Onderwerpenregister bij de Bijbel/O

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 11 feb 2021 om 15:19 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Onderwerpenregister}} {| class="wikitable" |Ex. |22 |: |18 | | |occultisme |tovenares: des doods schuldig |- |Lev. |17 |: |7 | | |occultisme |geestelijke hoererij...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Onderwerpenregister bij de Bijbel > O

O: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter O.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Ex. 22 : 18 occultisme tovenares: des doods schuldig
Lev. 17 : 7 occultisme geestelijke hoererij
Lev. 19 : 26 occultisme tegen -
Lev. 19 : 31 occultisme verboden
Lev. 19 : 31 occultisme verontreinigt
Lev. 20 : 6 occultisme en geestelijke hoererij
Lev. 20 : 6 v occultisme verbod
1 Sam. 28 : 7 occultisme alternatief voor ontkerstening
1 Kon. 13 : 18 occultisme soms bedrog
1 Kron. 10 : 13 occultisme raaplegen waarzegger is overtreding
2 Kron. 33 : 6 occultisme en zedelijke verwording
Jes. 8 : 19 occultisme alternatief voor -: God vragen
Jes. 19 : 3 occultisme
Jer. 27 : 9 occultisme tegen -
Micha 5 : 11 occultisme toekomst: uitgeroeid door God uit Israël
Lev. 20 : 27 occultist oordeel der -en
Ez. 37 : 19 oecumene samenvoeging der kerken door God bewerkt
Jona 1 : 6 oecumene wereldgodsdienst
Hand. 24 : 16 oefenen zich - om altijd een onergerlijk geweten te hebben
Hebr. 5 : 14 oefenen zinnen - door de gewoonte
Hebr. 5 : 14 oefenen zinnen -: zedelijk onderscheidingsvermogen
1 Tim. 4 : 8 oefening lichamelijke -: tot weinig nut
Jes. 32 : 14 Ofel verwoesting
Micha 4 : 8 Ofel zuid-oostelijke heuvel, waarop de oude stad Jeruzalem gebouwd is
Gen. 4 : 3 offer van de vrucht des lands
Gen. 4 : 4 offer Abels -
Gen. 4 : 4 offer schaap
Gen. 4 : 7 offer weldoen meer dan -
Gen. 22 : 2 offer Isaak: plaats, brandoffer
Ex. 24 : 5 offer door jongelingen gebrachte offers
Ex. 29 : 38 v offer dagelijkse -s
Ex. 35 : 5 v offer hef-: van eigen goederen
Ex. 35 : 5 v offer hef-: vrijwillig
Ex. 35 : 21 offer hef-: tot het werk van de tent der samenkomst
Lev. 17 : 3 v offer slacht-: verkeerde -s
Lev. 17 : 5 offer plaats: verplichte --
Lev. 21 : 6 offer spijs van God
Lev. 21 : 8 v offer spijs van God
Lev. 21 : 17 offer spijs van God
Lev. 22 : 1 offer dank-: inzetting
Lev. 22 : 18 v offer brandoffer: inzettingen
Lev. 22 : 20 offer zonder gebrek
Lev. 22 : 22 v offer mogelijke gebreken
Lev. 22 : 22 offer vuuroffer: begrip
Lev. 22 : 23 offer vrijwillig - vs. gelofte-offer
Lev. 22 : 26 v offer bepalingen
Lev. 22 : 27 offer vuur-: minimaal 8 dagen oud
Num. 5 : 26 offer gedenk-, vs 15
Num. 16 : 15 offer aanzien: zie hun offer niet aan
Deut. 12 : 4 v offer plaats van offers
Deut. 15 : 19 v offer eerstgeboorten, - der e.
Deut. 17 : 1 offer eis: zonder gebrek
Deut. 26 : 1 v offer der eerstelingen
Deut. 26 : 1 v offer eerstelingen: - der e
Deut. 27 : 7 offer dank-
1 Sam. 1 : 21 offer jaarlijkse -
1 Sam. 1 : 24 offer zoon aan God gewijd en geofferd: Samuel, 3 of 4 jaar oud
1 Sam. 2 : 17 offer spijs-: verachten: door het volk: oorzaak was zonde van twee priesters
1 Sam. 2 : 29 offer God: "mijn slachtoffer", "mijn spijsoffer"
1 Sam. 15 : 22 offer door God verachte -s
1 Sam. 25 : 1 v offer Christus' -: Abigail type
2 Sam. 23 : 16 offer water als - uitgegoten voor God
2 Kon. 3 : 20 offer spijs-: tijd van het -: des morgens
2 Kon. 3 : 27 offer brand-: bij de heidenen
2 Kon. 3 : 27 offer brandoffer: type van Christus' offer
2 Kon. 21 : 6 offer kind-
1 Kron. 11 : 18 offer drank-
1 Kron. 16 : 29 offer brengen en God aanbidden
1 Kron. 16 : 29 , 28 offer brengt offer, gij geslachten der volken
1 Kron. 16 : 40 offer avond- en morgen-
Neh. 10 : 33 offer dagelijkse -s
Neh. 13 : 31 offer van het hout: gaven bestaande uit opgebracht hout
Job 42 : 8 offer God eiste offers van Jobs drie vrienden
Ps. 50 : 13 offer -s niet letterlijk voedsel voor God
Ps. 50 : 14 offer -s welke God behagen
Ps. 50 : 14 offer danken
Ps. 96 : 8 offer brengt offer aan God
Spr. 15 : 8 offer der goddelozen: een gruwel
Spr. 21 : 27 offer van de goddelozen: een gruwel
Pred. 9 : 14 offer Christus' -: doel: opdat wij, gereinigd, God zouden dienen
Jes. 1 : 6 offer zonder gehoorzaamheid zijn -s niet aangenaam
Jes. 1 : 13 offer vergeefs - brengen
Jes. 29 : 1 offer feest-
Jes. 43 : 23 offer met slachtoffers God eren
Jer. 6 : 20 offer behaaglijk, zoet voor God
Jer. 6 : 20 offer brand-: behaaglijk
Jer. 6 : 20 offer niet behaaglijk bij ongehoorzaamheid
Jer. 6 : 20 offer slacht-: zoet
Jer. 7 : 21 offer door God afgewezen bij ongehoorzaamheid
Jer. 7 : 21 v offer gehoorzaamheid is beter dan -
Jer. 7 : 23 offer gehoorzaamheid is beter dan -
Ez. 39 : 17 v offer slachtoffer: Gods -
Ez. 44 : 7 offer spijs voor God
Ez. 44 : 29 offer eten: schuld-, spijs-, zondoffers
Ez. 46 : 12 offer vrijwillig -: brandoffer, dankoffer
Ez. 46 : 13 offer brand-: dagelijks
Hos. 6 : 6 offer kennis Gods meer dan -s
Hos. 6 : 6 offer weldadigheid meer dan -s
Hos. 8 : 13 offer onwelgevallige -s
Hos. 14 : 3 offer geestelijk -: var der lippen
Joel 2 : 14 offer geven vanuit gezegend zijn
Amos 4 : 4 v offer valse offerdienst
Amos 5 : 22 offer door God versmaad
Jona 2 : 9 offer dankzegging
Micha 6 : 7 offer meer dan -s
Hag. 2 : 15 offer onrein -
Mal. 1 : 7 v offer bloedig offer 'brood' genoemd
Mal. 1 : 14 offer verdorven - brengen
Matth. 9 : 13 offer barmhartigheid hoger dan een offer
Matth. 19 : 29 offer sociale en materiele offers
Mark. 12 : 33 offer meer dan -s is de liefde
Joh. 2 : 14 offer dieren
Filip. 4 : 18 offer aangenaam -
Filip. 4 : 18 offer God welbehaaglijk -
Filip. 4 : 18 offer stoffelijk -: gave voor Paulus' behoefte
Hebr. 10 : 8 offer God had uiteindelijk geen behagen in de Levitische offers
Hebr. 10 : 9 offer Jezus nam de oude -s weg en verving ze door Zijn eigen offer
Hebr. 13 : 16 offer stoffelijke -: welbehagen voor God
Jac. 2 : 21 offer kind-: Izaak
1Jo 4 : 10 offer zoen-: Christus
Opb. 5 : 5 offer type van Christus
Opb. 5 : 9 offer Jezus het geslachte Lam
offer zie ook Lofoffer
offer zie ook Lofoffer
Ps. 50 : 8 offer houdt Gods straf af
Jes. 1 : 11 v offer God was zat van de offers, Hij had er geen behagen meer in
Gen. 46 : 1 offerande offeren
Ex. 34 : 15 offerande eten van afgodische -n
1 Sam. 16 : 2 offerande doen: door Samuel
2 Kon. 17 : 35 offerande aan afgod: verboden
2 Kron. 11 : 16 offerande doen
Ezra 3 : 5 offerande vrijwillige -
Ezra 6 : 9 offerande van liefelijke reuk
Ps. 4 : 6 offerande offert -n der gerechtigheid
Ps. 27 : 5 offerande van geklank offeren
Ps. 51 : 18 offerande Gij hebt geen lust tot -
Ps. 51 : 19 offerande de -n Gods zijn een gebroken geest
Ps. 51 : 21 offerande offeranden der gerechtigheid
Ps. 69 : 31 v offerande geestelijke - versus dieroffer
Ps. 116 : 16 offerande van dankzegging
Ps. 116 : 17 offerande van dankzegging
Ps. 119 : 108 offerande mijns monds: dat ze U welgevallen
Ps. 119 : 108 offerande vrijwillige -en mijns monds
Hand. 7 : 41 offerande aan de afgod brengen
Rom. 12 : 1 offerande christelijke -
Rom. 15 : 16 offerande geheiligd door Heilige Geest
Rom. 15 : 16 offerande van de volken: bestaande uit bekeerlingen uit de volken
Ef. 5 : 2 offerande Christus: voor God
Filip. 2 : 17 offerande van uw geloof
Hebr. 10 : 10 offerande van het lichaam van Jezus Christus
Hebr. 10 : 14 offerande Jezus' -
Hebr. 10 : 18 offerande voor de zonde
Hebr. 10 : 18 offerande voor de zonde: niet meer nodig
1 Pe 2 : 5 offerande aangenaam voor God: door Jezus Christus
1 Pe 2 : 5 offerande geestelijke -n: door Jezus Chrustus Gode aangenaam
Flm. : 18 offerbereidheid
2 Kon. 10 : 24 offerdienst afgodische -
2 Kron. 24 : 13 offerdienst al de dagen van Jojada
2 Kron. 29 : 6 offerdienst verwaarloosd
Ezra 6 : 10 offerdienst herstel - bevorderd door heidense koning
Ezra 7 : 17 offerdienst bevorderd door heidense vorst
Jes. 60 : 7 offerdienst toekomstige -
Jes. 66 : 3 offerdienst verfoeilijke -
Hos. 9 : 4 offerdienst verstoken van de mogelijkheid tot offeren
Rom. 12 : 1 offerdienst christelijke -
Hebr. 10 : 11 offerdienst
Mal. 1 : 8 offerdier blind -
Mal. 1 : 8 offerdier kreupel -
Mal. 1 : 8 offerdier ziek -
Gen. 46 : 1 offeren door Jakob : te Berseba
Gen. 46 : 1 offeren offeranden –
Ex. 22 : 20 offeren aan vreemde god: straf: verbanning
1 Sam. 1 : 21 offeren geval
1 Sam. 2 : 28 offeren
1 Sam. 16 : 5 offeren eerst zich heiligen
1 Kon. 8 : 62 offeren slachtoffers
1 Kon. 8 : 62 offeren ten dankoffer
1 Kon. 9 : 25 offeren Salomo's gebruik
2 Kron. 28 : 4 offeren afgodisch -
2 Kron. 30 : 22 offeren en loven
2 Kron. 33 : 22 offeren aan beelden
Ps. 50 : 23 offeren dank
Ps. 106 : 37 offeren aan duivels
Ps. 116 : 17 offeren ik zal U - een offerande van dankzegging
Ps. 119 : 108 offeren en gehoorzaamheid
Pred. 9 : 2 offeren wel en niet -: enerlei wedervaart de offeraar en niet-offeraar
Pred. 9 : 14 offeren zichzelf -: door Christus: vlekkeloos: aan God
Jes. 43 : 23 offeren nagelaten
Zach. 14 : 21 offeren in de toekomst
Hand. 14 : 13 offeren afgodendienst
Hebr. 5 : 7 offeren gebeden, smekingen
Hebr. 7 : 27 offeren zichzelf op-: door Jezus
Hebr. 8 : 3 offeren gaven, slachtoffers
Hebr. 9 : 9 offeren gaven en slachtoffers
Hebr. 9 : 14 offeren zichzelf -: Jezus: door de Geest
Hebr. 9 : 28 offeren Christus is eenmaal geofferd om de zonden van velen te dragen
Hebr. 10 : 8 offeren naar de wet
Hebr. 11 : 17 offeren door Abraham: Isaak
Jac. 2 : 21 offeren zoon -: Izaak
Ps. 54 : 8 offeren met vrijwilligheid
2 Kron. 7 : 12 offerhuis tempel een -
Matth. 27 : 6 offerkist
Gen. 22 : 14 offerplaats van Abraham, op Moria: "De HEERE zal voorzien"
Deut. 12 : 13 v offerplaats alleen in Jeruzalem
2 Kon. 14 : 4 offerplaats hoogten waren afgodische -en
2 Kron. 33 : 17 offerplaats verkeerde - voor God
Hebr. 10 : 8 offerrande God wilde geen -
1 Kon. 22 : 49 Ofir
Richt. 8 : 27 Ofra
Joz. 2 : 10 Og nederlaag van -: bekend in Jericho
Ef. 6 : 6 ogendienst
Col. 3 : 22 ogendienst
Opb. 3 : 18 ogenzalf
Gen. 35 : 14 olie over opgericht teken gestort door Jakob
Ex. 27 : 20 olie voor de luchter
Lev. 5 : 12 olie geen – op zondoffer
Lev. 21 : 12 olie de kroon der zalfolie Zijns Gods
Num. 5 : 15 olie niet op spijsoffer der ijveringen
Num. 35 : 25 olie heilige -
Deut. 32 : 13 olie fig. Heilige Geest (toepassing)
1 Sam. 16 : 13 olie Geest: zalfolie en de -
2 Sam. 14 : 2 olie zich zalven met -: door een vrouw
2 Kon. 4 : 2 olie kruik met -
Ps. 141 : 5 olie des hoofds
Spr. 21 : 17 olie liefhebben: hierdoor word je niet rijk
Spr. 21 : 20 olie in de woning van de wijze
Spr. 27 : 9 olie verblijdt het hart
Spr. 27 : 9 olie welriekende -
Pred. 9 : 8 olie laat geen - op uw hoofd ontbreken
Hgl 1 : 3 olie reuk: uw oliën zijn goed tot -
Hgl 1 : 3 olie uitstorten
Hgl 1 : 3 olie uw naam is een - die uitgestort wordt
Hgl 4 : 10 olie welriekende -en
Matth. 25 : 3 olie geen - meegenomen
Matth. 25 : 4 olie zinnebeeld van de Heilige Geest
Mark. 6 : 13 olie zalven met olie
Luk. 7 : 46 olie hoofd zalven met -
Luk. 10 : 34 olie tot heling van de wond
Ez. 11 : 23 Olijfberg daar stond de heerlijkheid des HEEREN
Ez. 11 : 23 Olijfberg ligging
Zach. 14 : 4 Olijfberg toekomst
Matth 24 : 3 Olijfberg Jezus zat op de -
Luk. 19 28 Olijfberg
Luk. 21 37 Olijfberg plaats waar Jezus overnachtte
Luk. 22 39 Olijfberg plaats waar Jezus overnachtte
Joh. 8 : 1 Olijfberg Jezus ging naar de -
Hand. 1 : 12 Olijfberg gelegen buiten Jeruzalem, dichtbij de stad
Jer. 11 : 16 olijfboom fig. Israël: takken verbroken
Jer. 11 : 16 olijfboom fig. voor Israël
Hos. 14 : 7 olijfboom heerlijkheid van de -
Opb. 11 : 4 olijfboom symbolisch voor profeet
Ex. 23 : 11 olijfgaard
Neh. 5 : 11 olijfgaard
Jes. 44 : 14 olmboom
Ps. 143 : 12 ombrengen breng mijn vijanden om
Mark. 3 : 6 ombrengen Jezus - beraadslaagd
Luk. 19 47 ombrengen trachten om te -: Jezus: door de overpriesters etc
Luk. 20 16 ombrengen tot straf
Luk. 22 2 ombrengen zoeken om te brengen: Jezus: door de overpriesters en de schriftgeleerden
Hand. 26 : 21 ombrengen de Joden hebben geprobeerd Paulus om te brengen
Spr. 27 : 8 omdolen uit zijn plaats
Opb. 22 : 13 omega Jezus is de -
Opb. 1 : 8 Omega Ik ben de Alfa en de -
Ps. 101 : 4 omgang vermijden - met boze mensen
Ps. 119 : 63 omgang goede -
Ps. 119 : 115 omgang kwade - bederft goede zeden
Spr. 1 : 15 omgang verkeerde -: mijden
Spr. 2 : 12 omgang met verkeerden: wijsheid behoedt daarvoor
Spr. 3 : 32 omgang met God: vertrouwelijke - : voor de oprechte
Spr. 12 : 11 omgang verkeerde - vermijden en iets beters doen
Spr. 13 : 20 omgang goede -: met wijzen: maakt wijs
Spr. 13 : 20 omgang kwade -
Spr. 14 : 7 omgang verkeerde - ontgaan
Spr. 20 : 19 omgang vermijden: met achterklapper
Spr. 22 : 24 omgang mijden: met een grammoedige
Spr. 22 : 25 omgang door omgang met iemand leer je makkelijk zijn pad
Spr. 24 : 1 omgang mijden: met boze lieden
Spr. 25 : 17 omgang met de naaste: niet te veel
Spr. 28 : 7 omgang verkeerde -
Luk. 20 45 omgang zie ook Oppassen
Rom. 1 : 26 v omgang natuurlijke -
Rom. 1 : 26 v omgang tegennatuurlijke -
1 Cor. 5 : 11 omgang mijden met zondaar die broeder genoemd wordt
1 Cor. 5 : 11 omgang mijden: zelfs het samen eten
1 Cor. 15 : 32 omgang verkeerde -: bederft goede zeden
Ef. 5 : 7 omgang verkeerde -
2 Thess. 3 : 14 omgang vermijden
Spr. 3 : 4 omgeving gunst en goed verstand vinden bij mensen
1 Pe 2 : 12 omgeving wekt vleselijke begeerten
2 Sam. 22 : 40 omgorden U omgordde mij met kracht ten strijde
Ef. 6 : 14 omgorden met waarheid
Jes. 5 : 6 omhakken
Jes. 5 : 5 omheining wegnemen: gevolg: afweiding
Mark. 12 : 1 omheining om de wijngaard
Gen. 48 : 10 omhelzen door Jakob: de beide zonen van Jozef
Pred. 3 : 5 omhelzen
Jes. 38 : 17 omhelzen fig. door God: liefelijk omhelsd
Mark. 10 : 16 omhelzen door Jezus: kinderen
Esth. 8 : 17 omkeer in het lot van de Joden
Gen. 19 : 21 omkeren stad: door God
Richt. 2 : 19 omkeren ten kwade
Richt. 8 : 33 omkeren om het kwade te doen
Spr. 13 : 6 omkeren door goddeloosheid wordt de zondaar omgekeerd
Pred. 7 : 25 omkeren ik vs. hart
Jes. 29 : 16 omkeren vals -
Matth. 21 : 12 omkeren door Jezus: tafels en stoelen
Mark. 8 : 33 omkeren zich -: door Jezus
Luk. 14 : 25 omkeren zich -: door Jezus
Luk. 22 61 omkeren Jezus: de Heer keerde zich om en keek Petrus aan
Tit. 1 : 11 omkeren hele huizen -
Amos 4 : 11 omkering zoals Sodom en Gomorra
Jac. 1 : 17 omkering schaduw van -: niet bij God
Deut. 28 : 20 omkomen gevolg van zonde
Deut. 30 : 18 omkomen en dagen niet verlengen
Luk. 13 : 3 , 5 omkomen waarschuwing voor -
Luk. 13 : 33 omkomen door Jezus: in Jeruzalem
2 Cor. 4 : 9 omkomen niet -
Jud : 11 omkomen in de tegenspreking van Korach
Hand. 24 : 26 omkoopbaar Felix
Spr. 28 : 21 omkopen de rechter -
Deut. 16 : 18 omkoping tegen geschenk aan rechter
Spr. 17 : 23 omkoping
Ps. 118 : 10 omringen door heidenen
Luk. 4 : 28 omslag van de gemoedsstemming
Hand. 14 : 19 omslag in de stemming en gemoederen van de menigten
Jes. 3 : 22 omslagdoek
Luk. 22 36 omstandigheid veranderde omstandigheid noopt tot andere middelen
Luk. 22 46 omstandigheid verzoekende -
Ef. 6 : 21 - 22 omstandigheid iemands omstandigheden weten
Filip. 1 : 12 omstandigheid nare omstandigheden strekten ten goede
Filip. 2 : 19 omstandigheid beinvloeden gemoed
Filip. 4 : 11 omstandigheid tevreden zijn met de -en
Jes. 5 : 2 omtuinen wijngaard
Job 1 : 10 omtuining gemaakt door God: om Jobs gezin
1 Kon. 12 : 15 omwending in konings houding: door de HERE gewerkt
2 Kon. 19 : 34 omwille van David: handelde God zo
Jes. 37 : 35 omwille om Davids mijns knechts wil
Jes. 37 : 35 omwille om Mijnentwil
Luk. 19 44 omzien door Christus / God: naar Jeruzalem
Ps. 56 : 9 omzwerven van David
omzwerven zie Zwerven
Spr. 15 : 10 onaangenaam tucht, voor de afwijker
Tit. 2 : 8 onaanvechtbaar woord
1 Cor. 1 : 27 onaanzienlijke door God uitverkoren
2 Kon. 18 : 7 onafhankelijk worden: Hizkia viel af van de vreemde koning
Jer. 2 : 31 onafhankelijkheid Israëls - ten opzichte van God
1 Thess. 4 : 11 onafhankelijkheid goede zaak
Jac. 4 : 13 onafhankelijkheid uiting van -
Gen. 38 : 4 Onan
Matth. 23 : 24 onbalans
Hos. 4 : 16 onbandig
Rom. 1 : 31 onbarmhartig
2 Sam. 6 : 7 onbedachtzaamheid geval
Spr. 19 : 2 onbedachtzaamheid
Jes. 32 : 4 onbedachtzame het hart der -n zal de wetenschap verstaan
Jes. 35 : 4 onbedachtzame van hart: weest sterk, en vreest niet
Mark. 5 : 4 onbedwingbaar bezetene
Mark. 5 : 3 onbeheersbaar bezetene
2 Tim. 3 : 3 onbeheerst in de laatste dagen zijn de mensen -
2 Thess. 3 : 2 onbehoorlijk onbehoorlijke mensen
Tit. 1 : 11 onbehoorlijk leren wat niet behoort
Rom. 2 : 5 onbekeerlijk hart
Richt. 2 : 19 onbekeerlijkheid
Zach. 1 : 4 onbekeerlijkheid en niet horen, niet luisteren naar God
Luk. 10 : 13 onbekeerlijkheid van Chorazin en Betsaïda
Rom. 2 : 5 onbekeerlijkheid en hardheid
Opb. 9 : 20 v onbekeerlijkheid
Deut. 34 : 6 onbekend graf van Mozes
Ps. 69 : 9 onbekend geworden voor de kinderen van mijn moeder
Mark. 9 : 6 onbekend berg der verheerlijking
Luk. 23 33 onbekend plaats waar Jezus gekruisigd werd
2 Pe 3 : 5 onbekend moedwillig is hun dit onbekend
2 Pe 3 : 8 onbekend laat dit ene u niet onbekend zijn
2 Cor. 3 : 5 onbekwaam tot denken
Jac. 1 : 8 onberekenbaar in zijn wegen zijn
Luk. 1 : 6 onberispelijk Zacharias en zijn vrouw
Ef. 1 : 4 onberispelijk en heilig
Ef. 5 : 27 onberispelijk gemeente: opdat zij - zou zijn
Filip. 1 : 10 onberispelijk doel: - zijn
Filip. 1 : 10 onberispelijk tegen de dag van Chistus
Filip. 2 : 15 onberispelijk mens: opdat u - bent
Filip. 3 : 6 onberispelijk gerechtigheid van Saulus naar de wet
Col. 1 : 22 onberispelijk God wil ons - voor zich stellen
1 Thess. 2 : 10 onberispelijk gedrag
1 Thess. 3 : 13 onberispelijk zijn in heiligheid
1 Thess. 5 : 23 onberispelijk bewaard worden: geest, ziel en lichaam
1 Tim. 3 : 2 onberispelijk opziener moet - zijn
1 Tim. 5 : 7 onberispelijk zijn
1 Tim. 6 : 14 onberispelijk bewaren: een gebod
2 Pe 3 : 14 onberispelijk voor Hem gevonden worden
Jud : 24 onberispelijk voor God gesteld worden
Opb. 14 : 5 onberispelijk zijn: de 144.000
Rom. 11 : 29 onberouwelijk de genadegaven aan en de roeping van Israël door God zijn -
1 Tim. 6 : 14 onbesmet bewaren: een gebod
Hebr. 7 : 26 onbesmet Jezus
2 Pe 3 : 14 onbesmet voor Hem gevonden worden
Ez. 44 : 7 onbesneden van hart en van vlees
Ef. 2 : 11 onbesneden genoemd worden
Richt. 14 : 3 onbesnedene Filistijnen zijn -n
Hand. 7 : 51 onbesnedene van hart
Hand. 7 : 51 onbesnedene van oren
Rom. 2 : 27 onbesnedene de van nature -
Gen. 17 : 14 onbesnedenheid doodstraf
Rom. 2 : 26 onbesnedenheid van de rechtvaardige tot besnijdenis gerekend
Col. 2 : 13 onbesnedenheid dood in de - van uw vlees
Col. 3 : 11 onbesnedenheid
Jac. 1 : 27 onbevlekt godsdienst
1 Cor. 15 : 58 onbeweeglijk weest -
1 Sam. 13 : 24 onbezonnenheid geval: Sauls vervloeking
2 Kon. 17 : 8 onbijbels heidense en eigenmachtige inzettingen
Pred. 9 : 11 onbillijkheid schijnbare -
Mark. 5 : 3 onbindbaar bezetene
2 Tim. 3 : 2 ondankbaar in de laatste dagen zijn de mensen -
Deut. 28 : 13 onder Israël zal alleen boven zijn en niet onder
Spr. 20 : 5 onderbewustzijn diepe wateren
Job 31 : 19 onderdak geen deksel hebben
Luk. 2 : 51 onderdanig Jezus was zijn ouders -
Luk. 10 : 17 onderdanig demonen - aan de gezonden discipelen
Rom. 13 : 1 onderdanig aan de overheden
1 Cor. 14 : 34 onderdanig vrouw zij – in de gemeentelijke samenkomst
1 Cor. 16 : 16 onderdanig aan hen die de heiligen dienen
Ef. 5 : 21 onderdanig weest elkaar - in de vrees van Christus
Ef. 5 : 22 onderdanig vrouw zij - aan haar eigen man als aan de Heer
Ef. 5 : 24 onderdanig Gemeente - aan Christus
Col. 3 : 18 onderdanig vrouw zij haar man -
Tit. 2 : 5 onderdanig vrouw: aan eigen man
Tit. 2 : 9 onderdanig aan eigen meester
Tit. 3 : 1 onderdanig aan overheden, machten
Tit. 3 : 1 onderdanig en gehoorzaam
Hebr. 10 : 17 onderdanig weest aan uw voorgangers -
Hebr. 13 : 17 onderdanig aan uw voorgangers
Hebr. 13 : 17 onderdanig en gehoorzaam
1 Pe 2 : 13 onderdanig begrip: gehoorzaam, rekening houdend met
1 Pe 2 : 13 onderdanig om 's Heren wil
1 Pe 2 : 13 onderdanig weest aan elke menselijke instelling -
1 Pe 2 : 18 onderdanig aan verkeerde meesters: bevolen
1 Pe 2 : 18 onderdanig in alle ontzag
1 Pe 3 : 1 onderdanig vrouw zij - aan haar man
Dan. 6 : 9 v onderdanigheid overheid
1 Tim. 3 : 4 onderdanigheid zijn kinderen in - houden
1 Pe 3 : 5 onderdanigheid van de vrouw: jegens haar man
1 Pe 3 : 6 onderdanigheid en gehoorzaamheid
1 Pe 5 : 5 onderdanigheid bij jongeren
1 Pe 5 : 5 onderdanigheid en ootmoed
Richt. 10 : 8 onderdrukken Israël onderdrukt door naburige volken
1 Sam. 10 : 18 onderdrukken God is tegen -
1 Kron. 16 : 19 v onderdrukken God liet niemand toe Israël te onderdrukken
2 Kron. 16 : 10 onderdrukken door Asa: enigen uit het volk
Job 31 : 34 onderdrukken een grote menigte
Job 31 : 34 onderdrukken met geweld
Jes. 38 : 14 onderdrukken onderdrukt worden door een ziekte
1 Tim. 5 : 8 onderdrukken geloof (eigen) -
Jac. 2 : 6 onderdrukken door de rijken
