 Job lijden: door God gezonden
Job 2 : 3 Job lijden: zonder oorzaak
Job 14 : 13 Job meende onder Gods toorn te zijn
Job 19 : 11 Job meent dat God hem als een vijand acht
Job 19 : 13 Job mensen van hem vervreemd
Job 23 : 12 Job onderhield Gods gebod
Job 2 : 12 Job onherkenbaar
Job 15 : 11 Job pijnlijk woorden gericht tot -
Job 15 : 16 Job pijnlijk woorden gericht tot -
Job 33 : 12 Job rechtvaardig: op een punt was Job volgens Elihu niet rechtvaardig
Job 19 : 7 Job roepen door -
Job 19 : 3 Job schande aangedaan: door zijn vrienden
Job 19 : 7 Job schreeuwen door -
Job 17 : 6 Job tot een spreekwoord der volkeren gesteld
Job 2 : 3 Job uniek
Job 2 : 3 Job uniek gelijk Jezus
Job 9 : 34 Job voelde zich geslagen door God
Jac. 5 : 11 Job volharding
Job 1 : 1 Job woonplaats
Job 19 : 23 Job woorden: opgeschreven
Job 33 : 9 Job zelfbeeld: rein, zonder misdaad
Job 27 : 2 Job zijn recht was door God weggenomen
Hand. 13 : 45 Joden "de Joden" = meerderheid der Joden hier
Hand. 13 : 50 Joden "de Joden" = meerderheid der Joden hier
Hand. 25 : 24 Joden begeerden de dood van Paulus
1 Thess. 2 : 15 Joden behagen God niet
Hand. 9 : 23 Joden de - beraadslaagden samen om Saulus te doden
Ezra 6 : 7 Joden de landvoogd der -
Hand. 14 : 2 Joden die niet geloofden
Joh. 18 : 40 Joden dikwijls beroofd na verwerpen Messias
Luk. 11 : 50 - 51 Joden ellende indirect voorzegd door Jezus
Rom. 10 : 1 Joden gebed voor de -
Rom. 11 : 28 Joden geliefden van God ter wille van de vaderen
1 Thess. 2 : 15 Joden hebben de profeten gedood
1 Thess. 2 : 15 Joden hebben Jezus gedood
1 Thess. 2 : 15 Joden hebben Paulus en de zijnen verdreven
Hand. 10 : 22 Joden het volk der -: van hen een goed getuigenis hebben: Cornelius
Rom. 10 : 2 Joden kenmerk: ijver voor God, maar niet met verstand
Hand. 10 : 39 Joden land van de -
1 Thess. 2 : 16 Joden maken de maat van hun zonden vol
1 Thess. 2 : 14 Joden niet slechter dan de Grieken, die ook lijden veroorzaakten
2 Cor. 11 : 26 Joden Paulus in gevaren door volksgenoten, de Joden
Esther 9 : 2 Joden schrik der - op de volken gevallen
1 Thess. 2 : 15 - 16 Joden schuld der -
1 Thess. 2 : 16 Joden toorn van God is over hen gekomen tot het einde toe
Jer 24 : 8 Joden tot een vloek en spotrede gesteld
Esther 9 : 3 Joden verheffing der -
1 Thess. 2 : 16 Joden verhinderen evangelisten tot de volken te spreken
Esther 3 : 8 Joden verstrooid in het Perzische rijk
2 Cor. 11 : 26 Joden versus heidenen
Rom. 11 : 28 Joden vijanden wat het evangelie betreft
Hand. 23 : 12 v Joden vijandschap tegenover Paulus
Esther 2 : 10 Joden volk: Esther gaf haar afkomst niet te kennen
Hand. 18 : 6 Joden weerstand bij de - tegen het evangelie
1 Thess. 2 : 15 Joden zijn tegen alle mensen
Rom. 11 : 14 Joden zoeken te behouden: door Paulus
Ezra 5 : 1 Joden
