Onderwerpenregister bij de Bijbel/L

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 8 feb 2021 om 11:53 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Onderwerpenregister}} {| class="wikitable" |Luk. |14 |: |11 | | |laatst |laatste plaats innemen |- |2 Tim. |3 |: |1 | | |laatst |laatste dagen |- |Jac. |5 |: |3 |...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Onderwerpenregister bij de Bijbel > L

L: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter L.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Luk. 14 : 11 laatst laatste plaats innemen
2 Tim. 3 : 1 laatst laatste dagen
Jac. 5 : 3 laatst laatste dagen
1 Pe 1 : 5 laatst tijd: -e tijd
1Jo 2 : 18 laatst laatste uur
Jes. 44 : 6 laatste God is de –
Ez. 38 : 8 laatste in het - der jaren
Ez. 38 : 16 laatste in het - der dagen
Matth. 19 : 30 laatste eerste, vgl. 20:8, 16
Matth. 20 : 8 laatste eerste, vgl. vers 16;19:30
Marcus 9 : 35 laatste zijn
Marcus 9 : 35 laatste zijn en dienen
Marcus 10 : 31 laatste vele -n zullen eersten zijn
Luk. 13 : 30 laatste eersten en laatsten
Opb. 2 : 8 laatste Christus de -
Opb. 22 : 13 laatste Jezus is de -
Opb. 1 : 18 laatste Jezus
Gen. 31 : 20 , 24 Laban Syriër
Gen. 16 : 14 Lachai-Roi betekent: 'bron van de levende en ziende'
Gen. 17 : 17 lachen door Abraham
Job 30 : 1 lachen over Job
Ps. 2 : 4 lachen Die in de hemel woont, zal lachen
Ps. 52 : 8 lachen over een goddeloze
Ps. 126 : 2 lachen uit oplichtung en vreugde
Spr. 1 : 26 lachen in jullie verderf
Spr. 14 : 13 lachen en tegelijkertijd smart hebben in het hart
Pred. 2 : 2 lachen onzinnig
Pred. 3 : 4 lachen er is een tijd om te -
Pred. 7 : 3 lachen treuren is beter dan het -
Pred. 7 : 6 lachen van een zot: ijdelheid
Luk. 6 : 21 lachen door de wenende discipelen: in de toekomst
Luk. 6 : 25 lachen versus treuren, wenen
Luk. 6 : 25 lachen wee u die nu lacht
Jac. 4 : 9 lachen versus treuren
lachen zie ook Belachen
lachen zie ook Uitlachen
Luk. 21 34 lachgas gebruik van – (toepassing)
Joz 10 : 3 Lachis koning van -
2 Kron. 25 : 27 Lachis
Richt. 18 : 7 Laïs
Spr. 27 : 26 lam lammeren tot kleding
Jes. 1 : 11 lam bloed der lammeren
Jes. 40 : 11 lam God zal de lammeren in zijn armen vergaderen
Luk. 10 : 3 lam fig. onschuldig, zwak mens
Hand. 8 : 32 lam Jezus gelijk een -
1 Pe 1 : 19 Lam Christus: vlekkeloos en onbesmet -
1 Pe 1 : 19 Lam vlekkeloos en onbesmet -: Christus
Opb. 6 : 16 Lam toorn van het -
Opb. 4 : 6 Lam Christus: 7 horens en 7 ogen
Opb. 4 : 6 Lam Christus: staan als geslacht
Opb. 5 : 6 Lam in het midden van troon, levende wezens en oudsten
Opb. 5 : 6 Lam staande als geslacht
Opb. 5 : 12 Lam geslachte -
Opb. 7 : 17 Lam in het midden van de troon
Opb. 13 : 8 Lam boek van het leven van het Lam
Opb. 13 : 8 Lam dat geslacht is
Opb. 19 : 7 Lam bruiloft van het Lam
Opb. 19 : 7 Lam vrouw van het -
Opb. 19 : 9 Lam bruiloftsmaal van het -: hiertoe geroepen zijn
Opb. 21 : 9 Lam de vrouw van het -
Opb. 21 : 14 Lam het - is Christus Jezus
Luk. 5 : 18 v lamme genezing
1 Sam. 3 : 3 lamp Gods -
2 Sam. 21 : 17 lamp fig.: lamp van Israël uitblussen
1 Kon. 15 : 3 lamp in Jeruzalem
2 Kon. 8 : 19 lamp fig. troon
Ps. 132 : 17 lamp fig.: heerschappij en heerlijkheid
Spr. 6 : 23 lamp gebod is een -
Spr. 13 : 9 lamp en licht
Spr. 13 : 9 lamp geestelijke -
Spr. 13 : 9 lamp uitblussen: de - der goddelozen zal uitgeblust worden
Spr. 20 : 20 lamp fig. levenslicht
Matth. 25 : 1 lamp
Matth. 25 : 7 lamp fig. leven
Marcus 4 : 21 lamp zinnebeeld van de gemeente
Luk. 8 : 16 lamp christen een -
Luk. 11 : 33 lamp
Luk. 12 : 35 lamp lampen brandende houden
Luk. 15 : 8 lamp
Joh. 5 : 35 lamp fig. mens: Johannes de Doper
Opb. 22 : 5 lamp geen lamp meer
2 Sam. 22 : 29 lamp God is onze -
Opb. 22 : 5 lamplicht niet meer nodig
Gen. 47 : 20 land verkoop uit hongersnood van bijna alle akkers aan Farao
Lev. 18 : 25 land spuwt inwoners uit, vs 28
Lev. 20 : 22 land spuwt inwoners uit
Lev. 20 : 24 land belofte van het
Lev. 25 : 24 land lossing toelaten
Lev. 26 : 20 land inkomst: niet gegeven
Deut. 19 : 14 land inpikken verboden
Deut. 21 : 23 land verontreinigen
Deut. 27 : 3 v land komen in het beloofde -: voorwaarde: stenen oprichten en daarop de woorden Gods schrijven
Deut. 28 : 4 land vrucht van het -
Deut. 32 : 43 land Gods -
Deut. 32 : 49 land beloofde - op afstand zien: door Mozes
Joz 1 : 2 land beloofde land intrekken na de dood van Mozes
Richt. 18 : 10 land wijd van ruimte
2 Kon. 2 : 19 land onvruchtbaar -
1 Kron. 28 : 8 land van Israël: bezitten: blijvend, erfelijk: voorwaarde: gehoorzaamheid aan God
1 Kron. 28 : 8 land van Israël: doen erven: mits in gehoorzaamheid aan God
2 Kron. 6 : 31 land leven op het -
2 Kron. 14 : 1 land stil
Ps. 65 : 10 land God bereid het koren
Ps. 143 : 6 land geestelijk: van de ziel
Spr. 28 : 2 land overtreding van het -
Spr. 29 : 4 land staande houden: door het recht
Jes. 1 : 19 land het goede van dit - eten
Jes. 5 : 8 land bezit
Jes. 5 : 8 land ongewenste vermeerdering van land
Jer 4 : 3 land ontgin u een nieuw -
Jer 23 : 10 land treurt vanwege de vloek
Jer 27 : 11 land bouwen: door een volk
Jer 27 : 11 land een volk in zijn - laten: door God
Ez. 7 : 2 land vier hoeken van het land
Ez. 14 : 13 land Gods tucht jegens een verkeerd -
Hos. 4 : 3 land treuren als gevolg van zonden
Hos. 5 : 10 land inpikken
Obadja : 19 land Israël: voor Israël
Luk. 12 : 16 land bracht veel op
Luk. 15 : 13 land ver -
Hand. 10 : 39 land het land van de Joden
Jac. 5 : 7 land vrucht van het -
Gen. 26 : 3 landbelofte aan Izak gedaan
Ez. 37 : 25 landbelofte geldt nog
Ex. 23 : 11 landbouw wet voor de -: 7-jaarlijkse rust
2 Kron. 26 : 10 landbouw liefhebber van de -
Gen. 4 : 2 landbouwer Kaïn
Ex. 34 : 24 landjepik
Gen. 31 : 40 landklimaat
Jes. 5 : 4 landman God als -, wijngaardenier
Joh. 15 : 1 landman de Vader is de -
Jac. 5 : 7 landman
Jes. 30 : 23 landouw in een wijde - weiden
Lev. 21 : 18 lang van leden
Num. 14 : 18 lankmoedig Jhwh is -
Neh. 9 : 17 lankmoedig God is -
Ps. 103 : 8 lankmoedig God is -
Ps. 145 : 8 lankmoedig God is -
Joel 2 : 13 lankmoedig God is -
1 Cor. 13 : 4 lankmoedig de liefde is -
1 Thess. 5 : 15 lankmoedig weest - jegens allen
2 Pe 3 : 9 lankmoedig God is -
Spr. 14 : 29 lankmoedige is groot van verstand
Spr. 16 : 32 lankmoedige beter dan een held, sterke
Pred. 7 : 8 lankmoedige is beter dan de hoogmoedige
Matth. 17 : 17 lankmoedigheid Jezus' -
Rom. 2 : 4 lankmoedigheid rijkdom van -: bij God
Rom. 9 : 22 lankmoedigheid Gods -: veel -
Rom. 9 : 22 lankmoedigheid veel -: bij God
2 Cor. 6 : 6 lankmoedigheid in -
Gal. 5 : 22 lankmoedigheid vrucht van de Geest
Col. 1 : 11 lankmoedigheid kracht tot -
Col. 1 : 11 lankmoedigheid kracht tot -
Col. 3 : 12 lankmoedigheid aan te doen
Col. 3 : 12 lankmoedigheid bron: Christus, zie vers 11
1 Tim. 1 : 16 lankmoedigheid Jezus' -: geval
2 Tim. 3 : 10 lankmoedigheid navolgen
2 Tim. 4 : 2 lankmoedigheid vermaan: in alle lankmoedigheid en lering
2 Pe 3 : 15 lankmoedigheid van de Heer voor behoudenis houden
Col. 2 : 1 Laodicea gemeente in -
Col. 4 : 13 Laodicea
Ex. 18 : 18 last te zware – voor Mozes
2 Kron. 35 : 3 last op de schouders: geen
Ps. 119 : 134 last over-: van mensen: verlos mij ervan
Jes. 1 : 14 last voor God
Jes. 9 : 3 last en juk
Jes. 10 : 27 last van Assur
Jer 23 : 33 last van de HEER
Matth. 11 : 28 last be-? Kom tot Christus
Matth. 11 : 30 last Jezus' - last is licht
Matth. 23 : 4 last zware -en
Luk. 11 : 46 last moeilijk te dragen -en
Hand. 15 : 28 last opleggen: geringe last
2 Cor. 11 : 8 last niemand tot - zijn
2 Cor. 12 : 13 last iemand wel of niet tot - zijn
2 Cor. 12 : 14 last tot - zijn: ik zal u niet tot - zijn
Gal. 6 : 2 last draagt elkaars -en
1 Thess. 2 : 9 last opleggen: nalaten
2 Thess. 3 : 8 last niemand tot - zijn
Hebr. 12 : 1 last afleggen
Hebr. 12 : 1 last en zonde
Opb. 2 : 24 last opgave
Opb. 2 : 24 last opleggen: door Christus
Gen. 39 : 14 laster
Ex. 23 : 1 laster geen vals gerucht opnemen
Deut. 22 : 13 v laster man over zijn vrouw
2 Sam. 16 : 3 laster Ziba t.o.v. Mefiboseth
1 Kron. 19 : 3 laster
Neh. 9 : 18 laster grote -en doen: jegens God: door Israël
Neh. 9 : 26 laster grote -en doen
Ps. 101 : 5 laster
Matth. 10 : 25 laster gelovige voorwerp van laster
Luk. 23 2 laster geval
Joh. 7 : 12 laster
2 Cor. 11 : 12 laster aanleiding tot - afsnijden
Col. 3 : 8 laster af te leggen
Opb. 2 : 9 laster - jegens ons, gekend door Chrisus
Opb. 2 : 9 laster hulp bij -: ware aard van de lasteraar zien
Ps. 44 : 17 lasteraar
Jes. 60 : 14 lasteraar
Rom. 1 : 30 lasteraar
1 Cor. 5 : 11 lasteraar in de gemeente: omgang met hem vermijden
1 Cor. 6 : 10 lasteraar geen – zal Gods koninkrijk beërven
1 Tim. 1 : 13 lasteraar Paulus eertijds een -
2 Tim. 3 : 2 lasteraar in de laatste dagen zijn de mensen -s
Lev. 24 : 16 lasteren Gods naam -
2 Sam. 12 : 14 lasteren door vijanden van God: nav zonde gelovige
2 Kon. 19 : 6 lasteren God -: geval
Jes. 1 : 4 lasteren God -
Jes. 37 : 6 lasteren God - door de dienaars van de koning van Assyrië
Jes. 37 : 23 lasteren God -: door Sanherib
Matth. 9 : 3 lasteren
Matth. 27 : 39 lasteren Jezus gelasterd
Marcus 2 : 7 lasteren Jezus beschuldigd van laster
Marcus 3 : 28 lasteren
Marcus 15 : 29 lasteren Jezus -
Luk. 7 : 34 lasteren Jezus belasteren
Luk. 12 : 10 lasteren tegen de Heilige Geest -
Luk. 22 65 lasteren Jezus gelasterd
Luk. 23 : 39 lasteren Jezus -: door een van de gehangen boosdoeners
Joh. 10 : 36 lasteren
Hand. 13 : 45 lasteren door de tegenstanders van Paulus
Hand. 18 : 6 lasteren door de Joden
Hand. 26 : 11 lasteren dwingen te -
Rom. 3 : 8 lasteren kwaad spreken van
1 Cor. 4 : 13 lasteren reactie op -: bidden
2 Cor. 6 : 3 lasteren opdat de bediening niet gelasterd wordt
1 Tim. 1 : 20 lasteren afleren
1 Tim. 5 : 14 lasteren aanleiding tot - geven
1 Tim. 5 : 15 lasteren aanleiding tot - geven
1 Tim. 6 : 1 lasteren van God: voorkomen: door goed gedrag
1 Tim. 6 : 1 lasteren voorkomen: door goed gedrag
Tit. 2 : 5 lasteren woord van God: opdat dit niet gelasterd wordt
Tit. 3 : 2 lasteren niemand te -
1 Pe 4 : 4 lasteren door de wereld
1 Pe 4 : 4 lasteren door ongelovigen
1 Pe 4 : 4 lasteren kwaadspreken, vgl. 3:16
2 Pe 2 : 2 lasteren aanleiding: losbandigheid
2 Pe 2 : 2 lasteren de weg van de waarheid -
2 Pe 2 : 10 lasteren heerlijkheden -
2 Pe 2 : 12 lasteren in dingen die zij niet begrijpen
Jud : 8 lasteren de heerlijkheden -
Jud : 9 lasteren behandeling van -
Jud : 10 lasteren uit onwetendheid
Opb. 16 : 9 lasteren de naam van God -
Dan. 3 : 29 lastering spreken tegen God: verboden
Matth. 12 : 31 lastering vergeven, niet vergeven
Matth. 15 : 19 lastering komt voort uit hart
Matth. 26 : 65 lastering schijnbare -
Marcus 7 : 21 lastering oorsprong: hart
2 Cor. 12 : 20 lastering
Ef. 4 : 31 lastering tegen -
1 Tim. 6 : 5 lastering oorzaak van -: andere leer en woordenstrijd
Jud : 9 lastering oordeel van -
Opb. 13 : 1 lastering door het beest uit de zee
Opb. 13 : 5 lastering lasteringen spreken
Luk. 22 65 lasterlijk lasterlijke dingen zeggen tegen Jezus
Luk. 18 5 lastig een rechter - vallen
Marcus 14 : 6 lastigvallen iemand -
1 Pe 3 : 7 LAT-relatie tegen -: woont bij je vrouw
Opb. 3 : 15 lauw
Spr. 29 : 13 Lazarus (toepassing)
Luk. 16 : 20 Lazarus
Gen. 29 : 16 Lea grootste dochter van Laban
Gen. 29 : 17 Lea ogen: teder
Gen. 29 : 31 Lea gehaat
Gen. 29 : 31 Lea gezegend met kinderen
Gen. 29 : 32 Lea miste liefde
Gen. 29 : 33 Lea gehaat
Richt. 15 : 14 Lechi
Job 17 : 7 ledemaat al mijn -en zijn gelijk een schaduw
Jes. 24 : 1 ledig en woest: het land: door God gemaakt
1 Tim. 5 : 13 ledigheid in - rondgaan bij de huizen
Ex. 2 : 24 leed God kent ons -
1 Sam. 15 : 35 leed dragen om iemand
1 Sam. 16 : 1 leed dragen: door God ingeperkt
Spr. 12 : 21 leed rechtvaardige: hem zal geen - wedervaren
Jes. 11 : 9 leed doen
Lev. 19 : 14 leedvermaak tegen -
Deut. 27 : 18 leedvermaak veroordeeld
Job 31 : 29 leedvermaak
Spr. 17 : 5 leedvermaak
Klg. 1 : 21 leedvermaak
Ez. 26 : 2 leedvermaak Tyrus over Jeruzalem
Gen. 9 : 28 leeftijd Noachs -: 950
Gen. 47 : 8 leeftijd vragen naar iemands –: Farao aan Jakob
Gen. 47 : 9 leeftijd afnemend in O.T.
Ex. 23 : 26 leeftijd God zal het getal uwer dagen vervullen (belofte aan Israëlieten)
Num. 1 : 3 leeftijd volwassen
Num. 1 : 32 leeftijd klasse: 20 jaren en daarboven
Num. 3 : 22 leeftijd te rekenen vanaf, vs 39v
Num. 3 : 46 leeftijd klasse: 1 maand en ouder
Num. 4 : 3 leeftijd klasse: 30 - 50 jaar
Num. 4 : 23 leeftijd 30 tot 35 jaar oud in de dienst des tabernakels
Num. 8 : 24 leeftijd levieten dienen vanaf 25 - 50 jaar
1 Kon. 3 : 14 leeftijd en gehoorzaamheid
2 Kron. 24 : 15 leeftijd hoge leeftijd: 130 jaar
Job 14 : 5 leeftijd van de mens bestemd en bij God bekend
Ps. 61 : 7 leeftijd verlengen: van de Koning
Spr. 3 : 16 leeftijd hogere - door wijsheid
Pred. 8 : 13 leeftijd bekort
Pred. 8 : 15 leeftijd dagen des levens zijn een gave van God
Jes. 38 : 5 leeftijd in Gods hand
Jes. 38 : 5 leeftijd verlengd door God
Jes. 65 : 20 leeftijd hogere - in toekomstig Jeruzalem
Zach. 8 : 3 leeftijd toekomstige - in Jeruzalem
Luk. 1 : 7 leeftijd hoge -
1 Tim. 4 : 12 leeftijd jeugdige - verachten
1 Tim. 5 : 9 leeftijd zestig jaar of ouder
Gen. 43 : 2 leeftocht
Ruth 1 : 20 leeg Naomi keerde ledig weder
1 Cor. 6 : 4 leek lekendienst (toepassing)
Deut. 32 : 2 leer Gods - gelijk water
Spr. 1 : 5 leer in - toenemen
Spr. 1 : 8 leer verlaten
Spr. 1 : 9 leer sieraad
Spr. 4 : 2 leer goede - geven
Spr. 9 : 9 leer toenemen in -
Spr. 13 : 14 leer Christus - : bron van leven
Jes. 30 : 21 leer probleemgericht ook
Jes. 42 : 4 leer Jezus' -: de eilanden zullen op zijn - wachten
Jes. 42 : 4 leer van Christus: de eilanden zullen naar Zijn - wachten
Matth. 5 : 19 leer onjuiste -
Matth. 16 : 12 leer verkeerde - : daarvoor op te passen
Matth. 22 : 23 leer dwaalleer: er is geen opstanding
Matth. 22 : 33 leer Jezus' -: de menigten stonden versteld over zijn -
Marcus 1 : 22 leer Jezus' -
Marcus 4 : 2 leer in zijn leer zeggen tot de toehoorders
Marcus 6 : 2 leer Jezus' leer wekte verwondering
Marcus 8 : 15 leer waakzaamheid ten aanzien van -
Marcus 12 : 18 leer valse -: geval: ontkenning van de opstanding
Luk. 4 : 32 leer Jezus' -: bijzonder
Luk. 20 28 v leer dwaalleer: gebaseerd op onware onderstellingen
Joh. 7 : 16 leer Jezus' -: van God
Hand. 2 : 42 leer van de apostelen: daarin volharden
Hand. 13 : 12 leer van de Heer: versteld over die leer
Hand. 15 : 1 leer valse -: door gelovigen: geval
Hand. 17 : 19 leer nieuwe -
Rom. 6 : 17 leer gehoorzaam geworden aan de leerinhoud
Rom. 6 : 17 leer inhoud van de -
Rom. 15 : 4 leer praktisch nut
Rom. 16 : 16 leer tegen de – die u geleerd hebt gaan
Gal. 1 : 7 v leer verkeerde -
Ef. 4 : 14 leer wind van -: beweegt, drijft heen en weer de onmondigen
1 Tim. 1 : 3 leer andere -: niet brengen
1 Tim. 1 : 10 leer gezonde -
1 Tim. 1 : 10 leer ingaan tegen de gezonde leer
1 Tim. 1 : 10 leer leven contra -
1 Tim. 4 : 6 leer goede -: nauwkeurig navolgen
1 Tim. 4 : 16 leer geef acht op de leer
1 Tim. 5 : 17 leer arbeiden in woord en leer
1 Tim. 6 : 1 leer lasteren
1 Tim. 6 : 2 leer normatieve -
1 Tim. 6 : 3 leer andere leer inzake houding der slaven
1 Tim. 6 : 3 v leer andere leer: gevolgen
1 Tim. 6 : 3 leer beoordeling van
1 Tim. 6 : 3 leer die overeenkomstig godsvrucht is
1 Tim. 6 : 3 leer gezonde -
1 Tim. 6 : 3 leer overeenkomstig de godsvrucht
1 Tim. 6 : 4 leer andere - en opgeblazenheid
1 Tim. 6 : 4 leer en waarheid
2 Tim. 1 : 13 leer en liefde
2 Tim. 2 : 16 v leer valse -: onttrek je eraan
2 Tim. 2 : 16 leer valse -: toenemende goddeloosheid
2 Tim. 2 : 17 leer valse -: kanker
2 Tim. 2 : 18 leer valse -: werpt geloof om
2 Tim. 2 : 19 leer valse -: ongerechtigheid
2 Tim. 3 : 10 leer navolgen
2 Tim. 4 : 3 leer gezonde -: niet verdragen
Tit. 1 : 9 leer gezonde -: hiermee vermanen en weerleggen
Tit. 1 : 9 leer naar de - betrouwbare woord
Tit. 1 : 11 leer valse -: gevolg: hele huis omgekeerd
Tit. 2 : 1 leer gezonde -
Tit. 2 : 7 leer in de - onvervalstheid
Tit. 2 : 10 leer van God
Tit. 2 : 10 leer versieren
Hebr. 5 : 12 leer behoefte aan -
Hebr. 6 : 2 leer fundamentele -
Hebr. 6 : 2 leer van dodenopstanding
Hebr. 6 : 2 leer van eeuwig oordeel
Hebr. 6 : 2 leer van handoplegging
Hebr. 6 : 2 leer van reinigingen
2 Pe 2 : 1 v leer valse - en losbandig gedrag
1Jo 2 : 23 leer valse - omtrent Jezus
2Jo : 9 leer de - van Christus
2Jo : 9 leer in de - blijven
2Jo : 9 leer verdergaan dan de leer van Christus
Opb. 2 : 14 leer verkeerde - vasthouden
Opb. 2 : 24 leer dwaal- hebben
Opb. 2 : 24 leer goede - is belangrijk
leer zie ook Lering
Joh. 6 : 60 leerling velen van Jezus' leerlingen vonden Jezus' woord hard
Matth. 23 : 9 leermeester Christus is onze enige -
Matth. 23 : 10 leermeester één is uw -: de Christus
Matth. 23 : 10 leermeester laat u niet -s noemen
1 Cor. 4 : 15 leermeester in Christus
1 Sam. 17 : 34 leeuw door David overwonnen
2 Sam. 23 : 20 leeuw geslagen
1 Kon. 13 : 2 leeuw type van Satan
1 Kon. 13 : 24 leeuw doodde een profeet
1 Kon. 20 : 36 leeuw gedood door een leeuw
2 Kon. 17 : 25 leeuw door God gezonden tot straf
1 Kron. 11 : 22 leeuw verslagen: door Benaja
1 Kron. 12 : 8 leeuw helden met aangezichten der leeuwen
Job 10 : 16 leeuw God voor een jagende felle - gehouden door Job
Ps. 7 : 3 leeuw verscheurend dier: fig. toegepast
Ps. 34 : 11 leeuw jonge -en lijden armoede en hongeren
Ps. 91 : 13 leeuw de jonge - zult u vertreden
Ps. 91 : 13 leeuw op de felle - zult u treden
Ps. 104 : 20 leeuw
Spr. 19 : 12 leeuw brullen van een jonge leeuw als symbool van gramschap
Spr. 20 : 2 leeuw jonge -
Spr. 26 : 13 leeuw gevaarlijk dier
Spr. 28 : 1 leeuw fig. zinnebeeld van moed
Spr. 28 : 1 leeuw jonge -: moedig
Spr. 30 : 30 leeuw oude -
Jes. 5 : 29 leeuw brullen als een -
Jes. 5 : 29 leeuw brullen als een -
Jes. 31 : 4 leeuw God als een onverschrokken brullende leeuw
Jes. 31 : 4 leeuw jonge -: gelijk als een jonge leeuw is God
Jes. 31 : 4 leeuw strijd tegen een - door een groep herders
Jer 4 : 7 leeuw Nebukadnezar
Jer 5 : 6 leeuw verslagen door een -
Jer 25 : 38 leeuw fig. van God gezegd
Ez. 19 : 2 leeuw roofdier
Ez. 38 : 13 leeuw fig.
