Onderwerpenregister bij de Bijbel/W

Uit Christipedia
Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 25 feb 2021 om 14:10 (Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Onderwerpenregister}} {| class="wikitable" |Lev. |19 |: |36 | | |waag |geen zult een rechte - hebben |- |Dan. |1 |: |12 |v | |waagstuk | |- |Matth. |13 |: |25 | |...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Onderwerpenregister bij de Bijbel > W

W: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter W.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Lev. 19 : 36 waag geen zult een rechte - hebben
Dan. 1 : 12 v waagstuk
Matth. 13 : 25 waakzaam vs. slapen
Col. 2 : 8 waakzaam tegen wereldse dwaling
Col. 4 : 2 waakzaam in het gebed
Opb. 3 : 2 waakzaam word -
Ex. 23 : 13 waakzaamheid in het houden van Gods geboden
Mark. 8 : 15 waakzaamheid ten aanzien van leer
Opb. 2 : 2 waakzaamheid beproeven
Ps. 49 : 12 waan
Deut. 28 : 28 waanzin straf hier
Hand. 26 : 24 waanzin Paulus - toegedacht
Gen. 42 : 20 waar maken: woorden
Deut. 22 : 20 waar begrip
1 Kon. 8 : 26 waar laat Uw woord - worden
1 Kron. 17 : 23 v waar uw woord worde - (ga in vervulling)
2 Kron. 1 : 9 waar woord: - worden
2 Kron. 6 : 17 waar worden: van Gods woord: vervuld worden
2 Kron. 15 : 3 waar ware God
Luk. 17 37 waar
Joh. 5 : 31 waar in de betekenis van: waard om geloofd te worden
Joh. 8 : 13 v waar begrip: eigenschap van uitspraken
Joh. 8 : 17 waar getuigenis van twee mensen is -
Joh. 19 : 35 waar begip
Joh. 19 : 35 waar getuigenis, uitspraak
Hand. 12 : 9 waar gezegd van een gebeurtenis
Filip. 4 : 8 waar al wat - is, bedenkt dat
Tit. 1 : 13 waar getuigenis
Hebr. 8 : 2 waar ware tebernakel
2 Pe 3 : 9 waar voor waar houden dat versus waar-zijn (toepassing)
1Jo 2 : 7 waar gezegd van een gebod
1Jo 2 : 7 waar in Hem
waar zie ook Vals
Deut. 22 : 20 waarachtig woord
2 Kron. 9 : 5 waarachtig woord: waar woord
2 Kron. 31 : 20 waarachtig doen wat - is: voor het aangezicht van God
Spr. 12 : 19 waarachtig lip: -e lip
Spr. 14 : 5 waarachtig getuige
Spr. 14 : 25 waarachtig getuige
Mark. 12 : 14 waarachtig Jezus is -
Joh. 3 : 33 waarachtig God is -
Joh. 7 : 28 waarachtig God is -
Joh. 8 : 26 waarachtig is God
Rom. 3 : 4 waarachtig God is -
1 Thess. 1 : 9 waarachtig God: -e God
Hebr. 10 : 22 waarachtig hart
1Jo 2 : 8 waarachtig het -e licht
Opb. 3 : 14 waarachtig waarachtige getuige
Opb. 15 : 3 waarachtig Gods wegen zijn -
Opb. 19 : 2 waarachtig Gods oordelen zijn -
Opb. 19 : 9 waarachtig de waarachtige woorden van God
2 Cor. 6 : 8 waarachtige versus verleider
2 Cor. 6 : 8 waarachtige vs. Verleider
1Jo 5 : 20 Waarachtige de - kennen
Opb. 3 : 7 Waarachtige Christus, de -
Joh. 7 : 18 waarachtigheid voorwaarde
Spr. 10 : 20 waard weinig - zijn: hart der goddelozen
Matth. 3 : 11 waard niet - zijn om
Matth. 10 : 11 waard zijn
Matth. 10 : 37 waard die Christus niet waard is
Matth. 22 : 8 waard niet - zijn als gast op de bruiloft
Luk. 7 : 4 waard zijn een weldaad te ontvangen
Luk. 7 : 7 waard zichzelf niet - achten naar Jezus toe te komen
Luk. 15 : 19 waard zijn: niet meer - zijn iemands zoon te heten
Luk. 15 : 21 waard zichzelf niet meer - achten
Luk. 20 35 waard achten: door Jezus: van mensen
Luk. 23 : 41 waard ontvangen wat je daden waard zijn
2 Thess. 1 : 5 waard achten: door God: gelovigen: het Koninkrijk van God
1 Tim. 5 : 17 waard achten: goed besturende oudsten dubbele eer - achten
1 Tim. 5 : 18 waard zijn: loon
Hebr. 3 : 3 waard iem. groter heerlijkheid - achten
Opb. 3 : 4 waard zijn om met Christus in witte kleren te wandelen
Opb. 4 : 11 waard zijn te ontvangen: God: eer enz
Opb. 5 : 2 waard zijn iets te doen
Opb. 5 : 9 waard zijn: Jezus is waard
Opb. 5 : 12 waard te ontvangen
Opb. 16 : 6 waard zijn gestraft te worden
Opb. 16 : 6 waard zijn: verdiend hebben
Gen. 33 : 2 waarde mensen verschillend in - voor Jakob
Ps. 49 : 13 waarde de mens die in - is blijft niet
Ps. 49 : 21 waarde in - zijn en geen verstand hebben
Ps. 49 : 21 waarde in waarde zijn, d.i. rijk zijn
Ps. 62 : 10 waarde van geringe - zijn
Ps. 119 : 72 waarde waardevoller dan: Gods wet dan goud of zilver
Spr. 10 : 20 waarde geringe -: het hart der goddelozen
Spr. 15 : 16 waarde
Spr. 15 : 17 waarde
Spr. 31 : 10 waarde iem. - in de ogen van een ander
Pred. 3 : 12 waarde waarden in het leven
Matth. 6 : 21 waarde
Matth. 9 : 13 waarde -nschaal van God: barmhartigheid boven offer
Matth. 10 : 31 waarde van de gelovige
Matth. 16 : 26 waarde ziel: - van de z
Luk. 15 : 8 waarde mensen hebben waarde voor God
Ef. 6 : 21 waarde persoonlijke -en
Filip. 3 : 7 waarde vermindering van -: om Christus' wil
Col. 1 : 4 waarde -n: geloof, liefde
Col. 1 : 9 waarde kennis van Gods wil
1 Sam. 16 : 7 waarderen de mens waardeert naar het uiterlijk
1 Sam. 26 : 24 waarderen door God: van een mens
Spr. 8 : 9 waarderen gunstig - hangt af van eigen toestand
Matth. 27 : 9 waarderen in geld: geval
Deut. 23 : 7 waardering van mensen veranderen
Luk. 20 39 waardering voor Jezus' woord: bij schriftgeleerden hier
Rom. 16 : 2 waardig de heiligen -
Filip. 1 : 27 waardig wandelt - het evangelie van Christus
1 Tim. 3 : 2 waardig opziener moet - zijn
Gen. 41 : 13 waarheid van een uitlegging van een voorspellende droom
Gen. 42 : 15 - 16 waarheid vaststellen, vs 20
Lev. 19 : 35 waarheid God wil - op allerlei gebied
Deut. 13 : 14 waarheid ' de' waarheid
Deut. 13 : 14 waarheid bewering, - van b.
Deut. 32 : 4 waarheid God is -
Joz. 24 : 14 waarheid God dienen in -
Joz. 24 : 27 waarheid God dienen in -, ctr. Liegen hier, vgl. vers 14
1 Sam. 5 : 7 waarheid bij de zondaars
2 Sam. 7 : 28 waarheid woorden zullen - zijn
1 Kon. 10 : 6 waarheid blijken
1 Kon. 10 : 6 waarheid van woorden
1 Kon. 17 : 24 waarheid van woorden
1 Kon. 22 : 16 waarheid spreken
2 Kron. 9 : 5 waarheid iets 'waar' noemen
2 Kron. 18 : 15 waarheid de - spreken: in de naam des HEREN
Job 42 : 8 waarheid Job sprak recht van God, zijn drie vrienden niet
Ps. 15 : 2 waarheid spreken: met zijn hart
Ps. 17 : 1 waarheid in - bidden
Ps. 25 : 10 waarheid alle paden van de HEER zijn goedertierenheid en waarheid
Ps. 43 : 3 waarheid leiden door -
Ps. 43 : 3 waarheid zend Uw licht en Uw -
Ps. 51 : 8 waarheid in het binnenste: God heeft lust tot - in het binnenste
Ps. 54 : 7 waarheid roei uit door Uw -
Ps. 57 : 4 waarheid Christus is de -
Ps. 57 : 4 waarheid door God gezonden
Ps. 57 : 4 waarheid en goedertierenheid
Ps. 57 : 11 waarheid en goedertierenheid Gods
Ps. 57 : 11 waarheid Gods - is groot
Ps. 60 : 6 waarheid vanwege de -
Ps. 61 : 7 waarheid behoedt
Ps. 61 : 7 waarheid en goedertierenheid
Ps. 61 : 8 waarheid bereid - voor de Koning dat zij hem behoedt
Ps. 62 : 5 waarheid aspect: innerlijk en uiterlijk overeenstemmend
Ps. 86 : 11 waarheid in Gods - wandelen
Ps. 86 : 15 waarheid God groot van -
Ps. 89 : 1 waarheid Gods - bekendmaken
Ps. 89 : 15 waarheid van God: gaat voor Zijn aanschijn heen
Ps. 91 : 4 waarheid Gods - is een rondas
Ps. 96 : 13 waarheid God zal de volken richten met Zijn -
Ps. 108 : 5 waarheid Gods - is groot tot aan de bovenste wolken
Ps. 115 : 1 waarheid Gods -
Ps. 117 : 2 waarheid Gods -, de - des Heren: tot in der eeuwigheid
Ps. 119 : 30 waarheid weg der -
Ps. 119 : 86 waarheid Gods geboden zijn alle -
Ps. 119 : 142 waarheid Gods wet is de -
Ps. 132 : 11 waarheid zweren
Ps. 143 : 1 waarheid Gods -
Ps. 145 : 18 waarheid in - God aanroepen
Spr. 8 : 7 waarheid de - spreken: bedachtzaam
Spr. 11 : 9 waarheid maakt vrij
Spr. 12 : 15 waarheid relatief beleefd
Spr. 12 : 17 waarheid en gerechtigheid
Spr. 12 : 17 waarheid van uitspraken
Spr. 12 : 17 waarheid voortbrengen
Spr. 12 : 19 waarheid duurt het langst
Spr. 14 : 15 waarheid en moraal
Spr. 14 : 15 waarheid onderscheiden
Spr. 22 : 21 waarheid en zekerheid
Spr. 22 : 21 waarheid redenen der -
Spr. 23 : 23 waarheid en tucht
Spr. 23 : 23 waarheid en verstand
Spr. 23 : 23 waarheid en wijsheid
Spr. 23 : 23 waarheid koop de waarheid
Spr. 23 : 23 waarheid verkoop ze niet
Jes. 25 : 1 waarheid en vastheid
Jes. 38 : 3 waarheid in - wandelen
Jes. 42 : 3 waarheid met - het recht voortbrengen: door Christus
Jes. 59 : 14 waarheid de - struikelt op de straat
Jes. 59 : 15 waarheid ontbreken van -
Jes. 61 : 8 waarheid werk in de -
Jes. 65 : 16 waarheid God der -
Jes. 65 : 16 waarheid toekomst: God der -
Jer. 5 : 1 waarheid zoeken
Jer. 5 : 3 waarheid Gods ogen zien naar -
Jer. 7 : 28 waarheid verlies van -
Jer. 9 : 5 waarheid spreken van de -: niet spreken van de -
Jer. 10 : 10 waarheid God is de -
Jer. 28 : 9 waarheid begrip: overeenstemming met de feiten
Jer. 33 : 6 waarheid - openbaren: door God
Jer. 33 : 6 waarheid door God
Dan. 9 : 13 waarheid verstandig acht gevend op Uw -
Zach. 8 : 8 waarheid in - en in gerechtigheid: de verhouding van Israël en God
Zach. 8 : 16 waarheid oordeelt de -
Zach. 8 : 16 waarheid spreekt de -
Zach. 8 : 19 waarheid hebt de - lief
Mark. 5 : 33 waarheid hele -: de hele - zeggen
Mark. 5 : 33 waarheid zeggen: de hele - zeggen
Luk. 1 : 3 waarheid en onderzoek
Luk. 4 : 25 waarheid naar - zeggen: door Jezus
Luk. 20 21 waarheid in - leren
Luk. 24 : 38 waarheid tonen
Joh. 1 : 14 waarheid en genade
Joh. 1 : 14 waarheid vol van -
Joh. 1 : 17 waarheid door Jezus Christus geworden, vgl. vs. 18
Joh. 3 : 21 waarheid doen: tegenover zondigen
Joh. 3 : 37 waarheid van woorden
Joh. 4 : 22 waarheid in - aanbidden
Joh. 5 : 32 waarheid als eigenschap van woorden, vs 31
Joh. 5 : 33 waarheid van de - getuigen
Joh. 8 : 16 v waarheid criterium van -: eenstemmigheid
Joh. 8 : 32 waarheid kennen van de -: eerst in Jezus' woord blijven
Joh. 8 : 32 waarheid maakt vrij
Joh. 8 : 40 waarheid - spreken
Joh. 8 : 40 waarheid begrip: van woorden, uitspraken
Joh. 8 : 44 waarheid in de - staan: niet: de duivel
Joh. 8 : 44 waarheid in iemand zijn: niet: bij de duivel
Joh. 8 : 45 waarheid geloven: niet geloven: omdat Jezus haar zegt
Joh. 8 : 46 waarheid geloven: niet geloven
Joh. 10 : 41 waarheid begrip: overeenstemming met de werkelijkheid
Joh. 12 : 46 waarheid niet in de - blijven
Joh. 14 : 6 waarheid de -: Jezus
Joh. 14 : 16 waarheid de Geest van de -
Joh. 15 : 26 waarheid Geest van de -
Joh. 16 : 7 waarheid zeggen: door de Heer
Joh. 16 : 13 waarheid begrip
Joh. 16 : 13 waarheid Geest van de -
Joh. 16 : 13 waarheid leiden in de -: door de Geest
Joh. 17 : 19 waarheid heiliging door -
Joh. 18 : 37 waarheid getuigen van de -: door Jezus
Joh. 18 : 37 waarheid uit de - zijn
Joh. 18 : 38 waarheid kennen: betwijfeld
Joh. 18 : 38 waarheid wat is waarheid
Joh. 21 : 24 waarheid van uitspraken
Hand. 10 : 34 waarheid in waarheid iets merken
Hand. 17 : 11 waarheid onderzoek naar de -
Hand. 26 : 25 waarheid woorden van -
Rom. 1 : 18 waarheid bezitten: in ongerechtigheid
Rom. 1 : 25 waarheid van God: vervangen
Rom. 1 : 25 waarheid versus leugen
Rom. 2 : 2 waarheid oordeel van God naar waarheid
Rom. 2 : 8 waarheid ongehoorzaam aan de -
Rom. 9 : 1 waarheid spreken: in Christus
Rom. 15 : 8 waarheid Gods -: terwille van de - van G
1 Cor. 15 : 15 waarheid begrip: overeenstemming met de feiten
2 Cor. 4 : 2 waarheid openbaren van de -: door de Paulus
2 Cor. 6 : 7 waarheid in woord van -
2 Cor. 7 : 14 waarheid in - spreken
2 Cor. 7 : 14 waarheid worden: roem
2 Cor. 10 : 9 waarheid lievend: schijn vermijden
2 Cor. 12 : 6 waarheid zeggen
2 Cor. 13 : 8 waarheid tegen de -; voor de -
Gal. 2 : 5 waarheid propositionele -
Gal. 2 : 5 waarheid van het evangelie
Gal. 2 : 14 waarheid van het evangelie: niet recht wandelen naar de - van het evangelie
Gal. 4 : 16 waarheid zeggen
Gal. 5 : 7 waarheid gehoorzamen
Ef. 1 : 13 waarheid het woord van de -: het evangelie
Ef. 4 : 15 waarheid vasthouden: in liefde
Ef. 4 : 21 waarheid in Jezus
Ef. 4 : 21 waarheid zoals [de] - in Jezus is
Ef. 4 : 25 waarheid begrip
Ef. 4 : 25 waarheid spreken
Ef. 4 : 25 waarheid vs. leugen
Ef. 5 : 9 waarheid alle -
Ef. 5 : 9 waarheid vrucht van het licht
Ef. 5 : 13 waarheid openbaren
Ef. 6 : 14 waarheid belang
Ef. 6 : 14 waarheid om lendenen omgord met -
Filip. 1 : 18 waarheid in - Christus verkondigen, vs. onder een voorwendsel
Col. 1 : 5 waarheid woord van de - van het evangelie
Col. 1 : 6 waarheid het woord van de waarheid van het evangelie
Col. 1 : 6 waarheid in - iets erkennen
2 Thess. 2 : 10 waarheid liefde tot de -
2 Thess. 2 : 13 waarheid geloof van -
1 Tim. 2 : 4 waarheid kennis van -: God wil dat alle mensen tot kennis van - komen
1 Tim. 2 : 7 waarheid in geloof en -
1 Tim. 2 : 7 waarheid spreken, tegendeel is liegen
1 Tim. 2 : 15 waarheid pilaar en grondslag van de -: gemeente
1 Tim. 3 : 15 waarheid pilaar en grondslag van de waarheid: de gemeente van God
1 Tim. 4 : 3 waarheid kennen van de -
1 Tim. 5 : 19 waarheid criteria ter herkenning / onderscheiding
1 Tim. 6 : 4 - 5 waarheid gezonde leer
1 Tim. 6 : 4 waarheid van de - beroofd zijn
1 Tim. 6 : 5 waarheid bezitten, hebben
1 Tim. 6 : 5 waarheid van de - beroofd zijn
2 Tim. 1 : 13 waarheid en liefde
2 Tim. 2 : 15 waarheid woord van de -: recht snijden
2 Tim. 2 : 18 waarheid de - : de ware leer
2 Tim. 2 : 18 waarheid van de - afwijken
2 Tim. 2 : 25 waarheid en bekering
2 Tim. 2 : 25 waarheid erkennen: door bekering
2 Tim. 3 : 7 waarheid kennis van de - niet bereiken
2 Tim. 3 : 8 waarheid verzet tegen de -
2 Tim. 4 : 3 waarheid begeerte boven de liefde tot de waarheid gesteld
2 Tim. 4 : 4 waarheid afkeren: het oor van de -afkeren
2 Tim. 4 : 4 waarheid van uitspraken
2 Tim. 4 : 4 waarheid vs. Fabels
Tit. 1 : 1 waarheid begrip
Tit. 1 : 1 waarheid kennis van -
Tit. 1 : 1 waarheid naar de godsvrucht
Tit. 1 : 14 waarheid zich van de - afwenden
Hebr. 10 : 26 waarheid kennis van de - ontvangen
Jac. 1 : 18 waarheid woord van -
Jac. 3 : 14 waarheid liegen tegen de -
Jac. 3 : 14 waarheid roemen tegen de -
Jac. 5 : 19 waarheid van de - afdwalen
1 Pe 1 : 22 waarheid gehoorzaamheid aan de -
2 Pe 2 : 2 waarheid de weg van de waarheid
1Jo 1 : 6 waarheid doen
1Jo 1 : 8 waarheid in ons: niet in ons
1Jo 2 : 4 waarheid in iem. ontbreken
1Jo 2 : 4 waarheid in iemand zijnde of niet
1Jo 2 : 21 waarheid geen leugen is uit de -
1Jo 2 : 21 waarheid weten
1Jo 3 : 18 waarheid in - liefhebben
1Jo 3 : 19 waarheid uit de - zijn
1Jo 4 : 6 waarheid de geest van de -
1Jo 5 : 6 waarheid de -: de Geest is de -
2Jo : 1 waarheid de - kennen
2Jo : 1 waarheid in - liefhebben
2Jo : 2 waarheid de - blijft in ons
2Jo : 2 waarheid de - zal met ons zijn tot in eeuwigheid
2Jo : 3 waarheid en liefde
2Jo : 3 waarheid in - en liefde
2Jo : 4 waarheid in - wandelen
3Jo : 1 waarheid in - liefhebben
3Jo : 3 waarheid iem. -: ervan getuigen
3Jo : 3 v waarheid in - wandelen
3Jo : 12 waarheid als getuige
3Jo : 12 waarheid gezegd van getuigenis
waarheid zie ook Leugen
Deut. 5 : 32 waarnemen om te doen
Joz. 1 : 7 waarnemen te doen: naar de hele wet van Mozes
2 Kon. 10 : 31 waarnemen te wandelen in de wet van God
Ps. 107 : 43 waarnemen historisch -
Ps. 107 : 43 waarnemen neem de dingen waar die God laat gebeuren
Joh. 20 : 15 waarnemen interpretatie
2 Cor. 12 : 6 waarnemen en denken
Gen. 1 : 16 waarneming menselijk perspectief
Gen. 37 : 33 waarneming interpretatief
Richt. 3 : 24 waarneming en denken, verklaren
1 Sam. 3 : 4 waarneming gehoor: onjuiste interpretatie
2 Sam. 18 : 25 v waarneming interpretatie
2 Kon. 3 : 22 waarneming interpretatief
Matth. 14 : 26 waarneming interpretatie, hier onjuist
Mark. 6 : 49 waarneming interpretatie
Mark. 15 : 35 waarneming gehoor: interpretatie
Luk. 24 : 37 waarneming interpretatie
Joh. 9 : 9 waarneming interpretatie
Joh. 21 : 4 waarneming interpretatie
Ex. 5 : 22 waarom vragen
Richt. 5 : 13 waarom vragen
Richt. 6 : 13 waarom is ons dit alles wedervaren
1 Sam. 26 : 18 waarom vragen naar beweegreden
Ps. 43 : 2 waarom vragen aan God
Jer. 12 : 1 waarom vragen over Gods wegen
Jer. 13 : 22 waarom vraag naar aanleiding van onheil
Jer. 20 : 18 waarom klacht
Mark. 8 : 12 waarom vraag: door Christus gesteld
Luk. 7 : 19 waarom waarom-vraag mogelijk bij Johannes
1 Sam. 8 : 11 waarschuwen wijzen op de gevolgen van koningschap
Ez. 3 : 17 waarschuwen opdracht tot –
Ez. 3 : 19 waarschuwen
Ez. 3 : 21 waarschuwen
Ez. 33 : 5 waarschuwen zich al of niet laten -
Matth. 12 : 16 waarschuwen door Jezus
Matth 24 : 5 waarschuwen Jezus waarschuwde tegen misleiding
Mark. 3 : 12 waarschuwen door Jezus
Mark. 8 : 30 waarschuwen door Jezus: dat zijn leerlingen niet zouden vertellen dat Hij de Christus was
Luk. 9 : 21 waarschuwen door Jezus
Luk. 13 : 3 v waarschuwen door Jezus
Hand. 21 : 4 waarschuwen door de Geest
Gal. 5 : 21 waarschuwen
2 Pe 3 : 17 waarschuwen
Opb. 2 : 5 waarschuwen door Jezus
Gen. 4 : 6 waarschuwing tegen zonde: door God
Num. 14 : 41 waarschuwing door Mozes
1 Sam. 8 : 19 waarschuwing in de wind slaan: geval
2 Kron. 25 : 8 waarschuwing
Dan. 9 : 13 waarschuwing uitgekomen
Matth. 7 : 15 waarschuwing tegen valse profeten
Luk. 20 46 waarschuwing aan de discipelen voor de schriftgeleerden
Hand. 13 : 40 waarschuwing in evangelieverkondiging
1 Cor. 10 : 11 waarschuwing nut
Joz. 2 : 12 waarteken
Hand. 16 : 16 waarzeggen lucratief
Hand. 16 : 16 waarzeggen waarzeggende geest hebben
Lev. 20 : 6 waarzegger overspelig nalopen
Lev. 20 : 6 waarzegger raadplegen van - verboden
Lev. 20 : 6 waarzegger tegen -s
Deut. 18 : 14 waarzegger horen naar -s
1 Sam. 6 : 2 waarzegger bij de Filistijnen
1 Sam. 28 : 3 waarzegger weggedaan de -s door Saul
2 Kon. 23 : 24 waarzegger wegdoen: de -s weggedaan door Josia
1 Kron. 10 : 13 waarzegger - zoeken: is zonde
Jes. 3 : 2 waarzegger steun waarop mensen vertrouwen
Jes. 19 : 3 waarzegger vragen van -s
Jes. 44 : 25 waarzegger God maakt de -s dol
Jer. 27 : 9 waarzegger hoort niet naar uw -s
Micha 3 : 5 v waarzegger profeet, - en p
Micha 3 : 7 waarzegger valse -s beschaamd
Lev. 19 : 31 waarzegger -s: zoek ze niet
Lev. 20 : 27 waarzeggerij doodstraf
1 Sam. 28 : 7 waarzeggerij
2 Kon. 17 : 17 waarzeggerij kwaad
Jes. 8 : 19 waarzeggerij
Hand. 16 : 19 waarzeggerij winstgevend
Jer. 14 : 14 waarzegging valse -
Ez. 12 : 24 waarzegging vleiende -
Ez. 21 : 21 waarzegging gebruikt door de koning van Babel
Micha 3 : 6 waarzegging valse -en
Hand. 16 : 17 waarzegging ware -
1 Kron. 10 : 13 waarzegster vragen: door Saul
1 Kon. 2 : 3 wacht van Jahweh: waarnemen
2 Kon. 11 : 6 wacht waarnemen: tegen inbraak
1 Kron. 9 : 26 wacht
1 Kron. 23 : 31 wacht drieerlei -
1 Kron. 23 : 31 wacht waarnemen
2 Kron. 8 : 14 wacht door Levieten
2 Kron. 13 : 11 wacht van de HEER waarnemen
2 Kron. 23 : 6 wacht van de HEER: waarnemen
Neh. 4 : 9 wacht tegen de vijanden gezet
Neh. 13 : 30 wacht bestellen van de -en van de priesters en van de Levieten
Spr. 6 : 22 wacht houden: door aangenomen geboden
Ez. 48 : 11 wacht Gods - waarnemen
Mal. 3 : 14 wacht tempel- waarnemen
Ps. 59 : 10 wachten op God: tegen des vijands sterkte
Ps. 69 : 21 wachten naar medelijden
Ps. 130 : 5 v wachten op God
Ps. 145 : 15 wachten op God: voor voedsel
Jes. 5 : 7 wachten door God: naar recht
Jes. 30 : 18 wachten door God
Jes. 33 : 2 wachten op God
Jes. 64 : 4 wachten op God
Jer. 14 : 22 wachten op God
Hos. 12 : 7 wachten wacht gedurig op uw God
Hos. 13 : 7 wachten wacht gedurig op uw God
Micha 7 : 7 wachten God: - op de G van mijn heil
Luk. 12 : 36 wachten weest gelijk aan mensen die op hun heer -
Luk. 18 7 wachten lang -: God laat zijn smekende uitverkorenen niet lang wachten
Joh. 7 : 6 wachten door Jezus: op Gods leiding
Hand. 1 : 4 wachten bevel te wachten op de belofte van de Vader
2 Tim. 4 : 15 wachten wacht ook jij je voor Alexander de Kopersmid
Hebr. 10 : 12 wachten door Jezus
Hebr. 10 : 13 wachten door Jezus: tot zijn vijanden gelegd worden tot een voetbank
1 Pe 3 : 20 wachten door God: Gods lankmoedigheid bleef afwachten
wachten zie ook Verbeiden
1 Kron. 9 : 19 wachter -s der tempel
Jes. 21 : 6 wachter aanzeggen door een - wat hij ziet
Jes. 21 : 6 wachter zetten
Jes. 21 : 8 wachter op de wachttoren
Jes. 56 : 10 v wachter blinde -s
Jes. 62 : 6 wachter taak
Jer. 6 : 17 wachter door God -s gesteld
Jer. 6 : 17 wachter niet luisteren naar -s
Ez. 3 : 17 wachter Ezechiel tot – gesteld
Ez. 33 : 1 v wachter plicht van een trouwe wachter
Dan. 4 : 13 wachter engel
Mark. 13 : 34 wachter deurwachter
Jes. 21 : 8 wachttoren wachter op de -
Jer. 6 : 27 wachttoren Jeremia tot een - gesteld
Mark. 12 : 1 wachttoren
Gen. 46 : 29 wagen aanspannen
Deut. 20 : 1 wagen paarden en -s
Joz. 11 : 6 wagen wagens van de vijanden met vuur verbranden
Richt. 1 : 19 wagen ijzeren -s gevreesd door Juda
Ps. 20 : 8 wagen vermelden van -s
Ps. 68 : 18 wagen Gods -s zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld
Ps. 104 : 3 wagen Gods -: de wolken
Jes. 2 : 7 wagen eindeloos veel -s
Ps. 127 : 1 waken tevergeefs -
Jes. 29 : 20 waken tot ongerechtigheid
Matth. 25 : 13 waken waakt dan!
Matth. 26 : 38 waken waakt met mij
Matth. 26 : 41 waken en bidden
Matth. 26 : 41 waken om verzoeking te voorkomen
Mark. 13 : 33 waken bevolen
Mark. 13 : 34 waken deurwachter
Mark. 13 : 34 waken geboden
Mark. 13 : 35 waken geboden
Mark. 13 : 35 waken positief: klaar om Hem te ontvangen; negatief: boosheid buiten houden
Mark. 13 : 36 waken negatief: vs. slapen
Mark. 13 : 37 waken geboden
Mark. 14 : 34 waken waakt
Mark. 14 : 37 waken versus slapen
Mark. 14 : 38 waken waakt en bidt
Luk. 12 : 15 waken let op en waakt voor alle hebzucht
Luk. 12 : 37 waken gelukkig die wakend gevonden worden
Luk. 21 36 waken waakt!