Hand. 18 : 7 Jodengenoot Titius Justus
Deut. 28 : 59 Jodenvervolging wonderlijke plaag
Hand. 26 : 23 Jodenzending rechtsgrond
Hand. 11 : 19 Jodenzending
Joh. 14 : 1 Joh. 14:1, vgl. Ex 14:31
Joh. 6 : 46 Joh. 6:46, vgl. 5:19 Deze heeft de Vader gezien
Joh. 21 : 24 Joh. gebaseerd op getuigenis van Johannes
Luk. 8 : 3 Johanna vrouw van Chusas
Marcus 1 : 5 Johannes aantrekkingskracht van zijn prediking
Joh. 19 : 35 Johannes bijbelboek: doel: overtuigen
Joh. 18 : 38 Johannes boek: aan de heidenen gericht ( 'joden')
Marcus 1 : 2 Johannes de doper: bode van God
Hand. 19 : 3 Johannes de Doper: doop van
Marcus 9 : 14 Johannes de doper: Elia
Matth. 17 : 11 Johannes de Doper: Elia
Matth. 21 : 32 Johannes de Doper: ging in de weg van de gerechtigheid
Matth. 21 : 32 Johannes de Doper: niet door de leidslieden geloofd
Matth. 21 : 25 Johannes de doper: niet geloofd door de leidslieden
Hand. 10 : 37 Johannes de Doper: predikte de doop der bekering
Matth. 3 : 3 Johannes de Doper: voorzegd
Luk. 5 : 33 Johannes discipelen van -
Luk. 20 4 Johannes doop van -: op gezag van de hemel
Marcus 1 : 4 Johannes doopte in de woestijn
Hand. 1 : 5 Johannes doopte met water
Matth. 14 : 1 v Johannes Doper
Matth. 11 : 14 Johannes Doper: Elia
Matth. 11 : 18 Johannes Doper: gedemoniseerd
Matth. 11 : 11 Johannes Doper: grootheid
Matth. 11 : 10 Johannes Doper: meer dan een profeet: wegbereider voor de Messias
Matth. 11 : 10 Johannes Doper: vervulling van profetisch woord
Matth. 14 : 5 Johannes Doper: voor een profeet gehouden door de menigte
Matth. 11 : 6 Johannes Doper: wankelmoedig, twijfel?
Matth. 11 : 10 Johannes Doper: zending
Joh. 18 : 15 Johannes een andere discipel'
Luk. 1 : 17 Johannes en Elia
Joh. 11 : 19 Johannes evangelie: voor heidenen geschreven
Matth. 11 : 10 Johannes Gods bode, volgens Mal 3:1
Luk. 7 : 24 v Johannes Jezus over -
Luk. 20 5 Johannes niet geloofd door de leidslieden
Luk. 7 : 27 Johannes opdracht van -: wegbereider voor de Messias, vgl. vers 29
Luk. 20 6 Johannes profeet
Opb. 22 : 9 Johannes profeet
Luk. 7 : 24 Johannes standvastig, volhardend
Luk. 1 : 17 Johannes taak
Luk. 5 : 10 Johannes visser gelijk Simon
Matth. 21 : 25 Johannes voor een profeet gehouden door de menigte
Luk. 7 : 24 Johannes woonde en trad op in de woestijn
Joh. 20 : 31 Johannes (evangelie) doel: geloof wekken
Luk. 7 : 18 Johannes de doper discipelen van -
Luk. 7 : 19 Johannes de doper vraag van -
Joh. 3 : 29 Johannes de Doper blijdschap van -
Joh. 3 : 28 Johannes de Doper Christus: de Christus was hij niet
Luk. 1 : 66 Johannes de Doper de hand van de Heer was met hem
Luk. 16 : 16 Johannes de Doper de wet en de profeten zijn tot op Johannes
Joh. 10 : 41 Johannes de Doper deed geen enkel teken
Joh. 1 : 31 Johannes de Doper doel
Joh. 10 : 40 Johannes de Doper doopplaats: in het Overjordaanse