Hos. 5 : 14 leeuw gedrag van een -
Hos. 13 : 7 leeuw God werd Efraïm als een felle -
Amos 3 : 8 leeuw machtig en gevaarlijk dier
Amos 5 : 19 leeuw gevaarlijk dier
Micha 5 : 7 leeuw
Zef. 3 : 3 leeuw brullende -en: de vorsten zijn zo
Opb. 4 : 5 leeuw Christus: - uit de stam van Juda
Opb. 5 : 5 leeuw van Juda
Opb. 10 : 3 leeuw Christus (mogelijk) als een - brullend
Ps. 57 : 5 leeuw in het midden der -en is mijn ziel
2 Tim. 4 : 17 leeuwenmuil uit de - gered: Paulus
Ez. 19 : 2 leeuwin
Deut. 23 : 14 leger uw -(plaats) moet heilig zijn
1 Kron. 12 : 22 leger groot leger, als een - Gods
2 Kron. 14 : 8 v leger omvang: onder Asa: 580.000
2 Kron. 14 : 13 leger van God
2 Kron. 18 : 18 leger hemelse -: staande bij Gods troon
2 Kron. 31 : 2 leger legers van de HEER
Jes. 31 : 1 leger niet vertrouwen op een sterk -
Matth. 22 : 7 leger van God: ook aardse legers regeert Hij
Opb. 16 : 14 leger legers verzamelen
Opb. 19 : 14 leger legers in de hemel
Hgl 1 : 7 legeren
Hos. 10 : 13 legermacht vertrouwen op veelheid van helden
Hebr. 13 : 11 legerplaats verbranding buiten de -: lichamen van offerdieren
Hebr. 13 : 13 legerplaats uitgaan buiten de -
Opb. 20 : 9 legerplaats van de -en
Matth. 26 : 53 legioen 6000 man
Marcus 1 : 12 leidbaar Jezus
Gen. 15 : 5 leiden door God: Abram: naar buiten
Ex. 13 : 17 leiden door God: een overweging bij God
Ex. 15 : 13 leiden door God: door Zijn weldadigheid
Ex. 15 : 13 leiden door God: tot Zijn liefelijke woning, vgl. vs 17
Ex. 32 : 34 leiden Mozes opgedragen het volk te leiden
Deut. 4 : 27 leiden door God: ook in strafoefening door God
Deut. 28 : 37 leiden door God: als strafmaatregel
Deut. 32 : 12 leiden God leidde Israël
Joz 3 : 4 leiden door de ark
1 Sam. 12 : 26 leiden door God
1 Sam. 14 : 41 leiden door God
1 Sam. 23 : 27 leiden door God: inval der filistijnen om David te bewaren
2 Sam. 6 : 3 leiden een wagen -
2 Sam. 17 : 14 leiden door God: raad vernietigen
2 Kon. 19 : 7 leiden door God: de vijand wegleiden
2 Kon. 19 : 28 leiden door God: vijand wegleiden, gedwongen
2 Kron. 6 : 9 leiden door God: nee zeggen tegen edele voornemens
2 Kron. 32 : 22 leiden door God: Jehizkia en de inwoners van Jeruzalem
Neh. 9 : 12 leiden door God: Zijn volk
Job 12 : 23 leiden door God: volkeren
Ps. 5 : 9 leiden leid mij in Uw gerechtigheid, om mijner verspieders wil
Ps. 25 : 9 leiden door God: de zachtmoedigen: in het recht
Ps. 43 : 3 leiden door licht en waarheid
Ps. 67 : 5 leiden God zal de naties leiden
Ps. 73 : 24 leiden door God: Zijn Raad
Ps. 107 : 7 leiden God leidde ze op een rechte weg
Ps. 136 : 16 leiden door God: Israël door de woestijn
Ps. 139 : 10 leiden door God: overal
Ps. 139 : 24 leiden door God: op de eeuwige weg
Ps. 143 : 8 leiden door God
Spr. 11 : 3 leiden oprechtheid leidt de oprechten
Spr. 16 : 29 leiden in een weg die niet goed is
Spr. 20 : 24 leiden door God: de treden van een man
Jes. 3 : 12 leiden door vrouwen en kinderen
Jes. 3 : 12 leiden en verleiden
Jes. 48 : 17 leiden door God: op de weg die ik gaan moet
Jes. 57 : 18 leiden door God
Jes. 58 : 11 leiden door God
Jes. 63 : 13 leiden door God: door de afgronden
Jes. 63 : 14 leiden door God: Zijn volk
Ez. 28 : 7 leiden door God: volken als strafmiddel
Matth. 6 : 13 leiden door God: leid ons niet in verzoeking
Matth. 10 : 18 leiden onvrijwillige geleid worden
Matth. 15 : 14 leiden blinde leidende een blinde
Matth. 27 : 31 leiden Jezus weggeleid om gekruisigd te worden
Marcus 8 : 23 leiden door Jezus: een blinde
Luk. 6 : 38 leiden door een blinde
Luc. 11 : 3 leiden in verzoeking -
Joh. 16 : 13 leiden door de Geest: in de hele waarheid
Hand. 13 : 17 leiden door God: Israël uit Egypte
Rom. 8 : 14 leiden door Geest van God geleid worden
1 Cor. 12 : 2 leiden geleid worden door tot afgoderij
Gal. 5 : 18 leiden door de Geest geleid worden
Hebr. 8 : 9 leiden door God: bij de hand nemend
Opb. 7 : 17 leiden doel: bronnen van levenswateren
Opb. 7 : 17 leiden door het Lam
leiden zie ook Leiding
leiden zie ook Voorgaan
Ex. 18 : 23 leider doel: het volk in vrede aan zijn plaats doen komen
Num. 14 : 4 leider andere - wensen: door het volk
Num. 27 : 17 leider van het volk Israël
Richt. 17 : 6 leider geen koning in Israël
1 Sam. 12 : 27 leider murmureren over -
1 Sam. 12 : 27 leider verachten
2 Kon. 17 : 21 leider die tot zonde verleidt
2 Kon. 21 : 9 leider doende dwalen: Manassa deed het volk dwalen
2 Kron. 34 : 33 leider geestelijke -
Ezra 7 : 28 leider hoofd
Jes. 9 : 15 leider die misleiden
Jes. 29 : 10 leider leiders verblind door God
Dan. 6 : 1 leider - worden op 62e
Micha 3 : 1 leider eis aan -: het recht weten
Matth. 2 : 6 leider weidt, hoedt
Matth. 15 : 14 leider blinde -
Matth. 23 : 16 leider blinde leidslieden
Hand. 4 : 5 v leider leiders van het Joodse volk
2 Cor. 1 : 23 leider hoedanigheid
2 Tim. 4 : 12 leider zendt: Paulus
leider zie ook Koning, Overste
leider zie ook Vorst
Ex. 18 : 21 - 23 leiderschap inrichting
Gen. 24 : 27 leiding door God: Eliëzer
Gen. 24 : 50 leiding Gods - erkennen
Ex. 4 : 27 leiding door God: Aaron geroepen om Mozes tegemoet te gaan
Ex. 13 : 21 leiding door God: middels een vuurkolom
Ex. 13 : 21 leiding door God: middels een wolk
Ex. 40 : 1 v leiding door God: stap voor stap: eerst de bouw, daarna de oprichting
Ex. 40 : 36 leiding door vuurkolom en wolkkolom
Num. 9 : 17 v leiding door de wolk des HEEREN
Num. 9 : 18 leiding door Gods mond
Deut. 1 : 33 leiding door God
Deut. 8 : 15 leiding door God
Deut. 31 : 3 leiding voorgaan: door God en Jezus
Joz 9 : 15 leiding nalaten Gods - te zoeken: bij list der Gibeonieten
Joz 10 : 8 leiding door God: in de strijd
Richt. 1 : 1 leiding zoeken: door Israël: van God
Richt. 7 : 13 leiding door God: geval
Richt. 17 : 3 leiding gebrek aan -: gevolgen
Richt. 20 : 18 , 23 leiding door God: in de oorlog
1 Sam. 8 : 7 leiding door God: verworpen doordat men een menselijke koning begeerde
1 Sam. 9 : 15 leiding door God: zonder dat je het weet
1 Sam. 9 : 17 leiding door God: door een stem
1 Sam. 16 : 3 v leiding door God: geval
1 Sam. 16 : 7 leiding bij het kiezen: Samuel
1 Sam. 16 : 18 leiding Gods -: in het verborgen
1 Sam. 22 : 5 leiding door een profeet: David door Gad
1 Sam. 25 : 32 leiding door God: verhinderen: geval
1 Sam. 28 : 6 leiding door God: middelen
1 Sam. 28 : 15 leiding door God: antwoorden
1 Sam. 28 : 15 leiding door God: middelen en wijzen
1 Sam. 28 : 15 leiding zoeken: bij overledenen
1 Sam. 30 : 8 leiding zoeken: bij God
2 Sam. 2 : 1 leiding door God: antwoorden op reeks vragen
2 Sam. 5 : 19 leiding zoeken: van God: geval: David
2 Sam. 5 : 23 leiding zoeken: van God: geval: David
2 Sam. 6 : 9 v leiding door omstandigheden, door verstand te gebruiken
2 Sam. 7 : 4 leiding door God: verhinderen: geval
2 Sam. 17 : 29 leiding God zorgt voor voedsel in de woestijn
1 Kon. 2 : 15 leiding door God: in de politiek
1 Kon. 12 : 15 leiding Gods -
1 Kon. 12 : 22 leiding Gods -: iem. verhinderen
1 Kon. 13 : 18 leiding laat je niet leiden door anderen
1 Kon. 13 : 18 leiding wees zelf overtuigd en geleid
1 Kon. 21 : 17 leiding door God: Elia: geval
1 Kon. 22 : 3 leiding zoeken
1 Kon. 22 : 20 leiding door overreding
2 Kon. 1 : 3 leiding door een engelboodschap
2 Kon. 1 : 15 leiding door een engelboodschap
2 Kon. 3 : 11 leiding zoeken: via een profeet
2 Kon. 8 : 5 leiding door God: verborgen: de Sunamietsche
2 Kon. 12 : 2 leiding door raad en onderricht van ander: geval
1 Kron. 14 : 10 leiding gebed om -
1 Kron. 14 : 14 leiding door God: na gebed
1 Kron. 27 : 24 leiding door omstandigheden: ongunstige omst.
2 Kron. 11 : 2 leiding door God: verhinderen
2 Kron. 25 : 7 leiding door de mond van een broeder
2 Kron. 25 : 9 leiding door God: door een profeet
2 Kron. 25 : 20 leiding door God: ten verderve (tot tucht)
2 Kron. 29 : 15 leiding tweeerlei: gebod van de Koning, door het woord van de HEER
2 Kron. 35 : 21 - 22 leiding Gods - d.m.v. niet-christenen
Ezra 6 : 14 leiding door God: direct (door profeten) en indirect (door mensen)
Ezra 7 : 6 leiding door God: gunstig stemmen
Neh. 2 : 8 leiding door God -: geval
Neh. 2 : 12 leiding door God: God gaf Nehemia in het hart iets aan Jeruzalem te doen
Esther 4 : 14 leiding door waarschuwing
Esther 6 : 1 leiding door God: verborgen
Esther 7 : 9 leiding door God: geval
Ps. 106 : 13 leiding verbeiden van Gods raad
Ps. 107 : 7 leiding behoefte gevoelen aan leiding, in benauwdheid
Ps. 107 : 7 leiding God leidt naar een doel, bijv. een stad ter woning
Spr. 6 : 22 leiding door Gods woord, in onze wandel
Spr. 16 : 9 leiding door God: iemands gang
Spr. 20 : 18 leiding door raad van wijzen
Spr. 28 : 26 leiding door het hart: onbetrouwbaar (toepassing)
Spr. 30 : 27 leiding onzichtbare -
Jes. 30 : 21 leiding door leraars
Jes. 63 : 14 leiding door God: brengt rust
Jes. 63 : 14 leiding door God: opdat Hij zich een heerlijke naam zou maken
Jer 13 : 1 , 3 leiding door God: soms stap voor stap
Jer 21 : 1 leiding Gods - zoeken bij een profeet
Jer 38 : 8 leiding Gods - voor Jeremia ten leven
Jer 42 : 3 leiding gebed om -
Ez. 23 : 1 leiding door Gods stem: Zijn woord 'geschiedde' tot mij
Matth. 2 : 9 leiding door God: middels een ster
Matth. 2 : 12 leiding door God: in een droom
Matth. 2 : 13 leiding door een droom
Matth. 2 : 19 leiding door een droom
Matth. 2 : 22 leiding door God: in een droom
Matth. 4 : 1 leiding door de Geest
Matth. 10 : 27 leiding door God: hoe
Marcus 1 : 12 leiding door de Geest
Marcus 15 : 11 leiding in verkiezingstijd
Luk. 2 : 27 leiding door de Geest
Luk. 2 : 38 leiding door de Geest: Anna kam op datzelfde ogenblik daarbij
Luk. 12 : 12 leiding door de Heilige Geest: in het belijden van Christus
Luk. 21 15 leiding door Christus
Luk. 22 49 leiding vragen om - zonder rust of geduld
Luk. 24 : 49 leiding door Jezus: bevel om in Jeruzalem te blijven
Joh. 5 : 20 leiding door te zien wat God doet
Joh. 5 : 20 leiding Jezus ontving -
Joh. 7 : 6 leiding Gods -: in Jezus' leven
Joh. 8 : 20 leiding door God: niemand greep Jezus, omdat zijn uur nog niet was gekomen
Hand. 1 : 25 leiding door God: door het lot
Hand. 7 : 3 leiding door God: geval: Abraham
Hand. 8 : 26 leiding door een engel
Hand. 8 : 29 leiding door de Geest
Hand. 9 : 10 leiding door een gezicht
Hand. 10 : 17 leiding door God: door middel van een gezicht
Hand. 10 : 22 leiding door God: door een engel
Hand. 16 : 10 leiding door een gezicht
Rom. 12 : 8 leiding geven: genadegave
Rom. 12 : 8 leiding geven: in ijver
Gal. 2 : 2 leiding door openbaring
Gal. 2 : 2 leiding door openbaring
1 Thess. 5 : 12 leiding geven in de Heer
1 Tim. 5 : 14 leiding geven: door de huisvrouw
2 Tim. 2 : 7 leiding door God: door inzicht te geven
Hebr. 13 : 23 leiding meerhoofdige leiding in de gemeente
Richt. 20 : 18 leiding bidden om leiding, raad
1 Kon. 5 : 16 leidinggevende voert heerschappij
1 Thess. 5 : 12 leidinggevende houding tegenover -n : gewenste houding
leidinggevende zie Overste
Gen. 32 : 14 leidsman Jakob -
Jer 3 : 4 leidsman God de - van Israëls jeugd
Ez. 7 : 26 leidsman soorten leidslieden: profeten, priesters, oudsten
Matth. 15 : 13 leidsman blinde - leidslieden
Hebr. 2 : 10 leidsman overste - van onze behoudenis: Jezus
Hebr. 12 : 2 leidsman overste -: Jezus
1 Kon. 7 : 22 leliewerk op de pilaren Jachin en Boaz
Gen. 41 : 2 lelijk van aangezicht: Jozef
Gen. 41 : 19 lelijk van gedaante: koeien
Gen. 41 : 21 lelijk van aanzien
Gen. 41 : 19 lelijkheid weergaloze –: van koeien
2 Kon. 9 : 1 lenden gord uw lendenen
Luk. 12 : 35 lenden lendenen omgorden
1 Kon. 8 : 19 lendenen zoon die uit uw lendenen voortkomen zal
Ex. 22 : 14 lenen wanneer geleende dingen beschadigd worden
Ex. 22 : 25 lenen geld uit–
Deut. 15 : 6 lenen aan
Deut. 15 : 6 lenen van
Deut. 15 : 8 lenen aan iem.: hoeveel
Deut. 15 : 8 lenen aan: rijkelijk
Deut. 24 : 10 lenen voorschriften
Deut. 24 : 17 lenen aan een veduwe: haar kleed niet te pand nemen
Deut. 28 : 12 lenen aan vele volken: door Israël
Deut. 28 : 12 lenen
Spr. 19 : 17 lenen aan God: door ontferming over de arme
Matth. 5 : 42 lenen doen
Luk. 6 : 34 lenen aan: door zondaars
Luk. 6 : 35 lenen zonder iets terug te hopen
lenen zie ook Ontlenen
Lev. 21 : 18 lengte kort lichaam
Jes. 45 : 14 lengte mannen van grote –
Matth. 18 : 27 lening kwijtschelden
Ex. 35 : 34 leraar gave Gods
Ezra 7 : 10 leraar verlangen - te zijn: Ezra
Job 36 : 22 leraar God: onvergelijkbare Leraar
Job 36 : 22 leraar wie is een - gelijk God?