Hand. 20 : 31 waken opdracht van oudsten
1 Cor. 16 : 13 waken waakt!
2 Cor. 6 : 6 waken in -
2 Cor. 11 : 27 waken in - dikwijls
Ef. 6 : 18 waken tot gebed
1 Thess. 5 : 6 waken geestelijk -
1 Pe 5 : 8 waken waakt! ivm duivel
Opb. 3 : 3 waken niet -: dan zal Ik komen als een dief
Opb. 16 : 15 waken gelukkig hij die waakt
Lev. 26 : 11 walging bij God
Ez. 6 : 9 walging aan jezelf
Ps. 148 : 7 walvis looft God, gij walwissen
Jes. 30 : 24 wan
Matth. 3 : 12 wan
Luk. 3 : 17 wan fig. in de hand van Jezus
Ps. 62 : 4 wand ingebogen -
Ps. 119 : 1 wandel onberispelijk van -
Spr. 14 : 2 wandel zedelijke - en God vrezen dan wel verachten
Spr. 16 : 17 wandel baan
Ez. 11 : 20 wandel nieuwe - vereist nieuw hart
Matth. 3 : 8 wandel zie ook Vrucht
Gal. 2 : 14 wandel vs. leer: bij Petrus en anderen
Ef. 4 : 22 wandel vroegere -
Filip. 3 : 18 wandel vleselijke -
Col. 1 : 9 - 10 wandel en kennis van Gods wil
1 Tim. 4 : 12 wandel voorbeeld in - zijn
Hebr. 13 : 5 wandel zij zonder geldzucht
Hebr. 13 : 7 wandel beschouwen
Hebr. 13 : 7 wandel einde van iemands wandel
Hebr. 13 : 7 wandel en geloof
Jac. 3 : 13 wandel en werken
Jac. 3 : 13 wandel in wijze zachtmoedigheid
1 Pe 1 : 15 wandel heilig in al uw -
1 Pe 1 : 17 wandel goede -: vereist heilskennis
1 Pe 1 : 17 wandel in vrees jegens God
1 Pe 1 : 18 wandel onvruchtbare -
1 Pe 1 : 18 wandel onvruchtbare -: verlossing van
1 Pe 2 : 12 wandel begrip: werken
1 Pe 2 : 12 wandel goede -: onder de volken hebben
1 Pe 3 : 16 wandel goede - in Christus
2 Pe 2 : 7 wandel in losbandigheid van de zedelozen
2 Pe 3 : 11 wandel heilige - en godsvrucht
1Jo 1 : 6 wandel versus belijden
1Jo 2 : 4 wandel versus belijdenis
Gen. 3 : 8 wandelen door God: in de hof van Eden
Gen. 5 : 22 wandelen met God: Henoch
Gen. 5 : 24 wandelen met God
Gen. 6 : 9 wandelen met God: Noach
Gen. 17 : 1 wandelen voor Gods aangezicht: wandel voor Mijn aangezicht
Gen. 24 : 40 wandelen voor Gods aangezicht: door Abraham
Gen. 48 : 15 wandelen voor Gods aangezicht: Abraham en Izak
Ex. 18 : 20 wandelen begrip
Ex. 18 : 20 wandelen en werken
Lev. 26 : 23 wandelen met God in tegenheid -
Deut. 11 : 22 wandelen in al Gods wegen -
Deut. 13 : 5 wandelen en weg
Deut. 23 : 14 wandelen door God: in het midden van het leger van Israël
Deut. 26 : 17 wandelen in de wegen van Jahweh
Deut. 29 : 19 wandelen naar zijn harten goeddunken: hier verkeerd
Joz. 22 : 5 wandelen wandelt in al Gods wegen
1 Sam. 8 : 3 wandelen niet - in de wegen van hun vader Samuel
1 Kon. 2 : 3 wandelen in Gods wegen
1 Kon. 2 : 4 wandelen zoals God 't wil
1 Kon. 8 : 23 wandelen voor Gods aangezicht: met je ganse hart
1 Kon. 9 : 4 wandelen en gehoorzamen
1 Kon. 9 : 4 wandelen voor Gods aangezicht: met volkomenheid van het hart
1 Kon. 15 : 26 wandelen in de weg van zijn vader
1 Kon. 15 : 26 wandelen in eens anders zonde
1 Kon. 15 : 34 wandelen in eens anders weg
1 Kon. 15 : 34 wandelen in eens anders zonde
1 Kon. 16 : 2 wandelen in eens anders weg
1 Kon. 16 : 18 wandelen in eens anders weg
1 Kon. 16 : 18 wandelen in eens anders zonde
1 Kon. 16 : 25 wandelen in al de wegen van Jerobeam
1 Kon. 16 : 25 wandelen in de zonde van Jerobeam
1 Kon. 22 : 43 wandelen in de weg van zijn vader
1 Kon. 22 : 53 wandelen in de weg van zijn moeder
1 Kon. 22 : 53 wandelen in de weg van zijn vader
2 Kon. 8 : 27 wandelen in de weg van het huis van Achab
2 Kon. 10 : 31 wandelen in de wet van God: met ganse hart
2 Kon. 10 : 31 wandelen waarnemen te - in de wet van God: zulks niet doen: door Jehu
2 Kon. 13 : 11 wandelen in zonden
2 Kon. 21 : 21 wandelen in de weg van zijn vader
2 Kon. 21 : 22 wandelen in de weg van Jhwh: niet daarin -
2 Kon. 22 : 2 wandelen in de weg van zijn vader
1 Kron. 17 : 6 wandelen door God: met Israël
2 Kron. 6 : 14 wandelen met je ganse hart: voor God
2 Kron. 6 : 16 wandelen in Gods wet
2 Kron. 7 : 17 wandelen voor Gods aangezicht
2 Kron. 17 : 3 wandelen in de wegen van zijn vader
2 Kron. 17 : 4 wandelen in Gods geboden -
2 Kron. 17 : 4 wandelen naar iem. anders doen
2 Kron. 21 : 6 wandelen in de weg van de koningen van Israël
2 Kron. 21 : 12 wandelen niet in de goede wegen van voorvaders
2 Kron. 22 : 3 wandelen in de wegen van het huis van Achab
2 Kron. 22 : 5 wandelen in de raad van verkeerde raadgevers
2 Kron. 28 : 2 wandelen in de wegen der koningen van Israël
2 Kron. 34 : 2 wandelen in de wegen van zijn vader
Ps. 1 : 1 wandelen welgelukzalig is de man die niet wandelt in de raad der goddelozen
Ps. 56 : 14 wandelen in het licht der levenden
Ps. 56 : 14 wandelen voor Gods aangezicht
Ps. 116 : 9 wandelen voor het aangezicht des HEEREN
Ps. 119 : 3 wandelen in Gods wegen
Ps. 119 : 45 wandelen in de ruimte: omdat ik Uw bevelen gezocht heb
Spr. 2 : 20 wandelen op de weg der goeden
Spr. 3 : 23 wandelen weg zeker -
Spr. 4 : 12 wandelen zeker -
Spr. 6 : 22 wandelen onder geleide van ouderlijke geboden
Spr. 8 : 20 wandelen op de weg der gerechtigheid
Spr. 15 : 21 wandelen recht: door een man van verstand
Spr. 20 : 7 wandelen in oprechtheid
Jes. 2 : 3 wandelen in Gods paden
Jes. 2 : 5 wandelen in het licht van de HEER
Jes. 38 : 3 wandelen in waarheid
Jes. 38 : 3 wandelen met een volkomen hart
Jes. 40 : 31 wandelen en niet mat worden
Jes. 42 : 5 wandelen op de aarde
Jes. 42 : 24 wandelen niet willen - in Zijn wegen
Jes. 50 : 10 wandelen in duisternissen
Jes. 59 : 10 wandelen in duisternis: stoten
Jes. 65 : 2 wandelen naar je eigen gedachten
Jer. 3 : 17 wandelen naar goeddunken van hun boos hart: niet langer
Jer. 7 : 24 wandelen in de raadslagen van je hart
Jer. 7 : 24 wandelen in het goeddunken van je hart
Jer. 9 : 14 wandelen naar de Baals
Jer. 9 : 14 wandelen naar het goeddunken van je hart
Jer. 11 : 8 wandelen naar het goeddunken van je boos hart
Jer. 13 : 10 wandelen in het goeddunken zijn harten
Jer. 16 : 12 wandelen naar goeddunken van zijn boze hart
Jer. 18 : 12 wandelen naar je gedachten -
Jer. 23 : 17 wandelen naar zijns harten goeddunken
Ez. 18 : 9 wandelen in Gods inzettingen
Hos. 14 : 10 wandelen in Gods weg
Micha 4 : 5 wandelen in de naam van zijn G(g)od
Micha 6 : 8 wandelen met God -: door God gewenst
Micha 6 : 8 wandelen met God ootmoedig -
Mal. 2 : 6 wandelen met God: in vrede en in rechtmatigheid: door Levi
Mark. 7 : 5 wandelen betekenis: doen, handelen
Luk. 1 : 6 wandelen in alle geboden en inzettingen van de Heer
Luk. 18 31 wandelen met Christus: opgaan naar het hemels Jeruzalem
Joh. 6 : 66 wandelen niet meer met Jezus -
Joh. 8 : 12 wandelen in de duisternis -: voorkomen: Jezus volgen
Joh. 11 : 9 wandelen overdag, in het licht: niet struikelen
Joh. 11 : 10 wandelen des nachts doet struikelen
Joh. 12 : 35 wandelen wandelt terwijl u het licht hebt
Hand. 9 : 31 wandelen in de vrees van de Heer
Hand. 21 : 24 wandelen in het onderhouden van de wet
Hand. 23 : 1 wandelen met een zuiver geweten
Rom. 13 : 13 wandelen welvoeglijk –
1 Cor. 3 : 3 wandelen naar mens
1 Cor. 7 : 17 wandelen naar de roeping
2 Cor. 5 : 7 wandelen door geloof, niet door aanschouwen
2 Cor. 10 : 2 wandelen naar het vlees
2 Cor. 10 : 3 wandelen in het vlees (lichaam)
2 Cor. 12 : 18 wandelen in dezelfde geest -
Gal. 2 : 14 wandelen naar de waarheid van het evangelie
Gal. 2 : 14 wandelen recht - naar de waarheid van het evangelie
Gal. 5 : 16 wandelen door de Geest
Gal. 5 : 25 wandelen door [de] Geest
Gal. 6 : 16 wandelen naar regel
Ef. 2 : 2 wandelen in overtredingen en zonden
Ef. 2 : 10 wandelen in goede werken
Ef. 4 : 1 wandelen wandelt waardig de roeping
Ef. 4 : 17 wandelen en denken
Ef. 4 : 17 wandelen niet meer wandelen als de volken
Ef. 5 : 2 wandelen wandelt in liefde
Ef. 5 : 8 wandelen wandelt als kinderen van het licht
Ef. 5 : 15 wandelen nauwlettend op je - zien
Filip. 1 : 27 wandelen wandelt waardig het evangelie van Christus
Filip. 3 : 16 wandelen in hetzelfde (goede) spoor verder wandelen
Col. 1 : 10 wandelen tot al Zijn welbehagen
Col. 1 : 10 wandelen waardig den Heer wandelen
Col. 2 : 6 wandelen in Christus: wandelt in Hem
Col. 3 : 7 wandelen en leven
Col. 3 : 7 wandelen in zonden
Col. 4 : 3 wandelen wandelt in wijsheid
Col. 4 : 5 wandelen wandelt in wijsheid tegenover hen die buiten zijn
1 Thess. 2 : 12 wandelen Gode waardig -
1 Thess. 4 : 1 wandelen hoe u moet -
1 Thess. 4 : 12 wandelen betamelijk - tegenover hen die buiten zijn
2 Thess. 3 : 6 wandelen ongeregeld -
2 Thess. 3 : 11 wandelen ongeregeld -
Hebr. 13 : 9 wandelen in spijzen: volgens spijswetten
Hebr. 13 : 18 wandelen in alles goed willen -
1 Pe 4 : 3 wandelen in losbandigheden, begeerten enz
2 Pe 2 : 18 wandelen in dwaling -
2 Pe 3 : 3 wandelen naar hun eigen begeerten
1Jo 1 : 6 wandelen in de duisternis
1Jo 1 : 7 wandelen in het licht
1Jo 2 : 6 wandelen zoals de Heer Jezus
2Jo : 4 wandelen in waarheid -
3Jo : 3 v wandelen in waarheid -
Jud : 16 , 18 wandelen naar je begeerten
Jud : 18 wandelen naar je begeerten
Opb. 3 : 4 wandelen Met Christus: in witte [kleren] wandelen
Hand. 12 : 9 wanen een gezicht te zien
Hgl 6 : 6 wang wangen als een stuk van een granaatappel
Joz. 7 : 7 wanhoop bij Jozua
2 Kon. 7 : 3 v wanhoop geval
Ps. 4 : 7 wanhoop wie zal ons het goede doen zien"
Pred. 2 : 20 wanhopen door Prediker: over zijn arbeid
2 Cor. 1 : 8 wanhopen aan het leven -
Hebr. 12 : 27 wankelbaar ding: dingen die niet - zijn
Hebr. 12 : 27 wankelbaar ding: wankelbare dingen
wankelbaar zie ook Onwankelbaar
Lev. 23 : 35 wankelen de wankelende vasthouden
Ps. 15 : 5 wankelen niet - in eeuwigheid zal de vrome
Ps. 16 : 8 wankelen niet -: omdat Hij aan mijn rechterhand is
Ps. 30 : 7 wankelen menen niet te zullen - in eeuwigheid
Ps. 62 : 3 wankelen ik zal niet grotelijks -
Ps. 62 : 7 wankelen ik zal niet -
Ps. 94 : 18 wankelen door de tegenstand der goddelozen
Ps. 112 : 6 wankelen oprecht zal in - niet -
Luk. 6 : 48 wankelen van een huis: niet in staat het huis te doen -
Hand. 2 : 25 wankelen God behoedt voor -
Hand. 15 : 24 wankelen zielen aan het - brengen
1 Thess. 3 : 3 wankelen in de verdrukking
1 Thess. 3 : 3 wankelen in verdrukkingen
1 Thess. 3 : 3 wankelen voorkomen
Hebr. 12 : 26 wankelen aarde: Gods stem deed de aarde wankelen
Jac. 1 : 8 wankelmoedig
Jac. 4 : 8 wankelmoedige zuivert de harten, wankelmoedigen
Ruth 3 : 2 wannen gerst op de dorsvloer -
Jer. 51 : 2 wannen
Jer. 51 : 2 wanner
Luk. 11 : 25 wanorde bij bezetenheid
Jac. 3 : 16 wanorde
Joz. 7 : 7 wantrouwen jegens God: bij Jozua
1 Sam. 22 : 13 wantrouwen Sauls -
1 Sam. 28 : 9 wantrouwen
Hag. 1 : 6 wanzegen
1 Kron. 8 : 40 wapen boog
2 Kron. 26 : 14 wapen allerlei -s
Ps. 44 : 7 wapen vertrouwen op -s
Pred. 9 : 18 wapen krijgswapens: wijsheid is beter dan deze wapens
Rom. 13 : 12 wapen wapens van het licht aandoen
2 Cor. 6 : 7 wapen wapens van de gerechtigheid
2 Cor. 10 : 4 wapen vleselijke versus geestelijke wapens
wapen zie ook Ontwapenen
Joz. 1 : 14 wapenen gewapend trekken voor het aangezicht van uw broeders
1 Pe 4 : 1 wapenen zich - met een gedachte
Jes. 59 : 17 wapenrusting door God zelf aangetrokken
Ef. 6 : 11 wapenrusting van God: doet de hele - van God aan
Ef. 6 : 13 wapenrusting van God
Joh. 10 : 20 wartaal Jezus - toegedicht
Hand. 12 : 15 wartaal vermeende -
Hand. 26 : 24 wartaal Paulus' spreken was volgens Festus -
1 Cor. 14 : 23 wartaal
Ps. 68 : 3 was smelt voor het vuur
Gen. 26 : 22 wassen betekenis hier: toenemen, vermeerderen
Gen. 43 : 31 wassen zijn aangezicht –
Ex. 19 : 10 wassen kleren –: geboden
Ex. 40 : 12 - 13 wassen en dan zalven
Ex. 40 : 12 wassen met water
Ex. 40 : 12 wassen van Aaron en zijn zonen
Ps. 51 : 4 wassen wassen van ongerechtigheid
Spr. 30 : 12 wassen niet gewassen zijn van zijn drek
Jes. 1 : 16 wassen wast u
Jer. 4 : 14 wassen hart -: verkeerde gedachten wegdoen
Jer. 4 : 14 wassen zich het - wassen van boosheid
Joh. 13 : 8 wassen door Jezus: onze voeten
Hebr. 10 : 22 wassen fig. lichaam gewassen met rein water
Opb. 22 : 14 wassen fig. wassen: lange kleren
Ex. 29 : 1 wassen met water
Tit. 3 : 5 wassing van wedergeboorte
Ex. 30 : 17 v wasvat koperen -
Ex. 38 : 8 wasvat koperen -: bouw
Ex. 40 : 7 wasvat locatie
Ex. 40 : 31 wasvat voor handen en voeten
Lev. 7 : 27 wasvat gebruik: geval: bloedvlek
Gen. 1 : 20 water wateren brengen overvloedig voort
Gen. 24 : 11 water putten: tijd
Gen. 26 : 19 water levend -: put van levend -
Gen. 49 : 3 water snelle afloop als der -en
Ex. 20 : 4 water wateren onder de aarde
Ex. 29 : 1 water wassen met -
Lev. 16 : 4 water baden met -: alvorens heilige klederen aan te trekken
Lev. 16 : 24 water middel ter reiniging
Num. 5 : 17 water heilig -
Num. 5 : 18 v water bitter
Deut. 8 : 7 water zegen van -
Deut. 23 : 10 water reiniging met water na zaadlozing in legerplaats
Deut. 33 : 13 water diepte: ondergronds water?
2 Kon. 2 : 19 water slecht -
2 Kon. 2 : 21 water gezond gemaakt
2 Kon. 3 : 20 water - des levens, type van
Neh. 9 : 11 water sterke wateren
Neh. 9 : 15 water uit de steensrots bracht God water voort
Job 12 : 15 water wateren door God bestuurd
Ps. 1 : 3 water Gods woord als -
Ps. 29 : 3 water God is op de grote -en
Ps. 29 : 3 water Gods stem is op de -en
Ps. 65 : 10 water de rivier Gods is vol -
Ps. 66 : 12 water in het - komen: Israël
Ps. 69 : 15 water uit de diepten der -en gered worden
Ps. 105 : 29 water wateren in bloed veranderd door God
Ps. 105 : 41 water uit de geopende steenrots, vgl. het water uit Christus' gestoken zijde
Ps. 148 : 4 water wateren boven de hemelen
Spr. 11 : 25 water zie bevochtigen
Spr. 25 : 25 water koud -
Spr. 30 : 4 water wateren in een kleed gebonden
Jes. 12 : 3 water scheppen: uit de fonteinen des heils
Jes. 30 : 20 water wateren der verdrukking te drinken geven
Jes. 43 : 2 water door het - gaan: God is met Israël
Jes. 44 : 3 water God zal – gieten op de dorstige (Israël)
Jes. 48 : 21 water uit de rotsen: door God bewerkt
Jes. 49 : 10 water springaders der -en: God zal de verlosten erheen leiden
Jes. 55 : 1 water fig. komt tot de -en
Jes. 58 : 11 water bron van -: wij
Jer. 17 : 13 water God de springader van het levende water
Jer. 17 : 13 water levend -: springader: God
Ez. 19 : 10 water maakt de wijnstok vruchtbaar en vol ranken
Ez. 36 : 25 water ter reiniging toegepast
Luk. 8 : 6 water noodzakelijk voor de groei van een plant
Luk. 8 : 24 water Jezus bestrafte de wind en de golfslag van het water
Luk. 21 25 water bruisen van zee en watergolven
Luk. 22 10 water kruik - dragend
Joh. 4 : 10 water levend -: fig.:door Jezus te geven
Joh. 4 : 14 water dat Christus geeft
Joh. 7 : 38 water levend water stromend uit het binnenste van de gelovige
Joh. 13 : 5 water reinigen met water: voeten
Ef. 5 : 26 water Gods woord als -
Hebr. 10 : 22 water en bloed
Hebr. 10 : 22 water rein -: Gods woord, vgl. Jezus uitspraak: "rein om het woord"
2 Pe 3 : 5 water aarde bestaande uit en door water
1Jo 5 : 6 water Jezus is gekomen door water en bloed
1Jo 5 : 7 water getuigen door het -
Opb. 7 : 17 water levenswateren
Opb. 11 : 6 water veranderen in bloed
Opb. 17 : 1 water fig. vele wateren: vele volken
Opb. 17 : 15 water fig. gebruikt: wateren zijn volken, menigten, naties, talen
Opb. 21 : 6 water van het leven
Opb. 22 : 17 water levens- : te nemen om niet
water zie ook Vloed
Jes. 32 : 2 waterbeek als waterbeken in een dorre plaats: Jezus
Joz. 15 : 19 waterbron -nen gegeven aan Achsa
Opb. 14 : 7 waterbron door God zijn de -nen gemaakt
Ps. 93 : 4 wateren fig.lijkt het
Ps. 144 : 7 wateren zinnebeeld: overweldigende vreemden, vijanden
Spr. 30 : 4 wateren grenzen der -
Jer. 47 : 2 wateren zinnebeeld van een menigte mensen
Gen. 24 : 13 waterfontein Eliëzer stond bij de -
Gen. 21 : 19 waterput
Gen. 26 : 20 v waterput twist om waterputten
Ps. 29 : 10 watervloed Jahweh heeft gezeten over de -
Ps. 69 : 16 watervloed laat de - mij niet overstromen
Joz. 15 : 19 waterwelling
Luk. 14 : 2 v waterzuchtige genezing van een -
WC zie Toilet
Gen. 48 : 21 wederbrengen door God: Israël: in het land Kanaän
2 Kron. 33 : 13 wederbrengen door God: Manasse: naar Jeruzalem
Jes. 49 : 5 wederbrengen Israël – tot God: opdracht van de Messias
Jes. 52 : 8 wederbrengen Sion
2 Kon. 5 : 13 v wedergeboorte tot kind Gods, bijv. Naaman, "kleine jongen"
Job 39 : 6 wedergeboorte een smart
Matth. 19 : 28 wedergeboorte herstel van alle dingen
Matth. 19 : 28 wedergeboorte vgl. de weeen in de eindtijd
Luk. 7 : 28 wedergeboorte en natuurlijke geboorte
Joh. 3 : 5 wedergeboorte uit water en Geest
Tit. 3 : 5 wedergeboorte en behoudenis
Tit. 3 : 5 wedergeboorte wassing van -
1Jo 5 : 1 wedergeboorte God doet geboren worden
1 Pe 1 : 3 wedergeboren God heeft ons - doen worden
1 Pe 1 : 23 wedergeboren en liefhebben
1 Pe 1 : 23 , 25 wedergeboren uit het woord van God, dat verkondigd is
1Jo 3 : 10 wedergeborene doet de gerechtigheid en heeft zijn broeder lief
Jes. 30 : 9 wederhorig Israël
2 Thess. 2 : 6 v wederhouder Heilige Geest vermoedelijk, niet de gemeente
Gen. 16 : 9 wederkeren door Hagar: door de engel bevolen
Gen. 31 : 3 wederkeren keer weder tot het land van uw vaderen (gezegd door God tot Jakob)
Deut. 4 : 30 wederkeren tot God: uit angst en ellende
1 Kon. 2 : 44 wederkeren iemands boosheid op hem doen - door God
2 Kron. 19 : 4 wederkeren - tot God: doen wederkeren
2 Kron. 24 : 19 wederkeren tot God doen -: taak van profeten
Jes. 44 : 22 wederkeren tot God, omdat Hij Israël heeft verlost
Jer. 3 : 22 wederkeren tot God
Jer. 8 : 5 wederkeren weigeren
Klg. 3 : 40 wederkeren tot God
Mal. 3 : 7 wederkeren door God: tot Israël
Mal. 3 : 7 wederkeren keert weder tot Mij en Ik zal tot u wederkeren
Opb. 3 : 3 wederkeren bedenken hoe je het ontvangen en gehoord hebt
Jes. 1 : 27 wederkerende wederkerenden van Sion
Jes. 30 : 15 wederkering door - behouden worden
2 Kron. 30 : 9 wederkomen in het land: na bekering
Ex. 32 : 23 wederkomst Christus' -: twijfel
Deut. 30 : 9 wederkomst Christus - en Israëls herstel
Deut. 33 : 2 wederkomst Christus - met tienduizenden van heiligen (associatie)
Deut. 33 : 26 wederkomst Christus: varend op de hemel
2 Sam. 22 : 10 wederkomst Christus: tot verlossing (toepassing)
2 Sam. 23 : 4 wederkomst Christus -: zichtbaar
Ps. 18 : 10 v wederkomst Christus'
Ps. 57 : 4 wederkomst Christus' -
Ps. 57 : 4 wederkomst van Christus (toepassing)
Ps. 57 : 12 wederkomst Christus' - , vs 16
Ps. 95 : 2 wederkomst Christus: verwachting: Hem tegemoet gaan met lof
Ps. 97 : 4 wederkomst Christus -: gelijk bliksem die wereld verlicht (associatie)
Ps. 97 : 6 wederkomst Christus' - (associatie): alle volken zien Gods eer
Ps. 98 : 3 wederkomst Christus: zichtbaar, vs 2
Ps. 102 : 17 wederkomst Christus -: in heerlijkheid
Ps. 104 : 3 wederkomst Christus: met gelovigen (wolken) en engelen (vleugelen)(associatie)
Ps. 108 : 6 v wederkomst Christus' - uit de hemel, tot redding
Ps. 110 : 3 wederkomst Christus' -
Ps. 112 : 4 wederkomst van Christus (associatie)
Ps. 144 : 5 wederkomst Christus -
Spr. 14 : 28 wederkomst Christus: heerlijke verschijning met zijn volk (toepassing)
Hgl 2 : 8 wederkomst Christus -: met vreugde
Hgl 4 : 5 wederkomst toepassing
Hgl 4 : 8 wederkomst met de gemeente (toepassing)
Jes. 35 : 10 wederkomst Christus': met de zijnen: eeuwige blijdschap (toepassing)
Jes. 40 : 5 wederkomst Jezus' -: bevestiging van Gods woord
Jes. 40 : 5 wederkomst Jezus' -: openbaring aan iedereen
Jes. 40 : 10 wederkomst Christus' -
Jes. 52 : 10 wederkomst Jezus: voor de wereld
Jes. 52 : 15 wederkomst Jezus: heidenen verstomd en krijgen kennis
Jes. 60 : 1 wederkomst Christus: die hoop reinigt ons
Jes. 64 : 1 wederkomst verlangen naar de - (toepassing)
Ez. 12 : 27 wederkomst Christus -door de mensen in gedachten uitgesteld
Hos. 6 : 3 wederkomst Christus: als de opgaande zon
Hos. 6 : 3 wederkomst Christus' -: als de dageraad
Obadja : 21 wederkomst Christus: met alle heiligen?
Micha 1 : 2 v wederkomst Christus' - en verschijnselen
Micha 7 : 7 wederkomst uitzien naar de Heere (associatie)
Hab. 3 : 3 v wederkomst van Christus
Zach. 14 : 5 wederkomst Christus: met de heiligen
Matth. 10 : 23 wederkomst Christus' -: wanneer: evangelisatie in Israël
Matth. 14 : 25 wederkomst Christus: in type ?
Matth. 16 : 27 wederkomst Christus -: in heerlijkheid Vader
Matth. 16 : 27 wederkomst Christus: met de engelen
Matth. 16 : 27 wederkomst Christus: nabij ( 'staat te komen')
Matth. 16 : 27 wederkomst Christus: zal vergelden ieder naar werken
Matth. 16 : 28 wederkomst Christus -: in zijn koninkrijk
Matth. 16 : 28 wederkomst Christus: zichbaar, vgl. 'zien komen'
Matth. 17 : 3 wederkomst Christus: met de heiligen
Matth 23 : 39 wederkomst Christus - voor Jeruzalem
Matth 24 : 3 wederkomst Jezus' -: teken daarvan
Matth. 24 : 27 wederkomst Christus' -
Matth. 24 : 30 wederkomst zichtbaar
Matth. 24 : 36 wederkomst Christus'-: dag en uur verschijning onbekend
Matth. 24 : 37 v wederkomst gelijk de dagen van Noach
Matth. 24 : 44 wederkomst Jezus' -: onze voorbereiding: gereed zijn
Matth. 24 : 44 wederkomst Jezus' -: uur onvermoed
Matth. 24 : 46 wederkomst Christus'-
Matth. 24 : 48 wederkomst Jezus' -: verwachting: 'mijn Heer blijft uit'
Matth. 24 : 50 wederkomst Christus' -: uur
Matth. 24 : 50 wederkomst Christus' -: voor de bozen onverwachts
Matth. 24 : 51 wederkomst Jezus' -: oordeel voor de boze slaven
Matth. 25 : 5 wederkomst christenen slapen in voordien
Matth. 25 : 5 wederkomst Jezus'- : uitblijven, vgl. 19
Matth. 25 : 5 wederkomst wanneer: middernacht
Matth. 25 : 7 , 1 wederkomst Christus: onze taak: onze lampen in orde brengen, uitgaan
Matth. 25 : 10 wederkomst Jezus: voorbereiding door ons: gereed zijn, olie in de kruik
Matth. 25 : 10 wederkomst Jezus: wanneer de helft weggaat om te kopen
Matth. 25 : 13 wederkomst Jezus: dag en uur ons onbekend
Matth. 25 : 19 wederkomst afrekening met de gelovigen
Matth. 25 : 19 wederkomst van Jezus: na lange tijd
Matth. 25 : 31 wederkomst Jezus'- : in heerlijkheid
Matth. 25 : 31 wederkomst Jezus'-: met alle engelen
Matth. 26 : 65 wederkomst Christus: op de wolken des hemels
Mark. 6 : 48 wederkomst Jezus': toepassing
Mark. 8 : 38 wederkomst Christus: in heerlijkheid
Mark. 8 : 38 wederkomst Christus: met de heilige engelen
Mark. 9 : 12 wederkomst Elia komt eerst en herstelt alles
Mark. 13 : 26 wederkomst Jezus: in wolken
Mark. 13 : 26 wederkomst Jezus: met grote kracht
Mark. 13 : 26 wederkomst Jezus: met heerlijkheid
Mark. 13 : 32 wederkomst Christus' -: dag of uur onbekend
Mark. 13 : 35 wederkomst in de nacht
Mark. 13 : 35 wederkomst Jezus': wanneer onbekend
Mark. 13 : 36 wederkomst Jezus'-: plotseling
Mark. 13 : 37 wederkomst houding tegenover: waken
Mark. 14 : 62 wederkomst Jezus: met de wolken des hemels
Luk. 8 : 40 wederkomst Christus: wachten en uitzien naar Hem (toepassing)
Luk. 9 : 26 wederkomst Christus -: in heerlijkheid
Luk. 9 : 37 wederkomst ontmoeting in de lucht (toepassing)
Luk. 10 : 35 wederkomst door Jezus zelf voorzegd, in een gelijkenis
Luk. 12 : 36 wederkomst bruiloft en -: na de bruiloft komt de Heer terug
Luk. 12 : 36 wederkomst houding van een discipel: wachten
Luk. 12 : 36 wederkomst na de bruiloft
Luk. 12 : 37 wederkomst houding van een discipel: waken
Luk. 12 : 40 wederkomst gereed zijn voor Christus' -
Luk. 13 : 35 wederkomst Jezus -: zichtbaar: voor Jeruzalem
Luk. 13 : 35 wederkomst Jezus' -: in de naam van de HEER
Luk. 17 : 24 wederkomst Christus: zichtbaar
Luk. 17 30 wederkomst Christus: merkbaar
Luk. 18 8 wederkomst zal de Heer het geloofsvertrouwen vinden?
Luk. 19 12 wederkomst Christus - door Hem voorzegd
Luk. 19 15 wederkomst daarna: slaven ter verantwoording geroepen
Luk. 19 15 wederkomst na ontvangst koninkrijk
Luk. 19 27 wederkomst oordeel over de ongelovigen
Luk. 21 27 wederkomst Jezus -: met kracht en grote heerlijheid
Luk. 21 27 wederkomst Jezus -: zichtbaar: in een wolk
Luk. 21 27 wederkomst Jezus -: zichtbaar: voor de volken
Luk. 21 35 wederkomst Christus' op aarde
Luk. 21 36 wederkomst Jezus' - : staat te gebeuren
Luk. 22 39 wederkomst Christus: met de heiligen in zijn gevolg
Joh. 14 : 3 wederkomst Jezus: ons tot zich nemen
Joh. 16 : 22 wederkomst blijdschap bij ons (toepassing)
Joh. 21 : 22 wederkomst Christus' -
Hand. 1 : 11 wederkomst Jezus: gelijkerwijs Hij is heengegaan
Hand. 3 : 20 wederkomst Jezus' -: na bekering der Joden
Hand. 3 : 20 wederkomst Jezus' -: wanneer
Rom. 15 : 8 wederkomst Christus: Hij zal komen en zijn beloften vervullen (toepassing)