Jes. 60 : 14 onderdrukker
Job 31 : 34 onderdrukking neiging tot -: weerhouden door medelijden
Job 36 : 15 onderdrukking in de - openbaart God
Ps. 44 : 25 onderdrukking onze - vergeten: door God
Ps. 62 : 11 onderdrukking vertrouwt niet op -
Ps. 103 : 6 onderdrukking God doet gerechtigheid en gerichten aan allen die onderdrukt worden
Ps. 105 : 14 onderdrukking voorkomen door God
Pred. 4 : 1 onderdrukking onderdrukkingen onder de zon
Pred. 5 : 7 onderdrukking van de arme
Pred. 7 : 7 onderdrukking kan een wijze dol maken
Jes. 30 : 12 onderdrukking op - vertrouwen
Jes. 33 : 15 onderdrukking gewin der -en verwerpen
Jes. 59 : 13 onderdrukking spreken van -
Ez. 18 : 18 onderdrukking
Jes. 42 : 22 onderduiker Israël verstoken in de holen
Ezra 9 : 13 ondergang belet: door God
Jes. 43 : 5 ondergang verzamelen van de -
Jer. 51 : 53 ondergang van Babel: door God bewerkt
1 Tim. 6 : 9 ondergang wegzinken in - door begeerte naar rijkdom
2 Tim. 2 : 14 ondergang door woordenstrijd
Joz. 15 : 45 onderhorig onderhorige plaatsen
Gen. 45 : 11 onderhouden Jozef zou zijn familie –
Gen. 47 : 12 onderhouden door Jozef: zijn familie
Joz. 22 : 2 onderhouden geboden -: al wat Mozes geboden heeft
2 Sam. 19 : 32 onderhouden Christus en zijn volk -
1 Kon. 17 : 4 onderhouden door God
Neh. 9 : 21 onderhouden door God: volk Israël: 40 jaar in de woestijn
Ps. 55 : 23 onderhouden door God
Mark. 10 : 20 onderhouden geboden -
Luk. 18 21 onderhouden geboden -
1 Tim. 5 : 21 onderhouden dingen -
Joz. 22 : 3 onderhouding van de geboden van God
2 Kron. 12 : 8 onderkennen opdat zij -
Luk. 5 : 22 onderkennen door Jezus: overleggingen van beschuldigers
Luk. 9 : 47 onderkennen door Jezus: de overlegging van hun hart
Luk. 12 : 56 onderkennen tijd
1Jo 3 : 10 onderkennen
1Jo 4 : 16 onderkennen de liefde van God
Jes. 3 : 23 onderkleding
Matth. 5 : 40 onderkleed iemand neemt jouw –
Mark. 6 : 9 onderkleed geen twee onderklederen aandoen
Luk. 9 : 3 onderkleed geen twee onderklederen meenemen
2 Cor. 1 : 22 onderpand de Geest als - gegeven
2 Cor. 5 : 6 onderpand van de Geest
Spr. 7 : 21 onderricht door een hoer
Spr. 7 : 21 onderricht verleidend en misleidend -
Jes. 28 : 26 onderrichten door God: aan ons
Matth. 11 : 1 onderrichten door Jezus
Ex. 11 : 7 onderscheid maken: tussen Israëlieten en Egptenaren
Lev. 21 : 11 onderscheid normatief
Num. 1 : 2 onderscheid naar geslacht
Deut. 20 : 13 v onderscheid al wat mannelijk is te doden
Deut. 20 : 13 onderscheid man/vrouw, ctr. Vers 16
Deut. 23 : 1 v onderscheid maken door God
Deut. 23 : 19 onderscheid maken tussen volksgenoten en vrreemden
Joz. 1 : 14 onderscheid maken: vrouwen en kinderen blijven achter
1 Sam. 25 : 22 onderscheid maken: geval: alleen de mannen te doden
Job 34 : 19 onderscheid maken: onterecht - maken: God doet dit niet
Ez. 22 : 26 onderscheid tussen rein en onrein verwaarloosd
Matth. 5 : 19 onderscheid in het Koninkrijk der hemelen
Hand. 15 : 9 onderscheid maken: geen enkel - maken
Hand. 15 : 11 onderscheid geen - in behouden worden tussen jood en heiden
Gal. 3 : 28 onderscheid -en die wegvallen
Jac. 2 : 1 v onderscheid maken: verkeerd geval
Gen. 7 : 2 onderscheiden door God
Lev. 20 : 25 onderscheiden tussen rein en onrein: geboden
1 Kon. 3 : 9 onderscheiden tussen goed en kwaad
Spr. 14 : 15 onderscheiden waarheid: letten op iemands gang
Ez. 44 : 23 onderscheiden heilige en onheilige
Ez. 44 : 23 onderscheiden reine en onreine
Mark. 13 : 34 onderscheiden deurwachter waakt
1 Cor. 12 : 3 onderscheiden geestelijke uiting
Hebr. 5 : 14 onderscheiden goede en kwade -
1Jo 3 : 10 onderscheiden kind van God en kind van de duivel
Spr. 28 : 5 onderscheiding -svermogen: niet bij kwade lieden
Hebr. 5 : 14 onderscheiding vermogen tot - ontwikkelen: door bezig te zijn in de Schrift
1 Kron. 29 : 24 onderschikken zich - : Davids zonen: onder de koning Salomo
Richt. 17 : 13 onderstelling valse -
Ps. 3 : 6 ondersteunen de HERE ondersteunde mij, zodat ik kon slapen
Ps. 20 : 3 ondersteunen God ondersteune u uit Sion
Ps. 37 : 16 ondersteunen door Jhwh: de rechtvaardigen
Ps. 37 : 24 ondersteunen door God: de gevallen rechtvaardige
Ps. 51 : 14 ondersteunen de vrijmoedige geest ondersteune mij
Ps. 54 : 6 ondersteunen door God
Ps. 63 : 9 ondersteunen Uw rechterhand ondersteunt mij
Ps. 94 : 18 ondersteunen door God: opdat ik niet wankele
Ps. 119 : 116 ondersteunen door God: naar Zijn toezegging
Ps. 119 : 116 ondersteunen door God: opdat ik leve
Ps. 119 : 117 ondersteunen door God: en behouden worden
Ps. 145 : 14 ondersteunen door God: allen die vallen
Jes. 41 : 10 ondersteunen door God
Jes. 42 : 1 ondersteunen door God: van Christus
1 Thess. 5 : 14 ondersteunen zwakken te -
Spr. 28 : 17 ondersteuning verboden: tov gedrukte moordenaar
1 Tim. 5 : 18 ondersteuning materiele
Deut. 20 : 7 ondertrouw
Deut. 22 : 23 ondertrouw overspel bij -
Hos. 2 : 18 ondertrouw Gods - met Israël
Ex. 21 : 9 ondertrouwen een dochter – aan een man
Deut. 28 : 30 ondertrouwen seks: geen s in ondertrouwde staat
2 Sam. 3 : 14 ondertrouwen
Luk. 1 : 26 ondertrouwen
1 Sam. 8 : 8 ondervinden wat God ondervonden heeft, kunnen ook wij -
Luk. 23 9 ondervragen Jezus –: door Herodes
Luk. 23 9 ondervraging van Jezus: door Herodes
Deut. 33 : 29 onderwerpen zich geveinsdelijk onderwerpen
Joz. 18 : 1 onderwerpen land onderworpen
2 Sam. 8 : 11 onderwerpen zich -: door heidenen: aan David
2 Sam. 22 : 45 onderwerpen geveinsdelijk zich -
2 Sam. 22 : 48 onderwerpen volken -
Ps. 47 : 4 onderwerpen door Jhwh: de volken: onder Israëls gezag
Gal. 2 : 5 onderwerpen zich niet -: goed geval
Filip. 3 : 21 onderwerpen Christus vermag alles aan Zich te -
Col. 2 : 20 onderwerpen zich - aan inzettingen
Hebr. 2 : 8 onderwerpen alles onderworpen aan de voeten van de mens
Hebr. 11 : 33 onderwerpen koninkrijken - door middel van het geloof
Hebr. 12 : 9 onderwerpen onderworpen zijn aan de Vader van de geesten
Jac. 4 : 7 onderwerpen zich -: aan God
1 Pe 3 : 22 onderwerpen aan Jezus onderworpen: engelen, machten en krachten
Jer. 27 : 8 onderwerping gedwongen - aan Babel
Ex. 18 : 20 onderwijs theoretisch en praktisch
Deut. 6 : 20 onderwijs aan kinderen
Joz. 8 : 35 onderwijs bijbels -: volledig
2 Kon. 12 : 2 onderwijs nodig
2 Kon. 12 : 2 onderwijs tot rechte wandel: Jojada aan Joas
2 Kron. 6 : 27 onderwijs door God
2 Kron. 17 : 7 v onderwijs aan het volk: bevolen door Josafat
2 Kron. 17 : 9 onderwijs vanuit de Bijbel
Neh. 8 : 8 onderwijs uit het Woord
Ps. 47 : 8 onderwijs psalmzing met een onderwijzing
Spr. 1 : 3 onderwijs van goed verstand
Spr. 1 : 3 onderwijs waarover
Spr. 1 : 8 onderwijs door beide ouders
Spr. 9 : 9 onderwijs houding tegenover -
Jes. 2 : 3 onderwijs begeren: van God
Jes. 38 : 19 onderwijs aangaande God
Luk. 7 : 42 onderwijs Christus -: hoe
Hand. 18 : 25 onderwijs praktisch -: in de weg van de Heer onderwijzen
Hand. 19 : 9 onderwijs in de school van Tyrannus
Rom. 6 : 17 onderwijs ontvangen: door bekeerlingen
1 Cor. 4 : 17 onderwijs praktisch –
1 Cor. 15 : 34 onderwijs noodzaak van -
2 Cor. 9 : 1 onderwijs sommige onderwerpen overbodig
1 Thess. 3 : 3 onderwijs eerste -: ook over verdrukking
1 Thess. 4 : 1 onderwijs aan bekeerlingen: inhoud
1 Thess. 4 : 6 onderwijs aan bekeerlingen: inhoud
1 Thess. 4 : 6 onderwijs godsdienst-: ook wijzen op Gods heiligheid en tucht
1 Thess. 4 : 9 onderwijs onderwerp: broederliefde
1 Thess. 4 : 9 onderwijs onderwerpen: wat nodig is
1 Thess. 5 : 1 onderwijs overbodig -
2 Thess. 2 : 5 onderwijs inhoud: toekomst
Tit. 2 : 12 onderwijs negatief (doe niet) en positief (doe wel)
Tit. 2 : 15 onderwijs inhoud
Ex. 24 : 12 onderwijzen door God
Ex. 35 : 34 onderwijzen iem in het hart geven om te -
Ex. 35 : 34 onderwijzen roeping tot -
Deut. 4 : 36 onderwijzen door God
Deut. 6 : 1 onderwijzen doel: nieuwe gewoonten
Deut. 6 : 1 onderwijzen Gods volk - : taak van Mozes
Deut. 32 : 10 onderwijzen God onderwees Israël
1 Kron. 15 : 22 onderwijzen hij onderwees hen in ..., want hij was verstandig
Ezra 7 : 25 onderwijzen
Neh. 8 : 8 onderwijzen in de wet
Job 4 : 4 onderwijzen door Job: velen
Job 33 : 33 onderwijzen wijsheid onderwijzen
Ps. 16 : 7 onderwijzen door mijn nieren: door God
Ps. 25 : 12 onderwijzen door God: in de weg die de vrome zal hebben te verkiezen
Ps. 105 : 21 onderwijzen Jozes onderwees de oudsten van Egypte
Spr. 4 : 11 onderwijzen in de weg der wijsheid
Spr. 31 : 1 onderwijzen door een vrouw
Luk. 1 : 4 onderwijzen
Hand. 18 : 25 onderwijzen in de weg van de Heer
Gal. 6 : 6 onderwijzen in het woord (van God) worden onderwezen
Ef. 4 : 21 onderwijzen in Christus onderwezen
1 Thess. 4 : 9 onderwijzen door God
2 Tim. 3 : 16 onderwijzen in de gerechtigheid: met de bijbel
Tit. 2 : 12 onderwijzen door de genade van God
Spr. 5 : 13 onderwijzer niet horen naar de stem van mijn -s
Ps. 32 : 1 onderwijzing van David
Ef. 1 : 22 onderworpen aan Jezus' voeten heeft God alles onderworpen
Gen. 27 : 21 onderzoek om reden van tegenstrijdige waarnemingen
Ex. 3 : 2 v onderzoek uit verwondering
Deut. 13 : 14 onderzoek in tuchtzaak
Deut. 17 : 4 onderzoek doel: waarheid vaststellen
1 Kon. 7 : 47 onderzoek nalaten
1 Kon. 22 : 8 onderzoek selectief - : verkeerd geval
Ezra 7 : 13 onderzoek opdracht tot -
Ezra 7 : 14 onderzoek doen
Ps. 111 : 2 onderzoek schepping onderzoeken
Spr. 25 : 26 onderzoek eerbaar
Pred. 1 : 13 onderzoek naar cultuur en natuur: moeilijke bezigheid
Pred. 2 : 3 onderzoek doel: voorbeeld
Pred. 8 : 16 onderzoek doel: wijsheid
Ez. 39 : 14 onderzoek
Luk. 1 : 3 onderzoek resultaten
Deut. 19 : 18 onderzoeken bij aanklacht
1 Sam. 20 : 12 onderzoeken een mens -: motief, gezindheid
Esth. 2 : 23 onderzoeken geval: kwaad gerucht
Job 10 : 6 onderzoeken naar ongerechtigheid
Job 29 : 16 onderzoeken geschil -
Ps. 27 : 4 onderzoeken in Gods tempel
Pred. 1 : 13 onderzoeken met wijsheid -
Pred. 12 : 9 onderzoeken door de Prediker
Klg. 3 : 40 onderzoeken en doorzoeken
Klg. 3 : 40 onderzoeken laat ons onze wegen –
Matth. 2 : 7 onderzoeken door Herodes
Matth. 10 : 11 onderzoeken bevel door Jezus
Luk. 1 : 3 onderzoeken nauwkeurig -
Joh. 5 : 39 onderzoeken en God niet zien
2 Cor. 13 : 5 onderzoeken zichzelf - of men in het geloof is
Gal. 2 : 9 onderzoeken van nieuwelingen
1 Pe 1 : 10 onderzoeken nodig, bij openbaring
onderzoeken zie ook Doorzoeken
Job 11 : 11 ondeugd God ziet de -
Spr. 6 : 12 ondeugdzaam
Ps. 139 : 6 ondoorgrondelijk Gods kennis van mij
Rom. 11 : 33 ondoorgrondelijk Gods oordelen
Jes. 23 : 9 oneer zie ook Verachtelijk
Luk. 20 11 oneer aandoen
1 Cor. 15 : 43 oneer gezaaid in -
1 Cor. 15 : 43 oneer versus heerlijkheid
2 Cor. 6 : 8 oneer door -
2 Cor. 6 : 8 oneer versus heerlijkheid
2 Tim. 2 : 20 oneer vat zijn tot -
Jac. 2 : 6 oneer aandoen: geval
Ef. 5 : 4 oneerbaarheid tegen
Deut. 25 : 13 v oneerlijkheid in maten en gewichten: verboden
Spr. 20 : 10 oneerlijkheid in handel: gruwel voor God
Zach. 8 : 10 onenigheid door God verwekt tot bestraffing
Hand. 28 : 25 onenigheid onderlinge - bij de Joden, door prediking van Paulus
Hebr. 5 : 13 onervaren in het woord van de gerechtigheid
2 Tim. 4 : 19 Onesiforus
2 Tim. 1 : 16 Onesíforus
Col. 4 : 9 Onesimus
Flm. : 10 Onesimus
Matth. 23 : 24 onevenwichtigheid
Richt. 13 : 5 ongeborene geslacht tevoren bekend
2 Kon. 8 : 12 ongeborene moord op zwangere vrouwen
2 Kon. 19 : 3 ongeborene kind genoemd
Pred. 4 : 3 ongeborene beter dan de levenden op aarde en de overledenen
Luk. 1 : 41 , 44 ongeborene reageert op gebeurtenis buiten de schoot
Luk. 1 : 42 ongeborene gezegend was de ongeboren Jezus
Luk. 1 : 43 ongeborene emotie: vreugde
Ps. 105 : 31 ongedierte luizen
Jac. 3 : 15 ongeestelijk ongeestelijke -
2 Cor. 9 : 3 ongegrond roem mocht - blijken
Jes. 48 : 8 ongehoord God doet -e dingen voortkomen
Deut. 21 : 18 ongehoorzaam kind
Jer. 3 : 13 ongehoorzaam jegens Gods stem
Joh. 3 : 36 ongehoorzaam aan de Zoon zijn: gevolg: leven niet zien, onder Gods toorn blijven
Hand. 19 : 9 ongehoorzaam zijn: en zich verharden
Rom. 2 : 8 ongehoorzaam aan de waarheid
Tit. 1 : 16 ongehoorzaam zijn
Tit. 3 : 3 ongehoorzaam kenmerk van de oude mens
1 Pe 2 : 8 ongehoorzaam ongelovig
1 Pe 3 : 1 ongehoorzaam aan het woord
1 Pe 3 : 20 ongehoorzaam
Ex. 1 : 17 ongehoorzaamheid burgerlijke -
Ex. 16 : 20 ongehoorzaamheid geval: iets overlaten van het manna
Lev. 26 : 14 v ongehoorzaamheid vloek der -, bedreiging tegen -
Deut. 13 : 3 ongehoorzaamheid geboden in dit geval
Deut. 17 : 12 ongehoorzaamheid uitsluiting
Deut. 28 : 15 ongehoorzaamheid
Richt. 2 : 2 ongehoorzaamheid geval: Israël sloot verbond met inwoners Kanaan
Richt. 2 : 17 ongehoorzaamheid tegenover de richters die God had verwekt
1 Sam. 2 : 25 ongehoorzaamheid als oordeel Gods
1 Sam. 15 : 9 ongehoorzaamheid geval: Saul en het volk
1 Sam. 22 : 17 ongehoorzaamheid gerechtvaardigde - aan de koning
1 Sam. 28 : 18 ongehoorzaamheid geval
2 Sam. 13 : 28 ongehoorzaamheid wenselijk in dit geval (toepassing)
Esth. 3 : 8 ongehoorzaamheid burgerlijke -
Job 36 : 12 ongehoorzaamheid gevolg: vergaan
Ps. 107 : 10 v ongehoorzaamheid gevolg: ellende
Spr. 28 : 9 ongehoorzaamheid aan Gods woord
Jes. 30 : 9 ongehoorzaamheid niet willende horen Gods wet
Jes. 42 : 24 ongehoorzaamheid
Jes. 65 : 12 ongehoorzaamheid
Jes. 66 : 4 ongehoorzaamheid
Jer. 7 : 24 ongehoorzaamheid
Jer. 11 : 8 ongehoorzaamheid aan God
Jer. 13 : 10 ongehoorzaamheid
Jer. 16 : 12 ongehoorzaamheid
Jer. 22 : 21 ongehoorzaamheid vanaf de jeugd
Jer. 25 : 4 ongehoorzaamheid tweevoudige -: niet horen en zijn oor niet neigen om te horen
Jer. 34 : 11 ongehoorzaamheid burgerlijke -
Micha 5 : 14 ongehoorzaamheid van de heidenen gewroken door God
Mal. 2 : 1 v ongehoorzaamheid roept vloek van Godswege op
Matth. 9 : 30 - 31 ongehoorzaamheid geval
Mark. 1 : 45 ongehoorzaamheid aan Jezus: geval: genezen melaatse
Mark. 7 : 36 ongehoorzaamheid
Luk. 1 : 17 ongehoorzaamheid vs. wijsheid
2 Cor. 10 : 6 ongehoorzaamheid wreken
Ef. 2 : 2 ongehoorzaamheid zonen der -
Ef. 5 : 6 ongehoorzaamheid zonen van de -
Col. 3 : 6 ongehoorzaamheid zonen van de -
2 Thess. 3 : 6 ongehoorzaamheid geval
2 Thess. 3 : 14 ongehoorzaamheid straffen
1 Tim. 5 : 11 ongehoorzaamheid jegens Christus : van een gelovige
1 Tim. 6 : 3 ongehoorzaamheid leer die slaven opwekt ongehoorzaam te zijn, is verkeerd
Hebr. 2 : 2 ongehoorzaamheid vergelding van
2 Thess. 1 : 8 ongehoorzaamheid aan het evangelie
Luk. 1 : 17 ongehoorzame doen terugkeren
Hebr. 11 : 24 ongehoozaamheid burgerlijke -: geval
1 Cor. 7 : 1 ongehuwd goede staat
Mark. 14 : 51 ongekleed
Hand. 4 : 13 ongeletterd Petrus en Johannes waren -e mensen
Matth. 20 : 13 ongelijk ongelijke behandeling: hier geen onrecht
Lev. 19 : 19 ongelijk juk, vgl. ongelijkheid
Lev. 19 : 19 ongelijkheid tegen -
Matth. 25 : 29 ongelijkheid beschikte -
Gen. 18 : 12 ongeloof lachen uit -
Ex. 4 : 1 ongeloof verwacht door Mozes
Num. 13 : 31 ongeloof geval
Deut. 1 : 32 ongeloof geval, sprekend geval
2 Kon. 4 : 16 ongeloof verhinderde wonder niet
2 Kon. 17 : 14 ongeloof en verharding
Ps. 115 : 2 ongeloof uiting van -
Jer. 40 : 16 ongeloof bij Gedalia
Matth. 13 : 58 ongeloof kracht: weinig krachten vanwege -
Mark. 6 : 6 ongeloof gevonden te Nazareth
Mark. 16 : 14 ongeloof en hardheid van hart
Mark. 16 : 14 ongeloof verwijt aangaande -
Luk. 20 6 ongeloof van de leidslieden versus geloof van het volk
Joh. 3 : 19 v ongeloof zedelijke oorzaak
Joh. 5 : 47 ongeloof twee voorwerpen van -
Joh. 7 : 52 ongeloof door onwetendheid
Joh. 16 : 9 ongeloof zonde
Hand. 12 : 15 ongeloof geval
Hand. 13 : 41 ongeloof voorzegd
Hand. 13 : 46 ongeloof geval van -
Hand. 26 : 8 ongeloof inzake de opstanding
Rom. 11 : 32 ongeloof onder het – besloten: door God
1 Tim. 1 : 13 ongeloof in - iets verkeerds doen
1 Tim. 1 : 14 ongeloof in - handelen: Paulus
Hebr. 3 : 19 ongeloof niet kunnen ingaan wegens -
Klg. 4 : 12 ongelooflijk
Luk. 5 : 26 ongelooflijk ongelooflijke dingen zien
Hand. 26 : 8 ongelooflijk iets - oordelen
Matth. 17 : 17 ongelovig geslacht
Mark. 9 : 19 ongelovig geslacht
Luk. 9 : 41 ongelovig geslacht
Joh. 20 : 27 ongelovig wees niet -, maar gelovig
Rom. 3 : 3 ongelovig zijn
Joh. 16 : 3 ongelovige kent de Vader noch Jezus
1 Cor. 6 : 1 ongelovige onrechtvaardige
1 Cor. 6 : 6 ongelovige recht zoeken bij de -n
1 Cor. 7 : 12 ongelovige gehuwd met -
1 Cor. 7 : 14 ongelovige
1 Cor. 14 : 22 ongelovige
1 Cor. 14 : 23 ongelovige ongelovigen in de samenkomst van de gemeente
2 Cor. 4 : 4 ongelovige gedachten van -n verblind door de duivel
2 Cor. 6 : 14 ongelovige duisternis
2 Cor. 6 : 14 ongelovige gaat niet met -en onder een ongelijk juk
2 Cor. 6 : 14 ongelovige wetteloos
2 Cor. 6 : 14 ongelovige wetteloosheid van -n
1 Thess. 4 : 12 ongelovige wandelen, betamelijk, tegenover hen die buiten zijn
1 Thess. 4 : 13 ongelovige die geen hoop heeft
1 Tim. 5 : 8 ongelovige erger dan een - zijn
Hebr. 11 : 31 ongelovige inwoners van Jericho waren, op enkelen na, -n
1 Pe 2 : 7 ongelovige
1 Pe 2 : 8 ongelovige bestemd om zich te stoten aan het evangelie
1 Pe 4 : 17 ongelovige einde van de -n
Opb. 21 : 8 ongelovige
Jac. 4 : 9 ongelukkig
Deut. 28 : 35 ongeneeslijk ziekte
2 Kron. 36 : 16 ongeneeslijk volk - geslagen
Spr. 29 : 1 ongeneeslijk
Luk. 8 : 43 ongeneeslijk ongeneeslijke kwaal
Hag. 1 : 6 ongenoegzaam
Mark. 2 : 24 ongeoorloofd geacht: aren plukken op de sabbat
Ps. 65 : 4 ongerechtig - een dingen hadden overhand over mij
Spr. 29 : 27 ongerechtig man
Jes. 55 : 7 ongerechtig de -e man verlate zijn gedachten
Ps. 49 : 6 ongerechtige als de -n mij omringen
Gen. 15 : 16 ongerechtigheid volkomen - van de Amorieten
Gen. 19 : 15 ongerechtigheid om komen in de -
Gen. 19 : 15 ongerechtigheid van een stad: Sodom
Gen. 44 : 16 ongerechtigheid God heeft onze - gevonden
Lev. 5 : 17 ongerechtigheid dragen
Lev. 7 : 18 ongerechtigheid dragen
Lev. 17 : 16 ongerechtigheid dragen: vs. reiniging
Lev. 18 : 25 ongerechtigheid bezoeken door God
Lev. 19 : 8 ongerechtigheid dragen en sterven
Lev. 20 : 17 ongerechtigheid dragen
Num. 5 : 15 ongerechtigheid in gedachtenis brengen
Num. 5 : 31 ongerechtigheid dragen: zijn eigen - dragen
Num. 14 : 34 ongerechtigheid dragen van ongerechtigheden: door Israël
Num. 15 : 31 ongerechtigheid is op een ziel
Num. 18 : 23 ongerechtigheid dragen
Num. 23 : 21 ongerechtigheid God schouwt niet aan de - in Jakob
Joz. 22 : 20 ongerechtigheid geval: Achan
1 Sam. 3 : 14 ongerechtigheid verzoenen
2 Sam. 22 : 24 ongerechtigheid ik wachtte mij voor mijn -
2 Kon. 7 : 9 ongerechtigheid vindt ons
Ezra 9 : 7 ongerechtigheid gevolg: overgegeven worden
Neh. 4 : 5 ongerechtigheid toedekken: niet doen
Job 7 : 21 ongerechtigheid wegdoen
Job 33 : 22 ongerechtigheid werkers der -: door God gezien
Job 34 : 20 ongerechtigheid werkers der -: door God gezien
Ps. 25 : 11 ongerechtigheid mijn - is groot
Ps. 25 : 11 ongerechtigheid vergeef mijn ongerechtigheid
Ps. 36 : 13 ongerechtigheid werkers der -: worden neergestoten
Ps. 51 : 4 ongerechtigheid wassen van -
Ps. 51 : 7 ongerechtigheid in - ben ik geboren
Ps. 53 : 5 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 58 : 3 ongerechtigheid werken in het hart
Ps. 59 : 3 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 90 : 8 ongerechtigheid heimelijke -en
Ps. 94 : 4 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 101 : 8 ongerechtigheid werkers der - elke morgen uitgeroeid
Ps. 103 : 3 ongerechtigheid vergeven: alles: door God
Ps. 103 : 10 ongerechtigheid vergelden: God vergeldt ons niet naar onze -en
Ps. 106 : 43 ongerechtigheid teert uit
Ps. 107 : 17 ongerechtigheid gevolg: plaag
Ps. 119 : 133 ongerechtigheid laat geen - over mij heersen
Ps. 125 : 5 ongerechtigheid werkers der -
Ps. 141 : 4 ongerechtigheid werken
Ps. 141 : 9 ongerechtigheid werkers der -
Spr. 5 : 22 ongerechtigheid ongerechtigheden kunnen de dader vangen
Spr. 10 : 29 ongerechtigheid werkers der -
Jes. 1 : 4 ongerechtigheid zware
Jes. 1 : 13 ongerechtigheid van de feesten en verbodsdagen
Jes. 5 : 18 ongerechtigheid trekken
Jes. 22 : 14 ongerechtigheid verzoenen
Jes. 29 : 20 ongerechtigheid waken tot -
Jes. 32 : 6 ongerechtigheid doen: door het hart
Jes. 33 : 24 ongerechtigheid vergeving van -
Jes. 40 : 2 ongerechtigheid verzoenen
Jes. 43 : 24 ongerechtigheid met onze - God vermoeien
Jes. 53 : 5 ongerechtigheid en overtreding
Jes. 53 : 11 ongerechtigheid Jezus droeg onze -en
Jes. 59 : 12 ongerechtigheid onze -en zijn bij ons
Jes. 64 : 7 ongerechtigheid gevolg: wij smelten
Jer. 2 : 22 ongerechtigheid niet door menselijke middelen te reinigen
Jer. 3 : 13 ongerechtigheid ken uw eigen -
Jer. 3 : 13 ongerechtigheid overtreden tegen God
Jer. 5 : 25 ongerechtigheid gevolg: gebrek aan regen
Jer. 22 : 13 ongerechtigheid bouwen met -
Jer. 31 : 34 ongerechtigheid vergeven
Jer. 33 : 8 ongerechtigheid reinigen van -: door God
Jer. 33 : 8 ongerechtigheid vergeven alle -en: door God
Jer. 36 : 31 ongerechtigheid bezoeken: door God
Klg. 2 : 14 ongerechtigheid openbaren: niet
Klg. 4 : 22 ongerechtigheid bezoeken: door God
Klg. 4 : 22 ongerechtigheid van Sion: heeft een einde
