Onderwerpenregister bij de Bijbel/J

Uit Christipedia

J: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter J.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

1 Gen. 41 : 27 jaar aantal jaren voorgesteld door aantal koeien en aantal aren
23 Jes. 38 : 10 jaar beroofd worden van het overige van mijn jaren
2 Ex. 34 : 22 jaar burgerlijk – einde
61 2 Pe 3 : 8 jaar duizend jaar is bij de Heer als één dag
48 Gal. 4 : 10 jaar jaren onderhouden
27 Dan. 4 : 29 jaar na een jaar werd Nebukadnezar waanzinnig
23 Jes. 63 : 4 jaar van Mijn verlosten was gekomen
23 Jes. 63 : 4 jaar versus dag
1 Gen. 8 : 22 jaargetijde ontstaan?
3 Lev. 25 : 8 jaarweek
1 Gen. 32 : 23 Jabbok veer -
7 Richt. 21 : 8 Jabes in Gilead: van hen was niemand opgekomen
7 Richt. 4 : 2 Jabin
11 1 Kon. 7 : 21 Jachin d.i. Hij zal bevestigen
3 Lev. 17 : 13 jacht
7 Richt. 4 : 17 Jaël
7 Richt. 5 : 24 Jaël
23 Jes. 16 : 8 Jáëzer
1 Gen. 9 : 27 Jafeth God breide - uit
1 Gen. 9 : 27 Jafeth zal wonen in Sems tenten
50 Filip. 3 : 12 jagen door Paulus
50 Filip. 3 : 14 jagen door Paulus
52 1 Thess. 5 : 15 jagen goede: naar het goede jagen voor elkaar en allen
54 1 Tim. 6 : 11 jagen jaag naar deugden
58 Hebr. 12 : 14 jagen jaagt naar de vrede met allen en naar de heiliging
55 2 Tim. 2 : 22 jagen naar geloof
55 2 Tim. 2 : 22 jagen naar gerechtigheid
55 2 Tim. 2 : 22 jagen naar liefde
55 2 Tim. 2 : 22 jagen naar vrede
60 1 Pe 3 : 11 jagen naar vrede
45 Rom. 14 : 19 jagen
24 Jer. 16 : 16 jager fig.
19 Ps. 47 : 3 Jahweh de Allerhoogste, is vreselijk
23 Jes. 45 : 5 Jahweh enig God
1 Gen. 24 : 7 Jahweh God der hemelen
11 1 Kon. 20 : 13 Jahweh God doet weten dat Hij de HEERE is
11 1 Kon. 20 : 28 Jahweh God doet weten dat Hij de HEERE is
1 Gen. 24 : 3 Jahweh God van de hemelen en van de aarde
29 Joel 2 : 27 Jahweh God van Israël
23 Jes. 43 : 12 Jahweh is God
23 Jes. 46 : 9 Jahweh is God
28 Hos. 12 : 6 Jahweh is Gods gedenknaam
2 Ex. 15 : 3 Jahweh is Gods naam
5 Deut. 26 : 17 Jahweh Israël tot een God zijnde
19 Ps. 47 : 3 Jahweh Koning: een groot Koning over de ganse aarde
2 Ex. 6 : 2 Jahweh met die naam is God niet aan Abraham, Izak en Jakob bekend geweest
19 Ps. 100 : 3 Jahweh weet dat Jhwh God is
1 Gen. 37 : 32 Jakob bedrogen
1 Gen. 50 : 7 v Jakob begrafenis van –
1 Gen. 32 : 12 Jakob belofte van God aan -: talrijk nageslacht
19 Ps. 47 : 5 Jakob de heerlijkheid van -
45 Rom. 9 : 13 Jakob door God liefgehad
1 Gen. 31 : 42 Jakob ellende van - door God aangezien
1 Gen. 35 : 11 Jakob Gods belofte aan -
23 Jes. 29 : 23 Jakob Heilige Jakobs is God
1 Gen. 32 : 25 Jakob heupgewricht: verwrongen
1 Gen. 35 : 10 Jakob Israël wordt zijn nieuwe naam, door God gegeven
23 Jes. 44 : 1 v Jakob knecht van God: uitverkoren
1 Gen. 32 : 18 v Jakob knecht: stelde zich tot - van Ezau
1 Gen. 47 : 28 Jakob leeftijd: 147 jaren geleefd
19 Ps. 68 : 27 Jakob springer van Israël
58 Hebr. 11 : 21 Jakob sterven van –
1 Gen. 48 : 22 Jakob strijd: als strijder optredend
1 Gen. 33 : 2 Jakob verschil in liefde tot zijn vier vrouwen
28 Hos. 12 : 4 v Jakob worsteling
1 Gen. 48 : 1 Jakob ziek
1 Gen. 29 : 25 Jakob bedrogen
1 Gen. 31 : 7 Jakob bedrogen
1 Gen. 28 : 13 v Jakob belofte aan -: land, talrijk nageslacht, zegen voor de wereld
1 Gen. 48 : 10 Jakob blind
24 Jer. 51 : 19 Jakob deel van –
28 Hos. 12 : 13 Jakob diende om een vrouw
19 Ps. 47 : 5 Jakob God heeft hem liefgehad
1 Gen. 48 : 4 Jakob Gods belofte aan -
19 Ps. 147 : 19 Jakob Israël
24 Jer. 46 : 27 - 28 Jakob Israël aangesproken als -
30 Amos 7 : 2 Jakob Israël: is klein
23 Jes. 41 : 21 Jakob Koning van -: God
1 Gen. 25 : 26 Jakob naam betekent: "hielhouder"
5 Deut. 32 : 9 Jakob naam van Israël
1 Gen. 32 : 10 Jakob ootmoed
1 Gen. 25 : 23 Jakob voorzegging aangaande
2 Ex. 1 : 1 v Jakob zonen
13 1 Kron. 2 : 1 v Jakob zonen van -
5 Deut. 26 : 5 Jakob zwakke, geringe, gevaar lopende Syrier
44 Hand. 12 : 2 Jakobus apostel - gedood
40 Matth. 13 : 55 Jakobus broer van Jezus
59 Jak. 1 : 1 Jakobus slaaf van God en van de Heer Jezus Christus
48 Gal. 2 : 12 Jakobus steunpilaar
42 Luk. 8 : 51 Jakobus uitgekozen om de opwekking van een overledene te aanschouwen
44 Hand. 12 : 17 Jakobus vooraanstaande broeder
41 Mark. 3 : 17 Jakobus zoon van Zebedëus
42 Luk. 5 : 10 Jakobus zoon van Zebedeüs; visser gelijk Simon
44 Hand. 17 : 5 jaloers de Joden werden -
46 1 Cor. 13 : 4 jaloers de liefde is niet -
59 Jak. 4 : 2 jaloers en moorden
59 Jak. 3 : 14 jaloersheid bittere -
59 Jak. 3 : 15 jaloersheid demonisch
59 Jak. 3 : 16 jaloersheid gaat gepaard met wanorde en kwade praktijk
9 1 Sam. 18 : 8 jaloersheid geval: Saul
20 Spr. 6 : 34 jaloersheid grimmigheid van de man
4 Num. 5 : 14 jaloersheid in verband met overspel
44 Hand. 13 : 45 jaloersheid vervuld met -
46 1 Cor. 10 : 22 jaloersheid verwekken bij de Heer
46 1 Cor. 3 : 3 jaloersheid vleselijk
45 Rom. 13 : 13 jaloersheid wandel niet in –
48 Gal. 5 : 20 jaloersheid werk van het vlees
20 Spr. 27 : 4 jaloersheid
47 2 Cor. 12 : 20 jaloersheid
55 2 Tim. 3 : 8 Jambres
23 Jes. 52 : 5 jammeren Israël doen –
59 Jak. 5 : 1 jammeren jammert, rijken
41 Mark. 5 : 38 jammeren
66 Opb. 3 : 17 jammerlijk geestelijk -
55 2 Tim. 3 : 8 Jannes
6 Joz. 10 : 3 Jarmuth koning van -
66 Opb. 4 : 3 jaspis
66 Opb. 21 : 11 jaspis
7 Richt. 19 : 10 v Jebus is Jeruzalem
13 1 Kron. 11 : 4 Jebus naam van Jeruzalem
13 1 Kron. 1 : 14 Jebusiet oorsprong
1 Gen. 10 : 16 Jebusieten nakomelingen van CHam
14 2 Kron. 35 : 15 Jeduthun ziener van de koning David
6 Joz. 15 : 17 Jefunne zonen van -
53 2 Thess. 2 : 2 Jehovah's getuigen argument contra
24 Jer. 25 : 3 Jer. Jeremia niet gehoord
24 Jer. 6 : 27 Jer. Jeremia's roeping
24 Jer. 17 : 18 Jer. probleem voor Jeremia: vervolgers
24 Jer. 6 : 28 Jer. probleem: achterklap
24 Jer. 7 : 6 Jer. probleem: afgoderij
24 Jer. 7 : 17 v Jer. probleem: afgoderij
24 Jer. 13 : 10 Jer. probleem: afgoderij
24 Jer. 16 : 11 Jer. probleem: afgoderij
24 Jer. 11 : 13 Jer. probleem: afgoderij: veel altaren
24 Jer. 6 : 28 Jer. probleem: afvalligheid
24 Jer. 6 : 28 Jer. probleem: allen verdervers
24 Jer. 6 : 13 Jer. probleem: bedrog algemeen
24 Jer. 9 : 8 Jer. probleem: bedrog spreken
24 Jer. 6 : 7 Jer. Probleem: boosheid overvloeiende
24 Jer. 6 : 7 Jer. probleem: geweld en verstoring
24 Jer. 16 : 11 Jer. probleem: God verlaten
24 Jer. 6 : 19 Jer. probleem: Gods woord niet merken, Gods wet verachten
24 Jer. 6 : 10 Jer. probleem: Gods woord veracht
24 Jer. 6 : 13 Jer. probleem: hebzucht, zelfzucht
24 Jer. 7 : 31 Jer. probleem: kinderoffers
24 Jer. 9 : 3 Jer. probleem: liegen
24 Jer. 8 : 10 Jer. probleem: massale gierigheid
24 Jer. 25 : 5 Jer. probleem: massale overtredingen
24 Jer. 6 : 30 Jer. probleem: men laat zich niet tuchtigen
24 Jer. 6 : 17 Jer. probleem: niet willen luisteren
24 Jer. 7 : 13 Jer. probleem: ongehoorzaamheid
24 Jer. 7 : 28 Jer. probleem: ongehoorzaamheid
24 Jer. 7 : 5 v Jer. probleem: onrecht
24 Jer. 21 : 12 Jer. probleem: onrecht
24 Jer. 7 : 6 Jer. probleem: onschuldig bloed vergieten
24 Jer. 16 : 11 Jer. probleem: overtreding
24 Jer. 11 : 6 v Jer. probleem: overtreding van het verbond
24 Jer. 23 : 11 Jer. probleem: profeet en priesters huichelaars
24 Jer. 6 : 15 Jer. probleem: schaamteloosheid
24 Jer. 7 : 9 Jer. probleem: set van zonden
24 Jer. 9 : 4 Jer. probleem: trouweloosheid tussen mensen
24 Jer. 7 : 4 Jer. probleem: valse gerustheid godsdienstig
24 Jer. 9 : 8 Jer. probleem: valse liefde
24 Jer. 8 : 5 Jer. probleem: vasthouden aan bedrog
24 Jer. 11 : 13 Jer. probleem: veelheid van afgoden
24 Jer. 22 : 9 Jer. probleem: verbond verlaten, afgoderij
24 Jer. 7 : 6 Jer. probleem: verdrukking
24 Jer. 6 : 6 Jer. Probleem: verdrukking
24 Jer. 7 : 30 Jer. probleem: verfoeiselen in Gods tempel gesteld
24 Jer. 7 : 28 Jer. probleem: verlies van waarheid
24 Jer. 10 : 25 Jer. probleem: verwoesting van Israël
24 Jer. 7 : 8 Jer. probleem: vetrouwen op valse woorden
24 Jer. 13 : 10 Jer. probleem: volk wandelt naar eigen goeddunken
24 Jer. 13 : 10 Jer. probleem: volk weigert Gods woorden te horen
24 Jer. 8 : 13 Jer. probleem: vruchteloosheid
24 Jer. 6 : 7 Jer. probleem: weedom en plaging
24 Jer. 7 : 13 Jer. probleem: zonden
24 Jer. 8 : 12 Jer. probleem: zonder schaamte over gruwelen
24 Jer. 19 : 4 v Jer. problemen
24 Jer. 22 : 3 Jer. problemen
24 Jer. 10 : 22 Jer. vijand uit het noorden
24 Jer. 25 : 18 Jer. wanneer geschreven
24 Jer. 11 : 19 Jeremia aanslag tegen – beraamd
24 Jer. 38 : 4 Jeremia als Jezus in levensgevaar geweest
24 Jer. 12 : 6 Jeremia broeders: tegen hem gekeerd
24 Jer. 1 : 5 Jeremia doelgroep: de volken
24 Jer. 37 : 15 Jeremia geslagen
24 Jer. 1 : 1 v Jeremia Gods woord, wanneer het tot hem kwam
24 Jer. 1 : 1 Jeremia herkomst
24 Jer. 18 : 20 Jeremia Jezus: Jer. maakt mee wat Jezus zou meemaken
24 Jer. 1 : 6 Jeremia jong geroepen
14 2 Kron. 35 : 25 Jeremia klaaglied over Josia
24 Jer. 26 : 8 Jeremia met de dood bedreigd
24 Jer. 37 : 18 Jeremia onschuldig in het gevangenhuis
15 Ezra 1 : 1 Jeremia profeet
24 Jer. 25 : 3 Jeremia profetische arbeidstijd
24 Jer. 26 : 11 Jeremia ter dood veroordeeld
24 Jer. 3 : 6 Jeremia tijd van –
24 Jer. 1 : 1 Jeremia zoon van Hilkia
6 Joz. 24 : 11 Jericho burgers van – krijgden tegen Israël
42 Luk. 10 : 30 Jericho door Jezus genoemd
6 Joz. 2 : 9 v Jericho inwoners: wat ze wisten van God en Israël
58 Hebr. 11 : 30 Jericho muren van – vielen
42 Luk. 19 1 Jericho
30 Amos 7 : 9 Jerobeam Jerobeams huis zal worden gestraft
11 1 Kon. 14 : 20 Jerobeam regeerde 22 jaar
11 1 Kon. 14 : 8 Jerobeam schoot te kort
30 Amos 7 : 11 Jerobeam wijze van sterven voorzegd
24 Jer. 7 : 14 Jeruzalem aan Israëlieten gegeven
24 Jer. 51 : 50 Jeruzalem als aantrekkelijke bestemming
23 Jes. 29 : 1 Jeruzalem Ariel geheten
23 Jes. 22 : 1 v Jeruzalem beleg van - voorzegd
23 Jes. 29 : 3 Jeruzalem belegering
24 Jer. 32 : 24 Jeruzalem belegering
24 Jer. 6 : 6 Jeruzalem belegering door God bevolen
26 Ez. 24 : 1 Jeruzalem belegering van -
24 Jer. 6 : 4 Jeruzalem belegering van –
19 Ps. 122 : 6 Jeruzalem beminnen
23 Jes. 38 : 6 Jeruzalem beschermen: door God
11 1 Kon. 14 : 21 Jeruzalem bestemming
44 Hand. 1 : 4 Jeruzalem bevel zich niet van - te verwijderen
11 1 Kon. 15 : 3 Jeruzalem bevestigd door God
7 Richt. 1 : 21 Jeruzalem bevolking: gemengd
7 Richt. 1 : 21 Jeruzalem bleef deels door Jeubusieten bewoond
26 Ez. 24 : 1 Jeruzalem bloedstad in Ezechiëls dagen
19 Ps. 147 : 2 Jeruzalem bouwen: door God
15 Ezra 4 : 12 Jeruzalem brief tegen -
19 Ps. 122 : 5 Jeruzalem daar zijn de stoelen des gerechts
48 Gal. 4 : 26 Jeruzalem dat boven is
40 Matth. 27 : 53 Jeruzalem de heilige stad genoemd
16 Neh. 2 : 5 Jeruzalem de stad der begrafenissen mijner vaderen
19 Ps. 48 : 3 Jeruzalem de stad van de grote Koning
19 Ps. 48 : 2 Jeruzalem de stad van onze God
19 Ps. 48 : 9 Jeruzalem de stad van onze God
23 Jes. 62 : 4 Jeruzalem de verlatene
16 Neh. 2 : 20 Jeruzalem deel, recht, gedachtenis in -: wel of niet hebben
22 Hgl 1 : 5 Jeruzalem dochters van -
23 Jes. 42 : 25 Jeruzalem door God in brand gestoken (toepassing)
5 Deut. 12 : 5 Jeruzalem door God verkoren
7 Richt. 19 : 12 Jeruzalem eertijds een vreemde stad
38 Zach. 14 : 2 Jeruzalem en de heidenen
10 2 Sam. 5 : 6 Jeruzalem en Sion
42 Luk. 24 47 Jeruzalem evangelisatie begon te –
24 Jer. 23 : 39 Jeruzalem gave van God aan de Israëlieten
24 Jer. 5 : 1 Jeruzalem geen mens die recht deed, die waarheid zocht
66 Opb. 21 : 25 Jeruzalem geen nacht in het Nieuwe Jeruzalem
23 Jes. 60 : 15 Jeruzalem gehaat
66 Opb. 20 : 9 Jeruzalem geliefde stad
48 Gal. 1 : 17 v Jeruzalem gemeente in -: apostelen
24 Jer. 26 : 6 Jeruzalem gesteld tot een vloek allen volken der aarde
19 Ps. 147 : 2 Jeruzalem God bouwt -
23 Jes. 31 : 9 Jeruzalem God heeft te - een oven
15 Ezra 7 : 17 Jeruzalem God is te -
15 Ezra 7 : 18 Jeruzalem God van -
38 Zach. 3 : 2 Jeruzalem God verkiest -
19 Ps. 147 : 13 Jeruzalem God versterkt de grendelen van haar poorten
23 Jes. 62 : 5 Jeruzalem God vrolijk over haar
24 Jer. 27 : 17 Jeruzalem God wilde - nog sparen in de dagen van Jeremia
12 2 Kon. 19 : 34 Jeruzalem God zal - beschermen
23 Jes. 31 : 4 Jeruzalem God zal - beschutten en uithelpen
13 1 Kron. 23 : 25 Jeruzalem God zal daar wonen tot in eeuwigheid
5 Deut. 12 : 11 Jeruzalem God zal daar zijn naam doen wonen
19 Ps. 48 : 9 Jeruzalem God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid
12 2 Kon. 21 : 4 Jeruzalem God zal Hij Zijn naam daarin zetten
12 2 Kon. 21 : 7 Jeruzalem God zet daar zijn naam
12 2 Kon. 20 : 6 Jeruzalem God zou - beschermen
24 Jer. 23 : 39 Jeruzalem God zou - laten varen
38 Zach. 1 : 14 Jeruzalem Gods ijver over -
27 Dan. 9 : 16 Jeruzalem Gods stad
23 Jes. 1 : 21 Jeruzalem goede staat ooit
24 Jer. 22 : 8 Jeruzalem grote stad genoemd
66 Opb. 11 : 8 Jeruzalem grote stad genoemd
23 Jes. 40 : 2 Jeruzalem hart van -
23 Jes. 51 : 17 Jeruzalem heeft gedronken de beker van Gods grimmigheid
27 Dan. 9 : 16 Jeruzalem heilige berg van God
16 Neh. 11 : 1 Jeruzalem heilige stad
23 Jes. 48 : 1 Jeruzalem heilige stad
23 Jes. 52 : 1 Jeruzalem heilige stad
23 Jes. 52 : 1 Jeruzalem heilige stad
66 Opb. 11 : 2 Jeruzalem heilige stad
58 Hebr. 11 : 16 Jeruzalem hemels -
58 Hebr. 12 : 22 Jeruzalem hemelse -
15 Ezra 4 : 23 Jeruzalem herbouw belet
24 Jer. 30 : 18 Jeruzalem herbouw voorzegd
24 Jer. 31 : 38 v Jeruzalem herbouw voorzegd
23 Jes. 44 : 28 Jeruzalem herbouw: door God te voren bevolen
23 Jes. 1 : 26 Jeruzalem herstel van -
24 Jer. 32 : 37 v Jeruzalem herstel voorzegd
19 Ps. 122 : 9 Jeruzalem het goede voor - zoeken omwille van Jahweh's huis.
66 Opb. 3 : 12 Jeruzalem het nieuwe -
66 Opb. 21 : 2 Jeruzalem het nieuwe -
33 Micha 1 : 5 Jeruzalem hoogte van Juda
19 Ps. 122 : 1 v Jeruzalem huis des HEEREN is daar
42 Luk. 24 : 49 Jeruzalem in - werden de discipelen bekleed met kracht uit de Hoogte
44 Hand. 21 : 30 Jeruzalem in rep en roer
44 Hand. 21 : 31 Jeruzalem in verwarring
24 Jer. 38 : 3 Jeruzalem inname voorzegd door God
6 Joz. 15 : 63 Jeruzalem inwoners: Jebusieten
7 Richt. 19 : 10 v Jeruzalem Jebus genaamd
42 Luk. 19 28 Jeruzalem Jezus ging voor naar -
42 Luk. 13 : 22 Jeruzalem Jezus op reis naar -
42 Luk. 19 41 Jeruzalem Jezus weende over -
40 Matth. 5 : 35 Jeruzalem Jezus' beeld -
19 Ps. 147 : 13 Jeruzalem kinderen in: God zegent ze
23 Jes. 51 : 18 Jeruzalem kinderen: niet geholpen door haar kinderen
23 Jes. 51 : 20 Jeruzalem kinderen: zijn vol van de grimmigheid van Jahweh
6 Joz. 15 : 63 Jeruzalem kon niet worden ingenomen
6 Joz. 10 : 1 Jeruzalem koning van -: Adoni-Zedek
27 Dan. 9 : 12 Jeruzalem kwaad geschied aan - is weergaloos groot
14 2 Kron. 34 : 24 v Jeruzalem kwaad over - brengen: door God
12 2 Kon. 22 : 16 Jeruzalem kwaad over - gebracht door God
27 Dan. 9 : 16 Jeruzalem laat Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van -
23 Jes. 62 : 4 Jeruzalem land van –: genoemd ‘het verwoeste’
22 Hgl 6 : 4 Jeruzalem liefelijk als -
24 Jer. 6 : 1 Jeruzalem ligging: in Benjamin
23 Jes. 3 : 25 Jeruzalem mannen zullen door het zwaard vallen
38 Zach. 2 : 2 Jeruzalem meten
19 Ps. 51 : 20 Jeruzalem muren van -: bouw de muren van - op
23 Jes. 49 : 16 Jeruzalem muren: zijn steeds voor Gods aandacht
16 Neh. 6 : 15 Jeruzalem muur voltooid: wanneer
14 2 Kron. 36 : 19 Jeruzalem muur: afgebroken
16 Neh. 12 : 27 Jeruzalem muur: inwijding
40 Matth. 4 : 5 Jeruzalem naam: 'heilige stad'
40 Matth. 16 : 21 Jeruzalem naar – moest Jezus gaan en daar veel lijden
23 Jes. 54 : 11 v Jeruzalem nieuwe -
23 Jes. 60 : 19 Jeruzalem nieuwe -
58 Hebr. 13 : 14 Jeruzalem nieuwe -
66 Opb. 21 : 11 v Jeruzalem nieuwe -
66 Opb. 21 : 11 Jeruzalem nieuwe - : had een grote en hoge muur
66 Opb. 22 : 2 Jeruzalem nieuwe -: boom van het leven is daar
66 Opb. 21 : 10 Jeruzalem nieuwe -: daalde uit de hemel neer van God
66 Opb. 21 : 10 Jeruzalem nieuwe -: de heilige stad
66 Opb. 22 : 3 Jeruzalem nieuwe -: geen enkele vervloeking daarin
66 Opb. 21 : 27 Jeruzalem nieuwe -: geenszins zal in haar iets onheiligs binnengaan
66 Opb. 21 : 10 Jeruzalem nieuwe -: had de heerlijkheid van God
66 Opb. 22 : 5 Jeruzalem nieuwe -: licht is God
66 Opb. 21 : 11 Jeruzalem nieuwe -: lichtglans
66 Opb. 21 : 26 Jeruzalem nieuwe -: ontvangt de eer en de heerlijkheid van de naties
66 Opb. 21 : 25 Jeruzalem nieuwe -: poorten
66 Opb. 22 : 14 Jeruzalem Nieuwe -: poorten: hierdoor binnengaan: de reinen
66 Opb. 22 : 1 v Jeruzalem nieuwe -: rivier
66 Opb. 22 : 2 Jeruzalem nieuwe -: straat
66 Opb. 22 : 3 Jeruzalem nieuwe -: troon van God en van het Lam daarin
66 Opb. 21 : 27 Jeruzalem nieuwe -: wie er ingaan
58 Hebr. 11 : 10 Jeruzalem nieuwe –: fundamenten, ontwerper, bouwmeester
5 Deut. 12 : 13 v Jeruzalem offerplaats exclusief
42 Luk. 21 20 Jeruzalem omsingeld
24 Jer. 34 : 1 Jeruzalem omsingeld door vele volken destijds
42 Luk. 19 43 Jeruzalem omsingeling: voorzegd
15 Ezra 4 : 12 v Jeruzalem omstreden
40 Matth 23 : 38 Jeruzalem ondergang aangeduid door de Heer
24 Jer. 9 : 11 Jeruzalem ondergang van – voorzegd
24 Jer. 29 : 16 v Jeruzalem ondergang voorzegd
33 Micha 3 : 12 Jeruzalem ondergang voorzegd
23 Jes. 40 : 2 Jeruzalem ongerechtigheid: verzoend
26 Ez. 16 : 1 v Jeruzalem ontstaan van
36 Zef. 3 : 1 v Jeruzalem oordeel over -
12 2 Kon. 21 : 13 Jeruzalem oordeel over - voorzegd
24 Jer. 19 : 8 Jeruzalem oordeel over - voorzegd
13 1 Kron. 11 : 4 Jeruzalem oorspronkelijke naam Jebus
42 Luk. 18 31 Jeruzalem opgaan naar -
44 Hand. 11 : 2 Jeruzalem opgaan naar -
43 Joh. 2 : 13 Jeruzalem opgaan naar –
24 Jer. 32 : 28 Jeruzalem overgegeven in de hand der Chaldeeën
19 Ps. 48 : 4 Jeruzalem paleizen van -: God is daar
45 Rom. 15 : 25 Jeruzalem Paulus reisde naar –
43 Joh. 4 : 20 Jeruzalem plaats van aanbidding
19 Ps. 122 : 2 Jeruzalem poorten: onze voeten staande in
24 Jer. 26 : 11 Jeruzalem profeteren tegen -: door Jeremia: werd hem kwalijk genomen
44 Hand. 20 : 22 Jeruzalem reis naar -, in verwachting van lijden: Paulus
25 Klg. 2 : 15 Jeruzalem schoonheid
40 Matth 23 : 37 Jeruzalem schuld
42 Luk. 13 : 33 Jeruzalem schuld
16 Neh. 7 : 4 Jeruzalem staat: na herbouw muur
40 Matth. 5 : 35 Jeruzalem stad van de grote Koning
19 Ps. 48 : 9 Jeruzalem stad van Jhwh der heirscharen
19 Ps. 122 : 3 Jeruzalem stad: wel samengevoegd
23 Jes. 29 : 1 Jeruzalem straf van -
23 Jes. 40 : 2 Jeruzalem strijd van -: vervuld
14 2 Kron. 33 : 4 Jeruzalem te - zal Mijn naam zijn tot in eeuwigheid
48 Gal. 4 : 25 Jeruzalem tegenwoordige -
38 Zach. 2 : 4 Jeruzalem toekomst
38 Zach. 8 : 3 Jeruzalem toekomst
42 Luk. 21 24 Jeruzalem toekomst
23 Jes. 60 : 14 Jeruzalem toekomst: achting door kinderen van de onderdrukkers
24 Jer. 3 : 17 Jeruzalem toekomst: al de heidenen tot haar vergaderd
23 Jes. 60 : 21 Jeruzalem toekomst: al het volk rechtvaardigen
23 Jes. 66 : 11 Jeruzalem toekomst: bron van vertroostingen
23 Jes. 33 : 21 Jeruzalem toekomst: De HEERE zal er heerlijk zijn
23 Jes. 33 : 20 Jeruzalem toekomst: een geruste woonplaats
23 Jes. 60 : 15 Jeruzalem toekomst: eeuwige heerlijkheid
23 Jes. 60 : 20 Jeruzalem toekomst: einde aan de treuring
23 Jes. 52 : 1 Jeruzalem toekomst: geen onbesnedene noch onreine zal daarin komen
24 Jer. 3 : 17 Jeruzalem toekomst: genoemd 'des HEEREN troon'
37 Hag. 2 : 10 Jeruzalem toekomst: God zal er vrede geven
23 Jes. 62 : 5 Jeruzalem toekomst: haar kinderen zullen haar trouwen
23 Jes. 66 : 11 Jeruzalem toekomst: heerlijkheid
23 Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: heerlijkheid
23 Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: heidenen brengen heerlijkheid toe
38 Zach. 14 : 2 Jeruzalem toekomst: inneming en plundering
23 Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: inwoners liefdevol bejegend