1 Cor. 15 : 23 wederkomst Christus' komst
2 Cor. 5 : 2 wederkomst van Christus
2 Cor. 12 : 20 v wederkomst Paulus' -: hoe treft Paulus de Corinthiers aan
Filip. 1 : 6 wederkomst Christus'-: voltooing van Gods werk
Filip. 1 : 10 wederkomst Christus -: dag van Christus
Filip. 3 : 20 wederkomst Christus: als Heiland
Filip. 3 : 20 wederkomst Christus: uit de henelen
Filip. 3 : 21 wederkomst Christus verandert ons lichaam
Col. 3 : 4 wederkomst Christus' -
Col. 3 : 4 wederkomst Christus': wij zullen geopenbaard worden in heerlijkheid
1 Thess. 1 : 10 wederkomst Christus' -: die ons redt van de komende toorn
1 Thess. 1 : 10 wederkomst Christus' -: uit de hemelen
1 Thess. 1 : 10 wederkomst verwachten van Jezus' -
1 Thess. 2 : 19 wederkomst Christus´ -
1 Thess. 3 : 13 wederkomst Christus - met al zijn heiligen
1 Thess. 3 : 13 wederkomst Christus -: met al zijn heiligen
1 Thess. 4 : 13 v wederkomst Christus -
1 Thess. 4 : 14 wederkomst Christus'- : ontslapenen met Hem: zekerheid hiervan
1 Thess. 4 : 15 wederkomst van de Heer
1 Thess. 4 : 16 v wederkomst Christus: chronologie: 'eerst', 'daarna'
1 Thess. 5 : 1 wederkomst Christus'-: tijden en gelegenheden
1 Thess. 5 : 1 wederkomst kennis van - nauwkeurig weten
1 Thess. 5 : 23 wederkomst Christus: heiliging met oog op
2 Thess. 1 : 7 wederkomst in vlammend vuur
2 Thess. 1 : 7 wederkomst met de engelen
2 Thess. 1 : 7 wederkomst ons deel: rust
2 Thess. 1 : 7 wederkomst openbaring van de Heer
2 Thess. 1 : 7 wederkomst ten gerichte
2 Thess. 1 : 7 wederkomst uit de hemel
2 Thess. 1 : 10 wederkomst Christus bewonderd in zijn heiligen
2 Thess. 1 : 10 wederkomst doel
2 Thess. 1 : 10 wederkomst met de heiligen
2 Thess. 1 : 10 wederkomst verheerlijking Christus
2 Thess. 1 : 12 wederkomst wij verheerlijkt in Hem
2 Thess. 2 : 1 wederkomst van Christus: onze bijeenvergadering tot hem
2 Thess. 2 : 1 wederkomst van Christus: opname van de gemeente
2 Thess. 2 : 3 wederkomst eindtijdse tekenen: afval tov godsdienst
2 Thess. 2 : 8 wederkomst Christus: verschijning
1 Tim. 3 : 14 wederkomst Christus -: Zijn verlangen
1 Tim. 4 : 13 wederkomst Christus' - (toepassing)
1 Tim. 6 : 13 wederkomst Christus' -: verschijning, voor gelovigen!
1 Tim. 6 : 14 wederkomst Christus: verschijning aan ons
1 Tim. 6 : 15 wederkomst Christus - : wanneer: op zijn eigen tijd
Hebr. 9 : 28 wederkomst van Christus: verschijning aan die Hem verwachten
Hebr. 10 : 25 wederkomst Christus -:de dag van - zien naderen
Hebr. 10 : 25 wederkomst Christus' -: gelijk aanbreken van de dag
Hebr. 10 : 37 wederkomst Hij die komt zal komen en niet uitblijven
Hebr. 10 : 37 wederkomst verwachting van de -: 'nog een zeer korte tijd'
Jac. 5 : 7 wederkomst hebt geduld tot de komst van de Heer
Jac. 5 : 8 wederkomst Christus -: nabij
1 Pe 1 : 6 wederkomst Christus' -: openbaring
1 Pe 1 : 7 wederkomst lof, eer, heerlijkheid voor ons
1 Pe 1 : 7 wederkomst openbaring van Jezus Christus
1 Pe 1 : 13 wederkomst Christus -
1 Pe 4 : 13 v wederkomst Christus: blijdschap
1 Pe 4 : 13 v wederkomst Christus: openbaring van zijn heerlijkheid
2 Pe 3 : 4 wederkomst belofte van Zijn komst betwijfeld
2 Pe 3 : 9 wederkomst belofte: wordt niet vertraagd
2 Pe 3 : 14 wederkomst Jezus' - en onze wenselijke toestand
1Jo 2 : 28 wederkomst van Christus: openbaring
1Jo 3 : 2 wederkomst van Christus: openbaring
Jud : 14 wederkomst Christus' -: met tienduizenden
Jud : 15 wederkomst Christus -: ten gerichte
Jud : 21 wederkomst Christus' -: barmhartigheid
Jud : 21 wederkomst Christus' -: verwachten
Opb. 1 : 7 wederkomst Christus: elk oog zal Hem zien
Opb. 1 : 7 wederkomst Christus: Israël: alle stammen weeklagen
Opb. 1 : 7 wederkomst Christus: met de wolken
Opb. 2 : 25 wederkomst Christus -
Opb. 3 : 3 wederkomst Christus - : voor slapenden als een dief
Opb. 3 : 3 wederkomst voor de zijnen is zijn komst vooraf merkbaar
Opb. 3 : 11 wederkomst Christus: spoedig
Opb. 12 : 10 wederkomst Christus' -: komst van Zijn gezag
Opb. 16 : 15 wederkomst Jezus - : gelijk een dief
Opb. 16 : 15 wederkomst Jezus - : onze taak: kleren bewaren
Opb. 16 : 15 wederkomst Jezus -: onze taak: waken
Opb. 22 : 7 wederkomst spoedig
Opb. 22 : 12 wederkomst Christus -: met loon
Opb. 22 : 12 wederkomst Christus -: spoedig
Opb. 22 : 20 wederkomst Christus: spoedig
wederkomst zie ook Posttribulationisme
Esth. 8 : 8 wederroepen niet te -
Deut. 1 : 42 - 43 wederspannig begrip
Deut. 1 : 42 - 43 wederspannig geval van -heid
Deut. 31 : 27 wederspannig en hard van nek
Deut. 31 : 27 wederspannig hoeveel
Deut. 31 : 27 wederspannig tegen God
Ps. 105 : 28 wederspannig Gods woord niet - zijn
Ps. 106 : 7 wederspannig Israël aan de schelfzee
Ps. 107 : 11 wederspannig tegen Gods geboden
Jer. 5 : 23 wederspannig hart
Deut. 1 : 26 wederspannigheid begrip: onwil om Gods wil te doen
1 Sam. 15 : 23 wederspannigheid afgoderij
1 Sam. 15 : 23 wederspannigheid zonde der toverij
Ps. 107 : 11 wederspanningheid gevolg: ellende
1 Sam. 15 : 23 wederstreven
Hos. 7 : 14 wederstreven tegen God
Jes. 65 : 2 wederstrevig volk
Gen. 42 : 29 wedervaren te kennen geven
Gen. 9 : 6 wedervergelding bloed door bloed
Gen. 27 : 29 wedervergelding gewenst
Ex. 21 : 23 v wedervergelding oog voor oog etc
Ex. 22 : 24 wedervergelding bijzonder recht
Num. 25 : 18 wedervergelding geval
Richt. 8 : 35 wedervergelding nagelaten
Richt. 9 : 56 wedervergelding God deed het kwaad gedaan door Abimelech wederkeren
Richt. 9 : 56 wedervergelding voor de inwoners van Sichem
1 Sam. 15 : 33 wedervergelding Agag's dood
1 Kon. 21 : 21 wedervergelding kwaad vergolden met kwaad
1 Kon. 21 : 23 wedervergelding
2 Kron. 15 : 2 wedervergelding wet van - : God verlaten maakt verlaten
Neh. 4 : 4 wedervergelding gebed om -
Ps. 94 : 23 wedervergelding van ongerechtigheid
Spr. 26 : 27 wedervergelding
Jes. 30 : 16 wedervergelding
Jes. 50 : 11 wedervergelding vuur
Jer. 48 : 27 wedervergelding geval: belaching
Jer. 50 : 15 wedervergelding geval
Jer. 51 : 35 wedervergelding roep om – aan Babel
Jer. 51 : 49 wedervergelding geval: Babels val
Ez. 35 : 6 wedervergelding van Seir
Hos. 4 : 6 wedervergelding door God: vergeten, verwerpen door Hem
Hab. 2 : 16 wedervergelding aangezegd
Matth. 5 : 7 wedervergelding geval
Matth. 5 : 39 wedervergelding persoonlijke – van de boze na te laten
2 Cor. 9 : 6 wedervergelding wet van -
Col. 3 : 25 wedervergelding
2 Thess. 1 : 6 wedervergelding verdrukking vergelden met verdrukking
Opb. 16 : 6 wedervergelding bloed met bloed
Luk. 20 3 wedervraag door Jezus
wedervraag zie ook Vraag
Ex. 22 : 22 weduwe zorg voor de -
Lev. 21 : 14 weduwe
Deut. 10 : 18 weduwe het recht van de -: doet God
Deut. 24 : 17 v weduwe bescherming en zorg -en
Deut. 26 : 12 weduwe zorg voor
Deut. 27 : 19 weduwe recht van de - buigen
2 Sam. 20 : 3 weduwe levende als -n
Job 24 : 3 weduwe verdrukken
Job 31 : 16 weduwe versmachten door een -
Job 31 : 16 weduwe zorg voor de -n
Ps. 68 : 6 weduwe God is een rechter der -n
Ps. 94 : 6 weduwe doden van de -n: door de goddelozen
Ps. 146 : 9 weduwe God houdt de -n staande
Spr. 15 : 25 weduwe God: bevestigt de -
Jes. 1 : 23 weduwe twistzaak der weduwen wordt niet behandeld
Jes. 10 : 2 weduwe tot buit geworden
Jer. 22 : 3 weduwe onderdrukt de - niet
Joel 1 : 8 weduwe verdriet der -
Mal. 3 : 5 weduwe onrechtvaardig behandelen
Mark. 12 : 40 weduwe huizen van de -n opeten: door de schriftgeleerden
Mark. 12 : 41 weduwe arme
Mark. 12 : 44 weduwe vrijgevige -
Luk. 7 : 12 weduwe
Luk. 18 3 weduwe
Luk. 20 47 weduwe gevaar: uitbuiting
Luk. 21 2 weduwe arme -
Hand. 9 : 39 weduwe zorg voor de -en: kleding make: door Tabitha
1 Cor. 7 : 8 weduwe ongehuwd blijven is goed
1 Tim. 5 : 3 weduwe eer de echte -n
1 Tim. 5 : 5 weduwe arbeid der -n
1 Tim. 5 : 5 weduwe haar hoop op God gevestigd
1 Tim. 5 : 9 weduwe zestig jaar of ouder mag worden ingeschreven
1 Tim. 5 : 11 weduwe jongere -n
1 Tim. 5 : 14 weduwe jongere -n moeten trouwen
1 Tim. 5 : 15 weduwe jonge -en die zich afwenden en de satan achterna gaan
Opb. 18 : 7 weduwe rouw
Jes. 1 : 17 weduwe handelt de twistzaak der -
Jes. 47 : 8 v weduwschap
Jes. 54 : 4 weduwschap smaad van -
Esth. 4 : 4 wee zeer - doen: bij Esther
Spr. 23 : 29 wee
Jes. 6 : 5 wee mij
Jes. 21 : 3 wee bange weeën hebben mij aangegrepen
Jes. 26 : 17 wee Israël in barensnood
Jes. 66 : 7 wee weeën van Sion
Jer. 4 : 31 wee
Matth 24 : 8 wee begin van de -en
Matth. 26 : 24 wee uitgesproken door de Heer met betrekking tot zijn verrader
Mark. 13 : 17 wee zwangeren en zogenden in die dagen
Luk. 10 : 13 wee Bethsaïda
Luk. 10 : 13 wee Chorazin
Luk. 17 : 1 wee hem door wie struikelblokken komen
Luk. 21 23 wee de zwangeren en zogenden in die dagen
Luk. 22 22 wee die mens die Jezus overlevert
Jud : 11 wee wee hun
Opb. 8 : 13 wee drievoudig -
Opb. 12 : 2 wee weeën van een zwangere
Opb. 18 : 16 wee wee, wee de grote stad
Opb. 18 : 19 wee wee-roep
Job 31 : 6 weegschaal rechte -
Ps. 62 : 10 weegschaal
Spr. 11 : 1 weegschaal bedrieglijke -: den HEERE een gruwel
Spr. 20 : 23 weegschaal bedrieglijke -
Dan. 5 : 27 weegschaal wegen in -en en te licht bevinden
Opb. 6 : 5 weegschaal
Lev. 19 : 36 weegsteen rechte -en zult u hebben
Deut. 25 : 13 weegsteen tweeërlei weegstenen
Spr. 11 : 1 weegsteen volkomen
Spr. 20 : 23 weegsteen tweëerlei -
Jes. 7 : 4 week uw hart worde niet -
Dan. 9 : 24 v week de zeventig weken
Dan. 9 : 24 week jaar-
1 Kon. 13 : 30 weeklacht
Amos 8 : 10 weeklacht liederen in -en veranderen
Ps. 30 : 11 weeklage veranderd in een rei
Amos 8 : 10 weeklagen
Matth. 24 : 30 weeklagen door de stammen van het land
Luk. 8 : 52 weeklagen allen weeklaagden over het overleden meisje
Luk. 23 27 weeklagen over Jezus, door vrouwen
2 Sam. 1 : 24 weelde gewaardeerd
Spr. 19 : 10 weelde misstaat een zot
Amos 6 : 4 weelde
Luk. 7 : 25 weelde Christus over -
Luk. 7 : 25 weelde in - leven
Jac. 5 : 5 weelde in - leven
Opb. 18 : 7 , 9 weelderig leven
Opb. 18 : 9 weelderig leven
Neh. 8 : 10 weent weent niet (geval)
Gen. 9 : 14 weer God heeft het - in de hand
Ex. 9 : 23 weer in Gods besturing
Ps. 105 : 33 weer God kan weersgesteldheid veranderen
Joel 2 : 23 weer regeren: door de Messias
Opb. 11 : 6 weer beinvloeden: door de twee getuigen
1 Sam. 7 : 13 weerhouden Filistijnen: door God
Spr. 25 : 28 weerhouden zijn - niet kunnen weerhouden
Hand. 14 : 18 weerhouden de menigte - te offeren
1 Pe 3 : 10 weerhouden zijn tong van kwaad -
2 Cor. 12 : 21 weerkomen door Paulus in Korinthe
1 Sam. 20 : 3 weerleggen door David
1 Kon. 22 : 28 weerleggen weerlegbare profetie
Jer. 37 : 9 weerleggen door God
Matth. 12 : 25 weerleggen door Jezus
Hand. 18 : 28 weerleggen de Joden in het openbaar -
2 Tim. 3 : 16 weerleggen met de bijbel
2 Tim. 4 : 2 weerleggen weerleg!
Tit. 1 : 9 weerleggen met de gezonde leer
Tit. 1 : 9 weerleggen tegensprekers -
Job 28 : 26 weerlicht der donderen: door God geordend
Job 37 : 3 weerlicht goddelijk verschijnsel
Job 38 : 25 weerlicht door God bestuurd
Luk. 17 : 24 weerlichten
Luk. 6 : 29 weerloosheid beoefenen
Num. 14 : 9 weerspannig weest niet - tegen Jhwh
Deut. 9 : 24 weerspannig leven lang -
Deut. 21 : 18 weerspannig kind
Deut. 21 : 20 weerspannig begrip
Joz. 1 : 18 weerspannig zijn: tegen de mond van Jozua
Joz. 22 : 29 weerspannig tegen God
1 Kon. 13 : 21 weerspannig
Neh. 9 : 26 weerspannig worden: door Israël
Jes. 1 : 20 weerspannig begrip
Jes. 50 : 5 weerspannig Jezus niet –
Jes. 63 : 10 weerspannig worden
Jes. 65 : 2 weerspannig wederstrevig
Ez. 20 : 8 weerspannig Israël was – tegen God
Hos. 14 : 1 weerspannig tegen God
Tit. 1 : 6 weerspannig kind
Tit. 1 : 10 weerspannig weerspannige zwetsers en bedriegers
1 Tim. 1 : 9 weerspannige terechtwijzen door de wet
Deut. 1 : 27 weerspannigheid en denken
Joz. 22 : 22 weerspannigheid
Neh. 9 : 17 weerspannigheid
Jes. 1 : 20 weerspannigheid gevolg
Deut. 9 : 23 weerspanning en God niet geloven
Luk. 21 : 15 weerspreken gelovigen -
Matth. 5 : 39 weerstaan boze mens niet weerstaan
Luk. 21 : 15 weerstaan gelovigen -
Hand. 13 : 8 weerstaan door een tovenaar
Hand. 18 : 6 weerstaan Paulus weerstaan door de Joden
Gal. 2 : 11 weerstaan Paulus weerstond Petrus
Jac. 4 : 6 weerstaan door God
Jac. 4 : 7 weerstaan de duivel -
Jac. 5 : 6 weerstaan niet -
1 Pe 5 : 9 weerstaan weerstaat de duivel
Luk. 5 39 weerstand tegen het nieuwe
Ef. 6 : 13 weerstand nodige - bieden
2 Tim. 3 : 8 weerstand tegen de waarheid
Jac. 4 : 6 weerstand door God: jegens hoogmoedigen
Ex. 22 : 22 wees zorg voor de -
Deut. 10 : 18 wees het recht van de -: doet God
Deut. 24 : 17 v wees bescherming en zorg -en
Deut. 26 : 12 wees zorg voor
Deut. 27 : 19 wees recht van de - buigen
Esth. 2 : 7 wees
Job 14 : 21 wees gestorven ouders kennen hem niet
Job 31 : 17 wees zorg voor de -
Job 31 : 21 wees onrecht doen aan een -
Ps. 68 : 6 wees God is een vader der -zen
Ps. 94 : 6 wees doden van de -n: door de goddelozen
Ps. 146 : 9 wees God houdt de -n staande
Jes. 1 : 17 wees doet de - recht
Jes. 1 : 23 wees recht doen aan de -: dat verzuimen te doen
Jes. 10 : 2 wees wezen worden geplunderd
Jer. 22 : 3 wees onderdrukt de - niet
Klg. 5 : 3 wees wezen zonder vader, zijn wij
Mal. 3 : 5 wees onrechtvaardig behandelen
Joh. 14 : 18 wees Jezus zal ons geen wezen laten blijven
Gen. 18 : 19 weg van God houden
Deut. 1 : 33 weg wijzen: door God
Deut. 5 : 33 weg God gebiedt een - te gaan
Deut. 11 : 22 weg Gods -en
Deut. 13 : 5 weg en wandelen
Deut. 28 : 9 weg Gods -en: daarin te wandelen
Deut. 30 : 16 weg Gods -en: daarin te wandelen
Deut. 31 : 29 weg afwijken van de -
Joz. 1 : 8 weg voorspoedig maken van zijn wegen: door gehoorzaamheid aan Gods woord
Joz. 22 : 5 weg Gods wegen: daarin te wandelen
Richt. 2 : 17 weg wandelen: begrip
Richt. 2 : 22 weg de - van Jhwh houden, om daarin te wandelen
1 Sam. 8 : 3 weg wandelen in iem. wegen: niet
2 Sam. 22 : 22 weg Gods - houden
2 Sam. 22 : 31 weg Gods - volmaakt
2 Sam. 22 : 33 weg openen: door God
1 Kon. 2 : 4 weg zijn weg bewaren
1 Kon. 8 : 25 weg bewaren
1 Kon. 8 : 36 weg goede - leren van God
1 Kon. 8 : 58 weg Gods wegen: hierin wandelen: daartoe ons hart neigende
2 Kon. 17 : 13 weg boze -en: bekeert u daarvan
2 Kon. 21 : 21 weg wandelen in de weg van zijn vader
2 Kon. 21 : 21 weg wandelen in een weg: begrip
2 Kon. 21 : 22 weg van Jahweh
2 Kron. 6 : 16 weg bewaren: om te wandelen in Gods wet
2 Kron. 6 : 27 weg goede -, waarin wij te wandelen hebben
2 Kron. 6 : 31 weg Gods -en: daarin wandelen
2 Kron. 13 : 22 weg versus woord
2 Kron. 17 : 3 weg wandelen in de wegen van zijn vader David
2 Kron. 27 : 6 weg zijn - richten voor het aangezicht van God
2 Kron. 28 : 2 weg wandelen in de -en der koningen van Israël
Neh. 2 : 8 weg God baant de weg
Job 19 : 8 weg toemuren
Job 31 : 4 weg mijn wegen: God ziet ze alle
Ps. 1 : 1 weg der zondaars
Ps. 1 : 6 weg de - der goddelozen: zal vergaan
Ps. 1 : 6 weg de weg der rechtvaardigen: de HERE kent die -
Ps. 5 : 9 weg Gods -: richt Uw weg voor mijn aangezicht
Ps. 17 : 5 weg Gods - gaan, opdat ik niet wankele
Ps. 25 : 9 weg Gods -: Hij zal de zachtmoedigen Zijn - leren
Ps. 25 : 12 weg kiezen
Ps. 49 : 14 weg denk- en leefwijze
Ps. 49 : 14 weg dwaasheid
Ps. 67 : 3 weg Gods - kennen
Ps. 86 : 11 weg Gods -: leer mij Uw -
Ps. 95 : 10 weg Gods -en niet kennen
Ps. 107 : 40 weg geen weg hebben of zien
Ps. 119 : 5 weg richten van mijn -en om Gods inzettingen te bewaren
Ps. 119 : 59 weg bedenken, overdenken en dan aanpassen
Ps. 119 : 59 weg zijn -en bedenken en zich bekeren
Ps. 119 : 168 weg mijn -en zijn voor God
Ps. 138 : 5 weg Gods -: de koningen der aarde zullen zingen van Gods wegen
Ps. 139 : 24 weg eeuwige -
Ps. 139 : 24 weg en gedachten
Ps. 139 : 24 weg schadelijke -
Ps. 143 : 8 weg maak mij bekend de - dien ik te gaan heb
Spr. 1 : 15 weg verkeerde -
Spr. 1 : 31 weg vrucht van een -
Spr. 2 : 8 weg bewaren: door God: de weg van Zijn gunstgenoten
Spr. 2 : 12 weg kwade - : daarvan redden
Spr. 2 : 13 weg der duisternis: ingaan
Spr. 3 : 6 weg betrek God in al je wegen en Hij zal je paden recht maken
Spr. 3 : 16 weg der wijsheid: liefelijkheid, vrede
Spr. 3 : 17 weg wegen der liefelijkheid: door de wijsheid
Spr. 4 : 11 weg de weg der -
Spr. 4 : 11 weg rechte -: God doet ons treden in de rechte sporen
Spr. 4 : 14 weg der bozen: treedt niet daarop
Spr. 4 : 15 weg der bozen: verwerp die, ga er niet door, wijk er van, ga voorbij
Spr. 4 : 19 weg der goddelozen: donkerheid
Spr. 4 : 19 weg der rechtvaardigen: een schijnend licht
Spr. 4 : 26 weg beoordeel je eigen weg
Spr. 4 : 26 weg vestigen: laat al uw wegen welgevestigd zjn
Spr. 5 : 8 weg maak uw - verre van haar
Spr. 6 : 23 weg van het leven: de bestraffingen der tucht zijn de - des levens
Spr. 8 : 13 weg kwade - haten
Spr. 10 : 29 weg de - van Jahweh is voor de werkers der ongerechtigheid verstoring
Spr. 10 : 29 weg de weg van Jahweh is voor de oprechte sterkte
Spr. 11 : 5 weg recht: maken: door gerechtigheid
Spr. 12 : 15 weg goede -: schijnbaar goede -
Spr. 13 : 6 weg oprechte van -
Spr. 13 : 15 weg der trouwelozen: -
Spr. 14 : 8 weg zijn - verstaan
Spr. 14 : 12 weg schijnbaar rechte -
Spr. 15 : 24 weg des levens: gaat naar boven
Spr. 16 : 2 weg zuiver: mijn weg schijnt mij zuiver
Spr. 16 : 9 weg en gang
Spr. 16 : 9 weg overdenken zijn -
Spr. 16 : 17 weg zijn weg bewaren
Spr. 16 : 25 weg rechte : schijnbaar rechte -
Spr. 16 : 25 weg van de dood: ten dode
Spr. 16 : 29 weg weg die niet goed is
Spr. 16 : 31 weg der gerechtigheid
Spr. 19 : 3 weg verkeren
Spr. 19 : 16 weg verachten: zijn -en v: leidt tot de dood
Spr. 21 : 2 weg alle weg van de mens is recht in zijn ogen
Spr. 21 : 8 weg van de schuldige: is geheel verkeerd en vreemd
Spr. 21 : 29 weg zijn - vast maken: door de oprechte
Spr. 23 : 19 weg richt uw hart op de weg
Spr. 23 : 26 weg Gods -en: bewaren: door je ogen erop gericht te houden
Spr. 28 : 10 weg kwade -
Jes. 2 : 3 weg Gods wegen: dat Hij ons lere van Zijn wegen
Jes. 30 : 21 weg leren de juiste -
Jes. 30 : 21 weg rechte weg gaan, zonder af te wijken
Jes. 40 : 3 weg van Jahweh: bereidt de - van Jahweh
Jes. 40 : 27 weg Israëls weg schijnt voor God verborgen
Jes. 42 : 24 weg Gods -en: hierin niet willen wandelen
Jes. 45 : 13 weg recht maken: al zijn wegen: door God
Jes. 48 : 17 weg leiden op de –: door God
Jes. 55 : 7 weg verlaten: de goddeloze verlate zijn -
Jes. 56 : 6 weg eigen wegen gaan
Jes. 57 : 14 weg bereiden: aanstoot wegnemen
Jes. 57 : 17 weg in de - van je hart gaan
Jes. 57 : 18 weg God ziet onze -en
Jes. 63 : 17 weg dwalen van de -
Jes. 65 : 2 weg die niet goed is
Jer. 3 : 21 weg verkeren
Jer. 6 : 16 weg goede -
Jer. 7 : 3 weg zijn - goed maken
Jer. 7 : 5 v weg goed maken: voorbeelden
Jer. 10 : 2 weg der heidenen: niet leren
Jer. 10 : 23 weg door God beschikt
Jer. 18 : 11 weg goed maken
Jer. 21 : 8 weg des levens en - des doods
Klg. 3 : 40 weg laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken
Ez. 3 : 19 weg goddeloze –
Ez. 18 : 25 weg onrecht zijnde
Ez. 20 : 39 weg verkeerde -: God laat toe in een verkeerde weg te gaan
Hos. 14 : 10 weg Gods - is recht
Mal. 2 : 9 weg Gods -en niet houden: door de priesters
Matth. 7 : 13 v weg twee -en
Mark. 12 : 14 weg de - van God leren: door Jezus
Luk. 1 : 76 weg Gods wegen: bereiden: door de profeet Johannes
Luk. 3 : 4 weg van de Heer: bereiden
Luk. 3 : 5 weg oneffen -
Luk. 3 : 5 weg vlakke -
Luk. 7 : 27 weg bereiden; door Johannes de Doper
Luk. 7 : 27 weg van de Christus: bereiding: door Johannes de Doper, vgl. vers 29
Luk. 8 : 5 weg zaad vertrapt op de weg
Joh. 14 : 6 weg de -: Jezus
Hand. 13 : 10 weg rechte -en van de Heer verdraaien: door Elymas de tovenaar
Hand. 14 : 16 weg eigen -en laten gaan: door God
Hand. 16 : 17 weg van de behoudenis
Hand. 22 : 4 weg christendom "Weg" genoemd
Rom. 11 : 33 weg Gods wegen zijn onnaspeurlijk
1 Cor. 4 : 17 weg leren: door Paulus
1 Cor. 4 : 17 weg wegen die in Christus zijn
1 Thess. 2 : 8 weg evangelie meedelen
1 Thess. 2 : 8 weg je eigen leven meedelen
1 Thess. 3 : 11 weg banen door God
Hebr. 3 : 10 weg Gods -en (niet) kennen
Hebr. 10 : 20 weg levende -
Hebr. 10 : 20 weg nieuwe -
Hebr. 10 : 20 weg tot God
2 Pe 2 : 2 weg de weg van de waarheid
2 Pe 2 : 15 weg rechte - verlaten
2 Pe 2 : 21 weg van de gerechtigheid: kennen
Hand. 19 : 9 Weg christendom "de Weg": daarvan kwaadspreken
Luk. 10 : 1 wegbereider
Luk. 17 : 23 wegblijven gaat er niet heen
Deut. 13 : 5 wegdoen boze uit uw midden -
Deut. 21 : 9 wegdoen onschuldig bloed uit je midden wegdoen
2 Kon. 3 : 2 wegdoen beeld van Baäl
Spr. 4 : 24 wegdoen doet de verkeerdheid des monds weg
Jer. 4 : 1 wegdoen verfoeiselen -
1 Cor. 5 : 13 wegdoen boze uit uw midden –
Ef. 4 : 31 wegdoen uit het midden - ondeugden
Ef. 4 : 31 wegdoen uit het midden van de gelovigen: allerlei dingen
Lev. 19 : 35 wegen geen onrecht doen in het -
Deut. 25 : 13 wegen onrecht in - verboden
Job 31 : 6 wegen door God: Hij wege mij op in een rechte weegschaal
Spr. 4 : 26 wegen gang van uw voet
Jes. 40 : 12 wegen door God
Dan. 5 : 27 wegen gewogen en te licht bevonden
Luk. 14 : 23 wegen en heggen
Gen. 31 : 3 weggaan Jakob bevolen door God om te weder te keren naar Kanaan
Spr. 14 : 7 weggaan van de tegenwoordigheid van een zotte man
Jer. 9 : 2 weggaan van een trouweloos volk
Ez. 12 : 3 weggaan uit een gemeente: als teken
Amos 7 : 12 weggaan verzocht weg te gaan: profeet Amos
Matth. 12 : 15 weggaan Jezus vertrok vandaar vanwege het gevaar
Mark. 6 : 11 weggaan wanneer mensen je niet ontvangen en niet naar je luisteren
Mark. 8 : 12 weggaan door Jezus: van de farizeeen
Luk. 4 : 42 weggaan Jezus - niet weg te gaan
Luk. 8 : 14 weggaan van de Heer
Joh. 12 : 36 weggaan door Jezus
2 Cor. 6 : 17 weggaan gaat weg uit hun midden
Opb. 18 : 4 weggaan uit Babylon
Pred. 3 : 15 weggedrevene God zoekt het -
Hos. 4 : 3 wegkwijnen van de inwoners, als gevolg van zonden
Gen. 13 : 15 wegnemen Sara weggenomen naar Farao's huis
2 Sam. 7 : 15 wegnemen iem. - door God
Joh. 17 : 15 wegnemen uit de wereld
Hand. 26 : 17 wegnemen door Jezus: Saul: uit het volk en uit de volken
Luk. 5 35 wegneming van Jezus: door Hemzelf voorzegd
Hebr. 11 : 5 wegneming van Henoch: wegneming door God
Jer. 8 : 13 wegrapen mensen -: door God
Zef. 1 : 2 wegrapen door God
Hos. 2 : 8 wegrukken
Hand. 23 : 10 wegrukken bevel om Paulus uit hun midden weg te rukken
Matth. 15 : 39 wegsturen menigte – door Jezus, na de spijziging
Mark. 8 : 9 wegsturen door Jezus
Joh. 6 : 15 wegvoeren met geweld zouden -
Opb. 17 : 3 wegvoeren door een engel: in de geest: gebeurde met Johannes
Deut. 28 : 36 wegvoering voorzegde straf
Deut. 28 : 37 wegvoering voorzegde straf
1 Kon. 8 : 46 wegvoering gevankelijke -: als straf van Godswege
2 Kon. 17 : 11 wegvoering heidenen: door God
2 Kon. 20 : 17 v wegvoering - naar Babel voorzegd
2 Kon. 24 : 14 wegvoering naar Babel
2 Kon. 24 : 14 wegvoering naar Babel: behalve de armen
1 Kron. 5 : 22 wegvoering twee en een halve stam
1 Kron. 5 : 25 wegvoering oorzaken
1 Kron. 5 : 26 wegvoering twee en een halve stam
1 Kron. 6 : 15 wegvoering door Nebukadnezar
1 Kron. 9 : 1 wegvoering Juda's -: oorzaak: hun overtredingen
2 Kron. 28 : 5 wegvoering oorzaak: zonde
Jes. 5 : 13 wegvoering oorzaak: geen wetenschap
Jes. 36 : 17 wegvoering voorgesteld door de Assyriër
Jes. 39 : 6 wegvoering voorzegd
Jer. 13 : 17 wegvoering Israël: wegvoering
Jer. 24 : 1 wegvoering door Nebukadnezar
Jer. 24 : 6 wegvoering naar Babel: wederbrenging beloofd
Jer. 25 : 9 wegvoering aangekondigd
Klg. 4 : 22 wegvoering straf op ongerechtigheid
Ez. 12 : 11 wegvoering naar Babel: voorzegd
Amos 5 : 27 wegvoering Israël: ver boven Damascus
Amos 7 : 11 , 17 wegvoering Israël: voorzegd
Amos 7 : 17 wegvoering Israëls - voorzegd
Jer. 17 : 4 wegvoering naar Babel voorzegd
Gen. 3 : 23 wegzenden door God: Adam en Eva
Num. 5 : 3 wegzending van de onreinen uit de legers van Israël
Ps. 95 : 7 weide Gods -, daarin weidt Zijn volk
Ps. 100 : 3 weide Gods -
Jes. 49 : 9 weide fig.
Joh. 10 : 9 weide vinden: dankzij Jezus
Gen. 37 : 2 weiden door Jozef
Gen. 37 : 12 weiden
Gen. 40 : 2 weiden door koeien
2 Sam. 5 : 2 weiden fig. volk weiden
1 Kron. 11 : 2 weiden Gij (David) zult Mijn volk Israël weiden
Hgl 1 : 7 weiden
Hgl 1 : 8 weiden
Jes. 40 : 11 weiden kudde -: door God
Jes. 49 : 9 weiden fig. –, op de wegen
Jer. 3 : 15 weiden met wetenschap en verstand
Hos. 12 : 2 weiden zich - met wind
Micha 5 : 3 weiden door Christus
Micha 7 : 14 weiden met een staf
Mark. 5 : 14 weiden varkens
Jud : 12 weiden zichzelf -
Opb. 7 : 17 weiden door het Lam
Gen. 39 : 8 weigeren Jozef weigerde overspel te plegen
Neh. 9 : 17 weigeren te horen naar God en zijn geboden
Esth. 3 : 4 weigeren goddelijke eer te bewijzen aan een mens: door Mordechai
Esth. 3 : 8 weigeren
Spr. 1 : 24 weigeren gehoorzamen
Jes. 1 : 20 weigeren
Jer. 11 : 10 weigeren woorden te horen van God
Luk. 6 : 30 weigeren niet -
Deut. 25 : 8 weigering blijven bij een -
Dan. 1 : 12 weigering doch alternatief noemend
2 Kon. 6 : 15 wekken wekte God de dienaar van Elisa op?
Jes. 50 : 4 wekken door God: alle morgen
Gen. 29 : 6 wel is het - met hem? Het is -.
Gen. 18 : 11 welbedaagd Abraham en Sarah
Gen. 24 : 1 welbedaagd Abraham
2 Cor. 5 : 9 welbehaaglijk Hem - zijn
Ef. 5 : 10 welbehaaglijk beproeven wat de Heer - is
Col. 3 : 20 welbehaaglijk in Heer: gehoorzaamheid aan ouders
Tit. 2 : 9 welbehaaglijk in alles - te zijn: slaven
Esth. 6 : 6 welbehagen tot iemands eer een - hebben
Job 33 : 9 welbehagen aan God hebben
Ps. 69 : 14 welbehagen tijd van het -
Ps. 106 : 4 welbehagen Gods - tot Zijn volk
Ps. 145 : 18 welbehagen van ons: God doet het - dergenen die Hem vrezen
Spr. 14 : 35 welbehagen van God: over een verstandige knecht (toepassing)
Spr. 14 : 35 welbehagen vs. verbolgenheid
Jes. 42 : 1 welbehagen God ziel heeft een - in Zijn knecht
Matth. 3 : 17 welbehagen van God: door Hem gevonden in Zijn Zoon
Matth. 11 : 26 welbehagen Gods - was het om aan kleinen te openbaren
Matth. 17 : 5 welbehagen God heeft - gevonden in Zijn Zoon
Luk. 4 : 22 welbehagen vinden: door de Vader in zijn Zoon
Luk. 12 : 32 welbehagen van de Vader: het koninkrijk te geven aan Jezus' leerlingen
Ef. 1 : 5 welbehagen het - van Gods wil
Filip. 2 : 13 welbehagen God werkt om Zijn welbehagen
Col. 1 : 10 welbehagen Gods -
2 Thess. 1 : 11 welbehagen van goedheid en werk van geloof
1 Pe 3 : 10 welbevinden en gerechtigheid
2 Sam. 10 : 2 weldaad geval van -: troosten
Ps. 103 : 2 v weldaad Gods - bijvoorbeeld vergeving
Ps. 103 : 2 weldaad Gods -en: niet te vergeten
Ps. 116 : 12 weldaad weldaden van Jahweh: wat ik zal Hem vergelden voor al de weldaden aan mij bewezen?