Klg. 5 : 7 ongerechtigheid dragen: wij dragen de ongerechtigheden van onze vaders
Ez. 3 : 18 ongerechtigheid sterven in zijn –
Ez. 11 : 2 ongerechtigheid bedenken
Ez. 18 : 18 ongerechtigheid sterven in je -
Ez. 18 : 20 ongerechtigheid dragen
Ez. 18 : 30 ongerechtigheid tot een aanstoot wordend
Ez. 44 : 10 v ongerechtigheid dragen
Dan. 4 : 27 ongerechtigheid en zonde
Hos. 7 : 1 ongerechtigheid ont-dekken
Hos. 14 : 3 ongerechtigheid wegnemen door God
Amos 3 : 2 ongerechtigheid ongerechtigheden over de daders bezoeken
Micha 2 : 1 ongerechtigheid bedenken en daarna uitvoeren
Micha 7 : 18 ongerechtigheid vergeven door God
Micha 7 : 19 ongerechtigheid dempen door God
Zach. 3 : 4 ongerechtigheid weggenomen
Luk. 13 : 27 ongerechtigheid werkers van -
Joh. 7 : 18 ongerechtigheid geen - in wie de heerlijkheid van God zoekt
Hand. 1 : 16 ongerechtigheid loon van de ongerechtigheid
Hand. 8 : 23 ongerechtigheid in een warnet van - zijn: Simon
Rom. 1 : 18 ongerechtigheid roept toorn van God op
Rom. 1 : 29 ongerechtigheid vervuld van alle -
Rom. 2 : 8 ongerechtigheid gehoorzaam aan de -
Rom. 2 : 9 ongerechtigheid het kwade werken
2 Thess. 2 : 12 ongerechtigheid welgevallen in de - hebben
2 Tim. 2 : 19 ongerechtigheid onttrekken, zich, aan de -
Jac. 3 : 6 ongerechtigheid wereld van de -
2 Pe 2 : 13 ongerechtigheid loon van de -
2 Pe 2 : 15 ongerechtigheid loon van de -
1Jo 1 : 9 ongerechtigheid reinigen van alle -
1Jo 5 : 17 ongerechtigheid alle - is zonde
2 Thess. 3 : 6 v ongeregeld wandelen
1 Thess. 5 : 14 ongeregelde terechtwijzen de -n
2 Thess. 3 : 12 ongeregelde vermanen
Hand. 25 : 27 ongerijmd voorkomen
2 Tim. 2 : 23 ongerijmd ongerijmde twistvragen: verwerp ze
Luk. 12 : 29 v ongerust weest niet -
Tit. 1 : 16 ongeschikt voor alle goed werk
Gen. 31 : 35 ongesteld naar de wijze der vrouwen
Lev. 18 : 19 ongesteldheid geen seks tijdens -
Lev. 20 : 18 ongesteldheid
Ez. 44 : 25 ongetrouwd
2 Tim. 2 : 4 ongetrouwd voordeel -e staat
1 Cor. 7 : 8 ongetrouwde ongehuwd blijven is goed
2 Cor. 6 : 6 ongeveinsd in -e liefde
1 Tim. 1 : 5 ongeveinsd geloof
2 Tim. 1 : 5 ongeveinsd geloof
Jac. 3 : 17 ongeveinsd is de wijsheid van boven
Gen. 19 : 3 ongezuurd ongezuurde koekjes bakte Lot voor de engelen
1 Sam. 28 : 24 ongezuurd ongezuurde koeken gebakken voor Saul
1 Cor. 5 : 7 ongezuurd is de gemeente, zijn de gelovigen, in Christus
Ex. 34 : 18 Ongezuurde Broden feest der
Num. 28 : 17 Ongezuurde Broden feest
Ezra 6 : 22 Ongezuurde Broden feest der -
Ezra 7 : 22 Ongezuurde Broden feest der -
Ez. 45 : 21 Ongezuurde Broden in de toekomst gehouden
Mark. 14 : 12 Ongezuurde Broden eerste dag: pascha geslacht
Hand. 12 : 3 Ongezuurde Broden en Pascha
1 Tim. 4 : 7 ongoddelijk ongegoddelijke oudevrouwenfabels verwerpen
2 Tim. 2 : 16 ongoddelijk gezwets: onttrek je aan - gezwets
1 Tim. 1 : 9 ongoddelijke terechtwijzen door de wet
Hebr. 12 : 16 ongoddelijke Ezau
2 Thess. 2 : 10 ongrechtigheid bedrog van de -
2 Sam. 23 : 6 onhandelbaar mannen Belials
Klg. 2 : 13 onheelbaar
Gen. 19 : 24 onheil door God over Sodom en Gomorra gebracht
Gen. 41 : 25 , 28 onheil door God gezonden
Lev. 26 : 16 onheil door God gezonden om ongehoorzaamheid van het volk
Num. 3 : 13 onheil door God aangebracht hier
Deut. 28 : 22 onheil door God hier gebracht
Deut. 28 : 65 onheil door God gezonden hier als straf
Joz. 24 : 4 onheil door God gebracht in Egypte
2 Kon. 17 : 7 v onheil oorzaak: zonde
2 Kon. 17 : 26 onheil verklaren: door volken: geval: juiste theologische verklaring
1 Kron. 21 : 14 onheil door God gegeven: pestilentie
2 Kron. 7 : 13 onheil door God gezonden
2 Kron. 21 : 14 onheil door God gezonden
2 Kron. 34 : 25 onheil oorzaak: God verlaten
Ps. 105 : 16 onheil door God gezonden hier
Ps. 107 : 10 v onheil oorzaak: zonde
Jes. 10 : 23 onheil door God gebracht over Israël
Jes. 14 : 30 onheil door God teweeggebracht
Jes. 42 : 25 onheil door God gezonden: ter harte nemen, te merken
Jes. 45 : 7 onheil God schept het kwaad
Jer. 44 : 23 onheil oorzaak: meningen verschilden over bovennatuurlijke oorzaak
Ez. 12 : 22 onheil profetie van – niet geloofd
Luk. 6 : 48 onheil
Joh. 18 : 10 onheil drinkbeker door God gegeven
2 Pe 2 : 5 onheil door God gezonden: zondvloed
Ez. 44 : 23 onheilig onderscheiden van heilig
Hand. 10 : 14 onheilig iets -s eten
Hand. 10 : 14 onheilig voor - houden wat God gereinigd heeft
2 Tim. 3 : 3 onheilig in de laatste dagen zijn de mensen -
Pred. 9 : 13 onheilige
1 Tim. 1 : 9 onheilige terechtwijzen door de wet
Hebr. 9 : 13 onheilige
Jes. 3 : 18 onkuis kleding: netjes
Luk. 8 : 27 onkuisheid en demonie
1 Cor. 14 : 23 onkundige onkundigen in de samenkomst van de gemeente
Luk. 21 9 onlust in de toekomst
Ex. 3 : 11 - 12 onmacht om te verlossen: maar God is met je
2 Kon. 5 : 7 onmacht
Spr. 28 : 7 onmatige metgezel der -n
Spr. 23 : 20 onmatigheid tegen -
Spr. 25 : 16 onmatigheid gevolg: uitspuwen
Matth. 23 : 25 onmatigheid
2 Kon. 7 : 19 onmogelijk schijnbaar -
Matth. 17 : 20 onmogelijk niets - voor wie geloof heeft
Matth. 19 : 26 onmogelijk bij mensen -
Mark. 10 : 27 onmogelijk bij mensen: mogelijk bij God
Luk. 1 : 37 onmogelijk geen ding - voor God
Luk. 17 : 1 onmogelijk dat er geen aanleidingen tot vallen komen
Luk. 18 27 onmogelijk bij mensen, mogelijk bij God
Gal. 4 : 1 onmondig
Gal. 4 : 3 onmondig
Ef. 4 : 14 onmondigheid gevoeligheid voor vreemde leer en listen
Rom. 11 : 33 onnaspeurlijk Gods wegen
Spr. 19 : 25 onnozele kloekzinnig worden
Flm. : 11 onnut Onesimus vroeger voor zijn meester Filémon
Matth. 13 : 29 onoordeelkundigheid
1 Thess. 1 : 3 onophoudelijk gedachtig aan
1 Thess. 2 : 13 onophoudelijk danken
1 Thess. 5 : 17 onophoudelijk bidt -
2 Tim. 1 : 3 onophoudelijk iemand in gebeden - in herinnering houden
Deut. 11 : 25 onoverwinnelijk dankzij God
Job 33 : 19 onpartijdig God is -
Jac. 3 : 17 onpartijdig is de wijsheid van boven
1 Tim. 5 : 21 onpartijdigheid bevolen
Lev. 19 : 15 onrecht doen: niet in het gericht
Lev. 19 : 15 onrecht geval
Lev. 19 : 35 onrecht tegen - in rechtspraak
Deut. 24 : 17 onrecht
Deut. 25 : 13 v onrecht sjoemelen met gewichten en inhouden
Deut. 25 : 16 onrecht voorbeelden
Deut. 25 : 16 onrecht wie - doet is Gode een gruwel
Deut. 32 : 4 onrecht God is geen -
1 Sam. 8 : 3 onrecht geval: in de rechtspraak
1 Sam. 22 : 16 onrecht gepleegd door Saul
2 Kon. 17 : 9 onrecht bemantelen
2 Kron. 19 : 7 onrecht bij God is geen -
Job 24 : 20 onrecht wordt gebroken als een -
Job 27 : 4 onrecht spreken
Job 31 : 14 onrecht Godsbesef verhindert onrecht
Job 31 : 15 onrecht en mensbeeld
Job 31 : 23 onrecht afstaan van - wegens de schrik des HEEREN
Ps. 43 : 1 onrecht man des -s
Ps. 92 : 16 onrecht in God geen -
Ps. 119 : 3 onrecht werken
Ps. 125 : 3 onrecht opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot -
Spr. 31 : 4 onrecht als gevolg van drankmisbruik
Spr. 31 : 5 onrecht in een rechtzaak
Pred. 5 : 7 onrecht
Pred. 7 : 15 onrecht zien
Jes. 53 : 9 onrecht zonder -: Jezus heeft geen - gedaan
Jer. 2 : 5 onrecht bij God: gevraagd door God
Jer. 22 : 13 onrecht straft zichzelf
Klg. 3 : 36 onrecht verongelijken in een twistzaak
Ez. 3 : 20 onrecht doen
Ez. 18 : 24 onrecht doen
Ez. 33 : 13 onrecht sterven in -
Mal. 2 : 6 onrecht in lippen
Mal. 2 : 9 onrecht het aangezicht aannemen in de wet
Matth. 20 : 13 onrecht en ongelijke behandeling
Luk. 22 37 onrecht Jezus is gerekend met de wettelozen
Hand. 25 : 10 onrecht de Joden - aandoen: dat had Paulus niet gedaan
Hand. 25 : 11 onrecht doen
1 Cor. 6 : 7 onrecht lijden: liever
2 Cor. 7 : 2 onrecht aandoen: wij hebben niemand - aangedaan
2 Cor. 7 : 12 onrecht aan iem was - aangedaan: geval
2 Cor. 7 : 12 onrecht doen: geval
2 Cor. 12 : 13 onrecht vergeeft mij dit -
Gal. 4 : 12 onrecht aandoen
Col. 3 : 24 onrecht doen: zal vergolden worden
Col. 3 : 25 onrecht doen: gevolg: onrecht terug ontvangen
1 Thess. 4 : 6 onrecht aandoen: bijvoorbeeld door overspel met de vrouw van een broeder
Flm. : 18 onrecht aandoen
Jac. 5 : 4 onrecht
Jac. 5 : 6 onrecht
1 Pe 2 : 19 onrecht en lijden
Opb. 22 : 11 onrecht doen
Pred. 8 : 14 onrechtvaardig rechtvaardigen ongeluk, goddelozen geluk
Luk. 16 : 9 onrechtvaardig onrechtvaardige Mammon
Luk. 16 : 10 onrechtvaardig versus trouw
Luk. 16 : 10 onrechtvaardig zijn: in het minste
Luk. 18 5 onrechtvaardig rechter
1 Pe 2 : 19 onrechtvaardig lijden
Ps. 107 : 42 onrechtvaardige alle ongerechtigheid stopt haar mond
Ez. 18 : 13 onrechtvaardige zal sterven
Matth. 5 : 45 onrechtvaardige God is goed voor -n en rechtvaardigen
1 Cor. 6 : 1 onrechtvaardige recht zoeken bij de -n
1 Cor. 6 : 9 onrechtvaardige onrechtvaardigen zullen Gods koninkrijk niet beërven
2 Pe 2 : 9 onrechtvaardige onrechtvaardigen worden bewaard tot de dag van het oordeel
Pred. 8 : 14 onrechtvaardigheid schijnbare -
Rom. 9 : 14 onrechtvaardigheid God: geen - bij God
Deut. 25 : 1 onrechtvaarige verdoemen
Lev. 17 : 15 onrein door eten van dood aas of het verscheurde
Lev. 18 : 20 onrein door overspel
Lev. 18 : 23 onrein door bestialiteit
Lev. 18 : 24 onrein heidenen
Lev. 18 : 25 onrein land, vs 27
Num. 5 : 13 onrein door overspel, vs 19, 27
Num. 5 : 20 onrein door overspel
Num. 9 : 6 onrein door aanraking van dood lichaam
Deut. 14 : 7 onrein zullen zij u zijn, 10
Deut. 14 : 9 onrein norm van God
Richt. 13 : 4 onrein eet niets -s
Ezra 9 : 11 onrein -heid des lands Kanaans bij de verovering
Neh. 7 : 64 onrein als -en van het priesterdom geweerd
Jes. 6 : 5 onrein van lippen
Jes. 64 : 6 onrein wij allen
Ez. 14 : 11 onrein zich verontreinigen door zijn overtredingen
Ez. 20 : 31 onrein door afgoden
Ez. 44 : 23 onrein onderscheiden van rein
Amos 7 : 17 onrein land
Micha 2 : 10 onrein onrein land verderft inwoners
Mark. 7 : 2 onrein ongewassen
Luk. 4 : 36 onrein geest: onreine geest
Luk. 6 : 18 onrein geest: onreine geesten kwellen
Luk. 11 : 24 onrein onreine geest
Joh. 18 : 28 onrein voor viering Pascha
Hand. 10 : 14 onrein iets -s eten
2 Cor. 6 : 17 onrein raakt niet aan wat - is
Tit. 1 : 15 onrein achten
2 Pe 2 : 10 onrein begeerte: -e begeerte
Opb. 22 : 11 onrein vuil
onrein zie ook Verontreinigen
Num. 5 : 1 v onreine wegzending der -n
Deut. 15 : 22 onreine eten eerstgeborene eten met de reine
Job 14 : 4 onreine aangeboren onreinheid
Pred. 9 : 2 onreine
Hag. 2 : 14 v onreine het - verontreinigt
Ef. 5 : 5 onreine geen - heeft erfdeel in het koninkrijk van God
Lev. 22 : 3 v onreinheid oorzaken van -
2 Kron. 23 : 19 onreinheid beschermen tegen onreinheid
Ezra 9 : 11 onreinheid
Matth. 23 : 27 onreinheid
Mark. 7 : 15 onreinheid echte - is geestelijk-zedelijk
Rom. 1 : 24 onreinheid overgegeven aan -
Rom. 1 : 24 onreinheid overgeven aan -
2 Cor. 12 : 21 onreinheid bedrijven
Gal. 5 : 20 onreinheid werk van het vlees
Ef. 4 : 19 onreinheid bedrijven: alle - gretig bedrijven: oorzaak
Ef. 5 : 3 onreinheid tegen -
Ef. 5 : 6 onreinheid vertoornt God
Col. 3 : 5 onreinheid doodt eventuele - in je leven
1 Thess. 2 : 3 onreinheid spreken uit -
1 Thess. 4 : 7 onreinheid hoererij, overspel zijn vormen van -
Jac. 1 : 21 onreinheid afleggen alle -
Opb. 17 : 4 onreinheid onreinheden van hoererij
Lev. 16 : 16 onreinigheid -heden van het volk
Lev. 16 : 16 onreinigheid vs. overtreding
Job 14 : 1 onrust mens zat van -
Spr. 15 : 16 onrust
Spr. 29 : 9 onrust in rechtszaak
Hebr. 12 : 15 onrust oorzaak mogelijk: bitterheid
Gen. 40 : 15 onschuld Jozefs –
Dan. 6 : 23 onschuld bij Daniël
Gen. 44 : 10 onschuldig
Ex. 21 : 28 onschuldig in een bepaald geval
Num. 5 : 31 onschuldig zijn van een ongerechtigheid
Deut. 5 : 11 onschuldig iemand niet - houden
Richt. 15 : 3 onschuldig zichzelf - oordelen
1 Sam. 19 : 5 onschuldig bloed
1 Sam. 19 : 5 onschuldig Jezus (toepassing)
1 Sam. 22 : 16 onschuldig veroordeeld tot de dood: geval
2 Sam. 3 : 28 onschuldig zichzelf - verklaren
Ps. 59 : 4 - 5 onschuldig - bedreigd worden
Ps. 106 : 38 onschuldig bloed vergieten
Spr. 17 : 5 onschuldig niet - zijn
Jer. 22 : 17 onschuldig bloed: vergieten
Matth. 12 : 5 onschuldig zijn aan de overtreding van een verbod
Matth. 27 : 24 onschuldig zichzelf - verklaren
Joh. 19 : 6 onschuldig Jezus - gekruisigd
Hand. 12 : 19 onschuldig onschuldige wachters gedood
Hebr. 7 : 26 onschuldig Jezus
Ex. 23 : 7 onschuldige zult gij niet doden
Joz. 7 : 25 onschuldige gaat mee onder (of waren ze niet onschuldig, maar wisten ze ervan??)
2 Kon. 21 : 16 onschuldige veel onschuldigen gedood door Manasse
Job 17 : 8 onschuldige de - zal zich tegen de huichelaar opmaken
Matth. 11 : 7 onstandvastig riet door winden bewogen
2 Pe 2 : 14 onstandvastig onstandvastige zielen
2 Pe 3 : 16 onstandvastige
Luk. 20 36 onsterfelijkheid
1 Cor. 15 : 53 onsterfelijkheid aandoen
1 Tim. 6 : 16 onsterfelijkheid God: alleen Hij heeft -
Spr. 30 : 25 onsterk volk
Col. 1 : 22 onstraffelijk God wil ons - voor zich stellen
1 Tim. 3 : 10 onstraffelijk blijken te zijn
Tit. 1 : 7 onstraffelijk opziener moet onstraffelijk zijn
Matth. 16 : 19 ontbinden machtiging tot
Hand. 2 : 24 ontbinden de weeën van de dood
Ps. 129 : 4 ontbinding
Hand. 2 : 27 ontbinding geen - van het lichaam van Jezus
Gen. 9 : 21 ontbloten zich -: Noach
2 Sam. 6 : 20 ontbloten zich -, fig.
Jes. 3 : 17 ontbloten schaamte -
Klg. 4 : 21 ontbloten
Gen. 47 : 16 ontbreken geld
Pred. 1 : 15 ontbreken hetgeen ontbreekt kan niet geteld worden
Mark. 10 : 21 ontbreken een ding onnbrak de rijke
Luk. 22 35 ontbreken heeft u soms iets ontbroken?
1 Cor. 16 : 17 ontbreken aanvullen wat ontbreekt
1 Cor. 16 : 17 ontbreken
Tit. 3 : 13 ontbreken opdat het hun aan niets ontbreekt
Hebr. 12 : 15 ontbreken de genade van God kan aan iemand -
Jac. 1 : 4 ontbreken en volmaaktheid
Jac. 1 : 5 ontbreken wijsheid ontbrekend
Tit. 1 : 5 ontbrekende in orde brengen
Spr. 18 : 2 ontdekken zich - van het hart van de zot
Matth. 10 : 26 ontdekken wat bedekt is zal ontdekt worden
Luk. 12 : 2 ontdekken versus bedekken
Gen. 41 : 49 ontelbaar koren
Hebr. 11 : 12 ontelbaar zand aan de oever van de zee
Hebr. 11 : 12 ontelbaar zandkorrels aan de oever van de zee
Opb. 7 : 9 ontelbaar grote menigte uit de grote verdrukking
2 Sam. 10 : 4 onteren geval
2 Kon. 10 : 27 onteren geval: Baals huis
Joh. 8 : 49 onteren Jezus onteerd
Rom. 1 : 24 onteren lichamen -
2 Kron. 10 : 4 ontevredenheid geval -
Deut. 30 : 3 ontfermen God: zich - door G: over Israël
2 Kon. 13 : 23 v ontfermen God ontfermde Zich over Israël: om Zijns Verbonds wil
2 Kon. 13 : 23 v ontfermen God ontfermde Zich: bewijs
Ps. 37 : 21 ontfermen zich - en geven
Ps. 103 : 13 ontfermen God: ontfermt zich over wie Hem vrezen, gelijk een vader over zijn kinderen
Ps. 103 : 13 ontfermen vader: een van zich ontfermend over de kinderen
Spr. 14 : 21 ontfermen zich der nederigen -
Spr. 14 : 31 ontfermen zich - over de nooddruftige
Jes. 27 : 11 ontfermen zich niet -: door God: over Israël
Jes. 54 : 8 ontfermen zich - met goedertierenheid
Jes. 55 : 7 ontfermen zich -, door God: over een bekeerde zondaar
Klg. 3 : 32 ontfermen Zich –: door God
Hos. 2 : 3 ontfermen nalaten: door God
Micha 7 : 19 ontfermen door God
Luk. 6 : 36 ontfermen God is ontfermend
Luk. 6 : 36 ontfermen weest ontfermend
Rom. 9 : 15 ontfermen en erbarmen
Jac. 5 : 11 ontfermen God is -d
Luk. 6 : 35 ontfermend weest -
2 Kon. 13 : 23 ontferming en genade
Job 19 : 21 ontferming smeken om - bij zijn vrienden: door Job
Spr. 19 : 17 ontferming over de arme: lenen aan God
Jes. 9 : 17 ontferming geen - bij God: over huichelaars, boosdoeners
Matth. 14 : 14 ontferming bij Jezus
Matth. 15 : 32 ontferming Jezus met - bewogen
Matth. 18 : 27 ontferming bij God (gelijkenis)
Matth. 20 : 34 ontferming Jezus met - bewogen over de twee blinden
Mark. 1 : 41 ontferming Jezus met - bewogen
Mark. 6 : 34 ontferming bij Jezus
Mark. 8 : 2 ontferming Jezus met - bewogen
Mark. 9 : 22 ontferming
Luk. 7 : 13 ontferming Jezus met - bewogen
Luk. 10 : 33 ontferming bij de samaritaan
Luk. 15 : 20 ontferming Vader God met - bewogen
Rom. 12 : 1 ontferming van God: in Paulus
2 Cor. 1 : 3 ontferming God, de Vader der ontfermingen
Filip. 2 : 1 ontferming
Col. 3 : 12 ontferming bron: Christus, zie vers 11
Col. 3 : 12 ontferming innige -: aandoen (als een kleed)
Hebr. 10 : 28 ontferming zonder -
Num. 8 : 7 ontharen
Ezra 7 : 24 ontheffing
Ex. 20 : 25 ontheiligen altaar: door stenen te behouwen
Lev. 18 : 21 ontheiligen God: naam van God -: door kindoffer
Lev. 19 : 12 ontheiligen Gods naam -
Lev. 19 : 29 ontheiligen eigen dochter: door hoererij
Lev. 20 : 3 ontheiligen Gods heilige naam -
Lev. 20 : 3 ontheiligen heiligdom van God -
Lev. 21 : 7 ontheiligen vrouw -
Lev. 21 : 9 ontheiligen priester ontheiligd door hoererende dochter
Lev. 21 : 14 ontheiligen ontheiligde hoer
Lev. 21 : 23 ontheiligen heiligdommen -: voorkomen
Lev. 22 : 1 ontheiligen de naam van Gods heiligheid -
Num. 18 : 32 ontheiligen de heilige dingen -
Num. 35 : 33 - 34 ontheiligen en verontreinigen
Num. 35 : 33 v ontheiligen en verontreinigen
Num. 35 : 33 ontheiligen het bloed ontheiligt het land
Deut. 22 : 9 ontheiligen oogst: door gemengd zaad
2 Kon. 10 : 27 ontheiligen geval: Baals huis
1 Kron. 5 : 1 ontheiligen huwelijksbed
Neh. 13 : 17 ontheiligen de sabbatdag -
Ps. 106 : 38 ontheiligen land - door bloedschulden
Jes. 23 : 9 ontheiligen hovaardij: door God
Jes. 43 : 28 ontheiligen door God: de oversten van het heiligdom
Jes. 47 : 6 ontheiligen door God: Zijn erfenis Israël
Jes. 48 : 11 , 9 ontheiligen Gods naam –
Jer. 3 : 1 ontheiligen land -: door echtbreuk en overspel
Jer. 3 : 2 ontheiligen land -: door hoererij en boosheid
Klg. 2 : 1 ontheiligen door God
Ez. 28 : 7 ontheiligen glans van een koning ontheiligen
Ez. 39 : 7 ontheiligen Gods heilige naam -
Mal. 1 : 12 ontheiligen Gods naam -
Matth. 12 : 5 ontheiligen sabbat -
Hand. 21 : 28 ontheiligen tempelplaats
Hand. 24 : 6 ontheiligen tempel -
Luk. 9 : 9 onthoofden Johannes heb ik onthoofd, zei Herodes de viervorst
Opb. 20 : 4 onthoofden martelaren onthoofd
Richt. 8 : 25 onthoofding geval
1 Sam. 17 : 51 onthoofding geval: Goliath
1 Sam. 29 : 4 onthoofding
1 Sam. 31 : 9 onthoofding
2 Sam. 4 : 7 onthoofding geval
2 Sam. 20 : 22 onthoofding geval
2 Kon. 10 : 7 onthoofding geval: 70 personen
1 Kron. 10 : 9 onthoofding geval: dode Saul onthoofd
Mark. 6 : 27 onthoofding geval: Johannes de Doper
Esth. 3 : 4 onthouden zich - van een kwade praktijk
Ps. 103 : 2 onthouden vergeet niet een van Gods weldaden
Spr. 3 : 27 onthouden niet - het goede
Matth. 15 : 24 onthouden zich - van meer arbeid
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van de hoererij
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van de verontreinigingen van de afgoden
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van het bloed
Hand. 15 : 20 onthouden zich - van het verstikte
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van de hoererij
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van het bloed
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van het verstikte
Hand. 15 : 29 onthouden zich - van wat aan de afgoden is geofferd
1 Cor. 7 : 5 onthouden zich seksueel -
1 Cor. 7 : 9 onthouden zich niet kunnen -
1 Thess. 4 : 3 onthouden zich - van hoererij
1 Thess. 5 : 22 onthouden zich -: van kwaad
1 Tim. 1 : 4 onthouden zich - van bezigheid met fabels en eindeloze geslachtsregisters
1 Pe 2 : 12 onthouden zich - van vleselijke begeerten
Ps. 119 : 101 onthouding zedelijke -
Matth. 19 : 12 onthouding om het koninkrijk der hemelen
Matth. 19 : 12 onthouding zichzelf snijden
Rom. 14 : 20 onthouding terwille van de medegelovige
1 Thess. 4 : 3 , 8 onthouding met hulp van de Heilige Geest
1 Pe 4 : 4 onthouding van uitspattingen
Luk. 12 : 2 onthullen van kwaad: in de toekomst
Spr. 30 : 20 ontkennen zonde -
Luk. 8 : 45 ontkennen allen ontkenden Jezus te hebben aangeraakt
Luk. 17 : 1 ontkenning dubbele -: onmogelijk, geen
Jes. 63 : 19 ontkerstening (toepassing)
Hos. 2 : 2 ontkleden als straf
2 Cor. 5 : 4 ontkleden versus overkleden
1 Sam. 22 : 1 ontkomen David
Ps. 55 : 7 ontkomen willen: David
Spr. 11 : 21 ontkomen de rechtvaardige zal -
Spr. 28 : 26 ontkomen die in wijsheid wandelt, zal -
Joh. 10 : 39 ontkomen Jezus ontkwam uit hun hand
Hebr. 2 : 3 ontkomen niet - aan Gods toorn
2 Kron. 12 : 7 ontkoming geven: door God
Ezra 9 : 13 ontkoming gegeven door God
2 Kon. 5 : 3 ontledigen iemand van melaatsheid -
Deut. 28 : 12 ontlenen niet -: Israël zal niet aan de volken ontlenen
Ps. 37 : 21 ontlenen en niet teruggeven
Deut. 23 : 1 ontmannen
Deut. 1 : 28 ontmoedigen geval
Deut. 20 : 8 ontmoedigen anderen - door jouw vreesachtigheid
Ezra 4 : 4 ontmoedigen
Matth. 28 : 9 ontmoeten Jezus -
2 Kon. 4 : 26 ontmoeting vragen naar welstand
Luk. 10 : 5 ontmoeting
ontmoetingstent zie Tent der samenkomst
2 Tim. 2 : 26 ontnuchteren ontnuchterd worden uit de strik van de duivel
Num. 14 : 34 ontrekking door God van Israël
Joh. 13 : 21 ontroeren Jezus ontroerd in de geest
Joh. 14 : 1 ontroeren uw hart worde niet -
Joh. 14 : 27 ontroeren uw hart worde niet ontroerd
Joh. 14 : 1 ontroering bestrijding: gelooft in Christus!