38 Zach. 14 : 8 Jeruzalem toekomst: levende wateren zullen uit de stad vloeien
23 Jes. 62 : 4 Jeruzalem toekomst: met welke namen – niet meer en nu wel genoemd zal worden
23 Jes. 60 : 14 Jeruzalem toekomst: namen
23 Jes. 66 : 13 Jeruzalem toekomst: plaats van Gods troost voor zijn volk
23 Jes. 33 : 21 Jeruzalem toekomst: plaats van wijde stromen
23 Jes. 26 : 1 Jeruzalem toekomst: sterke stad
23 Jes. 26 : 1 Jeruzalem toekomst: sterke stad dankzij Gods heil
27 Dan. 9 : 26 Jeruzalem toekomst: tot het einde toe oorlog
23 Jes. 66 : 10 Jeruzalem toekomst: verblijdt u met –
23 Jes. 52 : 9 Jeruzalem toekomst: verlossing
23 Jes. 60 : 22 Jeruzalem toekomst: vermenigvuldiging
23 Jes. 66 : 12 Jeruzalem toekomst: vrede
29 Joel 3 : 17 Jeruzalem toekomst: vreemden zullen niet meer daar doorgaan
23 Jes. 65 : 18 Jeruzalem toekomst: vreugde
23 Jes. 60 : 15 Jeruzalem toekomst: vreugde van geslacht tot geslacht
23 Jes. 62 : 4 v Jeruzalem toekomst: vrouw van God
66 Opb. 11 : 2 Jeruzalem toekomst: wordt vertreden: 42 maanden lang
29 Joel 3 : 20 Jeruzalem toekomst: zal blijven
38 Zach. 14 : 11 Jeruzalem toekomst: zal zeker wonen
11 1 Kon. 11 : 36 Jeruzalem uitverkoren stad
11 1 Kon. 14 : 21 Jeruzalem uitverkoren stad
16 Neh. 4 : 2 Jeruzalem verbrand
14 2 Kron. 6 : 5 Jeruzalem verkiezing van -: door God
23 Jes. 40 : 9 Jeruzalem verkondigster van goede boodschap
11 1 Kon. 8 : 48 Jeruzalem verkoren door God
12 2 Kon. 23 : 27 Jeruzalem verkoren door God
14 2 Kron. 33 : 7 Jeruzalem verkoren door God
16 Neh. 1 : 9 Jeruzalem verkoren door God om Zijn naam daar te doen wonen
14 2 Kron. 6 : 6 Jeruzalem verkoren door God, dat ZIjn naam daar zou wezen
14 2 Kron. 12 : 13 Jeruzalem verkoren door God: om Zijn naam daar te zetten
6 Joz. 9 : 27 Jeruzalem verkozen door God, vgl 10:1
38 Zach. 1 : 17 Jeruzalem verkozen, opnieuw, door God
23 Jes. 60 : 15 Jeruzalem verlaten
42 Luk. 13 : 34 Jeruzalem verlaten: door God (Jezus)
23 Jes. 38 : 6 Jeruzalem verlossen: door God
23 Jes. 52 : 8 Jeruzalem verlossing
23 Jes. 29 : 4 Jeruzalem vernederd
7 Richt. 1 : 8 Jeruzalem veroverd door Israël
27 Dan. 9 : 16 Jeruzalem versmaad door de volken wegens haar zonden
24 Jer. 32 : 31 Jeruzalem vertoornde God
19 Ps. 102 : 15 Jeruzalem verwoest
23 Jes. 64 : 10 Jeruzalem verwoest
19 Ps. 79 : 1 Jeruzalem verwoest: tot steenhopen gesteld
14 2 Kron. 36 : 19 Jeruzalem verwoesting
42 Luk. 20 16 Jeruzalem verwoesting
27 Dan. 9 : 26 Jeruzalem verwoesting - voorzegd
24 Jer. 21 : 1 v Jeruzalem verwoesting door Nebuk. van Babel voorzegd
12 2 Kon. 25 : 9 Jeruzalem verwoesting van -
42 Luk. 11 : 50 Jeruzalem verwoesting van - houdt verband met dit oordeel
40 Matth. 22 : 7 Jeruzalem verwoesting van - voorzegd
24 Jer. 34 : 2 Jeruzalem verwoesting voorzegd
24 Jer. 34 : 22 Jeruzalem verwoesting voorzegd
41 Mark. 12 : 9 Jeruzalem verwoesting voorzegd
42 Luk. 21 20 Jeruzalem verwoesting voorzegd
58 Hebr. 13 : 14 Jeruzalem verwoesting voorzegd (toepassing)
33 Micha 6 : 16 Jeruzalem verwoesting voorzegd, vgl. vers 9
7 Richt. 1 : 8 Jeruzalem verwoesting, verbranding
23 Jes. 51 : 19 Jeruzalem verwoesting, verbreking, honger, zwaard
42 Luk. 19 44 Jeruzalem verwoesting: oorzaak
24 Jer. 22 : 9 Jeruzalem verwoesting: oorzaken
42 Luk. 19 44 Jeruzalem verwoesting: straf Gods
24 Jer. 32 : 28 Jeruzalem verwoesting: voorzegd
42 Luk. 19 44 Jeruzalem verwoesting: voorzegd
42 Luk. 23 28 Jeruzalem verwoesting: voorzegd door Jezus
24 Jer. 26 : 18 Jeruzalem verwoesting: voorzegd door Micha
12 2 Kon. 23 : 27 Jeruzalem verworpen door God
19 Ps. 147 : 14 Jeruzalem verzadiging: door God
25 Klg. 2 : 16 Jeruzalem vijanden over –
25 Klg. 2 : 18 Jeruzalem vijanden: schreeuwen tot God
19 Ps. 122 : 7 Jeruzalem vrede en welvaart toegewenst
19 Ps. 122 : 6 Jeruzalem vrede van -: bidt daarom
42 Luk. 19 42 Jeruzalem vrede van -: gewenst door Jezus
19 Ps. 147 : 14 Jeruzalem vrede: God stelt haar landpalen in vrede
12 2 Kon. 19 : 21 Jeruzalem vrouw: - als een jonge vrouw voorgesteld
19 Ps. 122 : 4 Jeruzalem waarheen de stammen Israëls opgaan
23 Jes. 62 : 6 Jeruzalem wachters op de muren van –
44 Hand. 8 : 26 Jeruzalem weg: van - naar Gaza
24 Jer. 1 : 3 Jeruzalem wegvoering van –
19 Ps. 135 : 21 Jeruzalem woonplaats van God
23 Jes. 44 : 28 Jeruzalem word gebouwd!
26 Ez. 16 : 15 Jeruzalem zonde van -: hoerery en zelfvertrouwen
12 2 Kon. 21 : 16 Jeruzalem zonde: onschuldig bloed vergoten door Manasse
23 Jes. 40 : 2 Jeruzalem zonden van -
26 Ez. 22 : 1 v Jeruzalem zonden van -
66 Opb. 16 : 19 Jeruzalem grote stad
24 Jer. 21 : 10 Jeruzalem overgegeven in de hand van de koning van Babel
23 Jes. 1 : 1 Jes. tijd
42 Luk. 3 : 4 Jesaja boek van de woorden van de profeet -
14 2 Kron. 26 : 22 Jesaja
5 Deut. 32 : 15 Jeschurun "Rechtvaardige", "de Oprechte", "de Rechte" of "Die recht geworden is", titel voor Israël
5 Deut. 33 : 4 Jeschurun Israël wordt ook - genoemd
5 Deut. 33 : 5 Jeschurun Mozes was koning in -
7 Richt. 1 : 16 Jethro Keniet
2 Ex. 3 : 1 Jethro priester in Midian
55 2 Tim. 2 : 22 jeugd begeerten van de -: ontvlucht ze
28 Hos. 7 : 9 jeugd bende, zie Bende
1 Gen. 8 : 21 jeugd boos
19 Ps. 115 : 13 jeugd die de Heere vreest (toepassing ' kleinen')
20 Spr. 22 : 15 jeugd dwaasheid
20 Spr. 12 : 15 jeugd dwaasheid van de -: niet naar raad van ouders luisteren (toepassing)
19 Ps. 129 : 3 jeugd ervaringen: als getrokken voren
21 Pred. 12 : 1 jeugd gedenk aan uw Schepper
23 Jes. 3 : 4 jeugd heersend
21 Pred. 11 : 10 jeugd ijdelheid
20 Spr. 11 : 27 jeugd jage het goede na (toepassing)
23 Jes. 40 : 30 jeugd kenmerk: kracht
21 Pred. 11 : 9 jeugd leef naar hartelust, maar vrees God
55 2 Tim. 3 : 15 jeugd leeropdracht (toepassing)
21 Pred. 11 : 9 jeugd levensstijl
18 Job 13 : 26 jeugd misdaden van mijn -
41 Mark. 9 : 22 jeugd nawerking
24 Jer. 22 : 21 jeugd ongehoorzaam vanaf de -
54 1 Tim. 4 : 12 jeugd verachten iemands jeugdige leeftijd
21 Pred. 11 : 9 jeugd verblijd u, o jongeling, in uw jeugd
19 Ps. 103 : 5 jeugd vernieuwen: door God
26 Ez. 23 : 1 v jeugd werkt door
18 Job 30 : 12 jeugd wreed jegens Job
26 Ez. 23 : 27 jeugd zonde: nawerking: door gedenken
26 Ez. 23 : 21 jeugd zonde: ophalen later
26 Ez. 23 : 19 jeugd zonden: nawerking
19 Ps. 71 : 5 v jeugd
20 Spr. 16 : 29 jeugdbende ontstaan (toepassing)
18 Job 30 : 12 v jeugdbende
5 Deut. 28 : 27 jeukte
43 Joh. 8 : 12 Jezus - volgen
2 Ex. 34 : 25 Jezus 'Mijn slachtoffer' zegt God
60 1 Pe 3 : 22 Jezus aan Gods rechterhand zijnde
42 Luk. 23 : 35 Jezus aan het kruis: het volk stond toe te zien
1 Gen. 45 : 4 Jezus aangenomen door de heidenen (typologisch)
58 Hebr. 3 : 2 Jezus aangesteld door God
23 Jes. 50 : 7 Jezus aangezicht: door hem gesteld als een keisteen
41 Mark. 14 : 24 Jezus aanhang: grote aanhang voorzegd: "velen"
41 Mark. 10 : 21 Jezus aankijken door -: de rijke
41 Mark. 3 : 32 Jezus aankijken door Jezus
18 Job 31 : 36 Jezus aanklacht boven zijn hoofd (associatie)
43 Joh. 5 : 43 Jezus aannemen van -: niet aannemen
40 Matth. 17 : 7 Jezus aanraken door -: bange discipelen
42 Luk. 6 : 19 Jezus aanraken van -: de hele menigte trachtte hem aan te raken
40 Matth. 14 : 36 Jezus aanraken van -: door de lijdenden
46 1 Cor. 1 : 2 Jezus aanroepen: door de heiligen
43 Joh. 16 : 10 Jezus aanschouwen van -: niet meer: omdat Hij heenging naar de Vader
43 Joh. 14 : 19 Jezus aanschouwen: door ons
43 Joh. 12 : 45 Jezus aanschouwen: wie - aanschouwt, aanschouwt de Vader
40 Matth. 13 : 57 Jezus aanstoot namen zijn dorpsgenoten aan Hem
41 Mark. 9 : 12 Jezus achten: - als niets geacht
23 Jes. 53 : 3 Jezus achten: niet geacht
42 Luk. 9 : 23 Jezus achter Hem willen komen
43 Joh. 2 : 15 Jezus activisme
44 Hand. 13 : 29 Jezus afgenomen van het hout
23 Jes. 53 : 8 Jezus afgesneden uit het land der levenden
43 Joh. 9 : 16 Jezus afgewezen
43 Joh. 5 : 30 Jezus afhankelijk van de Vader
43 Joh. 7 : 6 Jezus afhankelijk van Zijn Vader
43 Joh. 9 : 29 Jezus afkomst: onbekend bij de Farizeeën
43 Joh. 12 : 8 Jezus afwezig: niet waarneembaar aanwezig
41 Mark. 13 : 34 Jezus afwezigheid
41 Mark. 14 : 7 Jezus afwezigheid: "mij hebt u niet altijd"
66 Opb. 22 : 13 Jezus Alfa en Omega
43 Joh. 16 : 31 Jezus alleen gelaten: door de leerlingen
43 Joh. 8 : 16 Jezus alleen: niet alleen: de Vader was met Hem
43 Joh. 8 : 29 Jezus alleen: niet alleen: de Vader was met Hem
43 Joh. 13 : 3 Jezus alles in zijn handen gegeven door de Vader
42 Luk. 21 15 Jezus alomtegenwoordig
23 Jes. 32 : 2 Jezus als de schaduw van een zware rotssteen in een dorstig land
23 Jes. 32 : 2 Jezus als waterbeken in een dorre plaats
43 Joh. 6 : 68 Jezus alternatief voor -: geen echt alternatief, zo Petrus
66 Opb. 2 : 2 Jezus alwetend
55 2 Tim. 2 : 19 Jezus alwetend: de Heer kent die de zijnen zijn
66 Opb. 3 : 8 Jezus alwetendheid
66 Opb. 3 : 14 Jezus Amen
47 2 Cor. 11 : 4 Jezus andere - prediken
40 Matth. 26 : 37 Jezus angst
23 Jes. 53 : 8 Jezus angst: uit de angst is Hij weggenomen
42 Luk. 22 67 v Jezus antwoord van –: bijzonder
40 Matth. 22 : 22 Jezus antwoord: wekt verwondering
43 Joh. 8 : 19 Jezus antwoorden door -: indirect
40 Matth. 15 : 3 Jezus antwoorden door -: wedervraag
40 Matth. 15 : 22 Jezus antwoorden: niet
42 Luk. 22 67 Jezus antwoorden: niet direct
23 Jes. 53 : 11 Jezus arbeid
47 2 Cor. 8 : 9 Jezus arm geworden ter wille van ons
41 Mark. 10 : 16 Jezus armen: daarin nam hij de kinderen
42 Luk. 20 19 Jezus arresteren van Jezus: getracht door zijn tegenstanders
41 Mark. 2 : 17 Jezus arts
42 Luk. 5 : 31 Jezus arts van zondaars
23 Jes. 50 : 6 Jezus baardharen uitgeplukt
42 Luk. 13 : 7 Jezus bediening: duur
42 Luk. 13 : 32 v Jezus bediening: duur
58 Hebr. 8 : 6 Jezus bediening: uitnemender dan die van de hogepriester of Mozes
23 Jes. 53 : 9 Jezus bedrog in zijn mond is er niet geweest
60 1 Pe 2 : 22 Jezus bedrog: zonder bedrog
40 Matth. 14 : 33 Jezus beeld bij de discipelen: Gods Zoon
40 Matth. 25 : 24 Jezus beeld omtrent -: "hard mens"
42 Luk. 7 : 34 Jezus beeld omtrent -: geval
42 Luk. 7 : 16 Jezus beeld omtrent -: groot profeet
42 Luk. 7 : 39 Jezus beeld omtrent -: profeet
40 Matth. 11 : 19 Jezus beeld van -
41 Mark. 10 : 37 v Jezus beeld van - bij de discipelen: de toekomstige Koning
41 Mark. 1 : 23 Jezus beeld van - bij onreine geesten
41 Mark. 8 : 28 Jezus beeld van -:
40 Matth. 20 : 11 Jezus beeld van -: bij de menigte: profeet
40 Matth. 27 : 40 Jezus beeld van -: Gods Zoon
40 Matth. 27 : 43 Jezus beeld van -: Hij vertrouwt op God
40 Matth. 27 : 42 Jezus beeld van -: koning van Israël
40 Matth. 21 : 11 Jezus beeld van -: profeet
40 Matth. 21 : 46 Jezus beeld van -: profeet
40 Matth. 27 : 62 Jezus beeld van -: vals beeld: verleider
42 Luk. 24 : 37 Jezus beeld van -: verkeerd -
40 Matth. 27 : 43 Jezus beeld van -: Zichzelf houdend voor Gods zoon
40 Matth. 12 : 23 Jezus beeld van -: Zoon van David
41 Mark. 15 : 39 Jezus beeld van -: zoon van God: volgens heiden
42 Luk. 12 : 7 Jezus beeld van God: kent ons helemaal
42 Luk. 9 : 43 Jezus beeld van God: toont Diens majesteit
41 Mark. 4 : 41 Jezus beeld: bij de discipelen
41 Mark. 3 : 21 Jezus beeld: bij Zijn verwanten
43 Joh. 6 : 14 Jezus beeld: de profeet die zou komen
41 Mark. 6 : 14 Jezus beeld: doener van krachten, wonderen
43 Joh. 11 : 21 Jezus beeld: genezer
40 Matth. 27 : 54 Jezus beeld: zoon Gods: bij Romeinse soldaten
42 Luk. 9 : 18 v Jezus beelden (opvattingen) omtrent -
42 Luk. 9 : 8 Jezus beelden van -
12 2 Kon. 23 : 18 Jezus beenderen niet gebroken (associatie)
2 Ex. 12 : 46 Jezus beenderen: geen been van Hem is gebroken (tegenbeeld)
23 Jes. 53 : 2 Jezus begeerlijk: niet begeerlijk in de ogen van het volk
66 Opb. 22 : 13 Jezus Begin en Einde
20 Spr. 8 : 22 Jezus begin, alpha (toepassing)
41 Mark. 14 : 8 Jezus begrafenis
43 Joh. 12 : 7 Jezus begrafenis: zalf ervoor
41 Mark. 14 : 48 Jezus behandeling: als rover behandeld
44 Hand. 4 : 12 Jezus behoudenis: is in niemand anders dan in Hem
42 Luk. 22 67 Jezus bekend als hebbende 'messiaanse pretentie'
42 Luk. 22 64 Jezus bekend als profeet
42 Luk. 23 8 Jezus bekend, zelfs bij Herodes
42 Luk. 23 8 Jezus bekend: om zijn tekenen die Hij deed
41 Mark. 6 : 14 Jezus bekendheid
44 Hand. 2 : 22 Jezus bekendheid
40 Matth. 21 : 10 Jezus bekendheid: beperkt
66 Opb. 19 : 13 Jezus bekleed met een in bloed gedoopt kleed
43 Joh. 7 : 12 Jezus belasterd: 'hij misleidt de menigte'
42 Luk. 12 : 8 Jezus belijden voor de mensen
44 Hand. 13 : 32 Jezus belofte aan de vaderen: door God vervuld
44 Hand. 13 : 23 Jezus belofte: naar de belofte door God gebracht als Heiland
19 Ps. 116 : 1 v Jezus benauwdheid, dood en verrijzenis
43 Joh. 9 : 16 Jezus beoordeeld
43 Joh. 7 : 30 Jezus beschermd door God
42 Luk. 16 : 14 Jezus beschimpt
42 Luk. 23 : 35 Jezus beschimpt: door oversten, toen Hij aan het kruis hing
11 1 Kon. 1 : 21 Jezus beschouwd en behandeld als zondaar (toepassing)
42 Luk. 23 1 Jezus beschuldigd
42 Luk. 23 10 Jezus beschuldigd
43 Joh. 10 : 32 Jezus beschuldigd van lastering
41 Mark. 15 : 3 v Jezus beschuldigd van veel dingen
43 Joh. 18 : 30 Jezus beschuldigd: 'boosdoener'
42 Luk. 23 13 Jezus beschuldigd: iemand die het volk afvallig maakt
42 Luk. 23 5 Jezus beschuldigd: vals beschuldigd
41 Mark. 15 : 26 Jezus beschuldiging tegen -
42 Luk. 6 : 7 Jezus beschuldiging zoeken tegen -
42 Luk. 20 20 Jezus bespioneerd
42 Luk. 18 32 Jezus bespot
18 Job 12 : 1 Jezus bespot (toepassing van Jobs bespotting)
42 Luk. 23 : 36 Jezus bespot: door de soldaten
42 Luk. 22 63 Jezus bespotten: Jezus bespot
42 Luk. 23 11 Jezus bespotten: Jezus bespot
41 Mark. 10 : 34 Jezus bespotting: voorzegd door Hemzelf
23 Jes. 50 : 6 Jezus bespuwd
41 Mark. 14 : 65 Jezus bespuwd
41 Mark. 15 : 19 Jezus bespuwd
42 Luk. 18 32 Jezus bespuwd
41 Mark. 10 : 34 Jezus bespuwing: voorzegd door Hemzelf
43 Joh. 8 : 58 Jezus bestaan: vóór Abraham
43 Joh. 8 : 14 Jezus bestemming
45 Rom. 8 : 29 Jezus bestemming: de eerstgeborene onder vele broeders
45 Rom. 14 : 9 Jezus bestemming: heerschappij over doden en levenden
41 Mark. 1 : 25 Jezus bestraffen door
40 Matth. 17 : 18 Jezus bestraffen door -: demon
42 Luk. 5 : 14 Jezus beveelt
42 Luk. 9 : 21 Jezus bevelen door -
44 Hand. 10 : 42 Jezus bevelen door -
44 Hand. 1 : 4 Jezus bevelen: gaf bevel aan zijn apostelen
44 Hand. 2 : 22 Jezus bevestigd: door God: door krachten, wonderen en tekenen
41 Mark. 2 : 10 Jezus bevoegdheid, macht door God verleend
41 Mark. 2 : 9 Jezus bevoegdheid: door God verleend
42 Luk. 4 : 30 Jezus bewaard door God
43 Joh. 7 : 44 Jezus bewaard door God: tegen hen die Hem wilden grijpen
43 Joh. 8 : 20 Jezus bewaard door God: tegen hen die Hem wilden grijpen
43 Joh. 10 : 28 Jezus bewaart de zijnen
43 Joh. 2 : 17 Jezus beweegreden
43 Joh. 8 : 28 Jezus bewustzijn aanstaande dood
43 Joh. 17 : 13 Jezus bewustzijn van de hemel versus de wereld op aarde
41 Mark. 3 : 30 Jezus bezetenheid aan hem toegedicht
41 Mark. 6 : 46 Jezus bidden
58 Hebr. 5 : 7 Jezus bidden
42 Luk. 5 : 16 Jezus bidden door -
42 Luk. 6 : 12 Jezus bidden door -
42 Luk. 11 : 1 Jezus bidden door -
45 Rom. 8 : 34 Jezus bidden door –: voor ons
55 2 Tim. 2 : 22 Jezus bidden tot -
42 Luk. 9 : 18 Jezus bidden: alleen in gebed zijnde
42 Luk. 22 44 Jezus bidden: door -
41 Mark. 14 : 35 Jezus bidden: om verlossing
42 Luk. 6 : 28 Jezus bidden: voor zijn smaders (toepassing)
5 Deut. 9 : 25 Jezus bidt nu voor de zijnen
42 Luk. 22 28 Jezus bij - blijven
42 Luk. 8 : 38 Jezus bij - blijven: niet toegestaan door -
42 Luk. 8 : 1 Jezus bij - zijn: de twaalf
47 2 Cor. 5 : 6 Jezus bij de Heer - wonen: in de hemel
44 Hand. 11 : 23 Jezus bij de Heer Jezus -: met het voornemen van het hart
62 1Jo 1 : 2 Jezus bij de Vader zijnde
42 Luk. 4 : 42 Jezus bij zich willen houden: door de menigten
40 Matth. 27 : 2 Jezus binden: gebonden
41 Mark. 15 : 1 Jezus binden: gebonden
43 Joh. 17 : 13 Jezus blijdschap
44 Hand. 2 : 28 Jezus blijdschap na de opwekking
42 Luk. 2 : 10 Jezus blijdschap voor Israël
43 Joh. 15 : 11 Jezus blijdschap: in ons
58 Hebr. 7 : 24 Jezus blijft tot in eeuwigheid
43 Joh. 15 : 10 Jezus blijven: in de liefde van de Vader
43 Joh. 6 : 56 Jezus bloed van –: drinken
25 Klg. 4 : 13 Jezus bloed vergoten in Jeruzalem (toepassing)
43 Joh. 6 : 55 Jezus bloed: drank voor ons
43 Joh. 6 : 53 v Jezus bloed: drinken door ons
60 1 Pe 1 : 19 Jezus bloed: kostbaar
58 Hebr. 9 : 14 Jezus bloed: reinigt geweten
41 Mark. 14 : 24 Jezus bloed: voor velen vergoten
41 Mark. 1 : 15 Jezus boodschap door hem gepredikt
43 Joh. 15 : 15 Jezus boodschap: afkomstig van de Vader
62 1Jo 1 : 5 Jezus boodschap: God is licht
43 Joh. 17 : 26 Jezus boodschap: naam van de Vader bekendmaken
23 Jes. 41 : 2 Jezus boog van -
18 Job 17 : 3 Jezus borg (associatie)
42 Luk. 11 : 23 Jezus brengt bijeen
45 Rom. 8 : 29 Jezus broeder: de eerstgeborene onder vele broeders
42 Luk. 8 : 21 Jezus broeders van -: geestelijk
58 Hebr. 2 : 17 Jezus broeders: geestelijke
40 Matth. 12 : 46 Jezus broers
41 Mark. 3 : 32 Jezus broers
43 Joh. 7 : 3 Jezus broers
44 Hand. 1 : 14 Jezus broers
42 Luk. 8 : 19 v Jezus broers van -
40 Matth. 13 : 55 Jezus broers: namen
48 Gal. 1 : 19 Jezus broers: o.a. Jacobus
43 Joh. 6 : 40 Jezus brood dat uit de hemel is neergedaald
43 Joh. 6 : 58 Jezus brood uit de hemel
43 Joh. 6 : 58 Jezus brood uit de hemel: wie het eet, zal leven in eeuwigheid
40 Matth. 25 : 6 Jezus bruidegom
41 Mark. 2 : 19 Jezus bruidegom
42 Luk. 5 : 34 Jezus bruidegom
43 Joh. 3 : 29 Jezus bruidegom
20 Spr. 14 : 19 Jezus buigen voor -: de kwaden (toepassing)
40 Matth. 21 : 39 Jezus buitengeworpen: buiten de wijngaard
43 Joh. 8 : 6 Jezus bukken: Hij bukte neer
58 Hebr. 2 : 11 Jezus christen: - en de christen: beiden zijn uit God
42 Luk. 22 67 Jezus Christus
66 Opb. 1 : 1 Jezus Christus
66 Opb. 1 : 5 Jezus Christus
48 Gal. 3 : 28 Jezus Christus -
55 2 Tim. 1 : 2 Jezus Christus -, onze Heer
45 Rom. 8 : 39 Jezus Christus -: onze Heer
46 1 Cor. 1 : 4 Jezus Christus –
44 Hand. 3 : 6 Jezus Christus de Nazoreeër
40 Matth. 27 : 17 Jezus Christus genoemd
49 Ef. 2 : 13 Jezus Christus Jezus
41 Mark. 15 : 32 Jezus Christus, de Koning van Israël (spottend gezegd)
44 Hand. 17 : 3 Jezus Christus: - is de Christus
44 Hand. 18 : 5 Jezus Christus: - is de Christus
62 1Jo 2 : 22 Jezus Christus: – is de Christus
44 Hand. 9 : 22 Jezus Christus: bewijzen dat Deze is de Christus
40 Matth. 26 : 65 Jezus christus: dat is hij
40 Matth. 26 : 68 Jezus Christus: dat is hij
42 Luk. 23 : 39 Jezus Christus: de Christus
42 Luk. 9 : 20 Jezus Christus: de Christus van God
62 1Jo 5 : 1 Jezus Christus: geloven dat - de Christus is
50 Filip. 1 : 2 Jezus Christus: genade en vrede van Hem
45 Rom. 1 : 7 Jezus Christus: Heer
43 Joh. 9 : 22 Jezus Christus: Hem als Christus belijden: uitsluiting tot gevolg
42 Luk. 2 : 11 Jezus Christus: Hij is Christus Heer
40 Matth. 16 : 14 Jezus Christus: hij is de Christus
43 Joh. 10 : 24 Jezus Christus: hij is de Christus
41 Mark. 14 : 61 Jezus Christus: Hij is de Christus, naar eigen zeggen
44 Hand. 18 : 28 Jezus Christus: Hij is de Christus: dit bewijzen
47 2 Cor. 13 : 5 Jezus Christus: in u
43 Joh. 11 : 27 Jezus Christus: is de Christus
44 Hand. 2 : 36 Jezus Christus: tot Christus gemaakt door God
42 Luk. 23 : 35 Jezus Christus: van God
42 Luk. 23 2 Jezus Christus: zei hij niet van zichzelf
43 Joh. 7 : 26 Jezus Christus: zijn Christus-zijn bevraagd
62 1Jo 3 : 23 Jezus Christus: Zoon van God
41 Mark. 15 : 29 Jezus citeren: Jezus verkeerd geciteerd
43 Joh. 10 : 32 Jezus communicatie: vraag stellen
50 Filip. 1 : 6 Jezus dag van Christus Jezus
41 Mark. 8 : 29 Jezus de Christus, bent U (zei Petrus)
43 Joh. 9 : 22 Jezus de Christus: belijden: door de gelovige
42 Luk. 4 : 41 Jezus de Christus: dit wisten de demonen
43 Joh. 7 : 41 Jezus de Christus: erkenning
41 Mark. 8 : 30 Jezus de Christus: niet bekend te maken
40 Matth. 28 : 5 Jezus de gekruisigde, zo aangeduid door een engel
60 1 Pe 1 : 3 Jezus de God en Vader van onze Heer - Christus
49 Ef. 1 : 17 Jezus de God van onze Heer - Christus
44 Hand. 19 : 17 Jezus de naam van de Heer Jezus werd groot gemaakt
42 Luk. 24 19 Jezus de Nazarener
41 Mark. 16 : 6 Jezus de Nazarener: zogenoemd door de engel
44 Hand. 6 : 14 Jezus de Nazoreeer
42 Luk. 18 37 Jezus de Nazoreeër
43 Joh. 18 : 5 v Jezus de Nazoreeër
44 Hand. 26 : 8 Jezus de Nazoreeër
43 Joh. 13 : 3 Jezus de Vader en God
43 Joh. 8 : 16 Jezus de Vader was met Hem
42 Luk. 9 : 22 Jezus de Zoon de mensen
58 Hebr. 4 : 14 Jezus de Zoon van God
19 Ps. 2 : 12 Jezus de Zoon: Kust den Zoon
19 Ps. 2 : 12 Jezus de Zoon: welgelukzalig allen die op Hem betrouwen
19 Ps. 2 : 12 Jezus de Zoon: Zijn toorn
43 Joh. 8 : 48 Jezus demon: Jezus zou volgens zijn vijanden een demon hebben
58 Hebr. 13 : 8 Jezus dezelfde gisteren, heden en tot in eeuwigheid
41 Mark. 15 : 41 Jezus dienen van -: door vrouwen
42 Luk. 22 27 Jezus dienen: door -
41 Mark. 10 : 45 Jezus dienen: door hemzelf
43 Joh. 17 : 4 Jezus dienstknecht
43 Joh. 13 : 4 Jezus dienstwillig
43 Joh. 4 : 1 Jezus discipelen: Hij maakte meer discipelen dan Johannes
41 Mark. 12 : 43 Jezus discipelen: hij riep ze bij zich
42 Luk. 6 : 13 Jezus discipelen: in het begin al meer dan twaalf
42 Luk. 8 : 48 Jezus dochter: noemt een vrouw 'dochter'
24 Jer. 26 : 15 Jezus doden van -: bracht onschuldig bloed op daders en stad (toepassing)
40 Matth. 23 : 32 Jezus doden van -: door Hemzelf aangeduid