Spr. 19 : 17 weldaad vergelden: door God
Hand. 9 : 36 weldaad weldaden en goede werken
Gen. 19 : 19 weldadigheid Gods - grootgemaakt aan Lot
Gen. 24 : 12 weldadigheid doen: bij Abraham
Num. 14 : 18 weldadigheid groot van - is Jhwh
Joz. 2 : 12 weldadigheid doen: geval
Joz. 2 : 14 weldadigheid bewijzen
Richt. 8 : 35 weldadigheid geen - doen aan het huis van Gideon
Ruth 1 : 8 weldadigheid doen: door God: Hij doe - bij u
Ruth 1 : 8 weldadigheid doen: door mensen: bij mensen
Ruth 2 : 20 weldadigheid bewijzen: door Boaz: aan Ruth
Ruth 3 : 10 weldadigheid beter maken dan de eerste
2 Sam. 9 : 1 v weldadigheid iemand - doen omwille van iemand anders
1 Kon. 8 : 23 weldadigheid God houdt de - jegens zijn knechten
1 Kron. 19 : 2 weldadigheid doen: aan iemand
2 Kron. 1 : 8 weldadigheid doen: grote - doen: door God: aan David
2 Kron. 6 : 14 weldadigheid door God: houdende de -
Neh. 9 : 17 weldadigheid God is groot van -
Neh. 9 : 32 weldadigheid God houdt de -
Neh. 13 : 14 weldadigheid door Nehemia gedaan
Ps. 17 : 7 weldadigheid God maakt zijn -en wonderbaar
Ps. 109 : 16 weldadigheid nalaten
Spr. 14 : 22 weldadigheid is voor degenen die goed stichten
Spr. 19 : 22 weldadigheid wens - uit te oefenen
Spr. 20 : 6 weldadigheid zijn - uitroepen
Spr. 21 : 21 weldadigheid najagen
Jer. 9 : 24 weldadigheid doen: lust voor God
Hos. 4 : 1 weldadigheid gemis
Hos. 6 : 6 weldadigheid God heeft lust tot -
Hos. 10 : 12 weldadigheid maaien tot -
Hos. 12 : 7 weldadigheid bewaar -
Matth. 6 : 2 weldadigheid bewijzen
Matth. 6 : 3 weldadigheid bewijzen: zonder eigendunk
Matth. 6 : 4 weldadigheid verborgen
Luk. 11 : 41 weldadigheid
Hand. 2 : 44 weldadigheid
Hebr. 13 : 16 weldadigheid vergeet de - niet
Gen. 4 : 7 weldoen dan verhoging
Gen. 32 : 9 , 12 weldoen door God: bij Jakob: belofte
Deut. 8 : 16 weldoen door God
Deut. 30 : 5 weldoen door God
Ps. 116 : 7 weldoen door God: mijn ziel, Jahweh heeft aan u welgedaan
Mark. 14 : 6 weldoen aan de armen
Luk. 6 : 27 weldoen aan uw haters
Luk. 14 : 13 v weldoen door Jezus: aan ellendigen (toepassing)
Luk. 22 25 weldoener genoemd worden
Ruth 3 : 1 welgaan dat het u wèl ga
Ps. 32 : 1 welgelukzalig
Ps. 33 : 12 welgelukzalig is het volk welks God de HEERE is
Ps. 34 : 9 welgelukzalig is de man die op Jhwh betrouwt
Spr. 8 : 32 welgelukzalig zijn zij die mijn wegen (die van de Wijsheid) bewaren
Spr. 8 : 34 welgelukzalig is de mens die naar Mij (de Wijsheid) hoort
Jes. 30 : 18 welgelukzalig die God verwachten
Filip. 2 : 19 welgemoed vanwege de omstandigheden
Jac. 5 : 13 welgemoed
Gen. 33 : 10 welgevallen nemen aan iemand
1 Sam. 19 : 1 welgevallen aan iem. hebben: Jonathan aan David
1 Kron. 28 : 4 welgevallen God heeft een - aan David gehad
Ps. 147 : 10 - 11 welgevallen Gods -: in wie Hem vrezen
Spr. 11 : 20 welgevallen voor God: oprechten van weg
Spr. 16 : 15 welgevallen Gods - als een wolk des laten regens
Mal. 1 : 8 welgevallen hebben aan iemand
Rom. 1 : 32 welgevallen aan boosdoeners hebben
2 Cor. 12 : 10 welgevallen hebben in zwakheden, smaadheden enz.
Hand. 12 : 3 welgevallig dood van Jakobus was de Joden -
Ef. 4 : 32 welgezind weest - jegens elkaar
1 Pe 3 : 8 welgezind weest allen -
Luk. 20 13 wellicht zullen zij die -
Filip. 4 : 8 welluidend al wat - is, bedenkt dat
Gen. 18 : 12 wellust hebben: Sarah
Jes. 47 : 1 wellustige Babel genoemd de –
Spr. 27 : 9 welriekend welriekende stof verblijdt het hart
Hand. 18 : 24 welsprekend Apollos
Ex. 4 : 14 welsprekendheid Aaron
Esth. 10 : 3 welstand sprekende voor de - van zijn ganse zaad
Deut. 4 : 40 welvaart afhankelijk van gehoorzaamheid aan God
Deut. 6 : 12 welvaart risico: doet God licht vergeten
Deut. 6 : 18 welvaart dankzij gehoorzaamheid
Deut. 8 : 14 welvaart gevaar: God vergeten en ongehoorzaam worden
Deut. 28 : 11 welvaart stoffelijke -: zegen van God
Deut. 31 : 20 welvaart doet ons van God afgaan
1 Sam. 25 : 6 welvaart
1 Kon. 4 : 20 welvaart als goed
Neh. 9 : 25 welvaart Israëls -
Job 29 : 5 welvaart terug verlangen naar -
Ps. 122 : 6 welvaart wel moeten zij varen die Jeruzalem beminnen
Ps. 122 : 7 welvaart toegewenst aan Jeruzalem
Ps. 123 : 4 welvaart doet licht van God afwijken
Ps. 144 : 13 welvaart stoffelijke - gewenst
Spr. 11 : 4 welvaart redt niet
Jes. 2 : 7 welvaart
Jer. 7 : 23 welvaart afhankelijk van gehoorzaamheid aan God
Jer. 22 : 15 welvaart dankzij gerechtigheid
Jer. 22 : 21 welvaart gevaar geestelijk
Hos. 10 : 1 welvaart en afgoderij
Hos. 13 : 6 welvaart doet God vergeten
Amos 6 : 4 welvaart
Mark. 10 : 23 welvaart mogelijke hinderhis voor ingang in Koninkrijk Gods
Hand. 19 : 25 welvaart dankzij winst
Hand. 19 : 25 welvaart veilig willen stellen
1 Cor. 16 : 2 welvaart hebben
1 Cor. 16 : 2 welvaart sparen naardat men – heeft
1 Tim. 5 : 5 welvaart vermindert hoop op God
1 Tim. 5 : 15 welvaart gevaarlijk voor geestelijk leven
welvaart zie ook Gaan: goed gaan of wel gaan, Overvloed
Spr. 11 : 9 welvaren der rechtvaardigen: reden tot vreugde
Rom. 13 : 13 welvoeglijk wandelen
1 Cor. 7 : 35 welvoeglijkheid terwille van de -
Hand. 24 : 4 welwillendheid met - aanhoren
Deut. 4 : 40 welzijn afhankelijk van gehoorzaamheid aan God
Deut. 12 : 28 welzijn door gehoorzaamheid aan God
1 Pe 3 : 10 welzijn bevorderen
Deut. 29 : 18 wenden zijn hart - van God
Deut. 31 : 18 wenden zich - tot andere goden
2 Kon. 13 : 23 wenden zich - tot een volk: God: tot Israël
Ps. 86 : 16 wenden wend U tot mij
Jes. 45 : 22 wenden wendt u naar Mij toe, wordt behouden, al u einden van de aarde
Gen. 29 : 11 wenen door Jakob
Gen. 33 : 4 wenen Jakob en Ezau weenden toen ze elkaar weerzagen
Gen. 42 : 24 wenen door Jozef
Gen. 43 : 30 wenen door Jozef
Gen. 45 : 2 wenen luid - door Jozef
Gen. 45 : 14 wenen aan iemands hals: Jozef, Benjamin
Gen. 45 : 15 wenen Jozef weende over zijn broeders
Gen. 46 : 29 wenen lang –: door Jozef: aan de hals van zijn vader
Gen. 46 : 29 wenen lang: door Jozef
Gen. 50 : 1 wenen over je gestorven vader: Jozef
Gen. 50 : 17 wenen door Jozef
Num. 14 : 1 wenen door het volk
1 Sam. 24 : 17 wenen Saul
1 Sam. 30 : 4 wenen onbedaarlijk -: David
2 Kon. 8 : 11 wenen door voorkennis van een komende ramp, vgl. Jezus
2 Kon. 8 : 11 wenen Elisa
2 Kon. 20 : 3 wenen heel erg -: door Hizkia
2 Kron. 34 : 27 wenen voor Gods aangezicht: door Josia
Ezra 3 : 12 wenen
Ezra 10 : 1 wenen door het volk
Neh. 8 : 10 wenen door het volk: als ze de woorden van de wet hoorden
Esth. 4 : 3 wenen door de Joden
Job 2 : 12 wenen uit medelijden
Job 16 : 15 wenen bij Job: aangezicht bemodderd van wenen
Job 16 : 20 wenen voor Gods aangezicht: mijn oog druipt tot God
Ps. 30 : 6 wenen versus juichen
Ps. 69 : 11 wenen in het vasten van mijn ziel
Pred. 3 : 4 wenen er is een tijd om te -
Jes. 22 : 4 wenen alleen willen -
Jes. 38 : 3 wenen gans zeer -
Jer. 13 : 17 wenen door Jeremia
Jer. 48 : 31 wenen God weent over ondergang Moab
Joel 2 : 12 wenen bij bekering
Joel 2 : 17 wenen opdracht tot wenen
Matth. 13 : 42 wenen geween in de vuuroven
Matth. 13 : 50 wenen geween in de vuuroven
Matth. 24 : 51 wenen geween, tandengeknars
Matth. 26 : 75 wenen bitter -: door Petrus
Mark. 5 : 38 wenen
Mark. 14 : 72 wenen door Petrus: over zijn verloochening van Jezus
Mark. 16 : 10 wenen door de discipelen
Luk. 6 : 21 wenen door de discipelen: gelukkig zijn zij, want zij zullen lachen
Luk. 6 : 25 wenen versus lachen
Luk. 7 : 13 wenen ween niet
Luk. 7 : 32 wenen en klaagliederen zingen
Luk. 7 : 38 wenen om zonden, uit berouw
Luk. 8 : 52 wenen allen weenden over het overleden meisje
Luk. 8 : 52 wenen weent niet
Luk. 19 40 wenen door Jezus: over Jeruzalem
Luk. 19 41 wenen door Jezus
Luk. 22 62 wenen bitter -: door Petrus: na zijn verloochening van Jezus
Luk. 23 28 wenen weent niet over Mij (Jezus)
Luk. 23 28 wenen weent over uw kinderen
Luk. 23 28 wenen weent over uzelf
Joh. 16 : 20 wenen Christus over -
Rom. 12 : 15 wenen weent met de wenenden
Filip. 3 : 18 wenen om de vleselijke wandel van medegelovigen en de gevolgen van die wandel
Hebr. 12 : 17 wenen versus berouw
Jac. 4 : 9 wenen bevolen
Jac. 5 : 1 v wenen weent, rijken
Opb. 5 : 4 wenen door Johannes: zeer -
Opb. 5 : 4 wenen zeer -
Opb. 18 : 19 wenen
Rom. 12 : 15 wenende weent met de wenenden
Hand. 12 : 17 wenken met de hand dat zij moesten zwijgen
Ps. 112 : 10 wens van de goddelozen zal vergaan
Dan. 3 : 9 wens heilwens aan Nebukadnezar
Rom. 10 : 1 wens van mijn hart
1 Cor. 1 : 23 wens niet prediken naar des mensen wens
Luk. 10 : 24 wensen onvervuld: profeten en koningen
Luk. 10 : 24 wensen te horen
Luk. 10 : 24 wensen te zien: omtrent de Verlosser van Israël
Rom. 9 : 3 wensen door een vloek gescheiden te zijn van Christus
2 Cor. 12 : 20 wensen
Gen. 6 : 9 wereld Noach goed temidden van de -
Gen. 6 : 11 , 5 wereld in Noachs dagen
Gen. 6 : 13 wereld vol geweld
Gen. 7 : 1 wereld geslacht
Ex. 3 : 22 wereld beroving van Egypte
Ex. 23 : 2 wereld gelijkvormigheid
Ex. 23 : 24 wereld gelijkvormig: doe niet naar hun werken
Ex. 34 : 12 wereld gelijkvormig: verbond maken
Lev. 18 : 3 wereld afzondering van de werken en inzettingen der -
Deut. 14 : 1 wereld gelijkvormigheid: voorbeeld
1 Sam. 2 : 8 wereld betekenis: aardrijk
2 Kon. 6 : 17 wereld onzienlijke -
1 Kron. 16 : 30 wereld - zal bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde
Ps. 17 : 14 wereld mensen van de - zijn
Ps. 33 : 8 wereld en aarde
Ps. 33 : 8 wereld inwoners van de -: laat ze allen voor Hem schrikken
Ps. 49 : 2 wereld inwoners van de -
Ps. 50 : 12 wereld en haar volheid is Godes
Ps. 89 : 12 wereld gegrond door God
Ps. 89 : 12 wereld van God is de - en haar volheid
Ps. 96 : 13 wereld begrip: bewoners der aarde, volken
Ps. 119 : 115 wereld slechte invloed op gelovige
Spr. 8 : 26 wereld stofjes der -
Spr. 9 : 7 wereld niet verbeteren door tucht
Spr. 10 : 24 wereld gericht: beginsel: wat de goddeloze vreest overkomt hem
Spr. 26 : 4 wereld gelijkvormigheid: voorkomen
Jes. 26 : 9 wereld leren door de inwoners van de -: door Gods gerichten op de aarde
Jes. 34 : 1 wereld en aarde
Jer. 10 : 2 wereld tegen -gelijkvormigheid
Jer. 10 : 11 wereld begrip: aard en hemel tezamen
Jer. 10 : 11 wereld bereid door God: door zijn wijsheid
Jer. 35 : 7 wereld christen en -: vreemdelingschap
Jer. 51 : 15 wereld bereid door God door Zijn wijsheid
Matth. 4 : 8 wereld koninkrijken van de -
Matth. 5 : 13 wereld christen is zout der aarde
Matth. 5 : 14 wereld licht der -: christen
Matth. 5 : 15 wereld een huis
Matth. 5 : 27 wereld onze -: je mag alles denken en voelen zolang je 't maar niet uitvoert
Matth. 7 : 6 wereld onze houding t.o.v. ongelovigen: geeft hun het heilige niet
Matth. 10 : 16 wereld gevaarlijk voor christenen
Matth. 10 : 22 wereld haat jegens gelovigen
Matth. 10 : 22 wereld haat: jegens gelovigen
Matth. 12 : 39 wereld boos en overspelig geslacht
Matth. 13 : 31 wereld Christus' akker
Matth. 13 : 35 wereld grondlegging van de -
Matth. 13 : 37 wereld akker gelijk
Matth. 13 : 38 wereld akker gelijk
Matth. 13 : 44 wereld eigendom van Christus
Matth. 16 : 26 wereld winnen
Matth. 18 : 7 wereld wee de - vanwege de aanleidingen tot vallen
Matth. 20 : 25 wereld anders dan de - wat betreft gezag en macht
Matth 24 : 9 wereld hele - zal christenen haten
Matth. 25 : 34 wereld grondlegging der -
Mark. 1 : 13 wereld fig. de woestijn een zinnebeeld van de wereld (toepassing)
Mark. 4 : 29 wereld einde
Mark. 8 : 36 wereld winnen: versus zijn ziel verliezen
Mark. 10 : 43 wereld ongelijkvormig aan de -: "zo is het niet onder u"
Mark. 13 : 13 wereld haat christenen
Mark. 14 : 9 wereld hele -: in de hele -: evangelisatie
Mark. 16 : 15 wereld en schepping
Mark. 16 : 15 wereld hele - ingaan: gaat heen in de hele -
Luk. 6 : 22 wereld en christen: kan de christenen haten
Luk. 9 : 25 wereld winnen: de hele wereld winnen
Luk. 9 : 25 wereld winnen: door het Beest (toepassing)
Luk. 11 : 50 wereld begin van de -: kort voor Abel
Luk. 11 : 50 wereld grondlegging van de -
Luk. 12 : 30 wereld volken van de -
Luk. 12 : 33 wereld goederen in deze - verouderen, vergaan
Luk. 12 : 33 wereld in deze - zijn dieven
Luk. 14 : 34 wereld is al smakeloos
Luk. 14 : 34 wereld zout geeft er nog enige waarde aan,smaak
Joh. 1 : 5 wereld duisternis
Joh. 1 : 9 v wereld wording: door het Woord
Joh. 1 : 9 v wereld
Joh. 1 : 10 wereld door Christus geworden
Joh. 3 : 8 wereld kent ons niet
Joh. 3 : 16 wereld begrip: mensen op aarde
Joh. 3 : 17 wereld begrip: mensen op aarde
Joh. 3 : 17 wereld behoudenis van de -: Gods doel
Joh. 4 : 42 wereld Heiland der -
Joh. 6 : 33 wereld begrip: mensen op aarde
Joh. 6 : 33 wereld leven geven aan de wereld
Joh. 6 : 51 wereld betekenis: mensen
Joh. 6 : 51 wereld leven van de -: Jezus gaf zijn vlees ervoor
Joh. 7 : 7 wereld getuigen dat haar werken boos zijn
Joh. 7 : 7 wereld haar werken boos
Joh. 7 : 7 wereld haat jegens Christus: reden
Joh. 7 : 7 wereld haten door de -
Joh. 8 : 12 wereld licht der -: Christus
Joh. 8 : 23 wereld wel/niet van deze - zijn
Joh. 8 : 26 wereld spreken tot de -: door Jezus: wat hij van de Vader heeft gehoord
Joh. 9 : 5 wereld in de - zijn: Jezus
Joh. 9 : 5 wereld licht van de wereld
Joh. 12 : 25 wereld zijn leven in deze - haten
Joh. 12 : 31 wereld oordeel van deze - is nu
Joh. 12 : 31 wereld overste van deze wereld
Joh. 12 : 47 wereld behouden: Jezus kwam om de - te behouden
Joh. 12 : 47 wereld oordelen
Joh. 12 : 47 wereld redden
Joh. 13 : 1 wereld in de - zijn
Joh. 13 : 1 wereld uit de - overgaan naar de Vader
Joh. 14 : 17 wereld kan de Geest niet ontvangen
Joh. 14 : 17 wereld kent de Geest niet
Joh. 14 : 17 wereld ziet de Geest niet
Joh. 14 : 18 wereld aanschouwt Jezus niet
Joh. 14 : 19 wereld begrip
Joh. 14 : 27 wereld geeft vrede
Joh. 14 : 30 wereld overste van de -
Joh. 14 : 31 wereld weten door de - bevorderen
Joh. 15 : 18 wereld haat der -: omgaan met: weet dat ...
Joh. 15 : 18 wereld heeft Jezus gehaat
Joh. 15 : 19 v wereld begrip: mensen
Joh. 15 : 19 wereld haat de leerlingen van Jezus
Joh. 15 : 19 wereld liefhebben door de -
Joh. 15 : 19 wereld uit de - uitverkoren: door Christus
Joh. 15 : 19 wereld van de - zijn: wij niet
Joh. 15 : 20 wereld begrip: mensen ('zij')
Joh. 15 : 21 wereld haat de gelovigen om de naam van Jezus Christus
Joh. 15 : 21 wereld kent God niet
Joh. 15 : 22 wereld zonde
Joh. 15 : 24 wereld haat jegens Jezus
Joh. 16 : 8 wereld betekenis: de mensen op aarde
Joh. 16 : 11 wereld deze -
Joh. 16 : 11 wereld overste van deze -
Joh. 16 : 20 wereld begrip: mensen
Joh. 16 : 20 wereld in de - geboren worden
Joh. 16 : 21 wereld begrip: verblijfplaats der mensen
Joh. 16 : 28 wereld begrip: plaats der mensen
Joh. 16 : 28 wereld in de - komen: Jezus was in de - gekomen
Joh. 16 : 28 wereld verlaten: door Jezus
Joh. 16 : 33 wereld overwinnen: door Jezus: Hij heeft de wereld overwonnen
Joh. 16 : 33 wereld strijd met de -: overwinning door Jezus
Joh. 16 : 33 wereld verdrukking in de - voor ons
Joh. 17 : 5 wereld ontstaan van de -
Joh. 17 : 6 wereld uit de -
Joh. 17 : 9 wereld begrip: ongelovige mensen
Joh. 17 : 11 wereld begrip
Joh. 17 : 11 wereld in de - zijn: niet meer: door Jezus
Joh. 17 : 11 wereld wij zijn in de -
Joh. 17 : 13 wereld begrip: levensruimte van de mensen op aarde
Joh. 17 : 14 wereld Christus is niet van de -
Joh. 17 : 14 wereld haat ons: reden
Joh. 17 : 14 wereld wij zijn niet van de -
Joh. 17 : 15 wereld levensruimte van de mensen op aarde
Joh. 17 : 16 wereld niet van de - zijn
Joh. 17 : 18 wereld in de - gezonden: Jezus
Joh. 17 : 21 wereld begrip: mensen: kan geloven
Joh. 17 : 23 wereld geloven door de -: bevorderen: door eenheid van de gelovigen
Joh. 17 : 23 wereld opdat de - erkent dat U mij hebt gezonden
Joh. 17 : 24 wereld grondlegging van de -
Joh. 17 : 25 wereld God: heeft God de Vader niet gekend
Joh. 18 : 20 wereld begrip: hier mensen, maatschappij
Joh. 18 : 20 wereld spreken tot de -: door Christus
Joh. 18 : 36 wereld van de - zijn: Jezus' Koninkrijk niet van deze -
Joh. 18 : 37 wereld komen in de -: door Christus
Hand. 2 : 46 wereld houding van de -: gunst bij het hele volk hier
Hand. 17 : 24 wereld gemaakt door God
Rom. 1 : 8 wereld hele: toenmalige - van Paulus
Rom. 1 : 20 wereld schepping van de -
Rom. 3 : 6 wereld oordelen: God zal de - oordelen
Rom. 3 : 19 wereld wereld der mensen: strafschuldig voor God
Rom. 4 : 13 wereld erfgenaam van de wereld
Rom. 11 : 12 wereld mensenwereld: rijkdom: behoudenis door Christus
Rom. 12 : 2 wereld gelijkvormig aan deze -
1 Cor. 1 : 27 wereld dwaze van de – is door God uitverkoren
1 Cor. 2 : 6 wereld oversten van deze – worden teniet gedaan
1 Cor. 5 : 10 wereld hoereerders van deze –
1 Cor. 5 : 10 wereld leven in de wereld: contact met zondaars onvermijdelijk
1 Cor. 6 : 2 wereld toekomst: de heiligen zullen de wereld oordelen
1 Cor. 7 : 31 wereld uiterlijk van deze – gaat voorbij
1 Cor. 7 : 34 wereld dingen van de wereld: hier in neutrale zin
2 Cor. 1 : 12 wereld verkeren in de -: in eenvoudigheid en oprechtheid en in de genade van God
2 Cor. 7 : 10 wereld de droefheid van de - bewerkt de dood
2 Cor. 7 : 10 wereld versus God
Gal. 1 : 4 wereld beeld: boze eeuw
Gal. 4 : 3 wereld elementen van de -: in slavernij onder
Gal. 6 : 14 wereld gekruisigd voor mij, door het kruis van Christus
Gal. 6 : 14 wereld houding t.o. -
Gal. 6 : 14 wereld ik ben gekruisigd voor de wereld
Gal. 6 : 14 wereld tracht uit werken gerechtvaardigd te worden
Ef. 1 : 4 wereld grondlegging van de -
Ef. 2 : 2 wereld tijdgeest van deze -
Ef. 2 : 2 wereld wandelen overeenkomstig de tijdgeest van deze -
Ef. 4 : 17 wereld -gelijkvormig, weest niet
Ef. 4 : 17 wereld denken: vruchteloos
Ef. 6 : 12 wereld beheersers van de -
Ef. 6 : 12 wereld duisternis
Filip. 2 : 15 wereld duister
Filip. 2 : 15 wereld mensen: krom en verdraaid geslacht
Filip. 2 : 15 wereld ongelijkvormig aan deze -
Filip. 2 : 15 wereld schijnen als lichten in de wereld
Filip. 2 : 16 wereld hoe te leven in de -
Filip. 4 : 5 wereld laat uw inschikkelendheid aan alle mensen bekend zijn
Col. 1 : 6 wereld in de hele -
Col. 2 : 8 wereld eerste beginselen der -, vgl. vs. 20
Col. 2 : 8 wereld elementen van de wereld: uitgangspunten?
Col. 2 : 20 wereld elementen van de wereld
Col. 2 : 20 wereld in de - leven: wij niet meer
Col. 2 : 20 wereld onderwerpen aan haar elementen
1 Thess. 4 : 12 wereld ons gewenste gedrag tegenover de -
2 Thess. 3 : 2 wereld gered worden van boze mensen (in de wereld)
1 Tim. 5 : 15 wereld geen aanleiding tot lasteren geven
2 Tim. 4 : 9 wereld liefde tot de -: geval: Demas
Hebr. 1 : 2 wereld werelden: door God gemaakt, de Zoon
Hebr. 9 : 26 wereld grondlegging van de -
Hebr. 11 : 3 wereld ontstaan van de -
Hebr. 11 : 7 wereld veroordelen: door Noach
Hebr. 11 : 38 wereld waarde: de wereld was hen niet waard
Jac. 1 : 27 wereld bron van besmetting
Jac. 1 : 27 wereld onbesmet van de - jezelf bewaren
Jac. 2 : 5 wereld armen in de -
Jac. 3 : 6 wereld van de ongerechtigheid: is de tong
Jac. 4 : 4 wereld overspel met -
Jac. 4 : 4 wereld tegenover God gesteld als een vijand
Jac. 4 : 4 wereld vriendschap jegens de -
1 Pe 1 : 15 wereld houding t.o.: bijwoning
1 Pe 1 : 15 wereld kijk op -: onwetendheid
1 Pe 1 : 17 wereld en christen: christen is een bijwoner
1 Pe 1 : 20 wereld kosmos: grondlegging van de -
1 Pe 2 : 12 wereld christen t.o. -: goede wandel onder de volken
1 Pe 2 : 12 wereld t.o. christen: prikkelt vleselijke begeerten
1 Pe 2 : 12 wereld wekt vleselijke begeerten
1 Pe 2 : 15 wereld houding t.o.: door goeddoen tot zwijgen brengen
1 Pe 2 : 15 wereld t.o. christen: kwaadspreken: door goeddoen tot zwijgen brengen
1 Pe 2 : 15 wereld zwijgen
1 Pe 4 : 4 wereld begrijpt ons niet
1 Pe 5 : 9 wereld broederschap in de -
2 Pe 1 : 4 wereld begeerte brengt verderf in de -
2 Pe 1 : 4 wereld verderf in de -
2 Pe 2 : 5 wereld geoordeeld door de zondvloed
2 Pe 2 : 5 wereld oude -: vóór Noach
2 Pe 2 : 5 wereld van goddelozen
2 Pe 2 : 20 wereld bevlekkingen door de -: daarin weer verstrikt raken
2 Pe 2 : 20 wereld bevlekkingen van de - ontvluchten
2 Pe 3 : 6 wereld vergaan: toenmalige wereld
2 Pe 3 : 11 wereld vergaat
1Jo 2 : 2 wereld betekenis: mensheid
1Jo 2 : 15 wereld liefhebben wat in de - is: verboden
1Jo 2 : 15 wereld liefhebben: verboden
1Jo 2 : 16 wereld versus de Vader
1Jo 2 : 16 wereld wat in de - is
1Jo 2 : 17 wereld begeerte van de -: gaat voorbij
1Jo 2 : 17 wereld gaat voorbij
1Jo 2 : 17 wereld gaat voorbij
1Jo 3 : 1 wereld en christen: wereld kent ons niet
1Jo 3 : 1 wereld en God: kent God niet
1Jo 3 : 1 wereld kennen door de -: de Vader kent zij niet
1Jo 3 : 1 wereld kennen door de -: ons, kinderen van God, kent zij niet
1Jo 3 : 13 wereld haat ons: niet verwonderlijk
1Jo 4 : 5 wereld gehoord worden door de -: uit de wereld spreken
1Jo 4 : 5 wereld uit de - spreken
1Jo 4 : 5 wereld uit de - zijn
1Jo 4 : 9 wereld in de - gezonden: Gods Zoon
1Jo 4 : 14 wereld heiland der -: de Zoon
1Jo 4 : 17 wereld christen: roeping: zijn als Hij
1Jo 4 : 17 wereld zijn in deze -: zoals Christus
1Jo 5 : 4 wereld overwinnen: al wat uit God geboren is
1Jo 5 : 4 wereld overwinnen: door ons geloof
1Jo 5 : 19 wereld de hele - ligt in het boze
Opb. 2 : 13 wereld multi-religieuze omgeving: Christen zijn in
Opb. 11 : 15 wereld koninkrijk van de - van onze Heer en van Zijn Christus: is gekomen
wereld Gods plan met de -: zie ook Goddeloze
wereld zie Aarde
Filip. 2 : 10 wereldbeeld bijbels kijkbeeld: onder de aarde (graven)
Ef. 6 : 12 wereldbeheerser wereldbeheersers van deze duisternis
Deut. 17 : 14 wereldgelijkvormig een koning willen hebben
Deut. 17 : 14 wereldgelijkvormig politieke -heid
Deut. 20 : 18 wereldgelijkvormig
1 Sam. 8 : 5 wereldgelijkvormig
1 Sam. 8 : 20 wereldgelijkvormig gelijk al de volken
1 Kon. 14 : 24 wereldgelijkvormig
1 Kon. 21 : 26 wereldgelijkvormig naar de wereld van de Amorieten
2 Kon. 16 : 3 wereldgelijkvormig kindoffer
2 Kon. 17 : 8 wereldgelijkvormig wandelen in de inzettingen der heidenen
2 Kon. 17 : 11 wereldgelijkvormig Israël tov de heidenen
2 Kon. 17 : 15 wereldgelijkvormig heidenen achterna wandelen, doen gelijk die
2 Kon. 21 : 2 wereldgelijkvormig Manasse
2 Kron. 13 : 9 wereldgelijkvormig in godsdienst
2 Kron. 28 : 3 wereldgelijkvormig
2 Kron. 36 : 14 wereldgelijkvormig
Jes. 2 : 6 wereldgelijkvormig Juda gelijk de Filijstijnen: guichelaars
Ez. 20 : 32 wereldgelijkvormig afgodendienst
Matth. 6 : 8 wereldgelijkvormig begrip
Ex. 34 : 15 v wereldgelijkvormigheid aspecten
Lev. 18 : 3 wereldgelijkvormigheid afgemaand van
Lev. 18 : 3 wereldgelijkvormigheid inzettingen, werken, wandel
Lev. 18 : 26 wereldgelijkvormigheid tegen -
Richt. 2 : 12 wereldgelijkvormigheid godsdienstige - : goden van de omringende volken navolgen
Ps. 106 : 35 wereldgelijkvormigheid door vermenging
Ez. 11 : 12 wereldgelijkvormigheid geval van –
Luk. 12 : 29 - 30 wereldgelijkvormigheid
Hebr. 9 : 1 wereldlijk heiligdom
Matth 24 : 7 wereldoorlog
Opb. 6 : 4 wereldoorlog
Opb. 6 : 8 wereldoorlog
Dan. 7 : 2 v wereldrijk -en
Tit. 2 : 12 werelds begeerten
Gen. 5 : 29 werk smartelijk
Ex. 23 : 31 werk Gods aandeel en ons aandeel
Ex. 32 : 7 werk aandeel: God, mens, afgoden
Ex. 35 : 24 werk materialen tot het - brengen
Ex. 35 : 24 werk van de dienst des tabernakels
Ex. 36 : 2 werk in de gemeente: gave en motief
Lev. 16 : 29 werk geen - doen
Lev. 18 : 3 werk andere -en doen dan de volken
Num. 4 : 3 werk in de tent der samenkomst: strijd
Deut. 8 : 17 v werk Gods -: en ons aandeel
Deut. 12 : 7 werk en Gods zegen: 2 kanten
Deut. 28 : 20 werk boosheid van -
Deut. 32 : 4 werk volkomen -: Gods - is v
Richt. 11 : 1 werk Gods aandeel en dat van ons: Jefta strijdbaar held
Richt. 15 : 18 werk Gods aandeel en dat van ons: Filistijnen geslagen
Richt. 20 : 35 werk God geeft succes
2 Sam. 5 : 20 werk Gods werk & ons werk samen
2 Sam. 10 : 12 werk Gods kant en de onze
1 Kon. 20 : 22 werk Gods en ons aandeel
2 Kon. 10 : 30 werk goed: straf uitvoeren in opdracht van God
2 Kron. 20 : 37 werk bouwsel: verscheuren: door God
2 Kron. 34 : 12 v werk voortdrijven
Ezra 9 : 13 werk boze -
Neh. 9 : 35 werk boze -en: zich niet bekeren van boze -en
Ps. 33 : 4 werk Gods - is getrouw: al Zijn werk
Ps. 62 : 12 werk vergelden naar iem. -
Ps. 90 : 17 werk bevestiging: door God: - onzer handen
Ps. 104 : 13 werk vrucht Uwer werken: regen
Ps. 106 : 38 werk boze - verontreingen de dader
Ps. 107 : 24 werk schepsel
Ps. 109 : 20 werk loon naar werken (der goddelozen)
Ps. 111 : 2 werk Gods werken zijn groot
Ps. 138 : 8 werk van Gods handen: laat niet varen de werken uwer handen
Ps. 145 : 10 werk schepsel: al Uw werken zullen U loven
Spr. 11 : 18 werk vals -
Spr. 16 : 3 werk wentelen op God: wentel uw werken op de HEERE
Spr. 22 : 29 werk vaardig in je werk
Spr. 31 : 31 werk goede werken van een vrouw
Pred. 1 : 14 werk werken: ijdelheid en kwelling des geestes
Pred. 2 : 4 v werk grote werken tot stand brengen
Pred. 2 : 11 werk ijdelheid
Pred. 7 : 13 werk Gods -: vast
Pred. 9 : 7 werk God heeft een behagen aan je -
Pred. 9 : 14 werk dode -en
Pred. 11 : 5 werk Gods -: onnaspeurbaar
Jes. 3 : 10 werk vrucht van hun -en
Jes. 5 : 12 werk Gods - aanschouwen: niet aanschouwen
Jes. 26 : 12 werk werken door God bereid
Jes. 41 : 28 werk hun werken zijn een nietig ding
Jes. 57 : 12 werk nutteloze -en
Jes. 59 : 18 werk vergelden naar de -en
Jes. 61 : 8 werk God heiligt ons werk
Jes. 61 : 8 werk in der waarheid zijn
Matth. 5 : 16 werk goede -en: tonen
Matth. 11 : 2 werk Christus´ werken: wonderen van genezing, vs 4v
Matth. 11 : 19 werk werken van de wijsheid
Matth. 23 : 3 werk doet niet naar hun werken (die van de Farizeeën)
Matth. 23 : 5 werk motief: eer van mensen
Matth. 26 : 10 werk goed - : aan iemand verrichten: geval: zalving van Jezus
Mark. 5 : 19 werk Jezus' - en Gods -
Mark. 13 : 34 werk gever: Jezus: aan ieder
Mark. 13 : 34 werk ieder heeft zijn werk gekregen van de Heer
Mark. 14 : 6 werk goed - verrichten: aan Jezus: zalving met nardus
Mark. 16 : 20 werk ons - : de Heer werkt mee
Luk. 1 : 51 werk krachtig -: gedaan door God
Luk. 19 37 werk Christus' krachtige werken
Luk. 24 19 werk Christus krachtig in -
Joh. 3 : 19 werk boze -en
Joh. 3 : 21 werk -ken in God werken
Joh. 3 : 21 werk openbaar worden
Joh. 5 : 36 werk Christus' werken: Hem door de Vader gegevens om ze te doen
Joh. 5 : 36 werk werken die getuigen van Jezus Christus
Joh. 6 : 28 werk van God: werken
Joh. 6 : 29 werk van God: geloven in Jezus
Joh. 7 : 7 werk boze werken
Joh. 8 : 40 werk -en doen van de duivel
Joh. 8 : 41 werk werken van zijn vader doen
Joh. 9 : 4 werk van God: openbaar worden
Joh. 10 : 25 werk werken doen in de naam van de Vader
Joh. 10 : 32 werk goed -: afkomstig van de Vader
Joh. 10 : 32 werk goede -en: vele goede -en had Jezus getoond
Joh. 10 : 37 werk Jezus deed de werken van Zijn Vader
Joh. 14 : 12 werk groter -
Joh. 15 : 24 werk Christus' werken: uniek
Joh. 17 : 4 werk door God te doen gegeven
Hand. 2 : 23 werk Gods en 's mensen aandeel
Hand. 9 : 36 werk goede -en en weldaden
Hand. 9 : 36 werk goede -en: overvloedig in
Hand. 9 : 39 werk goed -: voorbeeld: kleding maken voor de weduwen
Hand. 13 : 2 werk geroepen tot werk: door de Geest
Hand. 14 : 26 werk volbrengen
Hand. 26 : 20 werk werken doen de bekering waardig
Rom. 2 : 7 werk goed -: volharding in goed -
Rom. 9 : 11 werk op grond van -en: niet op grond van -en
Rom. 13 : 3 werk goed –
Rom. 13 : 3 werk kwaad –
Rom. 13 : 12 werk werken van de duisternis afleggen
Rom. 14 : 20 werk van God afbreken
Rom. 15 : 18 werk en woord
1 Cor. 15 : 58 werk van de Heer: weest altijd overvloedig daarin
1 Cor. 15 : 58 werk weest altijd overvloedig in het – van de Heer
1 Cor. 16 : 10 werk van de Heer werken: door Timotheus, Paulus
2 Cor. 9 : 8 werk goed -: bijv. gift geven
2 Cor. 11 : 15 werk hun einde zal zijn naar hun -en
Gal. 2 : 17 werk werken van wet
Gal. 5 : 19 , 22 werk en vrucht
Gal. 5 : 19 werk vlees: werken van het vlees
Gal. 6 : 4 werk beproeven: van jezelf
Ef. 2 : 10 werk goed -: door God te voren bereid
Ef. 4 : 12 werk van de bediening
Ef. 4 : 12 werk van de bediening
Ef. 4 : 28 werk goede -en
Ef. 5 : 11 werk onvruchtbare -en van de duisternis
Ef. 6 : 8 werk goede -en: in slavernij
Filip. 1 : 6 werk goed -: God is een goed - in u begonnen
Filip. 1 : 6 werk voltooien: door God
Filip. 2 : 30 werk van Christus
Col. 1 : 10 werk goed -: in alle - - vrucht dragen
Col. 1 : 21 werk boze -
Col. 3 : 9 werk
Col. 3 : 17 werk doen: werk is een vorm van doen
Col. 3 : 17 werk woord: doen in woord en in -
1 Thess. 1 : 3 werk geloof: van het geloof
1 Thess. 5 : 12 werk om hun - zeer hoog te achten in liefde om hun -
2 Thess. 1 : 11 werk van geloof
2 Thess. 2 : 17 werk en woord (deze volgorde)
2 Thess. 2 : 17 werk goed -: versterken in alle goed -
1 Tim. 2 : 10 werk goede -en: sieren de vrouw
1 Tim. 3 : 1 werk goed -: opzienerschap
1 Tim. 5 : 10 werk goede -: zich erop toeleggen
1 Tim. 5 : 10 werk goede -en: getuigenis door - hebben
1 Tim. 5 : 10 werk goede -en: voorbeelden
1 Tim. 5 : 25 werk goede -en: openbare en verborgen
1 Tim. 5 : 25 werk goede werken versus zonden
1 Tim. 6 : 18 werk goede -en: wordt rijk in goede -en
2 Tim. 1 : 9 werk onze - geen grond voor behoudenis en roeping
2 Tim. 1 : 18 werk goede -en: hier is sprake van diensten
2 Tim. 2 : 21 werk goed -: toebereid tot alle goed -
2 Tim. 3 : 17 werk goed: alle g -
2 Tim. 3 : 17 werk goed: toegerust tot
2 Tim. 4 : 18 werk boos -: de Heer zal mij redden van elk boos -
Tit. 1 : 16 werk goed -: voor alle goed - ongeschikt
Tit. 1 : 16 werk met de -en God verloochenen
Tit. 2 : 7 v werk en woord (volgorde)
Tit. 2 : 7 werk goede -en: voorbeeld van
Tit. 2 : 14 werk goede -en: ijverig in
Tit. 3 : 1 werk goed -: tot alle goed - bereid
Tit. 3 : 5 werk in gerechtgheid
Tit. 3 : 8 werk goede -en: goed en nuttig voor de mensen
Tit. 3 : 8 werk goede -en: zich daarop toeleggen
Tit. 3 : 14 werk goede -en voor de noodzakelijke behoeften
Tit. 3 : 14 werk goede -en: en vrucht
Tit. 3 : 14 werk zich toeleggen op -en
Flm. : 14 werk Christus - nu: hangt (soms) mede af van onze wil
Hebr. 6 : 1 werk dode -en: bekering hiervan
Hebr. 6 : 10 werk en liefde
Hebr. 9 : 14 werk dode -en: reiniging hiervan
Hebr. 10 : 24 werk goede -en: aanvuring van liefde en goede -en
Hebr. 10 : 24 werk goede -en: en liefde
Jac. 1 : 4 werk volmaakt -
Jac. 2 : 17 werk geloof zonder -en is dood
Jac. 2 : 18 werk geloof: geloof tonen uit werken
Jac. 2 : 20 werk geloof zonder de -en is werkeloos
Jac. 2 : 22 werk geloof en werken: werken samen
Jac. 2 : 25 werk rechtvaardiging op grond van -en: Rachab
Jac. 3 : 13 werk en wandel
Jac. 3 : 13 werk tonen: uit zijn wandel
1 Pe 1 : 16 werk God oordeelt naar ieders werk
1 Pe 2 : 12 werk goede -en en wandel
1 Pe 2 : 12 werk goede -en: effect op de wereld
1 Pe 2 : 15 werk goede -en: goeddoen
2 Pe 2 : 8 werk wetteloze -en
1Jo 3 : 12 werk boze -en
1Jo 3 : 12 werk rechtvaardige -en
Jud : 15 werk -en van goddeloosheid
Jud : 15 werk goddeloos bedrijven
Opb. 2 : 2 werk Christus weet onze -en
Opb. 2 : 5 werk eerste - werken
Opb. 2 : 19 werk als eerste gewaardeerd door Christus
Opb. 2 : 19 werk Christus weet onze -en
Opb. 2 : 19 werk laatste -en meer dan eerste
Opb. 2 : 19 werk versus dienst
Opb. 2 : 26 werk onze goede -en door Christus gewerkt
Opb. 2 : 26 werk van Christus: Mijn werken bewaren
Opb. 3 : 1 werk chr. -en zonder geestelijk leven
Opb. 3 : 1 werk Christus kent onze werken
Opb. 3 : 2 werk onvolkomen -en
Opb. 3 : 2 werk onze -en : door Christus beproefd
Opb. 3 : 2 werk onze -en : door Christus wel/niet volkomen bevonden
Opb. 3 : 2 werk onze -en: Christus weet ze
Opb. 3 : 8 werk onze -en: Christus weet ze
Opb. 3 : 15 werk lauwheid in -en
Opb. 14 : 13 werk werken volgen de gelovigen
Opb. 22 : 12 werk vergelding
Luk. 5 : 16 werkdruk omgang met - (toepassing)
1 Tim. 6 : 19 werkelijk het - leven grijpen
Filip. 2 : 10 werkelijkheid sferen: hemel, aarde, onder de aarde
Opb. 5 : 3 werkelijkheid driedeling
1 Tim. 5 : 13 werkeloosheid kwaad
Ex. 18 : 20 werken en wandelen
Deut. 10 : 3 werken samen- met God: Mozes maakte tafelen, God beschreef
Richt. 6 : 37 werken Gods - door ons heen
Spr. 21 : 25 werken weigeren te -
Spr. 31 : 13 werken met lust -
Jes. 59 : 6 werken bedekken als kleding
Jer. 8 : 8 werken tevergeefs -
Hag. 2 : 4 - 5 werken en sterkte
Hag. 2 : 4 - 5 werken weest sterk en werkt, want Ik ben met u
Joh. 3 : 20 werken bestraffen
Joh. 3 : 21 werken in God werken werken
Joh. 5 : 17 werken Jezus over zijn -
Joh. 5 : 17 werken Mijn Vader werkt en ik werk, vs 19!