Richt. 2 : 10 ontrouw oorzaak: God niet kennen noch zijn werken
Mal. 2 : 14 ontrouw in het huwelijk
Luk. 16 : 11 ontrouw in gebruik van geld en goed
2 Tim. 2 : 13 ontrouw
Ps. 136 : 24 ontrukken door God: volk Israël aan zijn tegenstanders
Gen. 21 : 14 ontslag Hagar weggezonden
Luk. 16 : 2 ontslag
2 Sam. 7 : 12 ontslapen met uw vaderen
1 Kon. 2 : 10 ontslapen David ontsliep met zijn vaderen
1 Kon. 14 : 20 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 14 : 31 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 15 : 8 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 15 : 24 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 16 : 6 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 16 : 28 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 22 : 40 ontslapen met zijn vaderen
1 Kon. 22 : 47 ontslapen met zijn vaderen: Josafat
1 Kon. 22 : 51 ontslapen met zijn vaderen
2 Kon. 8 : 24 ontslapen met zijn vaderen: Joram
2 Kon. 13 : 9 ontslapen met zijn vaderen: Joahaz
2 Kon. 21 : 18 ontslapen de boze Manasse ontsliep met zijn vaderen
2 Kron. 9 : 31 ontslapen met zijn vaderen: Salomo
2 Kron. 12 : 16 ontslapen met zijn vaderen: Rehabeam
2 Kron. 14 : 1 ontslapen met zijn vaderen: Abia
2 Kron. 21 : 1 ontslapen met zijn vaderen
2 Kron. 27 : 6 ontslapen met zijn vaders
2 Kron. 28 : 27 ontslapen door een goddeloze
2 Kron. 28 : 27 ontslapen met zijn vaders
2 Kron. 32 : 33 ontslapen
Matth. 27 : 52 ontslapen - heiligen
Hand. 7 : 60 ontslapen door Stefanus
Hand. 13 : 36 ontslapen David
1 Cor. 15 : 18 ontslapen in Christus – zijn
1 Cor. 15 : 20 ontslapen hen die – zijn
1 Cor. 15 : 51 ontslapen niet allen zullen wij -
2 Pe 3 : 4 ontslapen
1 Thess. 4 : 14 ontslapene door Jezus -n
1 Thess. 4 : 14 ontslapene God brengt de door Jezus ontslapenen
1 Thess. 4 : 15 ontslapene versus levende
Ps. 55 : 7 ontsnappen willen: David
Gen. 4 : 6 ontsteken Kain was ontstoken
Gen. 34 : 7 ontsteken Jakobs zonen ontstaken zeer
1 Sam. 15 : 11 ontsteken Samuël ontstak
Neh. 4 : 1 ontsteken in toorn
Neh. 5 : 6 ontsteken
Ps. 37 : 7 ontsteken ontsteek u niet over degene wiens weg voorspoedig is
Jes. 45 : 24 ontsteken tegen God
Gen. 40 : 6 ontsteld zijn
Mark. 6 : 50 ontstellen door een (vermeende) spook
Mark. 14 : 33 ontstellen Jezus: Hij werd ontsteld
Mark. 16 : 6 ontstellen weest niet ontsteld
Luk. 1 : 12 ontstellen geval: Zacharia
Luk. 1 : 29 ontstellen door Maria:over het woord van de engel
Hos. 5 : 6 onttrekken zich-: door God
Rom. 16 : 17 onttrekken zich – aan hen die tegen de leer ingaan
2 Thess. 3 : 6 onttrekken zich - : aan ongeregeld wandelenden
2 Tim. 2 : 16 onttrekken zich - aan ongoddelijk gezwets
2 Tim. 2 : 19 onttrekken zich - aan ongerechtigheid
Hebr. 10 : 38 onttrekken zich - aan de gemeenschap
Hebr. 10 : 39 onttrekken zich - tot verderf
Opb. 2 : 24 onttrekken zich - aan de gemeente, zie ook Afscheiden, zich
Gen. 26 : 10 ontucht licht gebeurend in Gerar
Gen. 38 : 24 ontucht straf des doods geoordeeld voor - van Tamar
Ex. 22 : 16 ontucht voorechtelijke gemeenschap
Lev. 19 : 20 ontucht met een slavin
Deut. 22 : 29 ontucht
Klg. 4 : 21 ontucht en drank (toepassing)
Hos. 4 : 11 ontucht neemt het hart in beslag
1 Cor. 5 : 1 v ontucht
Hebr. 13 : 4 ontuchtige oordeel: God zal de -n oordelen
Rom. 13 : 13 ontuchtigheid wandel niet in -en
Joz. 20 : 4 ontvangen iem. - in een vrijstad
Richt. 12 : 6 ontvangen waaraan te weten wanneer iem. toelaatbaar is
1 Kon. 15 : 3 ontvangen van God: omwille van je vader
Ps. 51 : 7 ontvangen in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen
Matth. 10 : 40 ontvangen een gelovige -
Matth. 13 : 12 ontvangen wie heeft hem zal worden gegeven
Matth. 18 : 5 ontvangen in de naam van Jezus: een nederige discipel
Matth. 22 : 40 ontvangen schijngelovige -
Mark. 4 : 24 ontvangen
Mark. 6 : 11 ontvangen niet -: door de mensen: de gezanten van Jezus
Luk. 9 : 5 ontvangen niet - worden
Luk. 9 : 11 ontvangen door Jezus
Luk. 9 : 53 ontvangen niet -: van Jezus
Luk. 10 : 10 ontvangen niet -: gezanten van Jezus
Luk. 15 : 2 ontvangen zondaars - door Jezus
Luk. 18 17 ontvangen als een kind
Luk. 18 30 ontvangen veelvoudig -
Joh. 4 : 45 ontvangen Jezus -: omdat men alles had gezien
Joh. 13 : 20 ontvangen gezant van de Heer Jezus ontvangen
Joh. 18 : 15 ontvangen zie ook Toelaten
Hand. 20 : 35 ontvangen geven is gelukkiger dan -
Rom. 16 : 2 ontvangen iemand – in de Heer
2 Cor. 7 : 15 ontvangen Titus - met vrees en beven
Filip. 2 : 29 ontvangen in [de] Heer iemand ontvangen
Filip. 4 : 9 ontvangen ontvangene doen
Col. 2 : 6 ontvangen Christus Jezus, de Heer
1 Thess. 4 : 1 ontvangen hoe je moet wandelen en God behagen
Jac. 1 : 21 ontvangen ontvangt het ingeplante woord
3Jo : 5 ontvangen gelovigen -: geval
Jud : 4 ontvangen onterecht - van verkeerde personen
Jud : 12 ontvangen onterecht - verkeerde personen
Opb. 2 : 2 ontvangen en beproeven
Opb. 3 : 20 ontvangen Jezus -
Luk. 2 : 21 ontvangenis
Matth. 3 : 7 ontvluchten komende toorn -
1 Tim. 6 : 11 ontvluchten geldzucht e.d.
2 Tim. 2 : 22 ontvluchten ontvlucht de begeerten van de jeugd
2 Pe 2 : 18 ontvluchten aan hen die in dwaling wandelen
2 Pe 2 : 20 ontvluchten
2 Kon. 5 : 2 ontvoering geval
Tit. 2 : 9 ontvreemden niet -, slaven
Ps. 44 : 24 ontwaken ontwaak, o God
Ps. 59 : 6 ontwaken ontwaak, o God
Luk. 9 : 32 ontwaken en dan Jezus' heerlijkheid zien
Rom. 13 : 11 ontwaken fig. uit de slaap -
Ef. 5 : 14 ontwaken ontwaak! u die slaapt
Col. 2 : 15 ontwapenen Christus heeft de overheden en machten ontwapend
Hebr. 11 : 10 ontwerper God is -
2 Kon. 10 : 27 ontwijding van een afgodshuis: door er toiletten van te maken
Joh. 5 : 13 ontwijken Jezus ontweek de schare
Joh. 6 : 15 ontwijken door Jezus: de menigte die Hem Koning wilde maken
2 Tim. 3 : 13 ontwikkeling van kwaad tot erger
Jud : 12 ontwortelen ontworteld: fig.
Ef. 5 : 33 ontzag vrouw moet - hebben voor haar man
Hebr. 12 : 9 ontzag door tuchtiging
Hebr. 12 : 28 ontzag en eerbied: met - en eerbied God dienen
1 Pe 2 : 18 ontzag voor meester
Jes. 3 : 8 v ontzedelijking
Dan. 8 : 27 ontzet over een gezicht zijn: Daniël
Deut. 7 : 21 ontzetten zich -: ontzet u niet
Deut. 31 : 8 ontzetten niet: ontzet u niet
Joz. 1 : 9 ontzetten niet -: ontzet u niet!
Joz. 8 : 1 ontzetten ontzet u niet
Jes. 59 : 16 ontzetten zich -: door God: omdat er geen voorbidder was
Jer. 10 : 2 ontzetten zich - voor de tekenen der hemels, ten onrechte
Ez. 3 : 9 ontzetten zich -: ontzet u niet
Dan. 4 : 19 ontzetten zich -
Luk. 8 : 56 ontzetten zich -: door de ouders van het opgewekte meisje
Luk. 16 : 4 ontzetten uit een functie: rentmeesterschap
Jer. 18 : 16 ontzetting Israël een voorwerp van -
Klg. 2 : 15 ontzetting uitingen
Mark. 16 : 8 ontzetting
Luk. 5 : 26 ontzetting beving allen
Hand. 3 : 10 ontzetting over de wonderbaarlijke genezing
Luk. 20 13 ontzien
Lev. 8 : 15 ontzondigen het altaar – met bloed
Lev. 14 : 52 ontzondigen een huis - met het bloed van een vogel
Num. 8 : 21 ontzondigen zich -
Num. 19 : 20 ontzondigen zich -
Ez. 43 : 20 ontzondigen en verzoenen
Ez. 43 : 22 ontzondigen altaar -
Luk. 12 : 33 onuitputtelijk schat: onuitputtelijke schat in de hemelen
Gen. 26 : 7 onveiligheid in Gerar
Jer. 5 : 6 onveiligheid als gevolg van zonde
Hebr. 6 : 18 onveranderlijk onveranderlijke dingen
Hebr. 7 : 24 onveranderlijk priesterschap van Jezus
Hebr. 13 : 8 onveranderlijk Jezus Christus
Jac. 1 : 17 onveranderlijk God de Vader: bij Hem is geen verandering
Hebr. 6 : 17 onveranderlijkheid van Gods raad
Spr. 27 : 22 onverbeterbaar
Amos 5 : 10 onverdraagzaam
Amos 5 : 12 onverdraagzaam
Opb. 2 : 2 onverdraagzaam t.o.v. bozen is goed, ctr. vers 3
Amos 7 : 16 onverdraagzaamheid jegens Gods woord
2 Tim. 4 : 3 onverdraagzaamheid ten aanzien van de gezonde leer
Rom. 1 : 23 onvergankelijk God is -
1 Cor. 13 : 8 onvergankelijk is de liefde
1 Tim. 1 : 17 onvergankelijk God is -
Hebr. 7 : 16 onvergankelijk leven
1 Pe 3 : 4 onvergankelijk onvergankelijke versiering
Rom. 2 : 7 onvergankelijkheid zoeken: in goed werk
1 Cor. 15 : 43 onvergankelijkheid opgewekt in -
1 Cor. 15 : 53 onvergankelijkheid
Ef. 6 : 24 onvergankelijkheid in - liefhebben: onze Heer Jezus Christus
2 Tim. 1 : 10 onvergankelijkheid leven en - zijn aan het licht gebracht
Matth. 12 : 32 onvergeeflijk onvergeeflijke zonde
Joh. 15 : 4 - 5 onvermogen
Spr. 12 : 1 onvernuftig wie de bestraffing haat is -
Spr. 30 : 2 onvernuftig onvernuftiger dan iemand
Jer. 10 : 14 onvernuftig ieder mens is - geworden
Ps. 49 : 11 onvernuftige
Hand. 16 : 37 onveroordeeld geslagen
Amos 6 : 6 onverschilligheid door God gehaat
Matth. 22 : 5 onverschilligheid
Hos. 4 : 14 onverstand
Mark. 7 : 21 onverstand oorsprong: hart
Matth. 15 : 16 onverstandig Petrus nog
Mark. 7 : 18 onverstandig zonder verstaan, zonder begrip
Rom. 1 : 21 onverstandig hart
Rom. 1 : 31 onverstandig
Ef. 5 : 17 onverstandig weest niet -
Tit. 3 : 3 onverstandig kenmerk van de oude mens
onverstandig zie ook Verstandeloos
Spr. 1 : 4 onverstandige kloekzinnigheid geven
Luk. 11 : 40 onverstandige Farizeeen waren -n
Luk. 24 : 25 onverstandige onverstandigen om niet te geloven
Tit. 2 : 7 onvervalstheid in de leer
1 Pe 5 : 4 onverwelkelijk kroon: -e kroon der heerlijkheid
2 Tim. 3 : 3 onverzoenlijk in de laatste dagen zijn de mensen -
Pred. 7 : 24 onvindbaar
Rom. 3 : 23 onvolkomenheid bij de mens t.o.v. God
Job 9 : 20 onvolmaakt mens -
Rom. 7 : 15 onvrij
Rom. 7 : 17 onvrij
Neh. 9 : 36 onvrijheid knechten in het land Israël zijn
Gen. 16 : 1 onvruchtbaar Sarai
Gen. 25 : 21 onvruchtbaar Rebekka
Gen. 29 : 31 onvruchtbaar Rachel was -
2 Kon. 2 : 19 onvruchtbaar land bij Jericho was -
Ps. 107 : 34 onvruchtbaar God maakt het land - hier: als straf
Matth. 13 : 22 onvruchtbaar fig. : oorzaken
Mark. 4 : 19 onvruchtbaar woord van God kan - worden door belemmeringen
Luk. 1 : 7 onvruchtbaar geval: Elizabeth
Luk. 1 : 36 onvruchtbaar Elizabeth was -
Luk. 20 29 onvruchtbaar vrouw
Ef. 5 : 11 onvruchtbaar werken van de duisternis
Tit. 3 : 14 onvruchtbaar opdat zij niet - zijn
Hebr. 11 : 11 onvruchtbaar Sara was -
1 Pe 1 : 18 onvruchtbaar wandel
Gen. 16 : 2 onvruchtbaarheid oorzaak: aan God toegeschreven: door Sarai
Gen. 21 : 17 v onvruchtbaarheid straf van God hier
Richt. 13 : 2 v onvruchtbaarheid geval
Richt. 13 : 3 onvruchtbaarheid genezen van
1 Sam. 1 : 5 onvruchtbaarheid vanwege God
2 Kon. 4 : 17 onvruchtbaarheid genezen
Luk. 1 : 25 onvruchtbaarheid smaad
Ex. 23 : 26 onvruchtbare geen – in uw land
1 Sam. 2 : 5 onvruchtbare baart zeven kinderen
Ps. 113 : 9 onvruchtbare God doet de - wonen met een huisgezin
2 Cor. 10 : 2 onwaar onware gedachte
Deut. 25 : 13 v onwaarachtigheid
Mal. 2 : 9 onwaard maken: door God: voor het volk
Jes. 53 : 3 onwaardig onwaardigste onder de mensen: Jezus
1 Cor. 6 : 2 onwaardig
2 Sam. 13 : 30 onwaarheid geval
2 Kron. 18 : 31 onwaarheid geval
Matth. 16 : 14 onwaarheid gevallen
Luk. 18 20 onwaarheid vals getuigenis
Luk. 6 : 48 onwankelbaar
Hebr. 10 : 23 onwankelbaar vasthouden
Hebr. 12 : 28 onwankelbaar koninkrijk: ontvangen: door ons
Jer. 23 : 19 onweder fig. toorn God
Job 37 : 2 v onweer goddelijk verschijnsel
Job 37 : 5 onweer niet begrijpen
Job 37 : 13 onweer onweerswolk tot roede mogelijk gebruikt door God
Ps. 29 : 3 v onweer
Ps. 83 : 2 onweer gebruikt door God
Jes. 29 : 6 onweer God bezoekt met -
Jes. 54 : 11 onweer kan iemand voortdrijven
Jer. 30 : 23 onweer fig. grimmigheid van God
Jer. 30 : 23 onweer van de HEER
Opb. 4 : 5 onweer zinnebeeld van Gods strafgericht
Jes. 14 : 24 , 27 onweerstaanbaar God
Joh. 7 : 52 onwetend
Hand. 1 : 7 onwetend apostelen - gelaten, door de Heer, omtrent iets
1 Cor. 12 : 1 1 onwetend onwenselijk -
1 Cor. 15 : 34 onwetend aangaande God: sommige christenen
1 Thess. 4 : 13 onwetend wij willen niet dat u - bent aangaande hen die ontslapen
1 Tim. 1 : 13 onwetend iets verkeerds doen
1 Tim. 1 : 14 onwetend iets (verkeerd) doen
Hebr. 13 : 2 onwetend iets doen: in neutrale zin hier
1 Cor. 14 : 38 onwetende
Hebr. 5 : 2 onwetende toegeeflijk zijn jegens de -n
2 Pe 3 : 16 onwetende
Gen. 20 : 5 onwetendheid geval: Abimelech
Gen. 31 : 32 onwetendheid geval: bijzondere -
Ps. 92 : 7 onwetendheid omtrent God
Spr. 7 : 23 onwetendheid zondigen uit -
Jes. 48 : 14 onwetendheid bij de mensen
Jer. 8 : 7 onwetendheid aangaande het recht van de HEER
Luk. 20 7 onwetendheid veinzen: aangaande Johannes
Luk. 23 34 onwetendheid geval: die Jezus kruisigden
Joh. 3 : 10 onwetendheid bij een leraar van Israël
Joh. 8 : 14 onwetendheid omtrent Jezus: bij de farizeeën
Joh. 12 : 35 onwetendheid wie in de duisternis wandelt weet niet waar hij heengaat
Joh. 15 : 21 onwetendheid van de wereld: zij kent God niet
Joh. 16 : 2 onwetendheid gevolg: moord
Joh. 16 : 3 onwetendheid gelovigen worden gedood uit -
Hand. 3 : 17 onwetendheid gevolg
Hand. 17 : 30 onwetendheid tijden der -
Rom. 2 : 4 onwetendheid aangaande God: voorbeeld
Ef. 4 : 18 onwetendheid in de volken
2 Thess. 1 : 8 onwetendheid schuldige
1 Pe 1 : 14 onwetendheid en begeerte
1 Pe 2 : 15 onwetendheid
Opb. 3 : 3 onwetendheid door slapen
Ps. 147 : 20 onwetenheid volken kennen Gods rechten niet
Jes. 42 : 16 onwetenheid bij blinden
Jer. 5 : 4 onwetenheid aangaande Gods weg en recht: gevolg: dwaas handelen
Mark. 4 : 27 onwetenheid niet weten hoe een plant groeit
Deut. 32 : 6 onwijs volk: Israël
Hos. 13 : 13 onwijs kind
2 Cor. 11 : 16 onwijs zijn
2 Cor. 12 : 11 onwijs geworden: schijnbaar: Paulus
Spr. 14 : 18 onwijze erft dwaasheid
Ef. 5 : 15 onwijze wandelen als -n
Jes. 42 : 24 onwil om in Gods wegen te gaan
Hag. 1 : 6 onzegen
Hag. 1 : 10 onzegen oorzaak: verwaarlozing van de bouw van Gods huis
2 Kon. 2 : 10 onzekerheid geval bij Elia
Spr. 14 : 32 onzekerheid van de goddeloze
Luk. 20 7 onzekerheid zie Zekerheid
1 Tim. 6 : 17 onzekerheid hoop vestigen op de - van rijkdom
1 Tim. 6 : 17 onzekerheid rijkdom: vestig je hoop niet op de - van de rijkdom
Col. 1 : 15 onzichtbaar God is -
1 Tim. 1 : 17 onzichtbaar God is -
Num. 21 : 31 onzienlijk engel die aanvankelijk niet gezien werd
2 Cor. 4 : 18 onzienlijke dingen
2 Cor. 11 : 23 onzinnige spreken als een -
Deut. 28 : 28 onzinnigheid straf hier
Deut. 28 : 34 onzinnigheid als gevolg van een straf
Pred. 1 : 17 onzinnigheid kennen
Pred. 7 : 25 onzinnigheid dwaasheid der -en
2 Tim. 3 : 9 onzinnigheid duidelijk worden zal hun -
Gen. 3 : 7 oog geopend worden der ogen
Gen. 21 : 16 oog ogen openen door God: Hagars ogen
Gen. 21 : 19 oog ogen openen door God: Hagars ogen
Gen. 48 : 10 oog ogen zwaar van ouderdom: Jakobs ogen
Ex. 33 : 16 oog Gods ogen: daarin is genade
Deut. 15 : 9 oog boos - tegen iem.
Deut. 28 : 54 v oog kwaad -
Deut. 28 : 65 oog bezwijking der ogen
Deut. 29 : 4 oog zien: ogen die niet zien
Deut. 34 : 7 oog donker worden: blind worden
Richt. 16 : 21 oog ogen uitgestoken: bij Simson
1 Sam. 8 : 6 oog in de ogen van iem.: naar het oordeel van iem.
1 Kon. 9 : 3 oog hart en ogen
2 Kon. 6 : 17 oog openen: tot helderziendheid: Elisa's knecht
2 Kon. 6 : 17 oog opening van de ogen: om verborgen dingen te zien
2 Kon. 6 : 20 oog openen der ogen:dat men ziet: het Syrische heir
1 Kron. 21 : 16 oog opening der ogen om een engel te zien
2 Kron. 16 : 9 oog Gods -en doorlopen de ganse aarde, om
Job 16 : 20 oog mijn - druipt tot God
Job 17 : 7 oog verdonkerd door verdriet
Job 31 : 1 oog verbond met mijn -en
Job 31 : 7 oog hart kan ogen navolgen
Ps. 69 : 4 oog bezweken ogen
Ps. 69 : 24 oog duister: laat hun ogen duister worden
Ps. 94 : 9 oog door God geformeerd
Ps. 119 : 18 oog ontdekken: ontdek mijn ogen opdat ik aanschouwe
Ps. 119 : 37 oog wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien
Ps. 123 : 1 oog opheffen tot God
Ps. 123 : 1 v oog zien op God
Ps. 131 : 1 oog hoge ogen
Ps. 141 : 8 oog op U zijn mijn ogen, HERE: op U betrouw ik
Ps. 145 : 15 oog aller ogen wachten op U
Spr. 3 : 21 oog laat de wijsheid niet afwijken van uw ogen
Spr. 4 : 21 oog God: laat Gods woorden niet wijken van je ogen
Spr. 4 : 25 oog laat uw ogen rechtuit zien
Spr. 6 : 17 oog hoge -en
Spr. 7 : 2 oog bewaren
Spr. 15 : 30 oog het licht der -en verblijdt het hart
Spr. 16 : 30 oog ogen sluiten: om verkeerdheden te bedenken
Spr. 20 : 8 oog koning: de ogen van de koning ten gerichte
Spr. 20 : 12 oog gemaakt door God
Spr. 23 : 29 oog roodheid van ogen
Spr. 27 : 20 oog ogen van de mens onverzadigbaar
Spr. 28 : 22 oog boos -
Spr. 28 : 27 oog zijn ogen verbergen voor ellende
Spr. 29 : 13 oog ogen verlichten door God
Spr. 30 : 12 oog in eigen -en: rein zijn
Spr. 30 : 13 oog hoge ogen
Pred. 1 : 8 oog wordt niet verzadigd met zien
Pred. 2 : 10 oog begeerte der ogen
Pred. 5 : 10 oog begeerte der -
Hgl 1 : 15 oog duivenogen
Hgl 4 : 9 oog van de bruid nam het hart van de bruidegom
Hgl 5 : 11 oog ogen als der duiven
Hgl 6 : 5 oog ogen die geweld aandoen
Jes. 6 : 10 oog ogen sluiten
Jes. 29 : 10 oog ogen van Israël toesluiten door God
Jes. 32 : 3 oog afwenden van de ogen
Jes. 33 : 15 oog ogen toesluiten om het kwaad niet aan te zien
Jes. 42 : 7 oog openen: door Christus
Jes. 44 : 18 oog geestelijke ogen van de afgodenmakers zijn bestreken
Ez. 1 : 18 oog vol ogen waren de velgen van Gods troonwagen
Ez. 12 : 2 oog ogen die niet geestelijk zien
Ez. 20 : 7 oog verfoeiselen der -en: afgodsbeelden
Ez. 23 : 27 oog zondigen met de ogen: afleren
Matth. 6 : 22 oog bron van duisternis
Matth. 6 : 22 oog eenvoudig
Matth. 6 : 22 oog lamp van het lichaam
Matth. 13 : 15 oog sluiten van ogen: geestelijk
Matth. 13 : 16 oog gelukkige ogen
Matth. 18 : 9 oog uittrekken
Matth. 20 : 15 oog boos -: afgunst
Matth. 20 : 33 oog openen van de ogen van blinden: door de Heer
Matth. 26 : 43 oog zwaar: ogen van de discipelen waren zwaar geworden
Mark. 7 : 21 oog boos -: oorsprong hart
Mark. 8 : 18 oog van het hart
Mark. 8 : 23 oog bespuwd door Jezus
Luk. 6 : 41 oog splinter of balk in het -
Luk. 11 : 34 oog eenvoudig versus boos
Luk. 11 : 34 oog lamp van het lichaam
Luk. 19 42 oog verborgen voor uw ogen
Luk. 24 : 31 oog ogen werden geopend en zij herkenden Hem
Hand. 26 : 17 oog ogen openen: opdracht aan Paulus
Hand. 28 : 27 oog geestelijke ogen sluiten
2 Cor. 4 : 18 oog geestelijk -: richten op de onzienlijke dingen
Ef. 1 : 18 oog ogen van het hart: verlichte ogen
1Jo 2 : 11 oog ogen verblind door de duisternis
1Jo 2 : 16 oog begeerte van de ogen
Opb. 3 : 18 oog geestelijke ogen
Deut. 32 : 10 oogappel Israël Gods oogappel
Gal. 4 : 15 oogkwaal Paulus leed waarschijnlijk aan -
Spr. 30 : 13 ooglid verheven oogleden
Gen. 8 : 22 oogst
Gen. 26 : 12 oogst rijke -: zegen van God
Lev. 19 : 9 oogst wet van de oogst
Lev. 25 : 21 oogst buitengewoon rijke oogst door Gods zegen
Lev. 26 : 20 oogst geen -
Deut. 28 : 38 v oogst mislukte -en als straf
Ruth 2 : 21 oogst voleindigen
Jes. 5 : 10 oogst magere -
Jer. 8 : 13 oogst mislukte -n
Joel 3 : 13 oogst fig.