43 Joh. 11 : 52 Jezus doden: beraadslaging om Jezus te doden
43 Joh. 7 : 1 Jezus doden: die in Judea trachtten – te doden
44 Hand. 3 : 15 Jezus doden: gedood door de Israëlieten
42 Luk. 18 33 Jezus doden: gedood door de volken
42 Luk. 9 : 22 Jezus doden: gedood worden
41 Mark. 14 : 1 Jezus doden: Hem willen ombrengen: plan daartoe
40 Matth. 27 : 1 Jezus doden: men beraadslaagde om Hem te doden
43 Joh. 8 : 37 Jezus doden: men trachtte - te doden
43 Joh. 8 : 40 Jezus doden: men trachtte - te doden
41 Mark. 10 : 34 Jezus doding: voorzegd door Hemzelf
41 Mark. 2 : 17 Jezus doel eerste komst: zondaars roepen
42 Luk. 1 : 79 Jezus doel van zijn komst
43 Joh. 6 : 38 Jezus doel van zijn komst
43 Joh. 3 : 14 Jezus doel van zijn leven
44 Hand. 13 : 32 Jezus doel: belofte vervullen
41 Mark. 14 : 36 Jezus doel: Gods wil doen
43 Joh. 12 : 27 Jezus doel: heerlijkheid van de Vader
42 Luk. 2 : 11 Jezus doel: heil brengen
58 Hebr. 2 : 9 Jezus doel: hoofddoel: sterven
10 2 Sam. 7 : 13 Jezus doel: huis Gods bouwen (toepassing)
60 1 Pe 3 : 18 Jezus doel: ons tot God brengen
41 Mark. 1 : 38 Jezus doel: prediken in Galilea
40 Matth. 9 : 13 Jezus doel: roepen van zondaars
58 Hebr. 2 : 14 Jezus doel: sterven en overwinnen
43 Joh. 14 : 13 Jezus doel: verheerlijking van de Vader in de Zoon
41 Mark. 4 : 7 Jezus doel: vrucht door mensen
40 Matth. 15 : 24 Jezus doel: wederbrengen verloren schapen van Israël
41 Mark. 4 : 3 Jezus doel: zaaien, verkondigen
42 Luk. 5 : 32 Jezus doel: zondaars roepen tot bekering
40 Matth. 15 : 24 Jezus doelgericht
42 Luk. 4 : 43 Jezus doelgericht
44 Hand. 3 : 26 Jezus doelgroep: eerst Jood
42 Luk. 24 : 27 Jezus doen alsof Hij verder wilde gaan
44 Hand. 1 : 1 Jezus doen en leren
40 Matth. 11 : 4 v Jezus doen en leren, vs 2
43 Joh. 5 : 19 Jezus doen van –: afhankelijk van de Vader
43 Joh. 8 : 29 Jezus doen: deed altijd wat de Vader welbehaaglijk is
43 Joh. 8 : 28 Jezus doen: doet niets vanuit zichzelf
41 Mark. 5 : 19 Jezus doen: en Gods doen
43 Joh. 5 : 30 Jezus doen: niets van Zichzelf kunnende doen
27 Dan. 10 : 16 Jezus doet wonder
42 Luk. 4 : 23 Jezus dokter
41 Mark. 8 : 31 Jezus dood van - door Hemzelf voorzegd
41 Mark. 14 : 55 Jezus dood van - zoeken door zijn vijanden
41 Mark. 3 : 6 Jezus dood van -: gezocht door de farizeeën en herodianen
44 Hand. 13 : 28 Jezus dood, verzocht door de Jeruzalemmers en hun oversten
43 Joh. 15 : 13 Jezus dood: aangeduid door Hemzelf
41 Mark. 12 : 7 Jezus dood: aankondiging
23 Jes. 53 : 8 Jezus dood: afgesneden uit het land der levenden
41 Mark. 12 : 7 Jezus dood: beraamd door zijn vijanden
41 Mark. 14 : 6 Jezus dood: bewustzijn van naderend einde
41 Mark. 14 : 8 Jezus dood: bewustzijn van naderend einde
11 1 Kon. 1 : 40 Jezus dood: deed rotsen splijten (vergelijking)
58 Hebr. 2 : 9 Jezus dood: door de genade van God smaakte hij de dood
43 Joh. 19 : 4 Jezus dood: door de mens: omdat Hij zichzelf Gods Zoon heeft genoemd
41 Mark. 9 : 31 Jezus dood: door Hemzelf aangekondigd
41 Mark. 10 : 45 Jezus dood: door Hemzelf aangekondigd
42 Luk. 20 14 Jezus dood: door hemzelf indirect voorzegd
40 Matth. 17 : 22 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
40 Matth 23 : 37 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
43 Joh. 10 : 11 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
43 Joh. 10 : 15 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
43 Joh. 10 : 17 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
43 Joh. 12 : 7 Jezus dood: door Hemzelf voorzegd
42 Luk. 20 14 v Jezus dood: door hemzelf voorzegd in een gelijkenis
42 Luk. 22 20 Jezus dood: door hemzelf voorzegd: bloedige dood
60 1 Pe 3 : 18 Jezus dood: gedood in het vlees
45 Rom. 6 : 10 Jezus dood: gestorven t.o.v. de zonde
42 Luk. 22 2 Jezus dood: gezocht door de overpriesters en schriftgeleerden
40 Matth. 27 : 20 Jezus dood: gezocht door overpriesters en oudsten
41 Mark. 14 : 55 Jezus dood: gezocht door zijn tegenstanders
40 Matth. 26 : 12 Jezus dood: heeft eigen dood voorzegd
40 Matth. 26 : 24 Jezus dood: heeft eigen dood voorzegd
40 Matth. 26 : 29 Jezus dood: heeft eigen dood voorzegd
23 Jes. 53 : 9 Jezus dood: hij is bij de rijke in zijn dood geweest
66 Opb. 1 : 18 Jezus dood: Ik ben dood geweest
42 Luk. 13 : 33 Jezus dood: in Jeruzalem
44 Hand. 2 : 23 Jezus dood: Israëls aandeel
19 Ps. 116 : 15 Jezus dood: kostelijk voor God
43 Joh. 12 : 33 Jezus dood: kruisdood: door Hemzelf voorzegd
9 1 Sam. 2 : 33 Jezus dood: leeftijd: bloei van zijn leven
58 Hebr. 2 : 9 Jezus dood: lijden van de dood
9 1 Sam. 19 : 1 v Jezus dood: men zocht Jezus te doden (toepassing)
43 Joh. 10 : 17 Jezus dood: niemand nam Zijn leven
21 Pred. 7 : 15 Jezus dood: omkomen in zijn gerechtigheid (toepassing)
40 Matth. 17 : 23 Jezus dood: oorzaak door Hemzelf voorzegd
58 Hebr. 9 : 15 Jezus dood: tot verlossing van de overtredingen
1 Gen. 44 : 20 Jezus dood: voor dood gehouden: door het volk Israël (toepassing)
40 Matth. 21 : 39 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf
42 Luk. 13 : 32 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf
43 Joh. 6 : 51 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf
42 Luk. 5 35 Jezus dood: voorzegd door Hemzelf: in bedekte termen
41 Mark. 15 : 44 Jezus dood: vroegtijdig ingetreden
41 Mark. 2 : 19 Jezus dood: vroegtijdige -: indirect voorzegd
42 Luk. 23 32 Jezus dood: weggeleid om ter dood gebracht te worden
43 Joh. 10 : 17 Jezus dood: zelf verkozen
43 Joh. 7 : 19 Jezus dood: zijn dood gezocht
43 Joh. 7 : 25 Jezus dood: zijn dood gezocht
44 Hand. 13 : 34 v Jezus dood: zonder ontbinding
41 Mark. 1 : 12 Jezus door de Geest gedreven naar de woestijn
7 Richt. 11 : 35 Jezus door God gegeven
42 Luk. 7 : 16 Jezus door God gezonden: zo oordeelde de menigte
23 Jes. 53 : 10 Jezus door Hem gaat Gods welbehagen voort
46 1 Cor. 8 : 6 Jezus door Hem zijn alle dingen
43 Joh. 1 : 17 Jezus door Hem zijn geworden: genade, waarheid
43 Joh. 3 : 26 Jezus dopen door
43 Joh. 4 : 2 Jezus dopen door -: zijn leerlingen voerden het uit, niet Hijzelf
43 Joh. 3 : 22 Jezus dopen door –: in Judea
23 Jes. 53 : 11 Jezus dragen: onze ongerechtigheden
60 1 Pe 2 : 23 Jezus dreigen: deed hij niet
40 Matth. 26 : 37 Jezus droefheid
41 Mark. 3 : 5 Jezus droefheid
24 Jer. 18 : 22 Jezus edelmoediger dan Jeremia
42 Luk. 13 : 35 Jezus eens door Jeruzalem erkend
40 Matth. 13 : 57 Jezus eer kreeg hij niet in vaderstad en huis
61 2 Pe 1 : 17 Jezus eer vanwege God Vader
42 Luk. 8 : 39 Jezus eerde, verheerlijkte God op aarde
66 Opb. 1 : 18 Jezus Eerste
66 Opb. 22 : 13 Jezus Eerste en Laatste
44 Hand. 26 : 23 Jezus eerste uit de opstanding van doden
66 Opb. 1 : 5 Jezus eerstgeborene van de doden
58 Hebr. 1 : 11 v Jezus eeuwig bestaan
58 Hebr. 7 : 24 Jezus eeuwig leven
20 Spr. 8 : 22 v Jezus eeuwigheid
43 Joh. 13 : 21 Jezus emotie: ontroerd in de geest
42 Luk. 12 : 8 Jezus en de engelen: Hij belijdt Zijn belijders voor de engelen
58 Hebr. 1 : 5 Jezus en de engelen: onderscheid: Hij is meer dan de engelen
66 Opb. 14 : 10 Jezus en de engelen: onderscheiden van de engelen
58 Hebr. 9 : 14 Jezus en de Geest: door de Geest offerde Hij zich aan God
23 Jes. 49 : 6 Jezus en de heidenen: Hij is gegeven tot licht der heidenen
66 Opb. 19 : 15 Jezus en de naties: Hij slaat de naties met het zwaard uit zijn mond
46 1 Cor. 8 : 6 Jezus en de Vader onderscheiden
43 Joh. 15 : 24 Jezus en de Vader zijn een
43 Joh. 10 : 17 Jezus en de Vader: de Vader heeft Hem lief: reden
43 Joh. 8 : 29 Jezus en de Vader: deed altijd wat de Vader welbehaaglijk is
43 Joh. 17 : 26 Jezus en de Vader: Deze had - lief
43 Joh. 1 : 18 Jezus en de Vader: Hij is in de schoot van de Vader
43 Joh. 8 : 38 Jezus en de Vader: hij sprak wat hij bij Vader gezien had
43 Joh. 14 : 15 Jezus en de Vader: Hij zou de Vader vragen om de Geest voor ons
40 Matth. 10 : 32 v Jezus en de Vader: twee personen
43 Joh. 8 : 29 Jezus en de Vader: wist de Vader met zich
40 Matth. 12 : 18 Jezus en de volken: Hij zal hen het oordeel verkondigen
40 Matth. 12 : 18 Jezus en de volken: op Zijn naam zullen volken hopen
42 Luk. 5 : 14 Jezus en de wet: getrouw aan de wet
40 Matth. 8 : 4 Jezus en de wet: paste de wet toe
58 Hebr. 12 : 3 Jezus en de zondaars: verdroeg hun tegenspraak
23 Jes. 53 : 8 Jezus en gericht: uit het gericht is Hij weggenomen
41 Mark. 9 : 37 Jezus en God zijn één
41 Mark. 14 : 21 Jezus en God: besef van Gods macht om te verderven
41 Mark. 16 : 19 Jezus en God: gezeten aan Diens rechterhand
66 Opb. 1 : 1 Jezus en God: God heeft hem een openbaring gegeven
43 Joh. 10 : 38 Jezus en God: Hij is in de Vader en de Vader is in Hem
43 Joh. 8 : 40 Jezus en God: Jezus spreekt wat hij van 'God' heeft gehoord
66 Opb. 3 : 2 Jezus en God: spreekt van 'Mijn God'
23 Jes. 52 : 15 Jezus en heidenen: zij zullen opspringen voor Hem
43 Joh. 1 : 31 Jezus en Israël: moest aan het volk openbaar worden
43 Joh. 1 : 17 Jezus en Mozes: onderscheid
45 Rom. 10 : 4 Jezus en wet: Hij is het einde van de wet
41 Mark. 9 : 37 Jezus en zijn dienstknecht zijn één
43 Joh. 1 : 29 Jezus en zonde: neemt de zonde van de wereld weg
39 Mal. 3 : 1 Jezus engel van het verbond
54 1 Tim. 5 : 21 Jezus engel: onderscheiden van de enngelen
41 Mark. 13 : 27 Jezus engel: Zijn engelen
58 Hebr. 1 : 13 Jezus engelen: onderscheiden van de engelen
58 Hebr. 2 : 9 Jezus engelen: weinig minder dan de engelen gemaakt
41 Mark. 5 : 19 Jezus eren door -: Hij gaf God de eer
43 Joh. 5 : 23 Jezus eren: Hem niet -
41 Mark. 12 : 7 Jezus erfgenaam
58 Hebr. 1 : 2 Jezus erfgenaam van alle dingen
40 Matth. 21 : 38 Jezus erfgenaam van God
42 Luk. 20 14 Jezus erfgenaam van God
42 Luk. 7 : 39 Jezus erkenning van -: farizeeër erkende hem niet als profeet
58 Hebr. 1 : 4 Jezus erven: uitnemender naam dan der engelen
40 Matth. 11 : 19 Jezus eten en drinken
43 Joh. 6 : 57 Jezus eten: Hem eten: door de gelovige: leven door Hem
40 Matth. 13 : 57 Jezus familie: geen eer in zijn huis
43 Joh. 17 : 14 Jezus gaf ons het woord van de Vader
40 Matth. 26 : 69 Jezus Galileeër
42 Luk. 23 6 Jezus Galileeër
42 Luk. 24 : 30 Jezus gastheer in Emmaüs
42 Luk. 1 : 32 Jezus gave aan -: Davids troon
49 Ef. 1 : 22 Jezus gave aan de gemeente
43 Joh. 3 : 16 Jezus gave Gods
47 2 Cor. 9 : 15 Jezus gave Gods
43 Joh. 4 : 10 Jezus gave van God
44 Hand. 10 : 36 Jezus gebeurtenissen met Hem waren bekend bij de mensen
43 Joh. 10 : 18 Jezus gebod: een gebod van Zijn Vader ontvangen
43 Joh. 18 : 11 Jezus gebonden
43 Joh. 21 : 4 , 12 Jezus gedaante na opstanding: niet direct herkenbaar
41 Mark. 9 : 2 Jezus gedaante: verandering
40 Matth. 17 : 2 Jezus gedaante: verandering: op de hoge berg
23 Jes. 52 : 14 Jezus gedaante:verdorven door het lijden
41 Mark. 1 : 13 Jezus gediend door de engelen
44 Hand. 3 : 17 Jezus gedood door de Israëlieten: uit onwetendheid
44 Hand. 10 : 39 Jezus gedood door de Joden
43 Joh. 10 : 28 Jezus geeft eeuwig leven aan zijn schapen
43 Joh. 11 : 22 Jezus geeft God eer
41 Mark. 3 : 16 Jezus geeft namen
42 Luk. 9 : 58 Jezus geen thuis op aarde
41 Mark. 2 : 7 Jezus geest van -
44 Hand. 16 : 7 Jezus Geest van -
41 Mark. 2 : 8 Jezus geest van -: onderkende gedachten van anderen
40 Matth. 12 : 18 Jezus Geest van God op hem gelegd
43 Joh. 3 : 34 Jezus Geest van God: niet met mate gegeven aan –
42 Luk. 23 46 Jezus geest: beval bij het sterven zijn geest in Gods handen
43 Joh. 1 : 32 Jezus Geest: de neergedaalde Geest bleef op –
40 Matth. 4 : 1 Jezus Geest: geleid door de Geest
43 Joh. 19 : 30 Jezus geest: Hij gaf zijn geest over
43 Joh. 13 : 21 Jezus geest: ontroerd in de geest
43 Joh. 11 : 33 Jezus geest: verontwaardigd in de geest
40 Matth. 12 : 50 Jezus geestelijke broeder(s) van -
40 Matth. 12 : 50 Jezus geestelijke moeder van -
40 Matth. 12 : 50 Jezus geestelijke zuster(s) van -
41 Mark. 15 : 15 Jezus gegeseld
42 Luk. 18 32 Jezus gegeseld
43 Joh. 19 : 1 Jezus gegeseld
49 Ef. 1 : 22 Jezus gegeven aan de gemeente
43 Joh. 18 : 11 Jezus gegrepen
42 Luk. 19 14 Jezus gehaat
43 Joh. 7 : 7 Jezus gehaat door de wereld
43 Joh. 15 : 18 Jezus gehaat: door de wereld
43 Joh. 10 : 36 Jezus geheiligd door de Vader
23 Jes. 50 : 7 Jezus geholpen door God
42 Luk. 19 48 Jezus gehoor: al het volk hing aan zijn lippen
40 Matth. 26 : 44 Jezus gehoorzaam: tot de dood
45 Rom. 5 : 19 Jezus gehoorzaamheid
58 Hebr. 5 : 9 Jezus gehoorzaamheid aan -
43 Joh. 14 : 31 Jezus gehoorzaamheid aan de Vader
58 Hebr. 5 : 8 Jezus gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij geleden heeft
43 Joh. 12 : 13 Jezus gehuldigd als de door God gezondene
43 Joh. 12 : 13 Jezus gehuldigd als de koning van Israël
42 Luk. 24 20 Jezus gekruisigd door overpriesters en oversten
44 Hand. 2 : 36 Jezus gekruisigd: door Israël
44 Hand. 4 : 10 Jezus gekruisigd: door Israël
23 Jes. 52 : 14 Jezus gelaat: verdorven door het lijden
43 Joh. 7 : 14 Jezus geleerd
23 Jes. 50 : 4 Jezus geleerd door God
43 Joh. 7 : 15 Jezus geleerdheid
23 Jes. 50 : 4 Jezus geleerdheid: tong der geleerdheid ontvangen van God
41 Mark. 9 : 7 Jezus geliefd door God
40 Matth. 12 : 18 Jezus geliefde van God
27 Dan. 10 : 16 Jezus gelijk aan de mensenkinderen
43 Joh. 11 : 42 Jezus geloof bevorderend
49 Ef. 3 : 12 Jezus geloof in hem
54 1 Tim. 1 : 14 Jezus geloof schenkend
45 Rom. 9 : 33 Jezus geloven in -: wie in Hem gelooft zal niet beschaamd worden
43 Joh. 7 : 31 Jezus geloven in –: dat Hij de Christus is: op grond van tekenen
54 1 Tim. 1 : 14 Jezus genade
44 Hand. 15 : 11 Jezus genade van -: hierdoor behouden worden
56 Tit. 2 : 11 Jezus genade van God die verschenen is
46 1 Cor. 16 : 23 Jezus genade van Hem zij met u
43 Joh. 1 : 14 Jezus genade: vol van genade
43 Joh. 1 : 16 Jezus genade: volheid: hieruit ontvangen door ons
42 Luk. 9 : 11 Jezus genezen door -
40 Matth. 11 : 19 Jezus genoemd een gulzigaard
40 Matth. 11 : 19 Jezus genoemd een vriend van tollenaars en zondaars
40 Matth. 11 : 19 Jezus genoemd een wijndrinker
42 Luk. 7 : 34 Jezus genoemd vriend van tollenaars en zondaars
66 Opb. 19 : 13 Jezus genoemd: het Woord van God
61 2 Pe 1 : 1 Jezus gerechtigheid van Jezus Christus
23 Jes. 53 : 9 Jezus gerechtigheid: hij heeft geen onrecht gedaan
23 Jes. 11 : 5 Jezus gerechtigheid: zal de gordel zijner lendenen zijn
23 Jes. 53 : 9 Jezus gerekend met de goddelozen
42 Luk. 4 : 37 Jezus gerucht over -
41 Mark. 1 : 28 Jezus gerucht over hem
42 Luk. 7 : 17 Jezus gerucht over Jezus in heel Judea en in de hele omtrek
40 Matth. 14 : 1 Jezus gerucht van -
41 Mark. 10 : 34 Jezus geseling: voorzegd door Hemzelf
40 Matth. 26 : 31 Jezus geslagen door God
23 Jes. 50 : 6 Jezus geslagen op de rug
43 Joh. 18 : 22 Jezus geslagen: in het gezicht
23 Jes. 53 : 5 Jezus geslagen: striemen
23 Jes. 50 : 6 Jezus gesmaad
42 Luk. 19 27 Jezus gestrengheid in het gericht tegenover zijn vijanden
66 Opb. 19 : 11 Jezus getrouw
66 Opb. 3 : 14 Jezus Getuige: trouwe en waarachtige -
66 Opb. 1 : 5 Jezus getuige: trouwe getuige
44 Hand. 1 : 8 Jezus getuigen van Jezus zijn
42 Luk. 4 : 34 Jezus getuigenis aangaande Hem: door een demon
43 Joh. 3 : 32 Jezus getuigenis van -: neemt niemand aan
43 Joh. 10 : 41 Jezus getuigenis van Johannes de Doper aangaande - bleek waar
43 Joh. 3 : 32 Jezus getuigt van wat Hij in de hemel heeft gezien en gehoord
42 Luk. 22 53 Jezus gevangen genomen onder inspiratie van de duivel
56 Tit. 2 : 14 Jezus geven door -: zichzelf: voor ons: doel
43 Joh. 14 : 27 Jezus geven door –: vrede
43 Joh. 17 : 7 Jezus geven: woorden van de Vader: aan de leerlingen
42 Luk. 8 : 37 Jezus gevraagd weg te gaan uit de streek der Gerasenen
23 Jes. 63 : 2 Jezus gewaad: rood aan zijn gewaad
42 Luk. 22 39 Jezus gewoonte van -
40 Matth. 7 : 29 Jezus gezag
41 Mark. 1 : 22 Jezus gezag
42 Luk. 4 : 36 Jezus gezag
60 1 Pe 3 : 22 Jezus gezag
43 Joh. 3 : 31 Jezus gezag: boven allen
42 Luk. 8 : 29 Jezus gezag: over onreine geest
42 Luk. 8 : 32 Jezus gezag: over onreine geest
41 Mark. 1 : 27 Jezus gezag: over onreine geesten
40 Matth. 26 : 7 Jezus gezalfd
44 Hand. 4 : 27 Jezus gezalfd door God
44 Hand. 10 : 38 Jezus gezalfd, door God, met Heilige Geest
44 Hand. 4 : 26 Jezus Gezalfde
58 Hebr. 8 : 1 Jezus gezeten aan de rechterzijde van Gods troon
45 Rom. 8 : 34 Jezus gezeten aan Gods rechterhand
42 Luk. 22 64 Jezus gezicht: bedekt: door zijn vijanden
40 Matth. 26 : 67 Jezus gezicht: bespuwd
40 Matth. 17 : 2 Jezus gezicht: straalde als de zon
42 Luk. 9 : 29 Jezus gezicht: uiterlijk van zijn gezicht werd anders
66 Opb. 1 : 16 Jezus gezicht: zoals de zon schijnt in haar kracht
40 Matth. 18 : 19 Jezus gezichtpunt hemels: "u … op de aarde"
44 Hand. 1 : 3 Jezus gezien gedurende veertig dagen
43 Joh. 7 : 3 Jezus gezin: eigen broers geloofden niet in Hem
47 2 Cor. 10 : 1 Jezus gezindheid
44 Hand. 10 : 38 Jezus gezond maken: allen maakte Hij gezond
40 Matth. 10 : 40 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 4 : 34 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 5 : 23 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 5 : 30 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 6 : 57 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 7 : 16 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 7 : 29 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 7 : 33 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 12 : 44 v Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 12 : 45 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 12 : 49 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 13 : 20 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 14 : 24 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 17 : 8 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 17 : 25 Jezus gezonden door de Vader
43 Joh. 20 : 21 Jezus gezonden door de Vader
42 Luk. 10 : 16 Jezus gezonden door God
43 Joh. 3 : 16 Jezus gezonden door God
43 Joh. 3 : 34 Jezus gezonden door God
43 Joh. 8 : 42 Jezus gezonden door God
43 Joh. 9 : 4 Jezus gezonden door God
43 Joh. 17 : 3 Jezus gezonden door God
45 Rom. 8 : 3 Jezus gezonden door God
43 Joh. 3 : 17 Jezus gezonden in de wereld
44 Hand. 3 : 26 Jezus gezonden na de opstanding
43 Joh. 8 : 26 Jezus gezonden: door de vader
43 Joh. 6 : 29 Jezus gezonden: door de Vader
43 Joh. 8 : 16 Jezus gezonden: door de Vader
43 Joh. 8 : 18 Jezus gezonden: door de Vader
43 Joh. 11 : 42 Jezus gezonden: door de Vader
43 Joh. 15 : 21 Jezus gezonden: door de Vader
43 Joh. 16 : 5 Jezus gezonden: door de Vader
43 Joh. 10 : 36 Jezus gezonden: door de Vader: in de wereld
43 Joh. 7 : 10 Jezus ging op naar Jeruzalem in het verborgen
43 Joh. 13 : 3 Jezus ging tot God heen
42 Luk. 7 : 16 Jezus God bezocht Israël in/door -
43 Joh. 3 : 35 Jezus God de Vader: geliefd door de Vader
43 Joh. 3 : 35 Jezus God de Vader: heeft als in de hand van de Zoon gegeven
43 Joh. 5 : 18 Jezus God gelijk: zou zich God gelijk maken
14 2 Kron. 9 : 8 Jezus God had behagen in Hem (toepassing)
61 2 Pe 3 : 12 Jezus God is met ons (toepassing)
43 Joh. 7 : 29 Jezus God kennen door –: omdat Hij van Hem is uitgegaan
58 Hebr. 1 : 9 Jezus God van -: 'uw God'
43 Joh. 20 : 17 Jezus God van -: Mijn God
44 Hand. 10 : 38 Jezus God was met hem
44 Hand. 10 : 38 Jezus God was met hem
66 Opb. 3 : 2 Jezus God: 'mijn God'
66 Opb. 3 : 12 Jezus God: 'mijn God' (zegt Hij)
58 Hebr. 1 : 3 Jezus God: de afdruk van Gods wezen
55 2 Tim. 4 : 1 Jezus God: onderscheiden van God
56 Tit. 1 : 1 Jezus God: onderscheiden van God
23 Jes. 10 : 21 Jezus God: sterke God
58 Hebr. 1 : 3 Jezus God: uitstraling van Gods heerlijkheid
41 Mark. 8 : 33 Jezus Godgericht, de dingen van God bedenkend
2 Ex. 14 : 19 Jezus Godheid
7 Richt. 13 : 22 Jezus Godheid
9 1 Sam. 3 : 10 Jezus Godheid
10 2 Sam. 7 : 6 Jezus Godheid
10 2 Sam. 22 : 29 Jezus Godheid
19 Ps. 65 : 8 Jezus Godheid
19 Ps. 146 : 8 Jezus Godheid
26 Ez. 34 : 17 Jezus Godheid
28 Hos. 12 : 4 v Jezus Godheid
28 Hos. 13 : 4 Jezus Godheid
40 Matth. 21 : 16 Jezus Godheid
40 Matth 23 : 37 Jezus Godheid
42 Luk. 1 : 78 Jezus Godheid
42 Luk. 7 : 27 Jezus Godheid
43 Joh. 5 : 19 Jezus Godheid
43 Joh. 5 : 21 Jezus Godheid
43 Joh. 5 : 22 Jezus Godheid
43 Joh. 5 : 23 Jezus Godheid
43 Joh. 11 : 4 Jezus Godheid
43 Joh. 14 : 1 Jezus Godheid
43 Joh. 20 : 28 Jezus Godheid
45 Rom. 8 : 9 Jezus Godheid
47 2 Cor. 13 : 13 Jezus Godheid
51 Col. 1 : 19 Jezus Godheid
54 1 Tim. 1 : 1 v Jezus Godheid
54 1 Tim. 6 : 15 Jezus Godheid
58 Hebr. 1 : 1 Jezus Godheid
58 Hebr. 7 : 3 Jezus Godheid
66 Opb. 2 : 8 Jezus Godheid
66 Opb. 2 : 23 Jezus Godheid
66 Opb. 21 : 22 Jezus Godheid
66 Opb. 21 : 23 Jezus Godheid
66 Opb. 22 : 1 Jezus Godheid
66 Opb. 22 : 13 Jezus Godheid
23 Jes. 43 : 12 Jezus Godheid (associatie)
40 Matth. 3 : 3 Jezus Godheid, vgl vs 11
13 1 Kron. 29 : 11 Jezus Godheid, vgl. Ef.: Hoofd boven alles
58 Hebr. 2 : 16 Jezus Godheid, vgl. Jes. 41:8,9
40 Matth. 27 : 9 - 10 Jezus Godheid, vgl. met Zc. 11:12-13
66 Opb. 22 : 6 Jezus Godheid, vgl. vers 16
40 Matth. 16 : 18 Jezus Godheid: 'mijn' gemeente
58 Hebr. 1 : 8 Jezus Godheid: 'o God'
41 Mark. 1 : 2 Jezus Godheid: 'uw' weg, de weg van [de] Heer
40 Matth. 3 : 12 Jezus Godheid: 'Zijn dorsvloer' zal hij zuiveren
40 Matth. 13 : 40 Jezus Godheid: 'Zijn engelen'
40 Matth. 13 : 40 Jezus Godheid: 'Zijn koninkrijk'
61 2 Pe 1 : 3 Jezus Godheid: "goddelijke kracht"
56 Tit. 1 : 3 v Jezus Godheid: "Heiland"
61 2 Pe 1 : 1 Jezus Godheid: "onze God"