Joh. 1 : 6 Johannes de Doper door God gezonden
Joh. 3 : 23 Johannes de Doper dopen door
Joh. 3 : 29 Johannes de Doper en Jezus: de vriend van de Bruidegom
Joh. 3 : 26 Johannes de Doper en Jezus: hij getuigde van Hem
Joh. 10 : 41 Johannes de Doper getuigenis aangaande Jezus: alles bleek waar
Hand. 13 : 25 Johannes de Doper getuigenis omtrent de Christus
Joh. 1 : 33 Johannes de Doper gezonden door God
Marcus 6 : 20 Johannes de Doper heilig man
Luk. 3 : 20 Johannes de Doper in de gevangenis opgesloten
Luk. 9 : 8 Johannes de Doper Jezus als de opgestande - geduid
Marcus 8 : 28 Johannes de Doper Jezus gehouden voor -
Luk. 7 : 25 Johannes de Doper kleding van -
Luc. 11 : 1 Johannes de Doper leerde zijn discipelen bidden
Hand. 13 : 24 Johannes de Doper loop voleindigen
Luk. 7 : 33 Johannes de Doper misvatting omtrent -: men zei dat hij een demon had
Hand. 13 : 24 Johannes de Doper predikte aan het hele volk Israël
Hand. 13 : 24 Johannes de Doper predikte de doop der bekering
Luk. 7 : 26 Johannes de Doper profeet en meer dan een -
Marcus 6 : 20 Johannes de Doper rechtvaardig man
Joh. 1 : 7 Johannes de Doper taak
Joh. 1 : 23 Johannes de Doper taak
Luk. 7 : 33 Johannes de Doper voedsel: geen brood noch wijn
Joh. 3 : 28 Johannes de Doper voor de Christus uitgezonden
Mal. 3 : 1 Johannes de Doper zending aangekondigd
Marcus 6 : 17 Johannes de Doper
Hand. 12 : 25 Johannes Markus
Hand. 13 : 5 Johannes Markus
Jer 26 : 23 Jojakim doodde de profeet Uría
Klg. 3 : 54 Jona doet denken aan Jona's nood
Matth. 12 : 39 v Jona teken van -
Luk. 11 : 29 Jona teken van -
Luk. 11 : 29 Jona was een teken voor de Ninevieten
Luk. 11 : 29 Jona werkelijk bestaan
2 Kon. 14 : 25 Jona
1 Sam. 31 : 2 Jonathan dood
2 Sam. 1 : 23 Jonathan vadertrouw
Ps. 148 : 12 jonge looft God, gij jongen
Deut. 28 : 50 jonge niet genadig zijn den -
2 Kon. 5 : 2 jongedochter
1Jo 2 : 14 jongeling boze heeft hij overwonnen
1Jo 2 : 13 jongeling geestelijke -en
Jes. 13 : 18 jongeling jongelingen verpletterd
Klg. 5 : 13 jongeling jongelingen wegnemen voor dwangarbeid
1Jo 2 : 14 jongeling sterk: geestelijk
Klg. 5 : 14 jongeling vermaken zich met snarenspel
Ps. 119 : 9 jongeling zuiver pad houden
1 Tim. 5 : 2 jongere vrouwen aanpakken, als zusters
1 Pe 5 : 5 jongere weest onderdanig aan de oudsten
Tit. 1 : 10 jood weerspannige joden
Hand. 20 : 19 Jood aanslagen van de Joden tegen Paulus
Hand. 10 : 28 Jood afgezonderd van de vreemdeling
Neh. 4 : 2 Jood amechtige Joden, zo aangeduid door Sanballat
Rom. 2 : 11 Jood de - ontvangt eerst de vergelding van zijn goede werken
Hand. 13 : 26 Jood De Joden zijn zonen van Abrahams geslacht
Rom. 2 : 28 v Jood de ware -
Hand. 18 : 6 Jood eerst de - en dan de Griek: geval
Hand. 13 : 46 Jood eerst de Jood: eerst moet het woord van God tot de Joden woorden gesproken