Mal. 3 : 11 oogst bewaren: door God
Mal. 3 : 11 oogst van de wijnstok
Matth. 13 : 30 oogst scheiding tarwe en dolik, verzameling
Matth. 13 : 39 v oogst fig. voleinding van de eeuw
Mark. 4 : 29 oogst wanneer de vrucht zich voordoet
Luk. 10 : 2 oogst heer van de -
Luk. 10 : 2 oogst van zielen
Opb. 14 : 15 oogst van de aarde
Luk. 6 : 44 oogsten druiven -
Joh. 4 : 35 oogsten geestelijk -
Gal. 6 : 7 oogsten wat een mens zaait zal hij oogsten
Gal. 6 : 8 oogsten uit de Geest eeuwig leven -
Gal. 6 : 9 oogsten geestelijk -
Lev. 26 : 5 oogsttijd diverse -en
Deut. 16 : 9 oogsttijd aanvang
Spr. 27 : 25 oogsttijd
Gen. 32 : 14 ooi ooien en rammen
Gen. 21 : 28 ooilam
Deut. 1 : 45 oor oren neigen tot: door God: geval dat Hij het niet doet
Deut. 15 : 17 oor doorpriemen
Deut. 29 : 4 oor horen: oren die niet horen
2 Kron. 24 : 19 oor oren niet neigen: naar de profeten
Neh. 9 : 30 oor neigen: niet neigen
Ps. 94 : 9 oor door God geplant
Spr. 20 : 12 oor gemaakt door God
Spr. 22 : 17 oor neig uw oor en hoor …
Pred. 1 : 8 oor wordt niet vervuld van horen
Jes. 6 : 10 oor oren zwaar maken
Jes. 33 : 15 oor stoppen, om geen bloedschulden te horen
Jes. 48 : 8 oor openen
Jes. 55 : 3 oor neigt uw - en komt tot Mij
Jer. 17 : 23 oor neigen: niet
Jer. 35 : 15 oor neigen: niet doen
Ez. 12 : 2 oor oren die niet geestelijk horen
Matth. 13 : 9 oor wie oren heeft laat hij horen
Mark. 4 : 9 oor om te horen
Luk. 8 : 8 oor functie van de oren: om mee te horen
Luk. 9 : 44 oor woorden van God in je oren leggen
Hand. 7 : 57 oor toestoppen van de oren: door het Sanhedrin
Hand. 28 : 27 oor oren zijn hardhorend geworden
Opb. 2 : 17 oor geestelijk -
Opb. 3 : 13 oor geestelijk -
Opb. 3 : 22 oor oren hebben
Opb. 13 : 9 oor hebben: als iemand een oor heeft, laat hij horen
Spr. 26 : 20 oorblazer verwekt gekijf
Spr. 26 : 22 oorblazer
Gen. 19 : 14 oordeel uitvoeren: door engelen
Deut. 7 : 10 oordeel door God: over degenen die Hem haten
Deut. 21 : 22 oordeel dood: oordeel des doods
Deut. 31 : 17 oordeel Israël tot voedsel overgegeven
Deut. 31 : 17 oordeel Israël: kwaden en benauwdheden
Joz. 11 : 20 oordeel door God: verstokken en dan uitroeien
Richt. 3 : 12 oordeel vorm: strijd: geval: de moabiet Eglon
Richt. 10 : 7 oordeel door God: heerschappij der vijanden
1 Sam. 12 : 7 oordeel rechten over de gerechigheden des HEEREN
2 Sam. 12 : 5 oordeel zelf-
2 Sam. 22 : 38 v oordeel van de aarde: door Christus
1 Kon. 3 : 28 oordeel geval: Salomo's oordeel over de zaak van de twee hoeren
1 Kon. 19 : 17 oordeel dood door het zwaard
2 Kon. 24 : 2 oordeel Gods -: door vijandige legers
2 Kon. 25 : 6 oordeel spreken: tegen de koning van Juda
1 Kron. 16 : 12 oordeel Gods -en en wonderen
1 Kron. 16 : 12 oordeel oordelen: van Gods mond
1 Kron. 16 : 14 oordeel Gods -en zijn over de ganse aarde
1 Kron. 16 : 33 oordeel - der aarde
1 Kron. 21 : 12 oordeel 3 soorten -: honger,pestilentie,strijd
2 Kron. 12 : 7 oordeel afgewend: door bekering
2 Kron. 22 : 8 oordeel uitvoeren: tegen een huis
2 Kron. 24 : 23 oordeel uitvoeren: door vreemde volkeren
2 Kron. 24 : 24 oordeel uitvoeren: tegen Juda: door Syrie
2 Kron. 32 : 21 oordeel uitgesteld: geval Sanherib
Neh. 9 : 30 oordeel van God: door Hem uitgesteld: aangaande Israël
Job 9 : 4 v oordeel der aarde (associatie)
Job 29 : 14 oordeel rechtvaardig -: van Job
Ps. 1 : 5 oordeel de goddelozen zullen niet bestaan in het gericht
Ps. 104 : 34 oordeel zondaars, goddelozen zullen verdaan worden
Ps. 105 : 5 oordeel Gods -en en wonderen
Ps. 105 : 5 oordeel Gods -en: gedenkt ze
Ps. 105 : 7 oordeel Gods -en zijn over de hele aarde
Ps. 107 : 34 oordeel in de vorm van natuurrampen
Ps. 107 : 40 oordeel verachting krijgen de prinsen
Ps. 149 : 6 v oordeel der volken: door Gods gunstgenoten
Spr. 11 : 4 oordeel bezit redt niet uit het -
Spr. 12 : 2 oordeel Gods - over goeden en leugenaars
Spr. 13 : 23 oordeel gebrek van -
Spr. 27 : 12 oordeel zich verbergen voor het -
Pred. 7 : 22 oordeel zelf- (toepassing)
Pred. 8 : 11 oordeel als straf
Pred. 8 : 11 oordeel uitgesteld
Pred. 12 : 14 oordeel ieder werk komt in het -
Pred. 12 : 14 oordeel van het verborgene
Jes. 3 : 13 oordeel door God over de volken
Jes. 5 : 12 oordeel Gods - niet opmerken
Jes. 26 : 20 v oordeel der aarde
Jes. 30 : 16 oordeel beginselen van goddelijk oordeel
Jes. 41 : 15 v oordeel instrument: Israël
Jes. 59 : 12 oordeel eind-: zonden getuigen tegen ons
Jes. 59 : 18 v oordeel der aarde
Jes. 66 : 4 oordeel door God: wat men vreest, gebeurt
Jes. 66 : 4 oordeel loon naar werken
Jer. 4 : 12 oordeel uitspreken: door God
Jer. 7 : 33 oordeel dode lichamen tot spijze der dieren
Jer. 14 : 12 oordeel instrumenten: zwaard, honger, pestilentie
Jer. 15 : 2 oordeel Gods -sinstrumenten
Jer. 18 : 8 oordeel Gods woord van - : verlossing mogelijk
Jer. 18 : 21 oordeel vormen van -
Jer. 25 : 29 oordeel van God begint bij Zijn huis
Jer. 26 : 11 oordeel des doods
Jer. 26 : 16 oordeel des doods
Jer. 26 : 16 oordeel discussie over - aan Jeremia
Jer. 34 : 17 oordeel straffen Gods
Jer. 38 : 2 oordeel instrumenten van -
Jer. 39 : 18 oordeel over de aarde: de schapen vgl. Ebed-Melech, Jer. 38:7-13,39:16-18
Ez. 5 : 17 oordeel honger, boosgedierte, ziekte, zwaard
Ez. 6 : 11 oordeel zwaard, honger, pestilentie
Ez. 7 : 15 oordeel drie soorten –
Ez. 12 : 16 oordeel zwaard, honger, pestilentie
Ez. 20 : 26 oordeel doel: weten dat God de HEERE is
Ez. 21 : 3 oordeel Gods – trof ook de rechtvaardige
Ez. 28 : 23 oordeel middel: pestilentie, strijd
Ez. 33 : 27 oordeel vormen: zwaard, wild gedierte, pestilentie
Ez. 33 : 29 oordeel God wil bekend worden
Zef. 3 : 8 oordeel uitvoering
Mal. 2 : 17 oordeel God des -s
Matth. 3 : 10 oordeel nabij
Matth. 3 : 12 oordeel door Christus
Matth. 5 : 22 oordeel
Matth. 10 : 15 oordeel dag van het –
Matth. 11 : 22 , 24 oordeel dag van het -
Matth. 11 : 22 oordeel draaglijk zijn
Matth. 12 : 18 oordeel Christus zal - de volken verkondigen
Matth. 12 : 20 oordeel Christus zal het - uitvoeren tot overwinning
Matth. 12 : 36 v oordeel dag van het oordeel
Matth. 12 : 36 oordeel over woorden
Matth. 12 : 41 oordeel opstaan in het oordeel
Matth. 12 : 42 oordeel opgewekt worden in het -
Matth. 15 : 13 oordeel uitrukken van een verkeerde plant
Matth. 21 : 12 oordeel begint bij Gods huis
Matth. 23 : 33 oordeel van de hel
Matth. 25 : 30 oordeel door Christus en uitvoering
Mark. 4 : 24 oordeel maatstaf: eigen
Mark. 4 : 37 oordeel type
Mark. 12 : 40 oordeel zwaarder -
Luk. 3 : 9 oordeel is nabij
Luk. 10 : 12 , 14 oordeel dag van het -
Luk. 10 : 14 oordeel draaglijker in het -
Luk. 11 : 20 oordeel
Luk. 11 : 29 v oordeel opwekken in het -: mannen van Nineve, koningin van het Zuiden
Luk. 11 : 31 oordeel opgewekt worden in het -: koningin van het Zuiden
Luk. 11 : 31 v oordeel veroordelen in het -
Luk. 11 : 32 oordeel opstaan in het -
Luk. 11 : 42 oordeel van God: uit liefde
Luk. 12 : 2 oordeel openbaring van de verborgen dingen
Luk. 13 : 3 oordeel
Luk. 19 27 oordeel over hen die Christus heerschappij verwerpen
Luk. 20 18 oordeel ivm houding t.o. Christus
Luk. 20 47 oordeel zwaarder - ontvangen
Luk. 23 : 40 oordeel in hetzelfde - zijn
Joh. 3 : 18 oordeel het -: inhoud van het -
Joh. 5 : 22 oordeel aan de Zoon gegeven
Joh. 5 : 24 oordeel in het - komen: wie niet
Joh. 5 : 27 oordeel door de Zoon van God
Joh. 5 : 29 oordeel de opstanding van het -
Joh. 5 : 29 oordeel versus leven
Joh. 5 : 30 oordeel Christus' -: rechtvaardig
Joh. 5 : 30 oordeel Christus' -: rechtvaardig
Joh. 5 : 45 oordeel aanklacht door Mozes
Joh. 12 : 31 oordeel van deze wereld: nu
Joh. 12 : 47 v oordeel op de laatste dag: door Christus' woorden
Joh. 12 : 48 oordeel door Gods woord dat je verworpen hebt
Joh. 15 : 22 oordeel der wereld
Joh. 16 : 8 oordeel overtuigen van -
Joh. 16 : 11 oordeel overtuigen van -: door de Voorspraak
Hand. 16 : 15 oordeel van - zijn dat …
Hand. 24 : 25 oordeel toekomstig -
Rom. 2 : 2 oordeel van God over hen die zondigen
Rom. 2 : 3 oordeel van God: daaraan niet ontkomen
Rom. 2 : 5 oordeel rechtvaardig - van God: wordt op een dag geopenbaard
Rom. 2 : 6 oordeel en vergelding naar werken
Rom. 2 : 6 oordeel van God: ieder vergelden naar zijn werken
Rom. 2 : 9 oordeel van God: begint bij de Jood
Rom. 2 : 11 oordeel van God: zonder aanzien des persoons
Rom. 2 : 12 oordeel dag van het -: rol van de wet voor de Jood
Rom. 2 : 15 oordeel dag van het -: wat er in het innerlijk van de heiden gebeurt
Rom. 2 : 16 oordeel boodschap van oordeel onderdeel van evangelie
Rom. 2 : 16 oordeel dag van het -: ook het verborgene van de mens wordt geoordeeld
Rom. 2 : 16 oordeel door Christus Jezus
Rom. 11 : 33 oordeel Gods - en zijn ondoorgrondelijk
Rom. 13 : 2 oordeel ontvangen
2 Cor. 5 : 14 oordeel tot een - komen
Gal. 5 : 10 oordeel dragen: door de dwaalleraar
Gal. 6 : 7 oordeel rechtsregel
Col. 3 : 25 oordeel eindoordeel
1 Thess. 1 : 10 oordeel der aarde: Jezus redt ons van de komende toorn
2 Thess. 1 : 5 oordeel rechtvaardig - van God: geval
1 Tim. 3 : 6 oordeel in een - vallen
1 Tim. 5 : 24 oordeel gericht: over de zonden
Hebr. 6 : 2 oordeel eeuwig -
Hebr. 9 : 27 oordeel na het sterven komt het -
Hebr. 10 : 27 oordeel verwachting van -
Jac. 2 : 12 - 13 oordeel christen geoordeeld door de wet van de vrijheid
Jac. 2 : 13 oordeel der wet
Jac. 2 : 13 oordeel roemen tegen -: barmhartigheid roemt tegen -
Jac. 3 : 1 oordeel strenger - ontvangen
Jac. 3 : 1 oordeel wij zullen een - ontvangen
Jac. 5 : 9 , 12 oordeel van heiligen: onder een - vallen
Jac. 5 : 12 oordeel onder een - vallen: door de gelovigen
1 Pe 4 : 5 oordeel door God
1 Pe 4 : 17 oordeel Gods - begint bij het huis van God
2 Pe 2 : 3 oordeel voor valse leraars
2 Pe 2 : 4 oordeel bewaard tot het -: gevallen engelen
2 Pe 2 : 9 oordeel dag van -
2 Pe 2 : 9 oordeel en straf
2 Pe 3 : 7 oordeel dag van het -
1Jo 4 : 17 oordeel dag van het oordeel: opdat wij vrijmoedigheid hebben in de dag van het -
Jud : 4 oordeel tot een - opgeschreven zijn
Jud : 6 oordeel van [de] grote dag
Jud : 9 oordeel overgeven aan God
Jud : 9 oordeel van lastering
Jud : 15 oordeel ten aanzien van de werken
Jud : 15 oordeel ten aanzien van de woorden
Jud : 15 oordeel uitoefenen: over elke ziel
Opb. 14 : 7 oordeel uur van Gods -
Opb. 19 : 2 oordeel Gods -en zijn waarachtig en rechtvaardig
Opb. 19 : 3 oordeel eeuwig -: van de Grote Hoer
Opb. 19 : 15 oordeel door Christus
Opb. 20 : 4 oordeel gegeven aan de heiligen
Opb. 20 : 12 oordeel van de grote, witte troon
oordeel zie ook Gericht
oordeel zie ook Vergelding, vergelden
Lev. 20 : 25 oordelen naar Gods norm
Num. 14 : 28 oordelen geoordeeld worden naar je eigen woorden: geval
Richt. 15 : 3 oordelen zichzelf onschuldig -
1 Sam. 2 : 25 oordelen door mensen over een mens
2 Sam. 14 : 13 oordelen geoordeeld worden naar je eigen woorden (oordeel)
2 Kon. 3 : 19 oordelen een volk oordelen door een ander volk of volken: geval: Moab
Ps. 82 : 1 oordelen door God
Ps. 82 : 2 oordelen onrechtvaardig -
Ps. 82 : 8 oordelen door God: het aardrijk
Spr. 31 : 9 oordelen rechtvaardig -
Pred. 3 : 17 oordelen door God: de recthvaardige en de goddeloze
Jes. 5 : 3 v oordelen tussen God en Zijn wijngaard
Jes. 5 : 3 v oordelen verzoek om te -
Jes. 54 : 17 oordelen de rechtvaardigen zullen - (toepassing)
Jer. 18 : 11 oordelen door God: niet met genoegen
Ez. 7 : 3 oordelen door God: doel: vergelden en doen weten
Ez. 7 : 27 oordelen door God: naar werken, naar 'hun' recht
Ez. 11 : 8 oordelen door God: brengen wat de geoordeelde vreest
Zach. 8 : 16 oordelen oordeelt de waarheid
Zach. 8 : 16 oordelen oordeelt een oordeel van vrede
Matth. 7 : 1 oordelen door een mens: van een mens: doe dat niet, opdat je niet geoordeeld wordt
Matth. 7 : 2 oordelen door God: met ons oordeel over anderen
Matth. 11 : 4 v oordelen zelf - op grond van feiten
Matth. 12 : 28 oordelen in toekomst
Matth. 13 : 29 oordelen oordeelt niet
Matth. 19 : 28 oordelen twaalf stammen van Israël -
Matth. 26 : 66 oordelen geval
Mark. 4 : 24 oordelen door God: ons: naar onze eigen maat
Luk. 6 : 37 oordelen oordeelt niet en u zult geenszins worden geoordeeld
Luk. 6 : 42 oordelen
Luk. 7 : 43 oordelen juist -
Luk. 12 : 57 oordelen uit uzelf: wat recht is
Luk. 19 22 oordelen naar de woorden van je eigen zul je geoordeeld worden
Luk. 22 30 oordelen door de heiligen
Joh. 3 : 17 oordelen de wereld -
Joh. 3 : 18 oordelen de gelovige wordt niet geoordeeld
Joh. 3 : 18 oordelen die niet gelooft is al geoordeeld
Joh. 5 : 22 oordelen door de Vader: niemand
Joh. 5 : 30 oordelen in afhankelijkheid: Christus
Joh. 7 : 24 oordelen niet naar het aanzien, maar rechtvaardig
Joh. 8 : 15 oordelen Christus oordeelde niem.
Joh. 8 : 15 oordelen naar het vlees
Joh. 8 : 16 oordelen door Christus: met de Vader
Joh. 8 : 16 oordelen door Christus: waar oordeel
Joh. 8 : 26 oordelen door Jezus: "Ik heb veel over u te oordelen"
Joh. 8 : 50 oordelen God zal -
Joh. 12 : 47 v oordelen niet - : door Jezus
Hand. 17 : 31 oordelen God oordeelt het aardrijk door Jezus Christus
Rom. 2 : 1 oordelen ander -
Rom. 2 : 1 oordelen en veroordelen
Rom. 2 : 12 oordelen door de wet
Rom. 2 : 16 oordelen door God: door Christus Jezus
Rom. 3 : 6 oordelen God zal de wereld -
Rom. 14 : 4 oordelen
Rom. 14 : 10 oordelen broeder –: is niet goed
Rom. 14 : 22 oordelen zichzelf –
1 Cor. 5 : 3 oordelen geval van noodzakelijk – van een broeder
1 Cor. 5 : 12 oordelen hen die binnen zijn –
1 Cor. 5 : 12 oordelen hen die buiten zijn niet –
1 Cor. 5 : 13 oordelen door God
1 Cor. 6 : 2 oordelen wereld: de heiligen zullen de wereld oordelen
Col. 2 : 16 oordelen laat niemand u oordelen inzake eten, drinken enz.
2 Thess. 2 : 12 oordelen door God: allen die de waarheid niet hebben geloofd
2 Tim. 4 : 1 oordelen door Christus Jezus: levenden en doden
Hebr. 13 : 4 oordelen christenen: kunnen geoordeeld worden, vgl. 12:29
Jac. 4 : 11 oordelen een broeder -
Jac. 4 : 11 oordelen wet -
Jac. 4 : 12 oordelen naaste -: niet doen!
1 Pe 1 : 16 oordelen door God: naar ieders werk
1 Pe 1 : 16 oordelen door God: zonder aanzien des persoons
1 Pe 2 : 23 oordelen door God: rechtvaardig
1 Pe 4 : 6 oordelen geoordeeld naar mens, in vlees
Jud : 5 oordelen God: zijn volk: waarschuwing voor ons
Opb. 2 : 4 oordelen door Christus: van ons
Opb. 6 : 10 oordelen door God: hierom gevraagd door de martelaren
Opb. 11 : 18 oordelen de doden zullen geoordeeld worden
Opb. 16 : 5 oordelen door God
Opb. 18 : 8 oordelen door God
Opb. 19 : 2 oordelen God heeft de grote hoer geoordeeld
Opb. 19 : 11 oordelen door Jezus
Opb. 20 : 12 v oordelen de doden geoordeeld naar hun werken
Opb. 20 : 12 oordelen de doden geoordeeld volgens de boeken
Jes. 3 : 19 oorhanger
Ex. 17 : 16 oorlog Gods -: tegen Amalek
Deut. 20 : 10 oorlog wet: eerst vrede zoeken
Deut. 20 : 11 v oorlog
Deut. 20 : 19 v oorlog belegering stad
Deut. 28 : 25 oorlog verliezen als straf
Deut. 28 : 41 oorlog als plaag
Deut. 28 : 49 oorlog vijand gezonden door God
Joz. 10 : 6 oorlog zich mengen in een oorlog: Jozua bij Gibeon
Joz. 10 : 11 oorlog Gods actieve aandeel
Joz. 11 : 20 oorlog door God bewerkt
Joz. 14 : 11 oorlog kracht tot de -
Richt. 1 : 2 oorlog Gods leiding in - door Israël
Richt. 5 : 8 oorlog gevolg van afgoderij
Richt. 9 : 23 oorlog gewekt door boze geest
Richt. 20 : 17 oorlog mannen van -
1 Sam. 7 : 13 oorlog vernedering door nederlaag
1 Sam. 13 : 20 oorlog God zet vijand tegen zichzelf op
1 Sam. 15 : 6 oorlog volk sparen bij aanval op ander volk
1 Sam. 17 : 47 oorlog zie ook Krijg
1 Sam. 25 : 28 oorlog -en des HEREN
2 Sam. 10 : 6 oorlog aanleiding: gering soms
1 Kon. 8 : 44 oorlog Gods leiding in de -
1 Kon. 19 : 20 oorlog alliantie van 32 koningen
1 Kon. 20 : 14 oorlog Gods leiding in de -
1 Kon. 20 : 20 oorlog God doet overwinnen door kleine kracht: gering aantal
1 Kon. 20 : 22 oorlog God leidt: voorbereiding
1 Kon. 20 : 22 oorlog voorbereiding ten -
1 Kon. 20 : 29 oorlog God geeft de overwinning
2 Kon. 6 : 25 oorlog belegeren: veroorzaakt honger: Samaria
2 Kon. 7 : 6 oorlog voeren: door God: middelen
2 Kon. 8 : 12 oorlog gruwelen
2 Kon. 10 : 32 oorlog Gods handelen daarin: geval
2 Kon. 15 : 37 oorlog door God bewerkt doordat hij een vreemde koning ten strijde zendt
1 Kron. 5 : 20 oorlog God helpt in de -
1 Kron. 12 : 33 oorlog houding in -: onwankelbaar hart
1 Kron. 14 : 10 oorlog Gods leiding in een oorlog
1 Kron. 14 : 15 oorlog door God gevoerd
2 Kron. 6 : 28 oorlog
2 Kron. 11 : 1 oorlog geoefend ten -
2 Kron. 12 : 2 oorlog oorzaak: Gods wet verlaten
2 Kron. 15 : 19 oorlog geen - tot een zekere tijd
2 Kron. 16 : 9 oorlog te wijten aan niet steunen op God, maar op iem. anders
2 Kron. 17 : 10 oorlog voorkomen: door God: verschrikking geven
2 Kron. 18 : 31 oorlog God hielp Josafat
2 Kron. 20 : 16 v oorlog Gods leiding in de -
2 Kron. 20 : 22 oorlog hinderlaag zetten: door God
2 Kron. 20 : 23 oorlog onderlinge -
2 Kron. 24 : 23 oorlog tuchtmiddel
2 Kron. 28 : 6 oorlog 120.000 doden op één dag
2 Kron. 33 : 11 oorlog tuchtmiddel Gods
Job 1 : 15 oorlog door duivel ingegeven (toepassing)
Job 5 : 20 oorlog
Job 27 : 14 oorlog straf Gods hier
Ps. 27 : 3 oorlog tegen mij opstaand
Ps. 46 : 10 oorlog God doet -en ophouden
Ps. 47 : 10 oorlog schilden zijn Godes
Ps. 60 : 1 oorlog geval
Ps. 120 : 7 oorlog geneigd tot - voeren
Spr. 20 : 18 oorlog voeren: met wijze raadslagen
Spr. 21 : 31 oorlog overwinning is des HEEREN
Spr. 24 : 6 oorlog voeren: door wijze raadslagen
Spr. 31 : 3 oorlog oorlog voeren tegen koningen afgeraden
Pred. 3 : 8 oorlog versus vrede
Jes. 1 : 20 oorlog gevolg van ongehoorzaamheid
Jes. 2 : 4 oorlog afgeschaft door God
Jes. 3 : 5 oorlog burger-: straf God
Jes. 12 : 4 oorlog voorbereiding: God regeert
Jes. 19 : 2 oorlog burger-: door God verwekt
Jes. 19 : 2 oorlog koninkrijk tegen koninkrijk
Jes. 37 : 26 oorlog door God bestemd: Assyrie's optreden
Jes. 42 : 25 oorlog macht van de -
Jes. 42 : 25 oorlog tuchtmiddel Gods
Jer. 4 : 19 , 21 oorlog banier, bazuin, krijgsgeschrei
Jer. 25 : 26 v oorlog wereld- vroeger
Jer. 40 : 9 oorlog dient de koning van Babel
Jer. 40 : 9 oorlog verzet soms verkeerd
Hos. 1 : 7 oorlog middelen
Hos. 2 : 17 oorlog God zal de - doen ophouden
Joel 3 : 9 oorlog heiligt een krijg!
Amos 4 : 10 oorlog door God gezonden
Micha 4 : 3 oorlog gestraft
Micha 5 : 10 oorlog werktuigen tot de - vernield door God
Zach. 8 : 10 oorlog
Matth. 22 : 7 oorlog door God gebruikt
Matth 24 : 6 oorlog geruchten van -en
Matth 24 : 6 oorlog in de eindtijd -en
Matth 24 : 7 oorlog volk zal opstaan tegen volk
Mark. 13 : 7 oorlog
Luk. 14 : 31 oorlog ten - trekken
Luk. 21 9 oorlog in de toekomst
Luk. 21 11 oorlog in de toekomst -en
Hebr. 11 : 34 oorlog sterk worden in -, door geloof
Jac. 4 : 1 v oorlog in de gemeente: oorzaak
Opb. 2 : 16 oorlog voeren door Christus
Opb. 6 : 4 oorlog wereldoorlog
Opb. 12 : 7 oorlog in de hemel
Opb. 12 : 17 oorlog voeren: door de satan
Opb. 13 : 7 oorlog voeren: tegen de heiligen
Opb. 16 : 14 oorlog door demonische invloed
Opb. 17 : 14 oorlog voeren: tegen het Lam
Opb. 19 : 11 oorlog rechtvaardige -
Opb. 19 : 11 oorlog voeren in gerechtigheid: door Jezus
Opb. 19 : 19 oorlog een na laatste -
Opb. 20 : 8 oorlog geinspireerd door de satan
Opb. 20 : 8 oorlog laatste -
Ps. 140 : 3 oorlogen alle dag samenkomen om te -
Jes. 41 : 12 oorlogen met Israël -
Joz. 8 : 2 oorlogsvoering God geeft aanwijzing voor -
2 Kron. 32 : 18 oorlogvoering psychologische -
Ex. 32 : 2 oorsierraad bij jongens
Matth. 21 : 25 oorsprong van de doop van Johannes
Gen. 42 : 21 v oorzaak zedelijke -
Ex. 22 : 24 oorzaak primaire en secundaire –
Ex. 23 : 29 oorzaak en gevolg: denken in: door God
Richt. 6 : 13 oorzaak vragen naar een (reeds geopenbaarde, zie vers 9) -
2 Kon. 5 : 7 oorzaak tegen iemand - zoeken
Jes. 44 : 4 - 6 oorzaak primaire
Jer. 44 : 7 oorzaak tertiaire -
Ez. 34 : 5 oorzaak en gevolg: ketting
Ez. 34 : 8 oorzaak en gevolg
Ex. 38 : 13 oosten richting waar de zon opgaat
Num. 2 : 3 oosten
Matth. 2 : 2 oosten ster gezien in het oosten
Matth. 24 : 27 oosten de bliksem gaat uit van het -
Opb. 7 : 2 oosten
Jes. 2 : 6 Oosten geestelijk hoereren met wat uit het Oosten komt
Jes. 2 : 6 Oosten vervuld met goddeloosheid
Gen. 40 : 7 oostenwind verzengend
Job 27 : 20 oostenwind
Gen. 32 : 10 ootmoed Jakob s -
Lev. 16 : 29 ootmoed zich verootmoedigen: opdracht ivm verzoendag
Lev. 16 : 31 ootmoed zich ver-igen: voorwaarde: rust
Deut. 8 : 2 v ootmoed verootmoedigen: door God
Deut. 8 : 16 ootmoed ver-igen: door God
1 Kron. 17 : 16 ootmoed Davids -
1 Kron. 29 : 14 ootmoed Davids -
2 Kron. 6 : 14 ootmoed zich ver-igen: aanleiding
Ps. 131 : 1 ootmoed Davids -
1 Pe 5 : 5 ootmoed en onderdanigheid
1 Pe 5 : 5 ootmoed versus hoogmoed
Micha 6 : 8 ootmoedig wandelen met God
Spr. 11 : 2 ootmoedige versus hoovaardige
Spr. 11 : 2 ootmoedige wijsheid is met de -n
Luk. 15 : 14 op maken
2 Cor. 12 : 9 op mij: de kracht van Christus
Gen. 50 : 23 opa
Opb. 1 : 4 Opb. doelgroep
Opb. 1 : 5 Opb. 1:5 leven - opstanding - heerschappij van Christus
Opb. 1 : 11 Opb. is een getuigenis
Opb. 4 : 5 Opb. 4:4 troon van oordeel en toorn, vgl. 6:16
Opb. 22 : 7 Opb. boek: profetie van dit boek
Opb. 22 : 8 Opb. auteur: Johannes
Opb. 22 : 10 Opb. profetie
Opb. 22 : 16 Opb. bestemd voor de gemeenten
Opb. 22 : 18 Opb. beschrijft plagen
Ps. 127 : 2 opblijven laat -
Hebr. 13 : 9 opbouw methode van -: valse: spijswetten
Spr. 14 : 1 opbouwen versus afbreken
Hand. 9 : 31 opbouwen gemeente werd opgebouwd
Hand. 20 : 32 opbouwen door het woord van God
Hand. 20 : 32 opbouwen God is machtig op te bouwen
1 Cor. 8 : 1 opbouwen liefde bouwt op
2 Cor. 10 : 8 opbouwen gezag om af te breken
2 Cor. 10 : 8 opbouwen vs. afbreken
2 Cor. 13 : 10 opbouwen versus afbreken
Ef. 2 : 22 opbouwen opgebouwd worden tot een woonplaats van God in [de] Geest
Col. 2 : 7 opbouwen in Christus opgebouwd worden
1 Thess. 5 : 11 opbouwen bouwt elkaar op
Jud : 20 opbouwen op geloof
Jud : 20 opbouwen zichzelf -
Rom. 14 : 19 opbouwing onderlinge –
Rom. 15 : 2 opbouwing tot - de naaste behagen
1 Cor. 14 : 26 opbouwing laat alles in de samenkomst gebeuren tot -
2 Cor. 12 : 19 opbouwing spreken tot -
Ef. 4 : 12 opbouwing van het lichaam: door het werk van apostelen, profeten enz.
Ef. 4 : 16 opbouwing lichaam van Christus
Ef. 4 : 29 opbouwing spreken tot -
Col. 2 : 7 opbouwing maakt dankbaar
opbouwing tegengestelde: ondergang
Spr. 3 : 14 opbrengst van de wijsheid
Gen. 6 : 21 opdracht door God: om voedsel te verzamelen
Matth. 14 : 16 opdracht schijnbaar onmogelijk uit te voeren - van Jezus
Luk. 7 : 27 opdracht van Johannes de Doper
Joh. 17 : 4 opdracht uitvoering: door Jezus
Hand. 1 : 2 opdracht Jezus gaf -en
Hand. 26 : 12 opdracht van de overpriesters
Hand. 14 : 23 opdragen aan de Heer -
Hand. 14 : 26 opdragen aan de genade van God
Hand. 15 : 40 opdragen door de broeders: aan de genade van de Heer
Hand. 20 : 32 opdragen aan God
Hand. 20 : 32 opdragen aan het woord van Gods genade
Mark. 5 : 24 opdringen een grote menigte drong tegen Jezus op
Spr. 27 : 5 openbaar begrip: vs. verborgen
Matth. 12 : 16 openbaar maken
Matth. 26 : 73 openbaar maken: zich verraden
Mark. 3 : 12 openbaar maken: Jezus - maken door hemzelf verboden aan de onreine geesten
Mark. 6 : 14 openbaar worden: naam van Jezus
Luk. 2 : 35 openbaar worden: overleggingen uit vele harten
Luk. 8 : 17 openbaar en verborgen
Luk. 19 11 openbaar worden: Koninkrijk van God
Hand. 10 : 40 openbaar worden: door Jezus: na zijn opstanding
1 Cor. 11 : 19 openbaar worden: beproefden
2 Cor. 5 : 11 openbaar worden in gewetens
2 Cor. 5 : 11 openbaar worden voor God, vgl. vs. 10
2 Cor. 7 : 12 openbaar worden: bereidwilligheid
Ef. 5 : 13 openbaar maken: door het licht
1 Tim. 5 : 25 openbaar maken: zonden en goede werken
1 Tim. 5 : 25 openbaar versus verborgen
1Jo 2 : 19 openbaar worden: antichristen dat ze niet van ons zijn
Opb. 3 : 18 openbaar worden
Opb. 15 : 4 openbaar worden: Gods gerechtigheden
Gen. 41 : 28 openbaren door God: aan Farao
Ex. 32 : 8 openbaren door God: aan Mozes: een gebeurtenis
Deut. 29 : 29 openbaren God: God openbaart dingen: om te doen
Deut. 29 : 29 openbaren versus verbergen
1 Sam. 2 : 27 openbaren zich -: God: klaarlijk
1 Sam. 3 : 7 openbaren woord des Heren: aan Samnuel
1 Sam. 3 : 17 v openbaren versus verbergen
1 Sam. 3 : 21 openbaren en verschijnen
1 Sam. 9 : 15 openbaren door God: dat Saul zou komen
1 Sam. 16 : 3 openbaren door God
1 Sam. 20 : 2 openbaren vs. verbergen
1 Sam. 20 : 10 v openbaren begrip: doen weten wat een ander niet kan weten
1 Sam. 22 : 8 openbaren door een mens aan een mens
2 Sam. 7 : 11 openbaren door God: aanleiding bij de ontvanger
1 Kon. 14 : 5 openbaren door God: de nabije toekomst
2 Kon. 4 : 27 openbaren nalaten: door God: aan Elisa: geval
2 Kon. 8 : 10 , 13 openbaren door God: aan Elisa: tonen
2 Kon. 8 : 11 v openbaren a een ongelovige het kwaad dat deze zal doen
2 Kon. 8 : 11 v openbaren God openbaarde aan Elisa wie Hazael zou zijn
1 Kron. 17 : 19 openbaren bekendmaken
1 Kron. 17 : 25 openbaren voor iem. oor
Job 36 : 15 openbaren door God: aan onderdrukten
Ps. 16 : 11 openbaren bekendmaken door God
Ps. 50 : 21 openbaren door God: aan goddelozen
Ps. 98 : 2 openbaren begrip: bekendmaken
Ps. 98 : 2 openbaren voor de ogen der heidenen: Gods gerechtigheid en heil
Spr. 11 : 13 openbaren door een mens
Spr. 20 : 19 openbaren het heimelijke -
Spr. 25 : 9 openbaren begrip: bekend maken wat verborgen was
Spr. 26 : 26 openbaren in de gemeente: haat, boosheid
Jes. 40 : 5 openbaren de heerlijkheid van de HEER
Jes. 48 : 6 openbaren door God: nieuwe dingen
Jer. 11 : 18 openbaren door God
Klg. 2 : 14 openbaren ongerechtigheid –
Dan. 2 : 19 openbaren begrip: verborgenheid te kennen geven
Dan. 2 : 22 openbaren door God: diepe en verborgen dingen
Dan. 2 : 23 openbaren is bekendmaken
Dan. 2 : 29 openbaren door God: begrip
Dan. 2 : 47 openbaren door een mens: Daniel
Dan. 2 : 47 openbaren door God: verborgenheden
Amos 3 : 6 openbaren verborgenheid
Amos 3 : 7 openbaren verborgenheid
Matth. 11 : 25 openbaren door God Vader: aan kleine kinderen
Matth. 11 : 25 openbaren vs. verbergen
Matth. 11 : 27 openbaren door de Zoon: de Vader aan iem.