40 Matth. 13 : 24 Jezus Godheid: "zijn akker"
65 Jud : 14 Jezus Godheid: [de] Heer
66 Opb. 22 : 9 Jezus Godheid: aanbidding niet afgewezen
27 Dan. 2 : 20 Jezus Godheid: alle schatten van wijsheid en kennis
66 Opb. 22 : 16 Jezus Godheid: aller engelen Heer
40 Matth. 18 : 20 Jezus Godheid: alomtegenwoordig
40 Matth. 28 : 20 Jezus Godheid: alomtegenwoordig
44 Hand. 18 : 9 Jezus Godheid: alomtegenwoordig
47 2 Cor. 12 : 9 Jezus Godheid: alomtegenwoordig, almachtig
50 Filip. 4 : 23 Jezus Godheid: alomtegenwoordig: kan allen genade schenken
48 Gal. 1 : 3 Jezus Godheid: alomtegenwoordige bron van genade en vrede
66 Opb. 2 : 2 Jezus Godheid: alwetend
23 Jes. 31 : 5 Jezus Godheid: beschuttende vogel
13 1 Kron. 17 : 9 Jezus Godheid: bestelt ons plaats
40 Matth. 26 : 29 Jezus Godheid: boven de tijd
50 Filip. 1 : 2 Jezus Godheid: bron van genade en vrede
55 2 Tim. 1 : 2 Jezus Godheid: bron van genade, barmhartigheid en vrede
66 Opb. 2 : 7 Jezus Godheid: bron van leven
43 Joh. 7 : 37 Jezus Godheid: bron van levend water
66 Opb. 1 : 18 Jezus Godheid: de eerste en de laatste
51 Col. 2 : 9 Jezus Godheid: de ganse volheid van de G woont lichamelijk in hem
66 Opb. 3 : 7 Jezus Godheid: de Heilige, de Waarachtige
58 Hebr. 1 : 3 Jezus Godheid: die alle dingen draagt
58 Hebr. 3 : 4 Jezus Godheid: Die alles heeft gebouwd is God
58 Hebr. 1 : 2 Jezus Godheid: door Wie Hij de werelden gemaakt heeft
19 Ps. 145 : 13 Jezus Godheid: eeuwig Koninkrijk, vgl Hebr. 1
43 Joh. 17 : 2 Jezus Godheid: eeuwig leven geven
43 Joh. 17 : 3 Jezus Godheid: eeuwig leven is Hem kennen
40 Matth. 24 : 31 Jezus Godheid: eigenaar en gebieder der engelen
40 Matth. 1 : 23 Jezus Godheid: Emmanuel
65 Jud : 4 Jezus Godheid: enige Meester en Heer
23 Jes. 25 : 9 Jezus Godheid: erkent
1 Gen. 44 : 18 Jezus Godheid: even gelijk Farao
66 Opb. 2 : 17 Jezus Godheid: geeft verborgen manna
66 Opb. 2 : 13 Jezus Godheid: geloof in Mij
57 Flm. : 3 Jezus Godheid: genade en vrede
53 2 Thess. 1 : 2 Jezus Godheid: genade en vrede zij u van Heer Jezus Christus
53 2 Thess. 1 : 12 Jezus Godheid: genade van God en van de Heer Jezus Christus
48 Gal. 1 : 1 Jezus Godheid: gezag
1 Gen. 48 : 16 Jezus Godheid: God en Engel des HEEREN
65 Jud : 25 Jezus Godheid: God Heiland door Jezus
5 Deut. 30 : 20 Jezus Godheid: God is ons leven, Christus is ons leven
42 Luk. 13 : 7 Jezus Godheid: God van Israël
1 Gen. 50 : 24 Jezus Godheid: God zal u gewisselijk bezoeken
66 Opb. 5 : 13 Jezus Godheid: goddelijke eer toegewenst
58 Hebr. 1 : 10 Jezus Godheid: grondvestte de aarde en maakte de hemel
40 Matth. 12 : 6 Jezus Godheid: groter dan de tempel van God
66 Opb. 3 : 1 Jezus Godheid: heeft de zeven Geesten van God
42 Luk. 1 : 43 Jezus Godheid: Heer
40 Matth. 22 : 44 Jezus Godheid: Heer (meerder dan David)
41 Mark. 2 : 28 Jezus Godheid: heer van de sabbat
40 Matth. 12 : 8 Jezus Godheid: Heer van de Sabbat
23 Jes. 40 : 5 Jezus Godheid: heerlijkheid des HEEREN
23 Jes. 63 : 8 Jezus Godheid: Heiland
43 Joh. 1 : 1 Jezus Godheid: het Woord was God
13 1 Kron. 29 : 11 Jezus Godheid: hoofd boven alles
43 Joh. 8 : 58 Jezus Godheid: Ik BEN
50 Filip. 2 : 6 Jezus Godheid: in de gestalte Gods, aan God gelijk
66 Opb. 5 : 7 Jezus Godheid: is God op de troon en komt tot God
23 Jes. 54 : 5 Jezus Godheid: Jahweh, de verlosser van Israël
43 Joh. 1 : 23 Jezus Godheid: Jahweh; maakt Zijn weg recht, riep Joh.
42 Luk. 13 : 33 Jezus Godheid: Jeruzalems kinderen dikwijls bijeen willen vergaderen
62 1Jo 5 : 20 Jezus Godheid: Jezus is de Waarachtige God en het eeuwige leven
23 Jes. 40 : 3 Jezus Godheid: Johannes bereidde weg voor God
42 Luk. 1 : 17 Jezus Godheid: Johannes bereidt hem een toegerust volk
42 Luk. 9 : 27 Jezus Godheid: Koninkrijk van God zien = Christus zien
42 Luk. 9 : 1 Jezus Godheid: kracht en macht verlenend
66 Opb. 4 : 9 Jezus Godheid: leeft tot in alle eeuwigheid, vgl. 1:18
23 Jes. 60 : 20 Jezus Godheid: licht der wereld
23 Jes. 62 : 11 Jezus Godheid: loon in eindtijd
40 Matth. 10 : 1 Jezus Godheid: macht geven
42 Luk. 10 : 19 Jezus Godheid: macht gevend over alle kracht van de vijand
65 Jud : 5 Jezus Godheid: manuscriptvariant 'Jezus' ipv 'Heer'
40 Matth. 12 : 6 Jezus Godheid: meer dan de tempel is hier
58 Hebr. 1 : 4 Jezus Godheid: meerder dan de engelen
66 Opb. 5 : 13 Jezus Godheid: ontvangt zelfde eer als God
56 Tit. 2 : 13 Jezus Godheid: onze grote God en Heiland, vgl. vers 10
62 1Jo 2 : 13 Jezus Godheid: Oorsprong
23 Jes. 60 : 2 Jezus Godheid: opgaande Zon
10 2 Sam. 7 : 9 Jezus Godheid: overal is Hij met ons
10 2 Sam. 7 : 10 Jezus Godheid: plaats bereiden voor Zijn volk
66 Opb. 20 : 6 Jezus godheid: priesters van God en van Christus
23 Jes. 63 : 1 Jezus Godheid: rechter der aarde
23 Jes. 44 : 8 Jezus Godheid: rotssteen (associatie)
42 Luk. 7 : 47 Jezus Godheid: schenkt vergeving
43 Joh. 20 : 22 Jezus Godheid: schepper
42 Luk. 7 : 41 Jezus Godheid: schuldeiser
24 Jer. 51 : 16 Jezus Godheid: stem als geluid van vele wateren, vgl. Opb 1.15
19 Ps. 89 : 10 Jezus Godheid: stilt de zee
23 Jes. 44 : 7 Jezus Godheid: toekomst kennend (toepassing)
62 1Jo 1 : 1 Jezus Godheid: van eeuwigheid af
54 1 Tim. 2 : 16 Jezus Godheid: verborgenheid van de godsvrucht
66 Opb. 2 : 23 Jezus Godheid: vergeldt naar werken
41 Mark. 2 : 7 Jezus Godheid: vergeving van zonden schenken
53 2 Thess. 2 : 16 Jezus Godheid: versterken van de gelovigen
2 Ex. 16 : 18 Jezus Godheid: wonderbare spijziging
52 1 Thess. 5 : 28 Jezus Godheid: zijn genade met ons zijnde
66 Opb. 22 : 21 Jezus Godheid: zijn genade zij met alle heiligen
66 Opb. 1 : 6 Jezus Godheid:"Hem zij de heerlijkheid en de macht"
41 Mark. 1 : 11 Jezus Gods geliefde zoon
41 Mark. 12 : 6 Jezus Gods geliefde zoon
23 Jes. 42 : 1 Jezus Gods knecht
23 Jes. 52 : 13 Jezus Gods knecht
41 Mark. 12 : 6 Jezus Gods laatste zendeling
42 Luk. 8 : 39 Jezus Gods middel tot bevrijding
42 Luk. 9 : 35 Jezus Gods uitverkoren zoon
61 2 Pe 1 : 17 Jezus Gods welbehagen
41 Mark. 1 : 11 Jezus Gods welbehagen in hem
40 Matth. 4 : 6 Jezus Gods Zoon
40 Matth. 14 : 33 Jezus Gods Zoon
40 Matth. 27 : 40 Jezus Gods Zoon
45 Rom. 1 : 9 Jezus Gods Zoon
45 Rom. 1 : 4 Jezus Gods Zoon in kracht
43 Joh. 19 : 7 Jezus Gods zoon: aanklacht tegen hem
43 Joh. 10 : 36 Jezus Gods zoon: door Hemzelf gezegd
42 Luk. 1 : 35 Jezus Gods zoon: reden van deze naam
58 Hebr. 5 : 7 Jezus godsvrucht
42 Luk. 18 18 Jezus goed genoemd
44 Hand. 10 : 38 Jezus goeddoen door -
47 2 Cor. 10 : 1 Jezus goedertieren
41 Mark. 10 : 17 Jezus goedheid
27 Dan. 6 : 18 Jezus graf van -: vgl. kuil van Daniël, met een steen afgesloten en verzegeld
42 Luk. 23 53 Jezus graf van –
23 Jes. 53 : 9 Jezus graf: zijn graf was hem bij de goddelozen toegedacht
41 Mark. 12 : 12 Jezus grijpen van -: men trachtte hem te grijpen
41 Mark. 3 : 21 Jezus grijpen van -: zijn verwanten kwam om Hem te grijpen
42 Luk. 22 54 Jezus grijpen: Jezus gegrepen
43 Joh. 7 : 32 Jezus grijpen: men wilde - grijpen
43 Joh. 7 : 44 Jezus grijpen: men wilde - grijpen
43 Joh. 11 : 57 Jezus grijpen: men wilde - grijpen
43 Joh. 8 : 20 Jezus grijpen: niemand greep hem omdat Zijn uur nog niet gekomen was
40 Matth. 15 : 32 Jezus groep mensen: gevoelen daarvoor: ontferming
42 Luk. 1 : 32 Jezus grootheid
43 Joh. 3 : 31 Jezus grootheid: boven allen
41 Mark. 1 : 41 Jezus hand: hij strekte zijn hand uit en raakte de melaatse aan
43 Joh. 10 : 28 Jezus hand: niemand zal Zijn schapen rukken uit – hand
23 Jes. 52 : 13 Jezus handelen: verstandig
43 Joh. 14 : 31 Jezus handelen: zo, als de Vader hem heeft geboden
41 Mark. 10 : 16 Jezus handen: hij legde zijn handen op de kinderen
42 Luk. 24 50 Jezus handen: opheffend, en zegenend
66 Opb. 2 : 6 Jezus haten: door Jezus: boze werken
43 Joh. 5 : 26 Jezus heeft leven in Zichzelf
43 Joh. 15 : 15 Jezus heeft ons alles bekend gemaakt wat hij van Vader heeft gehoord
54 1 Tim. 2 : 6 Jezus heeft Zichzelf gegeven tot een losprijs voor allen
48 Gal. 1 : 4 Jezus heeft Zichzelf gegeven voor onze zonden
43 Joh. 8 : 21 Jezus heengaan door –
43 Joh. 14 : 28 Jezus heengaan en komen tot ons
43 Joh. 17 : 11 Jezus heengaan tot de Vader: Ik kom tot U, Heilige Vader
40 Matth. 17 : 17 Jezus heengaan: aangeduid
43 Joh. 14 : 12 Jezus heengaan: naar de Vader
43 Joh. 16 : 5 Jezus heengaan: naar de Vader
43 Joh. 7 : 33 Jezus heengaan: tot de Vader
43 Joh. 14 : 28 Jezus heengaan: tot de Vader
41 Mark. 16 : 20 Jezus Heer
43 Joh. 13 : 13 - 14 Jezus Heer
44 Hand. 2 : 34 Jezus Heer
44 Hand. 22 : 10 Jezus Heer
46 1 Cor. 6 : 11 Jezus Heer
47 2 Cor. 4 : 5 Jezus Heer
48 Gal. 1 : 3 Jezus Heer
55 2 Tim. 1 : 2 Jezus Heer
57 Flm. : 5 Jezus Heer
61 2 Pe 2 : 20 Jezus Heer
61 2 Pe 3 : 18 Jezus Heer
65 Jud : 4 Jezus Heer
44 Hand. 21 : 13 Jezus Heer -
46 1 Cor. 12 : 3 Jezus Heer - : alleen te zeggen door Heilige Geest
47 2 Cor. 1 : 3 Jezus Heer - Christus
49 Ef. 6 : 23 Jezus Heer - Christus
45 Rom. 13 : 14 Jezus Heer – Christus: Hem aandoen
54 1 Tim. 6 : 15 Jezus heer der heren
66 Opb. 17 : 14 Jezus Heer der heren
40 Matth. 13 : 25 Jezus Heer des Huizes
61 2 Pe 3 : 2 Jezus Heer en Heiland
42 Luk. 10 : 39 Jezus Heer genoemd
42 Luk. 24 : 34 Jezus Heer genoemd
43 Joh. 9 : 36 , 38 Jezus Heer genoemd door de blindgeborene
40 Matth. 15 : 22 Jezus Heer genoemd door de Kananese vrouw
51 Col. 3 : 17 Jezus Heer Jezus: alles in naam van de het - doen
42 Luk. 24 3 Jezus Heer Jezus: zo genoemd
1 Gen. 50 : 18 Jezus Heer over zijn broeders naar het vlees (toepassing)
44 Hand. 10 : 36 Jezus Heer van allen
41 Mark. 2 : 28 Jezus heer van de sabbat
40 Matth. 12 : 8 Jezus Heer van de sabbat
40 Matth. 25 : 21 Jezus Heer van de slaven
41 Mark. 13 : 35 Jezus Heer van het huis
40 Matth. 10 : 24 Jezus Heer van slaven
58 Hebr. 7 : 14 Jezus Heer: “onze Heer”
45 Rom. 8 : 39 Jezus Heer: Christus -, onze Heer
59 Jak. 5 : 7 Jezus Heer: de Heer
43 Joh. 20 : 28 Jezus Heer: door Thomas beleden
42 Luk. 1 : 43 Jezus Heer: Elizabeth noemde de ongeboren - "mijn Heer"
50 Filip. 2 : 11 Jezus Heer: elke tong zal belijden dat - Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader
46 1 Cor. 8 : 6 Jezus Heer: enig Heer
58 Hebr. 10 : 19 Jezus Heer: genoemd zonder titel Heer
45 Rom. 10 : 9 Jezus Heer: Hem als Heer belijden
58 Hebr. 12 : 24 Jezus Heer: hier zonder deze titel
58 Hebr. 4 : 14 Jezus Heer: hier zonder titel 'Heer'
42 Luk. 2 : 11 Jezus Heer: Hij is Christus Heer
65 Jud : 25 Jezus Heer: Jezus Christus onze -
45 Rom. 4 : 24 Jezus Heer: onze Heer
61 2 Pe 1 : 2 Jezus Heer: onze Heer
58 Hebr. 13 : 20 Jezus Heer: onze Heer -
50 Filip. 1 : 2 Jezus Heer: onze het - Christus
54 1 Tim. 1 : 1 v Jezus Heer: onze hoop
44 Hand. 2 : 36 Jezus Heer: tot Heer gemaakt door God
42 Luk. 6 5 Jezus Heer: van de sabbat
40 Matth. 10 : 25 Jezus Heer: van het huis
40 Matth. 23 : 34 Jezus Heer: zender van profeten en wijzen
58 Hebr. 13 : 12 Jezus Heer: zonder deze titel genoemd
66 Opb. 14 : 12 Jezus Heer: zonder titel 'Heer' genoemd
52 1 Thess. 1 : 10 Jezus Heer: zonder titel "Heer" genoemd
62 1Jo 4 : 3 Jezus Heer: zonder titel genoemd
41 Mark. 13 : 26 Jezus heerlijkheid
56 Tit. 2 : 13 Jezus heerlijkheid
60 1 Pe 1 : 21 Jezus heerlijkheid ontvangen van God
43 Joh. 12 : 41 Jezus heerlijkheid van - gezien door Jesaja
58 Hebr. 3 : 3 Jezus heerlijkheid van –: groter dan die van Mozes
61 2 Pe 1 : 17 Jezus heerlijkheid vanwege God Vader
43 Joh. 17 : 24 Jezus heerlijkheid: aanschouwen door ons
47 2 Cor. 3 : 18 Jezus heerlijkheid: aanschouwen door ons
43 Joh. 8 : 50 Jezus heerlijkheid: door God gezocht
59 Jak. 2 : 1 Jezus heerlijkheid: Heer der heerlijkheid
43 Joh. 17 : 24 Jezus heerlijkheid: hem door de Vader gegeven
66 Opb. 1 : 6 Jezus heerlijkheid: hem zij de heerlijkheid
61 2 Pe 3 : 18 Jezus heerlijkheid: Hem zij de heerlijkheid
42 Luk. 21 27 Jezus heerlijkheid: Hij komt weder in grote heerlijkheid
58 Hebr. 1 : 8 Jezus heerschappij van - is eeuwig
58 Hebr. 1 : 8 Jezus heerschappij van - is rechtmatig
27 Dan. 7 : 14 Jezus heerschappij: eeuwig
23 Jes. 9 : 5 Jezus heerschappij: oneindige heerschappij
23 Jes. 41 : 2 Jezus heersen: zal heersen over koningen
10 2 Sam. 23 : 3 Jezus Heerser
54 1 Tim. 6 : 15 Jezus heerser: de enige -
23 Jes. 49 : 6 Jezus heil: Gods heil is hij tot aan het einde der aarde
58 Hebr. 2 : 15 Jezus heil: voor allen bedoeld
23 Jes. 19 : 20 Jezus Heiland
23 Jes. 25 : 9 Jezus Heiland
42 Luk. 2 : 11 Jezus Heiland
44 Hand. 13 : 23 Jezus Heiland
61 2 Pe 1 : 1 Jezus Heiland
61 2 Pe 2 : 20 Jezus Heiland
61 2 Pe 3 : 2 Jezus Heiland
61 2 Pe 3 : 18 Jezus Heiland
43 Joh. 4 : 42 Jezus Heiland der wereld
62 1Jo 4 : 14 Jezus Heiland der wereld
23 Jes. 19 : 20 Jezus Heiland en Meester
57 Tit. 3 : 6 Jezus Heiland: – onze Heiland
58 Hebr. 7 : 26 Jezus heilig
44 Hand. 4 : 27 , 30 Jezus heilig: heilige knecht van God
42 Luk. 1 : 35 Jezus Heilige
44 Hand. 1 : 2 Jezus Heilige Geest: door Heilige Geest had Hij zijn opdrachten gegeven
44 Hand. 2 : 27 Jezus Heilige Gods: "Uw Heilige"
41 Mark. 1 : 24 Jezus heilige van God
42 Luk. 4 : 34 Jezus heilige van God
44 Hand. 3 : 14 Jezus Heilige: de Heilige
43 Joh. 6 : 69 Jezus Heilige: de Heilige van God
60 1 Pe 3 : 15 Jezus heiligen: door ons: als Heer: in onze harten
44 Hand. 20 : 19 Jezus hem dienen met alle nederigheid
42 Luk. 20 20 Jezus Hem op een woord zoeken te vatten
41 Mark. 7 : 34 Jezus hemel: Hij keek op naar de hemel
43 Joh. 6 : 38 Jezus hemel: van de hemel neergedaald
41 Mark. 14 : 62 Jezus hemelbewustzijn
41 Mark. 3 : 28 Jezus hemelse afkomst: blijkens spreekwijze: 'kinderen der mensen'
42 Luk. 12 : 49 , 51 Jezus hemelse komaf
43 Joh. 3 : 13 Jezus hemelvaart
43 Joh. 6 : 62 Jezus hemelvaart
43 Joh. 7 : 33 Jezus hemelvaart
60 1 Pe 3 : 22 Jezus hemelvaart
40 Matth. 26 : 31 Jezus herder
41 Mark. 14 : 27 Jezus herder
60 1 Pe 2 : 25 Jezus herder
43 Joh. 10 : 11 Jezus Herder: de goede herder
43 Joh. 10 : 14 Jezus Herder: de goede herder
58 Hebr. 13 : 20 Jezus herder: de grote herder van de schapen
41 Mark. 6 : 39 Jezus herder: leidt naar grazige weiden
42 Luk. 12 : 32 Jezus herder: noemt zijn leerlingen 'kleine kudde'
60 1 Pe 5 : 4 Jezus herder: overste -
40 Matth. 14 : 35 Jezus herkennen
43 Joh. 8 : 14 Jezus herkomst
43 Joh. 7 : 41 Jezus herkomst: Galilea
42 Luk. 12 : 51 Jezus herkomst: hemel
43 Joh. 6 : 41 v Jezus herkomst: hemel
43 Joh. 8 : 23 Jezus herkomst: van boven
43 Joh. 18 : 21 Jezus historische - = - der Schriften, der apostelen
66 Opb. 19 : 15 Jezus hoeden: de naties: met een ijzeren staf
66 Opb. 12 : 5 Jezus hoeden: zal hoeden met een ijzeren staf
44 Hand. 4 : 11 Jezus hoeksteen
58 Hebr. 5 : 10 Jezus hogepriester
58 Hebr. 7 : 26 Jezus hogepriester
58 Hebr. 8 : 1 Jezus hogepriester
58 Hebr. 7 : 28 Jezus hogepriester: aangesteld
58 Hebr. 2 : 17 Jezus hogepriester: barmhartig en trouw hogepriester
58 Hebr. 6 : 20 Jezus hogepriester: eeuwig
58 Hebr. 4 : 14 Jezus hogepriester: grote
58 Hebr. 7 : 26 Jezus hoger dan de hemelen geworden
40 Matth. 26 : 49 Jezus homoseksueel? Nee, ondanks kus Judas
40 Matth. 21 : 18 Jezus honger hebbend
40 Matth. 4 : 2 Jezus honger lijdend
49 Ef. 1 : 22 Jezus hoofd over alles
40 Matth. 27 : 30 Jezus hoofd: geslagen
43 Joh. 19 : 30 Jezus hoofd: Hij boog zijn hoofd
58 Hebr. 1 : 3 Jezus hoogheid: gezeten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge
41 Mark. 9 : 7 Jezus hoort hem, gebiedt God
45 Rom. 15 : 12 Jezus hopen op –: door de volken
42 Luk. 8 : 50 Jezus horen door -
43 Joh. 8 : 40 Jezus horen door –: de waarheid, van God
23 Jes. 50 : 10 Jezus horen naar –, de knecht van God
42 Luk. 7 : 3 Jezus horen van - en dan komen tot Jezus: hoofdman
44 Hand. 22 : 14 Jezus horen van -: na zijn opstanding
44 Hand. 22 : 18 Jezus horen van -: na zijn opstanding: door Paulus
40 Matth. 13 : 17 Jezus horen: Jezus begeren te horen
58 Hebr. 5 : 7 Jezus huilen
43 Joh. 12 : 13 Jezus hulde aan -
42 Luk. 9 : 20 Jezus identiteit
41 Mark. 8 : 27 Jezus identiteit: vraag
43 Joh. 8 : 25 Jezus identiteitsvraag
43 Joh. 2 : 17 Jezus ijver voor Gods huis
23 Jes. 52 : 6 Jezus Ik ben (vergelijk)
49 Ef. 3 : 12 Jezus in - hebben wij de toegang
49 Ef. 3 : 12 Jezus in - hebben wij de vrijmoedigheid
51 Col. 4 : 1 Jezus in de hemel is -
58 Hebr. 8 : 1 Jezus in de hemelen
43 Joh. 14 : 10 Jezus in de Vader zijnde
44 Hand. 2 : 25 v Jezus in gemeenschap met God levend
43 Joh. 5 : 25 Jezus in Hem is leven
42 Luk. 22 27 Jezus in het midden: der discipelen
43 Joh. 17 : 26 Jezus in ons
40 Matth. 18 : 5 Jezus in zijn naam een kindgelijke discipel ontvangen
42 Luk. 24 47 Jezus in zijn naam prediken
40 Matth. 18 : 20 Jezus in zijn naam vergaderen
43 Joh. 2 : 17 Jezus innerlijk leven
43 Joh. 4 : 25 Jezus is de Christus
42 Luk. 2 : 26 Jezus is de Christus van HEER
23 Jes. 54 : 8 Jezus Israël: Zijn aangezicht is voor Israël verborgen
43 Joh. 10 : 25 Jezus Jezus is de –: door hemzelf bevestigd
58 Hebr. 3 : 1 Jezus Jezus: naam zonder titel gebruikt
49 Ef. 5 : 19 Jezus jubelen tot -
51 Col. 4 : 10 Jezus Justus genaamd
42 Luk. 17 37 Jezus kende de natuur: 'gieren'
43 Joh. 3 : 12 Jezus kenleven: hemel evident voor Hem
42 Luk. 15 : 7 Jezus kennen door -: de hemel
41 Mark. 12 : 15 Jezus kennen door -: iemands huichelarij
42 Luk. 5 : 22 Jezus kennen door -: overleggingen van beschuldigers
43 Joh. 6 : 61 Jezus kennen door -: van de mens
43 Joh. 2 : 24 v Jezus kennen door –: hij kende alle mensen
43 Joh. 5 : 42 Jezus kennen door –: mensen
40 Matth. 12 : 25 Jezus kennen door Jezus: Hij kende de gedachten der Farizeeën
62 1Jo 3 : 6 Jezus kennen door ons: al of niet
43 Joh. 8 : 19 Jezus kennen van -: door zijn tegenstanders: niet
43 Joh. 4 : 10 Jezus kennen van –
40 Matth. 22 : 18 Jezus kennen: boosheid van de Farizeeën en anderen
40 Matth. 19 : 22 Jezus kennen: de rijkdom van de jonge man
41 Mark. 2 : 8 Jezus kennen: door Jezus: gedachten van anderen
43 Joh. 1 : 31 Jezus kennen: door Johannes de Doper: aanvankelijk kende hij Hem niet
43 Joh. 14 : 7 Jezus kennen: door ons
43 Joh. 10 : 14 Jezus kennen: door ons, wij kennen de Herder
66 Opb. 1 : 1 Jezus kennen: door openbaring van God
43 Joh. 10 : 14 Jezus kennen: gekend door de Vader
62 1Jo 2 : 13 Jezus kennen: Hem kennen
41 Mark. 12 : 43 v Jezus kennen: hij kende de armoede van de weduwe
43 Joh. 10 : 15 Jezus kennen: Hij kent de Vader
43 Joh. 10 : 14 Jezus kennen: Hij kent ons, zijn schapen
43 Joh. 2 : 25 Jezus kennen: Hij wist wat in de mens was
43 Joh. 16 : 3 Jezus kennen: niet -: de tegenstanders van de christenen
44 Hand. 13 : 27 Jezus kennen: niet gekend door de Jeruzalemmers
43 Joh. 14 : 9 Jezus kennen: onvoldoende/niet - - : Filippus
42 Luk. 11 : 16 Jezus kennen: overleggingen van omstanders
43 Joh. 6 : 64 Jezus kennen: van de mens
23 Jes. 53 : 11 Jezus kennis
40 Matth. 12 : 15 Jezus kennis
40 Matth. 17 : 25 Jezus kennis: bovennatuurlijk
43 Joh. 1 : 48 Jezus kennis: buitengewone –: van Filippus
43 Joh. 4 : 29 Jezus kennis: buitengewone kennis
43 Joh. 4 : 39 Jezus kennis: buitengewone kennis
43 Joh. 5 : 6 Jezus kennis: buitengewone kennis
43 Joh. 9 : 3 Jezus kennis: van het verleden: geval
42 Luk. 12 : 27 Jezus kennis: van het verleden: Salomo
42 Luk. 5 : 5 Jezus kennis: wist vermoedelijk van de loze visvangst van Simon
40 Matth. 26 : 37 Jezus kiezen door -: drie leerlingen om mee te gaan
42 Luk. 8 : 48 Jezus kind van -: hij noemde de gelovige vrouw 'dochter'
23 Jes. 60 : 6 Jezus kind: bezocht door heidenen met geschenken (toepassing)
42 Luk. 2 : 28 Jezus kind: in de armen genomen door Simeon
58 Hebr. 11 : 12 Jezus kinderen Hem gegeven (typologisch)
58 Hebr. 2 : 13 Jezus kinderen van -: door God aan hem gegeven
43 Joh. 19 : 24 Jezus kleding
42 Luk. 9 : 29 Jezus kleding: werd lichtend wit
23 Jes. 11 : 1 Jezus klein, nederig begin
42 Luk. 23 34 Jezus kleren van –
40 Matth. 17 : 2 Jezus kleren werden wit als het licht
41 Mark. 9 : 3 Jezus kleren: werden blinkend hel wit
23 Jes. 49 : 7 Jezus knecht van degenen die heersen
23 Jes. 50 : 10 Jezus knecht van God
23 Jes. 53 : 11 Jezus knecht van God
40 Matth. 12 : 18 Jezus knecht van God
44 Hand. 3 : 26 Jezus knecht van God
44 Hand. 4 : 27 , 30 Jezus knecht van God
23 Jes. 49 : 5 Jezus knecht van God: van de moederschoot af tot een knecht geformeerd
42 Luk. 6 : 47 Jezus komen tot -
42 Luk. 7 : 3 Jezus komen tot -
60 1 Pe 2 : 4 Jezus komen tot -
43 Joh. 6 : 65 Jezus komen tot -: dankzij het werk van de Vader
42 Luk. 6 : 18 Jezus komen tot -: doel: horen en genezen worden
43 Joh. 6 : 45 Jezus komen tot –: wie: die van de Vader heeft gehoord en geleerd
40 Matth. 17 : 7 Jezus komen: bij de bange discipelen
43 Joh. 5 : 43 Jezus komen: in de naam van Zijn Vader
43 Joh. 12 : 46 Jezus komen: in de wereld: als een licht
43 Joh. 14 : 28 Jezus komen: tot de leerlingen: na zijn heengaan
66 Opb. 2 : 5 Jezus komen: tot een gemeente
42 Luk. 13 : 35 Jezus komen: weder: in de naam van de HEER
62 1Jo 5 : 20 Jezus komst
54 1 Tim. 1 : 15 Jezus komst: doel
54 1 Tim. 2 : 15 Jezus komst: doel
62 1Jo 4 : 9 Jezus komst: doel
42 Luk. 9 : 56 Jezus komst: doel: behouden van zielen van mensen
41 Mark. 10 : 45 Jezus komst: doel: dienen
40 Matth. 20 : 28 Jezus komst: doel: dienen: zijn leven geven
58 Hebr. 10 : 7 Jezus komst: doel: Gods wil doen
58 Hebr. 10 : 9 Jezus komst: doel: Gods wil doen
62 1Jo 4 : 14 Jezus komst: doel: heil brengen aan de wereld
43 Joh. 10 : 10 Jezus komst: doel: leven en overvloed voor de schapen
40 Matth. 1 : 21 Jezus komst: doel: redden van zonden
43 Joh. 9 : 37 Jezus komst: doel: tot een oordeel
43 Joh. 9 : 39 Jezus komst: doel: tot een oordeel