Rom. 2 : 9 - 10 Jood en Griek
Joh. 6 : 4 Jood feest van de Joden: Pascha
Opb. 2 : 9 Jood in naam vs. werkelijk
1 Cor. 1 : 22 Jood Joden begeren tekenen
Hand. 20 : 21 Jood Joden en Grieken
Hand. 17 : 13 Jood Joden uit Thessalonika kwamen de menigte in opschudding en verwarring brengen
Deut. 28 : 46 Jood jodenvervolging een (negatief) wonder
Gal. 3 : 28 Jood Jood of Griek
Rom. 2 : 17 Jood kenmerken
Luk. 23 3 Jood Koning der Joden: Jezus Christus
Rom. 2 : 24 Jood om de - wordt de naam van God onder de volken gelasterd
Opb. 3 : 9 Jood onechte Joden
Rom. 15 : 31 Jood ongehoorzamen in Judea
Gal. 2 : 15 Jood van nature Joden
Gal. 2 : 15 Jood versus 'zondaars uit de volken'
Deut. 28 : 25 Jood vervolging op ongehoorzaamheid: door alle koninkrijken der aarde
Rom. 3 : 1 Jood voorrecht van de -
Esther 8 : 17 Jood worden
Col. 3 : 11 Jood
Tit. 1 : 14 Joods joodse fabels
Jes. 36 : 11 Joods naam van de taal der Joden
Neh. 13 : 24 Joods spreken
2 Kron. 32 : 18 Joods taal der joden
2 Kon. 1 : 17 Joram koning van Israël
Gen. 13 : 10 Jordaan bevochtigde de gehele vlakte
Jes. 43 : 16 Jordaan doortocht door de –
Joh. 10 : 40 Jordaan Jezus ging over de -
Richt. 3 : 28 Jordaan overtocht belet
Num. 35 : 1 Jordaan van Jericho
2 Kon. 2 : 8 Jordaan wonder aan de - verricht
1 Kon. 22 : 41 v Josafat
1 Kron. 18 : 15 Josafat
Gen. 37 : 18 Jozef aanslag tegen Jozef beraamd, om hem te doden
Gen. 41 : 57 Jozef alle landen kwamen tot – om te kopen
Joz 24 : 32 Jozef beenderen van – begraven
Gen. 42 : 21 Jozef benauwdheid der ziel
Gen. 37 : 23 Jozef beroofd van zijn heerlijkheid, onteerd
Matth. 13 : 55 Jozef broer van Jezus
Gen. 43 : 34 Jozef dronken
Gen. 50 : 7 Jozef eer in Egypte
Gen. 33 : 2 Jozef en Rachel het kostbaarst voor Jakob
Gen. 41 : 55 Jozef gaat tot –, doet wat hij u zegt
Gen. 37 : 3 Jozef geliefd bij zijn vader boven zijn broers
Gen. 45 : 7 Jozef gezonden door God
Gen. 45 : 8 Jozef heer over Farao’s huis
Gen. 45 : 9 Jozef heer over geheel Egypteland
Gen. 45 : 13 Jozef heerlijkheid in Egypte
Gen. 49 : 24 Jozef herder
Gen. 50 : 19 Jozef nederigheid
Gen. 45 : 17 v Jozef onder gezag van Farao
Gen. 40 : 15 Jozef onschuld van –
Gen. 40 : 15 Jozef ontstolen uit het land der Hebreeen
Marcus 3 : 35 Jozef overleden (?)
Gen. 49 : 22 Jozef profetie aangaande
Gen. 45 : 8 Jozef regeerder in het ganse land van Egypte
Gen. 45 : 26 Jozef regeerder in het gehele land van Egypte
Gen. 45 : 8 Jozef rol in Egypte
Num. 13 : 11 Jozef stam van -
Matth. 13 : 55 Jozef timmerman
Ps. 105 : 17 Jozef type van Christus: heengezonden
Ps. 105 : 17 Jozef type van Christus: slaaf geworden
Gen. 45 : 8 Jozef vader van Farao: vaderlijk raadgever
Matth. 13 : 55 Jozef vader van Jezus: hier al overleden, daar zijn naam niet genoemd wordt?