Spr. 5 : 13 leraar niet horen naar de stem van mijn -s
Jes. 30 : 20 leraar leraars als wenselijk beschouwd
Jes. 30 : 20 leraar leraars zullen blijven
Ez. 44 : 23 leraar taak
Dan. 12 : 3 leraar leraars zullen blinken als de glans van het uitspansel
Joel 2 : 23 leraar Christus -
Marcus 7 : 7 leraar verantwoordelijkheid
Joh. 3 : 10 leraar van Israël: Nicodemus
Hand. 13 : 1 leraar leraars onderscheiden van profeten
Hand. 20 : 30 leraar valse -: kan verdraaide dingen spreken
Ef. 4 : 11 leraar gave aan de gemeente
1 Tim. 1 : 7 leraar willen zijn
1 Tim. 2 : 7 leraar van de volken
1 Tim. 6 : 5 leraar valse -s: kenmerk: geldlust
2 Tim. 1 : 11 leraar aanstelling: door God
2 Tim. 2 : 2 leraar vereisten: trouw, bekwaam om te leren
2 Tim. 2 : 18 leraar valse -s
2 Tim. 4 : 3 leraar verzamelen van -s
Hebr. 5 : 12 leraar algemeen leraarschap
Hebr. 5 : 12 leraar worden
Jac. 3 : 1 leraar laat niet velen -s worden
2 Pe 2 : 1 leraar valse -s
2 Pe 2 : 3 leraar hebzuchtige -s
2 Pe 2 : 3 leraar valse -s: oordeel over
2Jo : 10 leraar dwaal-: niet ontvangen
Jud : 4 leraar valse -s in de Gemeente
Tit. 2 : 3 lerares van het goede
Ex. 4 : 15 leren door God: wat we doen zullen
Deut. 4 : 10 leren de woorden van God
Deut. 4 : 10 leren doel: vreze Gods
Deut. 4 : 14 leren onderwijzen: geboden door God
Deut. 5 : 1 leren lernen; en waarnemen
Deut. 5 : 1 leren lernen: ten einde te doen
Deut. 5 : 1 leren lernen: van Gods wet: geboden
Deut. 5 : 31 leren opdracht aan Mozes
Deut. 6 : 8 leren methoden
Deut. 14 : 23 leren vrezen den HEERE, uw God
Deut. 18 : 9 leren kwaad -
Deut. 20 : 18 leren als slecht voorbeeld geven
Deut. 24 : 8 leren door de Levietische priesters
Deut. 31 : 19 leren lied leren aan iemand
Deut. 31 : 19 leren onderwijzen: leren meer dan onderwijzen? Is leren per definitie succesvol?
Deut. 31 : 22 leren lied: Mozes leerde de kinderen Israëls een lied
1 Sam. 12 : 23 leren onderwijzen: de goede en rechte weg
1 Kon. 8 : 36 leren de goede weg: door God
2 Kron. 6 : 27 leren door God: de goede weg om daarin te wandelen
2 Kron. 17 : 7 v leren nut, gevolgen
2 Kron. 17 : 9 leren het volk - vanuit de Schrift
Ezra 7 : 10 leren na zoeken en doen
Ezra 7 : 10 leren wat -: inzettingen en rechten
Ezra 7 : 10 leren willen -
Job 6 : 24 leren leert mij en ik zal zwijgen
Ps. 25 : 9 leren door God: de zachtmoedigen: Zijn weg
Ps. 53 : 1 leren met een psalm
Ps. 71 : 17 leren door God: iemand -: van de jeugd aan
Ps. 86 : 11 leren leer mij Uw weg
Ps. 94 : 10 leren door God: aan de mens: wetenschap
Ps. 94 : 12 leren door God (onderrichten): uit zijn woord
Ps. 94 : 12 leren onderrichten: om iem. rust te geven
Ps. 94 : 12 leren onderrichten: welgelukzalig dien Gij leert uit uw wet
Ps. 106 : 35 leren verkeerd: werken van de heidenen leren
Ps. 119 : 71 leren onder verdrukking
Ps. 119 : 73 leren geboden van God -
Ps. 119 : 102 leren door God: ons: door Zijn woord
Ps. 119 : 135 leren door God: ons: Zijn inzettingen
Ps. 132 : 12 leren door God
Spr. 1 : 8 leren door een moeder
Spr. 4 : 4 leren door David: Salomo
Spr. 9 : 9 leren wijze -: die zal nog wijzer worden
Spr. 16 : 21 leren lering vermeerderen door zoete woorden
Spr. 22 : 25 leren iemands pad leren
Spr. 24 : 32 leren van iem. anders fouten
Pred. 7 : 2 leren lernen: in zijn hart leggen
Jes. 1 : 17 leren goeddoen
Jes. 2 : 2 leren van God: in toekomst: gewenst door de volken
Jes. 2 : 3 leren aangaande Gods wegen
Jes. 2 : 3 leren en wandelen
Jes. 28 : 26 leren door God: aan ons
Jes. 40 : 14 leren God leren van het pad des rechts: onnodig
Jes. 48 : 17 leren door God: wat nut is
Jer 3 : 8 leren niet leren ten onrechte, van eens anders zonden
Jer 7 : 12 leren van het verleden
Jer 9 : 14 leren door vaders: tegen Gods geboden leren
Jer 10 : 2 leren niet leren de weg der heidenen
Jer 12 : 16 leren lehren: belangrijk
Jer 32 : 33 leren door God
Ez. 44 : 5 leren zijn best doen om te -
Ez. 44 : 23 leren onderwijs geven over onderscheid heilig versus onheilig
Dan. 4 : 25 leren door tegenspoed
Jona 4 : 6 leren door gebeurtenissen: Jona en de wonderboom
Matth. 4 : 23 leren door Jezus: in de synagoge
Matth. 5 : 2 leren door Christus: bergrede
Matth. 5 : 19 leren na doen
Matth. 5 : 19 leren onderwerp: geboden
Matth. 7 : 6 leren door Jezus: als gezaghebbend
Matth. 11 : 1 leren door Jezus
Matth. 11 : 29 leren van Christus -: leert van Mij
Matth. 13 : 54 leren Jezus: leren door J: in synagoge
Matth. 15 : 9 leren onderwijzen leringen van mensen
Matth. 21 : 23 leren door Jezus
Matth. 22 : 16 leren de weg van -, door Jezus
Matth. 23 : 3 leren en niet doen
Matth. 26 : 55 leren door Jezus: waar: in de tempel
Matth. 26 : 55 leren door Jezus: wanneer: dagelijks
Matth. 28 : 15 leren instrueren hier
Matth. 28 : 19 leren onderrichten: te bewaren alles wat ik geboden heb
Matth. 28 : 19 leren wat: Jezus geboden bewaren
Marcus 1 : 21 leren door Jezus
Marcus 1 : 22 leren met gezag
Marcus 1 : 22 leren wijze van
Marcus 2 : 2 leren door Jezus
Marcus 2 : 13 leren door Jezus
Marcus 4 : 1 leren door Jezus
Marcus 4 : 1 leren plaats: bij de zee: door Jezus
Marcus 4 : 2 leren door Jezus: door gelijkenissen
Marcus 4 : 2 leren door Jezus: veel dingen
Marcus 6 : 6 leren door Jezus
Marcus 6 : 30 leren en doen
Marcus 6 : 34 leren door Jezus: vele dingen
Marcus 6 : 34 leren uit ontferming
Marcus 7 : 7 leren inhoud: geboden van mensen
Marcus 8 : 31 leren door Jezus
Marcus 9 : 31 leren door Jezus
Marcus 10 : 1 leren door Jezus
Marcus 12 : 14 leren in waarheid
Marcus 12 : 35 leren door Jezus: door vragen te stellen
Marcus 13 : 28 leren leert deze les
Marcus 14 : 49 leren levenstaak van Jezus
Luk. 4 : 31 leren door Jezus: op de sabbatten
Luk. 5 : 3 leren door Jezus: vanuit een schip
Luk. 5 : 17 leren door Jezus
Luk. 6 : 6 leren door Jezus
Luk. 6 6 leren vrijheid om te leren in de synagoge
Luc. 11 : 1 leren door Jezus
Luk. 12 : 12 leren onderwijzen: door de Heilige Geest
Luk. 13 : 10 leren door Jezus: waar, wanneer
Luk. 13 : 22 leren door Jezus
Luk. 19 47 leren door Jezus: dagelijks: in de tempel
Luk. 20 1 leren door Christus: het volk: in de tempel
Luk. 20 9 leren door Jezus: met gelijkenissen
Luk. 20 21 leren door Jezus: hoe: in waarheid
Luk. 20 21 leren door Jezus: wat: weg Gods
Luk. 20 21 leren weg Gods - in waarheid
Luk. 21 6 leren door Christus: aanleiding nemen
Luk. 21 6 leren niet alles tegelijk: bijv. wanneer
Luk. 21 36 leren door Christus: overdag
Luk. 21 37 v leren door Jezus: in de tempel
Luk. 23 5 leren door Jezus
Joh. 6 : 45 leren door God geleerd: allen
Joh. 6 : 45 leren van God -
Joh. 9 : 34 leren geval
Joh. 14 : 26 leren door de Heilige Geest
Joh. 18 : 20 leren door Christus: waar: synagoge, tempel, waar alle Joden samenkomen
Hand. 4 : 2 leren door eenvoudige mensen: geval
Hand. 11 : 26 leren een menigte leren
Hand. 15 : 35 leren en verkondigen
Hand. 15 : 35 leren met vele anderen: het woord van de Heer
Hand. 17 : 2 leren uit de Schriften: drie sabbatten lang
Hand. 18 : 11 leren onderwijzen: het woord van God: door Paulus
Hand. 20 : 20 leren waar: in het openbaar en in de huizen
Hand. 20 : 20 leren wat nuttig is
Hand. 28 : 31 leren door Paulus: aangaande de Heer Jezus Christus
Hand. 28 : 31 leren met vrijmoedigheid
Rom. 12 : 7 leren onderwijzen: als genadegave
1 Cor. 4 : 17 leren uit de levenspraktijk: door Paulus
Ef. 4 : 20 leren omtrent Christus
Filip. 3 : 17 leren door zien op voorbeelden
Filip. 4 : 9 leren geleerde doen
Filip. 4 : 11 leren tevreden te zijn met de omstandigheden
Col. 1 : 28 leren doel van het -
Col. 1 : 28 leren iedere mens -
Col. 1 : 28 leren in alle wijsheid
Col. 2 : 7 leren geloof aan iemand - (Du. Lehren)
Col. 3 : 16 leren elkaar: leert elkaar in alle wijsheid
1 Thess. 2 : 8 leren meedelen leer en leven
2 Thess. 2 : 15 leren Du. lehren: door woord, of door brief
1 Tim. 3 : 2 leren geschikt om te -
1 Tim. 4 : 11 leren en bevelen
1 Tim. 4 : 13 leren houd aan met -
1 Tim. 5 : 4 leren godsvrucht te tonen
1 Tim. 5 : 13 leren iets verkeerds leren door omstandigheden
1 Tim. 6 : 2 leren en vermanen
1 Tim. 6 : 2 leren leer deze dingen
2 Tim. 2 : 2 leren bekwaamheid tot
2 Tim. 2 : 24 leren geschikt om te leren
2 Tim. 3 : 7 leren en nooit tot kennis van de waarheid kunnen komen
2 Tim. 3 : 14 leren blijf in wat je geleerd hebt
2 Tim. 3 : 16 leren met de bijbel
Tit. 1 : 11 leren onderwijzen: ter wille van schandelijke winst
Tit. 1 : 11 leren wat niet behoort
Tit. 3 : 8 leren wijze: aandringend
Tit. 3 : 14 leren zich toe te leggen op goede werken
Hebr. 5 : 12 leren nodg hebben geleerd te worden
Jac. 3 : 1 - 2 leren alleen door mannen (associatie)
Jac. 3 : 2 leren struikelen in leren
Jac. 3 : 2 leren werk van een man
1Jo 2 : 27 leren door de Geest
Opb. 2 : 14 leren praktische dwaalleer
Opb. 2 : 20 leren door een vrouw
leren zie ook Lering
leren zie ook Onderrichten
Spr. 16 : 21 lering vermeerderen: door zoetheid der lippen
Spr. 16 : 23 lering wijsheid vermeerdert de lering
Jes. 29 : 24 lering aannemen
Matth. 15 : 9 lering mens: -en van mensen
Matth. 15 : 9 lering normatieve leringen
Marcus 7 : 7 lering menselijke -en
Marcus 7 : 7 lering normatieve -en
Col. 2 : 22 lering mens: -en van de mensen
1 Tim. 4 : 2 lering leringen van demonen: zich hiermee bezighouden
2 Tim. 4 : 2 lering vermaan in alle lankmoedigheid en -
Hebr. 13 : 9 lering allerlei -en
Hebr. 13 : 9 lering invloed van -en: laat u niet meeslepen door allerlei en vreemde leringen
Hebr. 13 : 9 lering vreemde -en
Rom. 1 : 26 lesbienne
Luk. 6 : 7 letten op Jezus: door schriftgeleerden en Farizeeen
Luk. 14 : 1 letten op Jezus: door omstanders
Luk. 20 20 letten op Jezus: door spionen
2 Cor. 3 : 6 letter de letter van het oude verbond doodt
Joh. 6 : 52 letterlijk verstaan; geval: misverstand
Rom. 1 : 8 letterlijk verstaan - of niet
Ex. 5 : 9 leugen Gods woord bestempeld als leugenachtige woorden
Richt. 16 : 7 v leugen van Simson
2 Sam. 1 : 9 leugen geval
1 Kon. 3 : 16 v leugen onderscheiden: geval
1 Kon. 13 : 18 leugen geval
2 Kon. 8 : 14 leugen geval
Ps. 4 : 3 leugen zoeken
Ps. 59 : 13 leugen vertellen
Ps. 62 : 5 leugen behagen in -
Ps. 62 : 10 leugen de grote lieden zijn -
Ps. 63 : 12 leugen -spreker
Ps. 119 : 163 leugen haten van -
Spr. 13 : 5 leugen taal: de rechtvaardige haat -
Spr. 14 : 25 leugen leugens blazen: bedrieger
Spr. 20 : 17 leugen brood der -
Jes. 28 : 15 leugen tot een toevlucht gesteld
Jes. 28 : 15 leugen valsheid
Jes. 28 : 17 leugen toevlucht der -
Jer 10 : 14 leugen een gegoten beeld is -
Jer 13 : 25 leugen op - vertrouwen
Jer 28 : 15 leugen op - vertrouwen
Jer 38 : 27 leugen om bestwil: bij Jeremia: bevolen door Zedekia
Hos. 7 : 3 leugen voor sommigen reden tot blijdschap
Hos. 10 : 13 leugen vrucht der - eten
Hos. 12 : 1 leugen God omsingelen met leugen
Hos. 12 : 2 leugen vermenigvuldigen
Amos 2 : 4 leugen verleidt
Matth. 28 : 15 leugen geval
Luk. 23 2 leugen geval
Luk. 23 5 leugen geval
Joh. 3 : 21 leugen doen
Joh. 3 : 21 leugen leven uit -
Joh. 8 : 44 leugen duivel: is in hem
Joh. 8 : 44 leugen vader van de leugen is de duivel
Rom. 1 : 25 leugen in de plaats van de waarheid stellen
Ef. 4 : 25 leugen legt de - af
2 Thess. 2 : 9 leugen wonderen van de -
1 Tim. 4 : 2 leugen spreken: in huichelarij
1Jo 2 : 21 leugen geen - is uit de waarheid
Opb. 14 : 5 leugen in hun mond is geen - gevonden
Opb. 22 : 15 leugen - liefhebben en doen
Ps. 101 : 7 leugenaar zal niet bevestigd worden
Ps. 116 : 11 leugenaar alle mensen zijn -s, zei ik in mijn haasten
Spr. 19 : 5 leugenaar ontkomt niet
Spr. 19 : 9 leugenaar vergaat
Joh. 8 : 44 leugenaar duivel is een -
Joh. 8 : 55 leugenaar
1 Tim. 1 : 10 leugenaar terechtwijzen door de wet
1Jo 2 : 4 leugenaar in de godsdienst
1Jo 2 : 22 leugenaar
1Jo 4 : 20 leugenaar
1Jo 5 : 10 leugenaar God tot een - maken
Opb. 2 : 2 leugenaar ontdekken
Opb. 21 : 8 leugenaar
Opb. 22 : 15 leugenaar buiten zijn de -s
Spr. 19 : 22 leugenachtig man
Spr. 21 : 28 leugenachtig getuige
Spr. 30 : 6 leugenachtig bevonden worden
Jes. 30 : 9 leugenachtig leugenachtige kinderen (Israël)
Rom. 3 : 4 leugenachtig ieder mens -
Jes. 44 : 25 leugendichter tekenen der leugendichters: worden door God vernietigd
1 Kon. 22 : 22 leugengeest
2 Kron. 18 : 21 leugengeest
Ps. 119 : 104 leugenpad haten van alle -en
Ps. 63 : 12 leugenspreker de mond der -s zal gestopt worden
Spr. 30 : 8 leugentaal doe verre van mij
Gen. 2 : 7 leven adem van het -
Gen. 6 : 17 leven geest des -s
Gen. 7 : 15 leven geest van leven: in dieren
Gen. 7 : 21 leven en geest
Gen. 7 : 22 leven geest van leven
Gen. 16 : 17 leven hoofdzaak
Gen. 45 : 5 leven behoudenis des -s: daartoe was Jozef gezonden naar Egypte
Ex. 1 : 14 leven bitter maken
Ex. 20 : 12 leven duur: dagen verlengen door ouders te eren
Lev. 18 : 5 leven door het doen van Gods rechten en inzettingen
Deut. 6 : 2 leven langer - door gehoorzaamheid aan God
Deut. 6 : 24 leven dankzij gehoorzaamheid
Deut. 6 : 24 leven in het - behouden: doen van Gods wil
Deut. 8 : 3 leven van: alles wat uit Gods mond uitgaat
Deut. 8 : 3 leven van: niet alleen van het brood
Deut. 11 : 21 leven -sduur: en gehoorzaamheid
Deut. 17 : 20 leven duur: afhankelijk van gehoorzaamheid
Deut. 25 : 15 leven lang - als vergelding
Deut. 30 : 6 leven voorwaarde: liefde tot God
Deut. 30 : 15 leven en het goede
Deut. 30 : 16 leven opdat gij leeft
Deut. 30 : 19 leven kiest dan het leven
Deut. 30 : 20 leven God is ons leven
Deut. 31 : 27 leven met mensen op aarde
Deut. 31 : 27 leven niet meer leven met de aardbewoners
Deut. 32 : 47 leven langer - door gehoorzaamheid aan Gods woord
Joz 14 : 10 leven in het - behouden
1 Sam. 2 : 31 leven duur: verkorten: door God: als straf
1 Kon. 1 : 31 leven eeuwig - toegewenst
2 Kon. 20 : 6 leven duur: door God bepaald: Hizkia
1 Kron. 29 : 15 leven kortheid van het leven op aarde
Job 7 : 7 leven gelijk een wind
Job 7 : 7 v leven vergankelijk
Job 10 : 1 leven en ziel
Job 12 : 10 leven de ziel van al wat leeft is in Gods hand
Ps. 16 : 11 leven pad des -s
Ps. 27 : 2 leven kracht van mijn - is de HEERE
Ps. 34 : 13 leven lust tot het - hebben
Ps. 49 : 10 leven eeuwig -
Ps. 55 : 24 leven duur bekort vanwege zonde
Ps. 63 : 4 leven beter dan het - is Uw goedertierenheid
Ps. 69 : 33 leven hart: uw hart zal -
Ps. 90 : 10 leven duur
Ps. 90 : 10 leven vol moeite en verdriet
Ps. 91 : 16 leven duur van het -: door God verlengd
Ps. 91 : 16 leven eeuwig
Spr. 3 : 2 leven langer leven dankzij Gods geboden
Spr. 3 : 18 leven boom des -s: is de wijsheid
Spr. 3 : 22 leven door wijsheid
Spr. 3 : 22 leven voor uw ziel
Spr. 4 : 4 leven door geboden te onderhouden
Spr. 4 : 13 leven tucht is mijn -
Spr. 4 : 22 leven Gods woord is het - voor de vinder
Spr. 4 : 23 leven uitgangen des -s: uit het hart
Spr. 7 : 2 leven door Gods geboden te bewaren
Spr. 7 : 23 leven tegen zijn -: strik
Spr. 8 : 35 leven wijsheid vinden is het - vinden
Spr. 9 : 11 leven duur: langer door wijsheid
Spr. 10 : 11 leven springaders des -s: de mond des rechtvaardigen
Spr. 10 : 11 leven uit het woord van God (toepassing)
Spr. 10 : 16 leven werk des rechtvaardigen is ten -
Spr. 10 : 17 leven pad tot het -
Spr. 10 : 27 leven duur: korter bij de goddelozen
Spr. 10 : 27 leven duur: langer door vreze des HEEREN
Spr. 10 : 30 leven eeuwig -: voor de rechtvaardigen
Spr. 11 : 30 leven boom van het -
Spr. 12 : 28 leven gerechtigheid doet -
Spr. 12 : 28 leven in het pad der gerechtigheid is het -
Spr. 13 : 12 leven boom van het -
Spr. 13 : 14 leven bron van -: leer van de wijze
Spr. 15 : 24 leven weg des -s is naar boven
Spr. 15 : 27 leven geschenken haten doet leven
Spr. 16 : 15 leven in het licht van des Konings aangezicht is -
Spr. 16 : 22 leven springader des -s: het verstand
Spr. 19 : 23 leven de vreze van Jahweh is ten -
Spr. 21 : 21 leven vinden
Spr. 22 : 4 leven loon van nederigheid
Spr. 23 : 17 leven dagelijks -: in de vreze des HEEREN
Pred. 2 : 17 leven dit leven haten
Pred. 2 : 23 leven smartelijk
Pred. 3 : 12 leven doel
Pred. 5 : 17 leven duur: door God wordt het getal der dagen gegeven
Pred. 6 : 12 leven dit -
Pred. 6 : 12 leven kortstondig
Pred. 6 : 12 leven schaduw
Pred. 7 : 12 leven dankzij de wijsheid
Pred. 7 : 15 leven ijdelheid: dagen van mijn ijdelheid
Pred. 9 : 3 leven in hun leven zijn onzinnigheden in hun hart
Pred. 9 : 7 leven opdracht in het -
Pred. 9 : 9 leven duur: dagen door God gegeven
Pred. 9 : 9 leven ijdel
Pred. 9 : 9 leven uw deel in dit -
Jes. 4 : 3 leven geschreven zijn ten -
Jes. 38 : 16 leven van mijn geest
Jer 38 : 2 leven wie zijn - verliest om Hem, zal het vinden. Vgl. ook arme wijze man Prediker
Ez. 18 : 22 leven in je gerechtigheid
Ez. 20 : 11 leven door het doen van Gods rechten
Ez. 33 : 16 leven gerechtigheid doet -