42 Luk. 19 10 Jezus komst: doel: verlorene te zoeken en te behouden
62 1Jo 3 : 8 Jezus komst: doel: werken van de duivel verbreken
62 1Jo 4 : 10 Jezus komst: doel: zoenoffer zijn
42 Luk. 5 : 32 Jezus komst: doel: zondaars roepen tot bekering
62 1Jo 3 : 5 Jezus komst: doel: zonden wegnemen
62 1Jo 5 : 6 Jezus komst: door water en bloed
55 2 Tim. 1 : 10 Jezus komst: eerste
43 Joh. 12 : 46 Jezus komst: eerste: doel: mensen uit de duisternis halen
43 Joh. 12 : 47 Jezus komst: eerste: doel: redden, behouden van de wereld
43 Joh. 6 : 46 Jezus komst: gekomen van God
42 Luk. 12 : 51 Jezus komst: gevolg van zijn komst en optreden: verdeeldheid
43 Joh. 12 : 13 Jezus komst: in de naam van Jahweh
62 1Jo 4 : 2 Jezus komst: in het vlees gekomen
43 Joh. 7 : 28 Jezus komst: niet van Hemzelf is Hij gekomen
43 Joh. 8 : 42 Jezus komst: niet van zichzelf gekomen
5 Deut. 4 : 39 Jezus komst: op aarde (associatie)
43 Joh. 8 : 42 Jezus komst: van God uitgaan en komen
43 Joh. 11 : 27 Jezus komst: verwacht
23 Jes. 25 : 9 Jezus komst: verwachting
42 Luk. 2 : 10 Jezus komst: voor het hele volk Israël
42 Luk. 10 : 1 Jezus komst: voorbereiden door uitgezonden
41 Mark. 1 : 2 Jezus komst: weg bereid door Johannes
43 Joh. 3 : 17 Jezus komst:doel
40 Matth. 25 : 40 Jezus koning
42 Luk. 19 38 Jezus koning
10 2 Sam. 23 : 3 v Jezus Koning
40 Matth. 17 : 25 Jezus koning der aarde (zinspeling)
40 Matth. 27 : 11 Jezus koning der Joden
40 Matth. 27 : 29 Jezus koning der Joden
41 Mark. 15 : 2 Jezus koning der Joden
41 Mark. 15 : 9 , 12 Jezus koning der Joden
43 Joh. 18 : 39 Jezus koning der Joden
43 Joh. 19 : 15 v Jezus koning der Joden
43 Joh. 19 : 20 Jezus koning der Joden
41 Mark. 15 : 26 Jezus Koning der Joden
42 Luk. 23 3 Jezus Koning der Joden
42 Luk. 23 : 37 Jezus Koning der Joden
42 Luk. 23 11 Jezus Koning der Joden: bespot als zodanig
54 1 Tim. 6 : 15 Jezus koning der koningen
66 Opb. 17 : 14 Jezus Koning der koningen
40 Matth. 27 : 42 Jezus koning van Israël
43 Joh. 1 : 50 Jezus koning van Israël
43 Joh. 12 : 13 , 15 Jezus koning van Israël
43 Joh. 12 : 15 Jezus koning van Israël
41 Mark. 15 : 32 Jezus Koning van Israël (spottend gezegd)
42 Luk. 1 : 33 Jezus koning van Israël: tot in eeuwigheid
40 Matth. 21 : 5 Jezus koning van Sion
40 Matth. 5 : 35 Jezus koning, 'Grote Koning'
23 Jes. 32 : 1 Jezus koning, zal regeren in gerechtigheid
13 1 Kron. 11 : 10 Jezus koning: door christenen erkend en bevorderd (toepassing)
20 Spr. 30 : 31 Jezus Koning: onwederstaanbaar (toepassing)
66 Opb. 1 : 5 Jezus koning: overste van de koningen der aarde
58 Hebr. 1 : 8 Jezus koningschap: rechtmatig
42 Luk. 1 : 33 Jezus koningschap: zonder einde
11 1 Kon. 2 : 46 Jezus koninkrijk: bevestigd: door dood zijner vijanden (toepassing, vgl. Luk 19:14, 27)
42 Luk. 22 29 Jezus koninkrijk: Hij beschikt de zijnen een koninkrijk
27 Dan. 7 : 14 Jezus koninkrijk: zal niet verdorven worden
42 Luk. 22 29 Jezus koninkrijk: zijn - door de Vader hem beschikt
26 Ez. 46 : 13 Jezus kostbaar voor God: dagelijks brandoffer
42 Luk. 4 : 36 Jezus kracht
61 2 Pe 1 : 16 Jezus kracht
49 Ef. 6 : 10 Jezus kracht van sterkte: sterkt in de Heer en in de kracht van zijn sterkte
42 Luk. 6 : 19 Jezus kracht: er ging kracht van hem uit
42 Luk. 8 : 46 Jezus kracht: ging van Hem uit: tot genezing van de vrouw
61 2 Pe 1 : 3 Jezus kracht: goddelijke kracht
41 Mark. 13 : 26 Jezus kracht: grote kracht
66 Opb. 1 : 6 Jezus kracht: Hem zij de kracht
42 Luk. 21 27 Jezus kracht: Hij komt weder met kracht
40 Matth. 13 : 54 Jezus krachten
40 Matth. 14 : 2 Jezus krachten
40 Matth. 22 : 19 Jezus kritiek door -
43 Joh. 8 : 55 Jezus kritiek door –: noemde zijn vijanden leugenaars
42 Luk. 5 : 33 Jezus kritiek op - zijn discipelen
40 Matth. 22 : 23 Jezus kritiek op: door links en rechts, vgl. vers 15
58 Hebr. 12 : 2 Jezus kruis: verdragen
46 1 Cor. 2 : 8 Jezus kruisiging: door de oversten van deze wereld
66 Opb. 11 : 8 Jezus kruisiging: in Jeruzalem
42 Luk. 24 18 Jezus kruisiging: ruchtbaarheid
58 Hebr. 6 : 6 Jezus kruisiging: schande
66 Opb. 1 : 18 Jezus Laatste
23 Jes. 53 : 7 Jezus lam
43 Joh. 1 : 29 Jezus Lam van God
43 Joh. 1 : 36 Jezus Lam van God
66 Opb. 5 : 9 Jezus Lam van God
40 Matth. 17 : 17 Jezus lankmoedigheid: beproefd
54 1 Tim. 1 : 16 Jezus lankmoedigheid: bewijs
59 Jak. 2 : 7 Jezus lasteren: gelasterd: door rijken
42 Luk. 22 65 Jezus lasteren: Jezus gelasterd
41 Mark. 15 : 29 Jezus lastering tegen -
43 Joh. 14 : 19 Jezus leeft
1 Gen. 46 : 30 Jezus leeft: door Israël eens te bevinden (typologie)
44 Hand. 1 : 3 Jezus leeft: Hij heeft zich levend vertoond
40 Matth. 7 : 29 Jezus leer: deed versteld staan
40 Matth. 22 : 33 Jezus leer: doet mensen versteld staan
41 Mark. 1 : 22 Jezus leer: hierover stond men versteld
43 Joh. 7 : 16 Jezus leer: niet van Hemzelf, maar van de Vader
20 Spr. 13 : 14 Jezus leer: springerader des levens
42 Luk. 4 : 32 Jezus leer: versteld over Zijn leer: de toehoorders te Kapernaum
42 Luk. 23 5 Jezus leerde
40 Matth. 11 : 1 Jezus leerde in de steden
43 Joh. 8 : 20 Jezus leerde in de tempel
20 Spr. 28 : 1 Jezus leeuw (toepassing)
66 Opb. 5 : 5 Jezus leeuw uit de stam van Juda
62 1Jo 3 : 16 Jezus legde zijn leven af voor ons
66 Opb. 19 : 19 Jezus leger van -
42 Luk. 23 26 Jezus leiden: weggeleid
40 Matth. 2 : 6 Jezus leidsman
58 Hebr. 12 : 2 Jezus leidsman: overste leidsman
20 Spr. 16 : 23 Jezus leraar (toepassing)
40 Matth. 26 : 55 Jezus leren door
41 Mark. 6 : 34 Jezus leren door
40 Matth. 21 : 23 Jezus leren door -
40 Matth. 22 : 16 Jezus leren door -
41 Mark. 1 : 21 Jezus leren door -
41 Mark. 2 : 13 Jezus leren door -
42 Luk. 11 : 1 Jezus leren door -
42 Luk. 23 4 Jezus leren door -
42 Luk. 20 1 Jezus leren door -: in de tempel
42 Luk. 4 : 31 Jezus leren door -: op de sabbatten
42 Luk. 21 37 v Jezus leren door -: overdag, in de tempel
41 Mark. 12 : 38 v Jezus leren door -: waarschuwen
40 Matth. 7 : 29 Jezus leren door –: met gezag
43 Joh. 8 : 28 Jezus leren: geleerd door de Vader
43 Joh. 7 : 14 Jezus leren: in de tempel
40 Matth. 13 : 54 Jezus leren: in synagoge
40 Matth. 13 : 54 Jezus leren: indrukwekkend
22 Hgl 8 : 5 Jezus leunen op -: door de bruid (toepassing)
47 2 Cor. 4 : 11 Jezus leven van - openbaar wordend in ons sterfelijk lichaam
43 Joh. 14 : 6 Jezus leven: – is het leven
42 Luk. 19 47 Jezus leven: bedreigd: door overpriesters, schriftgeleerden en voornaamsten
43 Joh. 6 : 57 Jezus leven: door de Vader
40 Matth. 20 : 28 Jezus leven: gegeven tot een losprijs voor velen
43 Joh. 11 : 25 Jezus leven: Hij is het leven
43 Joh. 1 : 4 Jezus leven: in Hem was leven
20 Spr. 16 : 15 Jezus leven: in het licht van zijn aangezicht is leven (toepassing)
58 Hebr. 7 : 25 Jezus leven: leeft om voor ons tussenbeide te treden
58 Hebr. 7 : 16 Jezus leven: onvergankelijk
62 1Jo 4 : 9 Jezus leven: opdat wij zouden - door Hem
45 Rom. 6 : 10 Jezus leven: voor God
62 1Jo 5 : 12 Jezus leven: wie de Zoon heeft, heeft het leven
66 Opb. 1 : 18 Jezus Levende
42 Luk. 24 : 5 Jezus Levende: de Levende
42 Luk. 24 39 Jezus lichaam nu: vlees en beenderen
42 Luk. 24 40 Jezus lichaam nu: wondetekenen
41 Mark. 14 : 8 Jezus lichaam: "mijn lichaam"
58 Hebr. 10 : 10 Jezus lichaam: offerande
43 Joh. 6 : 51 Jezus lichaam: offergave
43 Joh. 2 : 19 Jezus lichaam: tempelhuis
58 Hebr. 10 : 5 Jezus lichaam: toebereid
42 Luk. 22 19 Jezus lichaam: voor ons gegeven
40 Matth. 4 : 16 Jezus licht
43 Joh. 3 : 20 Jezus Licht
43 Joh. 12 : 35 Jezus licht der wereld
10 2 Sam. 23 : 4 Jezus licht des morgens
43 Joh. 9 : 5 Jezus licht van de wereld
43 Joh. 11 : 9 Jezus licht van de wereld (toepassing)
43 Joh. 3 : 19 Jezus licht: in de wereld gekomen
43 Joh. 1 : 9 Jezus licht: waarachtige licht
54 1 Tim. 1 : 14 Jezus liefde schenkend
60 1 Pe 1 : 8 Jezus liefde tot -: door ons
43 Joh. 13 : 1 Jezus liefde tot de zijnen
43 Joh. 15 : 9 Jezus liefde tot discipelen
20 Spr. 17 : 17 Jezus liefde tot ons (toepassing
40 Matth. 26 : 50 Jezus liefde tot vijand: "vriend" tot Judas gezegd
40 Matth 23 : 37 Jezus liefde tot zijn volk: vergelijking
52 1 Thess. 2 : 8 Jezus liefde voor ons (gemeente)
43 Joh. 5 : 20 Jezus liefde: bewustzijn van Vaders liefde
43 Joh. 15 : 9 Jezus liefde: blijft in Zijn liefde
42 Luk. 13 : 34 Jezus liefde: tot Jeruzalem
22 Hgl 1 : 2 Jezus liefde: uitnemend (toepassing)
22 Hgl 1 : 4 Jezus liefde: uitnemend (toepassing)
20 Spr. 16 : 13 Jezus liefhebben door -: dien die rechte dingen spreekt (toepassing), vgl. de rijke jongeling
43 Joh. 19 : 26 Jezus liefhebben door -: een leerling van Hem
66 Opb. 1 : 5 Jezus liefhebben door -: ons
66 Opb. 3 : 9 Jezus liefhebben door -: ons
43 Joh. 14 : 24 Jezus liefhebben van hem: niet liefhebben: die bewaart zijn woord niet
43 Joh. 14 : 15 Jezus liefhebben van: bewaart dan Zijn geboden
43 Joh. 14 : 23 Jezus liefhebben van: zijn woord bewaren
43 Joh. 14 : 28 Jezus liefhebben: door ons: blijdschap over zijn heengaan tot de Vader
43 Joh. 14 : 21 Jezus liefhebben: door ons: door zijn geboden te bewaren
43 Joh. 15 : 12 Jezus liefhebben: heeft ons liefgehad
45 Rom. 8 : 37 Jezus liefhebben: heeft ons liefgehad
42 Luk. 18 32 Jezus lijden
44 Hand. 1 : 3 Jezus lijden
60 1 Pe 2 : 23 Jezus lijden
42 Luk. 12 : 49 Jezus lijden aan het kruis: doop
40 Matth. 20 : 17 Jezus lijden en dood: 3e aankondiging
41 Mark. 14 : 21 Jezus lijden en dood: voorzegd door OT
42 Luk. 22 22 Jezus lijden en sterven: tevoren bepaald
58 Hebr. 2 : 10 Jezus lijden tot volmaking
58 Hebr. 2 : 18 Jezus lijden van –
58 Hebr. 2 : 9 Jezus lijden van de dood
41 Mark. 8 : 31 Jezus lijden voorzegd
41 Mark. 9 : 12 Jezus lijden: aangekondigd
40 Matth. 16 : 21 Jezus lijden: aankondiging plaats, mate en veroorzakers
40 Matth. 26 : 67 Jezus lijden: bespuwd
40 Matth. 27 : 30 Jezus lijden: bespuwd
41 Mark. 14 : 65 Jezus lijden: bespuwd
58 Hebr. 13 : 12 Jezus lijden: buiten de poort
19 Ps. 119 : 150 Jezus lijden: door boosdoeners genaderd
40 Matth. 17 : 12 Jezus lijden: door Hemzelf voorzegd
40 Matth. 17 : 22 v Jezus lijden: door Hemzelf voorzegd
40 Matth. 17 : 27 Jezus lijden: door Hemzelf voorzegd
43 Joh. 18 : 11 Jezus lijden: drinkerbeker vanwege de Vader
19 Ps. 129 : 3 Jezus lijden: geseling
40 Matth. 27 : 26 Jezus lijden: geseling
41 Mark. 15 : 15 Jezus lijden: geseling
40 Matth. 26 : 67 Jezus lijden: geslagen
41 Mark. 14 : 65 Jezus lijden: geslagen in het gezicht
41 Mark. 14 : 65 Jezus lijden: geslagen met vuisten
18 Job 16 : 10 Jezus lijden: geslagen op de kaak (associatie)
40 Matth. 27 : 30 Jezus lijden: geslagen op zijn hoofd
41 Mark. 15 : 19 Jezus lijden: geslagen: met een rietstok, op het hoofd
43 Joh. 12 : 23 Jezus lijden: hij er zijn verheerlijking achter
60 1 Pe 4 : 1 Jezus lijden: in het vlees
60 1 Pe 1 : 11 Jezus lijden: in O.T. betuigd
23 Jes. 52 : 14 Jezus lijden: indruk op omstanders
43 Joh. 8 : 28 Jezus lijden: kruisiging: voorzegd
1 Gen. 41 : 14 Jezus lijden: kuil (typologische toepassing)
43 Joh. 19 : 1 Jezus lijden: lichamelijk
23 Jes. 53 : 3 Jezus lijden: man van smarten
44 Hand. 21 : 36 Jezus lijden: nagevolgd door Paulus
44 Hand. 22 : 22 Jezus lijden: nagevolgd door Paulus
23 Jes. 53 : 3 Jezus lijden: niet om aan te zien
44 Hand. 26 : 23 Jezus lijden: noodzakelijk
1 Gen. 50 : 20 Jezus lijden: nut (toepassing)
41 Mark. 14 : 33 Jezus lijden: ontsteltenis
23 Jes. 53 : 8 Jezus lijden: plaatsvervangend
9 1 Sam. 17 : 48 Jezus lijden: trad de vijand tegemoet
9 1 Sam. 18 : 21 Jezus lijden: valstrik en list, gelijk bij David
40 Matth. 16 : 21 Jezus lijden: veel
41 Mark. 8 : 31 Jezus lijden: veel
42 Luk. 9 : 22 Jezus lijden: veel lijden
42 Luk. 17 : 25 Jezus lijden: veel lijden
18 Job 16 : 12 Jezus lijden: verbrijzeld (associatie)
23 Jes. 53 : 10 Jezus lijden: verbrijzeld door God
60 1 Pe 3 : 18 Jezus lijden: voor onrechtvaardigen
60 1 Pe 2 : 21 Jezus lijden: voor ons
60 1 Pe 3 : 18 Jezus lijden: voor zonden
44 Hand. 3 : 18 Jezus lijden: vooraf verkondigd door alle profeten
44 Hand. 7 : 54 v Jezus lijden: voorgezet door Stefanus
41 Mark. 2 : 20 v Jezus lijden: voorzegd
40 Matth. 26 : 2 Jezus lijden: voorzegging
41 Mark. 14 : 33 Jezus lijden: zeer beangst
23 Jes. 53 : 10 Jezus lijden: ziek gemaakt door God
41 Mark. 10 : 33 Jezus lijden: zijn eigen - voorzegd door Hemzelf
41 Mark. 10 : 38 Jezus lijden: zijn eigen - voorzegd door Hemzelf
23 Jes. 50 : 6 Jezus lijdzaamheid
23 Jes. 43 : 4 Jezus losprijs (toepassing)
41 Mark. 5 : 36 Jezus luisteren: niet
23 Jes. 53 : 11 Jezus maakt velen rechtvaardig
41 Mark. 1 : 24 Jezus macht
43 Joh. 18 : 6 Jezus macht
49 Ef. 1 : 22 Jezus macht van -
43 Joh. 10 : 18 Jezus macht, bevoegdheid
40 Matth. 28 : 18 Jezus macht: alle - is Hem gegeven
42 Luk. 22 29 Jezus macht: hij beschikt de zijnen een koninkrijk
43 Joh. 17 : 2 Jezus macht: over alle vlees
42 Luk. 5 : 5 Jezus macht: over de vissen
66 Opb. 1 : 5 Jezus macht: overste der koningen der aarde
23 Jes. 63 : 1 Jezus machtig om te verlossen
61 2 Pe 1 : 16 Jezus majesteit
43 Joh. 2 : 15 Jezus maken door –: zweep van touwen
58 Hebr. 1 : 2 Jezus Maker van de werelden
42 Luk. 19 12 Jezus man van hoge geboorte
42 Luk. 11 : 32 Jezus meer dan Jona, meer dan Salomo
55 2 Tim. 2 : 21 Jezus meester
61 2 Pe 2 : 1 Jezus meester
23 Jes. 19 : 20 Jezus Meester
41 Mark. 14 : 14 Jezus Meester
43 Joh. 11 : 28 Jezus Meester
43 Joh. 13 : 13 - 14 Jezus Meester
65 Jud : 4 Jezus Meester
40 Matth. 22 : 16 Jezus meester genoemd
40 Matth. 22 : 23 Jezus meester genoemd
42 Luk. 7 : 40 Jezus meester genoemd
42 Luk. 17 : 13 Jezus Meester genoemd
42 Luk. 18 18 Jezus Meester genoemd
41 Mark. 10 : 17 Jezus meester genoemd, 'goede meester'
40 Matth. 10 : 24 Jezus meester van leerlingen
40 Matth. 15 : 30 Jezus menigten, vele, kwamen tot Hem
41 Mark. 8 : 27 Jezus meningen over -
43 Joh. 7 : 40 v Jezus meningen over -
40 Matth. 16 : 14 Jezus meningen over wie Jezus is
43 Joh. 7 : 12 Jezus meningsverschil over -
45 Rom. 5 : 15 Jezus mens
54 1 Tim. 2 : 5 Jezus mens
43 Joh. 9 : 11 Jezus mens die Jezus heet
66 Opb. 1 : 13 Jezus mens in de hemel
43 Joh. 8 : 40 Jezus mens, noemt Zich een mens
43 Joh. 8 : 40 Jezus mens: en God: hij sprak de waarheid die hij van God heeft gehoord
43 Joh. 4 : 6 Jezus mens: vermoeidheid
40 Matth. 17 : 5 Jezus mens: wij hebben naar hem te horen
40 Matth. 10 : 17 Jezus mensbeeld: gevaar voor discipelen
42 Luk. 6 : 20 v Jezus mensbeeld: visie op discipelen (toepassing)
40 Matth. 14 : 35 Jezus mensen brengen tot Jezus: alle lijdenden
58 Hebr. 1 : 14 Jezus mensen: aan mensen overgeleverd
58 Hebr. 2 : 9 Jezus menswording
58 Hebr. 2 : 14 Jezus menswording: deelneming aan bloed en vlees
58 Hebr. 2 : 14 Jezus menswording: doel: sterven en door de dood overwinnen
42 Luk. 8 : 46 Jezus merkte dat kracht van Hem was uitgegaan
41 Mark. 16 : 10 Jezus met - geweest zijn: de discipelen, voor Zijn dood
42 Luk. 11 : 23 Jezus met - zijn
12 2 Kon. 4 : 34 Jezus met Hem eengemaakt
40 Matth. 28 : 20 Jezus met ons: alle dagen: tot het einde
44 Hand. 18 : 9 Jezus met Paulus: "Ik ben met je"
44 Hand. 2 : 22 Jezus middel: van God
54 1 Tim. 2 : 5 Jezus middelaar
58 Hebr. 8 : 6 Jezus middelaar: van een beter verbond
58 Hebr. 12 : 24 Jezus middelaar: van een nieuw verbond
40 Matth. 17 : 8 Jezus middelaar: voor Hem waren de discipelen niet bang
42 Luk. 18 32 Jezus mishandeld
42 Luk. 4 : 43 Jezus missie: verkondiging van het evangelie van het koninkrijk van God
43 Joh. 4 : 6 Jezus moe: hij was vermoeid van de reis
40 Matth. 12 : 46 Jezus moeder
42 Luk. 8 : 19 v Jezus moeder van -
42 Luk. 8 : 21 Jezus moeder van -: geestelijk
43 Joh. 18 : 2 Jezus moedig
40 Matth. 17 : 17 Jezus moeite
58 Hebr. 5 : 7 Jezus moeite, strijd
58 Hebr. 2 : 17 Jezus moest in alles aan zijn broeders gelijk worden
66 Opb. 19 : 21 Jezus mond van -: daaruit komt een zwaard
23 Jes. 53 : 7 Jezus mond: deed Hij niet open
66 Opb. 19 : 15 Jezus mond: uit zijn mond komt een scherp zwaard
66 Opb. 1 : 16 Jezus mond: uit Zijn mond kwam een scherp tweesnijdend zwaard
66 Opb. 22 : 16 Jezus morgenster: de blinkende morgenster
44 Hand. 10 : 41 Jezus na de opstanding at en dronk hij met de zijnen
50 Filip. 2 : 9 Jezus naam boven alle naam
55 2 Tim. 2 : 19 Jezus naam van de Heer noemen
58 Hebr. 13 : 15 Jezus naam: belijden: door ons
43 Joh. 14 : 14 Jezus naam: bidden in Zijn naam: dan zal Hij het doen
66 Opb. 2 : 13 Jezus naam: daaraan vasthouden
42 Luk. 1 : 31 Jezus naam: door God verkozen
44 Hand. 4 : 30 Jezus naam: door zijn naam tekenen en wonderen
46 1 Cor. 6 : 11 Jezus naam: gerechtvaardigd door de naam van de Heer Jezus
66 Opb. 19 : 12 Jezus naam: geschreven naam ons onbekend
66 Opb. 19 : 13 Jezus naam: het Woord van God
50 Filip. 2 : 10 Jezus naam: in de en van - zal alle knie zich buigen
44 Hand. 4 : 18 Jezus naam: in de naam van - spreken of leren
41 Mark. 16 : 17 Jezus naam: in Zijn naam demonen uitdrijven
40 Matth. 26 : 69 Jezus naam: Jezus de Galileeër
40 Matth. 26 : 71 Jezus naam: Jezus de Nazoreeër
66 Opb. 3 : 12 Jezus naam: nieuwe naam voor -
40 Matth. 1 : 21 Jezus naam: reden
40 Matth 24 : 9 Jezus naam: terwille hiervan zullen de gelovigen gehaat worden
59 Jak. 2 : 7 Jezus naam: uitnemende naam
40 Matth 24 : 5 Jezus naam: velen zullen komen onder Zijn naam
23 Jes. 9 : 5 Jezus namen
60 1 Pe 2 : 21 Jezus navolgen: in het onrechtvaardig lijden
41 Mark. 1 : 24 Jezus Nazarener
42 Luk. 4 : 34 Jezus Nazarener
41 Mark. 14 : 67 Jezus Nazarener genoemd
4 Num. 6 : 20 Jezus Nazireer na hemelvaart?
40 Matth. 26 : 71 Jezus Nazoreeër
44 Hand. 2 : 22 Jezus Nazoreeër
26 Ez. 17 : 24 Jezus nederig
40 Matth. 18 : 5 Jezus nederig
40 Matth. 11 : 29 Jezus nederig van hart
42 Luk. 14 : 11 Jezus nederig: zelfvernedering (toepassing)
41 Mark. 4 : 31 Jezus nederigheid, geringheid (toepassing)
42 Luk. 4 : 43 Jezus nee zeggen door -
43 Joh. 6 : 38 Jezus neergedaald uit de hemel
21 Pred. 2 : 16 Jezus niet aan vergetelheid prijsgegeven
23 Jes. 50 : 5 Jezus niet weerspannig
40 Matth. 23 : 10 Jezus noemt Zichzelf de Christus
43 Joh. 17 : 3 Jezus noemt zichzelf: Jezus Christus
42 Luk. 24 : 31 Jezus nu: onzichtbaar voor ons
66 Opb. 1 : 5 Jezus nu: positie: overste van de koningen der aarde
23 Jes. 53 : 10 Jezus offer: schuldoffer
58 Hebr. 10 : 14 Jezus offerande van – heeft ons voor altijd volmaakt
58 Hebr. 7 : 27 Jezus offerde zichzelf op
58 Hebr. 9 : 14 Jezus offeren, zichzelf: door de eeuwige Geest: aan God
66 Opb. 1 : 14 Jezus ogen: als een vuurvlam
66 Opb. 19 : 12 Jezus ogen: als een vuurvlam
42 Luk. 6 : 20 Jezus ogen: hij hief ze op naar zijn leerlingen
11 1 Kon. 11 : 12 v Jezus om - wil: God doet om - wil
41 Mark. 3 : 6 Jezus ombrengen: daartoe beraad door Farizeeen en Herodianen
40 Matth. 13 : 54 Jezus omgeving: reacties uit o
41 Mark. 8 : 33 Jezus omkeren: Hij keerde zich om, van Petrus af
23 Jes. 53 : 2 Jezus onaanzienlijk: gedaante noch heerlijkheid hebbend
23 Jes. 53 : 2 Jezus onaanzienlijk: rijsje, wortel uit dorre aarde
58 Hebr. 7 : 26 Jezus onbesmet
40 Matth. 22 : 16 Jezus onbevreesd onpartijdig
42 Luk. 2 : 39 Jezus onder de wet
41 Mark. 2 : 7 Jezus onderkende de overlegging van mensenharten
54 1 Tim. 5 : 21 Jezus onderscheiden van God
42 Luk. 23 9 Jezus ondervraagd
43 Joh. 18 : 20 Jezus onderwijs: in de synagoge en in de tempel
60 1 Pe 2 : 7 Jezus ongelovigen: voor hen is hij een steen des aanstoots, een rots der ergernis
21 Pred. 8 : 14 Jezus onrecht geleden: dien wedervaarde het naar het werk van de goddelozen
41 Mark. 14 : 55 Jezus onschuld
44 Hand. 13 : 27 Jezus onschuld: zonder doodsschuld
40 Matth. 27 : 4 Jezus onschuldig
40 Matth. 27 : 23 Jezus onschuldig
42 Luk. 23 : 41 Jezus onschuldig
58 Hebr. 7 : 26 Jezus onschuldig
2 Ex. 23 : 7 Jezus onschuldig gedood (toepassing)
41 Mark. 15 : 14 Jezus onschuldig gehouden door Pilatus
43 Joh. 19 : 6 Jezus onschuldig verklaard door Pilatus
40 Matth. 27 : 4 Jezus onschuldig: getuigenis van Judas Iskariot
43 Joh. 8 : 49 Jezus onteerd
41 Mark. 6 : 34 Jezus ontferming
42 Luk. 7 : 13 Jezus ontferming
41 Mark. 8 : 2 Jezus ontferming over de menigte
40 Matth. 27 : 28 Jezus ontkleed door de soldaten
42 Luk. 19 12 Jezus ontvangt koninkrijk in de hemel
42 Luk. 9 : 11 Jezus ontving de menigte
42 Luk. 20 26 Jezus onvatbaar voor de spionnen
58 Hebr. 13 : 8 Jezus onveranderlijk
58 Hebr. 1 : 12 Jezus onveranderlijk, in tegenstelling tot de aarde en de hemelen
58 Hebr. 1 : 11 v Jezus onvergankelijk
23 Jes. 53 : 3 Jezus onwaardigste onder de mensen
43 Joh. 5 : 30 Jezus oordeel door -: rechtvaardig
40 Matth. 26 : 31 Jezus oordeel Gods over -: slaan
43 Joh. 5 : 22 Jezus oordeelt
66 Opb. 19 : 15 Jezus oordeelt de naties
43 Joh. 5 : 25 Jezus oordelen door -: macht om te oordelen
43 Joh. 5 : 30 Jezus oordelen door -: naar wat Hij hoort
66 Opb. 19 : 11 Jezus oordelen: Hij oordeelt
43 Joh. 6 : 33 Jezus oorsprong: hemel, uit de hemel neergedaald
43 Joh. 6 : 62 Jezus oorsprong: hemel, uit de hemel neergedaald
43 Joh. 3 : 31 Jezus oorsprong: van boven, uit de hemel
58 Hebr. 5 : 9 Jezus oorzaak: van eeuwige behoudenis
43 Joh. 6 : 39 Jezus opdracht aan – door de Vader gegeven
44 Hand. 1 : 2 Jezus opdrachten gevend
44 Hand. 10 : 40 Jezus openbaar worden: aan getuigen
41 Mark. 3 : 12 Jezus openbaarmaking: door Hem verboden
62 1Jo 1 : 3 Jezus openbaring van - (Hij is geopenbaard)
60 1 Pe 1 : 20 Jezus openbaring van -: in het laatst van de tijden
23 Jes. 52 : 10 Jezus openbaring voor de wereld (associatie)
44 Hand. 1 : 11 Jezus opgenomen van de apostelen
42 Luk. 24 : 5 Jezus opgestaan uit de doden
62 1Jo 1 : 1 Jezus opgestane Heer (toepassing)