Joh. 6 : 27 werken om voedsel dat blijft
Joh. 6 : 27 werken om voedsel dat vergaat
Joh. 6 : 28 werken geloven is ook werken
Joh. 9 : 4 werken Gods werk -: door Jezus
Joh. 14 : 10 werken vanuit God: Christus
Joh. 14 : 11 werken als geloofbevorderend
Joh. 14 : 11 werken vanuit God
Joh. 14 : 12 werken doen die Christus deed en grotere
Hand. 20 : 34 werken
Rom. 2 : 9 werken het kwade -
Rom. 2 : 10 werken het goede -
1 Cor. 4 : 12 werken met de eigen handen -
2 Cor. 1 : 11 werken bidden is een vorm van werken
2 Cor. 3 : 3 werken in mensenlevens: door de Geest
Gal. 2 : 8 werken God werkt: in ons: tot iets
Ef. 4 : 28 werken het goede -
Ef. 5 : 11 werken verkeerde -en aan de kaak stellen
Filip. 2 : 13 werken door God gewerkt
Filip. 2 : 13 werken God werkt in u
1 Thess. 2 : 9 werken nacht en dag - om anderen niet een last op te moeten leggen
1 Thess. 2 : 10 werken doel: om niemand tot last te zijn
1 Thess. 2 : 13 werken Gods woord werkt in wie gelooft
1 Thess. 4 : 11 werken plicht
2 Thess. 3 : 10 werken niet willen -
3Jo : 10 werken doen
Opb. 3 : 16 werken koud, lauw, heet
werken zie ook Meewerken
1 Kron. 19 : 13 werken en vertrouwen
2 Thess. 3 : 11 werken niet -, maar zich met andere zaken bemoeien
Job 31 : 3 werker der ongerechtigheid: deel of erve van God: verderf
Job 31 : 3 werker der ongerechtigheid: verkeerde
Ps. 59 : 3 werker der ongerechtigheid
Ps. 94 : 16 werker werkers der ongerechtigheid
Spr. 10 : 29 werker werkers der ongerechtigheid
Spr. 21 : 15 werker van de ongerechtigheid: recht te doen is hem een verschrikking
Hos. 6 : 8 werker der ongerechtigheid, bijv. doodslager
Matth. 17 : 27 werker voor de Heer: te onderhouden door de discipelen
Luk. 13 : 27 werker werkers van ongerechtigheid
2 Tim. 2 : 6 werker christelijke -: arbeidende landman, soldaat, kampvechter
2 Tim. 2 : 6 werker ondersteunen
Lev. 19 : 13 werkgever plicht
Deut. 24 : 15 werkgever plicht: loon op tijd betalen
Matth. 20 : 15 werkgever vrijheid van de -
1 Tim. 6 : 1 werkgever houding t.o. -
1 Pe 2 : 18 werkgever houding tegenover -
Rom. 12 : 4 werking verschillende -n hebben de leden van ons lichaam
1 Cor. 12 : 6 werking verscheidenheid van -en
Col. 1 : 29 werking Christus' - die in mij werkt met kracht
Col. 2 : 12 werking God: - van G: opwekking van Christus
2 Thess. 2 : 11 werking van de dwaling: hier door God gezonden
Ps. 109 : 20 werkloon voor de goddelozen
Jes. 49 : 4 werkloon Messias’ – is bij Zijn God
Matth. 20 : 3 werkloos
Neh. 4 : 6 werklust
Pred. 7 : 21 werknemer kan zijn baas vloeken
Col. 3 : 22 werknemer plicht, vergelijk slaven
Col. 4 : 1 werknemer plicht, vergelijk heer (slavenmeester)
Tit. 2 : 9 werknemer diefstal door -s (toepassing)
Luk. 13 : 28 werpen buitengeworpen
Luk. 20 15 werpen buiten de wijngaard -
Jes. 30 : 24 werpschoffel
Neh. 4 : 16 werpspies
Job 27 : 20 wervelwind steelt weg
Job 37 : 9 wervelwind oorsprong: Gods binnenkamer
Jes. 29 : 6 wervelwind God bezoekt met -
Jer. 22 : 17 Westen gericht op gierigheid (toepassing)
Gen. 47 : 26 wet Jozef stelde een heffingwet
Lev. 17 : 12 wet vreemdeling: sommige -ten gelden ook voor de vreemdeling
Lev. 18 : 5 wet Gods -: wie Gods rechten en inzettingen doet, zal door die leven
Lev. 19 : 33 wet Gods -: rechtvaardig (geval)
Lev. 26 : 46 wet voor de kinderen Israëls
Num. 19 : 2 wet inzetting van de -
Deut. 4 : 44 wet en getuigenissen, inzettingen en rechten
Deut. 11 : 22 wet hoofdsom
Deut. 12 : 32 wet van God: daaraan toedoen noch afdoen
Deut. 14 : 21 wet Gods wet: voor Israël, niet voor vreemdeling
Deut. 30 : 16 wet hoofdsom der -
Deut. 31 : 9 wet gegeven aan de priesters
Deut. 31 : 9 wet geschreven door Mozes
Deut. 31 : 11 wet voorlezing aan het hele volk
Deut. 31 : 12 wet houden: volledig
Deut. 33 : 2 wet vurige - aan Gods rechterhand, toen hij verscheen aan het volk
Deut. 33 : 4 wet Mozaische wet erfenis van Jakob s gemeente
Deut. 33 : 4 wet Mozes heeft de wet geboden
Joz. 1 : 7 wet van Mozes: door hem geboden
Joz. 8 : 34 wet voorgelezen
Joz. 22 : 5 wet belangrijkste der -
Joz. 22 : 5 wet doen: waarnemen te doen: naarstig
Joz. 22 : 5 wet hoofdzaak der wet van Mozes
Joz. 22 : 5 wet som der -
Richt. 1 : 7 wet morele natuur-: vergelding kwaad met zelfde kwaad: casus
Richt. 9 : 56 wet zedelijke natuur-: zaaien en oogsten
1 Kon. 2 : 3 wet van Mozes
2 Kon. 10 : 31 wet van God: waarnemen daarin te wandelen: zulks niet doen: door Jehu
2 Kon. 10 : 31 wet van God: wandelen daarin, met ganse hart
2 Kon. 17 : 13 wet naar 'al' de wet leven
2 Kon. 17 : 13 wet van Mozes: bestemd voor Israël
1 Kron. 22 : 12 wet onderhouden: kloekheid en verstand om
1 Kron. 22 : 13 wet van Mozes: bestemd voor Israël
2 Kron. 6 : 16 wet wandelen in Gods -
2 Kron. 12 : 1 wet Gods - verlaten: als Rehabeam sterk geworden was
2 Kron. 14 : 4 wet de - en het gebod doen
2 Kron. 14 : 4 wet doen
2 Kron. 15 : 3 wet zonder de - zijn
2 Kron. 30 : 7 wet God straft zonde
2 Kron. 30 : 16 wet van Mozes: naar de - van Mozes doen
Ezra 7 : 6 wet van Mozes: door God gegeven
Ezra 7 : 10 wet Gods - zoeken en doen
Ezra 7 : 11 wet van Mozes: bestemd voor Israël
Ezra 7 : 14 wet van God: in de hand van Ezra
Neh. 8 : 2 wet boek der - van Mozes, die Jahweh Israël geboden had
Neh. 8 : 15 wet van Mozes: door de HEER geboden door de hand van Mozes
Neh. 9 : 13 wet getrouwe -ten
Neh. 9 : 14 wet geboden en inzettingen een wet
Neh. 9 : 14 wet van God: door de hand van Mozes bevolen
Neh. 9 : 26 wet Gods - verwerpen: door Israël
Neh. 9 : 29 wet horen: niet horen naar Gods -
Neh. 9 : 29 wet juk: zich eraan onttrekken
Neh. 9 : 29 wet ten leven voor wie ze doet
Neh. 9 : 29 wet wederkeren tot Gods -
Neh. 9 : 34 wet Gods - niet doen
Neh. 10 : 29 wet Gods - gegeven door de hand van Mozes
Neh. 10 : 36 wet volgens de - handelen
Esth. 3 : 8 wet wetten van de Joden anders dan die van de volken
Ps. 1 : 2 wet lust in de wet van de HEER hebben
Ps. 119 : 1 wet in de - van God gaan
Ps. 119 : 18 wet wonderen van Gods -
Ps. 119 : 54 wet Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest
Ps. 119 : 70 wet vermaak in Gods -
Ps. 119 : 77 wet Gods - al mijn vermaking
Ps. 119 : 97 wet Gods -: liefhebben
Ps. 119 : 97 wet Gods -: mijn betrachting de ganse dag
Ps. 119 : 126 wet verbroken
Ps. 119 : 128 wet Gods -: voor recht houden
Ps. 119 : 129 wet Gods - is wonderbaar
Ps. 119 : 136 wet onderhouden: niet - -: door anderen: oorzaak van droefheid
Ps. 119 : 142 wet Gods - is de waarheid
Ps. 119 : 165 wet Gods - beminnen
Ps. 148 : 6 wet natuurwetten door God gegeven
Spr. 3 : 1 wet vergeten
Spr. 4 : 2 wet van vader: verlaat ze niet
Spr. 6 : 20 wet van uw moeder: verlaat die niet
Spr. 6 : 20 v wet verlaat de - niet: hoe
Spr. 6 : 23 wet licht verspreidend
Spr. 7 : 2 wet Gods - bewaren als de appel van uw ogen (toepassing)
Spr. 10 : 24 wet geestelij-zedelijke -: vrees des goddelozen zal hem overkomen
Spr. 10 : 24 wet geestelijk-zedelijke -: begeerte der rechtvaardigen zal God geven
Spr. 11 : 19 wet zedelijke natuur-
Spr. 11 : 27 wet van zaaien en oogsten
Spr. 12 : 14 wet morele natuurwet: zaaien en oogsten
Spr. 13 : 6 wet morele natuurwet
Spr. 17 : 13 wet van zaaien en oogsten
Spr. 26 : 27 wet zedelijke natuur-: zaaien en oogsten
Spr. 28 : 4 wet bewaren versus verlaten
Spr. 28 : 4 wet die de - bewaren strijden tegen de goddelozen
Spr. 28 : 4 wet die de - verlaten, prijzen de goddelozen
Spr. 28 : 7 wet bewaren: is verstandig
Spr. 28 : 9 wet horen: niet willen horen
Spr. 29 : 18 wet bewaren
Jes. 2 : 3 wet toekomst: uit Sion zal de wet uitgaan
Jes. 2 : 3 wet woord van Jahweh
Jes. 3 : 11 wet morele wetmatigheid: zaaien en oogsten
Jes. 5 : 24 wet Gods - verwerpen
Jes. 30 : 9 wet Gods wet: horen: dit niet willen
Jes. 30 : 16 wet morele natuur-: onze sterkte wordt onze zwakte en schaamte
Jes. 33 : 1 wet zedelijke natuur-: vergelding
Jes. 42 : 21 wet tot heerlijkheid van Israël
Jes. 42 : 24 wet Gods -: er niet naar horen: door Israël
Jer. 4 : 18 wet zedelijke -wet: uw zonden hebben u deze dingen gedaan
Jer. 6 : 19 wet van God: verworpen: door Israël
Jer. 7 : 19 wet van vergelding
Jer. 7 : 23 wet hoofdsom der -
Jer. 9 : 13 wet Gods - gegeven voor het aangezicht der kinderen Israëls
Jer. 9 : 13 wet Gods - verlaten
Jer. 14 : 16 wet zaaien en oogsten
Jer. 16 : 11 wet Gods - niet houden
Jer. 21 : 14 wet morele natuurwet: vergelding
Jer. 26 : 4 wet door God aan Israël gegeven
Jer. 26 : 4 wet richtsnoer
Jer. 26 : 4 wet wandelen in Gods wet
Ez. 20 : 11 wet van God: ten leven is het doen van de –
Ez. 20 : 13 wet van God: ten leven is het doen van de –
Ez. 20 : 21 wet van God: ten leven is het doen van de –
Ez. 22 : 26 wet Gods - geweld aandoen
Ez. 22 : 31 wet van zaaien en oogsten
Ez. 23 : 35 wet van zaaien en oogsten
Dan. 5 : 20 wet -ten in Gods koninkrijk
Dan. 6 : 25 wet van zaaien en oogsten; vergelding
Dan. 9 : 11 wet overtreding van de -: door geheel Israël
Dan. 9 : 11 wet van Mozes
Dan. 9 : 13 wet van Mozes
Hos. 4 : 6 wet van God vergeten
Hos. 4 : 16 wet zie ook Bandeloosheid
Hos. 8 : 1 wet afvallig worden tegen Gods wet
Hos. 8 : 11 wet zondigen doet zondigen
Hos. 8 : 12 wet Gods - verachten als wat vreemds
Hos. 8 : 12 wet voortreffelijk genoemd door God
Amos 2 : 4 wet Gods - verwerpen
Zef. 3 : 4 wet geweld aandoen
Mal. 2 : 6 wet der waarheid: Gods wet
Mal. 2 : 8 wet struikelen in de -
Mal. 2 : 9 wet in de - het aangezicht aannemen
Mal. 4 : 4 wet gedenkt de wet van Mozes
Mal. 4 : 4 wet van Mozes gegeven op Horeb
Mal. 4 : 4 wet van Mozes: door God bevolen
Mal. 4 : 4 wet van Mozes: voor heel Israël
Matth. 5 : 7 wet zedelijke natuurwet: zaaien en oogsten: barmhartigheid
Matth. 5 : 17 wet opheffen versus vervullen
Matth. 7 : 12 wet kern
Matth. 11 : 13 wet de wet bevat ook profetie
Matth. 12 : 4 wet nood breekt wet (toepassing)
Matth. 22 : 36 wet grote gebod in de -
Matth. 22 : 40 wet en profeten
Matth. 22 : 40 wet hoofdzaak
Matth. 23 : 3 wet Jezus en de -
Matth. 23 : 23 wet belangrijkste van de -: oordeel, barmhartigheid, trouw
Matth. 26 : 51 v wet zaaien en oogsten
Mark. 1 : 44 wet onder de wet: Jezus
Mark. 1 : 44 wet onderhouden: door Jezus
Mark. 2 : 26 wet voorzien in nood gaat hier boven een wettelijke bepaling
Mark. 2 : 27 wet Gods - om de mens gemaakt
Luk. 2 : 22 v wet gehoorzaamheid aan de wet van God
Luk. 2 : 22 v wet van Mozes: is de wet van God
Luk. 2 : 27 wet Jezus onder de -
Luk. 2 : 39 wet onder de wet zijn
Luk. 5 : 14 wet door Mozes gegeven, op last van God
Luk. 5 : 14 wet Jezus getrouw aan de wet
Luk. 16 : 16 wet en de profeten: zijn tot op Johannes
Luk. 16 : 17 wet tittel van de -: vervalt niet
Luk. 17 : 14 wet van Mozes: Jezus gehoorzaamde de - van Mozes
Joh. 1 : 17 wet door Mozes gegeven
Joh. 7 : 19 wet doen: deed niemand
Joh. 8 : 17 wet van de farizeeën: de wet van Mozes
Joh. 15 : 25 wet "hun" -, d.i. van de Joden
Joh. 15 : 25 wet begrip: woord gebruikt ook voor de psalmen
Hand. 7 : 38 wet van God: levende woorden
Hand. 7 : 53 wet door beschikking van engelen ontvangen
Hand. 7 : 53 wet houden: niet
Hand. 15 : 5 wet van Mozes: onder de - stellen, door gelovige Farizeeën
Hand. 15 : 10 wet van Mozes: een ondraaglijk juk
Hand. 15 : 19 wet juk van de - brengt in moeilijkheden
Hand. 21 : 20 wet ijveraar voor de -
Hand. 21 : 20 wet ijveraars voor de wet
Hand. 21 : 24 wet onderhouden van de -: wandelen in het onderhouden van de -
Hand. 22 : 12 wet godvrezend naar de -
Hand. 25 : 8 wet van de Joden
Rom. 2 : 12 wet onder de - zijn: de Jood van huis uit
Rom. 2 : 12 wet onder de - zondigen
Rom. 2 : 12 wet zonder - zondigen: de heidenen die zondigen
Rom. 2 : 13 wet daders van de wet
Rom. 2 : 13 wet hoorders van de -
Rom. 2 : 14 wet de volken hebben geen - (van Mozes)
Rom. 2 : 14 wet geboden van de - doen
Rom. 2 : 14 wet zichzelf tot - zijn
Rom. 2 : 14 wet zonder - (van Mozes) zijn: geen wet (van Mozes) hebben
Rom. 2 : 15 wet werk van de - in het hart geschreven
Rom. 2 : 23 wet zich beroemen op de -
Rom. 2 : 27 wet overtreder van de -: met letter en besnijdenis
Rom. 2 : 27 wet volbrengen: door de onbesnedene
Rom. 3 : 19 wet doelgroep: de Israëliet
Rom. 3 : 19 wet onder de - zijn
Rom. 3 : 20 wet door de - komt kennis van zonde
Rom. 3 : 20 wet werken van de -
Rom. 3 : 27 wet van de werken
Rom. 3 : 27 wet van het geloof
Rom. 3 : 31 wet buiten werking stellen: doen wij niet
Rom. 3 : 31 wet wordt bevestigd door het evangelie
Rom. 4 : 15 wet bewerkt toorn
Rom. 5 : 13 wet zonde wordt niet toegerekend als er geen - is
Rom. 6 : 13 wet doet de zonde heersen over wie onder de wet is
Rom. 6 : 13 wet versus genade
Rom. 6 : 20 wet doel met de -: overtreding doen toenemen
Rom. 7 : 1 wet heers over de mens zolang hij leeft
Rom. 7 : 2 wet vrijgemaakt van de -
Rom. 7 : 3 wet vrij zijn van de -
Rom. 7 : 4 wet gedood voor de - zijn door het lichaam van Christus
Rom. 7 : 4 wet vrij van de wet en nu toebehorend aan Christus, opdat wij voor God vrucht dragen
Rom. 7 : 5 wet wekt de hartstochten van de zonden
Rom. 7 : 6 wet gestorven aan de wet
Rom. 7 : 6 wet gevangen in de -
Rom. 7 : 6 wet vrijgemaakt van de - zijn de gelovigen
Rom. 7 : 6 wet wij dienen niet in oudheid van letter (van de -), maar in nieuwheid van geest
Rom. 7 : 7 wet doet zonde kennen
Rom. 7 : 7 wet een concreet verbod van de - hier: U zult niet begeren
Rom. 7 : 7 wet goed
Rom. 7 : 9 wet doet zonde opleven
Rom. 7 : 9 wet zonder - leven: Paulus vroeger
Rom. 7 : 10 wet ten dode, vgl. echter vers. 13
Rom. 7 : 12 wet heilig
Rom. 7 : 14 wet geestelijk
Rom. 7 : 16 wet goed
Rom. 7 : 21 wet wetmatigheid
Rom. 7 : 23 wet in mijn leden
Rom. 7 : 26 wet van de zonde
Rom. 9 : 31 wet van gerechtigheid
Rom. 10 : 4 wet einde van de -: Christus
Rom. 13 : 8 wet vervullen: door naastenliefde
Rom. 13 : 9 wet begrip: kern zijn de tien de geboden
Rom. 13 : 9 wet hoofdzaak, kern van de -
Rom. 13 : 9 wet samenvatting: gebod van de liefde
Rom. 13 : 10 wet vervulling van de –: door de liefde
1 Cor. 14 : 21 wet in de - staat geschreven
1 Cor. 15 : 56 wet zonde: de kracht van de zonde is de -
2 Cor. 9 : 6 wet van vergelding
Gal. 2 : 4 wet onder de -: slavernij
Gal. 2 : 19 wet gestorven aan de wet
Gal. 2 : 19 wet gestorven door wet
Gal. 2 : 21 wet gerechtigheid door wet is er niet
Gal. 3 : 10 wet op grond van werken van - zijn: onder vloek
Gal. 3 : 19 wet geven van wet: doel
Gal. 3 : 21 wet kan niet levend maken
Gal. 3 : 23 wet doel: om ons gevangen te bewaren
Gal. 3 : 23 wet doel: onder tucht houden
Gal. 3 : 23 wet gevangen onder -
Gal. 3 : 24 wet taak: tuchtmeester
Gal. 3 : 24 wet tot op Christus
Gal. 3 : 25 wet gelovige: niet meer onder de -
Gal. 4 : 4 wet Jezus was geboren onder -
Gal. 4 : 5 wet onder - zijn: dezulken vrijkopen: door Christus
Gal. 4 : 21 wet begrip: boeken van Mozes incl. Genesis
Gal. 4 : 21 wet onder de - willen zijn
Gal. 4 : 24 wet verbond van Sinaï baart slavernij
Gal. 5 : 3 wet houden: hele - houden
Gal. 5 : 4 wet vs. genade
Gal. 5 : 5 wet door - gerechtvaardigd willen worden
Gal. 5 : 5 wet versus genade
Gal. 5 : 14 wet vervullen van de wet
Gal. 5 : 18 wet niet onder de -
Gal. 5 : 23 wet is tegen zonden
Gal. 5 : 23 wet tegen de uitwerkselen van de Geest is geen -
Gal. 6 : 2 wet van Christus: vervullen
Gal. 6 : 13 wet houden: niet houden
Ef. 2 : 14 wet vormde een scheidsmuur tussen Israël en de volken
Ef. 6 : 2 wet Paulus beroept zich op de -
1 Tim. 1 : 7 wet leraar van de - willen zijn
1 Tim. 1 : 8 wet gebruik: wettig
1 Tim. 1 : 8 wet goed
1 Tim. 1 : 9 wet bestemd voor zondaars
Tit. 3 : 9 wet ruzies en twisten over de -
Hebr. 7 : 12 wet verandering van - door verandering van priesterschap
Hebr. 7 : 18 wet - van Mozes: zwak, nutteloos
Hebr. 7 : 18 wet afschaffing
Hebr. 7 : 19 wet volmaakt niets
Hebr. 7 : 28 wet stelt aan: hogepriesters
Hebr. 8 : 10 wet in het hart schrijven
Hebr. 8 : 10 wet in het verstand geven
Hebr. 10 : 1 wet schaduw: de - heeft een schaduw van de toekomstige goederen
Hebr. 10 : 1 wet volmaken: de wet kan niet volmaken
Hebr. 10 : 16 wet Gods -ten in de harten geven
Hebr. 10 : 16 wet Gods -ten in het verstand schrijven
Hebr. 10 : 28 wet van Mozes: verwerpen
Jac. 1 : 25 wet van de vrijheid
Jac. 1 : 25 wet volmaakte -: die van de vrijheid
Jac. 2 : 8 wet koninklijke -: de konijklijke -: naastenliefde
Jac. 2 : 8 wet volbrengen
Jac. 2 : 9 wet en christen: wet doet zonde kennen
Jac. 2 : 9 wet functie: zonde aan de kaak stellen
Jac. 2 : 10 wet houden: de hele - houden
Jac. 2 : 12 wet oordeelt
Jac. 2 : 12 wet van vrijheid
Jac. 4 : 11 wet kwaadspreken van -
Jac. 4 : 11 wet oordelen van -
Jac. 4 : 11 wet rechter van -
wet zie ook Gebod
1 Sam. 12 : 24 wet hoofdsom
Deut. 31 : 24 wetboek geschreven door Mozes
Deut. 31 : 26 wetboek getuige tegen Israël
Deut. 31 : 26 wetboek plaats ter bewaring: naast de ark van het verbond
Joz. 8 : 31 wetboek van Mozes
Joz. 23 : 6 wetboek van Mozes
Joz. 24 : 26 wetboek Gods -
Joz. 24 : 26 wetboek Gods –
2 Kon. 14 : 6 wetboek van Mozes
2 Kon. 22 : 13 wetboek ongehoorzaamheid aan -
2 Kron. 17 : 9 wetboek van Jahweh was bij hen die het volk onderwezen in de godsdienst
2 Kron. 34 : 14 wetboek van God: gevonden
2 Kron. 35 : 26 wetboek
Neh. 8 : 3 wetboek de oren van het hele volk waren naar het -
Neh. 8 : 9 wetboek boek bevattend de wet van God
Neh. 8 : 19 wetboek Gods
Neh. 9 : 3 wetboek van Jahweh
Gen. 15 : 13 weten weet voorzeker dat
Gen. 27 : 2 weten niet - : de dag van zijn dood: Izak
Ex. 9 : 14 weten doen weten: door ellende heen
Ex. 14 : 4 weten dat: iem. doen weten dat: door God
Ex. 16 : 6 weten bevestiging, meer zekerheid ontvangen
Ex. 36 : 1 weten hoe: gave gods
Deut. 4 : 35 weten opdat gij weet dat de HEERE uw God is
Deut. 4 : 39 weten doen -: door God
Deut. 4 : 39 weten en in het hart hervatten dat ...
Deut. 29 : 6 weten doen weten: door God: dat God de HEERE uw God is
Deut. 31 : 29 weten dat ... (toekomstige gebeurtenis)
Joz. 3 : 7 weten doen -: door God: het volk Israël
Joz. 3 : 7 weten doen -: door wonderen
Joz. 3 : 10 weten aan iets weten dat…
Joz. 23 : 14 weten in zijn hart -, in zijn ziel -
Richt. 3 : 1 weten niet -: een generatie: de krijgen Kanaans
Richt. 17 : 13 weten ik weet dat ... "
Richt. 18 : 5 weten of
1 Sam. 6 : 9 weten methode om te -
1 Sam. 20 : 7 weten indirect: uit gronden, premissen
1 Kon. 7 : 14 weten hoe (iets te doen)
1 Kon. 17 : 24 weten dat
2 Kon. 6 : 12 weten door openbaring: geval
2 Kron. 2 : 7 v weten hoe
2 Kron. 20 : 12 weten niet - wat te doen
Ps. 94 : 11 weten dat: bij God
Ps. 104 : 19 weten door niet-bewuste zaken
Ps. 139 : 14 weten wel -: zeer
Spr. 1 : 2 weten gezocht: wijsheid en tucht
Spr. 27 : 1 weten niet: wat de dag van morgen baren zal
Pred. 6 : 12 weten wat goed is voor de mens
Pred. 9 : 12 weten niet -: door de mens: zijn tijd
Jes. 43 : 10 weten en geloven
Jes. 44 : 18 weten niet –: makers van afgoden
Jes. 45 : 6 weten opdat men weet …
Jes. 48 : 8 weten niet vooraf weten van sommige dingen die God brengt
Jer. 11 : 18 weten doen weten: door God
Ez. 37 : 28 weten grond
Dan. 2 : 10 weten wat in de mens is, vl. 1 Cor.
Zach. 2 : 9 weten waaraan, vs. 11
Zach. 4 : 9 weten waaraan
Matth. 9 : 6 weten doen -: door een wonder te verrichten
Matth. 9 : 6 weten opdat u weten
Matth. 12 : 15 weten door Jezus: bedoelingen van anderen
Matth. 21 : 27 weten niet -: door de overpriesters en oudsten
Matth. 24 : 32 weten indirect - : op grond van iets anders weten dat …
Matth. 24 : 36 weten niet -: dag en uur van Christus komst
Matth. 24 : 50 weten niet -: toekomstig uur van wederkomst Christi
Matth. 25 : 13 weten niet -: tijd van wederkomst van Christus
Matth. 26 : 2 weten dat: toekomstig feit
Matth. 26 : 46 weten buitengewoon -: door Jezus: dat Judas nabij was
Mark. 7 : 24 weten beletten: door Jezus
Mark. 9 : 31 weten Jezus wilde niet dat iemand wist ...
Mark. 13 : 28 weten indirect -
Luk. 1 : 18 weten - aan : meer bewijsmateriaal
Luk. 20 7 weten niet -: beweren niet te weten
Luk. 21 30 weten uit jezelf -: ervaring
Luk. 21 31 weten weet dan!
Luk. 23 34 weten onwetendheid
Joh. 3 : 2 weten grond
Joh. 3 : 8 weten niet -: waar de wind vandaan komt en waar hij heen gaat
Joh. 4 : 29 weten grond
Joh. 5 : 6 weten Christus -: Hij wist alles
Joh. 6 : 15 weten omtrent de toekomst
Joh. 7 : 17 weten waaraan te -: Gods wil doen
Joh. 8 : 15 weten niet -: bij Jezus' tegenstanders
Joh. 8 : 28 weten reden
Joh. 11 : 24 weten aangaande de toekomst
Joh. 13 : 17 weten en doen
Joh. 13 : 35 weten aan iets - dat
Joh. 14 : 20 weten in die dag zult u -
Joh. 14 : 31 weten doen -: door de Heer
Joh. 15 : 18 weten weet dat!