Matth. 11 : 28 openbaren door de Zoon
Matth. 13 : 11 openbaren aan de discipelen
Matth. 13 : 11 openbaren iem te kennen geven
Matth. 13 : 34 openbaren door Jezus
Matth. 13 : 35 openbaren verborgenheden uitspreken
Matth. 16 : 17 openbaren door God: aan iemand
Matth. 16 : 17 openbaren door God: geval
Matth. 16 : 17 openbaren door mensen
Mark. 4 : 22 openbaren verborgen dingen
Mark. 16 : 12 v openbaren zich -: door Jezus: aan mensen: na opstanding
Luk. 10 : 21 openbaren door God: aan kleine kinderen
Luk. 10 : 22 openbaren van de Vader: door de Zoon
Luk. 12 : 2 openbaren van kwaad: in de toekomst
Joh. 2 : 11 openbaren heerlijkheid
Joh. 14 : 21 openbaren zichzelf -: door Christus: aan zijn liefhebbers
Joh. 14 : 21 openbaren zichzelf -: uit liefde
Joh. 14 : 22 openbaren zichzelf -: door Jezus: niet aan de wereld
Joh. 17 : 6 openbaren de naam van de Vader geopenbaard door de Zoon
Joh. 21 : 1 openbaren zich -: door Jezus
Joh. 21 : 2 openbaren verbergen door Johannes
Joh. 21 : 14 openbaren zich -: door Jezus
Rom. 1 : 17 openbaren Gods gerechtigheid, in het evangelie
Rom. 1 : 18 openbaren toorn van God: van de hemel
Rom. 1 : 19 openbaren door God: aan allen: wat van Hem gekend kan worden
Rom. 3 : 21 openbaren door God: gerechtigheid van God: buiten de wet om
Rom. 8 : 18 openbaren toekomst: grote heerlijkheid zal de gelovige worden geopenbaard
2 Cor. 4 : 2 openbaren door Paulus
2 Cor. 4 : 2 openbaren van de waarheid
2 Cor. 5 : 10 openbaren wij moeten allen geopenbaard worden voor Christus' rechterstoel
Ef. 1 : 9 openbaren door God: de verborgenheid van Zijn wil
Ef. 3 : 5 openbaren door God: aan zijn heilige apostelen en profeten
Ef. 3 : 5 openbaren geopenbaard in [de] Geest is de verborgenheid van Christus
Filip. 3 : 15 openbaren door God: nu
Col. 1 : 26 openbaren aan Gods heiligen
Col. 1 : 26 openbaren vs. verbergen
Col. 1 : 27 openbaren begrip: bekend maken
Col. 4 : 4 openbaren Paulus openbaart de verborgenheid van Christus
2 Thess. 2 : 3 v openbaren iem.: mens der zonde
2 Thess. 2 : 6 openbaren iemand - : de mens der zonde
2 Tim. 1 : 10 openbaren genade van God geopenbaard door de verschijning van Christus Jezus
Hebr. 9 : 26 openbaren Christus geopenbaard in de voleinding van de eeuwen
1 Pe 1 : 5 openbaren behoudenis: in de laatste tijd
1 Pe 1 : 12 openbaren dat: begrip
1 Pe 1 : 20 openbaren iem. -: Christus
1 Pe 5 : 1 openbaren de heerlijkheid die geopenbaar zal worden
1Jo 1 : 2 v openbaren het leven is geopenbaard
1Jo 2 : 28 openbaren de Heer Jezus zal geopenbaard worden
1Jo 3 : 2 openbaren Jezus zal geopenbaard worden
1Jo 3 : 2 openbaren wat nog niets is geopenbaard
1Jo 3 : 5 openbaren Christus is geopenbaard
1Jo 3 : 8 openbaren iem. -: Christus
1Jo 4 : 9 openbaren Gods liefde is geopenbaard
openbaren zie ook Bekendmaken
Gen. 6 : 13 openbaring door God: aan Noach
Ex. 9 : 16 openbaring Gods - in Egypte
Deut. 4 : 35 openbaring van God: doel
Deut. 5 : 22 openbaring Gods - op Sinai
Deut. 5 : 24 openbaring Gods - van Zichzelf aan het volk
1 Sam. 3 : 1 openbaring zeldzaam toentertijd
1 Sam. 3 : 21 openbaring door het woord
1 Sam. 9 : 15 openbaring tijdige: geval
1 Sam. 9 : 15 openbaring voor iem. oor: Samuel m.b.t. komst Saul
1 Sam. 20 : 2 openbaring door een mens aan een mens: Saul
1 Sam. 20 : 12 v openbaring door een mens aan een mens: Jonathan
2 Sam. 7 : 4 openbaring door God: aan profeet Nathan: Zijn woord geschiedde
2 Sam. 7 : 17 openbaring woord, gezicht
2 Sam. 7 : 27 openbaring geval: door een profeet
2 Kon. 6 : 12 openbaring geval
Ps. 73 : 17 openbaring in God heiligdom
Spr. 29 : 18 openbaring zonder - verwildert het volk
Jes. 65 : 1 openbaring door God: aan de volken
Dan. 2 : 19 openbaring noodzaak
Dan. 2 : 22 openbaring noodzaak
Dan. 2 : 30 openbaring nodig
Matth. 10 : 27 openbaring door Christus
Matth. 13 : 17 openbaring Jezus een onderwerp der - of profetie
Luk. 10 : 22 openbaring bron van kennis: kennis aangaande de Vader
Luk. 17 30 openbaring van de zoon des mensen
Joh. 7 : 17 openbaring voorwaarde voor -
Hand. 22 : 9 openbaring verschil in ervaring
Rom. 2 : 5 openbaring van het rechtvaardig oordeel van God
Rom. 8 : 19 openbaring van de zonen van God
1 Cor. 1 : 7 openbaring van Jezus Christus: verwachten
1 Cor. 12 : 7 openbaring van de Geest
2 Cor. 2 : 14 openbaring door middel van een mens
2 Cor. 12 : 1 openbaring en gezicht
2 Cor. 12 : 7 openbaring uitnemende -en
Gal. 1 : 12 openbaring door - iets leren of weten
Gal. 1 : 16 openbaring
Gal. 2 : 2 openbaring grond van handelen: Paulus
Ef. 1 : 17 openbaring geest van -: door de Vader te geven
Ef. 1 : 17 openbaring wijsheid en -
Ef. 3 : 3 openbaring door - was aan Paulus de verborgenheid bekend gemaakt
Col. 1 : 9 openbaring - of verlichting, vs. 26,27!
Col. 3 : 4 openbaring Christus' -
1 Thess. 4 : 15 openbaring geval: aangaande wederkomst Christus
2 Thess. 1 : 7 openbaring van de Heer Jezus
1 Tim. 2 : 16 openbaring van Christus: in het vlees
2 Tim. 1 : 10 openbaring en verschijning
2 Tim. 1 : 10 openbaring van genade
Hebr. 11 : 7 openbaring door God: geval
1 Pe 1 : 7 openbaring van Jezus Christus: bij zijn wederkomst
1 Pe 1 : 13 openbaring toekomstige -:van Jezus Christus
Opb. 1 : 1 openbaring bron van kennis
Opb. 1 : 1 openbaring gegeven
Opb. 1 : 1 openbaring meegedeeld door een engel
Opb. 1 : 1 openbaring van Jezus Christus
Opb. 13 : 12 Openbaring perspectief: hemels
Opb. 13 : 14 Openbaring perspectief: hemels
Opb. 13 : 18 Openbaring hier woord gericht op de heiligen
Opb. 19 : 9 Openbaring opdracht tot schrijven
Gen. 21 : 19 openen ogen openen door God: Hagars ogen
Luk. 24 : 31 openen ogen -: fig.
Luk. 24 45 openen verstand -
Hand. 26 : 17 openen ogen openen: opdracht aan Paulus
Col. 4 : 3 openen door God: een deur: voor evangelisten
Opb. 3 : 7 openen door Christus
Opb. 3 : 8 openen zie ook Deur
Opb. 3 : 20 openen geestelijk -
Spr. 29 : 11 openhartigheid verkeerde -
Ps. 143 : 8 openstellen zich - voor Gods leiding (toepassing)
1 Tim. 5 : 9 operationaliseren geval
Ps. 79 : 7 opeten Jakob opgegeten
Luk. 20 47 opeten huizen van de weduwen -
2 Cor. 11 : 20 opeten profiteren
Mal. 3 : 11 opeter gescholden
Gen. 38 : 13 opgaan naar Timna
Ps. 122 : 4 opgaan naar Jeruzalem
Matth. 20 : 17 opgaan naar Jeruzalem
Luk. 18 31 opgaan naar Jeruzalem
Hand. 11 : 2 opgaan naar Jeruzalem
Hand. 21 : 15 opgaan naar Jeruzalem
Gal. 2 : 2 opgaan naar Jeruzalem
Deut. 33 : 2 opgang God is zijn volk opgegaan van Seïr
Jes. 41 : 2 opgang der zon: van de - is Jezus verwekt
Jes. 43 : 5 opgang brengen van de -
1 Cor. 4 : 17 opgeblazen
1 Cor. 4 : 18 opgeblazen sommigen zijn -
1 Cor. 5 : 2 opgeblazen
Col. 2 : 18 opgeblazen door het denken van zijn vlees
Col. 2 : 18 opgeblazen zonder reden -
1 Tim. 6 : 4 opgeblazen blijkens de verkeerde leer die hij brengt
2 Tim. 3 : 4 opgeblazen in de laatste dagen zijn de mensen -
Ps. 71 : 4 opgeblazene bevrijd mij van de hand van de -
1 Cor. 4 : 19 opgeblazene
Deut. 21 : 23 opgehangene de aan het hout gehangene is Gode een vloek
Matth. 19 : 29 opgeven terwille van Jezus
Luk. 18 29 - 30 opgeven en ontvangen
Luk. 1 : 80 opgroeien kind Johannes
Luk. 2 : 40 opgroeien Jezus groeide op
Luk. 8 : 6 opgroeien
2 Pe 3 : 18 opgroeien groeit op in genade en kennis van onze Heer en Heiland
Gen. 40 : 22 ophangen door Farao: de overste van de bakkers
Klg. 5 : 12 ophangen de vorsten zijn door hen opgehangen
Gen. 40 : 19 ophanging dood door -
Num. 25 : 4 ophanging doodstraf
2 Sam. 17 : 23 ophanging zelf-
Ezra 6 : 11 ophanging doodstraf door -
1 Kon. 21 : 25 ophitsen opgehitst door zijn huisvrouw: Achab
Job 2 : 3 ophitsen God opgehitst door de satan
Hand. 14 : 2 ophitsen gemoederen
Luk. 22 32 ophouden geloof kan -
Luk. 9 : 16 opkijken door Jezus: naar de hemel
Neh. 13 : 13 opleggen taak -
Luk. 12 : 15 opletten let op en waakt voor alle hebzucht
Spr. 24 : 8 oplichter
Hand. 19 : 40 oploop
2 Kon. 9 : 30 opmaken zich -: door Izebel
Spr. 2 : 2 opmerken zijn oren naar wijsheid doen -
Gen. 5 : 24 opname Gemeente (type)
Ex. 15 : 17 opname gemeente: in Gods woning
Ex. 23 : 16 opname gemeente
Ex. 34 : 22 opname gemeente: feest der inzameling
Num. 16 : 21 v opname van de gemeente en de toorn van God: toepassing
2 Sam. 7 : 10 opname gemeente: toepassing
2 Sam. 22 : 17 v opname van een persoon, uit nood
2 Sam. 22 : 20 opname
2 Kon. 2 : 1 opname Elia's -: met onweder, vs. 16
2 Kon. 2 : 1 opname met onweder
2 Kon. 2 : 16 opname van Elia
Ps. 18 : 17 opname van de gemeente in type? vs. 20
Ps. 27 : 5 opname van de gemeente (toepassing)
Ps. 57 : 4 opname van de gemeente (toepassing)
Ps. 73 : 24 opname gemeente: in heerlijkheid
Ps. 103 : 4 v opname gemeente: verandering (associatie)
Ps. 107 : 41 opname gemeente (associatie)
Ps. 107 : 41 opname gemeente uit de verdrukking (associatie)
Ps. 118 : 17 v opname gemeente: toepassing
Ps. 132 : 7 opname gemeente: daarna ingaan en nederbuiten (toepassing)
Spr. 29 : 25 opname gemeente: toepassing
Hgl 1 : 4 opname gemeente: getrokken door Jezus
Ez. 8 : 3 opname gemeente: illustratie
Ez. 11 : 1 opname van een enkele gelovige
Ez. 11 : 24 opname van een enkele gelovige
Ez. 37 : 1 opname vergelijk met -: uitvoeren in de Geest
Ez. 43 : 5 opname van Ezechiel: door de geest
Micha 7 : 1 opname gemeente: goede mensen weggenomen
Zef. 2 : 3 opname van de gemeente: associatie
Matth. 16 : 18 opname gemeente (associatie)
Matth. 17 : 1 opname gemeente: type van - ?
Matth. 25 : 10 opname gemeente
Matth. 25 : 10 opname toepassing
Mark. 4 : 35 - 36 opname toepassing
Mark. 6 : 45 opname gemeente: toepassing, gedachte (in de boot naar de overkant)
Mark. 16 : 19 opname Jezus' - in de hemel
Luk. 24 51 opname van Jezus Christus: in de hemel
Hand. 1 : 1 opname van Jezus
Hand. 1 : 20 opname van de Heer Jezus: van de discipelen
Hand. 3 : 20 opname Jezus' -
Hand. 8 : 39 opname vgl. wegrukking van Filippus
Rom. 11 : 25 opname
Gal. 1 : 4 opname gemeente: trekken uit deze boze eeuw
Gal. 1 : 4 opname voltooiing van het trekken uit deze eeuw (gedachte)
1 Thess. 5 : 5 opname gemeente: geen gedeeltelijke -, vgl. "allen"
1 Thess. 5 : 8 - 9 opname voor de toorn
1 Thess. 5 : 10 opname Gemeente: allen, ook zij die slapen
2 Thess. 2 : 7 opname gemeente: met de Heilige Geest weggenomen
Hebr. 11 : 5 opname van de gemeente (toepassing)
Hebr. 11 : 5 opname van Henoch: wegneming door God
1 Pe 5 : 11 opname wat er gebeurt bij de opname of daarna
2 Pe 2 : 9 opname redding uit verzoeking (althans voor sommigen)
Jud : 24 opname vervolgens
Opb. 3 : 10 opname voor de grote verdrukking: zij die op de aard wonen worden verzocht
Opb. 4 : 1 opname Gemeente (typologisch)
Opb. 6 : 11 opname gemeente: indien voltallig
Opb. 12 : 5 opname wegrukking van het kind naar God en Zijn troon
Opb. 12 : 12 opname gemeente: bewijsmateriaal: die in de hemel wonen
Jes. 46 : 4 opnemen door God: Israël
Jes. 63 : 9 opnemen door God: om te dragen
Hand. 1 : 9 opnemen Jezus werd opgenomen in de hemel
Hand. 1 : 11 opnemen van mensen: Jezus opgenomen van de apostelen
Hand. 3 : 21 opnemen van Jezus: in de hemel
2 Cor. 12 : 2 opnemen in de derde hemel
2 Cor. 12 : 4 opnemen in het paradijs
Luk. 9 : 51 opneming Jezus' - : dagen van Zijn - gingen in vervulling
Hand. 1 : 9 opneming Jezus' - waargenomen door zijn apostelen
Jes. 40 : 31 opneming van de gemeente toepassing
Luk. 5 : 19 oponthoud
Matth. 16 : 12 oppassen voor verkeerde leer
Luk. 17 : 1 oppassen past op uzelf
Luk. 20 45 oppassen voor Schriftgeleeerden
Ex. 22 : 26 opperkleed
Luk. 19 2 oppertollenaar Zacheüs
Gen. 6 : 9 oprecht Noach
Gen. 17 : 1 oprecht weest - (gezegd tot Abram)
Deut. 18 : 13 oprecht zult u zijn met de HEERE uw God
Job 1 : 1 oprecht Job
Job 2 : 3 oprecht Job
Ps. 15 : 2 oprecht wandelen
Ps. 97 : 11 oprecht van hart
Ps. 33 : 1 oprechte lof aan God betaamt de -n
Ps. 37 : 18 oprechte hun erfenis (der -n) zal in eeuwigheid blijven
Ps. 37 : 18 oprechte Jhwh kent de dagen der -
Ps. 49 : 15 oprechte zullen heersen over de dwaze rijken
Spr. 2 : 21 oprechte de -n zullen op de aarde overblijven
Spr. 11 : 20 oprechte oprechten van weg: Gods weggevallen
Spr. 14 : 11 oprechte tent: de tent der -n zal bloeien
Spr. 15 : 8 oprechte gebed van de - is Gods welgevallen
Spr. 15 : 19 oprechte pad van de - is welgebaand
Spr. 21 : 18 oprechte versus trouweloze
Gen. 20 : 5 oprechtheid van het hart: Abimelech
Joz. 24 : 14 oprechtheid God dienen in –
1 Kron. 29 : 17 oprechtheid God heeft een welgevallen aan -en
1 Kron. 29 : 17 oprechtheid van het hart
Job 2 : 3 oprechtheid vasthouden aan zijn -: Job
Job 2 : 9 oprechtheid
Job 27 : 5 oprechtheid niet van zich wegdoen
Spr. 28 : 17 oprechtheid wandelen in -: behouden worden
Job 31 : 6 oprechtigheid God zal mijn - weten
Job 4 : 4 oprichten struikelenden - (fig.)
Ps. 145 : 14 oprichten door God: alle gebogenen
Pred. 4 : 10 oprichten een gevallene -
Jes. 44 : 26 oprichten verwoeste plaatsen
Mark. 9 : 27 oprichten door Jezus: de bevrijde man
Num. 16 : 2 oproer oversten namen deel aan het -
Num. 16 : 2 oproer van Korach en consorten
Num. 16 : 13 oproer redenen tot -
Luk. 23 19 oproer in de stad
Hand. 17 : 6 oproer
Hand. 19 : 40 oproer
Hand. 21 : 38 oproer maken
Hand. 24 : 5 oproer verwekker van -en: Paulus ervoor gehouden
2 Cor. 6 : 5 oproer in -en
Jes. 5 : 2 opruimen stenen
1 Sam. 12 : 25 opschrijven nut
Hebr. 12 : 23 opschrijven in de hemelen opgeschreven: eerstgeborenen
Matth. 21 : 10 opschudding de hele stad Jeruzalem kwam in - door de intocht van Jezus
Matth. 27 : 24 opschudding
Mark. 14 : 2 opschudding voorkomen
Hand. 17 : 13 opschudding in - brengen
Hand. 19 : 23 opschudding over het christendom
Hand. 21 : 30 opschudding in Jeruzalem
Ps. 56 : 2 opslokken de mens zoekt mij op te slokken
Ps. 56 : 3 opslokken mijn verspieders zoeken mij de hele dag op te slokken
Jes. 42 : 14 opslokken door God: zijn vijanden
Luk. 3 : 20 opsluiten Johannes de Doper in de gevangenis opgesloten
Lev. 13 : 30 opsluiting quarantaine
Job 12 : 14 opsluiting door God
1 Tim. 3 : 7 opspraak in - komen: slechte zaak
1 Sam. 2 : 1 opspringen hart: van vreugde
Pred. 3 : 4 opspringen er is een tijd om te -
Neh. 8 : 6 opstaan door het volk: uit eerbied
Ps. 44 : 27 opstaan sta op, ons ter hulpe
Ps. 127 : 2 opstaan vroeg -
Ps. 139 : 21 opstaan tegen God opstaan
Jer. 7 : 13 opstaan vroeg -
Matth. 12 : 41 opstaan in het oordeel
Mark. 1 : 35 opstaan vroeg -: door Jezus
Mark. 9 : 9 opstaan uit de doden: door Jezus
Mark. 10 : 34 opstaan Christus: na 3 dagen
Mark. 12 : 25 opstaan uit doden
Luk. 7 : 15 opstaan doen -: een dode: door de Heer Jezus
Luk. 8 : 24 opstaan door Jezus: van de slaap
Luk. 11 : 31 v opstaan en opgewekt worden
Luk. 11 : 32 opstaan in het oordeel: ook voor bekeerden
Joh. 11 : 23 opstaan uit de dood: zal gebeuren
Joh. 20 : 9 opstaan door Jezus: uit doden
Hand. 16 : 22 opstaan tegen Paulus en Silas: door de menigte
Hand. 17 : 3 opstaan uit de doden
Ef. 5 : 14 opstaan uit de doden
2 Sam. 20 : 1 v opstand van Seba
2 Kron. 13 : 5 opstand
Spr. 31 : 3 opstand afgemaand
1 Tim. 6 : 3 opstand leer die slaven opwekt opstandig te worden, is verkeerd
Jud : 11 opstand van Korach
Lev. 23 : 11 opstanding Christus'- : op zondag
1 Sam. 2 : 6 opstanding in het O.T.
2 Kon. 13 : 21 opstanding van de gelovige: in type
2 Kon. 13 : 21 opstanding van een onbekende dode door de aanraking met Elisa's beenderen
Job 7 : 9 opstanding geen - tot het vorige leven op aarde
Job 19 : 26 opstanding
Ps. 17 : 15 opstanding
Ps. 49 : 16 opstanding verwacht
Ps. 57 : 9 opstanding type van Christus' - : ochtend
Ps. 71 : 20 opstanding
Ps. 86 : 13 opstanding
Ps. 105 : 20 opstanding type ? (associatie)
Ps. 139 : 15 opstanding dodenrijk geboorteplaats van nieuw leven (toepassing)
Jes. 26 : 14 opstanding schijnbaar geloochend
Jes. 26 : 19 opstanding bevolen
Jes. 26 : 19 opstanding der doden
Jer. 38 : 13 opstanding Christus' - in type: Jeremia uit put getrokken
Ez. 37 : 1 v opstanding
Ez. 37 : 11 opstanding aanschouwelijk voorgesteld
Dan. 12 : 2 opstanding
Dan. 12 : 13 opstanding in het einde der dagen
Dan. 12 : 13 opstanding van Daniel: in het einde der dagen
Hos. 6 : 2 opstanding Christus: type van Israëls herrijzenis
Hos. 6 : 2 opstanding Christus' -: op 3e dag
Matth. 12 : 40 opstanding voorzegd
Matth. 12 : 41 - 42 opstanding is opwekking
Matth. 17 : 9 opstanding Christus voorzegt eigen -
Matth. 22 : 23 opstanding ontkennen
Matth. 22 : 28 opstanding dwaling aangaande de -
Matth. 22 : 30 opstanding huwelijk niet meer
Matth. 22 : 31 v opstanding toekomstige - aangewezen door de Heer
Mark. 12 : 25 opstanding
Luk. 1 : 4 opstanding van Jezus: zekerheid van de - (toepassing)
Luk. 7 : 14 opstanding gestorvene door Jezus bevolen op te staan
Luk. 7 : 14 opstanding letterlijk opstaan hier
Luk. 7 : 15 opstanding dode aan familie terug gegeven
Luk. 14 : 14 opstanding der rechtvaardigen
Luk. 14 : 14 opstanding en vergelding
Luk. 14 : 14 opstanding van de rechtvaardigen
Luk. 16 : 31 opstanding uit de doden
Luk. 18 33 opstanding Christus' -: op de 3e dag
Luk. 18 33 opstanding Christus' -: voorzegd door Hemzelf
Luk. 20 35 opstanding uit doden
Luk. 20 36 opstanding zonen van de -
Luk. 20 37 opstanding beargumenteerd
Luk. 24 5 opstanding Christus -: Hij genoemd de Levende
Luk. 24 : 21 opstanding wanneer: op de derde dag sinds de kruisiging
Luk. 24 39 opstanding Christus' - : lichamelijk
Luk. 24 46 opstanding Christus: op de 3e dag: voorzegd in Oude Testament
Luk. 24 46 opstanding Christus: uit de doden
Luk. 24 46 opstanding Christus: voorzegd in het Oude Testament
Joh. 5 : 26 opstanding bij de stem van de Zoon Gods
Joh. 5 : 26 opstanding Christus geeft het leven uit Zichzelf
Joh. 5 : 28 opstanding uit de graven gaan
Joh. 5 : 29 opstanding stem van de Zoon Gods
Joh. 5 : 29 opstanding twee soorten -
Joh. 5 : 29 opstanding uur der -
Joh. 5 : 29 opstanding wie opstaan
Joh. 6 : 39 v opstanding op de laatste dag: opwekking door Jezus
Joh. 6 : 54 opstanding op laatste dag
Joh. 10 : 17 opstanding Jezus' -: door Hemzelf voorzegd
Joh. 11 : 11 opstanding
Joh. 11 : 23 opstanding beloofd door de Heer Jezus
Joh. 11 : 25 opstanding Jezus is de -
Joh. 21 : 14 opstanding Christus' -
Hand. 1 : 3 opstanding feit (zeker)
Hand. 2 : 26 opstanding Jezus' -: voorzegd
Hand. 2 : 31 opstanding van de Christus
Hand. 4 : 2 opstanding in Jezus de - uit doden: verkondigen
Hand. 4 : 2 opstanding uit doden
Hand. 17 : 32 opstanding van doden
Hand. 24 : 15 opstanding van onrechtvaardigen
Hand. 24 : 15 opstanding van rechtvaardigen
Hand. 26 : 6 opstanding belofte van de - door God vroeger gedaan
Hand. 26 : 8 opstanding ongelooflijk geoordeeld
Hand. 26 : 23 opstanding eerste uit de opstanding van doden: Christus
Rom. 4 : 17 opstanding
1 Cor. 15 : 12 opstanding ontkend
1 Cor. 15 : 21 opstanding door een mens
1 Cor. 15 : 21 opstanding van doden
1 Cor. 15 : 23 opstanding volgorde
1 Cor. 15 : 24 opstanding laatste -
1 Cor. 15 : 35 v opstanding
1 Cor. 15 : 38 opstanding nieuw lichaam
1 Cor. 15 : 42 opstanding van de doden
2 Cor. 7 : 3 opstanding hoop van de -
Ef. 1 : 20 opstanding door Gods macht
Filip. 3 : 11 opstanding uit [de] doden: komen tot de - uit [de] doden
1 Thess. 4 : 14 opstanding bij de komst van de Heer
1 Thess. 4 : 16 opstanding bij Jezus wederkomst
2 Tim. 2 : 8 opstanding Christus' - : opgewekt uit de doden
2 Tim. 2 : 18 opstanding dwaalleer aangaande
Hebr. 6 : 2 opstanding van doden: leer van dodenopstanding
Hebr. 11 : 35 opstanding betere -
Hebr. 11 : 35 opstanding
1 Pe 1 : 3 opstanding hoop
1 Pe 1 : 3 opstanding Jezus Christus: uit de doden
1 Pe 1 : 3 opstanding uit doden
1 Pe 3 : 18 opstanding Jezus: hij werd levend gemaakt in geest
Opb. 1 : 5 opstanding Jezus de eerstgeborene van de doden
Opb. 11 : 11 opstanding twee getuigen
Opb. 20 : 4 opstanding der martelaren
Opb. 20 : 5 v opstanding eerste -
Mark. 6 : 14 v opstandng geloof aan - of opwekking (heidense Herodes)
Hand. 13 : 50 opstoken door de Joden
Hand. 14 : 2 opstoken gemoederen
Gal. 5 : 12 opstoken door dwaalleraars
Ps. 30 : 2 optrekken door God: van David
Ps. 47 : 6 opvaren God vaart op met gejuich, Jhwh met geklank der bazuin
Jes. 40 : 31 opvaren met vleugelen gelijk de arenden
Joh. 6 : 62 opvaren door de Zoon des mensen: ten hemel
Hand. 2 : 34 opvaren naar de hemelen
Tit. 1 : 7 opvliegend opziener mag niet - zijn
Spr. 1 : 2 v opvoeden
Ef. 6 : 4 opvoeden in de tucht en vermaning van de Heer
Ef. 6 : 4 opvoeden rol vader
1 Tim. 3 : 4 opvoeden kinderen in onderdanigheid houden
1 Tim. 4 : 6 opvoeden opgevoed in/door de woorden van het geloof
1 Tim. 5 : 10 opvoeden kinderen -: goed werk
Richt. 13 : 8 opvoeden in afhankelijkheid van God
Gen. 18 : 19 opvoeding bevelen
Ex. 10 : 2 opvoeding onderwijs over Gods handelen
Ex. 12 : 26 opvoeding onderwijs
Ex. 13 : 8 opvoeding bekendmaken
Deut. 4 : 9 opvoeding vertellen je Godservaringen
Deut. 4 : 10 opvoeding doorgeven van Gods woord
Deut. 6 : 7 opvoeding leren: waar
Deut. 6 : 7 opvoeding woorden van God inscherpen
Deut. 6 : 20 opvoeding onderwijzen over God
Deut. 6 : 20 opvoeding
Deut. 8 : 5 opvoeding kastijden: Gods voorbeeld
Deut. 11 : 19 opvoeding onderwijs de woorden Gods
Deut. 11 : 19 opvoeding onderwijs: wanneer
Deut. 21 : 18 opvoeding ongehoorzame zoon
Deut. 31 : 13 opvoeding onderwijs in Gods wet
Deut. 32 : 46 opvoeding
Joz. 22 : 25 opvoeding doel: vreze des heeren
Richt. 2 : 8 opvoeding gebrek in -?