Ez. 37 : 9 , 14 leven vereist geest
Dan. 5 : 19 leven in het - behouden versus doden
Dan. 6 : 8 leven eeuwig -: toegewenst aan de koning
Dan. 7 : 12 leven verlenging van -
Hab. 2 : 4 leven door zijn geloof: de rechtvaardige
Matth. 4 : 4 leven van: brood, Gods woord
Matth. 6 : 16 v leven voor God
Matth. 6 : 25 leven bezorgdheid voor uw -
Matth. 7 : 13 leven vs. verderf
Matth. 7 : 14 leven versus verderf
Matth. 7 : 14 leven weg ten -: smal
Matth. 13 : 22 leven zorg van het -: verstikkend
Matth. 16 : 25 leven behouden of verliezen
Matth. 16 : 25 leven vinden
Matth. 18 : 8 leven het - ingaan: de hemel ingaan, het eeuwige leven
Matth. 19 : 16 leven eeuwig - krijgen: geboden bewaren
Matth. 19 : 17 leven binnengaan: door de geboden te bewaren
Matth. 19 : 17 leven eeuwig -: zo genoemd door een jongeman
Matth. 19 : 29 leven eeuwig - beerven
Marcus 4 : 19 leven zorgen van het leven
Marcus 4 : 20 leven doel: vrucht voor de zaaier (schepper, maker)
Marcus 8 : 35 leven eigen - willen behouden
Marcus 8 : 35 leven verliezen: ter wille van het evangelie
Marcus 9 : 43 v leven het - ingaan
Marcus 9 : 43 v leven het -: Het Koninkrijk van God
Marcus 10 : 17 leven eeuwig - beerven
Marcus 10 : 30 leven eeuwig - ontvangen
Marcus 10 : 30 leven eeuwig -: als toekomstig
Marcus 10 : 45 leven geven: door Christus: tot losprijs voor velen
Marcus 12 : 25 leven eeuwig leven: zijn als engelen in de hemelen
Luk. 6 : 9 leven behouden
Luk. 6 : 9 leven verloren laten gaan
Luk. 8 : 14 leven genietingen van het -
Luk. 9 : 24 leven behouden: willen behouden
Luk. 9 : 24 leven verliezen: ter wille van de Heer Jezus
Luk. 10 : 25 leven eeuwig - beërven
Luk. 10 : 28 leven weg ten leven: liefde
Luk. 12 : 15 leven geen bezit
Luk. 12 : 22 leven bezorgd voor uw leven
Luk. 12 : 22 leven vereist voedsel
Luk. 12 : 23 leven meer dan voedsel
Luk. 14 : 26 leven eigen - haten
Luk. 14 : 26 leven zijn eigen - haten
Luk. 15 : 13 leven losbandig -
Luk. 17 : 27 leven gewone -
Luk. 17 32 leven behouden
Luk. 17 32 leven verliezen
Luk. 18 18 leven eeuwig -: beërven
Luk. 18 30 leven eeuwig -: toekomstig
Luk. 20 38 leven na de dood
Luk. 20 38 leven voor God: ook na de dood
Luk. 21 34 leven zorgen van het leven
Joh. 1 : 4 leven en licht
Joh. 1 : 4 leven in Jezus was leven
Joh. 3 : 15 leven eeuwig -: door het geloof
Joh. 3 : 36 leven eeuwig -: wie in de Zoon gelooft
Joh. 3 : 36 leven zien: niet zien
Joh. 5 : 24 leven eeuwig -: tegenwoordig bezit
Joh. 5 : 24 leven eeuwig -: wie eeuwig - heeft
Joh. 5 : 24 leven geestelijk -
Joh. 5 : 26 leven de Vader heeft - in zichzelf
Joh. 5 : 26 leven de Zoon heeft - in zichzelf
Joh. 5 : 40 leven bij Christus te vinden
Joh. 6 : 33 leven geven: door Jezus: aan de wereld
Joh. 6 : 40 leven eeuwig - hebben
Joh. 6 : 47 v leven brood van het -: Christus
Joh. 6 : 47 leven eeuwig -: voor wie gelooft
Joh. 6 : 48 leven brood van het -: Jezus
Joh. 6 : 50 v leven brood van het -: begrip
Joh. 6 : 51 leven eeuwig -: tot in eeuwigheid
Joh. 6 : 53 leven in jezelf hebben
Joh. 6 : 54 leven eeuwig -: verkrijgen, hoe
Joh. 6 : 57 leven door Christus: ik leef door Christus
Joh. 6 : 57 leven door iem.: Christus leeft door de Vader
Joh. 6 : 58 leven eeuwig -: tot in eeuwigheid
Joh. 6 : 58 leven in eeuwigheid: door het eten van het Brood
Joh. 6 : 68 leven eeuwig -: woorden van eeuwig -
Joh. 8 : 12 leven licht van het -
Joh. 9 : 31 leven hoofdzaak: God vrezen en Zijn wil doen
Joh. 10 : 11 leven afleggen
Joh. 10 : 17 leven afleggen: door Jezus
Joh. 10 : 17 leven weer nemen: door Jezus, na het te hebben afgelegd
Joh. 10 : 28 leven eeuwig -: gegeven door de Zoon
Joh. 11 : 25 leven Jezus is het -
Joh. 12 : 25 leven bewaren tot het eeuwige leven
Joh. 12 : 25 leven eeuwige -: zijn - bewaren tot het eeuwige -
Joh. 12 : 25 leven zijn - haten
Joh. 12 : 25 leven zijn - liefhebben
Joh. 12 : 25 leven zijn - verliezen
Joh. 12 : 50 leven eeuwig -: des Vaders gebod is eeuwig leven
Joh. 14 : 6 leven het -: Jezus
Joh. 14 : 19 leven wij leven omdat Christus leeft
Joh. 15 : 13 leven afleggen
Joh. 17 : 2 leven eeuwig -: geeft de Heer aan ons
Joh. 17 : 3 leven eeuwig -: inhoud: God kennen
Joh. 20 : 31 leven hebben: op grond van geloof, in Zijn naam
Hand. 2 : 28 leven wegen van -: bekendmaken: door God
Hand. 3 : 15 leven Vorst van het leven: Jezus
Hand. 13 : 46 leven eeuwig -
Hand. 13 : 48 leven eeuwig -: bestemd tot het eeuwige -
Hand. 17 : 25 leven door God geschonken aan de levenden
Hand. 17 : 27 leven in God leven wij
Hand. 20 : 24 leven beschouwd als een loop die men volbrengt
Rom. 1 : 17 leven geloofs-
Rom. 1 : 17 leven op grond van geloof, uit geloof
Rom. 2 : 7 leven eeuwig -: als vergelding
Rom. 7 : 4 leven doel: voor God vrucht dragen
Rom. 14 : 7 leven versus sterven
Rom. 14 : 7 leven voor God
Rom. 14 : 7 leven voor zichzelf
Rom. 16 : 4 leven zijn hals wagen voor iemands leven
1 Cor. 6 : 3 leven dit leven, onderscheiden van het toekomstige
1 Cor. 15 : 19 leven dit -: het tijdelijk leven op aarde
1 Cor. 15 : 35 leven op aarde: zaad gezaaid
1 Cor. 15 : 43 leven tegenwoordige -: in oneer
1 Cor. 15 : 43 leven tegenwoordige -: in zwakheid
1 Cor. 15 : 44 leven tegenwoordige -: in een natuurlijk lichaam
2 Cor. 3 : 6 leven de Geest maakt levend, de letter doodt
2 Cor. 4 : 11 leven van Jezus openbaar worden
2 Cor. 4 : 12 leven en dood: werking
2 Cor. 4 : 12 leven werkt in u
2 Cor. 5 : 4 leven het - zal het sterfelijke verslinden
2 Cor. 5 : 15 leven na met Christus gestorven te zijn
2 Cor. 5 : 15 leven voor: zichzelf vs. voor Christus
2 Cor. 6 : 9 leven
2 Cor. 12 : 10 leven voor Christus, ook in noden
2 Cor. 13 : 4 leven door Gods kracht: Christus
2 Cor. 13 : 4 leven met Christus leven door Gods kracht jegens u
Gal. 2 : 14 leven naar Joodse wijze -: christen daartoe niet genoodzaakt
Gal. 2 : 19 leven onder wet: i.t.t. - voor God
Gal. 2 : 19 leven voor God -: i.t.t. leven onder wet
Gal. 2 : 20 leven door geloof
Gal. 2 : 20 leven in het vlees (lichaam)
Gal. 3 : 11 leven op grond van geloof
Gal. 5 : 2 leven is Christus voor mij
Gal. 5 : 25 leven door [de] Geest
Gal. 6 : 8 leven eeuwig -: oogsten
Ef. 4 : 18 leven van God: vreemd hieraan
Ef. 6 : 2 leven lang - op de aarde als zegen
Ef. 6 : 3 leven lang - op de aarde
Filip. 1 : 21 leven te leven is voor mij Christus: Hij is de inhoud, om Hem gaat het
Filip. 1 : 22 leven in het vlees (lichaam)
Filip. 1 : 22 leven moeite
Filip. 2 : 16 leven woord van het - vertonen
Filip. 4 : 3 leven boek van het -
Col. 2 : 20 leven alsof gij in de wereld leefdet
Col. 3 : 3 leven mijn leven is met Christus verborgen in God
Col. 3 : 4 leven Christus ons leven
Col. 3 : 7 leven en wandelen
Col. 3 : 7 leven in zonden
1 Thess. 1 : 9 leven God: -de God
1 Thess. 2 : 8 leven meedelen aan anderen
1 Thess. 3 : 8 leven doordat iemand anders vaststaat in de Heer
1 Thess. 3 : 8 leven fig. opleven, verkwikt worden, innerlijk versterkt, moed krijgen
1 Thess. 5 : 10 leven eeuwig -: samen met Hem leven
1 Tim. 1 : 16 leven eeuwig - door geloof in de Heer Jezus
1 Tim. 2 : 2 leven christelijk -: vrij van conflict, in alle godsvrucht en eerbaarheid
1 Tim. 2 : 2 leven rustig -
1 Tim. 2 : 2 leven rustig en stil -
1 Tim. 2 : 2 leven stil -
1 Tim. 4 : 15 leven leef in deze dingen
1 Tim. 5 : 6 leven in genotzucht: die is levend dood
1 Tim. 5 : 6 leven levend dood zijn
1 Tim. 6 : 12 leven eeuwige -: geroepen tot het eeuwige -
1 Tim. 6 : 12 leven eeuwige -: grijp dat
1 Tim. 6 : 13 leven in - houden: door God
1 Tim. 6 : 19 leven het werkelijke - grijpen
2 Tim. 1 : 1 leven belofte van het - dat in Christus Jezus is
2 Tim. 1 : 1 leven in Christus Jezus: het - dat in Christus Jezus is
2 Tim. 1 : 10 leven eeuwig - aan het licht gebracht
2 Tim. 1 : 10 leven en onvergankelijkheid
2 Tim. 2 : 4 leven zorgen van het -
2 Tim. 2 : 11 leven met Christus -
2 Tim. 3 : 12 leven godvruchtig - in Christus Jezus
2 Tim. 3 : 12 leven in Christus Jezus
Tit. 1 : 2 leven eeuwig -: beloofd door God
Tit. 1 : 2 leven eeuwig -: toekomstig
Tit. 2 : 12 v leven hoe te -, levenswijze
Tit. 3 : 7 leven eeuwige -: hoop van
Hebr. 7 : 16 leven onvergankelijk -
Hebr. 10 : 38 leven op grond van geloof zal een rechtvaardige leven
Hebr. 12 : 1 leven gelijk een wedloop
Hebr. 12 : 1 v leven hoe te -
Hebr. 12 : 9 leven door onderwerping aan God
Jac. 1 : 12 leven kroon van het -
Jac. 4 : 14 leven kortheid
Jac. 5 : 5 leven in genotzucht
Jac. 5 : 5 leven in weelde
Jac. 5 : 5 leven op aarde
1 Pe 1 : 6 leven op aarde: korte tijd
1 Pe 2 : 24 leven voor de gerechtigheid
1 Pe 3 : 7 leven genade van het (eeuwige) -: erfgenamen van die genade
1 Pe 3 : 10 leven liefhebben
1 Pe 4 : 2 leven naar begeerten van mensen: niet doen
1 Pe 4 : 2 leven naar de wil van God
1 Pe 4 : 6 leven naar God, in geest
1 Pe 5 : 10 leven duur: kort
2 Pe 1 : 3 leven
2 Pe 2 : 6 leven goddeloos -
1Jo 1 : 1 leven woord des -s: Christus
1Jo 1 : 2 leven Christus, het -
1Jo 1 : 2 leven geopenbaard
1Jo 1 : 2 leven het eeuwige -
1Jo 2 : 16 leven hoogmoed van het -
1Jo 2 : 25 leven eeuwig -: aan ons beloofd
1Jo 3 : 14 leven in het leven overgaan uit de dood
1Jo 3 : 15 leven eeuwig -: heeft lief de broeders
1Jo 3 : 15 leven eeuwig -: in mij
1Jo 3 : 15 leven eeuwig -: wonen: in mij
1Jo 3 : 16 leven afleggen: voor de broeders
1Jo 4 : 9 leven ons -: opdat wij zouden - door Christus
1Jo 5 : 11 leven eeuwig -: hebben de gelovigen
1Jo 5 : 11 v leven eeuwig -: is in Gods Zoon
1Jo 5 : 12 leven hebben: wie de Zoon heeft, heeft het -
1Jo 5 : 13 leven eeuwig - hebben
1Jo 5 : 16 leven geven: door God: aan een broeder die gezondigd had
1Jo 5 : 20 leven eeuwig -: is Christus
Jud : 21 leven eeuwig -: als toekomstig
Opb. 1 : 18 leven eeuwig -
Opb. 2 : 7 leven boom des -s: in het paradijs
Opb. 3 : 1 leven schijn van -
Opb. 4 : 10 leven Die leeft tot in alle eeuwigheid
Opb. 11 : 11 leven levensgeest uit God in de twee dode getuigen
Opb. 12 : 11 leven zijn leven niet liefhebben tot de dood toe
Opb. 13 : 8 leven boek van het leven van het Lam dat geslacht is
Opb. 18 : 7 , 9 leven weelderig -
Opb. 20 : 4 leven levend worden: martelaren
Opb. 20 : 5 leven levend worden: de doden
Opb. 20 : 15 leven boek van het -
Opb. 21 : 6 leven water van het leven
Opb. 22 : 14 leven boom van het -: recht erop hebben
Opb. 22 : 17 leven water des levens
Ps. 119 : 37 levend maak mij - door Uw wegen
Ps. 119 : 37 levend maken: maak mij - door Uw wegen
Ps. 119 : 40 levend maken: door Uw gerechtigheid
Ps. 119 : 50 levend maken: door Uw toezegging
Ps. 119 : 88 levend maak mij levend naar Uw goedertierenheid
Ps. 119 : 93 levend maken: door Gods bevelen
Jer 10 : 10 levend God is de -e God
Luk. 15 : 24 levend levend worden
Luk. 15 : 32 levend worden: geestelijk
Joh. 5 : 21 levend maken: door de Vader
Joh. 5 : 21 levend maken: door de Zoon
Joh. 5 : 21 levend maken: door de Zoon
Joh. 6 : 63 levend maken: door de Geest
Rom. 4 : 17 levend maken door God
1 Cor. 15 : 22 levend maken: in Christus: allen
Ps. 71 : 20 levend maken door God: mij
Ps. 119 : 156 levend maken maak mij levend naar Uw rechten
Ps. 138 : 7 levend maken door God
Ps. 143 : 11 levend maken door God: maak mij levend
Rom. 8 : 11 levend maken sterfelijke lichamen: door de Geest
Ps. 116 : 9 levende land der -n
Ps. 142 : 6 levende land der -n
Pred. 7 : 2 levende legt het in zijn hart
Pred. 9 : 5 levende voorrecht vergeleken met de dode
Jes. 38 : 11 levende land der -n
Jes. 38 : 19 levende versus dode (vers 18)
Ez. 32 : 23 levende land der -n
Matth. 22 : 32 levende
1 Thess. 4 : 15 levende op aarde -n
1 Thess. 4 : 15 levende versus ontslapene
1 Thess. 4 : 15 levende wij de -n die overblijven tot de komst van de Heer
2 Tim. 4 : 1 levende Jezus zal levenden oordelen
Gen. 45 : 27 levendig geest van Jakob werd -
1 Sam. 2 : 6 levendmaken door God
2 Kon. 8 : 1 levendmaken door Elisa
2 Kon. 8 : 5 levendmaken door Elisa
Ef. 2 : 5 levendmaken God heeft ons levend gemaakt met Christus
Col. 2 : 13 levendmaking wij zijn door God mee levengemaakt met Christus
Deut. 24 : 12 levensbehoefte voorzien in -
Jes. 3 : 1 levensbehoefte water en brood
Hand. 20 : 24 levensbeschouwing van zijn eigen leven
Jac. 4 : 14 levensbeschouwing
1Jo 2 : 11 levensbeschouwing waar ga ik heen
Spr. 10 : 27 levensduur afhankelijk van verhouding tot God
1 Kron. 17 : 11 levenseinde dagen vervuld
Job 15 : 17 levenservaring geval
Esther 4 : 16 levensgevaar Esther in -
Rom. 16 : 4 levensgevaar in - gekomen: Prisca en Aquila
Pred. 3 : 13 levenskunst
Pred. 5 : 17 levenskunst
Hand. 20 : 24 levensloop
Ps. 34 : 13 levenslust
Marcus 12 : 44 levensonderhoud
Luk. 21 4 levensonderhoud
Filip. 1 : 21 levensrichting Christus als Paulus' -
Gen. 13 : 6 levensruimte geval van te weinig -
Jes. 38 : 12 levenstijd
Spr. 4 : 10 levensverwachting langere - door de wijsheid en gehoorzaamheid
Joh. 8 : 14 levensvraag vanwaar, waartoe
1Jo 2 : 11 levensvraag openstaand: door de duisternis
Hand. 26 : 4 levenswandel
1 Tim. 2 : 2 levenswandel algemene chr. -
Opb. 7 : 17 levenswater bronnen van levenswateren
Opb. 22 : 1 levenswater rivier van -
1 Thess. 1 : 9 levenswijze christen: dienen van God
Joz 13 : 14 Levi erfdeel: vuurofferen
Joz 13 : 33 Levi erfdeel: God zelf
Joz 14 : 4 Levi bezit in het land
Mal. 2 : 4 v Levi begin: de dienst van de stam van - begon goed
Mal. 2 : 4 Levi verbond met -
Mal. 2 : 6 Levi taak: onderwijs in de wet
Marcus 2 : 14 Levi
Job 40 : 20 v Leviathan
Ps. 104 : 25 Leviathan speelt in de zee
Jes. 27 : 1 Leviathan
Deut. 21 : 5 leviet taak
Deut. 26 : 12 leviet zorg voor
2 Kron. 29 : 25 leviet levieten kregen muziekinstrumenten
2 Kron. 31 : 2 leviet taak
2 Kron. 31 : 4 leviet levieten versterken
Ez. 45 : 5 leviet rol: dienaar van het Huis
Joh. 1 : 19 leviet en priester
Deut. 12 : 12 Leviet erfdeel: geen land
Deut. 12 : 19 Leviet wacht u dat u de - niet verlaat
Deut. 14 : 27 Leviet ondersteuning aan hem niet opzeggen
Deut. 18 : 1 Leviet erfdeel
Deut. 18 : 1 Leviet voedsel
Deut. 18 : 3 v Leviet recht
Joz 14 : 3 v Leviet Levieten geen erfdeel in het land, maar wel steden
2 Kron. 28 : 34 Leviet de Levieten waren rechter van hart om zich te heiligen dan de priesters
2 Kron. 31 : 17 Leviet dienstdoend indien 20 jaren oud en daarboven
2 Kron. 34 : 13 Leviet functies onder de -en
2 Kron. 35 : 3 Leviet taak: onderwijs aan het volk
2 Kron. 35 : 8 Leviet oversten der -en
Neh. 10 : 37 Leviet inkomsten: uit tienden
Neh. 10 : 38 Leviet schenken door de -en: tiende van hun inkomst
Neh. 12 : 23 Leviet levieten werden beschreven
Neh. 13 : 10 Leviet deel der -en was niet gegeven
Ez. 44 : 10 v Leviet Levieten zullen ongerechtigheid dragen
Luk. 10 : 32 Leviet voorbijgaande aan een gewonde
2 Kron. 29 : 11 levieten taak
Num. 1 : 49 Levieten ongeteld
Num. 1 : 50 Levieten legerplaats der -
Num. 1 : 50 Levieten taak der -
Num. 1 : 53 Levieten taak: wacht van de tabernakel
Num. 3 : 6 v Levieten taak der -
Num. 3 : 9 Levieten uit de kinderen van Israëls gegeven aan de priesters
Num. 3 : 12 Levieten Gode ten eigendom
Num. 3 : 12 Levieten zijn van God
Num. 3 : 15 Levieten geteld: later moest dit wel
Num. 3 : 45 Levieten zijn Gods eigendom
Num. 4 : 3 Levieten arbeid is hun een strijd
Num. 8 : 14 Levieten afscheiding der -
Num. 8 : 14 Levieten zijn van God
Num. 8 : 15 Levieten dienst der -
Num. 8 : 16 Levieten gegeven aan God
Num. 8 : 16 Levieten namen de plaats van de eerstgeborenen in
Num. 8 : 19 Levieten gave aan het volk
Num. 8 : 24 Levieten dienstperiode
Num. 8 : 24 v Levieten hun dienst is een strijd
Num. 8 : 24 Levieten taak na hun 50e jaar
Num. 16 : 9 Levieten taak
Num. 18 : 21 Levieten dienst der -
Num. 18 : 21 Levieten erfenis: de tienden
Num. 18 : 23 Levieten dienst der -
Num. 18 : 23 Levieten erfenis: ze erven geen erfenis
Num. 35 : 1 v Levieten steden der -
Deut. 10 : 8 Levieten taak
Deut. 31 : 25 Levieten droegen de ark des verbonds
Deut. 33 : 9 v Levieten taak
Joz 18 : 7 Levieten erfdeel: priesterdom des HEEREN
Joz 21 : 1 v Levieten steden der -
Joz 21 : 4 v Levieten groepen van -
1 Kron. 6 : 48 Levieten gave aan de gemeente
1 Kron. 6 : 48 Levieten taak
1 Kron. 15 : 2 Levieten taak der -
1 Kron. 23 : 2 v Levieten
1 Kron. 23 : 3 Levieten geteld van 30 jaar en ouder
1 Kron. 23 : 24 Levieten dienstbare leeftijd
1 Kron. 23 : 24 v Levieten taak der -
1 Kron. 23 : 26 Levieten einde van hun dienst va het dragen
2 Kron. 8 : 14 Levieten taak
Ezra 3 : 8 Levieten 20 jaar en ouder hielden opzicht
Jer 33 : 22 Levieten dienen God
Deut. 25 : 5 leviraat
Deut. 25 : 5 leviraatshuwelijk
Gen. 38 : 8 Leviraatshuwelijk
Pred. 12 : 12 lezen veel -s is vermoeiing des vlezes
Jes. 29 : 12 lezen niet kunnen -
Hab. 2 : 2 lezen door voorbijgangers
Luk. 10 : 26 lezen hoe leest u?