42 Luk. 24 : 5 Jezus opgewekt
42 Luk. 24 : 6 Jezus opgewekt
42 Luk. 24 : 34 Jezus opgewekt
44 Hand. 2 : 32 Jezus opgewekt door God
58 Hebr. 13 : 20 Jezus opgewekt door God
48 Gal. 1 : 1 Jezus opgewekt door God Vader
44 Hand. 3 : 15 Jezus opgewekt door God, uit doden
46 1 Cor. 15 : 20 Jezus opgewekt uit de doden
55 2 Tim. 2 : 8 Jezus opgewekt uit de doden
45 Rom. 8 : 11 Jezus opgewekt uit de doden door God
44 Hand. 13 : 30 Jezus opgewekt uit de doden: door God
44 Hand. 13 : 34 Jezus opgewekt uit de doden: door God
45 Rom. 4 : 24 Jezus opgewekt uit doden
45 Rom. 4 : 25 Jezus opgewekt uit doden, om onze rechtvaardiging
44 Hand. 4 : 10 Jezus opgewekt uit doden: door God
47 2 Cor. 5 : 15 Jezus opgewekt voor ons
40 Matth. 28 : 6 Jezus opgewekt, aldus een engel
44 Hand. 10 : 40 Jezus opgewekt: door God
42 Luk. 9 : 22 Jezus opgewekt: op de derde dag
44 Hand. 10 : 40 Jezus opgewekt: op de derde dag
58 Hebr. 7 : 27 Jezus opofferen: Zichzelf
52 1 Thess. 4 : 14 Jezus opstanding
1 Gen. 41 : 14 Jezus opstanding (typologische toepassing)
23 Jes. 53 : 10 Jezus opstanding: aangeduid
41 Mark. 9 : 9 Jezus opstanding: aangekondigd
45 Rom. 14 : 9 Jezus opstanding: doel: heerschappij over doden en levenden
44 Hand. 3 : 26 Jezus opstanding: door God
41 Mark. 9 : 31 Jezus opstanding: door Hemzelf aangekondigd
40 Matth. 17 : 9 Jezus opstanding: door hemzelf voorzegd
43 Joh. 10 : 17 Jezus opstanding: door Hemzelf voorzegd
42 Luk. 24 : 10 Jezus opstanding: eerste getuigen waren drie vrouwen
46 1 Cor. 15 : 20 Jezus opstanding: eersteling van de ontslapenen
43 Joh. 11 : 25 Jezus opstanding: Hij is de opstanding
41 Mark. 12 : 36 Jezus opstanding: indirect voorzegd
43 Joh. 10 : 17 Jezus opstanding: Jezus nam zijn leven weer
60 1 Pe 3 : 18 Jezus opstanding: levend gemaakt in geest
41 Mark. 8 : 31 Jezus opstanding: na 3 dagen
41 Mark. 9 : 31 Jezus opstanding: na 3 dagen
41 Mark. 10 : 34 Jezus opstanding: na 3 dagen
40 Matth. 16 : 21 Jezus opstanding: op de 3e dag
40 Matth. 16 : 21 Jezus opstanding: op de 3e dag
40 Matth. 20 : 19 Jezus opstanding: op de 3e dag
42 Luk. 18 33 Jezus opstanding: op de 3e dag
42 Luk. 24 : 7 Jezus opstanding: op de derde dag
41 Mark. 16 : 9 Jezus opstanding: op eerste dag van de week
44 Hand. 17 : 3 Jezus opstanding: uit de doden
40 Matth. 16 : 21 Jezus opstanding: voorzegd
40 Matth. 17 : 23 Jezus opstanding: voorzegd
44 Hand. 2 : 31 Jezus opstanding: voorzegd door David
42 Luk. 24 46 Jezus opstanding: wanneer: op de 3e dag.
40 Matth. 14 : 2 Jezus opvallend door krachten
40 Matth. 13 : 54 Jezus opvallend door wijsheid, krachten
43 Joh. 7 : 12 Jezus opvattingen over -
41 Mark. 16 : 6 Jezus opwekking
41 Mark. 16 : 14 Jezus opwekking
60 1 Pe 1 : 21 Jezus opwekking uit de doden: door God verricht
40 Matth. 17 : 22 Jezus opwekking van -: door Hemzelf voorzegd
40 Matth. 17 : 9 Jezus opwekking: door hemzelf voorzegd
40 Matth. 26 : 32 Jezus opwekking: door Hemzelf voorzegd
45 Rom. 10 : 9 Jezus opwekking: Hij is uit de doden opgewekt door God
43 Joh. 2 : 22 Jezus opwekking: uit de doden
60 1 Pe 2 : 25 Jezus opziener
42 Luk. 4 : 42 Jezus opzoeken: door de menigte
40 Matth. 11 : 6 Jezus over – ten val komen
43 Joh. 5 : 19 Jezus over zijn doen
45 Rom. 4 : 25 Jezus overgegeven om onze overtredingen
44 Hand. 2 : 23 Jezus overgegeven: door God: door Diens bepaalde raad en voorkennis
42 Luk. 18 32 Jezus overgeleverd aan de volken
42 Luk. 9 : 44 Jezus overgeleverd in de handen van mensen
42 Luk. 24 : 7 Jezus overgeleverd in handen van zondige mensen
41 Mark. 15 : 15 Jezus overgeleverd om gekruisigd te worden
40 Matth. 27 : 18 Jezus overgeleverd uit afgunst
41 Mark. 15 : 10 Jezus overgeleverd uit afgunst
42 Luk. 23 24 Jezus overgeleverd: aan de wil van de menigte
40 Matth. 27 : 2 Jezus overgeleverd: aan Pilatus
42 Luk. 24 20 Jezus overgeleverd: door overpriesters en oversten
41 Mark. 10 : 33 Jezus overleveren aan de overpriesters en de schriftgeleerden
41 Mark. 10 : 33 Jezus overleveren aan de volken
42 Luk. 20 20 Jezus overleveren: Hem willen overleveren
40 Matth. 17 : 22 Jezus overlevering in de handen van mensen
41 Mark. 15 : 1 Jezus overlevering: aan Pilatus
42 Luk. 22 4 Jezus overlevering: beraamd
41 Mark. 14 : 21 Jezus overlevering: voorzegd
42 Luk. 24 : 7 Jezus overlevering: voorzegd
43 Joh. 13 : 21 Jezus overlevering: voorzegd door Hemzelf
42 Luk. 21 37 Jezus overnachtte op de Olijfberg
66 Opb. 1 : 5 Jezus overste van de koningen van de aarde
66 Opb. 5 : 5 Jezus overwinnen door -: Hij heeft overwonnen
23 Jes. 53 : 8 Jezus plaag was op Hem: om de overtreding van mijn volk
58 Hebr. 1 : 13 Jezus plaats: aan Gods rechterhand
41 Mark. 14 : 62 Jezus plaats: gezeten aan de rechterhand van de Kracht
51 Col. 4 : 1 Jezus plaats: in de hemel
58 Hebr. 10 : 12 Jezus plaats: zit voor altijd aan Gods rechterhand
43 Joh. 17 : 11 Jezus plaatsbewustzijn: Ik ben niet meer in de wereld
43 Joh. 17 : 12 Jezus plaatsbewustzijn: niet meer in de wereld
10 2 Sam. 12 : 14 Jezus plaatsvervangend sterven (toepassing van de dood van Davids zoon)
41 Mark. 4 : 1 Jezus populair
42 Luk. 4 : 42 Jezus populair
42 Luk. 22 2 Jezus populair
43 Joh. 8 : 2 Jezus populair
43 Joh. 12 : 13 Jezus populair
43 Joh. 12 : 19 Jezus populair
42 Luk. 21 38 Jezus populair: "al het volk" kwam tot Hem om Hem te horen
40 Matth. 26 : 5 Jezus populariteit
41 Mark. 6 : 33 Jezus populariteit
41 Mark. 12 : 37 Jezus populariteit
41 Mark. 14 : 2 Jezus populariteit
42 Luk. 19 48 Jezus populariteit
43 Joh. 7 : 48 Jezus populariteit
41 Mark. 1 : 45 Jezus populariteit van -
41 Mark. 16 : 19 Jezus positie in de hemel: gezeten aan Gods rechterhand
44 Hand. 1 : 1 Jezus praktisch
41 Mark. 1 : 39 Jezus prediken: in synagogen
40 Matth. 4 : 17 Jezus prediking: aanvang
42 Luk. 8 : 1 Jezus predikte en verkondigde
40 Matth. 11 : 1 Jezus predikte in de steden
58 Hebr. 7 : 21 Jezus priester geworden met eedzwering
58 Hebr. 7 : 11 Jezus priester naar de orde van Melchizedek
58 Hebr. 7 : 21 Jezus priester tot in eeuwigheid
58 Hebr. 7 : 17 Jezus priester tot in eeuwigheid, naar de orde van Melchizedek
58 Hebr. 10 : 21 Jezus priester: grote priester
58 Hebr. 5 : 6 Jezus priester: naar de orde van Melchizedek
58 Hebr. 7 : 16 Jezus priesterschap: grond
58 Hebr. 7 : 24 Jezus priesterschap: onveranderlijk
40 Matth. 9 : 11 Jezus probleem: voor de Farizeeen: eten met zondaars
40 Matth. 13 : 57 Jezus profeet
40 Matth. 21 : 11 Jezus profeet
42 Luk. 4 : 24 Jezus profeet
42 Luk. 24 19 Jezus profeet
43 Joh. 4 : 19 Jezus profeet
43 Joh. 12 : 49 Jezus profeet
43 Joh. 6 : 14 Jezus profeet die in de wereld zou komen
42 Luk. 7 : 16 Jezus profeet genoemd
41 Mark. 14 : 65 Jezus profeet: behandeld als valse profeet
43 Joh. 7 : 40 Jezus profeet: erkenning
42 Luk. 7 : 16 Jezus profeet: groot -
40 Matth 23 : 37 Jezus profeet: indirecte aanduiding van zichzelf
42 Luk. 7 : 39 Jezus profeet: twijfel aan zijn profeetschap bij een farizeeer
41 Mark. 6 : 4 Jezus profeet: volgens zijn eigen woorden
44 Hand. 3 : 21 Jezus profeet: voorzegd door Mozes
44 Hand. 7 : 37 Jezus profeet: voorzegd door Mozes
42 Luk. 13 : 33 Jezus profeet: zo beschouwt Hij zichzelf
42 Luk. 22 69 Jezus profeteren: aangaande zichzelf
23 Jes. 9 : 5 Jezus profetie aangaande -
44 Hand. 3 : 24 Jezus profetie over - in OT
40 Matth. 26 : 31 Jezus profetie: haalt profetie aan
42 Luk. 22 37 Jezus profetieën aangaande Hem moesten in vervulling gaan
40 Matth. 12 : 16 Jezus public relations: wilde niet openbaar worden gemaakt
41 Mark. 8 : 36 Jezus publiciteit: vermijden, zie ook vers 23
41 Mark. 14 : 45 Jezus Rabbi genoemd
43 Joh. 9 : 2 Jezus rabbi genoemd door zijn discipelen
40 Matth. 26 : 49 Jezus rabbi genoemd: door Judas
43 Joh. 1 : 50 Jezus rabbi genoemd: door Nathanaël
40 Matth. 12 : 23 Jezus reacties omstanders op hem
23 Jes. 11 : 3 v Jezus Rechter
59 Jak. 5 : 9 Jezus Rechter
44 Hand. 10 : 42 Jezus Rechter, door God aangesteld, van levenden en doden
55 2 Tim. 4 : 8 Jezus rechter: rechtvaardige -
44 Hand. 2 : 25 Jezus rechterhand: God aan zijn rechterhand
62 1Jo 2 : 29 Jezus rechtvaardig
42 Luk. 23 47 Jezus rechtvaardig verklaard door de hoofdman
62 1Jo 2 : 1 Jezus rechtvaardig: de Rechtvaardige
40 Matth. 27 : 19 Jezus rechtvaardige
10 2 Sam. 23 : 3 Jezus Rechtvaardige
20 Spr. 11 : 30 Jezus Rechtvaardige
23 Jes. 41 : 2 Jezus Rechtvaardige
60 1 Pe 3 : 18 Jezus Rechtvaardige
23 Jes. 53 : 11 Jezus Rechtvaardige: de Rechtvaardige
44 Hand. 3 : 14 Jezus Rechtvaardige: de Rechtvaardige
44 Hand. 7 : 52 Jezus Rechtvaardige: de Rechtvaardige
2 Ex. 23 : 7 Jezus rechtvaardige: gedood (toepassing)
41 Mark. 1 : 25 Jezus reclame voor hem tegengaand
41 Mark. 1 : 45 Jezus reclame voor hem tegengaand: reden
42 Luk. 2 : 10 Jezus reden tot grote blijdschap
23 Jes. 32 : 1 Jezus regeren: in gerechtigheid
42 Luk. 19 14 Jezus regering door -: verworpen
62 1Jo 3 : 3 Jezus rein
42 Luk. 2 : 21 Jezus rein: desondanks reiniging volgens de wet aan de ouders
43 Joh. 16 : 5 Jezus relatie met God: heengaan niet naar de hemel maar naar God
47 2 Cor. 8 : 9 Jezus rijk was hij in de hemel
43 Joh. 7 : 28 Jezus roepen
41 Mark. 8 : 34 Jezus roepen bij zich: de menigte
42 Luk. 8 : 8 Jezus roepen door -
40 Matth. 18 : 2 Jezus roepen door -: een kind
42 Luk. 13 : 12 Jezus roepen door -: een kromgebogen vrouw: bij Zich
43 Joh. 11 : 43 Jezus roepen door -: met luider stem
42 Luk. 8 : 53 Jezus roepen door -: tot de gestorvene
41 Mark. 2 : 17 Jezus roepen door -: zondaars
58 Hebr. 5 : 7 Jezus roepen door –: sterk geroep
41 Mark. 12 : 43 Jezus roepen: bij zich roepen: zijn discipelen
41 Mark. 3 : 13 Jezus roepen: bij zich: de twaalf
40 Matth. 15 : 10 Jezus roepen: de menigte tot zich voor onderwijs
42 Luk. 23 46 Jezus roepen: met luider stem: bij zijn sterven
42 Luk. 6 : 13 Jezus roepen: riep zijn discipelen bij Zich
40 Matth. 12 : 29 Jezus rooft het huisraad van de sterke
40 Matth. 7 : 24 Jezus rots
42 Luk. 6 : 48 Jezus rots
45 Rom. 9 : 33 Jezus rots der ergernis
43 Joh. 8 : 48 Jezus Samaritaan: hiervoor gehouden door zijn vijanden
58 Hebr. 12 : 2 Jezus schande hem aangedaan heeft Hij veracht
58 Hebr. 6 : 5 Jezus schande: Hem te schande maken
58 Hebr. 1 : 10 Jezus schepper van de aarde en de hemelen
43 Joh. 1 : 3 Jezus Schepper: alle dingen zijn door Hem geworden
66 Opb. 3 : 14 Jezus Schepper: Begin der Schepping
43 Joh. 1 : 10 Jezus Schepper: de wereld is door Hem geworden
23 Jes. 33 : 17 Jezus schoonheid
23 Jes. 42 : 2 Jezus schreeuwde niet
41 Mark. 14 : 49 Jezus Schrift: de Schriften moesten vervuld worden
41 Mark. 7 : 6 Jezus Schriftkennis
43 Joh. 8 : 6 Jezus schrijven: met zijn vinger op de grond
23 Jes. 32 : 2 Jezus schuilplaats tegen de vloed
42 Luk. 23 22 Jezus schuld: geen doodschuld in hem: aldus Pilatus
42 Luk. 23 15 Jezus schuld: geen: aldus Herodes
42 Luk. 23 4 Jezus schuld: geen: aldus Pilatus
42 Luk. 23 14 Jezus schuld: zonder schuld: aldus Pilatus
42 Luk. 23 15 Jezus schuldig: niet des doods schuldig, aldus Pilatus
43 Joh. 18 : 38 Jezus schuldloos bevonden
40 Matth. 20 : 28 Jezus slaaf der mensen
61 2 Pe 1 : 1 Jezus slaaf van - Christus
41 Mark. 14 : 65 Jezus slaan: geslagen met vuisten
42 Luk. 22 63 Jezus slaan: Jezus geslagen
66 Opb. 5 : 9 Jezus slachten: Jezus is geslacht
40 Matth. 26 : 56 Jezus slachtoffer: nee, medewerker aan Gods raad
41 Mark. 4 : 38 Jezus slapen: tijdens de storm
58 Hebr. 11 : 26 Jezus smaad van Christus
41 Mark. 15 : 32 Jezus smaden: Jezus gesmaad
40 Matth. 14 : 36 Jezus smeken: door de lijdenden aan -
40 Matth. 27 : 41 Jezus spot tegen -
43 Joh. 8 : 43 Jezus spraak: zijn spraak niet kennen door zijn vijanden
44 Hand. 9 : 10 Jezus sprak tot Ananias in een gezicht
42 Luk. 5 : 1 Jezus sprak woord van God
43 Joh. 8 : 40 Jezus spreken door –: de waarheid
43 Joh. 7 : 13 Jezus spreken over -: nalaten uit bangheid voor de omgeving
23 Jes. 53 : 9 Jezus spreken van -: zonder bedrog
43 Joh. 8 : 25 Jezus spreken, doen en zijn in overeenstemming
40 Matth. 22 : 19 Jezus spreken: afkeurend
43 Joh. 12 : 50 Jezus spreken: de woorden van de Vader
42 Luk. 8 : 4 Jezus spreken: door een gelijkenis
44 Hand. 1 : 2 Jezus spreken: door Heilige Geest
43 Joh. 6 : 60 Jezus spreken: hard woord, volgens velen
40 Matth. 12 : 33 Jezus spreken: harde woorden
40 Matth. 13 : 3 Jezus spreken: in gelijkenissen
40 Matth. 13 : 34 Jezus spreken: in gelijkenissen
40 Matth. 22 : 1 Jezus spreken: in gelijkenissen
41 Mark. 4 : 33 Jezus spreken: in vele gelijkenissen
23 Jes. 50 : 4 Jezus spreken: juist
23 Jes. 50 : 4 Jezus spreken: met de moede
23 Jes. 42 : 2 Jezus spreken: niet schreeuwen
43 Joh. 12 : 49 Jezus spreken: niet uit Zichzelf, maar een woord van de Vader
41 Mark. 7 : 6 Jezus spreken: streng, hard
42 Luk. 9 : 23 Jezus spreken: tot allen
42 Luk. 18 9 Jezus spreken: tot bepaalde groep
43 Joh. 14 : 10 Jezus spreken: vanuit God in hem
41 Mark. 8 : 32 Jezus spreken: vrijuit: dit woord
43 Joh. 8 : 38 Jezus spreken: wat hij bij zijn Vader gezien heeft
43 Joh. 8 : 26 Jezus spreken: wat hij van de Vader heeft gehoord
20 Spr. 10 : 31 Jezus spreken: wijsheid (toepassing)
42 Luk. 4 : 22 Jezus spreken: woorden van genade
40 Matth. 13 : 2 Jezus spreken: zittend
43 Joh. 8 : 28 Jezus spreken: zoals de Vader hem heeft geleerd
43 Joh. 9 : 6 Jezus spuwen: op de grond
44 Hand. 7 : 55 Jezus staande aan Gods rechterhand
40 Matth. 9 : 1 Jezus stad van Jezus: "zijn eigen stad" (= Kapernaüm)
60 1 Pe 2 : 4 Jezus steen: levende steen
45 Rom. 9 : 33 Jezus steens des aanstoots
43 Joh. 5 : 25 Jezus stem van de Zoon Gods horen
66 Opb. 1 : 15 Jezus stem: als een gedruis van vele wateren
42 Luk. 23 46 Jezus stem: hier met luider stem roepend
43 Joh. 10 : 16 Jezus stem: naar Zijn stem horen: door de schapen
42 Luk. 23 54 Jezus sterfdag: op de dag van de voorbereiding
42 Luk. 2 : 40 Jezus sterken: werd gesterkt
53 2 Thess. 1 : 9 Jezus sterkte: heerlijkheid van zijn sterkte
42 Luk. 11 : 22 Jezus sterkte: sterker dan de satan
49 Ef. 6 : 10 Jezus sterkte: sterkt u in de Heer en in de kracht van zijn sterkte
42 Luk. 23 46 Jezus sterven
47 2 Cor. 4 : 10 Jezus sterven van - in het lichaam omdragend
45 Rom. 14 : 9 Jezus sterven: doel: heerschappij over doden en levenden
43 Joh. 10 : 17 Jezus sterven: doel: het leven daarna weer te nemen
43 Joh. 18 : 14 Jezus sterven: nuttig voor ons
43 Joh. 11 : 50 Jezus sterven: plaats vervangend
47 2 Cor. 5 : 14 v Jezus sterven: voor allen
47 2 Cor. 5 : 15 Jezus sterven: voor allen: doel
42 Luk. 23 54 Jezus sterven: voor de sabbat
43 Joh. 11 : 50 v Jezus sterven: voor het volk
43 Joh. 10 : 18 Jezus sterven: vrijwillig afleggen van zijn leven
43 Joh. 12 : 24 Jezus sterven: vruchtbaar
21 Pred. 7 : 15 Jezus stierf, Barabbas leefde voort (toepassing)
23 Jes. 53 : 5 Jezus straf op hem: de straf die ons de vrede aanbrengt
41 Mark. 14 : 49 Jezus taak: leren
42 Luk. 11 : 23 Jezus tegen - zijn
40 Matth. 12 : 30 Jezus tegen - zijn of met hem zijn
42 Luk. 4 : 42 Jezus tegenhouden: door de menigte
42 Luk. 13 : 17 Jezus tegenstanders van -
43 Joh. 11 : 47 Jezus teken: hij deed vele tekenen
43 Joh. 7 : 31 Jezus tekenen doen: veel tekenen
42 Luk. 21 37 v Jezus tempel: leerde overdag in de tempel
42 Luk. 7 : 23 Jezus ten val komen over Hem: is mogelijk
41 Mark. 15 : 27 Jezus terechtstelling: met twee rovers
42 Luk. 24 : 7 Jezus terechtstelling: voorzegd
42 Luk. 8 : 40 Jezus terugkeren door -
42 Luk. 5 : 16 Jezus terugtrekken: Jezus trok zich terug
43 Joh. 17 : 24 Jezus tijdbewustzijn: toekomst is heden
40 Matth. 5 : 35 Jezus tijdsbewustzijn
43 Joh. 12 : 31 Jezus tijdsbewustzijn
43 Joh. 17 : 11 v Jezus tijdsbewustzijn: leefde al in de toekomst
43 Joh. 17 : 12 Jezus tijdsbewustzijn: leefde al in de toekomst
41 Mark. 6 : 3 Jezus timmerman
40 Matth. 22 : 2 Jezus toekomst: bruiloft
26 Ez. 17 : 22 Jezus toekomst: door God tot koning over Sion
13 1 Kron. 11 : 1 Jezus toekomst: erkenning door Joods volk (toepassing)
40 Matth. 19 : 28 Jezus toekomst: gezeten op de troon van zijn heerlijkheid
14 2 Kron. 9 : 23 Jezus toekomst: gezocht om zijn wijsheid (typologisch)
41 Mark. 10 : 37 Jezus toekomst: heerlijkheid
14 2 Kron. 9 : 26 Jezus toekomst: heerschappij (typologisch)
45 Rom. 15 : 12 Jezus toekomst: heersen over de volken
26 Ez. 37 : 24 Jezus toekomst: herder van Israël
55 2 Tim. 4 : 1 Jezus toekomst: Hij zal levenden en doden oordelen
41 Mark. 10 : 37 Jezus toekomst: koning
26 Ez. 37 : 25 Jezus toekomst: koning van Israël voor altijd
40 Matth. 2 : 6 Jezus toekomst: leidsman, hoeder van Israël
55 2 Tim. 4 : 1 Jezus toekomst: verschijning
23 Jes. 66 : 18 Jezus toekomst: verschijning in de wereld
23 Jes. 30 : 27 Jezus toekomst: verschijning ten oordeel
23 Jes. 52 : 15 Jezus toekomst: zal vele heidenen doen opspringen
41 Mark. 14 : 62 Jezus toekomstbewustzijn
41 Mark. 13 : 19 v Jezus toekomstbewustzijn: alsof de toekomst al verleden is, "tot nu toe", "heeft verkort"
41 Mark. 12 : 40 Jezus toekomstbewustzijn: toekomstige oordeel
41 Mark. 5 : 19 Jezus toestaan: niet: door Jezus
41 Mark. 3 : 5 Jezus toorn
42 Luk. 4 : 28 Jezus toornig op -
43 Joh. 5 : 40 Jezus tot - komen, om leven te hebben
43 Joh. 6 : 44 v Jezus tot - komen: de Vader trekt
43 Joh. 6 : 65 Jezus tot - komen: gave van de Vader
43 Joh. 5 : 40 Jezus tot - komen: niet willen
43 Joh. 6 : 37 Jezus tot - komen: wie dat doet wordt niet door Hem uitgeworpen
43 Joh. 6 : 37 Jezus tot - komen: wie: ieder die de Vader aan de Zoon geeft
43 Joh. 3 : 19 v Jezus tot - komen/niet komen: motief
1 Gen. 46 : 30 Jezus tot – komen: vgl. Jakobs huis tot Jozef (typologie)
43 Joh. 12 : 32 Jezus trekt allen tot Zichzelf
20 Spr. 16 : 12 Jezus troon: bevestigd door gerechtigheid (toepassing)
66 Opb. 19 : 5 Jezus troon: op de troon van God gezeten: zijn stem ging uit (duiding)
53 2 Thess. 3 : 3 Jezus trouw
21 Pred. 9 : 15 Jezus type van -: arme, wijze man
43 Joh. 6 : 50 Jezus uit de hemel neerdalend
43 Joh. 3 : 13 Jezus uit de hemel neergedaald
43 Joh. 6 : 58 Jezus uit de hemel neergedaald
58 Hebr. 7 : 13 - 14 Jezus uit de stam van Juda
55 2 Tim. 2 : 8 Jezus uit geslacht van David
58 Hebr. 2 : 11 Jezus uit God zijnde
41 Mark. 3 : 22 Jezus uitdrijving door hem: demonologisch verklaard door schriftgeleerden
43 Joh. 20 : 15 Jezus uiterlijk: na de opstanding: anders
42 Luk. 9 : 29 Jezus uiterlijk: veranderde
43 Joh. 8 : 42 Jezus uitgaan: van God
43 Joh. 17 : 8 Jezus uitgegaan van de Vader
42 Luk. 8 : 53 Jezus uitgelachen door omstanders
44 Hand. 1 : 2 Jezus uitverkiezen door -: de apostelen
41 Mark. 13 : 27 Jezus uitverkorene: Zijn uitverkorenen
24 Jer. 5 : 1 Jezus uniek (toepassing)
1 Gen. 41 : 38 Jezus uniek: de werking van Gods Geest in hem (typologische toepassing)
41 Mark. 2 : 12 Jezus uniek: waren zijn wonderen
43 Joh. 7 : 46 Jezus uniek: Zijn spreken
43 Joh. 20 : 17 Jezus Vader van -: Mijn Vader
66 Opb. 14 : 2 Jezus Vader van -: naam
47 2 Cor. 1 : 3 Jezus Vader van onze Heer Jezus Christus
43 Joh. 15 : 10 Jezus Vader: – bewaarde de geboden van Zijn Vader
62 1Jo 1 : 3 Jezus Vader: – onderscheiden van de Vader
40 Matth. 15 : 13 Jezus Vader: 'mijn hemelse vader'
40 Matth. 26 : 39 Jezus Vader: "Mijn vader"
42 Luk. 23 34 Jezus Vader: bidt, aan het kruis, Zijn Vader
42 Luk. 23 46 Jezus Vader: bidt, aan het kruis, Zijn Vader
43 Joh. 14 : 31 Jezus Vader: Hij deed zo als deVader Hem had geboden
43 Joh. 14 : 31 Jezus Vader: opdat de wereld weet dat Ik de Vader liefheb
41 Mark. 14 : 35 Jezus vallen: op de aarde
43 Joh. 7 : 29 Jezus van God uitgegaan
40 Matth. 21 : 11 Jezus van Nazareth
44 Hand. 10 : 38 Jezus van Nazareth
44 Hand. 10 : 38 Jezus van Nazareth
2 Ex. 34 : 27 Jezus vastenperiode in de woestijn evenals die van Mozes
42 Luk. 4 : 42 Jezus vasthouden: door de menigte
42 Luk. 22 63 Jezus vasthouden: Jezus vastgehouden
42 Luk. 14 : 25 Jezus vele menigten gingen met Hem mee
41 Mark. 10 : 45 Jezus velen: Hij gaf zijn leven tot een losprijs voor velen
23 Jes. 53 : 3 Jezus veracht
41 Mark. 15 : 19 Jezus veracht
44 Hand. 4 : 11 Jezus veracht
23 Jes. 49 : 7 Jezus verachte ziel
42 Luk. 23 11 Jezus verachtelijk behandeld
43 Joh. 12 : 36 Jezus verbergen, zich, voor de menigte
23 Jes. 32 : 2 Jezus verberging tegen de wind
40 Matth. 17 : 9 Jezus verbieden door -
41 Mark. 9 : 9 Jezus verborgen houden tijdelijk: verheerlijking op de berg
23 Jes. 53 : 10 Jezus verbrijzeld door God
23 Jes. 53 : 5 Jezus verbrijzeld: om onze ongerechtigheden
43 Joh. 9 : 16 Jezus verdeeldheid om -
40 Matth. 17 : 17 Jezus verdraagzaamheid
40 Matth. 26 : 37 Jezus verdriet
43 Joh. 10 : 39 Jezus verdrukking: men trachtte hem te grijpen
43 Joh. 10 : 39 Jezus verdrukking: ontkomen uit de hand van mensen
23 Jes. 53 : 7 Jezus verdrukt
40 Matth. 10 : 40 Jezus vereenzelviging met zijn leerlingen
40 Matth. 25 : 35 Jezus vereenzelvigt zich met de zijnen
43 Joh. 8 : 54 Jezus verheerlijken: door de Vader
60 1 Pe 1 : 21 Jezus verheerlijking na zijn opwekking uit doden
43 Joh. 12 : 23 Jezus verheerlijking van -: het uur was gekomen
23 Jes. 49 : 5 Jezus verheerlijking: door God (toepassing)
44 Hand. 3 : 13 Jezus verheerlijkt door God
43 Joh. 7 : 39 Jezus verheerlijkt in de hemel
43 Joh. 12 : 16 Jezus verheerlijkt in de hemel
23 Jes. 52 : 13 Jezus verhoging
26 Ez. 17 : 24 Jezus verhoging
41 Mark. 12 : 36 Jezus verhoging
42 Luk. 22 69 Jezus verhoging
44 Hand. 2 : 34 Jezus verhoging
58 Hebr. 2 : 9 Jezus verhoging
40 Matth. 26 : 65 Jezus verhoging na zijn dood
41 Mark. 14 : 62 Jezus verhoging: gezeten aan de rechterhand van de Kracht
41 Mark. 12 : 36 Jezus verhoging: vóór geweten door Hemzelf
44 Hand. 2 : 32 Jezus verhoogd door de rechterhand van God
43 Joh. 12 : 32 Jezus verhoogd: van de aarde
43 Joh. 8 : 26 v Jezus verhouding tot de Vader
40 Matth. 27 : 19 Jezus verklaring aangaande over Jezus: Rechtvaardige
20 Spr. 8 : 1 v Jezus verkondiging en roep door - (toepassing)
23 Jes. 49 : 7 Jezus verkoren door God
40 Matth. 27 : 46 Jezus verlaten door God
42 Luk. 12 : 9 Jezus verloochenen door -
42 Luk. 12 : 9 Jezus verloochenen van -
61 2 Pe 2 : 1 Jezus verloochenen van -: door valse leraars
66 Opb. 1 : 5 Jezus verlossen door -: ons: van onze zonden
58 Hebr. 5 : 7 Jezus verlost (door God) uit de dood
42 Luk. 23 : 35 Jezus verloste anderen: dit erkenden tegenstanders
43 Joh. 7 : 1 Jezus vermijden door -: Judea: wegens levensgevaar
44 Hand. 7 : 52 Jezus vermoord door het Sanhedrin
41 Mark. 15 : 27 Jezus vernedering: hangend temidden van twee rovers
43 Joh. 4 : 1 Jezus vernemen door – dat …
43 Joh. 11 : 33 , 38 Jezus verontwaardigd in de geest
44 Hand. 13 : 27 Jezus veroordeeld door de Jeruzalemmers en hun oversten
41 Mark. 14 : 63 Jezus veroordeling: grond: lastering
43 Joh. 10 : 33 Jezus veroordeling: redenen
44 Hand. 7 : 52 Jezus verraden door het Sanhedrin
44 Hand. 23 : 11 Jezus verscheen aan Paulus
24 Jer. 31 : 3 Jezus verschijning
42 Luk. 24 : 36 Jezus verschijning
55 2 Tim. 1 : 10 Jezus verschijning
60 1 Pe 5 : 4 Jezus verschijning
44 Hand. 1 : 3 Jezus verschijning na zijn dood
41 Mark. 16 : 9 Jezus verschijning: aan Maria Magdalena
44 Hand. 9 : 17 Jezus verschijning: aan Saulus
23 Jes. 42 : 17 Jezus verschijning: doet de afgodendienaren achterwaarts keren (toepassing)
41 Mark. 16 : 12 Jezus verschijning: in een andere gedaante
56 Tit. 2 : 13 Jezus verschijning: van Zijn heerlijkheid
44 Hand. 13 : 30 Jezus verschijningen: na zijn opstanding
44 Hand. 10 : 40 Jezus verschijningen: openbaar wording
44 Hand. 13 : 31 Jezus verschijningen: vele dagen lang verscheen hij
43 Joh. 2 : 24 v Jezus vertrouwde Zich aan hen niet toe
42 Luk. 8 : 24 Jezus vertrouwen op God
43 Joh. 15 : 20 Jezus vervolgd: door de wereld
43 Joh. 5 : 18 Jezus vervolgd: redenen
49 Ef. 1 : 23 Jezus vervult alles in allen
23 Jes. 41 : 2 Jezus verwekt door God
58 Hebr. 1 : 5 Jezus verwekt door God
44 Hand. 13 : 32 Jezus verwekt: door God
43 Joh. 12 : 48 Jezus verwerpen van -
41 Mark. 8 : 31 Jezus verwerping
42 Luk. 4 : 29 Jezus verwerping van - in zijn vaderstad
40 Matth. 27 : 25 Jezus verwerping: door al het volk
42 Luk. 23 13 Jezus verwerping: ook door het volk
41 Mark. 16 : 14 Jezus verwijten door -: ongeloof
23 Jes. 53 : 5 Jezus verwond: om onze overtredingen
42 Luk. 7 : 9 Jezus verwonderde zich over het geloof van de hoofdman
43 Joh. 7 : 14 Jezus verwondering wekkend: over zijn geleerdheid
41 Mark. 12 : 17 Jezus verwondering wekte hij bij zijn tegenstanders
40 Matth. 21 : 42 Jezus verworpen
42 Luk. 9 : 22 Jezus verworpen
42 Luk. 17 : 25 Jezus verworpen
42 Luk. 19 14 Jezus verworpen
43 Joh. 7 : 52 Jezus verworpen: op grond van de Schrift
23 Jes. 53 : 11 Jezus verzadiging