Joh. 16 : 18 weten wij weten niet wat hij zegt
Joh. 18 : 21 weten door de wereld
Joh. 19 : 4 weten iem. doen weten
Joh. 21 : 12 weten intuitief -
Joh. 21 : 24 weten dat woorden waar zijn
Joh. 21 : 24 weten wij -
Hand. 1 : 7 weten het komt u niet toe te weten tijden of gelegenheden
Hand. 2 : 36 weten zeker -
Hand. 12 : 9 weten niet weten dat iets waar is
Hand. 12 : 11 weten waarlijk -
Hand. 12 : 11 weten zeker weten
Rom. 2 : 4 weten niet -: aangaande God: voorbeeld
Rom. 8 : 22 weten geval van wij weten dat
2 Cor. 5 : 1 weten geloven is weten hier
2 Cor. 12 : 2 weten niet - of
2 Cor. 12 : 2 v weten van iets of iemand
Ef. 1 : 18 weten door verlichting
Ef. 5 : 5 weten dit weet en erkent u
Ef. 6 : 21 weten hoe het met iemand gaat: inclusief zijn omstandigheden
Ef. 6 : 21 - 22 weten omstandigheden, vs 22
Filip. 1 : 22 weten wat je moet kiezen
Filip. 2 : 19 weten iem omstandigheden weten
Filip. 4 : 12 weten ervaringskennis hier
Col. 4 : 6 weten hoe te antwoorden
1 Thess. 1 : 3 weten dat: iemand uitverkoren is
1 Thess. 1 : 3 weten wij weten dat
1 Thess. 1 : 5 weten hoe wij onder u geweest zijn
1 Thess. 1 : 5 weten op grond van herinnering
1 Thess. 5 : 2 weten nauwkeurig
1 Tim. 6 : 4 weten niets -
2 Tim. 3 : 1 weten weet dit dat …
Hebr. 13 : 23 weten weet dat …
Jac. 1 : 3 weten dat
Jac. 1 : 19 weten weet dit …
1 Pe 2 : 15 weten on-dheid: van de zondaars
2 Pe 1 : 20 weten weet dit eerst
2 Pe 3 : 3 weten weet dit eerst
2 Pe 3 : 5 weten niet willen -
2 Pe 3 : 17 weten tevoren -
1Jo 2 : 20 weten door de Zalving
1Jo 2 : 27 weten door de Geest
1Jo 3 : 14 weten dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven
1Jo 3 : 14 weten geestelijk -
1Jo 3 : 14 weten grond
1Jo 3 : 19 weten aan iets - dat
1Jo 3 : 24 weten weten aan iets
1Jo 4 : 13 weten aan iets - dat
1Jo 5 : 2 weten aan iets - dat
1Jo 5 : 19 weten dat je uit God bent
3Jo : 12 weten dat iets waar is
Jud : 10 weten van nature -
Opb. 3 : 8 weten door Christus: Ik weet uw werken
weten zie ook Onwetendheid
Gen. 42 : 15 - 16 wetenschap experiment, vs 20
Ex. 31 : 3 wetenschap gave Gods
Ex. 35 : 31 wetenschap en wijsheid en verstand
Ex. 35 : 31 wetenschap gave van God
1 Sam. 2 : 3 wetenschap de HERE is een God der -pen
1 Sam. 2 : 3 wetenschap nederigheid in de -sbeoefening
1 Sam. 24 : 10 wetenschap universiteit: woorden der mensen geloven
1 Kon. 4 : 33 wetenschap biologie: Salomo
1 Kon. 7 : 14 wetenschap bij heiden: om te maken
1 Kon. 22 : 8 wetenschap zie ook Onderzoek
1 Kron. 16 : 8 v wetenschap chr. -: vermeldt Gods wonderwerken
2 Kron. 1 : 10 wetenschap begeerd van God
2 Kron. 9 : 1 wetenschap theorie testen
Neh. 10 : 28 wetenschap en verstand
Neh. 10 : 28 wetenschap hebben
Job 9 : 10 wetenschap kennen: beperkt
Job 10 : 7 wetenschap Gods -
Job 15 : 1 wetenschap winderige - (ijdele -)
Job 37 : 16 wetenschap God is volmaakt in -pen
Ps. 84 : 3 wetenschap "legt haar jongen" is onbiologisch gezegd
Ps. 94 : 10 wetenschap God leert de mens -
Ps. 94 : 10 wetenschap hier: verstand, wijsheid, praktische kennis
Ps. 119 : 66 wetenschap en goede zin: leer Mij beide
Spr. 1 : 4 wetenschap geven
Spr. 1 : 7 wetenschap beginsel: vreze des Heren
Spr. 1 : 22 wetenschap haten
Spr. 1 : 29 wetenschap haten
Spr. 1 : 29 wetenschap moderne (goddeloze) - (toepassing)
Spr. 2 : 10 wetenschap waarde: liefelijk
Spr. 2 : 10 wetenschap zedelijke -
Spr. 3 : 20 wetenschap Gods - heeft de afgronden gekloofd, doet de wolken dauw druppelen
Spr. 5 : 2 wetenschap bewaren: door het oor tot de vader te neigen
Spr. 8 : 9 wetenschap voor wie - vindt zijn de woorden van de wijsheid recht
Spr. 8 : 10 wetenschap en tucht
Spr. 8 : 10 wetenschap levenskunstige -
Spr. 8 : 10 wetenschap meer dan goud
Spr. 8 : 10 wetenschap neemt Mijn - aan
Spr. 9 : 10 wetenschap der heiligen: is verstand
Spr. 10 : 14 wetenschap wegleggen: door de wijzen
Spr. 11 : 9 wetenschap maakt de rechtvaardigen vrij
Spr. 12 : 1 wetenschap bron: tucht
Spr. 12 : 1 wetenschap liefhebben
Spr. 12 : 23 wetenschap bedekken: door de kloekzinnige
Spr. 13 : 16 wetenschap handelen met -
Spr. 14 : 6 wetenschap en wijsheid
Spr. 14 : 6 v wetenschap verkrijgen van -: en religieus-zedelijke gesteldheid
Spr. 14 : 18 wetenschap als kroon
Spr. 15 : 2 wetenschap goed maken: door de tong der wijzen
Spr. 15 : 7 wetenschap uitstrooien: door de wijzen
Spr. 15 : 14 wetenschap opzoeken
Spr. 17 : 24 wetenschap zoeken herwaarts en derwaarts, zonder de wijsheid te vinden (toepassing)
Spr. 18 : 15 wetenschap door verstandigheid
Spr. 18 : 15 wetenschap zoeken: door het oor der wijzen
Spr. 19 : 2 wetenschap zonder -: niet goed
Spr. 19 : 25 wetenschap begrijpen
Spr. 21 : 11 wetenschap aannemen: door de wijze
Spr. 21 : 30 wetenschap Gode vijandige - houdt geen stand (toepassing)
Spr. 22 : 12 wetenschap bewaren: door de ogen van de HEER
Spr. 22 : 17 wetenschap nuttige -
Spr. 22 : 17 wetenschap stel uw hart op mijn wetenschap
Spr. 22 : 18 wetenschap bewaren: in je binnenste
Spr. 22 : 20 wetenschap en raad
Spr. 22 : 20 wetenschap heerlijke dingen van raad en -
Spr. 24 : 4 wetenschap door wetenschap worden de binnenkamers vervuld
Spr. 24 : 5 wetenschap een man van - maakt de kracht vast
Spr. 29 : 7 wetenschap de goddeloze begrijpt de - niet
Spr. 30 : 3 wetenschap der heiligen: heb ik niet gekend
Pred. 1 : 13 wetenschap onderzoek: opgave Gods
Pred. 1 : 16 wetenschap en wijsheid
Pred. 1 : 17 wetenschap als doel
Pred. 1 : 17 wetenschap streven naar: kwelling des geestes
Pred. 1 : 18 wetenschap vermeerderen: smart vermeerderen
Pred. 2 : 25 wetenschap gave van God
Pred. 3 : 11 wetenschap menselijke - is beperkt (toepassing)
Pred. 7 : 12 wetenschap uitnemendheid der -
Pred. 7 : 25 wetenschap zoeken
Pred. 9 : 10 wetenschap en wijsheid
Pred. 9 : 10 wetenschap geen - in het graf
Pred. 9 : 11 wetenschap naturalistische wetenschap ziet slechts zintuiglijk onder de zon (toepassing)
Jes. 5 : 13 wetenschap gebrek aan - (zie ook vers 12)
Jes. 32 : 4 wetenschap verstaan
Jes. 40 : 14 wetenschap God - leren: onnodig
Jes. 44 : 25 wetenschap van de wijzen: verdwazen: door God
Jes. 47 : 10 wetenschap die afkerig maakt
Jer. 3 : 15 wetenschap met - weiden: goede zaak
Jer. 8 : 8 wetenschap vertrouwen op - is verkeerd (toepassing)
Jer. 8 : 9 wetenschap oordeel over de -
Jer. 10 : 14 wetenschap menselijke - tenietgedaan
Jer. 51 : 17 wetenschap ieder zonder – geraakt
Jer. 51 : 17 wetenschap oordeel over -
Dan. 1 : 4 wetenschap ervaren in de -
Dan. 1 : 17 wetenschap God gaf - in alle Chaldeeuwse boeken
Dan. 2 : 21 wetenschap gave Gods aan hen die verstand hebben
Dan. 12 : 4 wetenschap van het boek Daniël en de toekomst zal toenemen
Mal. 2 : 7 wetenschap bewaren: door de priesters
Mal. 2 : 7 wetenschap bij de priesters: hun lippen zullen de - bewaren
Joh. 13 : 19 wetenschap voorspellende kracht vergroot geloofwaardigheid theorie
Hand. 27 : 11 wetenschap en geloof: vertrouwen (toepassing)
Rom. 1 : 28 wetenschap Gods beleid ten aanzien van goddeloze wetenschap
Opb. 2 : 13 wetenschap universiteit: Christus niet verloochenen
Opb. 2 : 13 wetenschap universiteit: inspirerende voorbeelden
Opb. 2 : 13 wetenschap universiteit: vasthouden aan de naam van Christus
Jer. 10 : 7 wetenschapper niemand onder de -s is Hem gelijk
Matth. 11 : 25 wetenschapper verbergen door God voor -s
Luk. 7 : 30 wetgeleerde wetgeleerden hebben de raad van God voor zichzelf terzijde gesteld
Luk. 7 : 30 wetgeleerde wetgeleerden waren niet door Johannes gedoopt
Luk. 10 : 25 wetgeleerde
Luk. 11 : 45 wetgeleerde te onderscheiden van farizeeër
Luk. 11 : 45 v wetgeleerde wetgeleerden
Luk. 11 : 46 wetgeleerde belast mensen met moeilijk te dragen lasten
Tit. 3 : 13 wetgeleerde Zenas
Jes. 33 : 22 wetgever Jahweh is onze -
Jac. 4 : 12 wetgever God
Ex. 22 : 23 - 24 wetmatigheid zedelijke wetmatigheid
Deut. 14 : 29 wetmatigheid geven en gegeven worden
Spr. 8 : 36 wetmatigheid morele -
Matth. 26 : 52 wetmatigheid zedelijke -: geweld roept geweld op
Ps. 2 : 3 wetteloos -heid: in toekomst
2 Pe 2 : 8 wetteloos wetteloze werken
Jes. 9 : 18 v wetteloosheid als oordeel Gods
Jes. 9 : 18 wetteloosheid brandend als een vuur
Jes. 24 : 5 wetteloosheid
Hos. 4 : 2 wetteloosheid 'zij breken door' als een stroom
Matth. 7 : 23 wetteloosheid werkers van de –
Matth. 13 : 41 wetteloosheid doen
Matth. 23 : 28 wetteloosheid inwendige -
Matth 24 : 12 wetteloosheid toeneming
Rom. 4 : 7 wetteloosheid en zonde
Rom. 4 : 7 wetteloosheid vergeven van -en
2 Cor. 6 : 14 wetteloosheid versus gerechtigheid
2 Thess. 2 : 7 wetteloosheid verborgenheid van de -
Tit. 2 : 14 wetteloosheid verlossen van alle -: door Christus
Hebr. 1 : 9 wetteloosheid versus gerechtigheid
Hebr. 10 : 17 wetteloosheid en zonde
Hebr. 10 : 17 wetteloosheid gedenken van wetteloosheden: door God: geenszins meer
2 Pe 2 : 16 wetteloosheid berisping voor - krijgen
1Jo 3 : 4 wetteloosheid de zonde is de -
1Jo 3 : 4 wetteloosheid en zonde
Matth. 13 : 41 wetteloze -n in het Koninkrijk der hemelen
Luk. 22 37 wetteloze met de -n is Jezus gerekend
Hand. 2 : 23 wetteloze Romeinen die Jezus kruisigden
2 Thess. 2 : 7 wetteloze openbaring van de -
1 Tim. 1 : 9 wetteloze terechtwijzen door de wet
Ps. 119 : 136 wetticisme kenmerk: geen droefheid om overtreding door ander
Matth. 15 : 2 wetticisme
Mark. 7 : 4 wetticisme
Luk. 6 : 7 wetticisme kenmerk: op iem. letten
Luk. 11 : 41 wetticisme door weldadigheid overwinnen (toepassing)
Col. 2 : 20 v wetticisme tegen - inzake eten en drinken
2 Tim. 2 : 5 wettig strijden
Job 24 : 3 wezen verdrukken
Spr. 8 : 14 wezen het - is van de Wijsheid
Hebr. 1 : 3 wezen Gods –: afdruk: Jezus
Opb. 4 : 6 wezen vier levende wezens vol ogen van voren en van achteren
Opb. 4 : 7 wezen vier levende wezens: aanzien: leeuw, kalf, mens, arend
Opb. 4 : 8 wezen vier levende wezens: elk 6 vleugels
Opb. 4 : 8 wezen vier levende wezens: functie: aanbidding en eerbetoon
Opb. 6 : 1 wezen een van de vier levende wezens: stem
Opb. 15 : 7 wezen vier levende wezens
Opb. 19 : 4 wezen vier levende -s
Opb. 5 : 8 wezens vier levende -
Lev. 17 : 7 wicca offeren aan Godin = aan duivel
2 Kron. 29 : 11 wieroker
Lev. 5 : 12 wierook geen – op zondoffer
Num. 5 : 15 wierook niet op spijsoffer der ijveringen
2 Kon. 18 : 4 wierook bewieroken (associatie)
Jer. 17 : 26 wierook
Hebr. 9 : 4 wierookvat gouden -
Opb. 8 : 5 wierookvat
1 Thess. 2 : 18 wij namelijk ik, Paulus
Luk. 21 5 wijgeschenk
Joz. 1 : 7 wijken van de wet van Mozes: ter rechter- of ter linkerhand
Richt. 16 : 20 wijken God geweken van Simson: krachteloosheid
1 Sam. 18 : 12 wijken door God: van Saul
1 Sam. 18 : 12 wijken door God: van Saul
1 Sam. 28 : 15 wijken door God: van iem.: Saul
1 Kon. 15 : 5 wijken niet - van Gods gebod
2 Kon. 10 : 31 wijken van zonden: niet -: Jehu
Job 1 : 1 wijken van het kwaad: door Job
Spr. 4 : 5 wijken wijk niet van de woorden van mijn mond
Spr. 4 : 15 wijken wijk van de weg der goddelozen
Spr. 5 : 7 wijken wijkt niet van de redenen van mijn mond
Jes. 59 : 13 wijken achterwaarts - van onze God
Gen. 19 : 32 wijn dronken maken door -: Lot door zijn dochters
Gen. 49 : 12 wijn werking: roodachtig van ogen
Deut. 14 : 26 wijn begeren: toegestaan
Deut. 28 : 39 wijn drinken
Deut. 32 : 14 wijn drinken
Richt. 9 : 13 wijn most maakt God en mensen vrolijk
Richt. 13 : 4 wijn verboden
Esth. 1 : 10 wijn maakt hart vrolijk
Ps. 104 : 15 wijn verheugt het hart
Spr. 4 : 17 wijn en brood
Spr. 4 : 17 wijn fig. - wijn der goddelozen
Spr. 20 : 1 wijn te veel - doet spotten
Spr. 21 : 17 wijn liefhebben: hierdoor word je niet rijk
Spr. 31 : 4 wijn niet door koningen te drinken
Hgl 1 : 2 wijn uw uitnemende liefde is beter dan -
Jes. 1 : 22 wijn van Jeruzalem is vermengd met water
Jes. 5 : 22 wijn drinken: helden zijn om - te drinken
Jes. 25 : 6 wijn reine -en: door God bij de maaltijd der volken geschonken
Jes. 28 : 7 wijn dwalen van de wijn
Jes. 28 : 7 wijn verslonden van de -
Jes. 55 : 1 wijn zonder geld - kopen
Jes. 62 : 9 wijn drinken: in de voorhoven van Gods heiligdom
Jer. 51 : 7 wijn dol worden van –
Ez. 44 : 21 wijn verboden
Dan. 10 : 3 wijn zich onthouden van -, enige tijd
Hos. 4 : 11 wijn neemt het hart in beslag
Joel 1 : 5 wijn nieuw -
Mark. 2 : 22 wijn jonge -
Luk. 1 : 15 wijn drinken: nalaten
Luk. 7 : 34 wijn drinken: Jezus dronk wijn
Luk. 10 : 34 wijn tot heling van de wond
Luk. 23 : 36 wijn zure -: aangeboden aan Jezus
Joh. 19 : 29 v wijn zure -
Ef. 5 : 18 wijn bron van losbandigheid
Ef. 5 : 18 wijn wordt niet dronken van -
1 Tim. 3 : 8 wijn aan - verslaafd
1 Tim. 5 : 23 wijn beetje - drinken in verband met maagklachten en veelvuldige zwakheden
Tit. 2 : 3 wijn verslaafd aan –: de oude vrouwen moet niet verslaafd zijn aan veel wijn
Opb. 19 : 15 wijn van de grimmigheid van de toorn van God
Jes. 5 : 2 wijnbak
Hgl 7 : 12 wijnberg
Luk. 7 : 34 wijndrinker Jezus een - genoemd
Gen. 9 : 20 wijngaard planten: door Noach
Ex. 23 : 11 wijngaard
Deut. 20 : 6 wijngaard planten
Deut. 20 : 6 wijngaard vrucht van de wijngaard
Deut. 23 : 24 wijngaard druiven eten uit eens anders wijngaard is geen zonde
Deut. 23 : 24 wijngaard druiven in een vat verzamelen uit eens anders wijngaard
Deut. 23 : 24 wijngaard
Richt. 15 : 5 wijngaard
Neh. 5 : 11 wijngaard
Hgl 1 : 5 wijngaard hoedster der -en
Jes. 3 : 14 wijngaard fig. van Israël
Jes. 5 : 1 v wijngaard fig. Israël
Jes. 5 : 2 wijngaard toren in -
Jes. 5 : 2 wijngaard wijnbak in -
Jes. 5 : 7 wijngaard van God
Jes. 27 : 2 v wijngaard Gods -
Matth. 20 : 1 v wijngaard fig.
Matth. 20 : 8 wijngaard heer en beheerder van de - onderscheiden
Matth. 21 : 42 wijngaard fig. koninkrijk van God
Mark. 12 : 1 wijngaard
Luk. 13 : 6 wijngaard
Luk. 20 9 wijngaard planten
Luk. 20 9 wijngaard zinnebeeld van Israël
Luk. 20 16 wijngaard aan anderen gegeven
Mal. 3 : 11 wijnoogst
Opb. 19 : 15 wijnpersbak
Gen. 40 : 9 v wijnstok groei, bloei en vrucht
Richt. 13 : 14 wijnstok niets eten dat van de - voortkomt
Ez. 19 : 10 wijnstok fig. Israël
Joel 1 : 7 wijnstok Israël
Matth. 26 : 29 wijnstok
Joh. 15 : 1 wijnstok ware - is Jezus
Jac. 3 : 12 wijnstok
Luk. 5 37 wijnzak
Spr. 23 : 20 wijnzuiper wees niet onder de wijnzuipers
Joel 1 : 5 wijnzuiper
Gen. 41 : 39 wijs dankzij Gods openbaring
Ex. 28 : 3 wijs van hart
Ex. 35 : 10 wijs van hart: om te kunstig werk te maken
2 Sam. 14 : 2 wijs wijze vrouw: slim hier
2 Sam. 20 : 16 wijs vrouw: geval
1 Kon. 2 : 9 wijs man: Salomo
1 Kron. 22 : 14 wijs wijze lieden in allerlei werk
2 Kron. 2 : 7 wijs vaardig
2 Kron. 2 : 13 wijs een -ze man, kloek van verstand: Uram Abi
Ps. 90 : 12 wijs hart: bekomen
Ps. 119 : 98 wijs wijzer worden: door Gods woord
Spr. 1 : 5 wijs die - is zal horen
Spr. 3 : 7 wijs zijt niet - in eigen ogen
Spr. 6 : 6 wijs worden: door te zien op een goed voorbeeld
Spr. 9 : 12 wijs zijn zijt gij voor uzelf
Spr. 11 : 29 wijs van hart
Spr. 11 : 30 wijs zielen vangen: wie dit doet is -
Spr. 12 : 15 wijs wie naar raad hoort is -
Spr. 13 : 1 wijs zoon: een wijze zoon hoort de tucht van de vader
Spr. 13 : 20 wijs worden: door omgaan met de wijzen
Spr. 15 : 31 wijs worden: door bestraffing aan te nemen
Spr. 19 : 20 wijs worden: hoe
Spr. 21 : 11 wijs worden door straf
Spr. 23 : 19 wijs word wijs
Spr. 23 : 24 wijs wijze zoon reden tot blijdschap
Spr. 24 : 5 wijs man: een - man is sterk
Spr. 26 : 5 wijs in eigen ogen
Spr. 26 : 12 wijs eigen-: dwaas
Spr. 26 : 12 wijs in eigen ogen
Spr. 26 : 16 wijs in eigen ogen zijn
Spr. 27 : 11 wijs zijt -, mijn zoon
Spr. 28 : 11 wijs begrip: weten wat te doen
Spr. 28 : 11 wijs in eigen ogen
Pred. 7 : 16 wijs wees niet al te wijs
Jes. 5 : 21 wijs in eigen ogen: wee degenen die in hun ogen - zijn
Jes. 31 : 2 wijs God is -
Jer. 4 : 22 wijs om kwaad te doen
Matth. 7 : 24 wijs een – man
Matth. 8 : 25 wijs man die - is bouwt op de rots
Matth. 24 : 45 wijs slaaf: wijze slaaf
Matth. 25 : 2 wijs vs. dwaas
Matth. 25 : 2 wijs wijze maagden
Rom. 11 : 25 wijs niet - in eigen oog zijn
Rom. 16 : 27 wijs God is de alleen wijze God
1 Cor. 1 : 25 wijs wijzer dan de mensen is het dwaze van God
1 Cor. 4 : 10 wijs zijn in Christus
2 Cor. 11 : 19 wijs menen wijs te zijn
2 Tim. 3 : 15 wijs maken: de Bijbel kan je - maken tot behoudenis
Jac. 3 : 13 wijs wijze zachtmoedigheid
Jac. 3 : 13 wijs zijn
Col. 2 : 8 wijsbegeerte en menselijke overlevering
Col. 2 : 8 wijsbegeerte middel om iemand tot prooi te maken
Ex. 28 : 3 wijsheid creatieve, ambachtelijke -
Ex. 28 : 3 wijsheid gave Gods
Ex. 28 : 3 wijsheid geest van -
Ex. 31 : 3 wijsheid gave Gods
Ex. 35 : 31 wijsheid en verstand en wetenschap
Ex. 35 : 31 wijsheid gave van God
Deut. 4 : 6 wijsheid in de ogen der volken: door het doen van Gods wil
Deut. 32 : 29 wijsheid kenmerk: achtgeven, op Gods woord en op het einde
Deut. 34 : 9 wijsheid Geest der -: Jozua vol van de G der -
Deut. 34 : 9 wijsheid vol van de Geest der -: Jozua
2 Sam. 13 : 3 wijsheid begrip
2 Sam. 14 : 20 wijsheid inzicht, door hebben, in de gaten hebben
2 Sam. 15 : 31 wijsheid des mensen: kan door God tot zotheid worden gemaakt, vgl 17:14
2 Sam. 20 : 16 wijsheid praktische -: weten wat te doen
1 Kon. 3 : 12 wijsheid gave Gods
1 Kon. 3 : 28 wijsheid Gods -: in iem.: om recht te doen
1 Kon. 3 : 28 wijsheid om iets te doen
1 Kon. 4 : 29 wijsheid door God gegeven
1 Kon. 4 : 29 wijsheid en verstand
1 Kon. 4 : 30 wijsheid Salomo's -: onvergelijkbaar
1 Kon. 5 : 12 wijsheid gave Gods: Salomo
1 Kon. 7 : 14 wijsheid bij heiden: om te maken
1 Kon. 10 : 4 wijsheid Salomo's wijsheid was te zien
1 Kon. 10 : 8 wijsheid Gods -: welgelukzalig de hoorders
1 Kon. 10 : 8 wijsheid maakt gelukkig
1 Kon. 10 : 24 wijsheid gave Gods: in hart
1 Kon. 10 : 24 wijsheid gewenst door deze wereld
1 Kron. 28 : 21 wijsheid praktische -: - tot alle dienst
2 Kron. 1 : 10 wijsheid begeerd van God
2 Kron. 2 : 12 wijsheid begrip
2 Kron. 9 : 3 wijsheid kennis en practisch inzicht
2 Kron. 9 : 7 wijsheid Jezus: wijsheid: groot (toepassing)
2 Kron. 9 : 22 wijsheid groter dan allen in -
2 Kron. 9 : 23 wijsheid gave Gods
2 Kron. 9 : 23 wijsheid zoeken
2 Kron. 20 : 12 wijsheid zonder - zijn
Ezra 7 : 25 wijsheid van God, in de hand van Ezra
Job 12 : 16 wijsheid bij God is -
Job 28 : 12 wijsheid en verstand
Job 28 : 12 v wijsheid waarde
Job 28 : 23 wijsheid God verstaat haar weg
Job 28 : 23 wijsheid God weet haar plaats
Job 28 : 28 wijsheid de vreze des HEEREN is de wijsheid
Ps. 51 : 8 wijsheid God maakt - bekend in het verborgene
Ps. 107 : 27 wijsheid kennis hoe te handelen, hoe problemen op te lossen
Ps. 107 : 27 wijsheid verslonden door onbeheersbare tegenheden
Ps. 111 : 10 wijsheid vreze des HEEREN
Spr. 1 : 2 wijsheid als doel
Spr. 1 : 7 wijsheid verachten
Spr. 1 : 20 wijsheid opperste - als persoon voorgesteld
Spr. 1 : 24 wijsheid veronachtzaamd
Spr. 1 : 30 wijsheid bestraft iemand
Spr. 1 : 30 wijsheid raadt iemand
Spr. 1 : 30 wijsheid versmaden
Spr. 1 : 33 wijsheid wie naar de Wijsheid hoort, zal zeker wonen
Spr. 2 : 5 wijsheid God geeft -
Spr. 2 : 10 wijsheid en wetenschap
Spr. 2 : 10 wijsheid zedeliijke -
Spr. 2 : 11 wijsheid kernmerk: bedachtzaamheid
Spr. 2 : 12 wijsheid kenmerk: redt van boos gezelschap
Spr. 2 : 12 wijsheid kenmerk: redt van de kwade weg
Spr. 2 : 12 wijsheid redt mij van de kwade weg
Spr. 3 : 13 wijsheid en verstandigheid
Spr. 3 : 13 wijsheid geluk
Spr. 3 : 13 v wijsheid waarde van -
Spr. 3 : 14 wijsheid nut
Spr. 3 : 14 wijsheid waarde
Spr. 3 : 19 wijsheid en verstandigheid
Spr. 3 : 21 wijsheid behelst bedachtzaamheid
Spr. 3 : 21 wijsheid bestendige -
Spr. 3 : 21 wijsheid bewaar ze !
Spr. 3 : 22 wijsheid bron van leven
Spr. 3 : 23 v wijsheid bewaart
Spr. 4 : 5 wijsheid verkrijg -, vs 7
Spr. 4 : 6 wijsheid behoedt
Spr. 4 : 6 wijsheid bewaart
Spr. 4 : 6 wijsheid liefhebben
Spr. 4 : 7 wijsheid en verstand
Spr. 4 : 7 wijsheid is het voornaamste
Spr. 4 : 8 wijsheid loon: eer
Spr. 4 : 8 wijsheid omhelzen van de -
Spr. 4 : 8 wijsheid verhef ze en zij zal u verhogen
Spr. 4 : 11 wijsheid begrip: praktische levenswijsheid
Spr. 4 : 11 wijsheid weg der -: de rechte sporen
Spr. 4 : 11 wijsheid weg der -: onderwijs door God daarin
Spr. 5 : 1 wijsheid en verstand
Spr. 5 : 1 wijsheid merk op mijn wijsheid
Spr. 7 : 4 wijsheid en verstand
Spr. 7 : 4 wijsheid liefhebben
Spr. 8 : 1 wijsheid en verstandigheid
Spr. 8 : 1 wijsheid roept
Spr. 8 : 11 wijsheid beter dan robijnen
Spr. 8 : 11 wijsheid waarde van -: uitnemend
Spr. 8 : 12 wijsheid begrip
Spr. 8 : 12 wijsheid en kloekzinnigheid
Spr. 8 : 13 wijsheid en vreze des HEEREN
Spr. 8 : 14 wijsheid begrip
Spr. 8 : 14 wijsheid sterkte
Spr. 8 : 14 wijsheid verstand
Spr. 8 : 15 wijsheid in de politiek
Spr. 8 : 15 wijsheid rechtvaardig
Spr. 8 : 17 wijsheid liefhebben door de -
Spr. 8 : 17 wijsheid vinden
Spr. 8 : 17 wijsheid zoeken
Spr. 8 : 18 wijsheid inkomst: rijkdom, eer, duurzaam goed en gerechtigheid
Spr. 8 : 19 wijsheid beter dan uitgegraven goud
Spr. 8 : 19 wijsheid vrucht der -
Spr. 8 : 20 wijsheid doet wandelen op de weg der gerechtigheid
Spr. 8 : 22 wijsheid van God
Spr. 8 : 24 v wijsheid geboorte van de goddelijke -
Spr. 8 : 33 wijsheid weg tot -: tucht aannemen
Spr. 8 : 35 wijsheid behaagt God
Spr. 8 : 35 wijsheid wie mij (de Wijsheid) vindt, vindt het leven
Spr. 8 : 36 wijsheid die d - haten hebben de dood lief
Spr. 8 : 36 wijsheid zondigen tegen de -
Spr. 9 : 1 wijsheid huis der -
Spr. 9 : 1 wijsheid opperste -
Spr. 9 : 9 wijsheid toenemen in -
Spr. 9 : 10 wijsheid beginsel der -: vreze des HEREN
Spr. 9 : 11 wijsheid vermenigvuldigt uw dagen
Spr. 10 : 13 wijsheid in de lippen des verstandigen
Spr. 10 : 23 wijsheid en verstand
Spr. 10 : 23 wijsheid plegen
Spr. 10 : 31 wijsheid spreken
Spr. 10 : 31 wijsheid uit de mond van de rechtvaardige
Spr. 11 : 2 wijsheid ootmoedige: - is met de ootmoedigen
Spr. 11 : 14 wijsheid nodig voor een volk
Spr. 13 : 10 wijsheid bij de beradenen
Spr. 13 : 14 wijsheid praktisch: bewarend
Spr. 14 : 6 wijsheid en wetenschap
Spr. 14 : 6 wijsheid zoeken: tevergeefs
Spr. 14 : 8 wijsheid begrip
Spr. 14 : 33 wijsheid in het hart
Spr. 14 : 33 wijsheid verstandige: - rust in diens hart
Spr. 15 : 33 wijsheid tucht der -
Spr. 16 : 16 wijsheid beter dan uitgegraven goud
Spr. 16 : 21 wijsheid de wijze van hart zal verstandig genoemd worden
Spr. 16 : 23 wijsheid en verstandigheid
Spr. 17 : 16 wijsheid een zot kan geen - kopen
Spr. 17 : 16 wijsheid randvoorwaarde
Spr. 18 : 4 wijsheid woorden van -: uitstromend als water
Spr. 21 : 30 wijsheid tegen God: is er niet
Spr. 24 : 3 wijsheid en verstandigheid
Spr. 24 : 7 wijsheid dwaze: voor de dwaze is alle - te hoog
Spr. 24 : 14 wijsheid de kennis der -: zoet als honig
Spr. 26 : 9 wijsheid past de zot niet
Spr. 28 : 26 wijsheid wandelen in -: ontkomen
Spr. 29 : 3 wijsheid beminnen
Spr. 29 : 15 wijsheid door roede en bestraffing
Spr. 30 : 3 wijsheid leren: geen - geleerd
Spr. 30 : 24 wijsheid bij kleine dieren
Spr. 30 : 25 wijsheid begrip
Pred. 1 : 13 wijsheid met - onderzoeken
Pred. 1 : 16 wijsheid vermeerderen
Pred. 1 : 17 wijsheid als doel
Pred. 1 : 17 wijsheid zoeken: kwelling des geestes
Pred. 1 : 18 wijsheid in veel - is veel verdriet
Pred. 2 : 12 wijsheid
Pred. 2 : 13 wijsheid licht
Pred. 2 : 13 wijsheid uitnemender dan dwaasheid
Pred. 2 : 15 wijsheid zoeken: ijdelheid
Pred. 2 : 26 wijsheid gave van God
Pred. 7 : 4 wijsheid door rouw
Pred. 7 : 12 wijsheid geeft haar bezitters het leven
Pred. 7 : 19 wijsheid versterkt de wijze meer dan 10 heerschappers
Pred. 7 : 23 wijsheid met - beproeven
Pred. 7 : 23 wijsheid zoeken
Pred. 7 : 25 wijsheid zoeken
Pred. 8 : 1 wijsheid verandert de stuursheid van je aangezicht
Pred. 8 : 1 wijsheid verlicht je aangezicht
Pred. 8 : 5 wijsheid begrip: tijd en wijze weten
Pred. 8 : 16 wijsheid als doel van onderzoek
Pred. 9 : 10 wijsheid en wetenschap
Pred. 9 : 10 wijsheid geen - in het graf
Pred. 9 : 13 wijsheid geval
Pred. 9 : 13 wijsheid grote -
Pred. 9 : 16 wijsheid beter dan kracht
Pred. 9 : 16 wijsheid van de arme
Pred. 9 : 16 wijsheid verachten
Pred. 9 : 17 wijsheid woorden der wijzen moeten in stilheid aangehoord worden
Pred. 9 : 18 wijsheid beter dan de krijgswapenen
Jes. 10 : 13 wijsheid menen wijsheid te hebben
Jes. 11 : 2 wijsheid Geest der -
Jes. 19 : 12 wijsheid tenietdoen: geval
Jes. 29 : 14 wijsheid van Israëls wijzen zal vergaan
Jes. 47 : 10 wijsheid die afkerig maakt
Jer. 4 : 22 wijsheid en weten
Jer. 8 : 8 wijsheid ingebeelde -
Jer. 9 : 23 wijsheid beroem je niet in je -
Dan. 1 : 4 wijsheid vernuftig in alle -
Dan. 1 : 20 wijsheid gave van God
Dan. 2 : 20 wijsheid is van God
Dan. 2 : 21 wijsheid gave Gods aan de wijzen
Dan. 5 : 14 wijsheid gave Gods
Hos. 14 : 10 wijsheid voor God
Matth. 11 : 19 wijsheid gerechtvaardigd door haar werken
Matth. 12 : 42 wijsheid Jezus' - meerder dan de - van Salomo
Matth. 13 : 54 wijsheid Jezus' -
Matth. 22 : 21 wijsheid Jezus' -: geval
Matth. 24 : 45 wijsheid nodig
Mark. 6 : 2 wijsheid van Jezus
Luk. 1 : 17 wijsheid van rechtvaardigen
Luk. 2 : 40 wijsheid Jezus werd vervuld met -
Luk. 2 : 52 wijsheid toenemen in - : door Jezus
Luk. 7 : 35 wijsheid gerechtvaardigd door al haar kinderen, vgl. vers 29-30
Luk. 11 : 49 wijsheid van God: heeft gezegd
Luk. 21 : 15 wijsheid gegeven door Christus
Rom. 11 : 33 wijsheid Gods -: diepte van rijkdom
1 Cor. 1 : 22 wijsheid Grieken zoeken wijsheid
1 Cor. 1 : 24 wijsheid van God: Christus
1 Cor. 1 : 30 wijsheid Christus is ons – van Godswege geworden
1 Cor. 2 : 4 wijsheid van mensen: geloof in de – van mensen
1 Cor. 2 : 6 wijsheid ware – niet van deze wereld
1 Cor. 2 : 7 wijsheid Gods wijsheid: verborgen
1 Cor. 12 : 8 wijsheid woord van -: door de Geest gegeven
2 Cor. 1 : 12 wijsheid vleselijke -
2 Cor. 8 : 20 wijsheid praktisch: geval
Ef. 1 : 17 wijsheid en openbaring
Ef. 1 : 17 wijsheid geest van -: door de Vader te geven
Ef. 3 : 10 wijsheid van God: veelvoudige
Col. 1 : 9 wijsheid
Col. 2 : 3 wijsheid schatten van - alle in God
Col. 2 : 23 wijsheid schijn van -
Col. 3 : 16 wijsheid in alle -: leert elkaar in alle -
Col. 4 : 5 - 6 wijsheid en weten hoe te spreken
Col. 4 : 6 wijsheid en geschikte gelegenheid benutten
Col. 4 : 6 wijsheid in wandelen en spreken onder hen die buiten zijn
Jac. 1 : 5 wijsheid gebrek aan -: vraag God erom
Jac. 3 : 13 wijsheid verschil in - onder christenen
Jac. 3 : 15 wijsheid aardse wijsheid
Jac. 3 : 15 wijsheid demonische wijsheid
Jac. 3 : 15 wijsheid ongeestelijke -
Jac. 3 : 15 wijsheid van boven neerkomend
Jac. 3 : 17 wijsheid begrip
Jac. 3 : 17 wijsheid gezeglijke -
Jac. 3 : 17 wijsheid inschikkelijke -
Jac. 3 : 17 wijsheid ongeveinsde -
Jac. 3 : 17 wijsheid reine -
Jac. 3 : 17 wijsheid van boven: rein, enz.