Col. 4 : 16 lezen belangrijk
Hgl 4 : 8 Libanon
Hgl 4 : 11 Libanon reuk van -
Jes. 29 : 17 Libanon verandering
Jes. 40 : 16 Libanon bron van hout
Jes. 60 : 13 Libanon de heerlijkheid van -
Jer 18 : 14 Libanon de sneeuw van -
Jer 22 : 6 Libanon
Hab. 2 : 17 Libanon geweld begaan tegen -
2 Kron. 12 : 3 Libiër
Lev. 21 : 5 lichaam niet in snijden
1 Kon. 13 : 22 lichaam dood -
2 Kon. 5 : 14 lichaam verjonging van het uitwendige vlees: geval
Spr. 4 : 22 lichaam medicijn voor -: Gods woord
Spr. 5 : 11 lichaam en vlees
Spr. 6 : 17 - 18 lichaam leden die kwaad doen
Spr. 11 : 17 lichaam eigen - schaden
Spr. 11 : 17 lichaam en ziel
Jes. 1 : 5 v lichaam ziek -: daarmee wordt het volk vergeleken
Dan. 3 : 28 lichaam overgeven: door de drie vrienden van Daniël
Dan. 5 : 6 lichaam en geest: wisselwerking
Dan. 7 : 11 lichaam verbrand
Dan. 7 : 15 lichaam en geest
Matth. 6 : 22 lichaam lamp van het –: het oog
Matth. 6 : 25 lichaam bezorgdheid voor uw -
Matth. 6 : 25 lichaam kleden
Matth. 10 : 28 lichaam doden van het -
Matth. 10 : 28 lichaam en ziel
Matth. 12 : 44 lichaam gelijk een huis
Marcus 11 : 17 lichaam van een heilige: gebedshuis (toepassing)
Luk. 11 : 24 v lichaam huis voor een onreine geest, bij een bezetene
Luk. 11 : 24 lichaam huis: ook voor onreine geest
Luk. 12 : 22 lichaam en zelf
Luk. 12 : 22 lichaam versus leven
Rom. 6 : 12 lichaam sterfelijk -
Rom. 7 : 24 lichaam lichaam van de dood
Rom. 8 : 11 lichaam sterfelijke -en levend maken: door de Geest
Rom. 8 : 13 lichaam werkingen van het lichaam doden
Rom. 8 : 23 lichaam verlossing van ons -
Rom. 12 : 1 lichaam stellen tot een levende offerande
Rom. 12 : 4 lichaam één lichaam, vele leden
Rom. 12 : 4 lichaam leden: verschillende werking
Rom. 12 : 5 lichaam één lichaam in Christus
Rom. 12 : 5 lichaam leden: zijn leden van elkaar
1 Cor. 7 : 4 lichaam gezag over eigen lichaam
1 Cor. 15 : 44 lichaam natuurlijk versus geestelijk -
2 Cor. 4 : 7 lichaam aarden vat
2 Cor. 4 : 11 lichaam sterfelijk -
2 Cor. 5 : 1 v lichaam aardse - versus hemelse -
2 Cor. 5 : 1 v lichaam hemels -: woning, gebouw
2 Cor. 5 : 1 v lichaam tent gelijk
2 Cor. 5 : 1 lichaam vergankelijk -
2 Cor. 5 : 2 v lichaam zuchten in ons aardse -
2 Cor. 5 : 4 lichaam aardse - sterfelijk
2 Cor. 5 : 4 lichaam aftakeling: ontkleding van de ziel
2 Cor. 5 : 6 lichaam wonen in het -
2 Cor. 5 : 8 lichaam verblijf in ons -
2 Cor. 5 : 8 lichaam verlaten van ons -
2 Cor. 12 : 2 v lichaam buiten het -
2 Cor. 12 : 2 v lichaam in het -
Ef. 4 : 16 lichaam van Christus: Gemeente: werking der delen
Ef. 4 : 16 lichaam van Christus: groei
Ef. 4 : 25 lichaam Christus' -: wij leden van elkaar
Ef. 5 : 29 lichaam Christus' -: gemeente
Ef. 5 : 30 lichaam van Christus: wij zijn de leden
Filip. 1 : 25 lichaam verblijf van de ziel/geest
Filip. 3 : 21 lichaam van onze vernedering
Filip. 3 : 21 lichaam van Zijn heerlijkheid
Col. 1 : 22 lichaam van zijn vlees
Col. 2 : 11 lichaam vlees: - van het vlees afleggen
Col. 2 : 19 lichaam ondersteund en verbonden door gewrichten en banden
Col. 2 : 23 lichaam eer bewijzen aan het lichaam
Col. 2 : 23 lichaam gestrengheid tegen het -
Col. 3 : 15 lichaam in één - geroepen tot de vrede
1 Thess. 4 : 4 lichaam eigen - bezitten in heiliging en eerbaarheid
1 Thess. 4 : 4 lichaam heiliging van het -
1 Thess. 4 : 4 lichaam vat
1 Thess. 5 : 23 lichaam en geest
1 Thess. 5 : 23 lichaam en ziel
Hebr. 10 : 5 lichaam Christus' - toebereid door God
Hebr. 10 : 10 lichaam Jezus Christus' -: offerande
Hebr. 10 : 22 lichaam gewassen met rein water
Hebr. 13 : 3 lichaam in - zijn
Jac. 2 : 26 lichaam dood zonder geest
Jac. 2 : 26 lichaam leven door de geest
3Jo : 2 lichaam en ziel
Jud : 8 lichaam verontreinigen
Jud : 9 lichaam van Mozes: twist over -
Opb. 18 : 13 lichaam en ziel
lichaam zie ook Straf: lijfstraf
Rom. 1 : 24 lichaam onteren
Gen. 1 : 3 licht tevoorschijn geroepen door God
Ex. 10 : 23 licht in de woningen
2 Sam. 22 : 28 licht God ons licht
2 Sam. 23 : 4 licht des morgens: Jezus gelijk dit licht
Job 24 : 17 licht haten: door goddelozen
Job 29 : 3 licht Gods licht: bij Diens licht de duisternis doorwandelen
Ps. 27 : 2 licht God is mijn -
Ps. 43 : 3 licht leiden door -
Ps. 43 : 3 licht zend Uw - en Uw waarheid
Ps. 67 : 2 licht Gods aanschijn
Ps. 89 : 16 licht wandelen in het - van Gods aanschijn
Ps. 97 : 11 licht zaaien: gezaaid voor de rechtvaardige
Ps. 104 : 2 licht God bedekt zich met het licht als met een kleed
Ps. 112 : 4 licht in de duisternis opgaand voor de oprechte
Ps. 118 : 27 licht God geeft ons licht
Ps. 119 : 130 licht de opening Uwer woorden geeft -
Ps. 130 : 6 licht wachten op het - (op God)
Ps. 132 : 17 licht Christus verspreidt licht
Ps. 136 : 7 licht grote - door God gemaakt
Ps. 139 : 11 licht God een licht in de nacht
Spr. 4 : 18 licht pad der rechtvaardigen gelijk een schijnend -
Spr. 6 : 23 licht wet is een -
Spr. 13 : 9 licht der rechtvaardigen zal zich verblijden
Spr. 13 : 9 licht en lamp
Spr. 13 : 9 licht geestelijk -
Spr. 15 : 30 licht der ogen: verblijdt het hart
Spr. 16 : 15 licht van het aangezicht van de koning: in dat licht is leven
Pred. 2 : 13 licht uitnemender dan duisternis
Pred. 11 : 7 licht het - is zoet
Jes. 2 : 5 licht van God: laat ons daarin wandelen
Jes. 5 : 20 licht tot duisternis stellen: verkeerd
Jes. 9 : 1 licht groot -
Jes. 10 : 17 licht Israëls: Christus
Jes. 42 : 6 licht Christus - der heidenen
Jes. 45 : 7 licht door God geformeerd
Jes. 58 : 8 licht voortbrekend als de dageraad
Jes. 58 : 10 licht uw - zal in de duisternis opgaan
Jes. 60 : 1 licht Christus
Jes. 60 : 19 licht eeuwig -: God
Jes. 60 : 20 licht God ons -
Jes. 62 : 1 licht glans: beeld van gerechtigheid
Jes. 62 : 1 licht voor de volken: Jeruzalem
Jes. 62 : 1 v licht zijn: betekenis
Jer 4 : 23 licht zonder -
Ez. 32 : 8 licht lichten aan de hemel
Dan. 5 : 14 licht fig. inzicht in duistere zaken
Micha 7 : 8 licht God mij een - in de duisternis
Micha 7 : 9 licht uitbrengen aan het -: God zal mij dat doen
Zach. 14 : 7 licht der wereld is Christus, hier verschenen
Matth. 4 : 16 licht fig. Christus: groot -
Matth. 5 : 14 licht der wereld: christen
Matth. 5 : 16 licht laat uw - schijnen
Matth. 6 : 22 licht inwendige verlichting
Matth. 6 : 22 - 23 licht
Matth. 6 : 23 licht in u
Matth. 13 : 43 licht rechtvaardigen als de zon stralend
Matth. 17 : 2 licht Jezus' kleren werden wit als het licht
Matth. 17 : 5 licht God is -: lichtende wolk
Marcus 9 : 3 licht afstralend van Christus
Luk. 2 : 32 licht tot openbaring voor de naties
Luk. 8 : 16 licht bedekt door druk werk
Luk. 8 : 16 licht bedekt door luiheid
Luk. 8 : 16 licht laat uw licht zien aan de mensen
Luk. 11 : 33 licht zien, laten schijnen
Luk. 11 : 35 licht fig. inzicht, kennis
Luk. 11 : 35 licht in mij: te bewaren
Luk. 11 : 35 licht inwendig -
Luk. 11 : 36 licht stralen
Luk. 12 : 35 licht lampen brandende houden
Luk. 15 : 8 licht Christus als Gods lamp
Luk. 16 : 8 licht zoon van het-
Luk. 23 44 licht Christus - der wereld
Joh. 1 : 4 licht en leven
Joh. 3 : 19 licht fig. het - liefhebben
Joh. 3 : 19 licht fig. in de wereld gekomen
Joh. 3 : 20 licht fig. het - haten
Joh. 5 : 35 licht Johannes de Doper
Joh. 8 : 12 licht van de wereld: Christus
Joh. 8 : 12 licht van het leven: Christus
Joh. 9 : 5 licht Christus:- der wereld
Joh. 11 : 9 licht van de wereld: zien
Joh. 11 : 10 licht in iemand zijn
Joh. 12 : 35 - 36 licht Christus is het -
Joh. 12 : 36 licht geloven in het -
Joh. 12 : 36 licht het - hebben
Joh. 12 : 36 licht zonen van het - worden
Joh. 12 : 46 licht Christus: - der wereld
Hand. 9 : 3 licht uit de hemel omstraalde Saulus
Hand. 22 : 6 licht fel -, uit de hemel
Hand. 22 : 6 licht uit de hemel omstraalde Paulus
Hand. 22 : 11 licht heerlijkheid van het -
Hand. 26 : 13 licht van Jezus: sterker dan de glans van de zon
Hand. 26 : 18 licht geestelijk en zedelijk -
Hand. 26 : 18 licht zich bekeren van de duisternis tot het -
Hand. 26 : 23 licht verkondigen: door Christus
Rom. 13 : 12 licht wapens van het licht aandoen
2 Cor. 4 : 6 licht geestelijk -
2 Cor. 6 : 14 licht heeft geen gemeenschap met duisternis
Ef. 5 : 8 licht en duisternis
Ef. 5 : 8 licht kinderen van het -: wandelt als dezulken
Ef. 5 : 8 licht vrucht van het -
Ef. 5 : 8 licht zijn in [de] Heer
Ef. 5 : 9 licht vrucht van het -
Ef. 5 : 13 licht maakt openbaar
Ef. 5 : 14 licht Christus het -, vgl. Joh. 1
Filip. 2 : 15 licht lichten in de wereld zijn wij
Col. 1 : 12 licht heiligen in het licht
1 Thess. 5 : 5 licht geestelijk -
1 Thess. 5 : 5 licht zonen van het -
1 Tim. 6 : 16 licht ontoegankelijk -: God bewoont een ontoegankelijk -
Jac. 1 : 17 licht Vader der -en
1 Pe 2 : 9 licht geestelijk -
1 Pe 2 : 9 licht Gods -: daartoe zijn wij geroepen
1 Pe 2 : 9 licht Gods -: wonderbaar
1 Pe 2 : 9 licht versus duisternis
1 Pe 2 : 9 licht wonderbaar -: van God
1Jo 1 : 5 licht God is -
1Jo 1 : 7 licht God is in het -
1Jo 1 : 7 licht in het - wandelen
1Jo 2 : 8 licht het waarachtige licht schijnt al
1Jo 2 : 9 licht en liefde
1Jo 2 : 9 licht in het - zijn: kan niet samengaan met iem. haten
1Jo 2 : 10 licht in het - blijven: als je je broeder liefhebt
Opb. 11 : 4 licht geven: door mensen
licht zie ook Verlichten
Ps. 67 : 2 lichten God doe Zijn aanschijn aan ons -
Ps. 119 : 135 lichten Gods aangezicht lichtende over iemand
Luk. 24 4 lichten lichtende kleren: der engelen
Ef. 5 : 14 lichten Christus zal over u lichten
Opb. 22 : 5 lichten door God
Spr. 14 : 15 lichtgelovig
1Jo 4 : 1 lichtgelovigheid waarschuwing tegen -
2 Cor. 4 : 4 lichtglans van het evangelie van de heerlijkheid van Christus
2 Cor. 4 : 6 lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus
Spr. 6 : 17 lid leden die kwaad doen
Matth. 5 : 29 lid doden, vgl. 'doodt dan uw leden die op de aarde zijn'
Rom. 7 : 5 lid hartstochten van de zonden: door de wet gewekt: werkten in onze leden
Rom. 7 : 23 lid in mijn leden een andere wet
Ef. 4 : 25 lid van elkaar leden zijn
Ef. 4 : 28 lid leden in dienst van de gerechtigheid
Col. 3 : 5 lid fig. doodt uw leden die op de aarde zijn
Jac. 4 : 1 lid harstochten die in uw leden strijd voeren
Ex. 15 : 2 lied de HERE is mijn -
Deut. 31 : 19 lied door God gemaakt
Deut. 31 : 19 lied leren aan mensen
2 Sam. 22 : 1 lied dichten: aanleiding: verlossing
1 Kon. 4 : 32 lied Salomo maakt 1005 liederen
1 Kron. 13 : 8 lied liederen zingen met muzikale begeleiding
Ps. 18 : 1 lied woorden van een - spreken tot God
Ps. 33 : 3 lied nieuw -: zingt Hem een nieuw -
Ps. 40 : 4 lied door God ingegeven
Ps. 40 : 4 lied nieuw -
Ps. 96 : 1 lied nieuw -: zingt den Heere een en -
Ps. 96 : 1 lied uitbreiding liederenschat
Ps. 98 : 1 lied nieuw: aanleiding
Ps. 98 : 1 lied nieuw: zingt den Heer een nieuw -
Ps. 108 : 1 lied en psalm
Ps. 144 : 9 lied nieuw - voor God
Ps. 149 : 1 lied nieuw -
Jes. 42 : 9 lied nieuw -: zingt de HEER een nieuw -
Jer 9 : 20 lied klaaglied: leren
Ez. 26 : 13 lied teken van welvaart
Amos 5 : 22 lied door God versmaad
Ef. 5 : 19 lied psalm, lofzang en geestelijk -
Ef. 5 : 19 lied spreekt tot elkaar door een lied
Col. 3 : 16 lied geestelijke -eren: elkaar daarmee leren en terechtwijzen
Opb. 5 : 9 lied nieuw -
Opb. 15 : 3 lied van het Lam
Opb. 15 : 3 lied van Mozes
lied zie ook Klaaglied
Ps. 62 : 10 lieden gewone -
Ps. 62 : 10 lieden grote -
1 Pe 4 : 4 liederlijkheid uitspatting van -
2 Kron. 2 : 11 lief -hebben: omdat de HERE Zijn volk liefheeft, heeft Hij U over hen tot koning gesteld
2 Cor. 8 : 2 liefdadigheid rijkdom van -
2 Cor. 9 : 11 liefdadigheid
2 Cor. 9 : 13 liefdadigheid
Ex. 21 : 2 v liefde mensen-: Gods: jegens slaven
Ex. 23 : 4 - 5 liefde jegens vijanden
Lev. 19 : 18 liefde en wet: vervult de wet van dit hoofdstuk (toepassing)
Lev. 23 : 22 liefde Gods -: blijkt uit gebod tbv arme en vreemdeling
Deut. 13 : 3 liefde God zoekt liefde in onze harten
Deut. 13 : 4 liefde en wet: liefde vervult de wet
Deut. 21 : 11 liefde verliefdheid en schoonheid
Deut. 23 : 5 liefde als motief
1 Sam. 16 : 21 liefde mate van -
1 Sam. 16 : 21 liefde Saul jegens David
1 Sam. 20 : 17 liefde van je ziel
1 Sam. 24 : 20 liefde tot vijand: onwaarschijnlijk
2 Sam. 1 : 26 liefde Christus - tot ons: wonderlijker dan die der vrouwen
2 Sam. 1 : 26 liefde soort: liefde tussen man en vrouw
2 Sam. 1 : 26 liefde soort: vriendschap
2 Sam. 2 : 5 liefde tot vijand: David tot Saul
2 Sam. 5 : 8 liefde Christus liefde meerder dan Davids
2 Sam. 13 : 1 liefde begrip, vs. 4
2 Sam. 15 : 6 liefde geveinsde -
2 Sam. 18 : 33 liefde Gods -: jegens vijanden
1 Kon. 3 : 3 liefde - tot God: bij Salomo
1 Kon. 10 : 9 liefde Gods : jegens Israël
Ps. 109 : 5 liefde David haat voor zijn - opgelegd
Spr. 5 : 19 liefde van de huisvrouw: dool steeds in haar liefde
Spr. 7 : 18 liefde erotische -
Spr. 7 : 18 liefde grote -
Spr. 7 : 18 liefde overspelige - tot een ander
Spr. 7 : 18 liefde seksuele -
Spr. 10 : 12 liefde kenmerk: dekt overtredingen toe
Spr. 10 : 12 liefde versus haat
Spr. 15 : 17 liefde versus haat
Spr. 17 : 9 liefde zoeken: overtreding toedekken
Spr. 24 : 17 liefde in het binnenste
Spr. 25 : 21 liefde betonen aan moeilijke mensen: zie op het loon
Spr. 25 : 21 liefde practisch voorbeeld
Spr. 27 : 5 liefde moet getoond worden wil de ander er iets aan hebben
Spr. 27 : 5 liefde verborgen -: openbare bestraffing is beter
Pred. 9 : 1 liefde versus haat
Hgl 1 : 2 liefde beter dan wijn
Hgl 1 : 2 liefde Christus' -: uitnemend, beter dan wijn (toepassing)
Hgl 1 : 2 liefde en kussen
Hgl 1 : 2 liefde uitnemende -
Hgl 1 : 3 liefde en gehoor
Hgl 1 : 3 liefde en lichamelijke geuren
Hgl 1 : 4 liefde Christus' -: uitnemend
Hgl 1 : 4 liefde en aanhankelijkheid
Hgl 2 : 4 liefde Zijn banier over mij
Hgl 2 : 5 liefde krank van -
Hgl 4 : 10 liefde beter dan wijn
Hgl 4 : 10 liefde schone -
Hgl 4 : 10 liefde uitnemende -
Hgl 5 : 8 liefde krank van -
Hgl 8 : 7 liefde vuur gelijk
Jes. 63 : 9 liefde Gods en genade
Jes. 63 : 9 liefde Gods: verlossen door Zijn liefde
Jer 12 : 7 liefde Gods - tot Israël
Ez. 23 : 11 liefde verderven: door hoererij
Ez. 23 : 28 liefde verlies van huwelijks-
Hos. 3 : 1 liefde Gods: jegens Israël
Hos. 3 : 1 liefde Gods: ondanks onze afgoderij
Matth 24 : 12 liefde verkoelen
Marcus 1 : 11 liefde Gods - voor Jezus
Marcus 12 : 32 liefde meer dan offers
Marcus 16 : 6 liefde Jezus' - voor falenden
Luk. 6 : 32 v liefde goddelijke - (toepassing)
Luk. 7 : 5 liefde blijk van -: bouw van een synagoge
Luk. 7 : 42 liefde mate van -: en mate van vergiffenis
Luk. 11 : 42 liefde en oordeel samen
Luk. 20 13 liefde gelooft alles, hoopt alles, verdraagt alles (toepassing)
Luk. 22 51 liefde Jezus' - tegenover zijn tegenstanders
Joh. 3 : 35 liefde geeft
Joh. 5 : 20 liefde gevolg
Joh. 5 : 20 liefde Jezus' bewustzijn van Vaders liefde
Joh. 5 : 42 liefde Gods: in ons: wel of niet
Joh. 5 : 42 liefde Gods: niet in je hebben
Joh. 14 : 21 liefde en openheid naar de ander
Joh. 15 : 10 liefde blijven in Jezus'-: door Zijn geboden te bewaren
Joh. 15 : 13 liefde grootste -: leven afleggen voor ander
Joh. 15 : 13 liefde grootte van -
Joh. 15 : 19 liefde natuurlijke
Joh. 17 : 24 liefde als beweegreden