43 Joh. 6 : 27 Jezus verzegeld door de Vader
58 Hebr. 4 : 15 Jezus verzocht als wij in alle dingen
42 Luk. 22 28 Jezus verzocht door verzoekingen
23 Jes. 53 : 3 Jezus verzocht in krankheid: Jezus
43 Joh. 8 : 6 Jezus verzoeken van - door anderen
12 2 Kon. 1 : 10 Jezus verzoeking in de woestijn: vgl. de uitdrukking "als ik dan een man Gods ben …"
20 Spr. 16 : 14 Jezus verzoenen door -: grimmigheid Gods (toepassing)
44 Hand. 2 : 34 Jezus vijanden van -
58 Hebr. 10 : 13 Jezus vijanden van -
58 Hebr. 1 : 13 Jezus vijanden: door God zullen ze gesteld tot een voetbank voor –’ voeten
43 Joh. 8 : 6 Jezus vinger: Hij schreef met zijn vinger op de grond
43 Joh. 6 : 56 Jezus vlees van –: eten
43 Joh. 6 : 53 v Jezus vlees: eten door ons
43 Joh. 6 : 51 Jezus vlees: gegeven voor het leven van de wereld
43 Joh. 6 : 55 Jezus vlees: spijs voor ons
58 Hebr. 5 : 6 Jezus vlees: zijn dagen in het vlees
18 Job 19 : 22 Jezus vlees: zijn vlees eten (toepassing)
24 Jer. 26 : 21 Jezus vlucht met - naar Egypte, als de profeet Uria
43 Joh. 4 : 34 Jezus voedsel: geestelijk: Gods wil volbrengen
66 Opb. 19 : 15 Jezus voert Gods toorn en oordeel uit
42 Luk. 8 : 41 Jezus voeten van -: aan zijn voeten vallen: door Jaïrus
42 Luk. 8 : 35 Jezus voeten van -: aan zijn voeten zitten: door een bevrijdene
42 Luk. 17 : 16 Jezus voeten van -: de genezene viel op zijn aangezicht aan Jezus' voeten
66 Opb. 1 : 15 Jezus voeten: aan blinkend koper gelijk
40 Matth. 15 : 30 Jezus voeten: daar werden kreupen e.a. gelegd
41 Mark. 1 : 17 - 18 Jezus volgen door ons, achter Hem komen
42 Luk. 18 23 Jezus volgen van -
40 Matth. 20 : 34 Jezus volgen van - door de genezen blinden
40 Matth. 19 : 27 Jezus volgen van - door ons
42 Luk. 7 : 9 Jezus volgen van -: door de menigte
41 Mark. 15 : 41 Jezus volgen van -: door vrouwen
22 Hgl 1 : 4 Jezus volgen van -: trek mij, wij zullen u nalopen (toepassing)
66 Opb. 19 : 14 Jezus volgen: door de legers in de hemel
42 Luk. 9 : 11 Jezus volgen: door de menigte
42 Luk. 23 27 Jezus volgen: door een grote massa van het volk
43 Joh. 6 : 2 Jezus volgen: door een grote menigte
41 Mark. 2 : 14 Jezus volgen: door Levi
42 Luk. 9 : 23 Jezus volgen: door mensen
41 Mark. 2 : 15 Jezus volgen: door velen, waaronder tollenaars en zondaars
42 Luk. 23 : 49 Jezus volgen: door vrouwen uit Galilea
42 Luk. 9 : 59 v Jezus volgen: en Koninkrijk van God verkondigen
41 Mark. 10 : 21 Jezus volgen: oproep, uitnodiging Hem te v
66 Opb. 3 : 10 Jezus volharding
56 Tit. 2 : 14 Jezus volk: eigen volk: de gemeente
23 Jes. 41 : 2 Jezus volkeren voor zijn aangezicht gegeven door God
23 Jes. 53 : 10 Jezus volkomenheid: zedelijke: zijn woorden en daden waren volkomen
58 Hebr. 5 : 9 Jezus volmaakt geworden
58 Hebr. 7 : 28 Jezus volmaakt: tot in eeuwigheid
58 Hebr. 2 : 10 Jezus volmaking: door lijden
42 Luk. 13 : 32 Jezus volmaking: voorzegd door Hemzelf
41 Mark. 3 : 11 Jezus voor - zal alle knie zich buiten (toepassing)
45 Rom. 1 : 5 Jezus voor zijn naam heeft Paulus het apostelschap ontvangen
60 1 Pe 2 : 21 Jezus voorbeeld voor ons: verdroeg onrechtvaardg lijden
43 Joh. 1 : 1 Jezus voorbestaan
43 Joh. 1 : 15 Jezus voorbestaan
43 Joh. 1 : 30 Jezus voorbestaan
43 Joh. 3 : 32 Jezus voorbestaan
43 Joh. 10 : 36 Jezus voorbestaan
43 Joh. 17 : 5 Jezus voorbestaan
62 1Jo 1 : 2 Jezus voorbestaan
62 1Jo 2 : 13 Jezus voorbestaan
43 Joh. 17 : 24 Jezus voorbestaan: voor de grondlegging van de wereld
41 Mark. 16 : 7 Jezus voorgaan: de discipelen
60 1 Pe 1 : 20 Jezus voorgekend voor de grondlegging van de wereld
43 Joh. 13 : 1 Jezus voorkennis
43 Joh. 13 : 11 Jezus voorkennis
42 Luk. 11 : 49 - 51 Jezus voorkennis eigen dood
43 Joh. 6 : 64 Jezus voorkennis: van wie Hem zou overleveren
41 Mark. 12 : 36 Jezus voorkennis: van zijn verhoging
43 Joh. 16 : 4 Jezus voorkennis: verdrukking en vervolging van de zijnen
42 Luk. 19 41 Jezus voorkennis: voorzag zijn verwerping
43 Joh. 14 : 16 Jezus voorspraak
9 1 Sam. 2 : 25 Jezus voorspraak (toepassing)
62 1Jo 2 : 1 Jezus voorspraak bij deVader
41 Mark. 8 : 29 Jezus voorstelling aangaande -
43 Joh. 16 : 30 Jezus voorstelling aangaande -: bij de leerlingen: Jezus weet alles
41 Mark. 3 : 22 Jezus voorstelling omtrent -: bezetene
41 Mark. 3 : 21 Jezus voorstelling omtrent -: buiten zichzelf
42 Luk. 23 : 35 Jezus voorstelling omtrent -: de Christus van God
43 Joh. 3 : 2 Jezus voorstelling omtrent: leraar, van God gezonden, teken doende
43 Joh. 1 : 46 Jezus voorstelling omtrent: Messias, de zoon van Jozef, van Nazareth
43 Joh. 8 : 52 Jezus voorstelling omtrent: valse voorstelling: demon hebbend
43 Joh. 8 : 48 Jezus voorstelling omtrent: valse voorstellingen
43 Joh. 9 : 33 Jezus voorstelling van -: als uitkomst redenering
41 Mark. 6 : 53 Jezus voorstelling van -: genezer, geneeskracht
41 Mark. 3 : 30 Jezus voorstelling van -: hebbende een onreine geest
43 Joh. 9 : 33 Jezus voorstelling van -: Hij is van God
43 Joh. 9 : 17 Jezus voorstelling van -: profeet
44 Hand. 4 : 27 , 30 Jezus voorstelling van de apostelen: heilige knecht van God
23 Jes. 53 : 4 Jezus voorstelling: door de Israëlieten: door God geplaagde
42 Luk. 9 : 19 Jezus voorstellingen omtrent Jezus
58 Hebr. 10 : 7 Jezus voorzegd in het Oude Testament
42 Luk. 22 21 Jezus voorzegde overlevering door Judas
42 Luk. 13 : 32 Jezus voorzegde wanneer hij zou sterven
43 Joh. 13 : 26 Jezus voorzegde wie hem zou overleveren
40 Matth. 23 : 32 Jezus voorzegging: eigen dood
41 Mark. 14 : 9 Jezus voorzegging: evangelieprediking wereldwijd
42 Luk. 22 33 Jezus voorzegging: van Petrus' verloochening
42 Luk. 18 31 Jezus voorzeggingen aangaande -: vervulling
40 Matth. 9 : 15 Jezus voorzegt bedektelijk zijn eigen dood
42 Luk. 22 13 Jezus voorzegt dingen juist
43 Joh. 3 : 14 Jezus voorzegt eigen kruisdood
42 Luk. 18 32 Jezus voorzegt eigen lijden
43 Joh. 13 : 33 Jezus voorzegt hemelvaart
44 Hand. 1 : 5 Jezus voorzegt tijdsduur: "niet vele dagen hierna"
40 Matth. 26 : 13 Jezus voorzegt wereldwijd verhalen van de zalving
40 Matth. 26 : 13 Jezus voorzegt wereldwijde evangelieprediking
42 Luk. 23 28 Jezus voorzegt: verwoesting van Jeruzalem
44 Hand. 3 : 15 Jezus Vorst van het leven
43 Joh. 8 : 25 Jezus vraag naar wie Hij is
41 Mark. 9 : 32 Jezus vragen aan Jezus: nalaten uit vrees
41 Mark. 8 : 27 Jezus vragen door - aan zijn leerlingen
23 Jes. 11 : 10 Jezus vragen naar -: in de toekomst, door de heidenen
43 Joh. 17 : 9 Jezus vragen, verzoeken, in gebed, voor de gelovigen
41 Mark. 14 : 48 Jezus vragen: indringend
40 Matth. 26 : 50 Jezus vragen: naar beweegreden
40 Matth. 26 : 50 Jezus vragen: om geweten aan te spreken
23 Jes. 53 : 5 Jezus vrede aanbrengend
58 Hebr. 12 : 2 Jezus vreugde van -
42 Luk. 8 : 25 Jezus vrezen tegenover -
40 Matth. 11 : 19 Jezus vriendschap
42 Luk. 8 : 3 Jezus vrouwen: vele vrouwen dienden Jezus en de twaalf
20 Spr. 11 : 30 Jezus vrucht
23 Jes. 4 : 2 Jezus vrucht der aarde
23 Jes. 11 : 1 Jezus vrucht door Hem voortgebracht
42 Luk. 1 : 42 Jezus vrucht van de schoot
40 Matth. 22 : 16 Jezus waarachtig
66 Opb. 19 : 11 Jezus waarachtig
43 Joh. 13 : 3 Jezus waardigheid in tegenstelling met zijn slaafs optreden (voetwassing)
49 Ef. 4 : 21 Jezus waarheid in - zijnde
43 Joh. 14 : 6 Jezus waarheid: Jezus is de waarheid
43 Joh. 1 : 14 Jezus waarheid: vol van waarheid
23 Jes. 11 : 5 Jezus waarheid: zal de gordel zijner lendenen zijn
40 Matth. 12 : 16 Jezus waarschuwen door -
41 Mark. 3 : 12 Jezus waarschuwen door -
42 Luk. 9 : 21 Jezus waarschuwen door -
40 Matth. 7 : 15 Jezus waarschuwt tegen valse profeten
58 Hebr. 10 : 12 Jezus wacht tot zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank
18 Job 9 : 8 Jezus wandelt op de zee: scheppingsmacht
66 Opb. 2 : 16 Jezus wapen: zwaard van Zijn mond
43 Joh. 10 : 20 Jezus wartaal: van Hem gezegd dat Hij wartaal spreekt
41 Mark. 10 : 1 Jezus was gewoon te leren
43 Joh. 13 : 3 Jezus was van God uitgegaan
27 Dan. 7 : 13 Jezus wederkomst op de wolken
66 Opb. 17 : 14 Jezus wederkomst: met de zijnen
66 Opb. 19 : 11 Jezus wederkomst: met de zijnen
61 2 Pe 1 : 16 Jezus wederkomst: met kracht
41 Mark. 14 : 62 Jezus wederkomst: op de wolken des hemels
66 Opb. 22 : 7 Jezus wederkomst: spoedig
40 Matth 24 : 3 Jezus wederkomst: teken van Zijn wederkomst
60 1 Pe 5 : 4 Jezus wederkomst: verschijning
41 Mark. 13 : 32 Jezus weet niet alles
43 Joh. 14 : 6 Jezus weg: Jezus is de weg naar het Vaderhuis
41 Mark. 13 : 34 Jezus weggaan naar de hemel
23 Jes. 53 : 8 Jezus weggenomen: uit de angst en uit het gericht
42 Luk. 14 : 13 v Jezus weldoen door - aan ellendigen (toepassing)
42 Luk. 19 41 Jezus wenen door -
43 Joh. 11 : 35 Jezus wenen door -: bij Lazarus' graf
12 2 Kon. 8 : 11 Jezus wenen: vergelijkbaar geval: Elisa
66 Opb. 12 : 5 Jezus wereldheerschappij
43 Joh. 14 : 13 Jezus werk nu
43 Joh. 17 : 9 Jezus werk nu
58 Hebr. 8 : 2 Jezus werk nu: bedienaar van het hemelse heiligdom
43 Joh. 17 : 26 Jezus werk nu: de Vader bekendmaken
58 Hebr. 2 : 11 Jezus werk nu: heiligen van de gelovigen
54 1 Tim. 1 : 12 Jezus werk nu: kracht geven
42 Luk. 21 15 Jezus werk nu: leidt in het spreken
41 Mark. 16 : 20 Jezus werk nu: meewerken in verkondiging
46 1 Cor. 1 : 8 Jezus werk nu: ons vestigen tot het eind toe
47 2 Cor. 12 : 9 Jezus werk nu: spreken
44 Hand. 26 : 23 Jezus werk nu: verkondiging
58 Hebr. 2 : 15 Jezus werk nu: verlossen
53 2 Thess. 3 : 3 Jezus werk nu: versterken
43 Joh. 10 : 37 Jezus werk: Hij deed de werken van Zijn Vader
42 Luk. 24 19 Jezus werk: krachtig in werk voor God en al het volk
55 2 Tim. 4 : 17 Jezus werk: nu: bijstaan, versterken
55 2 Tim. 3 : 11 Jezus werk: nu: redden uit vervolgingen
58 Hebr. 7 : 25 Jezus werk: nu: tussenbeide treden
58 Hebr. 9 : 24 Jezus werk: nu: verschijnen voor het aangezicht van God voor ons
20 Spr. 21 : 8 Jezus werk: recht (toepassing)
20 Spr. 10 : 16 Jezus werk: ten leven
43 Joh. 17 : 4 Jezus werk: voleindigd dat God hem te doen had gegeven
41 Mark. 5 : 19 Jezus werk: was Gods werk
43 Joh. 4 : 34 Jezus werk:van de Vader: volbrengen
43 Joh. 14 : 12 Jezus werken van -
40 Matth. 13 : 17 Jezus werken: begeren te zien
43 Joh. 9 : 4 Jezus werken: de werken van God
43 Joh. 21 : 25 Jezus werken: groot in getal
43 Joh. 15 : 24 Jezus werken: uniek
43 Joh. 14 : 10 Jezus werken: vanuit God
43 Joh. 5 : 17 Jezus werkt
40 Matth. 23 : 3 Jezus wet: - en de wet
48 Gal. 4 : 4 Jezus wet: geboren onder wet
42 Luk. 2 : 27 Jezus wet: Hij was onder de wet
43 Joh. 6 : 15 Jezus weten door –: dat de menigte iets wilde doen met Hem
43 Joh. 16 : 30 Jezus weten: alles
43 Joh. 6 : 6 Jezus weten: Hij wist vooraf dat hij de menigte zou spijzigen
46 1 Cor. 8 : 6 Jezus wij zijn er door Hem
40 Matth. 13 : 54 Jezus wijsheid
20 Spr. 8 : 1 v Jezus Wijsheid: de wijsheid van Gods wege
40 Matth. 22 : 21 Jezus wijsheid: geval
42 Luk. 2 : 40 Jezus wijsheid: Hij werd hiermee vervuld
20 Spr. 13 : 14 Jezus wijze (associatie)
42 Luk. 22 41 - Jezus wil van –: ondergeschikt aan die van de Vader
40 Matth. 26 : 39 v Jezus wil van Zijn Vader vooropstellend
40 Matth. 26 : 42 v Jezus wil van Zijn Vader vooropstellend
43 Joh. 6 : 38 Jezus wil: niet Mijn wil te doen
43 Joh. 6 : 39 Jezus wil: ons bewaren
41 Mark. 1 : 41 Jezus wil: uiting van zijn wil
41 Mark. 3 : 13 Jezus willen
42 Luk. 5 : 13 Jezus willen
41 Mark. 14 : 36 Jezus willen: ondergeschikt aan Gods wil
41 Mark. 6 : 48 Jezus willen: wilde de benauwde discipelen voorbijgaan
23 Jes. 53 : 5 Jezus wonden
43 Joh. 8 : 51 Jezus woord bewaren: dan de dood geenszins aanschouwen
43 Joh. 2 : 22 Jezus woord van - geloven: door de discipelen
43 Joh. 14 : 24 Jezus woord van -: van de Vader afkomstig
43 Joh. 5 : 24 Jezus woord van – horen
43 Joh. 12 : 48 Jezus woord van –: zal oordelen degenen die – woorden niet aannemen
43 Joh. 15 : 15 Jezus Woord van God
66 Opb. 18 : 4 Jezus woord van God (geval, lijkt het)
66 Opb. 19 : 13 Jezus Woord van God genoemd
62 1Jo 1 : 1 Jezus woord van God, door ons gehoord
62 1Jo 1 : 1 Jezus woord van het leven
40 Matth. 28 : 6 Jezus woord: aankondiging komt uit
41 Mark. 10 : 22 Jezus woord: berdroefde de rijke
41 Mark. 14 : 13 Jezus woord: betrouwbaar: voorzegging ook
66 Opb. 3 : 8 Jezus woord: bewaren: door ons
43 Joh. 6 : 63 Jezus woord: hard geacht door vele discipelen
42 Luk. 4 : 36 Jezus woord: heeft gezag en kracht
43 Joh. 1 : 1 v Jezus Woord: het Woord
43 Joh. 3 : 34 Jezus woord: hij spreekt de woorden van God
42 Luk. 24 19 Jezus woord: kracht in woord voor God en al het volk
42 Luk. 4 : 32 Jezus woord: met gezag
42 Luk. 4 : 36 Jezus woord: met gezag en kracht
40 Matth. 27 : 63 Jezus woord: ongelovigen kennen zijn woord soms beter dan de discipelen
20 Spr. 10 : 11 Jezus woord: springaders des levens
58 Hebr. 1 : 3 Jezus woord: van Zijn kracht: met dit woord draagt Hij alle dingen
43 Joh. 15 : 7 Jezus woorden van -: blijven in ons
43 Joh. 12 : 48 Jezus woorden van –: aannemen: niet aannemen
40 Matth. 13 : 17 Jezus woorden: begeren te horen
43 Joh. 6 : 63 Jezus woorden: geest en leven
43 Joh. 14 : 10 Jezus woorden: uit de Vader
43 Joh. 6 : 68 Jezus woorden: van eeuwig leven
43 Joh. 17 : 8 Jezus woorden: van God: aan ons gegeven
42 Luk. 6 : 47 Jezus woorden: zijn woorden horen
42 Luk. 21 33 Jezus woorden: zullen geenszins voorbijgaan
66 Opb. 22 : 16 Jezus wortel en het geslacht van David
66 Opb. 5 : 5 Jezus wortel van David
45 Rom. 15 : 12 Jezus wortel van Isai
42 Luk. 1 : 31 Jezus zaad van de vrouw
23 Jes. 53 : 10 Jezus zaad: geestelijk nageslacht, volgelingen
23 Jes. 42 : 3 Jezus zachtaardig
40 Matth. 11 : 29 Jezus zachtmoedig
40 Matth. 21 : 5 Jezus zachtmoedig
47 2 Cor. 10 : 1 Jezus zachtmoedig
41 Mark. 14 : 3 Jezus zalving met nardus
58 Hebr. 5 : 11 Jezus zeggen over –: veel te zeggen hebben over Hem
42 Luk. 11 : 32 Jezus zelfbeeld
40 Matth. 9 : 12 Jezus zelfbeeld: arts
43 Joh. 2 : 19 Jezus zelfbeeld: lichaam tempel
40 Matth. 12 : 41 - 42 Jezus zelfbeeld: meer dan Jona en Salomo
40 Matth. 13 : 57 Jezus zelfbeeld: profeet
43 Joh. 6 : 38 Jezus zelfbeeld: uit de hemel neergedaald
41 Mark. 14 : 61 Jezus zelfgetuigenis: de Christus
40 Matth. 23 : 34 Jezus zender: van profeten en wijzen
40 Matth. 15 : 24 Jezus zending: alleen tot de verlorenen van Israël
45 Rom. 8 : 3 Jezus zending: doel: oplossing van het zondeprobleem
43 Joh. 10 : 18 Jezus zending: opdracht: leven afleggen en weer nemen
23 Jes. 48 : 16 Jezus zending: vergelijk
43 Joh. 6 : 29 Jezus zendingsbewustzijn
43 Joh. 7 : 28 Jezus zendingsbewustzijn
43 Joh. 8 : 26 Jezus zendingsbewustzijn
42 Luk. 10 : 21 Jezus zich verheugen door -
Jezus zie ook Zoon
23 Jes. 53 : 4 Jezus ziekte: onze krankheden heeft Hij op zich genomen
23 Jes. 53 : 3 Jezus ziekte: verzocht in krankheid
23 Jes. 53 : 10 Jezus ziel
40 Matth. 26 : 38 Jezus ziel
23 Jes. 53 : 11 Jezus ziel van -
43 Joh. 12 : 27 Jezus ziel: ontroerd
42 Luk. 13 : 12 Jezus zien door -: een kromgebogen vrouw
41 Mark. 3 : 34 Jezus zien door -: Hij keek de mensen rondom aan
41 Mark. 6 : 41 Jezus zien door -: opkijken naar de hemel
43 Joh. 5 : 19 Jezus zien door –: wat de Vader doet
23 Jes. 33 : 17 Jezus zien door ons
62 1Jo 3 : 6 Jezus zien door ons: geestelijk wel of niet zien
58 Hebr. 12 : 2 Jezus zien op -
40 Matth 23 : 39 Jezus zien van -: bij wederkomst
44 Hand. 22 : 14 Jezus zien van -: na zijn opstanding
44 Hand. 22 : 18 Jezus zien van -: na zijn opstanding: door Paulus
41 Mark. 16 : 14 Jezus zien van -: na zijn opwekking
41 Mark. 16 : 7 Jezus zien van -: voorzegd
41 Mark. 6 : 48 Jezus zien: alziend: nood der discipelen
43 Joh. 1 : 49 Jezus zien: buitengewoon: Nathanaël
60 1 Pe 1 : 8 Jezus zien: door ons: nu niet
44 Hand. 7 : 55 Jezus zien: door Stefanus
62 1Jo 3 : 2 Jezus zien: hem zien zoals Hij is: in de toekomst
40 Matth. 13 : 17 Jezus zien: Jezus begeren te z
41 Mark. 6 : 40 Jezus zien: naar de hemel
41 Mark. 8 : 33 Jezus zien: naar zijn leerlingen
22 Hgl 4 : 9 Jezus ziende op - verheugt Hem (toepassing)
42 Luk. 11 : 44 Jezus ziet het hart aan, kent de inwendige mens
41 Mark. 3 : 8 Jezus zijn doen trok veel volk
43 Joh. 7 : 34 Jezus zijn: in de hemel, bij de Vader
49 Ef. 5 : 19 Jezus zingen tot -
42 Luk. 23 31 Jezus zinnebeeldig voorgesteld door het groene hout
43 Joh. 6 : 3 Jezus zitten door –: op de berg
58 Hebr. 12 : 2 Jezus zitten: aan de rechterzijde van de troon van God
40 Matth 24 : 3 Jezus zitten: op de Olijfberg
43 Joh. 5 : 30 Jezus zoeken door -: Gods wil, niet zijn eigen wil
43 Joh. 8 : 50 Jezus zoeken door -: niet zijn eigen heerlijkheid
43 Joh. 11 : 56 Jezus zoeken van -
43 Joh. 7 : 11 Jezus zoeken van –: door de Joden
43 Joh. 8 : 21 Jezus zoeken: door tegenstanders: na Zijn heengaan
43 Joh. 9 : 24 Jezus zondaar: voor zondaar gehouden
58 Hebr. 7 : 26 Jezus zondaars: gescheiden van de zondaars
60 1 Pe 2 : 24 Jezus zonde: droeg onze zonden in zijn lichaam
60 1 Pe 2 : 22 Jezus zonde: heeft geen zonde gedaan
58 Hebr. 4 : 15 Jezus zonde: zonder zonde
43 Joh. 7 : 18 Jezus zondeloos
43 Joh. 8 : 46 Jezus zondeloos
43 Joh. 14 : 30 Jezus zondeloos
58 Hebr. 7 : 27 Jezus zondeloos
41 Mark. 1 : 9 Jezus zondeloos: ctr. Vers 5
62 1Jo 3 : 5 Jezus zondeloosheid: in Hem is geen zonde
66 Opb. 1 : 9 Jezus zonder 'Heer'
66 Opb. 19 : 10 Jezus zonder 'Heer' genoemd
44 Hand. 13 : 28 Jezus zonder doodsschuld
45 Rom. 3 : 26 Jezus zonder titel 'Heer'
47 2 Cor. 4 : 10 Jezus zonder titel 'Heer'
47 2 Cor. 4 : 11 Jezus zonder titel 'Heer'
47 2 Cor. 4 : 14 Jezus zonder titel 'Heer'
62 1Jo 5 : 1 , 5 Jezus zonder titel 'Heer'
49 Ef. 4 : 21 Jezus zonder titel 'Heer' genoemd
58 Hebr. 6 : 20 Jezus zonder titel 'Heer' genoemd
50 Filip. 2 : 10 Jezus zonder titel 'Heer' genoemd, daarna 'als Heer belijden'
43 Joh. 6 : 24 Jezus zonder titel genoemd
44 Hand. 1 : 1 Jezus zonder titel Heer
59 Jak. 5 : 6 Jezus zonder weerstand liet hij zich ombrengen
41 Mark. 10 : 18 Jezus zondig: zou men ten onrechte kunnen afleiden
40 Matth. 17 : 22 Jezus zoon des mensen
40 Matth. 19 : 28 Jezus zoon des mensen
41 Mark. 2 : 28 Jezus zoon des mensen
41 Mark. 9 : 9 Jezus zoon des mensen
41 Mark. 9 : 31 Jezus zoon des mensen
41 Mark. 14 : 62 Jezus zoon des mensen
42 Luk. 6 5 Jezus zoon des mensen
42 Luk. 22 69 Jezus zoon des mensen
40 Matth. 26 : 24 Jezus Zoon des mensen
43 Joh. 5 : 27 Jezus Zoon des mensen
43 Joh. 12 : 23 Jezus Zoon des mensen
43 Joh. 12 : 34 Jezus Zoon des mensen
40 Matth. 12 : 23 Jezus zoon van David
40 Matth. 12 : 23 Jezus zoon van David
40 Matth. 21 : 9 Jezus zoon van David
42 Luk. 1 : 32 Jezus zoon van David
42 Luk. 18 38 v Jezus zoon van David
44 Hand. 13 : 23 Jezus zoon van David
40 Matth. 20 : 30 v Jezus zoon van David genoemd
40 Matth. 15 : 22 Jezus zoon van David genoemd door een Kananese vrouw
42 Luk. 1 : 32 Jezus zoon van de Allerhoogste genoemd
40 Matth. 21 : 38 Jezus zoon van God
44 Hand. 13 : 33 Jezus zoon van God
58 Hebr. 5 : 8 Jezus zoon van God
62 1Jo 1 : 7 Jezus zoon van God
40 Matth. 16 : 14 Jezus Zoon van God
41 Mark. 9 : 7 Jezus Zoon van God
41 Mark. 14 : 61 Jezus Zoon van God
43 Joh. 1 : 34 Jezus Zoon van God
43 Joh. 1 : 50 Jezus Zoon van God
43 Joh. 17 : 1 Jezus Zoon van God
44 Hand. 9 : 20 Jezus Zoon van God
52 1 Thess. 1 : 10 Jezus Zoon van God
58 Hebr. 6 : 5 Jezus Zoon van God
62 1Jo 4 : 15 Jezus Zoon van God
62 1Jo 5 : 20 Jezus Zoon van God
58 Hebr. 7 : 28 Jezus Zoon van God -
43 Joh. 1 : 18 Jezus Zoon van God de Vader: heeft Deze verklaard
43 Joh. 5 : 27 Jezus Zoon van God en Zoon des mensen
43 Joh. 11 : 27 Jezus Zoon van God; dat geloofde Martha
42 Luk. 4 : 41 Jezus Zoon van God: de Zoon van God
41 Mark. 3 : 11 Jezus Zoon van God: door onreine geesten betuigd
42 Luk. 4 : 22 Jezus zoon van God: geliefde
40 Matth. 3 : 17 Jezus zoon van God: geliefde Zoon
40 Matth. 17 : 5 Jezus Zoon van God: geliefde Zoon van God
42 Luk. 20 13 Jezus Zoon van God: Gods geliefde zoon
58 Hebr. 10 : 29 Jezus Zoon van God: met voeten Hem treden
42 Luk. 22 70 Jezus Zoon van God: vraag of Jezus de Zoon van God is
58 Hebr. 1 : 8 Jezus Zoon van God: Zijn troon is tot in alle eeuwigheid
42 Luk. 8 : 28 Jezus Zoon van God: zo genoemd door een demon
43 Joh. 1 : 46 Jezus zoon van Jozef
43 Joh. 6 : 42 Jezus zoon van Jozef
40 Matth. 13 : 55 Jezus zoon van Jozef en Maria
43 Joh. 1 : 18 Jezus Zoon: eniggeboren Zoon
61 2 Pe 1 : 17 Jezus Zoon: geliefde Zoon van God
58 Hebr. 5 : 5 Jezus zoonschap Gods
58 Hebr. 5 : 7 Jezus zoonschap Gods
58 Hebr. 1 : 5 Jezus zoonschap: "U bent Mijn zoon, ik heb u heden verwekt"
42 Luk. 1 : 35 Jezus zoonschap: betekenis
40 Matth. 15 : 32 Jezus zorg voor de menigte
40 Matth. 13 : 55 Jezus zusters van -
23 Jes. 41 : 2 Jezus zwaard
66 Opb. 19 : 21 Jezus zwaard van -
23 Jes. 31 : 8 Jezus zwaard van -: onstoffelijk (toepassing)
23 Jes. 53 : 7 Jezus zwijgen
41 Mark. 14 : 60 Jezus zwijgen
41 Mark. 15 : 4 v Jezus zwijgen
42 Luk. 23 9 Jezus zwijgen
40 Matth. 15 : 22 Jezus zwijgen door -
41 Mark. 9 : 33 Jezus zwijgen: nalaten, hij vroeg later
42 Luk. 12 : 9 Jezus werk nu: belijders belijden voor de engelen
44 Hand. 3 : 14 Jezus Barabbas moordenaar
60 1 Pe 4 : 11 Jezus Christus aan Wie de heerlijkheid en de kracht is tot in alle eeuwigheid
7 Richt. 1 : 27 Jibleam
33 Micha 4 : 3 jihad zal niet meer geleerd worden
43 Joh. 16 : 2 jihadist (toepassing)
2 Ex. 6 : 20 Jizhar zonen van –
11 1 Kon. 21 : 1 Jizreël
13 1 Kron. 18 : 15 Joab
7 Richt. 6 : 29 Joas vader van Gideon
18 Job 6 : 27 Job achtte zich een wees gelijk
18 Job 31 : 33 Job Adam: Job wist van Adam
18 Job 31 : 34 Job barmhartigheid
18 Job 30 : 11 Job bedrukt door God
18 Job 22 : 5 v Job beschuldigd van zonde
18 Job 15 : 4 Job beschuldigd: hij zou de vreze Gods en het gebed wegnemen
18 Job 30 : 31 Job bespeelde muziekinstrumenten
18 Job 19 : 23 Job boek: vervulling van Jobs wens
18 Job 19 : 13 Job broeders: zijn broeders heeft God verre van hem gedaan (zo Job)
18 Job 42 : 8 Job Christus: type van Christus: middelaar
18 Job 42 : 16 Job Christus: type van Christus: talrijk nageslacht
18 Job 1 : 8 Job deugden
18 Job 19 : 10 Job einde: door hem verwacht
18 Job 10 : 2 Job gedachte van -: valse gedachte
18 Job 31 : 32 Job gerechtigheid: zorg voor de vreemdeling
18 Job 42 : 8 Job Gods knecht
18 Job 29 : 12 v Job goedheid
18 Job 34 : 8 Job Jezus: gelijk - beticht van omgang met ongerechtigen
18 Job 9 : 34 Job Jezus' lijden bij Job: geslagen met een roede
18 Job 2 : 3 Job knecht van God
18 Job 26 : 1 Job krachteloos, zonder sterkte
18 Job 30 : 17 Job lijden: als Christus
18 Job 30 : 10 Job lijden: bespuwd
18 Job 27 : 2 Job lijden: door God gezonden
18 Job 2 : 3 Job lijden: zonder oorzaak
18 Job 14 : 13 Job meende onder Gods toorn te zijn
18 Job 19 : 11 Job meent dat God hem als een vijand acht
18 Job 19 : 13 Job mensen van hem vervreemd
18 Job 23 : 12 Job onderhield Gods gebod
18 Job 2 : 12 Job onherkenbaar
18 Job 15 : 11 Job pijnlijk woorden gericht tot -
18 Job 15 : 16 Job pijnlijk woorden gericht tot -
18 Job 33 : 12 Job rechtvaardig: op een punt was Job volgens Elihu niet rechtvaardig
18 Job 19 : 7 Job roepen door -
18 Job 19 : 3 Job schande aangedaan: door zijn vrienden
18 Job 19 : 7 Job schreeuwen door -
18 Job 17 : 6 Job tot een spreekwoord der volkeren gesteld
18 Job 2 : 3 Job uniek
18 Job 2 : 3 Job uniek gelijk Jezus
18 Job 9 : 34 Job voelde zich geslagen door God
59 Jak. 5 : 11 Job volharding van –
18 Job 1 : 1 Job woonplaats
18 Job 19 : 23 Job woorden: opgeschreven
18 Job 33 : 9 Job zelfbeeld: rein, zonder misdaad
18 Job 27 : 2 Job zijn recht was door God weggenomen
44 Hand. 13 : 45 Joden "de Joden" = meerderheid der Joden hier
44 Hand. 13 : 50 Joden "de Joden" = meerderheid der Joden hier
43 Joh. 8 : 33 Joden Abrahams nageslacht
44 Hand. 25 : 24 Joden begeerden de dood van Paulus
52 1 Thess. 2 : 15 Joden behagen God niet
44 Hand. 9 : 23 Joden de - beraadslaagden samen om Saulus te doden
15 Ezra 6 : 7 Joden de landvoogd der -
44 Hand. 14 : 2 Joden die niet geloofden
43 Joh. 18 : 40 Joden dikwijls beroofd na verwerpen Messias
42 Luk. 11 : 50 - 51 Joden ellende indirect voorzegd door Jezus
45 Rom. 10 : 1 Joden gebed voor de -
45 Rom. 11 : 28 Joden geliefden van God ter wille van de vaderen
52 1 Thess. 2 : 15 Joden hebben de profeten gedood
52 1 Thess. 2 : 15 Joden hebben Jezus gedood
52 1 Thess. 2 : 15 Joden hebben Paulus en de zijnen verdreven
44 Hand. 10 : 22 Joden het volk der -: van hen een goed getuigenis hebben: Cornelius
45 Rom. 10 : 2 Joden kenmerk: ijver voor God, maar niet met verstand
44 Hand. 10 : 39 Joden land van de -
52 1 Thess. 2 : 16 Joden maken de maat van hun zonden vol
52 1 Thess. 2 : 14 Joden niet slechter dan de Grieken, die ook lijden veroorzaakten