Luk. 23 : 50 Jozef van Arimathea
Gen. 37 : 28 Jozef verkocht als slaaf
Gen. 50 : 24 Jozef voorzegt Israëls terugkeer naar Kanaan
Gen. 45 : 2 Jozef weende luid
Gen. 45 : 15 Jozef weende over zijn broeders
Luk. 4 : 22 Jozef zoon van -: Jezus
Luk. 2 : 4 Jozes stamde uit familie en huis van David
Joz 7 : 26 Jozua auteur van het boek
Joz 10 : 13 Jozua boek: ontstaan
Joz 10 : 14 Jozua boek: ontstaanstijd
Joz 10 : 27 Jozua boek: ontstaanstijd
Joz 5 : 25 Jozua boek: ouderdom
Joz 8 : 29 Jozua boek: ouderdom
Joz 9 : 27 Jozua boek: tijd van ontstaan
Joz 15 : 63 Jozua boek: tijd van ontstaan
Ex. 24 : 13 Jozua dienaar van Mozes
Num. 13 : 16 Jozua door Mozes zo genoemd heette eigenlijk Hoséa
Joz 11 : 15 Jozua gehoorzaamheid aan God
Joz 20 : 1 Jozua God sprak tot -
Joz 11 : 6 Jozua God spreekt tot -
Joz 3 : 7 Jozua God was met Jozua
Joz 1 : 18 Jozua hem gehoorzamen
Deut. 32 : 44 Jozua Hosea
Joz 24 : 27 Jozua knecht des HEEREN genoemd
Richt. 2 : 8 Jozua knecht des HEEREN genoemd
Richt. 2 : 8 Jozua leeftijd: 110 jaar oud geworden
Joz 1 : 1 Jozua Mozes' dienaar
Joz 5 : 1 Jozua schrijver
Joz 8 : 32 Jozua schrijver
Joz 24 : 26 Jozua schrijver
Num. 11 : 28 Jozua verzoekt Mozes iets te verbieden
Ex. 33 : 11 Jozua week niet uit de Tent der Samenkomst
Joz 14 : 14 Jozua (boek) datering, "tot op deze dag"
Jes. 35 : 1 jubelen door de wildernis
Ef. 5 : 19 jubelen in het hart -
Lev. 25 : 40 jubeljaar vrijlating van gebonden dagloners
Lev. 25 : 10 jubeljaar
Jud : 4 Jud. 1:1 'slaaf' vgl. vs 4 'Meester' (despotes)
Jud : 6 Jud. 1:6 afvallige engelen vgl. afvallige belijders vs 5
Amos 2 : 4 Juda -'s overtredingen
Hos. 12 : 3 Juda 2-stammenrijk Jakob genoemd
Jer 20 : 4 Juda ballingschap in Babel voorzegd
Ps. 48 : 12 Juda dochters van -: laat zij zich verheugen om Uwer oordelen wil
Ezra 1 : 5 Juda en Benjamin: onderscheiden
Ezra 1 : 3 Juda en Israël
Ps. 69 : 36 Juda God zal de steden van - bouwen
Num. 13 : 6 Juda Kaleb was een hoofd van de stam -
1 Kron. 3 : 9 v Juda koningen van -
Ezra 1 : 2 Juda land bekend bij Kores
2 Sam. 2 : 9 Juda onderscheiden van Israël
Amos 2 : 4 Juda oordeel over -
2 Kon. 21 : 12 v Juda oordeel over - voorzegd
2 Kron. 29 : 8 Juda overgegeven door God, ter beroering
Jes. 44 : 26 Juda steden van –: worden herbouwd
Gen. 44 : 33 Juda stelt voor om slaaf te worden van de onderkoning
2 Kron. 36 : 23 Juda streek
Ps. 69 : 36 Juda toekomst
Joel 3 : 20 Juda toekomst: zal blijven
1 Kron. 28 : 4 Juda voorganger: hiertoe verkoren