Joh. 17 : 26 liefde bevorderen: door Jezus: God bekendmaken
Rom. 5 : 5 liefde Gods -: in onze harten uitgestort door de Heilige Geest
Rom. 5 : 8 liefde bevestigen
Rom. 8 : 39 liefde van God: niets kan ons daarvan scheiden
Rom. 9 : 1 v liefde lijdende -
Rom. 12 : 9 liefde ongeveinsd: de - zij ongeveinsd
Rom. 13 : 8 liefde verschuldigd aan de medegelovigen
Rom. 13 : 9 liefde vervult de wet
Rom. 13 : 10 liefde eigenschap: doet de naaste geen kwaad
Rom. 13 : 10 liefde vervult de wet
Rom. 15 : 30 liefde van de Geest: door de – van de Geest aansporen
1 Cor. 4 : 21 liefde in – komen
1 Cor. 8 : 1 liefde bouwt op
1 Cor. 13 : 1 liefde belang van de -
1 Cor. 13 : 2 liefde gemis van -
1 Cor. 13 : 4 liefde deugden van de -
1 Cor. 13 : 4 liefde goedertieren is de -
1 Cor. 13 : 4 liefde lankmoedig is de -
1 Cor. 13 : 8 liefde vergaat nooit
1 Cor. 13 : 13 liefde blijvend
1 Cor. 16 : 14 liefde laat alles bij u in – gebeuren
2 Cor. 2 : 4 liefde overvloedig - hebben tot mensen
2 Cor. 2 : 8 liefde van - verzekeren
2 Cor. 5 : 14 , 11 liefde en vreze des Heeren
2 Cor. 5 : 14 liefde van Christus: dringt ons
2 Cor. 6 : 6 liefde ongeveinsde -
2 Cor. 8 : 7 liefde overvloedig in - tot ons
2 Cor. 8 : 8 liefde echtheid van - beproeven
2 Cor. 8 : 24 liefde bewijs van uw - tonen
2 Cor. 12 : 15 liefde minder geliefd worden
2 Cor. 13 : 11 liefde en vrede
2 Cor. 13 : 11 liefde God van de -
2 Cor. 13 : 13 liefde van God
Gal. 5 : 6 liefde werken door -: geloof dat door - werkt
Gal. 5 : 13 liefde dient elkaar door de liefde
Gal. 5 : 22 liefde vrucht van de Geest
Ef. 1 : 6 liefde God: Christus voor God de Geliefde
Ef. 1 : 15 liefde en geloof
Ef. 1 : 15 liefde tot alle heiligen
Ef. 2 : 4 liefde grote - is die van God
Ef. 2 : 19 liefde Christus - : kennen
Ef. 3 : 17 liefde in de - geworteld en gegrond
Ef. 3 : 19 liefde Christus -: grootte
Ef. 4 : 15 liefde in - de waarheid vasthouden
Ef. 4 : 16 liefde opbouwing in de -
Ef. 5 : 2 liefde en overgave
Ef. 5 : 2 liefde wandelt in -
Ef. 6 : 23 liefde bron
Ef. 6 : 23 liefde met geloof
Ef. 6 : 23 liefde zij de broeders
Filip. 1 : 9 liefde en kennis, inzicht
Filip. 1 : 9 liefde overvloeien in kennis
Filip. 2 : 1 liefde troost van liefde
Filip. 2 : 2 liefde dezelfde - hebben
Col. 1 : 4 - 5 liefde oorzaak: hoop
Col. 1 : 4 liefde tot: alle heiligen
Col. 1 : 8 liefde in de Geest
Col. 2 : 2 liefde samengevoegd in liefde
Col. 3 : 14 liefde boven alles de -, vgl. 1 Cor. 13
Col. 3 : 14 liefde bron: Christus, zie vers 11
Col. 3 : 14 liefde en vrede, vgl. vers 15
Col. 3 : 14 liefde is de band van de volmaaktheid
1 Thess. 1 : 3 liefde arbeid van de -
1 Thess. 1 : 3 liefde geloof, hoop en liefde
1 Thess. 2 : 8 liefde gemeente: liefde tot de gemeente
1 Thess. 3 : 6 liefde en geloof
1 Thess. 3 : 12 liefde bevorderen door God
1 Thess. 3 : 12 liefde bevordert heiligheid
1 Thess. 3 : 12 liefde groei in -
1 Thess. 3 : 12 liefde overvloedig in de -
1 Thess. 3 : 12 liefde toenemen in de -
1 Thess. 3 : 12 liefde tot allen
1 Thess. 3 : 12 liefde tot elkaar
1 Thess. 4 : 9 liefde genoeg - tot de broeders
1 Thess. 4 : 9 liefde jegens alle broeders
1 Thess. 4 : 9 liefde onderwijs: van God: om lief te hebben
1 Thess. 4 : 10 liefde toenemen in liefde
1 Thess. 4 : 10 liefde tot broeders in een andere gemeente
1 Thess. 5 : 8 liefde als wapen, defensief
1 Thess. 5 : 8 liefde borstharnas van geloof en liefde
1 Thess. 5 : 8 liefde geloof, hoop en -
1 Thess. 5 : 13 liefde in -: hoogachten
2 Thess. 1 : 3 liefde overvloedig: van ieder
2 Thess. 1 : 3 liefde toeneming
2 Thess. 2 : 10 liefde tot de waarheid
2 Thess. 3 : 5 liefde van God : in ons
1 Tim. 1 : 5 liefde doel van het bevel
1 Tim. 1 : 5 liefde uit een goed geweten
1 Tim. 1 : 5 liefde uit een ongeveinsd geloof
1 Tim. 1 : 5 liefde uit een rein hart
1 Tim. 1 : 5 liefde voorwaarden voor -
1 Tim. 1 : 14 liefde Christus bron van -
1 Tim. 1 : 14 liefde en geloof
1 Tim. 1 : 14 liefde genadegave
1 Tim. 4 : 12 liefde en geloof
1 Tim. 4 : 12 liefde en wandel
1 Tim. 4 : 12 liefde voorbeeld in - zijn
1 Tim. 6 : 11 liefde jaag naar
2 Tim. 1 : 7 liefde geest van -
2 Tim. 1 : 13 liefde en geloof
2 Tim. 1 : 13 liefde in Christus Jezus
2 Tim. 2 : 22 liefde jaag naar -
2 Tim. 3 : 3 liefde tot het goede: ontbreekt in de laatste dagen
2 Tim. 3 : 10 liefde navolgen van Paulus' -
Tit. 2 : 2 liefde gezond in de -
Tit. 3 : 4 liefde mensenliefde: Gods
Filemon : 5 liefde en geloof
Filemon : 5 liefde en geloof
Filemon : 5 liefde horen van iemands –
Filemon : 5 liefde jegens alle heiligen
Filemon : 5 liefde tot de Heer Jezus
Filemon : 5 liefde tot: alle heiligen
Filemon : 7 liefde brengt blijdschap teweeg
Filemon : 7 liefde werk der -: verkwikking van de heiligen
Filemon : 12 liefde en hart
Hebr. 6 : 10 liefde voor Gods naam betonen
Hebr. 10 : 24 liefde aanvuring van -
Hebr. 10 : 24 liefde en goede werken
Hebr. 13 : 1 liefde broeder-: laat deze blijven
Jac. 2 : 8 liefde tot jezelf: verondersteld
1 Pe 1 : 8 liefde en geloof
1 Pe 1 : 22 liefde ongeveinsde -
1 Pe 3 : 8 liefde broederlijke -: weest allen vol broederlijke liefde
1 Pe 3 : 8 liefde vol -
1 Pe 4 : 8 liefde broeder-: nut: bedekt menigte van zonde
1 Pe 4 : 8 liefde broeder-: vurige -: hebt vurige - tot elkaar
1 Pe 4 : 8 liefde broeder-:voorrang boven bidden
1 Pe 4 : 8 liefde en zonde: - bedekt een menigte van zonden
1Jo 2 : 5 liefde Gods -: volmaken: door Gods woord te bewaren
1Jo 2 : 5 liefde van God: in iemand
1Jo 2 : 9 liefde en licht
1Jo 2 : 10 liefde weerhoudt van zonde
1Jo 2 : 15 liefde van de Vader: in mij
1Jo 3 : 14 liefde bron: ons nieuwe leven
1Jo 3 : 16 liefde betonen
1Jo 3 : 16 liefde Christus -: bewijs: leven afgelegd voor ons
1Jo 3 : 16 liefde inhoud
1Jo 3 : 16 liefde kennen: aan iets
1Jo 3 : 17 liefde van God: blijven in ons: weggaan
1Jo 3 : 23 liefde en geloof
1Jo 3 : 23 liefde gebod der -
1Jo 4 : 7 liefde is uit God
1Jo 4 : 8 liefde God is -
1Jo 4 : 9 liefde Gods -: openbaring: zending van Zijn Zoon
1Jo 4 : 9 liefde openbaring
1Jo 4 : 11 liefde plicht
1Jo 4 : 12 liefde Gods - in ons: volmaakt
1Jo 4 : 16 liefde God is -
1Jo 4 : 16 liefde Gods - onderkennen en geloven
1Jo 4 : 16 liefde in de - blijven
1Jo 4 : 17 liefde volmaakte -
1Jo 4 : 18 liefde en vrees: in de - is geen vrees
1Jo 4 : 18 liefde in de - is geen vrees
1Jo 4 : 18 liefde volmaakt in de -
1Jo 4 : 18 liefde volmaakte - drijft de vrees uit
1Jo 4 : 20 liefde ware liefde mint Gods schepselen
1Jo 4 : 21 liefde geboden
1Jo 5 : 3 liefde Gods: bestaat in houden van zijn geboden
2Jo : 3 liefde en waarheid
2Jo : 5 liefde gebod der -
2Jo : 6 liefde is naar Zijn geboden wandelen
3Jo : 6 liefde getuigen van iemands -
Jud : 2 liefde zij u vermenigvuldigd
Jud : 21 liefde van God: je zelf hierin bewaren
Opb. 2 : 4 liefde eerste -
Opb. 2 : 4 liefde verlaten
Opb. 2 : 5 liefde eerste - en eerste werken
Opb. 2 : 19 liefde en geloof
Opb. 2 : 19 liefde ongelijk aan werk
Opb. 2 : 19 liefde onze - door Christus gekend
liefde zie ook Broederliefde
liefde zie ook Kussen, Genegenheid
liefde zie ook Zelfliefde
Joh. 15 : 9 liefde Jezus' -: blijft in Mijn liefde
1 Cor. 16 : 3 liefdegave
Rom. 1 : 31 liefdeloos
2 Tim. 3 : 2 liefdeloos in de laatste dagen zijn de mensen -
2 Tim. 3 : 3 liefdeloos in de laatste dagen zijn de mensen -
Jud : 12 liefdemaal vlekken in uw liefdemalen
Ps. 135 : 3 liefelijk God is -
Ps. 147 : 1 liefelijk God
Ps. 147 : 1 liefelijk God is
Hgl 1 : 5 liefelijk Sulamith
Ps. 27 : 4 liefelijkheid van God aanschouwen
Gen. 25 : 28 liefhebben een kind -: voorkeur
Gen. 29 : 30 liefhebben liever hebben dan
Gen. 37 : 3 liefhebben iem. boven anderen
Gen. 44 : 20 liefhebben door Jakob : Benjamin
Ex. 20 : 6 liefhebben God - en zijn geboden en onderhouden
Ex. 20 : 6 liefhebben God – en Zijn geboden onderhouden
Lev. 19 : 18 liefhebben begrip: vs. wraak, toorn, haat
Lev. 19 : 18 liefhebben hebt uw naaste lief als uzelf
Lev. 19 : 18 liefhebben jezelf -
Lev. 19 : 34 liefhebben als jezelf
Lev. 19 : 34 liefhebben vreemdeling - als jezelf
Deut. 4 : 37 liefhebben door God: de oudvaders
Deut. 5 : 9 - 10 liefhebben vs. haten
Deut. 5 : 10 liefhebben God - en gehoorzaamheid aan Hem
Deut. 5 : 10 liefhebben God - en Zijn geboden onderhouden
Deut. 6 : 5 liefhebben God -: met ganse hart enz
Deut. 6 : 5 liefhebben met hart
Deut. 6 : 5 liefhebben met mijn vermogen
Deut. 6 : 5 liefhebben met mijn ziel
Deut. 7 : 9 liefhebben God - en gehoorzamen
Deut. 10 : 15 liefhebben lust om lief te hebben: door God: van Israël
Deut. 10 : 18 liefhebben begrip
Deut. 10 : 18 liefhebben en dienen
Deut. 10 : 19 liefhebben de vreemdeling -: redenen
Deut. 10 : 19 v liefhebben redenen: liefde, lot, heilsdaden
Deut. 11 : 1 liefhebben en gehoorzaamheid
Deut. 11 : 22 liefhebben God - en aanhangen
Deut. 11 : 22 liefhebben God -: en gehoorzaamheid
Deut. 13 : 3 liefhebben God - met ganse hart en ziel
Deut. 13 : 3 liefhebben hart, - met ganse hart
Deut. 13 : 3 liefhebben ziel, - met ganse ziel
Deut. 15 : 16 liefhebben door een slaaf: zijn heer en diens huis
Deut. 15 : 16 liefhebben gevolg van wel zijn
Deut. 23 : 5 liefhebben door God: volk Israël
Deut. 30 : 6 liefhebben God -: vereist besnijdenis van het hart
Deut. 30 : 16 liefhebben God -: geboden
Deut. 30 : 20 liefhebben aanhangen: - en a
Deut. 30 : 20 liefhebben God -: begrip
Deut. 33 : 9 liefhebben God - : boven allen
Joz 22 : 5 liefhebben God - en gehoorzamen
Joz 22 : 5 liefhebben God -: geboden
Joz 23 : 11 liefhebben God -: geboden: door Jozua
Richt. 5 : 31 liefhebben God - door ons
1 Sam. 1 : 5 liefhebben en geven
1 Sam. 18 : 1 liefhebben ander - als jezelf
1 Sam. 18 : 1 liefhebben tussen mannen: Jonathan en David
1 Sam. 18 : 16 liefhebben door het volk: van David
1 Sam. 18 : 20 liefhebben door een vrouw: Michal jegens David, vs 28
1 Sam. 18 : 28 liefhebben Michal haf David lief
1 Sam. 20 : 17 liefhebben iem. - met de liefde van je ziel
2 Sam. 12 : 24 liefhebben door God: van salomo
2 Kron. 19 : 2 liefhebben van de goddeloze: hier verkeerd
Ps. 18 : 2 liefhebben God -: door David
Ps. 18 : 2 liefhebben hartelijk -: God hartelijk -: door David
Ps. 34 : 13 liefhebben dagen - om het goede te zien
Ps. 91 : 14 liefhebben en iem. Kennen
Ps. 91 : 14 liefhebben God zeer -
Ps. 116 : 1 liefhebben God -: reden: verhoring, heil
Ps. 119 : 47 liefhebben Gods geboden -
Ps. 119 : 97 liefhebben Gods wet -
Ps. 119 : 119 liefhebben Gods getuigenissen -
Ps. 119 : 127 liefhebben Gods geboden -
Ps. 145 : 20 liefhebben God -
Spr. 4 : 6 liefhebben Gods woord
Spr. 4 : 6 liefhebben wijsheid
Spr. 8 : 17 liefhebben die mij -
Spr. 8 : 17 liefhebben door de wijsheid
Spr. 9 : 8 liefhebben als antwoord op bestraffing
Spr. 13 : 24 liefhebben en tucht
Spr. 15 : 9 liefhebben door God: dien de gerechtigheid najaagt
Spr. 15 : 12 liefhebben niet - dien jou bestraft: de spotter
Spr. 19 : 8 liefhebben zijn ziel -
Spr. 22 : 11 liefhebben reinheid van het hart
Spr. 27 : 6 liefhebben en verwonden
Pred. 3 : 8 liefhebben een tijd om lief te hebben
Pred. 3 : 8 liefhebben versus haten
Pred. 5 : 9 liefhebben dingen: niet verzadigd worden
Pred. 5 : 9 liefhebben geld, overvloed
Pred. 9 : 9 liefhebben eigen vrouw -
Jes. 41 : 8 liefhebben God -: door Abraham
Jes. 43 : 4 liefhebben door God: Israël
Jes. 61 : 8 liefhebben door God: van het recht
Ez. 33 : 31 liefhebben God - alleen met de mond
Ez. 33 : 31 liefhebben met de mond
Hos. 9 : 15 liefhebben gestaakt door God: jegens het afvallige Efraim
Hos. 14 : 5 liefhebben door God: vrijwillig
Amos 5 : 15 liefhebben hebt lief het goede
Micha 3 : 2 liefhebben kwade -
Micha 7 : 5 liefhebben in huwelijk
Zach. 8 : 17 liefhebben hebt een valse eed niet lief
Mal. 1 : 1 liefhebben door God: Israël heeft Hij liefgehad
Matth. 5 : 44 liefhebben vijand -
Matth. 5 : 46 liefhebben zondaars hebben lief
Matth. 5 : 46 liefhebben zondaars liefhebben
Matth. 6 : 24 liefhebben vs. haten
Matth. 10 : 37 liefhebben iemand - boven Christus
Matth. 19 : 19 liefhebben hebt uw naaste lief als uzelf
Matth. 22 : 37 liefhebben God -: met je hele hart, ziel en verstand
Matth. 22 : 39 liefhebben jezelf
Matth. 22 : 40 liefhebben met heel uw hart
Matth. 22 : 40 liefhebben uw naaste als uzelf
Marcus 10 : 21 liefhebben door Jezus: de rijke man
Marcus 12 : 30 liefhebben God - : met het verstand
Marcus 12 : 30 liefhebben God - : waarmee
Marcus 12 : 30 liefhebben met hart, ziel, verstand, kracht
Marcus 12 : 31 liefhebben als jezelf
Marcus 12 : 31 liefhebben naaste: hoe: als jezelf
Luk. 6 : 27 liefhebben begrip: weldoen
Luk. 6 : 27 liefhebben vijand -
Luk. 6 : 32 liefhebben door zondaars
Luk. 6 : 32 v liefhebben vijanden: hebt uw vijanden lief
Luk. 6 : 35 liefhebben vijanden: hebt uw vijanden lief
Luk. 7 : 5 liefhebben een volk -
Luk. 7 : 42 liefhebben meest -
Luk. 7 : 47 liefhebben veel of weinig -: en vergeving
Luk. 10 : 27 liefhebben God -: met heel uw hart
Luk. 10 : 27 liefhebben God -: met heel uw kracht
Luk. 10 : 27 liefhebben God -: met heel uw verstand
Luk. 10 : 27 liefhebben God -: met heel uw ziel
Luk. 10 : 27 liefhebben naaste - als uzelf
Luk. 11 : 43 liefhebben zaken -
Joh. 3 : 16 liefhebben liefgehad, vgl 17:23
Joh. 3 : 19 liefhebben de duisternis -
Joh. 3 : 19 liefhebben en zedelijke toestand
Joh. 3 : 19 liefhebben meer liefgehad
Joh. 3 : 19 liefhebben motief
Joh. 8 : 42 liefhebben Jezus -: als kinderen van God
Joh. 12 : 25 liefhebben zijn leven -
Joh. 12 : 43 liefhebben eer van mensen -
Joh. 13 : 1 liefhebben heeft liefgehad: Jezus zijn leerlingen
Joh. 13 : 34 liefhebben door Jezus: van ons
Joh. 13 : 34 liefhebben elkaar -: geboden
Joh. 14 : 15 liefhebben Christus -: zijn geboden bewaren
Joh. 14 : 21 liefhebben Christus - door ons: bewijs: geboden doen
Joh. 14 : 21 liefhebben door Christus: en zichzelf openbaren
Joh. 14 : 21 liefhebben door Christus: wanneer
Joh. 14 : 21 liefhebben door de Vader: van ons: wanneer
Joh. 14 : 23 liefhebben door God de Vader: degene die Jezus' woord bewaart
Joh. 14 : 28 liefhebben de Heer -
Joh. 14 : 31 liefhebben en gehoorzamen: bij Jezus
Joh. 15 : 9 liefhebben heeft liefgehad: De Vader de Zoon
Joh. 15 : 9 liefhebben heeft liefgehad: Jezus zijn leerlingen
Joh. 15 : 12 liefhebben door Christus: van ons
Joh. 15 : 12 liefhebben geboden
Joh. 15 : 16 - 17 liefhebben en vruchtdragen
Joh. 15 : 17 liefhebben gebod: Jezus' gebod elkaar lief te hebben
Joh. 15 : 18 liefhebben door de wereld
Joh. 15 : 19 liefhebben door de wereld: het hare
Joh. 16 : 7 liefhebben doen wat nuttig is voor de ander
Joh. 16 : 27 liefhebben de discipelen hebben Jezus liefgehad
Joh. 16 : 27 liefhebben door de Vader: jegens ons
Joh. 16 : 27 liefhebben liefgehad hebben: door de discipelen: Jezus
Joh. 17 : 23 liefhebben door Christus: van ons: zoals de Vader hem heeft liefgehad
Joh. 17 : 24 liefhebben door God: Jezus: God heeft Hem liefgehad voor de grondlegging van de wereld
Joh. 17 : 24 liefhebben en geven
Joh. 17 : 26 liefhebben door de Vader: van de Zoon
Joh. 21 : 15 liefhebben meer - dan
Rom. 1 : 7 liefhebben geliefden van God
Rom. 8 : 28 liefhebben God -: door de heiligen
Rom. 9 : 13 liefhebben Jakob door God liefgehad
Rom. 9 : 13 liefhebben versus haten