Richt. 2 : 10 opvoeding verzaakt (toepassing)
Richt. 6 : 13 opvoeding godsdienstige: wonderen verhalen
1 Sam. 2 : 12 opvoeding mislukte -
1 Sam. 2 : 29 opvoeding fout in -: kinderen meer eren dan God
2 Sam. 7 : 14 v opvoeding
1 Kon. 22 : 41 opvoeding Josafat wandelde in de weg van zijn vader Asa
1 Kon. 22 : 53 opvoeding invloed
2 Kon. 8 : 26 opvoeding moeder: invloedrijke rol
2 Kon. 14 : 3 opvoeding invloed van de -
2 Kon. 15 : 3 opvoeding voorbeeld der ouders
2 Kon. 15 : 9 opvoeding slechte voorbeelden
2 Kon. 15 : 34 opvoeding voorbeeld der ouders
2 Kon. 24 : 9 opvoeding slecht voorbeeld
1 Kron. 21 : 3 opvoeding tegenspraak: mag tot bezinning leiden
Job 39 : 19 opvoeding zich verharden tegen de kinderen alsof die niet van jou zijn
Ps. 44 : 2 opvoeding kinderen vertellen van Gods daden
Ps. 71 : 5 opvoeding vertrouwen in God bevorderen
Spr. 1 : 8 opvoeding door beide ouders
Spr. 3 : 12 opvoeding door vader
Spr. 3 : 12 opvoeding kastijding
Spr. 4 : 5 opvoeding doel: wijsheid, verstand doen krijgen
Spr. 6 : 20 opvoeding door vader en moeder
Spr. 13 : 24 opvoeding tucht en liefde
Spr. 15 : 5 opvoeding tucht van de vader
Spr. 19 : 18 opvoeding tuchtigen als er nog hoop is
Spr. 19 : 18 opvoeding tuchtigen: zelfbeheersing
Spr. 22 : 15 opvoeding
Spr. 29 : 15 opvoeding noodzaak van tucht
Spr. 29 : 17 opvoeding tucht: voordelen voor de opvoeder
Spr. 29 : 21 opvoeding verwennen: verkeerd
Pred. 1 : 17 opvoeding kind laten ervaren hoe iets is
Jes. 9 : 13 opvoeding tucht: slaan: door God
Jes. 38 : 19 opvoeding onderwijs aangaande God
Jer. 3 : 4 opvoeding vader: leidsman
Jer. 9 : 14 opvoeding verkeerde -
Ez. 14 : 16 opvoeding chr. - bevrijdend
Ez. 21 : 10 opvoeding zwaarder tuchtigen bij weerspannigheid
Matth. 19 : 13 opvoeding kinderen tot Jezus brengen (toepassing)
Col. 3 : 21 opvoeding kinderen niet irriteren of tot toorn prikkelen
1 Thess. 2 : 11 opvoeding vader rol
2 Thess. 3 : 9 opvoeding door voorbeeld te zijn
1 Pe 1 : 18 opvoeding levert wandel over
opvoeding zie ook Kind, Zoon
opvoeding zie ook Tuchtiging
Ps. 44 : 24 opwaken waak op, o God
Matth. 10 : 8 opwekken doden –: zendingsopdracht
Matth. 11 : 5 opwekken doden worden opgewekt door Jezus
Matth. 12 : 42 opwekken in het oordeel worden opgewekt
Matth. 14 : 2 opwekken van de doden: Herodes verklaring van Jezus krachten
Matth. 16 : 22 opwekken Jezus moest op de derde dag worden opgewekt
Matth. 17 : 9 opwekken uit doden: de zoon des mensen
Matth. 17 : 22 opwekken Jezus zou worden opgewekt
Matth. 20 : 19 opwekken Jezus - op de derde dag
Matth. 27 : 52 opwekken van het lichaam
Matth. 27 : 64 opwekken van tussen de doden
Matth. 28 : 7 opwekken Jezus is opgewekt, aldus een engel
Mark. 6 : 14 opwekken uit de doden
Mark. 6 : 16 opwekken van een dode
Luk. 7 : 22 opwekken door Jezus: doden
Luk. 8 : 54 opwekken Jezus wekt een dode op
Luk. 9 : 7 opwekken uit doden: gedacht van Johannes
Luk. 9 : 22 opwekken Jezus moest op de derde dag worden opgewekt
Luk. 20 37 opwekken doden
Luk. 24 5 opwekken Christus is opgewekt
Joh. 5 : 21 opwekken en levend maken
Joh. 6 : 39 opwekken uit de doden: door Jezus
Joh. 6 : 40 opwekken door de Zoon: op de laatste dag
Joh. 6 : 44 opwekken op de laatste dag: opwekking door Jezus
Joh. 6 : 54 opwekken door Jezus: de gelovigen: op de laatste dag
Joh. 12 : 9 opwekken uit de doden: Lazarus
Joh. 12 : 17 opwekken uit de doden: Lazarus
Joh. 21 : 14 opwekken uit doden
Hand. 2 : 24 opwekken Jezus: door God: hoe
Hand. 3 : 15 opwekken uit doden: Jezus: door God
Hand. 10 : 40 opwekken Jezus opgewekt door God
Hand. 10 : 40 opwekken Jezus opgewekt op de derde dag
Hand. 13 : 30 opwekken door God: Jezus: uit de doden
Hand. 17 : 31 opwekken Jezus: door God opgewekt uit de doden
Hand. 26 : 8 opwekken God wekt doden op
Rom. 8 : 11 opwekken Christus uit de doden opgewekt
1 Cor. 15 : 52 opwekken onvergankelijk -: de doden
2 Cor. 1 : 9 opwekken God wekt de doden op
2 Cor. 4 : 14 opwekken Jezus opgewekt door God
2 Cor. 4 : 14 opwekken ons - : met Jezus: door God
2 Cor. 5 : 15 opwekken Christus opgewekt voor ons
Gal. 1 : 1 opwekken uit doden
Ef. 1 : 20 opwekken uit doden: Christus: door God
Ef. 2 : 6 opwekken God heeft ons opgewekt met Christus
Col. 2 : 12 opwekken Christus opgewekt uit de doden, door God
Col. 2 : 12 opwekken God heeft door Zijn werking Christus uit de doden opgewekt
Col. 2 : 12 opwekken uit de doden: Christus, door God
Col. 2 : 12 opwekken wij in Christus mee opgewekt door het geloof in de werking van God
Col. 3 : 1 opwekken opgewekt: wij met Christus: gevolgen
1 Thess. 1 : 10 opwekken Jezus - uit de doden: door God
Hebr. 11 : 18 opwekken God is machtig uit doden op te wekken
Hebr. 11 : 18 opwekken uit doden
Hebr. 13 : 20 opwekken Jezus uit de doden teruggebracht
opwekken zie ook Opstanding
2 Kron. 29 : 1 v opwekking onder Jehizkia
Ps. 49 : 16 opwekking uit het graf verwacht
Ps. 71 : 20 opwekking uit de doden
Matth. 26 : 31 opwekking Jezus'-: voorzegd door hemzelf
Matth. 26 : 32 opwekking Jezus' - door Hemzelf voorzegd
Matth. 27 : 53 opwekking Christus' -
Matth. 27 : 53 opwekking van de lichamen der ontslapen heiligen
Mark. 14 : 28 opwekking Jezus voorzegt eigen -
Luk. 7 : 15 opwekking van een dode
Joh. 11 : 11 opwekking
Hand. 20 : 10 opwekking van een dode
1 Pe 1 : 20 opwekking van Christus: door God: uit doden
1 Pe 1 : 21 opwekking uit doden: Jezus
Opb. 20 : 4 opwekking martelaren
Luk. 23 5 opzetten volk –
Hand. 14 : 2 opzetten gemoederen
Job 10 : 12 opzicht Gods - heeft mijn geest bewaard
Num. 4 : 16 opzichter Eleazar
Ezra 3 : 8 v opzichter
Luk. 9 : 16 opzien door Jezus: naar de hemel
Jac. 2 : 3 opzien tegen een rijke -
Gen. 41 : 34 opziener opzieners over het land Egypte
2 Kron. 2 : 2 opziener
2 Kron. 4 : 18 opziener
2 Kron. 31 : 13 opziener
Neh. 11 : 22 opziener van de Levieten
Neh. 12 : 42 opziener
Ez. 9 : 1 opziener van de stad
Filip. 1 : 1 opziener is bekend in een gemeente
Filip. 1 : 1 opziener meerdere -s in een gemeente
1 Thess. 5 : 15 opziener toepassing: toezien dat niet iemand kwaad met kwaad vergeldt
1 Tim. 3 : 2 v opziener vereisten
1 Tim. 3 : 5 opziener taak: zorg dragen voor de gemeente van God
Tit. 1 : 7 opziener vereisten van de -
1 Pe 2 : 25 opziener en herder
1 Pe 2 : 25 Opziener Jezus
Hand. 1 : 20 opzienerschap nemen
1 Tim. 3 : 1 opzienerschap streven naar het -
Luk. 4 : 42 opzoeken Jezus -: door de menigten
Ez. 44 : 25 orde man en vrouw: volgorde opnoeming
Luk. 1 : 3 orde en Geest: Geinspireerde Schrift is in geregelde orde geschreven
Luk. 1 : 3 orde geregelde -
1 Cor. 15 : 23 orde van opstanding
Col. 2 : 5 orde goed
Tit. 1 : 5 orde in orde brengen: het ontbrekende
Jac. 3 : 15 orde wan-
Mark. 8 : 18 oren van het hart
Pred. 4 : 9 organisatie goed
Ezra 6 : 18 organiseren naar Gods woord
Neh. 13 : 13 organiseren geval
Luk. 9 : 52 organiseren door Jezus
Job 30 : 31 orgel (Statenvertaling), fluit hier
Deut. 25 : 4 os dorsende - niet muilbanden
Spr. 14 : 4 os nut van ossen
1 Tim. 5 : 18 os dorsende - niet muilbanden
Joz. 15 : 17 Othniël
Gen. 24 : 1 oud Abraham
Deut. 4 : 25 oud worden
Joz. 23 : 2 oud en welbedaagd
Joz. 23 : 2 oud ik ben - geworden
1 Kon. 1 : 1 oud
1 Kon. 1 : 15 oud zeer: David
1 Kron. 4 : 22 oud dingen: deze dingen zijn -
Matth. 13 : 52 oud dingen: -e de voortbrengen
Matth. 13 : 52 oud nieuw: - en n
Flm. : 8 oud man: Paulus
1Jo 2 : 7 oud gebod
Lev. 19 : 32 oude opstaan voor de -
Lev. 19 : 32 oude te vereren
Lev. 19 : 32 oude vergeleken met God
Deut. 28 : 50 oude niet genadig zijn den -
Joz. 14 : 10 oude spreekt: Kaleb (85j)
Ruth 4 : 15 oude bejaardenzorg
Job 12 : 12 oude wijsheid der -n
Job 12 : 20 oude oordeel der - door God weggenomen
Job 32 : 4 oude eerbied voor de -n: bij Elihu
Ps. 148 : 12 oude looft God, gij ouden
Spr. 23 : 22 oude veracht uw oude moeder niet
Jes. 3 : 2 oude steun voor de omgeving
Jes. 3 : 5 oude niet geeerd
Jes. 47 : 6 oude bezwaren: zeer: door Babel
Klg. 5 : 12 oude ouden niet geëerd geweest
Klg. 5 : 14 oude ouden zaten in de poort
Tit. 2 : 2 v oude normen voor de ouden
Hebr. 11 : 2 oude de ouden hebben in dit geloof getuigenis verkregen
Matth. 7 : 12 Oude Testament aangeduid met 'de wet en de profeten'
Luk. 16 : 16 Oude Testament de wet en de profeten
Joh. 2 : 22 Oude Testament genoemd de Schrift
Joh. 6 : 45 Oude Testament deel: de profeten
Hand. 13 : 15 Oude Testament onderdelen
Hand. 26 : 22 Oude Testament voorzegt het lijden, de opstanding en het heil van Christus
Rom. 4 : 22 Oude Testament voor ons geschreven
Rom. 15 : 4 Oude Testament geschreven tot onze lering
2 Cor. 3 : 14 Oude Testament lezen van het -
1 Pe 1 : 11 Oude Testament getuigenis van Christus' lijden
Opb. 2 : 15 Oude Testament voorbeeld gebruikt door Christus
Dan. 7 : 9 Oude van dagen God
Dan. 7 : 13 Oude van dagen Jezus komend tot de -
Dan. 7 : 22 Oude van dagen komend
Ex. 21 : 15 v ouder wangedrag jegens -s
Ex. 21 : 17 ouder vloeken van de -s
Deut. 21 : 18 ouder ongehoorzaam aan -s
Job 14 : 21 ouder dood van een ouder: deze weet niet wat met de kinderen gebeurt
Spr. 15 : 20 ouder houding jegens -s: verblijden of verachten
Spr. 19 : 26 ouder ouders niet verwoesten
Spr. 23 : 24 ouder blijdschap bij ouders
Matth. 19 : 19 ouder ouders liefhebben
Luk. 4 : 38 ouder in huis nemen: geval
Luk. 18 29 ouder ouders verlaten omwille van het Koninkrijk van God
Rom. 1 : 30 ouder ongehoorzaam aan de -s
2 Cor. 12 : 14 ouder verzamelt schatten voor de kinderen
1 Tim. 5 : 4 ouder plicht t.o.v. ouders
2 Tim. 3 : 2 ouder in de laatste dagen zijn de mensen -s ongehoorzaam
Flm. : 10 ouder geestelijk ouderschap
Gen. 15 : 15 ouderdom goede - van Abraham (175 jaren)
Gen. 25 : 8 ouderdom goede - van Abraham (175 jaren)
Gen. 48 : 10 ouderdom zwaar van –: ogen van Jakob
Ex. 4 : 7 ouderdom schijnbare -
Deut. 30 : 20 ouderdom God is uw leven en de lengte uwer dagen
Deut. 34 : 7 ouderdom klachten: blindheid, vermindering kracht
Joz. 14 : 10 ouderdom kracht in de -: bij Kaleb
2 Sam. 19 : 32 ouderdom 80 jaren is zeer oud
2 Sam. 19 : 35 ouderdom verminderde vermogens
1 Kon. 1 : 1 ouderdom kwaal: kouwelijk
1 Kon. 12 : 6 ouderdom voordeel: wijsheid
1 Kron. 29 : 28 ouderdom in goede - sterven
Job 30 : 2 ouderdom vermindert de kracht
Job 32 : 7 ouderdom wijsheid
Ps. 71 : 9 ouderdom kracht vergaat in de -
Ps. 71 : 9 ouderdom verwerp mij niet in de tijd van de -
Ps. 71 : 18 ouderdom en grijsheid
Ps. 71 : 18 ouderdom verlaat mij niet in de -, o God
Pred. 12 : 1 v ouderdom niet-gewenste kant
Jes. 46 : 4 ouderdom tot de ouderdom van Israël zal God dezelfde zijn
ouderdom zie ook Leeftijd
1 Tim. 5 : 1 oudere man: pastorale houding tegenover - man
1 Tim. 5 : 2 oudere vrouwen aanpakken, als zusters
Ex. 20 : 12 ouders te eren
Lev. 19 : 3 ouders te vrezen
Lev. 20 : 9 ouders vloeken: straf
Deut. 5 : 15 ouders eert ze
Deut. 27 : 16 ouders verachten van -: zonde
Spr. 20 : 20 ouders vloeken: door een kind
Spr. 28 : 24 ouders beroven: kwaad
Ez. 22 : 7 ouders eren: nalaten
Matth. 7 : 9 ouders geven aan hun kinderen
Mark. 7 : 10 ouders eren: geboden
Col. 3 : 20 ouders kind: kinderen gehoorzaam aan -
2 Cor. 12 : 14 ouderschap schatten verzamelen voor de kinderen
Gen. 5 : 27 oudste mens? Weten we niet!
Gen. 50 : 7 oudste oudsten van Egypte
Ex. 3 : 16 oudste oudsten van Israël: God gebood Mozes ze te verzamelen
Lev. 4 : 15 oudste der vergadering: en zondoffer
Lev. 4 : 15 oudste oudsten der vergadering: rol bij gemeentelijk zondoffer
Deut. 1 : 13 oudste eisen aan -
Deut. 21 : 2 oudste taak in onderzoek doodslag
Deut. 21 : 19 oudste taak in rechtspraak
Deut. 22 : 15 oudste spreken recht
Deut. 25 : 8 oudste stad: oudste ener stad: taak: rechtspreken
Deut. 27 : 1 oudste Israëls -n geboden het volk
Deut. 29 : 10 oudste en hoofden der stammen
Deut. 31 : 9 oudste wet gegeven aan de -n van Israël
Deut. 31 : 28 oudste vergadering tot Mozes
Joz. 20 : 4 oudste hoort vluchteling aan
Joz. 23 : 2 oudste
Joz. 24 : 31 oudste invloed ten goede
Richt. 21 : 16 oudste -n der vergadering: stelden een vraag
Ruth 4 : 2 oudste van een stad: richten
Ruth 4 : 2 oudste van een stad: tien van de -n
1 Sam. 4 : 3 oudste oudsten zochten Gods aangezicht niet
1 Sam. 8 : 4 oudste van Israël: vergaderden allen
1 Sam. 15 : 30 oudste Israël: oudsten van
1 Sam. 16 : 4 oudste stad: oudsten der s
2 Sam. 5 : 3 oudste oudsten sluiten een verbond
2 Sam. 17 : 4 oudste Israëls oudsten verraden David
1 Kon. 20 : 7 oudste alle -n geroepen om raad
2 Kon. 6 : 32 oudste raadpleging: oudsten raadpleegden profeet Elisa
2 Kon. 23 : 1 oudste al de oudsten verzamelden tot Josia
1 Kron. 21 : 16 oudste vielen met David op hun aangezichten
2 Kron. 10 : 6 v oudste oudsten hier wijzer dan de jongeren
2 Kron. 10 : 6 v oudste raad der ouden verlaten
2 Kron. 34 : 29 oudste verzamelen van alle -n
Ezra 5 : 5 oudste door God geleid werden de -n der Joden
Ezra 6 : 7 v oudste taak: leiding bij wederopbouw
Ezra 6 : 8 oudste middelen voor
Ezra 6 : 14 oudste aangespoord door profetie
Ezra 6 : 14 oudste bouwen: de oudste bouwden
Ezra 6 : 14 oudste leidinggeven
Ezra 10 : 14 oudste bestuurden een stad
Ezra 10 : 14 oudste en rechters
Ps. 105 : 21 oudste Jozes onderwees de -n van Egypte
Ps. 107 : 32 oudste gestoelte der -n
Ps. 107 : 32 oudste roemen van God door de -n
Spr. 31 : 23 oudste de -n van het land
Jes. 3 : 14 oudste God ten gerichte tegen de -n van Zijn volk
Jes. 3 : 14 oudste oudsten beroofden het volk
Jes. 24 : 23 oudste Gods -n: voor hen zal heerlijkheid zijn
Ez. 7 : 26 oudste raad gevend
Ez. 20 : 1 oudste oudsten van Israël kwamen om de HEER te vragen
Ez. 34 : 4 oudste kan heersen
Ez. 34 : 4 oudste kan zorg nalaten
Joel 1 : 2 oudste vermaning tot -en
Joel 2 : 16 oudste vergadert de oudsten
Matth. 16 : 21 oudste lijden vanwege de -n
Matth. 21 : 23 oudste
Matth. 21 : 25 oudste de -n miskenden Johannes de Doper
Matth. 24 : 45 oudste aanstelling: door de Heer aangesteld
Matth. 26 : 3 v oudste kwaad beraad van oudsten van het volk met de overpriesters
Matth. 26 : 47 oudste verwerping van Jezus door oudsten
Matth. 26 : 57 oudste veroordeelden Jezus
Matth. 27 : 1 oudste
Mark. 8 : 31 oudste verwierpen Jezus
Mark. 10 : 42 v oudste der gemeente zij niet gelijk de oversten en groten dezer wereld
Mark. 14 : 43 oudste oudsten hadden gezonden om Jezus te grijpen
Luk. 7 : 3 oudste oudsten van de Joden
Luk. 7 : 6 oudste Jezus ging met -n mee
Luk. 9 : 22 oudste lijden door de -n
Luk. 20 1 oudste kritisch -n
Luk. 22 52 oudste Jezus werd gevangen genomen door oudsten
Luk. 22 66 oudste oudsten van het volk
Joh. 8 : 9 oudste zondebesef bij de -n
Hand. 4 : 5 oudste
Hand. 11 : 30 oudste zenden van een gave, aan de oudsten
Hand. 14 : 23 oudste gekozen door de apostelen
Hand. 15 : 4 oudste onderscheiden van de apostelen
Hand. 15 : 4 oudste onderscheiden van de gemeente
Hand. 15 : 12 oudste een menigte van oudsten en apostelen
Hand. 20 : 17 oudste Paulus riep de oudsten van de gemeente in Efeze bij zich
Hand. 20 : 28 oudste aangesteld door de Heilige Geest
Hand. 20 : 28 oudste herderlijke taak
Hand. 20 : 28 oudste opziener
Hand. 20 : 28 oudste passe op zichzelf en op de hele kudde
Hand. 20 : 28 oudste taak: hoeden
Hand. 20 : 28 oudste taak: opziener
Hand. 20 : 31 oudste taak: terechtwijzen
Hand. 21 : 17 oudste alle -n kwamen
1 Thess. 5 : 12 oudste arbeiden, leiding geven (toepassing)
1 Thess. 5 : 12 oudste te erkennen (toepassing)
1 Tim. 4 : 14 oudste groep
1 Tim. 5 : 17 oudste arbeiden in woord en leer
1 Tim. 5 : 17 oudste besturen door een -
1 Tim. 5 : 17 oudste eer aan
1 Tim. 5 : 19 oudste beschuldiging tegen een -
Tit. 1 : 5 oudste -n zijn nodig
Tit. 1 : 5 oudste aanstellen: opdracht tot
Tit. 1 : 6 oudste opziener
Tit. 1 : 6 v oudste vereisten
Tit. 1 : 7 oudste rentmeester van God
Hebr. 13 : 17 oudste herder, vgl. vers 20
Hebr. 13 : 17 oudste houding tegenover -: gehoorzaamheid, onderdanigheid
Hebr. 13 : 17 oudste meervoud in gemeente
Hebr. 13 : 17 oudste taak: waken over zielen
Hebr. 13 : 17 oudste toekomst: rekenschap afleggen
Hebr. 13 : 17 oudste zuchting of vreugde
Jac. 5 : 14 oudste oudsten van de gemeente
1 Pe 5 : 1 oudste vermaning aan -en
1 Pe 5 : 2 oudste meerheid van -n
1 Pe 5 : 2 oudste taak: hoedt de kudde van God
1 Pe 5 : 3 oudste niet als heerser optreden
1 Pe 5 : 3 v oudste taak: herder
1 Pe 5 : 3 oudste taak: voorbeeld voor de kudde
1 Pe 5 : 4 oudste ondergeschikt aan de overste herder
1 Pe 5 : 5 oudste onderdanig aan -n
1 Pe 5 : 5 oudste versus jongere
2Jo : 1 oudste noemen: zichzelf - noemen
3Jo : 1 oudste woord toegepast op zichzelf
Opb. 4 : 4 oudste 24 -n: bekleed met witte kleren
Opb. 4 : 4 oudste 24 -n: gouden kronen
Opb. 4 : 4 oudste 24 -n: op 24 tronen
Opb. 5 : 14 oudste oudsten vielen neer en aanbaden
Opb. 11 : 16 oudste vierentwintig -n
Opb. 19 : 4 oudste vierentwintig -n
oudste zie ook Leider, Opziener, Overste, Voorganger
Hand. 20 : 28 oudste zelfzorg
Opb. 5 : 8 oudsten 24 -: elk een harp
Opb. 5 : 8 oudsten 24 -: schalen vol reukwerk
Hebr. 13 : 23 oudstenschap meervoudig
Spr. 17 : 3 oven louteren van goud
Opb. 9 : 2 oven
Luk. 10 : 41 overbelasting subjectieve zijde
Gen. 13 : 5 overbevolking
Gen. 45 : 7 overblijfsel
Deut. 4 : 27 overblijfsel van Israël
2 Sam. 17 : 27 v overblijfsel gelovig -: onderhouden: vgl. Matth. 24
1 Kon. 19 : 18 overblijfsel Gods werk
2 Kon. 19 : 4 overblijfsel geval
2 Kron. 34 : 9 overblijfsel van Israël (tien stammen)
Jes. 1 : 9 overblijfsel begrip
Jes. 4 : 3 overblijfsel toekomst: - in Jeruzalem
Jes. 10 : 20 v overblijfsel van Israël
Jes. 37 : 4 overblijfsel
Jes. 37 : 32 overblijfsel
Jes. 53 : 1 overblijfsel gelovig -: prediking
Jes. 65 : 8 overblijfsel van Israël: gespaard door God
Jer. 8 : 3 overblijfsel van bozen
Jer. 23 : 3 overblijfsel van Gods volk
Jer. 40 : 11 overblijfsel begrip: hier een ander -
Ez. 6 : 8 overblijfsel
Joel 2 : 32 overblijfsel van het volk Israël
Micha 4 : 7 overblijfsel Israël gemaakt tot een -
Micha 5 : 7 overblijfsel van Jakob
Micha 7 : 18 overblijfsel Israëls - zal vergeven worden
Zach. 8 : 11 overblijfsel van het volk
Zach. 8 : 15 overblijfsel van Israël: Juda
Matth. 25 : 40 overblijfsel gelovig - : 'deze broeders van mij'
Matth. 25 : 45 overblijfsel gelovig - : 'deze geringsten'
Matth. 26 : 64 overblijfsel gelovig - zal Jezus zo zien (toepassing)
Rom. 9 : 27 overblijfsel van Israël: zal behouden worden
Rom. 11 : 3 overblijfsel in Israël: dat God dient
Rom. 11 : 4 overblijfsel van Israël: in Paulus' dagen
Rom. 11 : 7 overblijfsel uitverkorenen
2 Cor. 9 : 1 overbodig dat ik u schrijf
Ps. 1 : 2 overdenken Gods wet dag en nacht -
Ps. 119 : 15 overdenken wat: bevelen Gods
Ps. 143 : 5 overdenken Gods daden -
Spr. 16 : 9 overdenken door het hart
Ps. 104 : 34 overdenking mijn - van Hem zal zoet zijn
1Jo 3 : 14 overgaan uit de dood overgaan in het leven
Gen. 39 : 4 overgave aan Christus: Jozef en Potifar
Gen. 39 : 5 overgave aan Christus: zegen
Gen. 47 : 25 overgave aan Christus
1 Sam. 1 : 27 overgave aan God: voorbeeld
1 Sam. 18 : 4 overgave illustratie: Jonathan
1 Kon. 20 : 4 overgave door Achab: goed, vrouwen, kinderen
Jer. 21 : 9 overgave aan de Chaldeën aangeraden
Jer. 38 : 17 v overgave
Rom. 12 : 1 overgave
Richt. 2 : 23 overgeven nalaten over te geven: heidenen: in de hand van Israël
Richt. 13 : 1 overgeven door God: in de hand van vijanden
1 Sam. 23 : 14 overgeven niet -: David: door God: in de hand van Saul
1 Sam. 23 : 20 overgeven David willen -
1 Kon. 14 : 16 overgeven Israël overgegeven: door God
2 Kon. 17 : 20 overgeven door God: Israël: in de hand van rovers
2 Kron. 17 : 16 overgeven zich -: aan de Heer: vrijwillig
2 Kron. 28 : 10 overgeven door God: in de hand van tegenstander
2 Kron. 29 : 8 overgeven door God: Juda: ter beroering, ter verwoesting en ter aanfluiting
2 Kron. 30 : 7 overgeven door God: overtreders: tot verwoesting
Ezra 9 : 7 overgeven door God: mensen: om hun ongerechtigheid
Neh. 9 : 30 overgeven door God: Israël: in de hand van de volken der landen
Job 16 : 11 overgeven door God: Job: aan de verkeerde
Ps. 106 : 41 overgeven door God: Israël: in de hand van de vijanden
Ps. 119 : 121 overgeven aan onderdrukkers: geef mij niet aan hen over
Jes. 34 : 2 overgeven ter slachting: door God: de heidenen
Jes. 47 : 6 overgeven door God: Israël: in de hand van Babel
Ez. 20 : 25 overgeven door God: aan verkeerde besluiten en rechtem
Hos. 11 : 8 overgeven door God
Hand. 15 : 26 overgeven zijn leven overgeven voor de naam van onze Heer Jezus Christus
Rom. 4 : 25 overgeven Jezus overgegeven om onze overtredingen
Rom. 8 : 32 overgeven door God: zijn eigen Zoon: voor ons
1 Cor. 5 : 5 overgeven aan de satan
1 Cor. 15 : 24 overgeven het koninkrijk aan God de Vader -
2 Cor. 4 : 11 overgeven aan de dood overgegeven
Gal. 2 : 20 overgeven zichzelf - voor iemand anders: Christus deed dat uit liefde
Ef. 4 : 19 overgeven zich - aan losbandigheid
Ef. 5 : 2 overgeven zichzelf - : door Christus: voor ons: als een offer
Ef. 5 : 25 overgeven zichzelf - : door Christus: voor de Gemeente
1 Pe 2 : 23 overgeven zich -: door Jezus
overgeven zich - aan God: zie Voorstellen, zich
Jer. 5 : 28 overgewicht door welvaart, rijkdom
Mark. 15 : 11 overhalen geval
Deut. 15 : 6 overheersen door een vreemd volk: slechte zaak
Ex. 22 : 28 overheid houding t.o. -
Ezra 7 : 26 overheid gehoorzamen, naast gehoorzaamheid aan God
Neh. 7 : 5 overheid overheden verzameld door Nehemia
Pred. 10 : 5 overheid verkeerd besluit
Dan. 2 : 48 overheid overste der -en: Daniel
Dan. 3 : 28 overheid ongehoorzaamheid jegens -: terecht hier
Hos. 7 : 7 overheid onbestendige overheden
Hos. 8 : 4 overheid - stellen: onafhankelijk van God
Matth. 2 : 12 overheid niet gehoorzamen
Matth. 2 : 16 overheid aan God meer gehoorzaam zijn dan aan –
Matth. 22 : 21 overheid plicht t.o.v. de overheid
Mark. 6 : 18 overheid kritiek op koning Herodes
Luk. 12 : 11 overheid overheden en machten
Luk. 20 20 overheid overleveren aan de -: aan Jezus willen doen
Rom. 8 : 38 overheid overheden kunnen ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Rom. 13 : 1 overheid onderdanig aan de -en
Rom. 13 : 2 overheid door God ingesteld
Rom. 13 : 2 overheid verzet tegen de –
Rom. 13 : 3 overheid lof van de – ontvangen