47 2 Cor. 11 : 26 Joden Paulus in gevaren door volksgenoten, de Joden
17 Esth. 9 : 2 Joden schrik der - op de volken gevallen
52 1 Thess. 2 : 15 - 16 Joden schuld der -
52 1 Thess. 2 : 16 Joden toorn van God is over hen gekomen tot het einde toe
24 Jer. 24 : 8 Joden tot een vloek en spotrede gesteld
17 Esth. 9 : 3 Joden verheffing der -
52 1 Thess. 2 : 16 Joden verhinderen evangelisten tot de volken te spreken
17 Esth. 3 : 8 Joden verstrooid in het Perzische rijk
47 2 Cor. 11 : 26 Joden versus heidenen
45 Rom. 11 : 28 Joden vijanden wat het evangelie betreft
44 Hand. 23 : 12 v Joden vijandschap tegenover Paulus
17 Esth. 2 : 10 Joden volk: Esther gaf haar afkomst niet te kennen
44 Hand. 18 : 6 Joden weerstand bij de - tegen het evangelie
52 1 Thess. 2 : 15 Joden zijn tegen alle mensen
45 Rom. 11 : 14 Joden zoeken te behouden: door Paulus
15 Ezra 5 : 1 Joden
44 Hand. 18 : 7 Jodengenoot Titius Justus
5 Deut. 28 : 59 Jodenvervolging wonderlijke plaag
44 Hand. 26 : 23 Jodenzending rechtsgrond
44 Hand. 11 : 19 Jodenzending
7 Richt. 8 : 11 Jogbeha
43 Joh. 14 : 1 Joh. 14:1, vgl. Ex 14:31
43 Joh. 6 : 46 Joh. 6:46, vgl. 5:19 Deze heeft de Vader gezien
43 Joh. 21 : 24 Joh. gebaseerd op getuigenis van Johannes
42 Luk. 8 : 3 Johanna vrouw van Chusas
42 Luk. 24 : 11 Johanna
41 Mark. 1 : 5 Johannes aantrekkingskracht van zijn prediking
43 Joh. 19 : 35 Johannes bijbelboek: doel: overtuigen
43 Joh. 18 : 38 Johannes boek: aan de heidenen gericht ( 'joden')
41 Mark. 1 : 2 Johannes de doper: bode van God
44 Hand. 19 : 3 Johannes de Doper: doop van
41 Mark. 9 : 14 Johannes de doper: Elia
40 Matth. 17 : 11 Johannes de Doper: Elia
40 Matth. 21 : 32 Johannes de Doper: ging in de weg van de gerechtigheid
40 Matth. 21 : 32 Johannes de Doper: niet door de leidslieden geloofd
40 Matth. 21 : 25 Johannes de doper: niet geloofd door de leidslieden
44 Hand. 10 : 37 Johannes de Doper: predikte de doop der bekering
40 Matth. 3 : 3 Johannes de Doper: voorzegd
42 Luk. 5 : 33 Johannes discipelen van -
42 Luk. 20 4 Johannes doop van -: op gezag van de hemel
41 Mark. 1 : 4 Johannes doopte in de woestijn
44 Hand. 1 : 5 Johannes doopte met water
40 Matth. 14 : 1 v Johannes Doper
40 Matth. 11 : 14 Johannes Doper: Elia
40 Matth. 11 : 18 Johannes Doper: gedemoniseerd
40 Matth. 11 : 11 Johannes Doper: grootheid
40 Matth. 11 : 10 Johannes Doper: meer dan een profeet: wegbereider voor de Messias
40 Matth. 11 : 10 Johannes Doper: vervulling van profetisch woord
40 Matth. 14 : 5 Johannes Doper: voor een profeet gehouden door de menigte
40 Matth. 11 : 6 Johannes Doper: wankelmoedig, twijfel?
40 Matth. 11 : 10 Johannes Doper: zending
43 Joh. 18 : 15 Johannes een andere discipel'
42 Luk. 1 : 17 Johannes en Elia
43 Joh. 11 : 19 Johannes evangelie: voor heidenen geschreven
40 Matth. 11 : 10 Johannes Gods bode, volgens Mal 3:1
42 Luk. 7 : 24 v Johannes Jezus over -
42 Luk. 20 5 Johannes niet geloofd door de leidslieden
42 Luk. 7 : 27 Johannes opdracht van -: wegbereider voor de Messias, vgl. vers 29
42 Luk. 20 6 Johannes profeet
66 Opb. 22 : 9 Johannes profeet
42 Luk. 7 : 24 Johannes standvastig, volhardend
42 Luk. 1 : 17 Johannes taak
42 Luk. 5 : 10 Johannes visser gelijk Simon
40 Matth. 21 : 25 Johannes voor een profeet gehouden door de menigte
42 Luk. 7 : 24 Johannes woonde en trad op in de woestijn
43 Joh. 20 : 31 Johannes (evangelie) doel: geloof wekken
42 Luk. 7 : 18 Johannes de doper discipelen van -
42 Luk. 7 : 19 Johannes de doper vraag van -
43 Joh. 3 : 29 Johannes de Doper blijdschap van -
43 Joh. 1 : 15 Johannes de Doper bovennatuurlijke kennis
43 Joh. 3 : 28 Johannes de Doper Christus: de Christus was hij niet
42 Luk. 1 : 66 Johannes de Doper de hand van de Heer was met hem
42 Luk. 16 : 16 Johannes de Doper de wet en de profeten zijn tot op Johannes
43 Joh. 10 : 41 Johannes de Doper deed geen enkel teken
43 Joh. 1 : 35 v Johannes de Doper discipelen van –
43 Joh. 1 : 31 Johannes de Doper doel
43 Joh. 10 : 40 Johannes de Doper doopplaats: in het Overjordaanse
43 Joh. 4 : 1 Johannes de Doper doopte minder mensen dan Jezus’ discipelen
43 Joh. 1 : 6 Johannes de Doper door God gezonden
43 Joh. 3 : 23 Johannes de Doper dopen door
43 Joh. 1 : 28 Johannes de Doper dopen door –: plaats
43 Joh. 3 : 29 Johannes de Doper en Jezus: de vriend van de Bruidegom
43 Joh. 3 : 26 Johannes de Doper en Jezus: hij getuigde van Hem
43 Joh. 5 : 32 Johannes de Doper getuigde van Jezus
43 Joh. 1 : 15 Johannes de Doper getuigen door –: van Jezus
43 Joh. 10 : 41 Johannes de Doper getuigenis aangaande Jezus: alles bleek waar
44 Hand. 13 : 25 Johannes de Doper getuigenis omtrent de Christus
43 Joh. 3 : 24 Johannes de Doper gevangenschap: later
43 Joh. 1 : 33 Johannes de Doper gezonden door God: om te dopen
41 Mark. 6 : 20 Johannes de Doper heilig man
42 Luk. 3 : 20 Johannes de Doper in de gevangenis opgesloten
42 Luk. 9 : 8 Johannes de Doper Jezus als de opgestande - geduid
41 Mark. 8 : 28 Johannes de Doper Jezus gehouden voor -
43 Joh. 1 : 25 Johannes de Doper Jezus kwam na hem
43 Joh. 1 : 36 Johannes de Doper Jezus: – wees op hem als ‘het Lam van God’
43 Joh. 1 : 33 Johannes de Doper Jezus: Johannes kende hem aanvankelijk niet
43 Joh. 1 : 27 Johannes de Doper Jezus: voorstelling van Johannes: hoogheid van Jezus
42 Luk. 7 : 25 Johannes de Doper kleding van -
42 Luk. 11 : 1 Johannes de Doper leerde zijn discipelen bidden
44 Hand. 13 : 24 Johannes de Doper loop voleindigen
43 Joh. 4 : 1 Johannes de Doper maakte discipelen, minder dan Jezus
42 Luk. 7 : 33 Johannes de Doper misvatting omtrent -: men zei dat hij een demon had
44 Hand. 13 : 24 Johannes de Doper predikte aan het hele volk Israël
44 Hand. 13 : 24 Johannes de Doper predikte de doop der bekering
42 Luk. 7 : 26 Johannes de Doper profeet en meer dan een -
41 Mark. 6 : 20 Johannes de Doper rechtvaardig man
43 Joh. 1 : 15 Johannes de Doper roepen door –: aangaande Jezus
43 Joh. 1 : 23 Johannes de Doper roepende
43 Joh. 3 : 28 Johannes de Doper roeping: voor de Christus uitgezonden
43 Joh. 1 : 7 - 8 Johannes de Doper taak
43 Joh. 1 : 23 Johannes de Doper taak
42 Luk. 7 : 33 Johannes de Doper voedsel: geen brood noch wijn
43 Joh. 5 : 35 Johannes de Doper waardering door de Heer Jezus
43 Joh. 5 : 35 Johannes de Doper waardering door mensen
43 Joh. 1 : 23 Johannes de Doper wie hij is naar eigen zeggen
43 Joh. 3 : 30 Johannes de Doper wilde minder worden dan Jezus
39 Mal. 3 : 1 Johannes de Doper zending aangekondigd
41 Mark. 6 : 17 Johannes de Doper
44 Hand. 12 : 25 Johannes Markus
44 Hand. 13 : 5 Johannes Markus
24 Jer. 26 : 23 Jojakim doodde de profeet Uría
25 Klg. 3 : 54 Jona doet denken aan Jona's nood
40 Matth. 12 : 39 v Jona teken van -
42 Luk. 11 : 29 Jona teken van -
42 Luk. 11 : 29 Jona was een teken voor de Ninevieten
42 Luk. 11 : 29 Jona werkelijk bestaan
12 2 Kon. 14 : 25 Jona
9 1 Sam. 31 : 2 Jonathan dood
10 2 Sam. 1 : 23 Jonathan vadertrouw
24 Jer. 1 : 6 jong Jeremia
19 Ps. 148 : 12 jonge looft God, gij jongen
5 Deut. 28 : 50 jonge niet genadig zijn den -
12 2 Kon. 5 : 2 jongedochter
62 1Jo 2 : 14 jongeling boze heeft hij overwonnen
62 1Jo 2 : 13 jongeling geestelijke -en: hebben de boze overwonnen
23 Jes. 13 : 18 jongeling jongelingen verpletterd
25 Klg. 5 : 13 jongeling jongelingen wegnemen voor dwangarbeid
62 1Jo 2 : 14 jongeling sterk: geestelijk
25 Klg. 5 : 14 jongeling vermaken zich met snarenspel
19 Ps. 119 : 9 jongeling zuiver pad houden
54 1 Tim. 5 : 2 jongere vrouwen aanpakken, als zusters
60 1 Pe 5 : 5 jongere weest onderdanig aan de oudsten
56 Tit. 1 : 10 jood weerspannige joden
44 Hand. 20 : 19 Jood aanslagen van de Joden tegen Paulus
44 Hand. 10 : 28 Jood afgezonderd van de vreemdeling
16 Neh. 4 : 2 Jood amechtige Joden, zo aangeduid door Sanballat
45 Rom. 2 : 11 Jood de - ontvangt eerst de vergelding van zijn goede werken
44 Hand. 13 : 26 Jood De Joden zijn zonen van Abrahams geslacht
45 Rom. 2 : 28 v Jood de ware -
44 Hand. 18 : 6 Jood eerst de - en dan de Griek: geval
44 Hand. 13 : 46 Jood eerst de Jood: eerst moet het woord van God tot de Joden woorden gesproken
45 Rom. 2 : 9 - 10 Jood eerst van de – en ook van de Griek
43 Joh. 6 : 4 Jood feest van de Joden: Pascha
66 Opb. 2 : 9 Jood in naam vs. werkelijk
43 Joh. 11 : 54 Jood Jezus wandelde niet meer vrijuit onder de Joden
46 1 Cor. 1 : 22 Jood Joden begeren tekenen
44 Hand. 20 : 21 Jood Joden en Grieken
44 Hand. 17 : 13 Jood Joden uit Thessalonika kwamen de menigte in opschudding en verwarring brengen
5 Deut. 28 : 46 Jood jodenvervolging een (negatief) wonder
48 Gal. 3 : 28 Jood Jood of Griek
45 Rom. 2 : 17 Jood kenmerken
42 Luk. 23 3 Jood Koning der Joden: Jezus Christus
45 Rom. 2 : 24 Jood om de - wordt de naam van God onder de volken gelasterd
66 Opb. 3 : 9 Jood onechte Joden
45 Rom. 15 : 31 Jood ongehoorzamen in Judea
45 Rom. 3 : 3 Jood sommige -en zijn ongelovig geweest
48 Gal. 2 : 15 Jood van nature Joden
48 Gal. 2 : 15 Jood versus 'zondaars uit de volken'
5 Deut. 28 : 25 Jood vervolging op ongehoorzaamheid: door alle koninkrijken der aarde
45 Rom. 3 : 1 Jood voorrecht van de -
45 Rom. 3 : 1 v Jood voorrecht van de –
17 Esth. 8 : 17 Jood worden
51 Col. 3 : 11 Jood
56 Tit. 1 : 14 Joods joodse fabels
23 Jes. 36 : 11 Joods naam van de taal der Joden
16 Neh. 13 : 24 Joods spreken
14 2 Kron. 32 : 18 Joods taal der joden
43 Joh. 11 : 53 Joodse Raad beraadslaagde om Jezus te doden
12 2 Kon. 1 : 17 Joram koning van Israël
1 Gen. 13 : 10 Jordaan bevochtigde de gehele vlakte
23 Jes. 43 : 16 Jordaan doortocht door de –
43 Joh. 10 : 40 Jordaan Jezus ging over de -
7 Richt. 3 : 28 Jordaan overtocht belet
4 Num. 35 : 1 Jordaan van Jericho
7 Richt. 3 : 28 Jordaan veren van de Jordaan innemen
12 2 Kon. 2 : 8 Jordaan wonder aan de - verricht
11 1 Kon. 22 : 41 v Josafat
13 1 Kron. 18 : 15 Josafat
7 Richt. 9 : 20 Jotham vloek uitgesproken door –
1 Gen. 37 : 18 Jozef aanslag tegen Jozef beraamd, om hem te doden
1 Gen. 49 : 26 Jozef afgezonderde van zijn broers
1 Gen. 41 : 57 Jozef alle landen kwamen tot – om te kopen
6 Joz. 24 : 32 Jozef beenderen van – begraven
2 Ex. 13 : 19 Jozef beenderen van – meegenomen uit Egypte
1 Gen. 42 : 21 Jozef benauwdheid der ziel
1 Gen. 37 : 23 Jozef beroofd van zijn heerlijkheid, onteerd
2 Ex. 13 : 19 Jozef bevel aangaande zijn beenderen
40 Matth. 13 : 55 Jozef broer van Jezus
1 Gen. 50 : 18 Jozef broers van –: vielen voor hem neer
1 Gen. 50 : 17 Jozef broers: zij noemden zichzelf ‘dienaren van de God uws vaders’
1 Gen. 50 : 20 Jozef doel: Gods doel met hem: een groot volk in het leven te behouden
1 Gen. 43 : 34 Jozef dronken
1 Gen. 50 : 7 Jozef eer in Egypte
1 Gen. 33 : 2 Jozef en Rachel het kostbaarst voor Jakob
1 Gen. 50 : 4 Jozef Farao: Jozef was nederig tegenover Farao’s huis
1 Gen. 41 : 55 Jozef gaat tot –, doet wat hij u zegt
1 Gen. 37 : 3 Jozef geliefd bij zijn vader boven zijn broers
1 Gen. 45 : 7 Jozef gezonden door God
7 Richt. 2 : 9 Jozef graf van –
1 Gen. 45 : 8 Jozef heer over Farao’s huis
1 Gen. 45 : 9 Jozef heer over geheel Egypteland
1 Gen. 45 : 13 Jozef heerlijkheid in Egypte
1 Gen. 49 : 24 Jozef herder
1 Gen. 50 : 22 Jozef leeftijd: 110 jaren
1 Gen. 50 : 26 Jozef leeftijd: 110 jaren
1 Gen. 50 : 19 Jozef nederigheid
1 Gen. 50 : 4 Jozef nederigheid: tegenover Farao’s huis
1 Gen. 45 : 17 v Jozef onder gezag van Farao
1 Gen. 40 : 15 Jozef onschuld van –
1 Gen. 40 : 15 Jozef ontstolen uit het land der Hebreeen
41 Mark. 3 : 35 Jozef overleden (?)
1 Gen. 50 : 24 - 25 Jozef profeteren door –
1 Gen. 49 : 22 v Jozef profetie aangaande
1 Gen. 45 : 8 Jozef regeerder in het ganse land van Egypte
1 Gen. 45 : 26 Jozef regeerder in het gehele land van Egypte
1 Gen. 45 : 8 Jozef rol in Egypte
4 Num. 13 : 11 Jozef stam van -
1 Gen. 48 : 22 Jozef stuk land voor –
40 Matth. 13 : 55 Jozef timmerman
19 Ps. 105 : 17 Jozef type van Christus: heengezonden
19 Ps. 105 : 17 Jozef type van Christus: slaaf geworden
1 Gen. 45 : 8 Jozef vader van Farao: vaderlijk raadgever
43 Joh. 1 : 46 Jozef vader van Jezus
43 Joh. 6 : 42 Jozef vader van Jezus: gekend door omstanders
40 Matth. 13 : 55 Jozef vader van Jezus: hier al overleden, daar zijn naam niet genoemd wordt?
1 Gen. 50 : 1 Jozef verdriet over het heengaan van zijn vader
1 Gen. 37 : 28 Jozef verkocht als slaaf
1 Gen. 50 : 24 Jozef voorzegt Israëls terugkeer naar Kanaän
1 Gen. 50 : 19 Jozef was niet in de plaats van God
1 Gen. 50 : 17 Jozef weende
1 Gen. 45 : 2 Jozef weende luid
1 Gen. 45 : 15 Jozef weende over zijn broeders
58 Hebr. 11 : 21 Jozef zonen van –: elk werd gezegend door Jakob
42 Luk. 4 : 22 Jozef zoon van -: Jezus
42 Luk. 23 : 50 Jozef van Arimathea
42 Luk. 2 : 4 Jozes stamde uit familie en huis van David
6 Joz. 7 : 26 Jozua auteur van het boek
6 Joz. 10 : 13 Jozua boek: ontstaan
6 Joz. 10 : 14 Jozua boek: ontstaanstijd
6 Joz. 10 : 27 Jozua boek: ontstaanstijd
6 Joz. 5 : 25 Jozua boek: ouderdom
6 Joz. 8 : 29 Jozua boek: ouderdom
6 Joz. 9 : 27 Jozua boek: tijd van ontstaan
6 Joz. 15 : 63 Jozua boek: tijd van ontstaan
2 Ex. 24 : 13 Jozua dienaar van Mozes
7 Richt. 2 : 21 Jozua dood van –: na hem nog heidenen in het beloofde land
7 Richt. 1 : 1 Jozua dood: na zijn dood
4 Num. 13 : 16 Jozua door Mozes zo genoemd heette eigenlijk Hoséa
6 Joz. 11 : 15 Jozua gehoorzaamheid aan God
6 Joz. 20 : 1 Jozua God sprak tot -
6 Joz. 11 : 6 Jozua God spreekt tot -
6 Joz. 3 : 7 Jozua God was met Jozua
6 Joz. 1 : 18 Jozua hem gehoorzamen
5 Deut. 32 : 44 Jozua Hosea
6 Joz. 24 : 27 Jozua knecht des HEEREN genoemd
7 Richt. 2 : 8 Jozua knecht des HEEREN genoemd
7 Richt. 2 : 8 Jozua leeftijd: 110 jaar oud geworden
6 Joz. 1 : 1 Jozua Mozes' dienaar
6 Joz. 5 : 1 Jozua schrijver
6 Joz. 8 : 32 Jozua schrijver
6 Joz. 24 : 26 Jozua schrijver
4 Num. 11 : 28 Jozua verzoekt Mozes iets te verbieden
2 Ex. 33 : 11 Jozua week niet uit de Tent der Samenkomst
6 Joz. 14 : 14 Jozua (boek) datering, "tot op deze dag"
23 Jes. 35 : 1 jubelen door de wildernis
49 Ef. 5 : 19 jubelen in het hart -
3 Lev. 25 : 40 jubeljaar vrijlating van gebonden dagloners
3 Lev. 25 : 10 jubeljaar
65 Jud : 4 Jud. 1:1 'slaaf' vgl. vs 4 'Meester' (despotes)
65 Jud : 6 Jud. 1:6 afvallige engelen vgl. afvallige belijders vs 5
30 Amos 2 : 4 Juda -'s overtredingen
28 Hos. 12 : 3 Juda 2-stammenrijk Jakob genoemd
24 Jer. 20 : 4 Juda ballingschap in Babel voorzegd
19 Ps. 48 : 12 Juda dochters van -: laat zij zich verheugen om Uwer oordelen wil
15 Ezra 1 : 5 Juda en Benjamin: onderscheiden
15 Ezra 1 : 3 Juda en Israël
19 Ps. 69 : 36 Juda God zal de steden van - bouwen
24 Jer. 7 : 28 Juda hoort niet naar Gods stem
4 Num. 13 : 6 Juda Kaleb was een hoofd van de stam -
13 1 Kron. 3 : 9 v Juda koningen van -
24 Jer. 13 : 17 Juda kudde van Jahweh
24 Jer. 7 : 30 Juda kwaad: de kinderen van – hebben gedaan wat kwaad is in Mijn ogen
15 Ezra 1 : 2 Juda land bekend bij Kores
10 2 Sam. 2 : 9 Juda onderscheiden van Israël
30 Amos 2 : 4 Juda oordeel over -
12 2 Kon. 21 : 12 v Juda oordeel over - voorzegd
14 2 Kron. 29 : 8 Juda overgegeven door God, ter beroering
24 Jer. 9 : 11 Juda steden van – gesteld tot een verwoesting
23 Jes. 44 : 26 Juda steden van –: worden herbouwd
1 Gen. 44 : 33 Juda stelt voor om slaaf te worden van de onderkoning
14 2 Kron. 36 : 23 Juda streek
19 Ps. 69 : 36 Juda toekomst
29 Joel 3 : 20 Juda toekomst: zal blijven
24 Jer. 7 : 33 Juda toorn over –
24 Jer. 7 : 29 Juda verlaten door God
24 Jer. 9 : 19 Juda verlaten: gedwongen
24 Jer. 9 : 16 Juda verstrooiing voorzegd
24 Jer. 7 : 29 Juda verworpen door God
13 1 Kron. 28 : 4 Juda voorganger: hiertoe verkoren
24 Jer. 3 : 8 Juda vreesde niet ter oorzake van Israëls ondergang
16 Neh. 12 : 44 Juda was teruggekeerd uit de ballingschap
16 Neh. 13 : 16 Juda was teruggekeerd uit de ballingschap
23 Jes. 48 : 1 Juda wateren van –
12 2 Kon. 23 : 27 Juda wegdoen: door God: van zijn aangezicht
12 2 Kon. 21 : 9 Juda zonde van - erger dan der heidenen
12 2 Kon. 21 : 2 v Juda zonden van -
24 Jer. 3 : 7 Juda zuster van Israël (10-stammen): trouweloze zuster
29 Joel 3 : 21 Juda toekomst: reiniging van bloed
44 Hand. 15 : 5 judaïsme geval
44 Hand. 15 : 1 judaïsme geval van -
44 Hand. 21 : 20 judaisten
65 Jud : 1 Judas broer van Jacobus
40 Matth. 13 : 55 Judas broer van Jezus
43 Joh. 14 : 22 Judas van Jakobus
14 2 Kron. 18 : 21 Judas Iskariot aangemoedigd te handelen, vgl.
44 Hand. 1 : 25 Judas Iskariot afgevallen
19 Ps. 109 : 8 Judas Iskariot ander nam zijn ambt
40 Matth. 27 : 3 Judas Iskariot berouw krijgend
43 Joh. 12 : 6 Judas Iskariot dief
44 Hand. 1 : 18 Judas Iskariot dood
43 Joh. 13 : 2 Judas Iskariot duivel gaf hem in het hart Jezus over te leveren
43 Joh. 6 : 70 Judas Iskariot een duivel
43 Joh. 6 : 71 Judas Iskariot een van de twaalf
44 Hand. 1 : 18 Judas Iskariot einde bekend geworden aan allen die in Jeruzalem wonen
17 Esth. 4 : 7 Judas Iskariot gelijk bij Judas speelde geld een rol bij de misdaad
43 Joh. 12 : 6 Judas Iskariot had de beurs
43 Joh. 13 : 29 Judas Iskariot had de beurs
42 Luk. 18 31 Judas Iskariot hoort Jezus over zijn toekomstig leven spreken
44 Hand. 1 : 20 Judas Iskariot in Oude Testament
20 Spr. 27 : 6 Judas Iskariot kus van -
40 Matth. 26 : 25 Judas Iskariot leverde Jezus over
43 Joh. 12 : 4 Judas Iskariot leverde Jezus over
42 Luk. 22 3 Judas Iskariot satan kwam in -
43 Joh. 6 : 64 Judas Iskariot te voren gekend als die Jezus zou overleveren
43 Joh. 13 : 10 Judas Iskariot was niet rein
47 2 Cor. 7 : 10 Judas Iskariot zelfmoord
41 Mark. 14 : 18 Judas Iskariot zijn verraad voorzegd
43 Joh. 17 : 12 Judas Iskariot zoon van het verderf
43 Joh. 6 : 71 Judas Iskariot zoon van Simon
43 Joh. 12 : 4 Judas Iskariot zoon van Simon
43 Joh. 13 : 26 Judas Iskariot zoon van Simon
43 Joh. 6 : 71 Judas Iskariot zou Jezus overleveren
41 Mark. 3 : 19 Judas Iskariot
41 Mark. 13 : 14 Judea in de eindtijd
43 Joh. 11 : 7 Judea laten wij naar – gaan
40 Matth. 3 : 1 Judea woestijn van Judea
41 Mark. 10 : 1 Judea
43 Joh. 3 : 22 Judea
44 Hand. 28 : 21 Judea
23 Jes. 36 : 11 Judees naam van de taal der Joden
19 Ps. 71 : 23 juichen bij het psalmzingen
19 Ps. 95 : 1 juichen den HERE -; reden: roststeen onzes heils
19 Ps. 95 : 2 juichen den HERE: met psalmen
36 Zef. 3 : 17 juichen door God: over Israël
3 Lev. 9 : 24 juichen door het volk
23 Jes. 42 : 13 juichen Jhwh zal -
23 Jes. 54 : 1 juichen juich!
19 Ps. 98 : 4 juichen juicht de Heer, gij ganse aarde
19 Ps. 100 : 1 juichen juicht de HEERE
19 Ps. 100 : 1 juichen juicht den HEERE
19 Ps. 47 : 2 juichen juicht Gode met een stem van vreugdegezang
23 Jes. 52 : 9 juichen juicht tesamen
19 Ps. 107 : 22 juichen met gejuich Gods werken vertellen
19 Ps. 71 : 23 juichen mijn lippen zullen -
19 Ps. 118 : 15 juichen om het heil
23 Jes. 12 : 6 juichen omdat God groot is in het midden van u
19 Ps. 149 : 5 juichen over God en Zijn heil en gunst
20 Spr. 11 : 10 juichen over ondergang goddelozen
19 Ps. 90 : 14 juichen te allen dage
19 Ps. 30 : 6 juichen versus wenen
19 Ps. 66 : 1 juichen voor God
19 Ps. 132 : 16 juichen zeer -
14 2 Kron. 15 : 14 juichen
15 Ezra 3 : 11 juichen
19 Ps. 132 : 9 juichen
40 Matth. 15 : 26 juist niet -: een zekere handeling
14 2 Kron. 30 : 4 juist zie ook Recht
23 Jes. 58 : 6 juk banden van het – ontdoen
25 Klg. 3 : 27 juk dragen: in zijn jeugd: is goed voor een man
23 Jes. 9 : 3 juk en last
24 Jer. 5 : 5 juk goed - verbreken
11 1 Kon. 12 : 4 juk hard -: van Salomo
14 2 Kron. 10 : 4 juk hard gemaakt -
5 Deut. 28 : 48 juk ijzeren -: als vloek van Godswege
24 Jer. 2 : 20 juk Israëls – verbroken door God
40 Matth. 11 : 30 juk Jezus'- is zacht
14 2 Kron. 10 : 9 v juk lichter maken
40 Matth. 11 : 29 juk neemt Mijn - op u
14 2 Kron. 20 : 35 juk ongelijk -
15 Ezra 9 : 14 juk ongelijk -
15 Ezra 10 : 2 juk ongelijk -
15 Ezra 10 : 44 juk ongelijk -
47 2 Cor. 6 : 14 juk ongelijk -
5 Deut. 28 : 32 juk ongelijk - (associatie)
14 2 Kron. 19 : 2 juk ongelijk - in de politiek
6 Joz. 23 : 12 juk ongelijk - verboden
7 Richt. 2 : 2 juk ongelijk - verboden (toepassing)
1 Gen. 28 : 1 juk ongelijk - verboden: door Izak aan Jakob
juk ongelijk -, zie ook Vermengen
15 Ezra 4 : 3 juk ongelijk -: afgewezen
1 Gen. 26 : 35 juk ongelijk -: Ezau's huwelijk met Hethitische vrouwen
1 Gen. 27 : 46 juk ongelijk -: Ezau's huwelijk met Hethitische vrouwen
7 Richt. 3 : 6 juk ongelijk -: gevallen
5 Deut. 22 : 10 juk ongelijk -: ploegen met os en ezel tegelijk: verboden
2 Ex. 34 : 16 juk ongelijk -: risico: afgoderij
4 Num. 25 : 1 v juk ongelijk -: risico: afgoderij: geval
5 Deut. 20 : 18 juk ongelijk -: risico's daaraan
15 Ezra 9 : 12 juk ongelijk -: verboden
2 Ex. 23 : 32 juk ongelijk -: verbond met vreemde goden
16 Neh. 10 : 30 juk ongelijk -: verkeerd
16 Neh. 13 : 23 juk ongelijk -: verkeerd
16 Neh. 13 : 26 juk ongelijk -: verkeerde invloed
15 Ezra 10 : 1 v juk ongelijk -: vreemde vrouwen weggezonden
14 2 Kron. 25 : 7 juk ongelijk -: waarschuwen tegen -
5 Deut. 21 : 11 juk ongelijk -??
2 Ex. 6 : 14 juk ongelijk –: geval
7 Richt. 14 : 2 juk ongelijk juk
8 Ruth 1 : 4 juk ongelijk juk
7 Richt. 14 : 3 juk ongelijk juk: afgemaand door ouders van Simsom
7 Richt. 3 : 6 juk ongelijk juk: gevolg: afgoderij
11 1 Kon. 16 : 31 juk ongelijk juk: gevolg: afgoderij
6 Joz. 23 : 7 juk ongelijk juk: verboden
5 Deut. 13 : 6 juk ongelijk-: gevaar: afval
25 Klg. 3 : 27 juk opgelegd door God
44 Hand. 15 : 10 juk opleggen: op de hals van de discipelen
23 Jes. 58 : 6 juk te verscheuren
23 Jes. 10 : 27 juk van Assur
5 Deut. 7 : 3 - 4 juk verbond met Kanaänieten verboden
3 Lev. 26 : 13 juk verbreken: door God
23 Jes. 58 : 9 juk wegdoen uit uw midden
14 2 Kron. 10 : 4 v juk zwaar -
23 Jes. 47 : 6 juk zwaar maken over de oude: door Babel