Jac. 3 : 17 wijsheid vol barmhartigheid
Jac. 3 : 17 wijsheid vol goede vruchten
Jac. 3 : 17 wijsheid vreedzame -
2 Pe 3 : 15 wijsheid door God gegeven aan Paulus
2 Pe 3 : 16 wijsheid ontvangen van God
Opb. 5 : 12 wijsheid waard - te ontvangen: het Lam
wijsheid zie ook Wijze
Gen. 41 : 8 wijze onvermogen van de -n om de dromen uit te leggen
2 Kron. 2 : 14 wijze vakman
Job 15 : 17 wijze
Job 37 : 24 wijze van hart: God ziet de wijzen van hart niet aan
Ps. 49 : 11 wijze sterfelijk
Ps. 107 : 43 wijze neemt waar
Spr. 3 : 35 wijze beërft eer
Spr. 9 : 8 wijze kenmerk: bestrafbaar
Spr. 9 : 9 wijze kenmerk: kan onderwezen worden en zo nog wijzer worden
Spr. 9 : 9 wijze kenmerk: rechtvaardig
Spr. 12 : 18 wijze tong der -n is medicijn
Spr. 13 : 14 wijze de leer van de wijzen
Spr. 13 : 14 wijze leer: springerader des levens
Spr. 13 : 20 wijze omgaan met -n
Spr. 14 : 3 wijze lippen der -n bewaren hen
Spr. 14 : 16 wijze vreest en wijkt van het kwade
Spr. 14 : 24 wijze kroon der -n: rijkdom
Spr. 15 : 7 wijze strooien de wetenschap uit
Spr. 15 : 12 wijze bestraft de spotter
Spr. 15 : 31 wijze in het midden der -n vernachten
Spr. 16 : 21 wijze van hart: zal verstandig genoemd worden
Spr. 16 : 23 wijze hart van een - maakt zijn mond verstandig
Spr. 21 : 11 wijze onderrichten: dan neemt hij wetenschap aan
Spr. 21 : 20 wijze woning: daarin is een gewenste schat en olie
Spr. 21 : 22 wijze overwint de stad van de geweldige
Spr. 22 : 17 wijze hoor de woorden der -n
Spr. 29 : 11 wijze beheerst zichzelf
Pred. 7 : 4 wijze hart der - is in het klaaghuis
Pred. 7 : 7 wijze dol te maken door onderdrukking
Pred. 8 : 1 wijze wie is gelijk de -
Pred. 8 : 5 wijze hart van een - zal tijd en wijze weten
Pred. 8 : 5 wijze kenmerk: tijd en wijze weten
Pred. 9 : 1 wijze en rechtvaardige
Pred. 9 : 1 wijze in de hand van God, alsook zijn werken
Jes. 3 : 3 wijze onder de werkmeesters
Jes. 29 : 14 wijze beschaamd
Jes. 44 : 25 wijze God doet de -n achterwaarts keren
Jer. 8 : 9 wijze Gods oordeel over -n
Jer. 9 : 23 wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid
Jer. 10 : 7 wijze onder de -n der heidenen is niemand God gelijk
Jer. 10 : 9 wijze vaardig ambachtsman
Dan. 2 : 48 wijze overste over al de -n van Babel
Matth. 11 : 25 wijze verbergen door God voor -n
Matth. 23 : 34 wijze door Jezus gezonden
Luk. 10 : 21 wijze God verbergt dingen voor -n
Rom. 1 : 14 wijze versus onwetende
Rom. 1 : 22 wijze bewerend -n te zijn
1 Cor. 1 : 26 wijze naar het vlees: niet vele wijzen naar het vlees
1 Cor. 1 : 27 wijze beschamen van de -n door God
1 Cor. 6 : 5 wijze in de gemeente
Ef. 5 : 15 wijze wandelen als -n
Esth. 6 : 13 wijze wijzen van Haman
Job 5 : 13 wijze God vangt de n in hun arglistigheid
Matth. 2 : 11 wijzen uit het Oosten aantal onbekend
Gen. 49 : 29 wil laatste –: van Jakob
Ex. 35 : 22 v wil zie ook Vrijwillig
Deut. 19 : 9 wil Gods - ten aanzien van ons, de kern
1 Kon. 15 : 3 wil om Davids - gaf God een nakomeling iets
2 Kron. 15 : 15 wil met ganse - God zoeken
2 Kron. 15 : 15 wil met ganse - God zoeken
2 Kron. 15 : 15 wil met je hele - God zoeken
Ps. 143 : 10 wil Gods -: leren doen
Jer. 7 : 23 wil Gods -: samengevat
Matth. 6 : 10 wil Gods -: door Jezus gezocht
Matth. 7 : 21 wil van de Vader doen: door ons
Matth. 12 : 50 wil Gods - doen
Matth. 26 : 39 v wil Gods - gehoorzamen: door Jezus
Matth. 26 : 39 wil zijn - ondergeschikt maken aan Gods wil
Mark. 14 : 6 wil Jezus over de wil van mensen
Luk. 23 25 wil van het verzamelde volk: Barabbas loslaten, Jezus kruisigen
Joh. 6 : 39 wil Gods -: voor Jezus: niets verliezen
Joh. 6 : 40 wil Gods -
Hand. 21 : 14 wil van de Heer: moge die gebeuren
Rom. 9 : 16 wil menselijke -
Rom. 15 : 32 wil van God: door de wil van God komen
Gal. 5 : 4 wil vleselijke -, vgl. 4:21,5:17
Ef. 1 : 5 wil van God: Paulus was apostel door de wil van God
Ef. 1 : 11 wil Gods wil: Hij werkt alles naar de raad van Zijn -
Ef. 2 : 3 wil van de gedachten doen
Ef. 2 : 3 wil van het vlees doen
Ef. 5 : 17 wil Gods -: verstaat die
Ef. 6 : 6 wil van God van harte doen
Col. 1 : 1 wil Gods -: door de wil van God apostel zijn
Col. 4 : 12 wil Gods -: volmaakt en verzekerd in de hele wil van God
1 Thess. 4 : 3 wil Gods -: onze heiliging
1 Thess. 5 : 18 wil van God: in Christus Jezus: jegens u
2 Tim. 1 : 1 wil van God: Paulus was apostel door de - van God
Hebr. 10 : 7 wil Gods - doen: door Christus
Hebr. 11 : 22 wil laatste -: van Jozef: aangaande zijn gebeente
1 Pe 2 : 15 wil van God
1 Pe 4 : 3 wil van de volken: volbrengen
1Jo 2 : 17 wil van God doen: die blijft t in eeuwigheid
Opb. 22 : 17 wil en bekering
Jes. 35 : 2 wildernis toekomst
1 Sam. 15 : 9 willen niet -: ongehoorzaamheid
1 Kron. 10 : 4 willen niet -: uit vrees
Jes. 1 : 19 v willen
Jes. 30 : 9 willen niet willende horen Gods wet
Jes. 30 : 15 willen niet -: Gods manier
Jes. 42 : 24 willen niet - wandelen in Gods wegen
Jes. 42 : 24 willen niet - wandelen in Gods wegen
Matth. 7 : 12 willen wat de mensen u doen
Matth. 15 : 28 willen gebeuren zoals iemand wil
Matth. 16 : 24 willen als iemand achter Christus wil komen
Matth. 16 : 24 willen verloochenen, zichzelf: - en zichzelf v
Matth. 17 : 12 willen verkeerd -
Matth. 20 : 26 willen groot - worden
Matth. 21 : 29 willen niet -: God dienen
Matth. 22 : 3 willen niet - komen tot de bruiloft
Matth 23 : 37 willen niet -
Matth. 26 : 39 v willen door Jezus: onderworpen aan de wil van de Vader
Matth. 26 : 41 willen door de geest
Matth. 27 : 34 willen niet -: door Christus --: zondaars
Mark. 3 : 13 willen Jezus wilde zelf
Mark. 7 : 24 willen niet -: door Jezus: dat iemand het wist
Mark. 14 : 6 willen wanneer je wult kun je de armen weldoen
Mark. 14 : 36 willen en gehoorzaamheid: Jezus
Luk. 5 : 13 willen door Jezus
Luk. 6 : 31 willen dat de mensen u zo en zo doen
Luk. 14 : 20 willen niet - komen
Luk. 18 4 willen tijdlang niet willen gehoor geven aan de bede van de weduwe
Joh. 5 : 40 willen niet - komen tot Jezus
Joh. 17 : 24 willen door Christus
Joh. 21 : 18 willen Christus over -
Rom. 7 : 16 willen niet -: doen wat je niet wilt
Rom. 7 : 18 willen van het goede is bij mij aanwezig
Rom. 7 : 19 willen het goede -
Rom. 7 : 19 willen niet -: het kwade
Rom. 7 : 20 willen doen wat je niet wilt
Rom. 7 : 21 willen het goede - doen
Rom. 9 : 18 willen door God
2 Cor. 8 : 10 willen en doen
2 Cor. 8 : 11 willen bereidheid tot het -
2 Cor. 8 : 16 willen door God gegeven in het hart van Titus
Gal. 5 : 17 willen bronnen van -
Gal. 5 : 17 willen doe niet wat je maar wilt
Filip. 2 : 13 willen door God gewerkt
Col. 2 : 1 willen dat een ander weet dat ...
1 Tim. 1 : 7 willen leraar - zijn
1 Tim. 6 : 9 willen rijk - worden
Hebr. 13 : 18 willen wandelen: in alles goed - wandelen
Jac. 4 : 4 willen vriend van de wereld - zijn
1 Pe 3 : 10 willen - zien: goede dagen
1 Kron. 28 : 9 willig ziel: God dienen met een -e ziel
Jes. 1 : 19 willig zijn
Gen. 8 : 1 wind God deed een - over de aarde doorgaan
Ex. 14 : 21 wind door God gebruikt en bestuurd
1 Kon. 19 : 11 wind door God bewerkt
1 Kron. 9 : 24 wind vier -en
Job 27 : 20 wind oostenwind die wegstormt
Ps. 1 : 4 wind de goddelozen zijn als kaf dat de wind heendrijft
Ps. 50 : 8 wind door God aangewend tot verbreking van schepen
Ps. 83 : 2 wind draaiwind: bruikbaar voor God
Ps. 104 : 3 wind vleugels van de -: God wandelt daarop
Ps. 107 : 25 wind stormwind door God verwekt
Ps. 135 : 7 wind door God voortgebracht
Ps. 147 : 18 wind God doet zijn - waaien
Ps. 147 : 18 wind Gods -
Ps. 148 : 8 wind stormwind: doet Gods woord
Spr. 11 : 29 wind erven
Spr. 30 : 4 wind verzameld in zijn vuisten
Pred. 1 : 6 wind omgang
Jes. 5 : 28 wind wervelwind: raderen als een wervelwind
Jes. 32 : 2 wind verberging tegen de wind: Jezus
Jer. 10 : 13 wind God doet de wind voortkomen uit zijn schatkamers
Jer. 51 : 1 wind fig.
Jer. 51 : 16 wind God doet de – voortkomen uit zijn schatkamers
Hos. 4 : 19 wind fig. meeslepende macht
Amos 4 : 13 wind door God geschept
Jona 1 : 4 wind door God bestuurd
Jona 4 : 7 wind God beschikte een oostenwind
Matth. 8 : 26 wind winden bestraffen door Jezus
Matth. 14 : 23 wind type van geestelijke tegenstand hier?
Mark. 4 : 39 wind bestraft door Jezus
Mark. 6 : 48 wind was hun tegen
Luk. 7 : 24 wind fig. door - bewogen
Luk. 8 : 24 wind Jezus bestrafte de stormwind
Joh. 3 : 8 wind en geest: gelijkenis
Hand. 2 : 2 wind zinnebeeld van de Geest
Jud : 12 wind door -en voortgedreven
Opb. 7 : 1 wind vasthouden
Opb. 7 : 1 wind vier winden van de aarde vastgehouden door vier engelen
wind zie ook Storm
wind zie ook Wervelwind
wind zie ook Wervelwind
Spr. 30 : 31 windhond
Mark. 13 : 27 windstreek vier -en
Ps. 144 : 13 winkel volle -s
Matth. 16 : 26 winnen wereld -
Matth. 18 : 15 winnen broeder die zondigt -
Luk. 5 : 10 winnen zielen winnen, vgl. mensen vangen
Luk. 9 : 25 winnen alles - en jezelf verliezen
Joh. 4 : 39 winnen zielen -: door te getuigen
Joh. 5 : 34 winnen ziel: door te spreken
Filip. 3 : 9 winnen Christus -
1 Pe 3 : 1 winnen zielen -: door woord of wandel
Lev. 23 : 36 winst over- niet van een arme nemen
Matth. 25 : 16 winst goed
Mark. 8 : 36 winst ziel behouden is belangrijker dan stoffelijke -
Hand. 16 : 16 winst aanbrengen: door waarzeggerij
Hand. 16 : 19 winst hoop op - was weg
Hand. 19 : 24 winst
Hand. 19 : 25 winst en welvaart
Filip. 3 : 7 winst wat - voor mij was
Filip. 4 : 17 winst geestelijke -
1 Tim. 3 : 8 winst schandelijke -
Tit. 1 : 7 winst schandelijke -
Tit. 1 : 11 winst schandelijke -
Jac. 4 : 13 winst maken
1 Pe 5 : 2 winst schandelijke -
winst zie Gewin
winst zie ook Overwinst
winst zie ook Overwinst
1 Tim. 3 : 8 winstbejag
1 Tim. 6 : 5 winstbron menen dat de godsvrucht een - is
Gen. 8 : 22 winter ontstaan?
Gen. 8 : 22 winter
Mark. 13 : 18 winter
Gen. 45 : 23 wisselkleed
Jes. 1 : 18 wit zonden kunnen - worden als sneeuw
Dan. 7 : 9 wit als de sneeuw: kleed van de Oude van dagen
Matth. 28 : 3 wit als sneeuw
Mark. 9 : 3 wit hel -
Mark. 16 : 5 wit engel bekleed met een lang - kleed
Hand. 1 : 10 wit kleding: van de beide engelen
Opb. 1 : 14 wit als sneeuw
Opb. 1 : 14 wit als witte wol
Opb. 3 : 4 wit fig. voor zuiver, rein
Opb. 6 : 2 wit
Opb. 6 : 11 wit
Opb. 7 : 9 wit witte gewaden
Opb. 20 : 11 wit witte troon
Hand. 7 : 54 woede uitbarsten in -
2 Kon. 19 : 28 woeden tegen God
Jes. 37 : 28 v woeden tegen God
Hand. 26 : 11 woeden Paulus woedde bovenmate tegen de heiligen
Lev. 23 : 36 v woeker geen - van een arme nemen
Ps. 15 : 5 woeker geld geven op -
Spr. 28 : 8 woeker
Jes. 24 : 2 woeker
Ez. 18 : 8 woeker niet lenen tegen –
Jes. 24 : 2 woekeraar
Deut. 23 : 19 v woekeren aan broeders verboden
Deut. 23 : 19 woekeren waarmee gewoekerd wordt
Deut. 23 : 20 woekeren aan vreemden toegestaan
Spr. 7 : 11 woelachtig een -e vrouw
Spr. 9 : 13 woelachtig is de zotte vrouw
Spr. 20 : 1 woelachtig
Jes. 37 : 28 woeling
Jes. 24 : 1 woest en ledig: het land: door God gemaakt
Luk. 9 : 12 woest woeste plaats
Jes. 5 : 6 woestheid tot - maken: door God
Ex. 18 : 8 woestijn moeite ontmoet ons daar
Ex. 18 : 9 woestijn in de woestijn doet God ons goed
Num. 20 : 5 woestijn van Sin: hoedanigheid
Num. 21 : 5 woestijn gebreken in de -
Deut. 8 : 15 woestijn kenmerken
Deut. 32 : 10 woestijn fig. wereld (toepassing)
Neh. 9 : 21 woestijn onderhouden in de -: door God
Ps. 29 : 8 woestijn beven
Ps. 63 : 1 - 2 woestijn een land dor en mat, zonder water
Ps. 63 : 1 woestijn van Juda
Ps. 65 : 13 woestijn weiden der -: bedruipen
Ps. 106 : 14 woestijn belust met lust in de -
Ps. 107 : 35 woestijn God stelt de - tot een waterpoel
Hgl 8 : 5 woestijn opklimmen uit de -
Jes. 35 : 1 woestijn toekomst: juichen
Jes. 41 : 18 woestijn tot een waterpoel zetten: door God in de toekomst
Jes. 41 : 19 woestijn door God tot een bomenrijke plaats maken
Jer. 2 : 2 woestijn onbezaaid land
Jer. 2 : 6 woestijn eigenschappen
Jer. 2 : 7 woestijn tegenstelling: land Kanaan
Klg. 5 : 9 woestijn gevaarlijk terrein
Hos. 2 : 2 woestijn tot een - maken: als straf
Hos. 12 : 10 woestijn reis door de -
Hos. 13 : 5 woestijn zeer heet land
Mark. 1 : 13 woestijn Jezus in de -
Luk. 1 : 80 woestijn Johannes verbleef in de woestijnen
Hand. 13 : 18 woestijn plaats waar God ons verzorgt
Hebr. 11 : 38 woestijn ronddwalen in -en
Jes. 48 : 21 woestijnreis Israëls –: God voorzag in behoeften
Deut. 22 : 11 wol
Ez. 44 : 17 wol verboden
Dan. 7 : 9 wol zuivere -, vgl. Opb. 1:14
Hos. 2 : 8 wol is van God
Gen. 49 : 27 wolf verscheuren als een wolf
Gen. 49 : 27 wolf roofdier
Jer. 5 : 6 wolf verwoest
Matth. 7 : 15 wolf fig. valse profeet
Matth. 10 : 16 wolf rooft schapen
Luk. 10 : 3 wolf fig. boos mens
Luk. 10 : 3 wolf roofdier
Joh. 10 : 12 wolf roofdier
Joh. 10 : 12 wolf roofdier
Gen. 9 : 14 wolk God brengt wolken
Ex. 34 : 5 wolk God kwam neerwaarts in een wolk
Ex. 40 : 33 wolk bedekte de tent der samenkomst
Ex. 40 : 33 wolk en Gods heerlijkheid
Ex. 40 : 38 wolk van de HEER
Num. 11 : 25 wolk Jhwh kwam af in de wolk en sprak tot Mozes
Num. 14 : 14 wolk Gods - stond over Israël
Num. 16 : 42 wolk van Gods heerlijkheid bedekte de tabernakel
2 Sam. 22 : 12 wolk waterhoudend
2 Sam. 23 : 4 wolk zonder -en
1 Kon. 8 : 10 wolk vervulde de tempel
2 Kron. 5 : 13 v wolk type van de heiligen bij Christus' openbaring
Job 37 : 11 v wolk wolken geregeerd door God
Job 37 : 15 wolk licht van Gods wolk
Job 38 : 8 wolk kleding van de zee
Ps. 104 : 3 wolk God maakt van de wolken zijn wagen
Ps. 108 : 5 wolk bovenste -en
Ps. 147 : 8 wolk God bedekt de hemelen met wolken
Spr. 3 : 20 wolk druppelen dauw
Spr. 3 : 20 wolk Gods wetenschap blijkt uit de wolken
Spr. 8 : 28 wolk wolken door God gemaakt
Spr. 16 : 15 wolk van late regen
Jes. 5 : 6 wolk geeft regen
Jes. 5 : 6 wolk God gebiedt de wolken
Jes. 19 : 1 wolk Jahweh rijdt op een snelle wolk
Jes. 45 : 8 wolk regen uit de -en
Klg. 3 : 44 wolk en God: Hij bedekte Zich met een wolk
Ez. 1 : 4 wolk met vuur
Ez. 38 : 9 wolk fig: grote bedekkende menigte, vs. 16
Hos. 13 : 3 wolk morgen-
Matth. 17 : 5 wolk God: teken van Gods tegenwoordigheid
Mark. 9 : 7 wolk overschaduwde de drie discipelen, met een stem van God uit de wolk
Hand. 1 : 9 wolk onttrok Hem aan hun ogen
Hebr. 12 : 1 wolk van getuigen rondom ons
Jud : 12 wolk waterloze wolken
Opb. 1 : 7 wolk Hij komt met de -en
Opb. 10 : 1 wolk bekleed met een -
Opb. 11 : 12 wolk hemelvaart in de -
Opb. 14 : 14 wolk waarop de Zoon des mensen
Ex. 24 : 15 wolk bedekte de berg Gods (Sinaï) meerdere dagen
Ex. 24 : 18 wolk Mozes ging in het midden van de wolk
Richt. 5 : 4 wolken druipende van water
Ex. 13 : 21 wolkkolom middel ter leiding
Ex. 33 : 9 wolkkolom kwam nederwaarts
Ex. 40 : 36 v wolkkolom leidde
Num. 9 : 15 v wolkkolom
Num. 14 : 14 wolkkolom
Deut. 31 : 14 wolkkolom God verscheen in de tent in de wolkkolom
Neh. 9 : 12 wolkkolom functie: leiding des daags
Neh. 9 : 19 wolkkolom functie: leiding
Ps. 105 : 39 wolkkolom dienst als deksel tegen de woestijnzon
Jes. 4 : 5 wolkkolom wederom in de toekomst, over Sion
Spr. 7 : 26 wond geestelijke -
Spr. 23 : 29 wond oorzaak: wonden zonder oorzaak
Spr. 27 : 6 wond des liefhebbers: is getrouw
Jes. 1 : 6 wond fig.
Luk. 10 : 34 wond wonden verbinden
Ex. 3 : 20 wonder begrip
Ex. 3 : 20 wonder plagen van Egypte waren wonderen
Ex. 4 : 3 wonder staf wordt slang
Ex. 4 : 21 wonder God had wonderen gesteld in de hand van Mozes
Ex. 15 : 11 wonder doende: God
Ex. 16 : 24 wonder van conservering: manna
Ex. 17 : 12 wonder van overwinning
Ex. 34 : 10 wonder -en doen: door God: belofte
Ex. 34 : 10 wonder schrikwekkende -en
Ex. 34 : 29 wonder glinsterend vel van Mozes' aangezicht
Num. 16 : 31 wonder natuur-: aarde scheurde en verslond Dathan en Abiram
Num. 20 : 28 wonder met schijnbaar natuurlijk verloop
Deut. 4 : 34 wonder wonderen in Egypte
Deut. 4 : 35 wonder doel: doen weten
Deut. 6 : 22 wonder grote -en in Egypteland
Deut. 6 : 22 wonder kwade -en in Egypteland
Deut. 13 : 1 wonder teken vs. -
Deut. 13 : 1 wonder uit de koker van de duivel
Deut. 13 : 2 wonder met oproep tot afgoderij
Deut. 26 : 8 wonder en teken
Deut. 26 : 8 wonder wonderen door God gedaan ter bevrijding van Israël
Deut. 28 : 46 wonder straffen (vloek) tot een - en teken
Deut. 34 : 10 wonder gezonden om -en te doen: Mozes
Joz. 2 : 10 wonder Gods - bekend en geloofd onder heidenen
Joz. 3 : 5 wonder -heden doen: voorzegd door Jozua
Joz. 3 : 5 wonder God doet wonderen
Joz. 3 : 13 wonder natuur-
Joz. 3 : 16 wonder water afgesneden in de Jordaan
Joz. 4 : 23 wonder doortocht door de wateren der Schelfzee en van de Jordaan
Joz. 4 : 23 wonder natuur-
Joz. 4 : 24 wonder doel: kennis van Gods macht, vreze des HEEREN
Joz. 5 : 1 wonder ruchtbaar geworden in Kanaän
Joz. 5 : 12 wonder van ophouden van een verschijnsel: Manna
Joz. 6 : 5 wonder geval: val van Jericho
Joz. 10 : 11 wonder natuurwonder: hagelstenen in de strijd
Joz. 10 : 12 wonder groot - te Gibeon
Joz. 10 : 12 wonder natuur-: zon en maan stonden stil
Joz. 10 : 14 wonder groot -: Gibeon
Richt. 5 : 13 wonder -en bleven uit
Richt. 6 : 13 wonder waar zijn al Zijn wonderen van vroeger?
Richt. 13 : 3 wonder van genezing
Richt. 15 : 19 wonder God kloofde een holle plaats
Richt. 16 : 3 wonder van menselijke kracht
Richt. 16 : 7 wonder van menselijke kracht
Richt. 16 : 28 v wonder van kracht
1 Kon. 13 : 4 wonder plotseling gebrek
2 Kon. 2 : 8 wonder Jordaan verdeeld en ter plaatse droog vallend
2 Kon. 2 : 14 wonder Jordaan verdeeld en ter plaatse droog vallend
2 Kon. 3 : 17 wonder betekenis: het ongewone
2 Kon. 3 : 18 wonder klein kunstje, gering in de ogen des HEEREN
2 Kon. 3 : 20 wonder water kwam er tijdens het spijsoffer
2 Kon. 4 : 4 v wonder van vermenigvuldiging
2 Kon. 4 : 16 wonder betekenis
2 Kon. 4 : 17 wonder vruchtbaar worden
2 Kon. 4 : 43 wonder vermenigvuldiging van voedsel
2 Kon. 5 : 14 wonder genezing: melaatse
2 Kon. 5 : 27 wonder plotseling getroffen door melaatsheid
2 Kon. 6 : 6 wonder natuur-: drijvend ijzer
2 Kon. 20 : 9 v wonder schaduw keert achterwaarts
1 Kron. 16 : 12 wonder wonderwerken en wondertekenen
2 Kron. 26 : 19 wonder van ziekte: plots uitbrekende melaatsheid
Neh. 9 : 10 wonder tekenen en wonderen deed God aan Farao
Neh. 9 : 17 wonder niet gedenken aan Gods wonderen
Job 5 : 9 wonder Gods wonderen zijn ontelbaar
Job 9 : 10 wonder ontelbare wonderen doet God
Job 37 : 14 wonder aanmerk de -en van God
Job 37 : 16 wonder wonderheden
Ps. 40 : 6 wonder vele -eren
Ps. 71 : 7 wonder persoon: een - zijn voor velen
Ps. 71 : 17 wonder Gods -en verkondigen
Ps. 89 : 6 wonder Gods -en: door de hemelen geloofd
Ps. 91 : 7 wonder bescherming, - van, vs 10
Ps. 91 : 11 wonder verklaring: dienst der engelen
Ps. 96 : 2 - 3 wonder heil: - en h
Ps. 96 : 3 wonder Gods -en te vertellen onder alle volken
Ps. 98 : 1 wonder God zal wonderen doen in de toekomst
Ps. 105 : 2 wonder Gods -en: spreekt daarvan aandachtig
Ps. 105 : 5 wonder Gods -en en oordelen
Ps. 105 : 5 wonder Gods -en: gedenkt ze
Ps. 106 : 7 wonder lessen uit -en
Ps. 106 : 7 wonder letten op: niet l o -en van God
Ps. 111 : 4 wonder Gods wonderen een gedachtenis maken
Ps. 114 : 3 v wonder wonderen tijdens Israëls woestijnreis
Ps. 118 : 23 wonder van de HEERE geschied: verhoging van de verworpen steen
Ps. 135 : 9 wonder door God gedaan in Egypte
Ps. 135 : 9 wonder en teken
Ps. 136 : 4 wonder grote -en doet alleen God
Jes. 20 : 3 wonder tot een - wonder: Jesaja
Jes. 25 : 1 wonder doen
Jes. 38 : 8 wonder natuur-
Jer. 21 : 2 wonder gevolg: wonderen maken iem. niet altijd verstandig: Zedekia
Jer. 32 : 20 wonder en teken
Dan. 1 : 15 wonder na tien dagen mooier zijn
Dan. 3 : 27 wonder van bewaring
Dan. 4 : 2 wonder en teken
Dan. 6 : 28 wonder God doet tekenen en wonderen in de hemel en op de aarde
Jona 4 : 6 wonder natuur-
Micha 7 : 15 wonder -en doen zien door God
Micha 7 : 15 wonder voorkomen van -en verschillend
Matth. 3 : 9 wonder Gods grote wondermacht
Matth. 4 : 3 wonder verzoeking om een wonder te doen
Matth. 4 : 5 wonder van vervoer: door de duivel: Jezus meegenomen
Matth. 4 : 8 wonder van vervoer: door de duivel
Matth. 9 : 8 wonder deed mensen God verheerlijken
Matth. 9 : 8 wonder wekte vrees
Matth. 12 : 13 wonder genezing: - van g
Matth. 12 : 23 wonder wonderen wekten geloof
Matth. 14 : 16 wonder spijziging van de vijfduizend
Matth. 14 : 26 wonder geen pure fantasie of symboliek, zie de interpretatie van de waarneming hier
Matth. 17 : 20 wonder doen: door geloof
Matth. 17 : 27 wonder vis met geld
Matth. 21 : 14 wonder Jezus deed -en
Matth. 21 : 14 wonder wonderen van genezing
Matth. 21 : 20 wonder natuur-
Matth. 21 : 21 wonder verklaard door de Heer Jezus
Matth. 21 : 46 wonder geloof voor een -
Matth. 22 : 29 wonder loochenen: oorzaken
Matth. 22 : 29 wonder ongeloof aan wonderen: oorzaak: Gods kracht niet kennen
Matth. 22 : 29 wonder oorzaak: kracht van God
Matth. 24 : 24 wonder grote -en
Matth. 24 : 24 wonder kan misleiden
Mark. 2 : 10 - 11 wonder als bewijsmiddel
Mark. 2 : 12 wonder van genezing: uniek
Mark. 5 : 43 wonder bekendmaking door Jezus verboden
Mark. 5 : 43 wonder reactie: buiten zichzelf zijn met grote ontzetting
Mark. 6 : 41 wonder spijziging der menigte
Mark. 6 : 48 wonder Jezus lopend op de zee
Mark. 6 : 51 wonder wind ging liggen
Mark. 6 : 52 wonder nut: verstandig makend
Mark. 7 : 31 v wonder van genezing
Mark. 10 : 27 wonder mogelijk bij God
Mark. 13 : 22 wonder en teken
Mark. 13 : 22 wonder misleidend -
Mark. 15 : 38 wonder bovennatuurlijk -
Luk. 1 : 18 wonder zwangerschap in ouderdom
Luk. 1 : 37 wonder mogelijkheid: geen enkel ding zal vanwege God onmogelijk zijn
Luk. 3 : 8 wonder mogelijk -: kinderen uit stenen verwekken
Luk. 4 : 30 wonder van bewaring
Luk. 5 : 4 v wonder wonderbare visvangst
Luk. 5 : 9 wonder wekt verbazing
Luk. 5 : 26 wonder reactie op een wonder: ontzetting, vrees, God verheerlijken
Luk. 7 : 22 wonder wonderwerken van de Heiland
Luk. 8 : 56 wonder verzwijgen
Luk. 9 : 16 wonder spijziging van een menigte
Luk. 11 : 14 wonder doet verwonderen
Luk. 17 : 6 wonder doen: door geloof
Luk. 17 : 14 wonder genezing van melaatsen
Luk. 18 27 wonder theorie
Luk. 18 42 wonder van genezing
Luk. 22 51 wonder van genezing van een oor
Joh. 5 : 20 wonder doel: verwondering
Hand. 2 : 19 wonder teken: wonderen en tekenen
Hand. 2 : 19 wonder wonderen in de hemel
Hand. 2 : 22 wonder God deed door Jezus -en
Hand. 2 : 22 wonder krachten, wonderen en tekenen
Hand. 2 : 43 wonder vele -en en tekenen gebeurden door de apostelen
Hand. 4 : 30 wonder en teken
Hand. 4 : 30 wonder gebeurt door de naam van Jezus
Hand. 7 : 36 wonder en teken
Hand. 14 : 3 wonder en teken
Hand. 14 : 3 wonder getuigenis van de Heer Jezus
Hand. 15 : 12 wonder en teken
Hand. 15 : 12 wonder grote -en door God gedaan door de apostelen
Rom. 15 : 19 wonder en tekenen
2 Cor. 10 : 12 wonder -en door Paulus gedaan
2 Cor. 12 : 12 wonder en kracht
2 Cor. 12 : 12 wonder en teken
2 Thess. 2 : 9 wonder bewijskracht
2 Thess. 2 : 9 wonder satanische -en
Hebr. 2 : 4 wonder onderscheiden van teken
Hebr. 11 : 11 wonder biologisch -
Hebr. 11 : 12 wonder Abraham kon kinderen verwekken bij een onvruchtbare
2 Pe 2 : 16 wonder dier sprekend met mensenstem
Opb. 11 : 6 wonder natuur-
wonder zie ook Verwonderen
Jona 4 : 10 wonder- boom
Ps. 119 : 129 wonderbaar wet Gods
Ps. 139 : 6 wonderbaar begrip
Ps. 139 : 6 wonderbaar kennis van Gods alwetendheid
Ps. 139 : 14 wonderbaar
Opb. 15 : 3 wonderbaar Gods werken zijn -
Jona 4 : 6 wonderboom God beschikte een -
Ps. 106 : 22 wonderdaad wonderdaden gedaan door God
Joz. 3 : 5 wonderheid God gaat wonderheden in uw midden doen
Gen. 18 : 14 wonderlijk zou iets voor Jahweh te - zijn?