Rom. 13 : 3 overheid taak: kwaad bestrijden
Rom. 13 : 4 overheid Gods dienares: ons ten goede
Rom. 13 : 4 overheid wreekster
Rom. 13 : 6 overheid dienaars van God
Rom. 14 : 5 overheid onderdanig aan de –
1 Cor. 15 : 24 overheid Christus doet alle – teniet
Ef. 1 : 21 overheid boven alle - gesteld is Christus
Ef. 3 : 10 overheid overheden in de hemelse gewesten
Ef. 6 : 12 overheid demonische -en
Col. 1 : 16 overheid -en zijn door en tot de Heer geschapen
Col. 2 : 10 overheid Christus hoofd van alle -
Col. 2 : 15 overheid Christus heeft de -en ontwapend
Col. 2 : 15 overheid overwonnen door Christus zijn de -en
Col. 2 : 15 overheid tentoongesteld door Christus zijn de -en
2 Tim. 2 : 12 overheid vijandige - verdragen
Tit. 3 : 1 overheid gehoorzaam aan de -
Tit. 3 : 1 overheid onderdanigheid aan de -
Hebr. 11 : 24 overheid ongehoorzaamheid aan de -: geval
1 Pe 2 : 13 overheid weest aan elke menselijke instelling onderdanig
1 Pe 2 : 17 overheid houding t.o.: eert alle overheidsdienaars zoals bijv. stadhouders
Mark. 10 : 1 Overjordaanse
2 Cor. 5 : 2 overkleden fig. overkleed worden bij wederkomst
2 Cor. 5 : 4 overkleden versus ontkleden
Ps. 119 : 41 overkomen dat mij Uw goedertierenheden -
Ps. 68 : 20 overladen God overlaadt ons dag bij dag
Jer. 22 : 17 overlast doen aan naasten
Spr. 2 : 18 overledene
Luk. 16 : 8 overleg met - handelen
Jes. 41 : 20 overleggen dat God iets gewerkt heeft
Jes. 43 : 18 overleggen niet -: de oude dingen
Mark. 2 : 6 overleggen in het hart -
Mark. 2 : 8 overleggen bij zichzelf -: door de schriftgeleerden
Mark. 2 : 8 overleggen bij zichzelf -: in het hart
Luk. 3 : 15 overleggen in de harten
Luk. 12 : 16 overleggen bj zichzelf -
Luk. 16 : 3 overleggen
Luk. 20 14 overleggen onder elkaar -: om een kwaad te doen
1 Sam. 27 : 27 overlegging David's
1 Kon. 12 : 26 overlegging Jerobeams
2 Kon. 7 : 3 v overlegging geval
Matth. 15 : 19 overlegging boze overleggingen komen voort uit hart
Mark. 7 : 21 overlegging kwade -en
Mark. 8 : 2 - 3 overlegging van Christus : voorbeeld
Luk. 1 : 51 overlegging van het hart: in de - van het hart verstrooien
Luk. 6 : 8 overlegging gekend door Christus
Rom. 1 : 21 overlegging in -en tot dwaasheid vervallen
1 Cor. 14 : 20 overlegging kind in -en
1 Cor. 14 : 20 overlegging volwassen in -en
2 Cor. 10 : 5 overlegging
Hebr. 4 : 12 overlegging overleggingen van het hart: oordelen: door het woord van God
Jac. 2 : 4 overlegging boze -
Rom. 14 : 4 overleven geestelijk –: de Heer houdt ons staande
Deut. 32 : 30 overleveren door God: Israël
Deut. 32 : 30 overleveren en verkopen
Hos. 11 : 8 overleveren door God
Matth. 10 : 17 overleveren
Matth. 10 : 21 overleveren broer door broer
Matth. 17 : 22 overleveren in de handen van mensen: Jezus
Matth. 20 : 18 overleveren Jezus overgeleverd
Matth. 20 : 19 overleveren aan de volken
Matth 24 : 9 overleveren gelovigen overgeleverd om verdrukt te worden
Matth 24 : 10 overleveren elkaar -
Matth. 26 : 45 overleveren Zoon des mensen overgeleverd in handen van zondaars
Matth. 27 : 2 overleveren Jezus overgeleverd aan Pilatus
Matth. 27 : 4 overleveren door Judas: Jezus
Mark. 1 : 14 overleveren Johannes overgeleverd
Mark. 13 : 11 overleveren
Mark. 13 : 12 overleveren tot de dood
Mark. 14 : 41 overleveren Jezus -: in de handen van de zondaars
Mark. 15 : 1 overleveren Jezus overgeleverd aan Pilatus
Luk. 9 : 44 overleveren in de handen van mensen
Luk. 18 32 overleveren Jezus zou aan de volken worden overgeleverd
Luk. 20 20 overleveren Jezus zoeken over te leveren aan de overheid
Luk. 21 16 overleveren overgeleverd worden: gelovigen
Luk. 22 4 overleveren Jezus –: wijze van – besproken
Luk. 22 21 overleveren Jezus –: door Judas: vooraf geweten door Jezus
Luk. 22 48 overleveren de Zoon des mensen -: door Judas
Luk. 23 25 overleveren Jezus overgeleverd aan de wil van het verzamelde volk
Joh. 6 : 64 overleveren Jezus -
Hand. 6 : 14 overleveren door Mozes: zeden
Hand. 21 : 11 overleveren in handen van de volken
1 Pe 1 : 18 overleveren door de vaderen: onvruchtbare wandel
1 Pe 1 : 18 overleveren wandel: overgeleverde onvruchtbare wandel
2 Pe 2 : 21 overleveren het heilige gebod
Job 15 : 17 overlevering wijsheid
Matth. 5 : 33 overlevering van de ouden
Matth. 15 : 1 overlevering overtreden
Matth. 15 : 1 overlevering voorbeeld
Matth. 15 : 3 overlevering menselijke - boven gebod van God gesteld
Mark. 7 : 3 overlevering voorbeeld: handen wassen
Mark. 7 : 5 overlevering wandelen volgens de - van de ouden
Mark. 7 : 8 overlevering van de mensen: houden
Mark. 7 : 9 overlevering bewaren: menselijke -
Mark. 7 : 13 overlevering kan Gods woord krachteloos maken
Luk. 1 : 2 overlevering van historische feiten
1 Cor. 11 : 2 overlevering inzetting
Col. 2 : 8 overlevering van de mensen
Col. 2 : 8 overlevering verkeerde
Hebr. 2 : 3 overlevering mondelinge -
overlevering zie ook Traditie
Gen. 15 : 15 overlijden Abrahams -: tot zijn vaderen gaan met vrede: voorzegd
Num. 20 : 29 overlijden Aäron
Joz. 23 : 14 overlijden door Jozua: door hemzelf verwacht en voorzegd
2 Cor. 8 : 15 overmaat
Jac. 1 : 21 overmaat van boosheid
Lev. 26 : 8 overmacht getalsmatige - overwonnen
Deut. 11 : 25 overmacht dankzij God
Deut. 20 : 1 overmacht van de vijand
2 Kron. 20 : 12 overmacht tegenover een - staan
Ps. 142 : 7 overmacht
Matth. 26 : 47 overmacht schijnbare
2 Pe 2 : 19 overmeesteren
2 Pe 2 : 20 overmeesteren overmeesterd worden door de bevlekkingen van deze wereld
Spr. 28 : 25 overmoedig die - is verwekt gekijf
Matth. 21 : 17 overnachten door Jezus: in Bethanië
Luk. 21 37 v overnachten door Jezus: op de Olijfberg
Matth. 2 : 4 overpriester deskundig geacht
Matth. 16 : 21 overpriester lijden vanwege de -s
Matth. 20 : 18 overpriester overgeleverd worden aan de -s
Matth. 21 : 15 overpriester de -s zagen Jezus' wonderen
Matth. 21 : 23 overpriester
Matth. 21 : 25 overpriester de -s miskenden Johannes de Doper
Mark. 8 : 31 overpriester overpriesters verwierpen Jezus
Mark. 14 : 43 overpriester overpriesters hadden gezonden om Jezus te grijpen
Mark. 14 : 55 overpriester de -s zochten een getuigenis tegen Jezus
Luk. 9 : 22 overpriester lijden wegens de -s
Luk. 19 47 overpriester de -s trachtten Jezus om te brengen
Luk. 22 52 overpriester Jezus werd gevangen genomen door overpriesters
Luk. 23 4 overpriester bij de beschuldiging van Jezus aanwezig waren overpriesters aanwezig
Luk. 23 10 overpriester de -s beschuldigden Jezus
Joh. 11 : 48 overpriester vrees van de -s ten aanzien van Jezus
Joh. 12 : 10 overpriester de -s beraadslaagden om ook Lazarus te doden
Hand. 9 : 21 overpriester heiligen geboeid naar de -s brengen
Richt. 16 : 16 v overreden door een vrouw: Simson overreed
2 Kron. 18 : 20 overreden
Job 32 : 12 overreden Job niet kunnen -
Matth. 27 : 20 overreden geval
Hand. 14 : 19 overreden een menigte -
Hand. 18 : 13 overreden
Hand. 19 : 8 overreden door Paulus
Hand. 19 : 26 overreden door Paulus
Hand. 21 : 14 overreden zich niet laten -
2 Cor. 5 : 11 overreden mensen - omdat de Heer zeer te vrezen is
Col. 2 : 4 overreden misleiden door overredende taal
Col. 2 : 4 overreden overredende taal
Gal. 5 : 8 overreding niet uit God zijnde -
Spr. 14 : 23 overschot in alle smartelijke arbeid is -
Spr. 21 : 5 overschot
Spr. 7 : 19 overspeelster
Joh. 8 : 3 overspeelster
Rom. 7 : 3 overspeelster
Gen. 20 : 3 overspel strafwaardig
Gen. 20 : 6 overspel zondigen tegen God
Gen. 35 : 22 overspel door Ruben
Gen. 39 : 7 v overspel vrouw van Potifar neigde tot -
Lev. 18 : 20 overspel maakt onrein
Lev. 18 : 20 overspel verboden
Lev. 20 : 10 overspel straf
Num. 5 : 12 v overspel verborgen -
Deut. 5 : 18 overspel verboden
Deut. 22 : 22 v overspel gestraft
Deut. 22 : 23 overspel bij ondertrouw
Deut. 28 : 30 overspel straf: maatschappelijk kwaad als staf
2 Sam. 11 : 4 overspel David's
2 Sam. 12 : 12 overspel verborgen
Job 31 : 9 overspel nabij -
Job 31 : 9 overspel straf op -
Job 31 : 11 overspel misdaad, schandelijke daad
Job 31 : 12 overspel gevolg: al mijn inkomen (opbrengst van het land) uitgeworteld
Job 31 : 12 overspel verterend vuur
Ps. 51 : 2 overspel Davids -
Spr. 2 : 17 overspel
Spr. 2 : 18 overspel dodelijk
Spr. 5 : 20 overspel dolen in een vreemde vrouw
Spr. 6 : 26 v overspel
Spr. 6 : 32 v overspel gevolgen
Spr. 7 : 18 overspel liefde in -
Spr. 7 : 22 overspel gevolgen
Spr. 23 : 27 overspel waarschuwing tegen -
Spr. 30 : 20 overspel bij zichzelf goedpraten
Spr. 30 : 20 overspel ongerechtigheid
Jer. 3 : 1 overspel herstel
Jer. 3 : 8 overspel en scheidbrief
Jer. 5 : 7 overspel ondanks verzadiging door God
Jer. 5 : 8 overspel overspelige begeerte
Jer. 7 : 9 overspel bedrijven: en schijn van godsdienstigheid
Jer. 9 : 2 overspel geestelijk -
Jer. 13 : 27 overspel geestelijk -
Jer. 29 : 23 overspel plegen: door valse profeten
Ez. 18 : 6 overspel door een man: een andere vrouw verontreinigen
Ez. 23 : 5 overspel
Ez. 33 : 25 overspel velen plegen -
Hos. 2 : 1 overspel wegdoen
Hos. 3 : 1 overspel ondanks liefde van man
Hos. 4 : 2 overspel doen
Hos. 4 : 13 overspel als maatschappelijk kwaad
Hos. 4 : 13 overspel bedrijven: door bruiden zelfs
Hos. 4 : 13 overspel oorzaak: afgoderij
Hos. 7 : 4 overspel massale -
Matth. 5 : 27 overspel
Matth. 5 : 32 overspel
Matth. 14 : 4 overspel oordelen over -
Matth. 15 : 19 overspel komt voort uit hart
Matth. 19 : 8 overspel
Matth. 19 : 18 overspel verbod
Mark. 7 : 21 overspel oorsprong: hart
Mark. 10 : 11 v overspel door hertrouwen
Luk. 16 : 18 overspel plegen
Luk. 18 20 overspel plegen: verboden
Joh. 8 : 3 overspel betrapt op -
Rom. 2 : 22 overspel
Rom. 7 : 3 overspel door hertrouwen met andere man
Rom. 13 : 9 overspel geen - plegen: verbod van de wet
1 Thess. 4 : 6 v overspel
Jac. 2 : 11 overspel verboden
Jac. 4 : 4 overspel geestelijk -: met de wereld
2 Pe 2 : 14 overspel zonde
Opb. 2 : 22 overspel geestelijk - van een christen
Job 24 : 15 overspeler handelt ongezien
Ps. 50 : 18 overspeler meedoen met -s
Jer. 9 : 2 overspeler het volk allen -s
Jer. 9 : 2 overspeler trouweloze
Jer. 23 : 10 overspeler land vol -s
Mal. 3 : 5 overspeler toekomst: in Israël door God geoordeeld
1 Cor. 6 : 9 overspeler geen – zal Gods koninkrijk beërven
Hebr. 13 : 4 overspeler oordeel: God zal de -s oordelen
Spr. 30 : 20 overspelig overspelige vrouw
Matth. 12 : 39 overspelig geslacht
2 Pe 2 : 14 overspelig overspelige ogen
Jac. 4 : 4 overspelige geestelijk -
Luk. 20 1 overspriester kritische -s
Ex. 16 : 22 overste der vergadering
Ex. 18 : 21 overste vereisten aan – n gesteld
Ex. 22 : 28 overste niet vloeken of lasteren
Ex. 35 : 27 overste rijkdom
Lev. 4 : 22 v overste zondoffer van een -
Num. 1 : 16 overste van een stam
Num. 2 : 3 v overste benoeming der stamhoofden door God, 3:24v
Num. 7 : 2 overste en hoofd
Num. 13 : 2 - 3 overste hoofd
Num. 16 : 2 overste oversten van de vergadering
Deut. 20 : 9 overste bestellen -n aan de spits vsn het volk ten strijde
Joz. 9 : 15 overste oversten van de vergadering
1 Kron. 28 : 1 overste allerlei -n
2 Kron. 1 : 2 overste over duizenden, honderden
2 Kron. 8 : 10 overste heerschappij van -n
2 Kron. 32 : 21 overste gespaard door God: Sanherib
Job 12 : 18 overste God voert de -n beroofd weg
Spr. 6 : 7 overste zonder -: de mieren
Spr. 25 : 15 overste overreden: door lankmoedigheid
Jes. 3 : 3 overste van vijftig
Jes. 3 : 7 overste gebrek aan -en
Ez. 45 : 8 overste verdrukking door -n in Israël zal God doen ophouden
Dan. 2 : 48 overste der overheden: Daniel
Micha 7 : 3 overste zonde(n): zonden van Israëls -
Matth. 20 : 25 overste oversten van de volken
Mark. 10 : 42 overste van de volken: heerst over hen
Luk. 3 : 19 overste kritiek op -
Luk. 8 : 41 overste van de synagoge
Luk. 23 : 35 overste de -n beschimpten Jezus
Joh. 7 : 48 overste de oversten geloofden niet in Jezus
Joh. 12 : 42 overste velen van de -n geloofden in Jezus
Joh. 14 : 30 overste van de wereld: de duivel
Hand. 4 : 5 overste
Hand. 23 : 5 overste van een - van uw volk zult u geen kwaad spreken
1 Cor. 2 : 6 overste oversten van deze wereld worden tenietgedaan
overste zie ook Leider
Ps. 102 : 1 overstelpen overstelpt zijn
Joz. 7 : 15 overtreden verbond van Jahweh -
1 Sam. 15 : 24 overtreden bevel van God
1 Sam. 15 : 24 overtreden woorden van Samuel
1 Kron. 5 : 25 overtreden tegen God
1 Kron. 10 : 13 overtreden - tegen het woord des HEEREN
2 Kron. 12 : 2 overtreden tegen Jahweh
2 Kron. 24 : 20 overtreden gevolg: tegenspoed
2 Kron. 26 : 16 overtreden tegen God
2 Kron. 26 : 16 overtreden uit hoogmoed
2 Kron. 28 : 19 overtreden gans zeer - tegen de HEER
2 Kron. 28 : 22 overtreden meer - door benauwdheid
2 Kron. 30 : 7 overtreden tegen God: gevolg: verwoesting
Ezra 10 : 13 overtreden door velen in een zekere zaak
Ezra 10 : 13 overtreden in een zaak
Neh. 13 : 27 overtreden tegen God
Jes. 1 : 2 - 3 overtreden en gemis van Godskennis
Jes. 1 : 2 overtreden overtreden tegen God
Jes. 24 : 4 v overtreden begrip: van een wet
Jes. 43 : 27 overtreden tegen God
Jer. 3 : 13 overtreden tegen God: en ongerechtigheid
Hos. 6 : 7 overtreden verbond -
Hos. 7 : 13 overtreden tegen God: gevolg: verstoring
Matth. 15 : 1 overtreden overlevering -
Matth. 15 : 3 overtreden gebod van God - ter wille van een menselijke overlevering
Rom. 5 : 14 overtreden door Adam
Ps. 51 : 15 overtreder zondaar
Jes. 1 : 28 overtreder en zondaar
Jes. 46 : 8 overtreder
Jes. 48 : 8 overtreder Israël een – van de moederschoot af
Hos. 14 : 10 overtreder versus rechtvaardige
Gal. 6 : 1 overtreder terechtbrengen
Jac. 2 : 9 v overtreder begrip
Num. 5 : 6 overtreding tegen de Heere
Joz. 7 : 1 overtreding door enkeling en daarmee door volk
Joz. 7 : 1 overtreding geval: Achan
Joz. 22 : 18 overtreding door enkele stammen: gevolg: voor heel het volk
Ezra 9 : 2 overtreding huwelijk met andere volken
Job 31 : 33 overtreding bedekken: door Adam
Job f 31,00 : 33 overtreding misdaad
Job 33 : 9 overtreding zonder - zijn: Job
Ps. 32 : 1 overtreding vergeven
Ps. 51 : 3 overtreding uitdelgen: delg mijn -en uit
Ps. 51 : 5 overtreding kennen van mijn -en: ik ken mijn -en
Ps. 65 : 4 overtreding verzoenen
Ps. 103 : 12 overtreding God doet ze verre van ons
Ps. 107 : 17 overtreding gevolg: plaag
Ps. 107 : 17 overtreding weg hunner -en
Spr. 10 : 12 overtreding toedekken: door de liefde
Spr. 12 : 13 overtreding der lippen: in de - - is de strik der bozen
Spr. 17 : 9 overtreding toedekken: uit liefde
Spr. 19 : 11 overtreding voorbijgaan: siert de verstandige
Spr. 28 : 24 overtreding ontkennen
Spr. 29 : 6 overtreding in de - van een boze man is een strik
Jes. 43 : 25 overtreding uitdelgen: door God
Jes. 44 : 22 overtreding en zonde
Jes. 44 : 22 overtreding overtredingen vormen een nevel
Jes. 44 : 22 overtreding uitdelgen: door God
Jes. 53 : 5 overtreding en ongerechtigheid
Jes. 58 : 1 overtreding van een volk verkondigen
Jes. 59 : 12 overtreding onze -en zijn bij ons
Jer. 5 : 6 overtreding en afkering
Jer. 5 : 6 overtreding vermenigvuldigen
Ez. 18 : 21 overtreding niet gedenken: door God: van een rechtvaardige
Ez. 18 : 31 overtreding van zich wegwerpen al zijn -en
Amos 1 : 3 , 6 overtreding tellen door God
Micha 7 : 18 overtreding voorbijgaan door God
Matth. 6 : 14 overtreding tegen een mens
Matth. 6 : 14 overtreding vergeven
Luk. 6 2 overtreding Jezus een - begaan?
Rom. 4 : 15 overtreding begrip: overschrijding van een wet
Rom. 4 : 15 overtreding zonder wet geen -
Rom. 4 : 25 overtreding Jezus is overgegeven om onze -en
Rom. 5 : 15 overtreding gevolg voor nageslacht
Rom. 6 : 20 overtreding en zonde
Rom. 6 : 20 overtreding toeneming: door de wet
Rom. 11 : 11 overtreding geval: de verwerping van de Christus
2 Cor. 5 : 19 overtreding toerekenen: niet toerekenen van overtredingen, door God
Gal. 6 : 1 overtreding door een - overvallen worden
Ef. 1 : 7 overtreding vergeving van de -en
Ef. 2 : 5 overtreding dood in de -en
Col. 2 : 13 overtreding dood in de -en
Col. 2 : 13 overtreding vergeven door God: al onze -en
Hebr. 2 : 2 overtreding vergelding van
Hebr. 9 : 15 overtreding verlossing van de -en: door de dood van Jezus
Gen. 45 : 27 overtuigen Jakob overtuigd dat Jozef leeft
Matth. 18 : 15 overtuigen opdracht om proberen te -
Luk. 16 : 31 overtuigen zich niet laten -
Luk. 20 6 overtuigen overtuigd zijn dat Johannes een profeet was
Luk. 24 : 41 overtuigen door de Heer
Joh. 3 : 42 overtuigen de woorden van de Heer overtuigden evenzeer als zijn daden
Joh. 16 : 8 overtuigen door de Geest
Hand. 11 : 18 overtuigen overtuigd worden
Hand. 17 : 4 overtuigen vanuit de Schrift
Hand. 18 : 4 overtuigen door Paulus: zowel Joden als Grieken
Hand. 28 : 23 overtuigen trachten te - aangaande Jezus, uit de Schrift
Hand. 28 : 24 overtuigen en geloven
Hand. 28 : 24 overtuigen zich laten -: sommigen lieten zich -
Rom. 15 : 14 overtuigen overtuigd zijn: aangaande de heiligen in Rome
2 Tim. 1 : 12 overtuigen overtuigd zijn dat
2 Tim. 1 : 12 overtuigen overtuigd zijn dat
2 Tim. 3 : 14 overtuigen overtuigd zijn van iets
Hebr. 6 : 9 overtuigen overtuigd zijn
Hebr. 13 : 18 overtuigen overtuigd zijn dat wij een goed geweten
Gen. 41 : 29 overvloed voorzegd
Gen. 41 : 47 overvloed
Lev. 26 : 10 overvloed van de akker
Deut. 15 : 4 overvloed
Deut. 28 : 11 overvloed stoffelijke -: zegen van God
Deut. 28 : 47 overvloed maakt blij
Deut. 30 : 9 overvloed van Godswege: bij Israël
Ps. 37 : 16 overvloed ijdele -
Ps. 105 : 30 overvloed ongewenste -
Spr. 3 : 10 overvloed door vrijgevigheid
Spr. 13 : 4 overvloed oorzaak: vlijt
Spr. 13 : 25 overvloed voor de rechtvaardige
Spr. 14 : 23 overvloed
Spr. 15 : 2 overvloed van dwaasheid
Pred. 5 : 9 overvloed liefhebben van -
Mal. 3 : 10 overvloed dankzij de tienden
Matth. 12 : 34 overvloed
Matth. 13 : 12 overvloed hebben dankzij de Zoon
Mark. 6 : 43 overvloed
Mark. 12 : 44 overvloed schenken uit -
Luk. 6 : 38 overvloed
Luk. 6 : 45 overvloed van zijn hart
Luk. 12 : 15 overvloed en hebzucht
Luk. 12 : 15 overvloed hebben: betrekkelijk
Luk. 15 : 17 overvloed van broden
Luk. 21 4 overvloed
2 Cor. 2 : 4 overvloed van liefde
2 Cor. 8 : 2 overvloed van blijdschap
2 Cor. 8 : 14 overvloed dient tot voorzien in gebrek
Filip. 4 : 12 overvloed hebben: Paulus soms
Filip. 4 : 18 overvloed hebben: Paulus hier
Rom. 15 : 13 overvloedig in de hoop zijn: door kracht van Heilige Geest
1 Cor. 15 : 10 overvloedig overvloedig gearbeid
2 Cor. 8 : 7 overvloedig in geloof, woord, etc
2 Cor. 9 : 8 overvloedig genade
2 Cor. 9 : 8 overvloedig tot alle goed werk
2 Cor. 11 : 23 overvloedig zijn in arbeid, gevangenissen
1 Thess. 3 : 10 overvloedig bidden
1 Thess. 3 : 12 overvloedig in de liefde
Filip. 1 : 9 overvloeien liefde
Col. 2 : 7 overvloeien met dankzegging
2 Kon. 5 : 6 overvragen geval: ontledigen van melaatsheid
Luk. 2 : 19 overwegen in het hart overwegen
Hebr. 11 : 18 overwegen
1 Sam. 29 : 4 overweging bij de filistijnse vorsten
Mark. 8 : 2 - 3 overweging practische -: door Christus
Pred. 4 : 12 overweldigen
Hand. 10 : 38 overweldigen door de duivel: mensen
Joz. 1 : 5 overwinnaar God maakt ons tot -: Jozua
Rom. 8 : 37 overwinnaar zijn door Hem
Opb. 3 : 5 overwinnaar belofte voor
Ex. 17 : 15 overwinnen met God
Lev. 26 : 8 overwinnen een getalsmatige overmacht -
Deut. 9 : 2 overwinnen het onoverwinnelijke -
Deut. 11 : 25 overwinnen met Gods hulp
Deut. 20 : 20 overwinnen bolwerk tegen bolwerk bouwen
2 Sam. 22 : 30 overwinnen met U loop ik door een bende
Ps. 112 : 8 overwinnen volharden tot je overwint
Luk. 11 : 22 overwinnen door Jezus: de satan
Joh. 16 : 33 overwinnen door Christus: van de wereld
Rom. 12 : 21 overwinnen het kwade – door het goede
Rom. 12 : 21 overwinnen laat u door het kwade niet –
Ef. 6 : 13 overwinnen in de strijd -
1Jo 2 : 13 overwinnen de boze -
1Jo 4 : 4 overwinnen dankzij de Geest in ons
1Jo 5 : 5 overwinnen de wereld -: door wie gelooft dat Jezus is de Zoon van God
Opb. 2 : 7 overwinnen loon
Opb. 2 : 11 overwinnen motiveren tot -
Opb. 2 : 17 overwinnen
Opb. 3 : 5 overwinnen jezelf rein van deze wereld bewaren en heilig wandelen
Opb. 3 : 12 overwinnen
Opb. 3 : 21 overwinnen Christus heeft overwonnen
Opb. 3 : 21 overwinnen geestelijke strijd
Opb. 5 : 5 overwinnen Christus heeft overwonnen
Opb. 6 : 2 overwinnen
Opb. 11 : 7 overwinnen door het beest uit de afgrond
Opb. 12 : 11 overwinnen satan - door het bloed van het Lam
Opb. 12 : 11 overwinnen satan - door het woord van hun getuigenis
Opb. 21 : 7 overwinnen wie overwint zal deze dingen beërven
Deut. 2 : 36 overwinning -sleven
Deut. 9 : 4 - 5 overwinning geen reden tot hoogmoed
Deut. 12 : 8 overwinning -sleven: overgave is voorwaarde
Deut. 21 : 10 overwinning door God gegeven
Deut. 23 : 14 overwinning dankzij God
Joz. 10 : 8 overwinning God en mens werkt samen
Joz. 10 : 11 overwinning Gods aandeel is groter
Joz. 21 : 44 overwinning is van God
Joz. 23 : 9 v overwinning dankzij God
Richt. 1 : 4 overwinning dankzij God
Richt. 3 : 10 overwinning van Gods zijde gegeven
Richt. 4 : 15 , 23 overwinning door God
Richt. 4 : 24 overwinning geleidelijke
Richt. 20 : 35 overwinning God geeft - na nederlagen
1 Sam. 15 : 29 overwinning God is de - van Israël
1 Sam. 30 : 23 overwinning dankzij God
2 Kon. 3 : 18 overwinning door God gegeven
1 Kron. 29 : 11 overwinning uw, o HERE, is de -
Ps. 54 : 9 overwinning
Ps. 66 : 3 overwinning door God
Ps. 135 : 10 overwinning door God aangebracht
Ps. 136 : 17 overwinning dankzij God
Ps. 144 : 10 overwinning God geeft -
Spr. 21 : 28 overwinning spreken tot -
Spr. 21 : 31 overwinning danken we aan God, niet aan onze middelen
Spr. 24 : 6 overwinning in de veelheid der raadgevers
Jes. 45 : 1 overwinning door Kores: met Gods hulp
Matth. 12 : 20 overwinning door Jezus
1 Cor. 15 : 54 overwinning dood verslonden tot -
1 Cor. 15 : 57 overwinning over de dood: gegeven aan ons door Jezus Christus
2 Cor. 2 : 14 overwinning
Hebr. 10 : 13 overwinning over Jezus' vijanden
1Jo 4 : 4 overwinning geval: - over de antichrist
1Jo 5 : 4 overwinning overwinning die de wereld overwonnen heeft: ons geloof
Opb. 15 : 2 overwinning over beest, diens beeld en getal van zijn naam
Deut. 12 : 9 - 10 overwinnings -sleven: gave Gods
Spr. 28 : 8 overwinst
Ez. 18 : 8 overwinst tegen –
Tit. 3 : 12 overwinteren door Paulus