Rom. 13 : 8 liefhebben wet: wie de ander liefheeft, heeft de wet vervuld
1 Cor. 8 : 3 liefhebben God -
1 Cor. 16 : 22 liefhebben de Heer -: dat niet doen
2 Cor. 9 : 7 liefhebben door God: een blijmoedige gever
2 Cor. 12 : 15 liefhebben overvloediger liefhebben
Gal. 2 : 20 liefhebben de Zoon van God heeft mij liefgehad
Ef. 5 : 1 liefhebben door God: zijn kinderen
Ef. 5 : 2 liefhebben door Christus: ons
Ef. 5 : 2 liefhebben en zich overgeven: door Christus
Ef. 5 : 25 liefhebben Christus heeft de gemeente liefgehad
Ef. 5 : 25 liefhebben mannen behoren hun vrouwen lief te hebben
Ef. 5 : 28 liefhebben door de man: zijn vrouw: als zijn eigen lichaam
Ef. 5 : 28 liefhebben door de man: zijn vrouw: nuttig voor hemzelf
Ef. 5 : 33 liefhebben zichzelf -
Ef. 6 : 24 liefhebben Christus -: door ons
Ef. 6 : 24 liefhebben in onvergankelijkheid
2 Thess. 2 : 16 liefhebben liefgehad: door God Vader: ons
2 Tim. 4 : 6 liefhebben hebben liefgehad: Christus' verschijning
2 Tim. 4 : 9 liefhebben deze eeuw -
Tit. 2 : 4 liefhebben man –: door eigen vrouw: geboden
Tit. 3 : 15 liefhebben in geloof
Hebr. 1 : 9 liefhebben door Jezus: gerechtigheid
Hebr. 12 : 6 liefhebben door God: ons
Jac. 1 : 12 liefhebben Christus -
Jac. 2 : 5 liefhebben God -: door ons
Jac. 2 : 8 liefhebben heb je naaste lief als jezelf
1 Pe 1 : 8 liefhebben Christus -
1 Pe 1 : 23 liefhebben en wedergeboren zijn
1 Pe 1 : 23 liefhebben geboden
1 Pe 1 : 23 liefhebben uit een rein hart
1 Pe 1 : 23 liefhebben voorwaarde: rein hart
1 Pe 1 : 23 liefhebben vurig -
1 Pe 2 : 17 liefhebben hebt de broederschap lief
1 Pe 3 : 10 liefhebben leven -: het leven -
1Jo 2 : 10 liefhebben broeder -: in het licht blijven
1Jo 2 : 10 liefhebben en volmaaktheid
1Jo 2 : 15 liefhebben wereld -
1Jo 3 : 10 liefhebben geboden
1Jo 3 : 11 liefhebben geboden
1Jo 3 : 14 liefhebben broeders -
1Jo 3 : 14 liefhebben niet - van zijn broeder: in de dood blijven
1Jo 3 : 18 liefhebben met de daad en in waarheid
1Jo 3 : 18 liefhebben met de tong of met het woord
1Jo 3 : 18 liefhebben opwekking tot
1Jo 4 : 7 liefhebben ieder die - is uit God geboren en kent God
1Jo 4 : 7 liefhebben opwekking tot elkaar -
1Jo 4 : 7 liefhebben vermogen: liefde is uit God
1Jo 4 : 8 liefhebben bevorderen: God kennen die Liefde is
1Jo 4 : 8 liefhebben niet -: kent God niet
1Jo 4 : 10 v liefhebben door God: van ons: liefgehad
1Jo 4 : 11 liefhebben elkaar -: bevorderen: beseffen Gods liefde tot ons
1Jo 4 : 12 liefhebben elkaar -: gevolgen: God blijft in ons
1Jo 4 : 12 liefhebben elkaar -: gevolgen: Zijn liefde in ons volmaakt
1Jo 4 : 19 liefhebben door God: Hij heeft ons eerst liefgehad
1Jo 4 : 19 liefhebben elkaar: bevorderen: denk aan Gods liefde tot jou
1Jo 4 : 20 liefhebben bevorderen: leugen aan de kaak stellen
1Jo 4 : 20 v liefhebben God -: door ons
1Jo 4 : 20 v liefhebben versus haten
1Jo 4 : 21 liefhebben God -
1Jo 4 : 21 liefhebben zijn broeder -
1Jo 5 : 1 liefhebben bevorderen: fremdbild
1Jo 5 : 2 liefhebben broeders -: waaraan te weten:God liefhebben en gehoorzamen
1Jo 5 : 2 liefhebben God -: zijn geboden doen
1Jo 5 : 2 liefhebben zekerheid over -
2Jo : 1 liefhebben in waarheid -
3Jo : 1 liefhebben in waarheid -
Jud : 1 liefhebben in God de Vader geliefd
Opb. 1 : 5 liefhebben door Christus: van ons
Opb. 1 : 5 liefhebben en handelen
Opb. 1 : 5 liefhebben en verlossen
Opb. 3 : 9 liefhebben door Christus: heeft ons liefgehad
Opb. 3 : 9 liefhebben door Christus: van ons
Opb. 3 : 19 liefhebben door Christus: en tucht
Opb. 12 : 11 liefhebben zijn leven niet - tot de dood toe
2 Kron. 26 : 10 liefhebber van de landbouw: Uzzia
Spr. 14 : 20 liefhebber van de rijke
Spr. 27 : 6 liefhebber de wonden van de - zijn getrouw
Tit. 1 : 8 liefhebber van het goede
Gen. 4 : 9 liegen door Kain
Gen. 18 : 15 liegen uit vrees
Gen. 26 : 7 liegen door Jakob
Gen. 27 : 19 liegen door Jakob
Gen. 39 : 14 liegen door Potifars vrouw
Lev. 6 : 2 v liegen
Lev. 19 : 11 liegen verboden
Num. 23 : 19 liegen God kan niet -
Deut. 5 : 20 liegen verboden
Joz 2 : 5 liegen geval: Rachab
Joz 9 : 22 liegen geval
Joz 24 : 27 liegen hier: belofte niet gestand doen
Joz 24 : 27 liegen voorkomen: gedenkteken
Richt. 16 : 7 liegen door Simson
1 Sam. 15 : 29 liegen God liegt niet
1 Sam. 18 : 22 liegen door Saul
1 Sam. 19 : 17 liegen uit vrees
1 Sam. 21 : 2 liegen David tegen Achimelech
1 Sam. 27 : 11 liegen David
2 Sam. 16 : 3 liegen door Ziba
2 Sam. 17 : 20 liegen om de goede zaak
1 Kon. 3 : 16 v liegen geval
1 Kon. 13 : 18 liegen geval van -
2 Kon. 5 : 22 liegen door Gehazi, vs. 25
2 Kon. 5 : 25 liegen door Gehazi, vs. 25
2 Kon. 6 : 19 liegen door Elisa: goed?
Ps. 40 : 5 liegen gaan - en bedriegen, tot leugen afwijken
Ps. 109 : 2 liegen
Ps. 120 : 2 liegen
Spr. 6 : 17 liegen door God gehaat
Spr. 6 : 19 liegen door een vals getuige
Spr. 12 : 19 liegen tijdelijk voordeel
Spr. 12 : 22 liegen gruwel voor God
Spr. 14 : 5 liegen door een vals getuige
Spr. 14 : 5 liegen niet -: door een waarachtig getuige
Spr. 21 : 6 liegen om rijk te worden
Spr. 21 : 6 liegen om schatten te verkrijgen
Spr. 26 : 19 liegen voor de grap: verkeerd
Jes. 59 : 13 liegen tegen de HEER
Jer 9 : 5 liegen leren -
Hos. 4 : 2 liegen
Hos. 10 : 13 liegen gevolg dat op je terugkeert
Micha 6 : 12 liegen
Matth. 2 : 8 liegen door Herodes
Marcus 14 : 71 liegen geval: Petrus
Luk. 22 57 v liegen geval: Petrus loochende dat hij Jezus kende
Joh. 18 : 17 liegen geval: door Petrus
Joh. 18 : 25 liegen geval: door Petrus
Rom. 9 : 1 liegen begrip
Rom. 9 : 1 liegen versus waarheid spreken
2 Cor. 11 : 31 liegen niet -
Gal. 1 : 20 liegen ik lieg niet
Col. 3 : 9 liegen liegt niet tegen elkaar
1 Tim. 2 : 7 liegen tegendeel is de waarheid spreken
Tit. 1 : 2 liegen God kan niet -
Hebr. 6 : 18 liegen door God: onmogelijk
Jac. 3 : 14 liegen tegen de waarheid
1Jo 1 : 6 liegen uitwendig bewijs
Opb. 3 : 9 liegen begrip
2 Cor. 12 : 15 lieven geliefd worden
Gen. 19 : 33 v liggen bij een man: hier geslachtsgemeenschap hebben
Richt. 6 : 13 lijden waarom vragen over God
2 Sam. 12 : 14 lijden Christus -: plaatsvervangend, vs 24
2 Sam. 19 : 7 lijden Davids leven
Neh. 9 : 33 lijden en Gods rechtvaardigheid
Job 2 : 10 lijden ontvangen uit Gods hand
Job 9 : 17 lijden mijn - zonder oorzaak, volgens Job
Job 10 : 2 lijden twist met God
Job 19 : 20 lijden lichamelijk -
Job 19 : 21 lijden van Godswege gezonden: Jobs gedachte
Job 22 : 5 lijden geestelijk-zedelijk-sociaal -: bij Job
Ps. 56 : 9 lijden God registreert lijden
Ps. 119 : 71 lijden zin van -
Ps. 132 : 1 lijden Davids -
Ps. 132 : 1 lijden gedenken
Hab. 3 : 10 lijden smart -
Matth. 11 : 3 lijden Johannes niet bevrijd uit kerker
Matth. 17 : 14 lijden veel -
Matth. 17 : 15 lijden veel te - hebben: maanzieke jongen
Matth. 22 : 6 lijden om Christus' wil
Matth 24 : 9 lijden om christus wil
Matth. 27 : 19 lijden door Pilatus' vrouw: om Jezus
Matth. 27 : 19 lijden in een droom
Matth. 27 : 19 lijden veel - om Jezus: in een droom
Marcus 5 : 25 lijden vanwege artsen
Marcus 5 : 25 lijden veel lijden van vele artsen
Marcus 8 : 31 lijden Jezus
Marcus 10 : 33 - 34 lijden van Christus: door hemzelf voorzegd
Marcus 10 : 45 lijden Christus' -: aankondiging
Marcus 14 : 27 lijden door God toegebracht: geval: Jezus
Luk. 6 : 22 lijden van de ziel
Luk. 9 : 22 lijden door Jezus: veel lijden
Luk. 9 : 22 lijden veel
Luk. 15 : 14 lijden gebrek -
Luk. 17 : 25 lijden veel -: door Jezus
Luk. 18 32 lijden Christus - : door volken
Luk. 20 10 v lijden om Gods wil
Luk. 23 : 49 lijden Christus' -: alleen: wij nooit
Luk. 24 : 26 lijden Christus : moeten
Luk. 24 26 lijden na - heerlijkheid
Joh. 9 : 22 lijden om Jezus' wil: gebannen uit de synagoge
Joh. 18 : 11 lijden aanvaarden: uit Gods hand
Joh. 18 : 11 lijden denken over: drinkbeker vanwege God
Joh. 18 : 11 lijden uit Gods hand aannemen
Joh. 19 : 1 lijden Jezus' -: lichamelijk
Hand. 1 : 3 lijden Jezus' -
Hand. 9 : 16 lijden voor de naam van de Heer Jezus
Hand. 14 : 19 lijden Paulus' lijden
Rom. 8 : 18 lijden tegenwoordige - minder groot dan toekomstige heerlijkheid
2 Cor. 1 : 5 lijden Christus' -: over ons komend
2 Cor. 1 : 5 lijden overvloedig -
2 Cor. 1 : 6 lijden ten goede
2 Cor. 1 : 6 lijden volharding onder lijden
2 Cor. 1 : 7 lijden deelgenoten van het -
Filip. 1 : 29 lijden voor Christus - is een geschenk
Filip. 3 : 10 lijden Christus' -: de gemeenschap aan Zijn lijden
Filip. 4 : 11 v lijden gebrek
Filip. 4 : 11 lijden tevredenheid doet minder lijden
Filip. 4 : 11 lijden vs. tevredenheid
Col. 1 : 24 lijden Paulus
Col. 1 : 24 lijden voor anderen
Col. 1 : 24 lijden zich verblijden in zijn - voor anderen
1 Thess. 2 : 2 lijden door Paulus en zijn medewerkers
1 Thess. 2 : 2 lijden Paulus
1 Thess. 2 : 14 lijden om het geloof
2 Thess. 1 : 5 lijden voor het koninkrijk van God
2 Thess. 1 : 9 lijden eeuwig -
1 Tim. 1 : 19 lijden schipbreuk lijden aangaande het geloof
1 Tim. 6 : 10 lijden oorzaak: zelf
2 Tim. 1 : 8 lijden kracht van God in het lijden
2 Tim. 1 : 8 lijden lijd verdrukking met het evangelie, naar de kracht van God
2 Tim. 1 : 12 lijden om het evangelie
2 Tim. 2 : 3 lijden mee - : ook lijden
2 Tim. 2 : 3 lijden verdrukking: lijd v
2 Tim. 2 : 9 lijden verdrukking -
2 Tim. 3 : 10 lijden navolgen van Paulus' -
2 Tim. 3 : 11 lijden Paulus' -
2 Tim. 4 : 5 lijden lijd verdrukking
2 Tim. 4 : 5 lijden lijd verdrukking
Hebr. 2 : 9 lijden van de dood: Jezus deswegen met eer en heerlijkheid gekroond
Hebr. 2 : 10 lijden door - volmaken
Hebr. 2 : 18 lijden in verzoeking
Hebr. 2 : 18 lijden van Christus
Hebr. 4 : 15 lijden meelijden: door Jezus: met onze zwakheden
Hebr. 5 : 8 lijden en gehoorzaamheid
Hebr. 5 : 8 lijden Jezus' -
Hebr. 10 : 32 lijden strijd in - verdragen
Hebr. 10 : 34 lijden mee - met de gevangenen
Hebr. 11 : 35 lijden ondergaan door geloof
Hebr. 11 : 36 lijden
Hebr. 11 : 37 lijden gebrek -
Hebr. 13 : 12 lijden Jezus' -: buiten de poort
Hebr. 13 : 13 lijden christen: smaad van Jezus dragen
Jac. 5 : 10 lijden verdragen: door te zien op voorbeelden
Jac. 5 : 11 lijden verdragen: doe wat je belijd
Jac. 5 : 11 lijden verdragen: door het einde van de Heer te zien
Jac. 5 : 13 lijden maakt gebed nodig
1 Pe 1 : 11 lijden gevolgd door heerlijkheid
1 Pe 2 : 19 lijden en onrecht
1 Pe 2 : 19 lijden is genade
1 Pe 2 : 19 lijden onrechtvaardig -
1 Pe 2 : 19 v lijden visie op lijden veranderen
1 Pe 2 : 21 lijden roeping
1 Pe 2 : 23 lijden Christus' -
1 Pe 2 : 23 lijden en dreigen
1 Pe 2 : 23 lijden hoe -: onrecht overgeven aan de Rechter
1 Pe 3 : 14 lijden en gelukkig zijn
1 Pe 3 : 14 lijden om der gerechtigheid wil
1 Pe 3 : 17 lijden door goeddoen
1 Pe 3 : 17 lijden door kwaaddoen
1 Pe 3 : 18 lijden Christus' -: doel: ons tot God brengen
1 Pe 3 : 18 lijden door Christus: voor zonden
1 Pe 4 : 1 lijden door Christus: in vlees
1 Pe 4 : 1 lijden in vlees
1 Pe 4 : 12 lijden door vervolging: beproeving
1 Pe 4 : 12 lijden door vervolging: normaal
1 Pe 4 : 12 lijden door vervolging: vuurgloed
1 Pe 4 : 13 v lijden door vervolging: hulp: verblijd je
1 Pe 4 : 13 v lijden door vervolging: hulp: visie op lijden
1 Pe 4 : 13 v lijden door vervolging: hulp: zie op de beloning
1 Pe 4 : 13 lijden en blijdschap
1 Pe 4 : 13 lijden van Christus: daaraan deel hebben
1 Pe 4 : 14 lijden en zegen
1 Pe 4 : 15 lijden als christen
1 Pe 4 : 15 lijden als zondaar
1 Pe 4 : 19 lijden en goeddoen
1 Pe 5 : 9 lijden maakt kwetsbaar voor de duivel
1 Pe 5 : 9 lijden van de gemeente, in de wereld
1 Pe 5 : 10 lijden korte tijd
2 Pe 2 : 7 lijden zedelijk en geestelijk -
2 Pe 2 : 7 lijden zwaar -
1Jo 3 : 17 lijden gebrek -
Opb. 2 : 10 lijden aangekondigd door de Heer
Opb. 2 : 10 lijden en beproeving
Opb. 2 : 10 lijden hulp bij -: voorbereiden
Opb. 2 : 10 lijden vrees niet het -
Opb. 2 : 11 lijden door de tweede dood
Opb. 7 : 17 lijden grote menigte heeft geleden
lijden zie ook Smart
Matth. 4 : 24 lijdende alle -n tot Jezus gebracht
Matth. 8 : 16 lijdende Jezus genas alle -n
Marcus 6 : 55 lijdende lijdenden werd gedragen tot Jezus
Matth. 14 : 35 lijder alle lijdenden werden bij Jezus gebracht
Marcus 1 : 32 lijder tot Jezus werden alle lijdenden gebracht
Matth. 5 : 39 lijdzaamheid zich op de wang laten slaan
Gen. 47 : 20 lijfeigene worden van Farao
Lev. 19 : 20 lijfstraf geseling: hier geboden
Deut. 25 : 2 v lijfstraf voorschrift
Spr. 19 : 29 lijfstraf voor de zotten
Spr. 20 : 30 lijfstraf nut van -
Spr. 26 : 3 lijfstraf
Deut. 28 : 26 lijk van mens: gegeten door de dieren
1 Kon. 16 : 4 lijk gegeten door dieren
Ps. 79 : 2 lijk lijken tot spijs gegeven aan het gedierte van het veld
Ps. 79 : 2 lijk lijken tot spijs gegeven aan het gevogelte van de hemel
Ps. 79 : 2 lijk niet begraven werden de lijken
Jer 19 : 7 lijk dode lichamen tot spijze der dieren
1 Sam. 31 : 12 lijkverbranding van Saul
Richt. 3 : 15 links een man die - was
Deut. 22 : 11 linnen
1 Kron. 15 : 26 linnen David gekleed in -
Marcus 15 : 46 linnen Jezus' lichaam gewikkeld in een - doek
Luk. 23 53 linnen Jezus' dode lichaam in linnen gewikkeld
Joh. 13 : 5 linnen doek: om mee af te drogen na de voetwassing
Opb. 15 : 6 linnen rein, blinkend -
Opb. 18 : 12 linnen fijn -
Opb. 19 : 8 linnen fig. gerechtigheden
Opb. 19 : 14 linnen wit, rein, fijn -
2 Tim. 4 : 21 Linus
Ps. 51 : 16 lip open mijn -pen, dan zal mijn mond Uw lof verkondigen
Spr. 10 : 19 lip weerhouden van zijn lippen
Spr. 10 : 19 lip wie zijn -pen weerhoudt, is verstandig
Spr. 10 : 21 lip de -pen van de rechtvaardige voeden er velen
Spr. 12 : 22 lip valse -pen: gruwel voor God
Spr. 19 : 1 lip verkeerde van lippen
Spr. 22 : 11 lip lippen aangenaam zijnde
Spr. 26 : 23 lip brandende -pen
Hgl 4 : 3 lip lippen als een scharlaken snoer
Jes. 57 : 19 lip vrucht der -pen: God schept die
Hebr. 13 : 15 lip vrucht van de lippen die de naam van Jezus belijden
Hgl 4 : 11 lippen druppen van honigzeem
Matth. 21 : 30 lippendienst
Joz 9 : 1 v list der Gibeonieten
2 Kon. 10 : 18 - 19 list en 'bedrog': door Jehu
Matth. 2 : 8 list Herodes' list
Matth. 26 : 4 list raadslag om Jezus met - te grijpen
Rom. 1 : 29 list vol - zijn
2 Cor. 12 : 16 list
Ef. 6 : 11 list listen van de duivel
1 Thess. 2 : 3 list spreken met -
2 Kon. 10 : 19 listigheid Jehu
Ez. 19 : 1 v literatuur functie van -: gelijkenis ter waarschuwing, bezinning
Deut. 10 : 20 lof God onze -
Deut. 26 : 19 lof Israël: tot - stellen
Ps. 51 : 16 lof verkondigen
Ps. 71 : 6 lof mijn - is gedurig van U
Ps. 71 : 8 lof inhoud van de -: heerlijkheid
Ps. 71 : 8 lof laat mijn mond vervuld worden met uw -
Ps. 71 : 14 lof Gods - groter maken
Ps. 95 : 2 lof God - brengen: opwekking tot
Ps. 100 : 1 lof lofpsalm
Ps. 100 : 4 lof gaat in tot Zijn poorten met -
Ps. 106 : 2 lof betekenis hier: ding waard om iemand te loven
Ps. 106 : 12 lof Gods - zingen
Ps. 106 : 12 lof zingen: Gods - zingen
Ps. 109 : 1 lof God van mijn -
Ps. 111 : 10 lof Gods - bestaat in eeuwigheid
Ps. 147 : 1 lof betamelijk
Ps. 149 : 1 lof Gods - zij in de gemeente
Jes. 42 : 8 lof God zal zijn - geen anderen geven
Jes. 42 : 10 lof Gods - zingen
Jes. 42 : 12 lof van Jhwh verkondigen in de kustlanden
Jes. 43 : 21 lof Gods – vertellen: dat zal het volk Israël doen