Jer 3 : 8 Juda vreesde niet ter oorzake van Israëls ondergang
Neh. 12 : 44 Juda was teruggekeerd uit de ballingschap
Neh. 13 : 16 Juda was teruggekeerd uit de ballingschap
2 Kon. 23 : 27 Juda wegdoen: door God: van zijn aangezicht
2 Kon. 21 : 9 Juda zonde van - erger dan der heidenen
2 Kon. 21 : 2 v Juda zonden van -
Jer 3 : 7 Juda zuster van Israël (10-stammen): trouweloze zuster
Joel 3 : 21 Juda toekomst: reiniging van bloed
Hand. 15 : 5 judaïsme geval
Hand. 15 : 1 judaïsme geval van -
Hand. 21 : 20 judaisten
Jud : 1 Judas broer van Jacobus
Matth. 13 : 55 Judas broer van Jezus
2 Kron. 18 : 21 Judas Iskariot aangemoedigd te handelen, vgl.
Hand. 1 : 25 Judas Iskariot afgevallen
Ps. 109 : 8 Judas Iskariot ander nam zijn ambt
Matth. 27 : 3 Judas Iskariot berouw krijgend
Hand. 1 : 18 Judas Iskariot dood
Joh. 6 : 70 Judas Iskariot een duivel
Joh. 6 : 71 Judas Iskariot een van de twaalf
Hand. 1 : 18 Judas Iskariot einde bekend geworden aan allen die in Jeruzalem wonen
Esther 4 : 7 Judas Iskariot gelijk bij Judas speelde geld een rol bij de misdaad
Joh. 13 : 29 Judas Iskariot had de beurs
Luk. 18 31 Judas Iskariot hoort Jezus over zijn toekomstig leven spreken
Hand. 1 : 20 Judas Iskariot in Oude Testament
Spr. 27 : 6 Judas Iskariot kus van -
Matth. 26 : 25 Judas Iskariot leverde Jezus over
Luk. 22 3 Judas Iskariot satan kwam in -
Joh. 6 : 64 Judas Iskariot te voren gekend als die Jezus zou overleveren
2 Cor. 7 : 10 Judas Iskariot zelfmoord
Marcus 14 : 18 Judas Iskariot zijn verraad voorzegd
Joh. 17 : 12 Judas Iskariot zoon van het verderf
Joh. 6 : 71 Judas Iskariot zoon van Simon
Joh. 13 : 26 Judas Iskariot zoon van Simon
Joh. 6 : 71 Judas Iskariot zou Jezus overleveren
Marcus 3 : 19 Judas Iskariot
Marcus 13 : 14 Judea in de eindtijd
Matth. 3 : 1 Judea woestijn van Judea
Marcus 10 : 1 Judea
Joh. 3 : 22 Judea
Hand. 28 : 21 Judea
Jes. 36 : 11 Judees naam van de taal der Joden
Ps. 71 : 23 juichen bij het psalmzingen
Ps. 95 : 1 juichen den HERE -; reden: roststeen onzes heils
Ps. 95 : 2 juichen den HERE: met psalmen
Zef. 3 : 17 juichen door God: over Israël
Lev. 9 : 24 juichen door het volk
Jes. 42 : 13 juichen Jhwh zal -
Ps. 98 : 4 juichen juicht de Heer, gij ganse aarde
Ps. 100 : 1 juichen juicht de HEERE
Ps. 100 : 1 juichen juicht den HEERE
Ps. 47 : 2 juichen juicht Gode met een stem van vreugdegezang
Ps. 107 : 22 juichen met gejuich Gods werken vertellen
Ps. 71 : 23 juichen mijn lippen zullen -
Ps. 118 : 15 juichen om het heil
Jes. 12 : 6 juichen omdat God groot is in het midden van u
Ps. 149 : 5 juichen over God en Zijn heil en gunst
Spr. 11 : 10 juichen over ondergang goddelozen
Ps. 90 : 14 juichen te allen dage
Ps. 30 : 6 juichen versus wenen
Ps. 66 : 1 juichen voor God
Ps. 132 : 16 juichen zeer -
2 Kron. 15 : 14 juichen
Ezra 3 : 11 juichen
Ps. 132 : 9 juichen
Matth. 15 : 26 juist niet -: een zekere handeling
2 Kron. 30 : 4 juist zie ook Recht
Klg. 3 : 27 juk dragen: in zijn jeugd: is goed voor een man
Jes. 9 : 3 juk en last
Jer 5 : 5 juk goed - verbreken
1 Kon. 12 : 4 juk hard -: van Salomo
2 Kron. 10 : 4 juk hard gemaakt -
Deut. 28 : 48 juk ijzeren -: als vloek van Godswege
Matth. 11 : 30 juk Jezus'- is zacht
2 Kron. 10 : 9 v juk lichter maken
Matth. 11 : 29 juk neemt Mijn - op u
2 Kron. 20 : 35 juk ongelijk -
Ezra 9 : 14 juk ongelijk -
Ezra 10 : 2 juk ongelijk -
Ezra 10 : 44 juk ongelijk -
2 Cor. 6 : 14 juk ongelijk -
Deut. 28 : 32 juk ongelijk - (associatie)
2 Kron. 19 : 2 juk ongelijk - in de politiek
Joz 23 : 12 juk ongelijk - verboden
Richt. 2 : 2 juk ongelijk - verboden (toepassing)
Gen. 28 : 1 juk ongelijk - verboden: door Izak aan Jakob
juk ongelijk -, zie ook Vermengen
Ezra 4 : 3 juk ongelijk -: afgewezen
Gen. 26 : 35 juk ongelijk -: Ezau's huwelijk met Hethitische vrouwen
Gen. 27 : 46 juk ongelijk -: Ezau's huwelijk met Hethitische vrouwen
Richt. 3 : 6 juk ongelijk -: gevallen
Deut. 22 : 10 juk ongelijk -: ploegen met os en ezel tegelijk: verboden
Ex. 34 : 16 juk ongelijk -: risico: afgoderij
Num. 25 : 1 v juk ongelijk -: risico: afgoderij: geval
Deut. 20 : 18 juk ongelijk -: risico's daaraan
Ezra 9 : 12 juk ongelijk -: verboden
Ex. 23 : 32 juk ongelijk -: verbond met vreemde goden
Neh. 10 : 30 juk ongelijk -: verkeerd
Neh. 13 : 23 juk ongelijk -: verkeerd
Neh. 13 : 26 juk ongelijk -: verkeerde invloed
Ezra 10 : 1 v juk ongelijk -: vreemde vrouwen weggezonden
2 Kron. 25 : 7 juk ongelijk -: waarschuwen tegen -
Deut. 21 : 11 juk ongelijk -??
Ruth 1 : 4 juk ongelijk juk
Richt. 3 : 6 juk ongelijk juk: gevolg: afgoderij
1 Kon. 16 : 31 juk ongelijk juk: gevolg: afgoderij
Joz 23 : 7 juk ongelijk juk: verboden
Deut. 13 : 6 juk ongelijk-: gevaar: afval
Klg. 3 : 27 juk opgelegd door God
Hand. 15 : 10 juk opleggen: op de hals van de discipelen
Jes. 58 : 6 juk te verscheuren
Jes. 10 : 27 juk van Assur
Deut. 7 : 3 - 4 juk verbond met Kanaanieten verboden
Lev. 26 : 13 juk verbreken: door God
2 Kron. 10 : 4 v juk zwaar -
Jes. 47 : 6 juk zwaar maken over de oude: door Babel