Jes. 63 : 7 lof veelvoudige - van de HEER
Luk. 18 43 lof aan God brengen
Rom. 2 : 29 lof van God: om praktische gerechtigheid
Rom. 13 : 3 lof van de overheid ontvangen
2 Cor. 8 : 18 lof voor een broeder
Ef. 1 : 6 lof tot - van de heerlijkheid van Gods genade
Filip. 1 : 11 lof en heerlijkheid van God
Filip. 1 : 11 lof van God: tot - van God
Filip. 4 : 8 lof al wat - verdient, bedenkt dat
1 Pe 1 : 7 lof ontvangen bij openbaring van de Heer
1 Pe 2 : 14 lof aan een mens: vanwege mensen
1 Pe 2 : 14 lof versus bestraffing
Opb. 5 : 12 lof waard - te ontvangen: het Lam
Lev. 22 : 30 loffofer op dezelfde dag te eten
Lev. 22 : 29 lofoffer een - slachten
2 Kron. 28 : 31 lofoffer
2 Kron. 29 : 31 lofoffer en slachtoffer
Ps. 107 : 22 lofoffer offeren
Hebr. 13 : 15 lofoffer brengen aan God: wij door Hem: voortdurend
Hebr. 13 : 15 lofoffer vrucht van de lippen die de naam van Jezus belijden
Ps. 135 : 1 v lofprijzing met vermelding van redenen
Ps. 100 : 1 lofpsalm
Rom. 16 : 18 lofspraak door – bedriegen
Ezra 3 : 11 lofzang
Ps. 65 : 2 lofzang in stilheid
Ps. 100 : 4 lofzang gaat in Zijn voorhoven met -
Jes. 30 : 29 lofzang bij Israël in de toekomst
Ef. 5 : 19 lofzang spreekt tot elkaar in -en
Col. 3 : 16 lofzang leren en terechtwijzen met
1 Kron. 23 : 5 lofzanger lofzangers des HEEREN
Ps. 30 : 5 lofzeggen
Lev. 19 : 24 lofzegging
Rom. 15 : 9 lofzingen Gods naam -
1 Cor. 13 : 15 lofzingen met mijn geest -
Hebr. 2 : 12 lofzingen door Jezus
Jac. 5 : 13 lofzingen aanleiding: welgemoed
2 Tim. 1 : 5 Loïs grootmoeder van Timotheüs
Spr. 21 : 17 lol leven voor de - leidt tot gebrek
Jes. 3 : 16 lonken met de ogen
Gen. 18 : 15 loochenen door Sarah, liegende
Matth. 26 : 70 v loochenen liegend ontkennen
Marcus 14 : 67 loochenen een feit -: geval: Petrus
Marcus 14 : 68 v loochenen door Petrus
Luk. 22 33 loochenen iemand te kennen
Luk. 22 34 loochenen iemand te kennen: Petrus met betrekking tot Jezus
Luk. 22 57 v loochenen geval: Petrus loochende dat hij Jezus kende
Hand. 4 : 16 loochenen niet kunnen -: een openbaar teken
1Jo 2 : 22 loochenen geval
1Jo 2 : 23 loochenen de Zoon -
Spr. 11 : 28 loof de rechtvaardigen zullen groenen als -
Deut. 16 : 13 v loofhuttenfeest
Deut. 16 : 14 loofhuttenfeest uw feest'
Ezra 3 : 4 loofhuttenfeest houden
Joh. 7 : 1 loofhuttenfeest
Joh. 7 : 37 loofhuttenfeest grote dag van het -
Joh. 7 : 37 loofhuttenfeest laatste dag van het -
Ex. 34 : 22 Loofhuttenfeest feest der inzameling
Neh. 8 : 15 Loofhuttenfeest
Gen. 15 : 1 loon God - voor Abam
Lev. 19 : 13 loon van de dagloner dagelijks betalen
Deut. 15 : 10 loon der gehoorzaamheid
Deut. 24 : 15 loon op tijd betalen
Ruth 2 : 12 loon van God: voor Ruth
2 Kron. 15 : 7 loon beweegreden tot volhouden
2 Kron. 15 : 7 loon naar uw werk
Job 31 : 39 loon onthouden: niet: door Job
Ps. 109 : 20 loon werk- van tegenstanders
Spr. 11 : 18 loon na zaaien
Spr. 11 : 18 loon trouw -
Spr. 11 : 18 loon voor zaaien gerechtigheid
Jes. 40 : 10 loon arbeids-: is bij God wanneer Hij komt
Jer 22 : 13 loon arbeidsloon onterecht onthouden
Ez. 29 : 18 loon God geeft -
Ez. 29 : 18 loon voor een dienst
Ez. 29 : 19 loon voorbeeld: loon voor Babel
Mal. 3 : 5 loon inhouden: onterecht
Matth. 5 : 12 loon groot - in de hemelen
Matth. 5 : 46 loon hebben: van God
Matth. 6 : 1 - 4 loon en vergelding
Matth. 6 : 1 loon van God
Matth. 6 : 2 loon in de vorm van eer
Matth. 6 : 5 loon van mensen: eer
Matth. 10 : 41 loon van een profeet
Matth. 10 : 41 loon van een rechtvaardige
Marcus 9 : 40 loon van God: voor geringste dingen
Luk. 6 : 23 loon groot -: in de hemel
Luk. 6 : 31 v loon werken om loon
Luk. 6 : 35 loon groot -
Luk. 10 : 7 loon arbeider is zijn - waard
Luk. 18 30 loon nu en straks
Joh. 4 : 36 loon geestelijk -
Hand. 1 : 16 loon van de ongerechtigheid
1 Cor. 3 : 8 loon naar arbeid
1 Cor. 3 : 8 loon ontvangen: ieder zal zijn eigen - ontvangen
Ef. 6 : 8 loon voor goede werken
Hebr. 11 : 6 loon God zoeken loont
Jac. 5 : 4 loon inhouden door de werkgever
2 Pe 2 : 13 loon van de ongerechtigheid
2 Pe 2 : 15 loon van de ongerechtigheid liefhebben
2Jo : 8 loon vol - ontvangen
Jud : 11 loon voor - zich aan een dwaling overgeven
Opb. 11 : 18 loon van God: voor zijn slaven, de profeten
Opb. 22 : 12 loon bij Jezus, wanneer Hij komt
Hand. 20 : 24 loop volbrenge
Gal. 2 : 2 loop geloofsleven als -
2 Tim. 4 : 7 loop eindigen
Jes. 40 : 31 lopen en niet moe worden
Gal. 5 : 7 lopen goed -: u liep goed
Filip. 2 : 16 lopen tevergeefs
Spr. 23 : 33 losbandig seksueel - door drank
Luk. 15 : 13 losbandig leven
Marcus 5 : 3 losbandigheid letterlijke -
Marcus 7 : 21 losbandigheid oorsprong: hart
2 Cor. 12 : 21 losbandigheid bedrijven
Gal. 5 : 20 losbandigheid werk van het vlees
Ef. 4 : 19 losbandigheid oorzaak: afgestompt in gevoelens
Ef. 5 : 18 losbandigheid tegen -
Tit. 1 : 6 losbandigheid kind dat te beschuldigen is van -
1 Pe 4 : 3 losbandigheid wandelen in -n
2 Pe 2 : 2 losbandigheid navolgen
2 Pe 2 : 7 losbandigheid wandel in
2 Pe 2 : 18 losbandigheid door -en verlokken
Jud : 4 losbandigheid gepredikt
Num. 3 : 49 losgeld geval
Jes. 43 : 4 losgeld volken, mensen
2 Kron. 25 : 9 loslaten omdat de Heer meer geeft
Matth. 15 : 14 loslaten groep mensen: laat de farizeeen begaan
Luk. 6 : 37 loslaten laat los en u zult worden losgelaten
Luk. 9 : 61 loslaten huisgenoten loslaten (toepassing)
Luk. 23 16 v loslaten Pilatus wilde Jezus -
Hebr. 13 : 23 loslaten Timotheüs losgelaten
Ps. 116 : 16 losmaken Gij hebt mijn banden losgemaakt
Matth. 20 : 28 losprijs Jezus gaf zijn leven tot een - voor velen
Marcus 10 : 45 losprijs Jezus leven tot een - voor velen
1 Tim. 2 : 6 losprijs Christus Jezus, een - voor allen
Ex. 21 : 7 lossen
Num. 3 : 46 lossen begrip
Jes. 52 : 3 lossen zonder -: Sion
Ruth 2 : 20 losser Boaz was een -
Ruth 3 : 12 losser nader dan Boaz
Ex. 13 : 15 lossing der eerstgeborenen
Ex. 21 : 29 lossing door geld
Lev. 25 : 24 lossing voor het land toelaten
Num. 3 : 46 lossing geval: eerstgeborenen
Num. 26 : 55 lot verdelen naar het -
Joz 18 : 10 lot werpen voor de verdeling van het land Kanaan
Joz 19 : 51 lot uitdelen land naar het -
Joz 21 : 4 v lot uitgaan van het -
Joz 23 : 4 lot door het lot doen toevallen: land
Ps. 16 : 5 lot Gij onderhoudt mijn -
Spr. 16 : 33 lot
Spr. 18 : 18 lot beeindigt geschillen
Pred. 9 : 2 lot enerlei wedervaart de goede en de zondaar: ijdelheid
Luk. 1 : 9 lot door het - aanwijzen
Luk. 23 34 lot werpen: over Jezus' kleren
Hand. 1 : 25 lot God leidt door het lot
Jud : 16 lot klagers over hun -
Luk. 17 : 28 Lot dagen van -
Luk. 17 : 29 Lot redding van -
2 Pe 2 : 7 Lot lijden: zwaar
2 Pe 2 : 7 v Lot rechtvaardig
Jona 1 : 7 loting door God bestuurd
Ps. 66 : 10 louteren door God
Jes. 48 : 10 louteren door God: Israël
Gen. 24 : 26 loven geloofd zij Jahweh
Gen. 29 : 35 loven de HEER - : door Lea
Deut. 8 : 10 loven God -: aanleiding
Joz 22 : 33 loven God -: geval: volk Israël
Richt. 5 : 2 loven redenen
Richt. 16 : 24 loven begrip: hier een heilsdaad vermelden
Richt. 16 : 24 loven een god (Dagon) -
Ruth 4 : 14 loven geval
2 Sam. 22 : 50 loven God -: redenen
1 Kon. 8 : 56 loven geloofd zij Jahweh
1 Kron. 16 : 7 loven door een psalm
1 Kron. 16 : 34 loven God -: om zijn goedheid, goedertierenheid
1 Kron. 16 : 35 loven Gods heilige naam -
1 Kron. 16 : 35 loven volgend op verlossing
1 Kron. 16 : 36 loven God -: geloofd zij Jahweh van eeuwigheid tot eeuwigheid
1 Kron. 23 : 30 loven 2x daags den HERE -
1 Kron. 29 : 10 loven God -: door David: voor de ogen der ganse gemeente
1 Kron. 29 : 13 loven God -: de naam Uwer heerlijkheid
1 Kron. 29 : 20 loven lichaamshouding bij het -
1 Kron. 29 : 20 loven op bevel van David
2 Kron. 6 : 3 loven God -: om welke hoedanigheden
2 Kron. 6 : 6 loven inhoud van de lof
2 Kron. 28 : 30 loven met de woorden van anderen (David, Asaf)
2 Kron. 28 : 30 loven tot blijdschap toe
2 Kron. 29 : 30 loven met de woorden van David of Asaf
2 Kron. 29 : 30 loven tot blijdschap toe
2 Kron. 30 : 22 loven God -
2 Kron. 31 : 2 loven taak der priesters en levieten
Ezra 3 : 11 loven en danken
Ezra 3 : 11 loven God -: over wat
Neh. 8 : 7 loven God -: door Ezra
Neh. 9 : 5 loven opwekking om God te -
Neh. 9 : 5 loven staande God -
Neh. 9 : 6 v loven God -: geval
Job 40 : 9 loven door God: mogelijkheid genoemd
Ps. 30 : 13 loven in eeuwigheid zal ik U loven
Ps. 33 : 2 loven met de harp: looft de HEERE met de harp
Ps. 42 : 6 loven God - voor de verlossingen van Zijn aangezicht
Ps. 44 : 9 loven Gods naam: Uw naam zullen wij - in eeuwigheid
Ps. 49 : 19 loven een rijke - die zichzelf goed doet
Ps. 54 : 8 loven Gods naam: reden: goedheid
Ps. 57 : 10 - 11 loven God - : reden
Ps. 63 : 5 loven God - in mijn leven
Ps. 66 : 8 loven God -: looft, gij volken, onze God
Ps. 68 : 20 loven God -: geloofd zij de Heer
Ps. 68 : 27 loven looft God in de gemeenten
Ps. 68 : 36 loven geloofd zij God
Ps. 71 : 22 loven God -: zijn trouw
Ps. 71 : 22 loven met muziekinstrument: de luit
Ps. 86 : 13 loven God -: reden
Ps. 92 : 2 loven God -: is goed
Ps. 96 : 2 loven God - : looft Zijn naam
Ps. 100 : 4 v loven God -: looft Hem: grond
Ps. 100 : 4 loven looft Hem
Ps. 100 : 4 loven prijzen: - en p
Ps. 103 : 1 loven God -: al wat in je is love Hem
Ps. 103 : 1 loven God -: looft Hem
Ps. 103 : 1 loven God -: zijn heilige naam -
Ps. 103 : 2 loven God -: om Zijn weldaden
Ps. 103 : 20 v loven God -: looft Hem, gij engelen
Ps. 103 : 21 loven God - door zijn heirscharen, zijn dienaars
Ps. 103 : 22 loven God - door mijn ziel: looft Hem, mijn ziel
Ps. 103 : 22 loven God - door zijn werken
Ps. 104 : 1 v loven geval
Ps. 104 : 1 loven God -: loof den HEERE, mijn ziel
Ps. 105 : 1 loven God -: looft Hem
Ps. 106 : 1 loven God -: want Hij is goed etc
Ps. 106 : 12 loven geloven doet loven
Ps. 107 : 1 loven God -: om Zijn goedheid
Ps. 107 : 8 loven voor: de mensen, God
Ps. 107 : 8 loven wat: Gods wonderwerken, Zijn goedertierenheid
Ps. 107 : 15 loven Gods goedertierenheid
Ps. 107 : 15 loven Gods wonderwerken
Ps. 107 : 21 loven voor wie: God, mensen
Ps. 107 : 21 loven wat: Gods goedertierenheid. Gods wonderwerken
Ps. 108 : 4 loven God loven onder de volken
Ps. 109 : 30 loven en prijzen
Ps. 111 : 1 loven God - : van ganser harte
Ps. 113 : 1 v loven looft de naam des HEEREN
Ps. 117 : 1 loven looft Jahweh, alle heidenen
Ps. 118 : 1 loven God -: om zijn goedheid
Ps. 118 : 21 loven God -: reden: verhoring, heil
Ps. 119 : 7 loven God -: reden
Ps. 119 : 61 loven God -: reden: zijn gerechtigheid
Ps. 119 : 164 loven begrip
Ps. 119 : 164 loven God -: waarover: de rechten Zijner gerechtigheid
Ps. 119 : 171 loven God overvloedig -
Ps. 135 : 1 v loven met vermelding van redenen
Ps. 135 : 3 loven God -
Ps. 136 : 1 v loven lofpsalm
Ps. 136 : 1 v loven looft Jahweh
Ps. 136 : 3 loven loofd de Heer der heren
Ps. 136 : 15 loven God -: reden: verlossend oordeel
Ps. 138 : 1 loven met gehele hart
Ps. 138 : 2 loven God -: grond
Ps. 138 : 4 loven God -: door alle koningen der aarde
Ps. 139 : 14 loven God -: redenen
Ps. 139 : 14 loven ik loof U
Ps. 140 : 14 loven Gods naam -: de rechtvaardigen zullen Uw naam loven
Ps. 142 : 8 loven voornemen
Ps. 145 : 1 loven in eeuwigheid
Ps. 145 : 2 loven God - te allen dage
Ps. 145 : 10 loven en zegenen
Ps. 145 : 10 loven God -: door al zijn werken
Ps. 145 : 21 loven en prijzen
Ps. 145 : 21 loven God - in eeuwigheid
Ps. 147 : 1 loven en zingen
Ps. 147 : 1 loven God -
Ps. 147 : 12 loven en roemen
Ps. 148 : 1 loven God - in de hemelen
Ps. 148 : 1 v loven God loven in de hemelen
Ps. 148 : 5 loven naam des HEEREN loven
Ps. 149 : 3 loven met muziek
Ps. 150 : 1 loven God - : in zijn heiligdom en in andere plaatsen
Ps. 150 : 2 loven God -: redenen
Ps. 150 : 3 v loven God - met muziekinstrumenten
Jes. 25 : 1 loven Gods naam -
Dan. 2 : 19 v loven door Daniël: de God van de hemel
Dan. 4 : 34 loven en prijzen
Marcus 6 : 41 loven door Jezus: om het voedsel
Marcus 8 : 7 loven door Christus
Luk. 1 : 64 loven God -: door Zacharia
Luk. 1 : 68 loven God -: geloofd zij
Luk. 2 : 28 loven God -: geval: door Simeon
Luk. 2 : 38 loven God - : door Anna
Luk. 18 43 loven en verheerlijken
Rom. 15 : 11 loven en prijzen
Rom. 15 : 11 loven God - : looft de Heer, alle volken
1 Cor. 13 : 16 loven en danken
1 Cor. 13 : 16 loven met [de] geest
loven zie ook Prijzen
Luk. 16 : 8 Luk. probleem: gebrek aan verstandigheid bij discipelen
Luk. 22 29 - 30 Luk. 22:29-30 vgl. vs 16,18
Luk. 22 30 Luk. 22:30, vgl. Mefiboseth
Luk. 23 35 Luk. 23:35, zie 22:67
Ef. 2 : 2 lucht macht der -
Opb. 9 : 2 lucht
Matth. 25 : 26 lui slaaf: luie -
Tit. 1 : 12 lui Kretenzen zouden luie buiken zijn
Spr. 6 : 6 luiaard
Spr. 15 : 19 luiaard weg van de -: als een doornheg
Spr. 19 : 24 luiaard
Spr. 20 : 4 luiaard
Spr. 21 : 25 luiaard begeerte van de -
Spr. 21 : 25 v luiaard kenmerk
Spr. 22 : 13 luiaard deinst terug voor moeilijkheden
Spr. 26 : 13 v luiaard lessen over de -
Spr. 26 : 16 luiaard zeer eigenwijs
Spr. 20 : 13 luidheid tegen -
Spr. 6 : 6 luiheid tegen -
Spr. 6 : 11 luiheid gevolgen: armoede, gebrek
Spr. 10 : 26 luiheid
Spr. 13 : 4 luiheid onvervulde begeerte
Spr. 19 : 15 luiheid doet in diepe slaap vallen
Spr. 23 : 21 luiheid voert tot armoede
Spr. 24 : 30 luiheid gevolgen
Spr. 26 : 15 luiheid vergroot moeheid
Jer 5 : 6 luipaard roofdier
Hos. 13 : 7 luipaard God werd Efraïm als een -
Ps. 105 : 31 luis luizenplaag in Egypte
Neh. 9 : 34 luisteren niet - naar Gods geboden
Job 6 : 26 luisteren zonder respect -
Pred. 7 : 21 luisteren niet - naar alle woorden
Jer 8 : 6 luisteren door God
Jer 18 : 18 luisteren niet - naar enige van Jeremia's woorden
Marcus 5 : 36 luisteren niet -: door Jezus
Marcus 6 : 11 luisteren niet -: door de mensen: naar de gezanten van Jezus
Luc. 10 : 39 luisteren naar de Heer Jezus
Ps. 33 : 2 luit psalmzingt Hem met de luit
Ps. 108 : 3 luit
Hand. 1 : 1 Luk. inhoud
Luk. 1 : 53 Luk. 1:53 vgl. visvangst; rijke jongeling
Luk. 1 : 54 Luk. 1:54 vgl. Egypte
Col. 4 : 14 Lukas geliefde arts
2 Tim. 4 : 11 Lukas bij Paulus zijnde
Gen. 34 : 19 lust hebben: Sichem had - in Jakobs dochter
Deut. 12 : 15 lust naar alle lust uwer ziel
Deut. 12 : 20 lust naar de lust van je ziel eten (toegestaan)
Deut. 14 : 26 lust kiezen naar -: akkoord hier
Deut. 21 : 11 lust tot een schone vrouw
2 Sam. 23 : 5 lust bron: Gods heilsverbond
Ps. 1 : 2 lust zijn lust is in des HEREN wet
Ps. 16 : 3 lust de heerlijken, in dewelke al mijn lust is
Ps. 37 : 23 lust Jhwh heeft lust aan de weg van de rechtvaardige
Ps. 51 : 8 lust God heeft lust tot waarheid in het -
Ps. 106 : 14 lust belust met lust in de woestijn
Ps. 106 : 14 lust bevangen door -
Ps. 112 : 1 lust grote -
Ps. 112 : 1 lust in Gods geboden grote - hebben
Spr. 24 : 1 lust toelaten: niet toelaten in dit geval
Jer 9 : 24 lust hebben: door God: in doen weldadigheid, recht en gerechtigheid
Amos 4 : 4 lust tot afgodendienst
Micha 7 : 18 lust God heeft - aan goedertierenheid
Pred. 2 : 5 lusthof
Gen. 28 : 19 Luz oude naam van Beth-El
Gen. 48 : 3 Luz God verscheen aan Jakob te –
Hand. 14 : 5 Lycaonië
Luk. 3 : 1 Lysanias
Hand. 24 : 22 Lysias
Hand. 14 : 5 Lystra