Deut. 28 : 59 wonderlijk plagen
2 Kron. 26 : 15 wonderlijk geholpen: door God
Ps. 118 : 23 wonderlijk in onze ogen: handelwijze Gods
Spr. 30 : 18 wonderlijk te -
Jes. 28 : 29 wonderlijk God: Hij is - van raad
Jes. 29 : 14 wonderlijk Gods handelen met Israël
Joel 2 : 26 wonderlijk handelen door God
Zach. 8 : 3 wonderlijk
Jes. 9 : 5 Wonderlijk naam van Christus
Ex. 4 : 6 wonderteken hand wordt melaats
1 Kon. 13 : 3 wonderteken
2 Kron. 32 : 24 wonderteken door God gegeven aan Jehizkia
2 Kron. 32 : 31 wonderteken
Ps. 105 : 5 wonderteken Gods -en: gedenkt ze
Ez. 12 : 6 wonderteken Ezechiel tot een – voor Israël gegeven
Joel 2 : 30 wonderteken toekomstige -en
1 Kron. 16 : 9 wonderwerk spreekt met aandacht van al Zijn -en
1 Kron. 16 : 24 wonderwerk vertelt Zijn -en onder alle volken
Ps. 86 : 10 wonderwerk God doet wonderwerken
Ps. 105 : 27 wonderwerk Mozes en Aaron deden -en
Ps. 107 : 8 wonderwerk Gods wonderwerken te loven voor de mensen
Ps. 107 : 15 wonderwerk Gods -en te loven
Ps. 107 : 15 wonderwerk voor de mensen doet God -en
Ps. 107 : 24 wonderwerk wonderlijke schepselen
Ex. 29 : 45 wonen door God: in midden Israël
Lev. 25 : 18 v wonen zeker -: dankzij gehoorzaamheid
Deut. 33 : 12 wonen zeker - bij God
2 Sam. 5 : 24 wonen God: op de ark, tussen de Cherubim
2 Sam. 6 : 2 wonen door God: tussen de Cheribum (en in de hemel)
2 Sam. 7 : 6 wonen God: woonde in een tabernakel na Uittocht
2 Kron. 6 : 1 wonen door de HERE: in donkerheid
2 Kron. 6 : 18 wonen door God: Zou God bij de mensen op de aarde -
Ps. 15 : 1 wonen bij God
Ps. 27 : 4 wonen begeren te - in het huis van God
Spr. 1 : 33 wonen zeker -
Jes. 47 : 8 wonen zeker –: door Babel
Jer. 9 : 6 wonen temidden van bedrog
Joel 3 : 17 wonen God woont op Zion
2 Cor. 5 : 6 wonen bij de Heer -
2 Cor. 12 : 9 wonen opdat de kracht van Christus op mij woont
Col. 3 : 16 wonen woord van Christus wone rijkelijk in u
2 Tim. 1 : 5 wonen door geloof: in iemand
2 Tim. 1 : 14 wonen in ons: door de Heilige Geest
1Jo 3 : 15 wonen in mij: eeuwig leven
Opb. 8 : 13 wonen op de aarde
Opb. 12 : 12 wonen in de hemelen
Gen. 47 : 11 woning door Jozef werden woningen bereid voor zijn broers
Ex. 15 : 2 woning voor de HEER een - maken
Ex. 15 : 13 woning Gods -: de woning van Zijn heiligheid
Deut. 26 : 15 woning Gods -: hemel
Deut. 33 : 27 woning God zij u een woning
1 Sam. 2 : 29 woning Gods -: tabernakel
2 Kron. 6 : 21 woning Gods -: de plaats: de hemel
2 Kron. 36 : 15 woning Gods -
Ps. 43 : 3 woning Gods -en
Spr. 3 : 33 woning der echtvaardigen: zal Hij zegenen
Joh. 14 : 23 woning maken: door de Vader en de Zoon: bij de heilige
Deut. 12 : 5 woonplaats Gods -
Deut. 12 : 6 woonplaats Gods-: wat daar te brengen
Deut. 12 : 11 woonplaats Gods-: wat daar te brengen
Ps. 132 : 1 v woonplaats voor God bouwen
Jes. 33 : 20 woonplaats geruste -
1 Cor. 4 : 11 woonplaats geen vaste - hebben
Gen. 21 : 11 woord dit - was zeer kwaad in Abrahams ogen
Gen. 49 : 20 woord schone -en geven
Ex. 4 : 28 woord en teken
Num. 11 : 36 woord Gods -: is rein
Num. 23 : 16 woord in de mond leggen: bij Bileam: door God
Deut. 11 : 18 woord Gods -: bewaren en toepassen
Deut. 11 : 18 woord in het hart leggen
Deut. 12 : 32 woord Gods - geheel doen
Deut. 12 : 32 woord Gods - is af
Deut. 12 : 32 woord Gods -: toedoen noch afdoen
Deut. 17 : 19 woord Gods -: bewaren: en doen
Deut. 18 : 22 woord Gods - komt uit, is zeker
Deut. 30 : 12 woord Gods - horen om te doen
Deut. 30 : 12 v woord Gods -: vindplaats: op aarde
Deut. 30 : 14 woord Gods - doen
Deut. 30 : 14 woord Gods - in ons hart en in onze mond
Deut. 31 : 12 woord Gods -: (voor)lezen: doel
Deut. 32 : 2 woord Gods - : bevordert groei
Deut. 32 : 2 woord Gods - : waterdruppels gelijk
Deut. 32 : 47 woord Gods - is ons leven
Deut. 32 : 47 woord Gods - verlengt ons leven
Deut. 32 : 47 woord Gods -: niet vergeefs voor ons
Deut. 33 : 3 woord Gods -en ontvangen: door de heiligen
Deut. 33 : 9 woord Gods - onderhouden
Deut. 34 : 5 woord Gods - wordt vervuld:geval: Mozes' dood
Joz. 11 : 15 woord Gods - volledig gehoorzamen
Joz. 11 : 15 woord Gods -: deel niet gehoorzamen
Joz. 11 : 15 woord Gods -: volledig bewaren
Joz. 21 : 44 v woord Gods - komt geheel uit
Richt. 2 : 15 woord Gods - komt gewis uit
Richt. 3 : 20 woord Gods -: zwaard
Richt. 7 : 16 woord Gods - en Geest: illustratie: bazuinen en fakkelen in kruiken
1 Sam. 2 : 30 woord terugkomen op Zijn woord: door God
1 Sam. 3 : 7 woord Gods -: openbaren: door God
1 Sam. 3 : 12 woord Gods -: vervullen: door God
1 Sam. 4 : 1 woord geschieden: Samnuels woord
1 Sam. 15 : 11 , 13 woord Gods - niet bevestigen: door Saul
1 Sam. 15 : 23 woord Gods - verwerpen
2 Sam. 7 : 4 woord Gods - geschiedde tot de profeet Nathan
2 Sam. 7 : 21 woord Gods -: hij doet om Zijns Woords wil
2 Sam. 7 : 28 woord Gods woorden zullen waarheid zijn
2 Sam. 12 : 9 woord Gods - verachten ('Gij zult niet begeren'?)
2 Sam. 14 : 3 woord in iemands mond leggen: Joab bij een vrouw
2 Sam. 22 : 31 woord Gods -: doorlouterd
2 Sam. 23 : 1 woord laaste -en: David
1 Kon. 1 : 14 woord vervullen
1 Kon. 2 : 3 woord laatste -en aan nabestaanden
1 Kon. 2 : 27 woord Gods - vervullen: geval
1 Kon. 8 : 20 woord bevestigen: door God
1 Kon. 8 : 24 woord Gods -: vervulling met Gods hand
1 Kon. 8 : 56 woord Gods - zal volledig vervuld worden
1 Kon. 13 : 17 woord van God geschiedde
1 Kon. 19 : 9 woord Gods -: geschiedde tot iemand
2 Kon. 7 : 2 , 16 woord Gods -: ook het onwaarschijnlijke - wordt vervuld
2 Kon. 15 : 12 woord Gods: vervuld: tot in bijzonderheid
2 Kon. 17 : 13 woord Gods -: gezonden door de profeten
2 Kron. 6 : 17 woord Gods -: laat het waar worden
2 Kron. 10 : 11 woord harde -en
2 Kron. 10 : 15 woord Gods -: God werkt aan de vervulling van Zijn woord
2 Kron. 13 : 22 woord versus weg
2 Kron. 18 : 4 woord van God: daarnaar vragen
2 Kron. 25 : 4 woord Gods -: handelen naar
2 Kron. 30 : 12 woord van Jahweh: doen naar het - van Jahweh, vgl. vers 5
2 Kron. 30 : 18 woord Gods -: daarvan afwijken
2 Kron. 32 : 8 woord steunen op iemands woorden
2 Kron. 33 : 10 woord Gods -: niet merken op -
2 Kron. 34 : 14 woord van God (wetboek) gevonden
2 Kron. 34 : 21 woord God: niet gehouden
2 Kron. 34 : 21 woord Gods - gehoorzamen
2 Kron. 36 : 15 woord -en Gods: verachten
Ezra 1 : 2 woord Gods: vervullen
Ezra 7 : 10 woord Gods -: zoeken en doen
Neh. 8 : 6 woord Gods -: eerbied voor
Neh. 8 : 9 woord Gods: lezen
Neh. 8 : 9 woord Gods: uitleggen, verklaren, vs. 13
Neh. 8 : 14 woord van God: inzicht daarin zoeken
Neh. 8 : 19 woord Gods: honger naar
Esth. 6 : 10 woord vallen
Job 6 : 25 woord krachtig zijn de rechte redenen
Job 16 : 3 woord winderige -en
Job 19 : 2 woord met woorden iemand verbrijzelen
Job 29 : 22 woord gezaghebbend -
Ps. 1 : 3 woord Gods - als water
Ps. 33 : 4 woord van God: is recht
Ps. 50 : 17 woord Gods -: in de mond nemen en toch verwerpen
Ps. 56 : 5 woord Gods -: prijzen, vs 11
Ps. 56 : 6 woord verdraaien -en
Ps. 56 : 11 woord Gods -: in God zal ik het - prijzen
Ps. 103 : 20 woord Gods - doen: door engelen
Ps. 105 : 19 woord Gods - zuiverde Jozef
Ps. 105 : 19 woord van God: zal komen, vervuld worden
Ps. 105 : 42 woord Gods -: heilig
Ps. 105 : 42 woord heilig woord: Gods verbond met Abraham
Ps. 106 : 24 woord Gods - niet geloven
Ps. 106 : 33 woord product van geest en lippen
Ps. 107 : 20 woord God zond zijn woord uit
Ps. 119 : 9 woord Gods -: leidraad
Ps. 119 : 11 woord Gods - in het hart verbergen: reden: niet zondigen
Ps. 119 : 16 woord Gods -: niet vergeten
Ps. 119 : 24 woord Gods - raadsman
Ps. 119 : 24 woord Gods -: mijn vermaking
Ps. 119 : 42 woord Gods -: ik vertrouw op Uw woord
Ps. 119 : 74 woord Gods -: daarop hopen
Ps. 119 : 89 woord Gods - bestaat in eeiwgheid in de hemelen
Ps. 119 : 98 woord Gods - maakt wijs
Ps. 119 : 98 woord Gods -: in eewigheid bij mij
Ps. 119 : 99 woord Gods - maakt verstandig
Ps. 119 : 103 woord Gods -: voedsel
Ps. 119 : 103 woord Gods -: zoet
Ps. 119 : 105 woord Gods -: lamp voor mijn voet
Ps. 119 : 105 woord Gods -: licht voor mijn pad
Ps. 119 : 110 woord Gods -: daarvan afdwalen
Ps. 119 : 111 woord Gods -: eeuwig erfdeel voor mij
Ps. 119 : 114 woord Gods -: daarop hopen
Ps. 119 : 130 woord Gods -: de opening dezer woorden geeft licht
Ps. 119 : 131 woord Gods -: voedsel
Ps. 119 : 139 woord Gods -: vergeten hebbend
Ps. 119 : 140 woord Gods -: gelouterd door en door
Ps. 119 : 140 woord Gods: liefde tot - -
Ps. 119 : 144 woord Gods - verstaan: en leven
Ps. 119 : 144 woord Gods -: gerechtigheid van - - in der eeuwigheid
Ps. 119 : 160 woord Gods - : het begin Uws woords is waarheid
Ps. 119 : 161 woord Gods -: ervoor vrezen
Ps. 119 : 162 woord Gods -: grote schat
Ps. 119 : 169 woord Gods - maakt verstandig
Ps. 119 : 172 woord Gods -: daarvan spreken
Ps. 147 : 19 woord Gods -: maakt Hij bekend aan Israël
Spr. 1 : 23 woord en Geest: beide nodig
Spr. 1 : 23 woord Gods -: bekendmaken door de Heer (toepassing)
Spr. 2 : 1 woord Gods - aannemen en bij jezelf wegleggen (bewaren)
Spr. 4 : 4 woord Gods -: ons hart houde het vast
Spr. 4 : 5 woord Gods-: vergeet het niet
Spr. 4 : 5 woord Gods-: wijk er niet van af
Spr. 4 : 6 woord Gods -: heb het lief: loon: bewaring
Spr. 4 : 6 woord Gods-: verlaat het niet: loon: behoeden
Spr. 4 : 10 woord van vader: neem het aan: loon: leven
Spr. 4 : 20 woord Gods -: merk daarop
Spr. 4 : 21 woord Gods -: behoud het in het midden van uw hart
Spr. 4 : 21 woord Gods -: laat ze niet wijken van uw ogen
Spr. 4 : 21 woord Gods -en: behoud ze in het midden van uw harten
Spr. 4 : 21 woord Gods -en: laat ze niet wijken van uw ogen
Spr. 4 : 22 woord Gods -: het leven voor de vinder
Spr. 4 : 22 woord Gods -: medicijn voor het lichaam
Spr. 6 : 22 woord Gods -: behoedt ons
Spr. 6 : 22 woord Gods -: geleidt ons
Spr. 6 : 22 woord Gods -: spreekt met ons
Spr. 7 : 1 v woord Gods -: bewaren
Spr. 10 : 19 woord veelheid van woorden: hierin ontbreekt de overtreding niet
Spr. 12 : 18 woord steken met -en
Spr. 12 : 25 woord goed - verblijdt het hart
Spr. 13 : 13 woord Gods: verachten: verderf
Spr. 13 : 13 woord Gods: vrezen: vergelding
Spr. 14 : 23 woord hoorder en dader (toepassing)
Spr. 15 : 1 woord smartend -
Spr. 16 : 24 woord liefelijke redenen zijn een honigraat
Spr. 18 : 6 woord woorden die twist verwekken
Spr. 30 : 4 woord Gods: geheel doorlouterd
Spr. 30 : 5 woord Gods -: doorlouterd
Spr. 30 : 5 woord Gods: alle rede Gods is doorlouterd
Spr. 30 : 6 woord Gods -: genoegzaam (toepassing)
Spr. 30 : 6 woord Gods woord: niets aan toedoen
Pred. 5 : 1 woord laat uw -en weinig zijn
Pred. 5 : 2 woord veelheid der -en: gevolg: zotheid
Pred. 5 : 6 woord vele -en: daarin zijn ijdelheden
Pred. 9 : 16 woord horen: woorden van de arme wijze werden niet gehoord
Pred. 12 : 10 woord kunst
Jes. 2 : 1 woord zien: door Jesaja
Jes. 5 : 24 woord Gods - versmaden
Jes. 25 : 8 woord Gods - belofte betrouwbaar
Jes. 30 : 12 woord Gods -: verwerpen
Jes. 31 : 2 woord Gods -: wordt niet teruggetrokken
Jes. 34 : 16 woord en Geest
Jes. 38 : 4 woord van God: geschiedde tot Jesaja
Jes. 38 : 7 woord Gods -: zal Hij doen
Jes. 40 : 5 woord Gods -: betrouwbaar: zal blijken
Jes. 40 : 8 woord van God: bestaat in der eeuwigheid
Jes. 44 : 26 woord van Gods knecht: wordt bevestigd
Jes. 59 : 13 woord valse - ontvangen of dichten uit het hart
Jes. 59 : 21 woord Gods - belangrijk
Jes. 66 : 5 woord van God: daarvoor beven
Jer. 6 : 10 woord Gods -: een smaad voor hen, een afkeer van dat woord
Jer. 6 : 19 woord van God: letten op: nalaten
Jer. 7 : 4 woord valse -en die geen nut doen
Jer. 8 : 9 woord Gods -: verwerpen en niettemin wijs menen te zijn
Jer. 15 : 16 woord Gods -: voedsel
Jer. 20 : 8 woord van God: tot smaad en tot schimp
Jer. 23 : 18 woord Gods - horen of zien
Jer. 23 : 29 woord Gods -: kenmerk: vuur, hamer
Jer. 23 : 29 woord Gods -: onderscheiden van valse woorden
Jer. 23 : 36 woord Gods - verkeren: gevolg
Jer. 37 : 2 woord Gods: gesproken door de dienst der profeten
Jer. 39 : 16 woord Gods -: vervulling: voorbeeld
Jer. 44 : 28 woord Gods - vs. mensenwoord
Klg. 2 : 17 woord Gods: zal Hij vervullen
Ez. 1 : 3 woord van God: geschiedde tot Ezechiel
Ez. 3 : 1 woord Gods - eten
Ez. 12 : 25 woord Gods -: zal gedaan worden, vervuld worden
Ez. 16 : 6 woord Gods - schept en geeft leven
Ez. 20 : 46 woord Gods - spreken: druppen
Ez. 21 : 1 woord Gods - spreken: druppen
Ez. 33 : 31 woord van God: horen en niet doen
Ez. 36 : 29 woord Gods scheppend -
Ez. 44 : 5 woord Gods -: gewenste houding jegens Gods -
Dan. 7 : 28 woord bewaren: in het hart: door Daniel
Dan. 9 : 12 woord Gods: God bevestigt zijn woorden
Dan. 10 : 12 woord Gods - zoeken te verstaan: door Daniël
Dan. 12 : 9 woord woorden toesluiten
Dan. 12 : 9 woord woorden verzegelen
Hos. 6 : 5 woord Gods -: God kan doden met woorden
Hos. 6 : 5 woord Gods: een zwaard
Hos. 14 : 3 woord Gods woord meenemen, bewaren
Joel 2 : 11 woord Gods -: zal vervuld worden: want God is machtig
Amos 7 : 10 woord van God: niet kunnen verdragen
Amos 8 : 11 v woord des HEEREN: honger naar
Jona 3 : 1 woord Gods - geschiedde: tot Jona
Hag. 2 : 5 woord en Geest: samen tot hulp en steun
Hag. 2 : 5 woord van God: daarmee is God met ons
Hag. 2 : 5 woord van God: richtsnoer
Hag. 2 : 6 woord Gods - en Zijn Geest
Zach. 1 : 6 woord van God: betrouwbaar, komt uit
Matth. 5 : 37 woord laat uw – betrouwbaar zijn
Matth. 7 : 24 woord horen en doen van Jezus' woorden
Matth. 10 : 19 woord ontvangen van de Geest
Matth. 12 : 34 woord gesproken -en vrucht van een boom
Matth. 12 : 36 woord zinloos -: geoordeeld op de dag van het oordeel
Matth. 13 : 7 woord Gods - verstikken
Matth. 13 : 8 woord Gods -: ontvangst
Matth. 13 : 22 woord Gods -: uitwerking geremd
Matth. 13 : 34 woord Schriftwoord vervullen
Matth. 15 : 6 woord Gods - krachteloos maken: geval
Matth. 15 : 11 woord verontreiniging door woorden
Matth. 19 : 11 woord vatten: gegeven worden
Matth. 19 : 12 woord vatten
Matth. 24 : 35 woord Christus' - en gaan niet voorbij
Matth. 26 : 75 woord herinneren
Mark. 1 : 10 - 11 woord en Geest
Mark. 4 : 3 woord zaad: evangelie
Mark. 4 : 4 woord Gods -: wegnemen, door boze geesten
Mark. 4 : 12 woord Gods -: zedelijk moeilijk vers voor sommigen
Mark. 4 : 17 woord van God: verdrukking of vervolging om
Mark. 4 : 19 woord Gods - kan onvruchtbaar worden door belemmeringen
Mark. 4 : 19 woord van God: verstikken van het -
Mark. 7 : 13 woord Gods - krachteloos maken: door menselijke overlevering
Mark. 7 : 14 woord Gods - horen
Mark. 7 : 14 woord Gods - verstaan
Mark. 9 : 10 woord Gods -: vasthouden
Mark. 13 : 31 woord Jezus' woorden blijven tot in eeuwigheid
Mark. 16 : 7 woord Gods - betrouwbaar
Luk. 1 : 2 woord Gods - : dienaren van het woord
Luk. 1 : 3 woord dienaar van het -
Luk. 1 : 20 woord vervullen van woorden
Luk. 3 : 2 woord van God: kwam tot Johannes
Luk. 5 : 1 woord van God: Jezus sprak het
Luk. 6 : 47 woord Jezus' woorden horen en doen
Luk. 8 : 5 woord Gods -: zaad
Luk. 8 : 11 woord Gods -: zaad
Luk. 8 : 12 woord Gods: bestreden door de duivel
Luk. 8 : 15 woord van God: bewaren: in het hart
Luk. 8 : 21 woord van God: horen en doen
Luk. 9 : 44 woord van God: in je oren leggen
Luk. 9 : 45 woord niet verstaan, begrijpen
Luk. 11 : 27 woord van God: horen en bewaren
Luk. 11 : 28 woord Gods -: horen en bewaren
Luk. 21 33 woord Jezus’ woorden: eeuwig
Luk. 24 5 woord Gods - zal vervuld worden
Luk. 24 19 woord en werk: Christus krachtig in werk (eerstgenoemd) en woord
Joh. 5 : 38 woord Gods -: blijvend in je hebben
Joh. 5 : 38 woord Gods: bewaren
Joh. 6 : 60 woord hard -
Joh. 7 : 17 woord Gods -: onderkennen
Joh. 8 : 31 woord Gods -: daarin blijven
Joh. 8 : 37 woord Jezus' -: geen ingang vindend bij mensen
Joh. 8 : 55 woord Gods -: bewaren: door Jezus
Joh. 8 : 55 woord Gods -: Jezus' omgang met
Joh. 12 : 47 woord Gods -: horen en niet bewaren
Joh. 13 : 29 woord betekenis: duiden
Joh. 14 : 23 woord Christus' - bewaren
Joh. 14 : 24 woord Christus' -: van de Vader
Joh. 15 : 3 woord Gods - reinigt
Joh. 15 : 7 woord Gods -: moet in mij blijven
Joh. 15 : 20 woord bewaren: van Jezus' leerlingen
Joh. 15 : 20 woord Gods - bewaren
Joh. 15 : 20 woord Jezus' - bewaren
Joh. 15 : 25 woord Gods - moet worden vervuld
Joh. 17 : 6 woord Gods -: bewaren
Joh. 17 : 8 woord aannemen
Joh. 18 : 9 woord vervullen: Jezus' -
Joh. 18 : 10 woord verkeerd hanteren: oor afslaan: niet meer kunnen luisteren
Joh. 18 : 32 woord Jezus' - : vervulling
Hand. 7 : 38 woord levende -en
Hand. 8 : 25 woord van de Heer: betuigen
Hand. 11 : 15 woord en Geest
Hand. 12 : 24 woord van God: nam toe en vermeerderde zich
Hand. 13 : 7 woord van God: verlangen te horen
Hand. 13 : 49 woord van de Heer: verbreiding
Hand. 17 : 11 woord van de Heer: ontvangen: met alle bereidwilligheid
Hand. 17 : 12 woord van God: verkondigen: door Paulus: in Berea
Hand. 18 : 5 woord van God: Paulus wijdde zich geheel aan het woord
Hand. 18 : 11 woord van God leren: door Paulus
Hand. 19 : 20 woord van de Heer: machtig
Hand. 19 : 20 woord van de Heer: nam toe met macht en werd sterker
Rom. 9 : 6 woord van God: niet vervallen
Rom. 15 : 18 woord en werk
1 Cor. 1 : 5 woord rijk in alle –
1 Cor. 4 : 15 woord Gods –: zaad
1 Cor. 15 : 54 woord uitkomen, vervuld worden: geval
2 Cor. 2 : 17 woord van God: vervalsen: door velen
2 Cor. 3 : 6 woord van God: en de Geest: de Geest maakt levend
2 Cor. 4 : 2 woord van God: vervalsen
2 Cor. 6 : 7 woord in - van waarheid
2 Cor. 8 : 7 woord overvloedig in -
Gal. 6 : 6 woord van God: onderwezen worden in het - van God
Ef. 4 : 29 woord vuil -
Ef. 5 : 6 woord zinloze -en: laat niemand u daarmee bedriegen
Ef. 6 : 17 woord Gods -: functie: zwaard
Ef. 6 : 17 woord Gods -: geestelijk
Filip. 2 : 16 woord van het leven vertonen
Col. 1 : 25 woord Gods - voleindigen: door Paulus
Col. 3 : 16 woord Christus: laat het woord van Christus rijkelijk in u wonen, ctr. heersen in vs. 15
Col. 3 : 16 woord Gods -: gebruik van
Col. 3 : 17 woord werk: doen in woord of in werk
Col. 4 : 3 woord Gods -: opening van een deur voor
1 Thess. 1 : 6 woord aannemen
1 Thess. 1 : 6 woord van God: aannemen: onder verdrukking
1 Thess. 2 : 13 woord aannemen als een woord van God of als een woord van mensen
1 Thess. 2 : 13 woord God: woord van God
1 Thess. 2 : 13 woord Gods - en mensenwoord
1 Thess. 2 : 13 woord Gods - ontvangen
1 Thess. 2 : 13 woord Gods - werkt in die gelooft
1 Thess. 2 : 13 woord mensen: woord van mensen
1 Thess. 4 : 15 woord van [de] Heer
2 Thess. 2 : 2 woord vals -
2 Thess. 2 : 17 woord goed -: versterken in alle goed -
2 Thess. 3 : 1 woord Gods -: verheerlijking
2 Thess. 3 : 1 woord Gods -: voortgang
1 Tim. 1 : 15 woord aanneming waard zijn
1 Tim. 1 : 15 woord betrouwbaar
1 Tim. 4 : 9 woord Gods - aannemen: is het waard
1 Tim. 4 : 9 woord Gods - is betrouwbaar
1 Tim. 4 : 12 woord voorbeeld in - zijn
1 Tim. 5 : 17 woord arbeiden in woord en leer
1 Tim. 6 : 3 woord gezonde -en
1 Tim. 6 : 3 woord woorden van onze Heer Jezus Christus: gezonde woorden
2 Tim. 1 : 13 woord als voorbeeld
2 Tim. 1 : 13 woord gezonde -en
2 Tim. 2 : 9 woord Gods - is niet geboeid
2 Tim. 2 : 11 woord Gods - betrouwbaar
2 Tim. 2 : 15 woord Gods - recht snijden
2 Tim. 2 : 17 woord als kanker voortwoekerend
2 Tim. 4 : 2 woord predik het woord
2 Tim. 4 : 15 woord woorden tegenstand
Tit. 1 : 9 woord betrouwbaar -
Hebr. 2 : 2 woord vaststaand woord
Hebr. 4 : 2 woord Gods -: geen nut brengen, door ongeloof
Hebr. 4 : 12 woord Gods -: krachtig
Hebr. 4 : 12 woord Gods -: levend
Hebr. 4 : 12 woord Gods -: oordeelt de gedachten en overleggingen van het hart
Hebr. 4 : 12 woord Gods -: scherp
Hebr. 5 : 13 woord van de gerechtigheid: onervaren in het -
Hebr. 6 : 5 woord Gods - en kracht
Hebr. 6 : 5 woord van God: goede - van God: proeven
Hebr. 13 : 7 woord Gods -: spreken: door de voorganger
Hebr. 13 : 22 woord Gods -: verdragen: door christenen
Jac. 1 : 18 woord van waarheid: door - - voortgebracht
Jac. 1 : 21 woord dat uw zielen kan behouden
Jac. 1 : 21 woord Gods -: ingeplante woord moeten we ontvangen
Jac. 1 : 21 woord Gods -: nut: kan onze zielen behouden, ook in verzoeking
Jac. 1 : 21 woord ingeplante woord
Jac. 2 : 16 woord en daad horen bijeen
1 Pe 1 : 23 , 25 woord Gods -: blijvend
1 Pe 1 : 23 woord Gods -: doet wederomgeboren worden
1 Pe 1 : 23 woord Gods -: levend
1 Pe 1 : 23 woord Gods -: zaad: onvergankelijk
1 Pe 1 : 25 woord Gods -: eeuwig
1 Pe 2 : 2 woord Gods -: melk
1 Pe 2 : 2 woord Gods -: onvervalst
1 Pe 2 : 2 woord Gods -: redelijk
1 Pe 2 : 2 woord Gods -: verlangt ernaar
1 Pe 2 : 8 woord Gods -: zich eraan stoten: door ongehoorzaamheid
1 Pe 3 : 1 woord van God: ongehoorzaam aan
2 Pe 2 : 3 woord verzonnen -en
2 Pe 3 : 5 woord van God: hierdoor waren de hemelen
2 Pe 3 : 16 woord van God verdraaien
1Jo 1 : 1 woord Gods: Christus
1Jo 1 : 1 woord van het leven: Christus
1Jo 1 : 10 , 8 woord Gods -: de waarheid
1Jo 1 : 10 woord van God: kan niet in ons zijn
1Jo 2 : 5 woord Gods: houden
1Jo 2 : 14 woord Gods -: in mij blijven
1Jo 2 : 14 woord van God: en onze geestelijke sterkte
1Jo 2 : 14 woord van God: in jongelingen blijvend
1Jo 2 : 24 woord Gods - blijve in ons
3Jo : 10 woord boze -en
Opb. 1 : 9 woord van God
Opb. 3 : 8 woord Jezus' - bewaren
Opb. 17 : 17 woord Gods - : zal vervuld worden
Opb. 19 : 9 woord van God: de waarachtige woorden van God
Opb. 20 : 4 woord van God: hierom onthoofd worden
Opb. 21 : 5 woord getrouwe -en
Opb. 21 : 5 woord Gods -en zijn getrouw en waarachtig
Opb. 21 : 5 woord waarachtige -en
Opb. 21 : 6 woord woorden van God zijnde gebeurd
Opb. 22 : 6 woord Gods -: getrouw en waarachtig
Opb. 22 : 7 woord Gods -: bewaren (toepassing)
Opb. 22 : 9 woord Gods - bewaren (toepassing)
Opb. 22 : 9 woord Gods - bewaren: belangrijk
Opb. 22 : 18 - 19 woord Gods - : niet af- of toedoen
woord Gods -, zie Schrift
Jer. 1 : 12 Woord van God: God is wakker over zijn woord om dat te doen
Joh. 1 : 14 Woord heerlijkheid van het -: aanschouwd
Joh. 1 : 14 Woord onder ons gewoond
Joh. 1 : 14 Woord vlees geworden
Tit. 2 : 5 woord Gods -: lasteren
Tit. 2 : 8 woord gezond
Tit. 2 : 8 woord onaanvechtbaar
Tit. 3 : 8 woord Gods -: betrouwbaar
Hebr. 1 : 3 woord Jezus: – van Zijn kracht: door dit – draagt Hij alle dingen
Hebr. 2 : 2 woord door engelen gesproken: stond vast
Hebr. 4 : 12 woord Gods -: dringt door
Hebr. 6 : 1 woorddienst ontwikkeling: inhoud
Joh. 3 : 34 woorden Gods -: een gezondene spreekt Gods -
Joh. 3 : 25 woordenstrijd over reiniging
1 Tim. 6 : 4 woordenstrijd en twistziekte
1 Tim. 6 : 4 woordenstrijd lijden aan twistziekte en -
2 Tim. 2 : 14 woordenstrijd gevolg: mogelijk ondergang van de hoorders
2 Tim. 2 : 14 woordenstrijd voer geen -
Rom. 6 : 19 woordkeus
Luk. 7 : 24 woordkunst Christus' -, vs 31v
Ex. 4 : 16 woordvoerder Aaron
Pred. 4 : 8 workaholic (associatie)
Ps. 18 : 27 worstelaar God als -
Deut. 29 : 18 wortel die gal en alsem draagt: dat zo'n wortel niet onder u zij, vgl vers in Hebr.
Ps. 129 : 6 - 7 wortel zonder - zijn, vgl. gelijkenis van de zaaier
Spr. 12 : 3 wortel der rechtvaardigen zal niet bewogen worden
Spr. 12 : 3 wortel der rechtvaardigen: zal niet bewogen worden
Spr. 12 : 12 wortel der rechtvaardigen: zal uitgeven
Jes. 11 : 10 wortel Christus: wortel van Isai
Jes. 11 : 10 wortel van Isai
Jes. 27 : 6 wortel schieten: door Israël
Matth. 3 : 10 wortel van de bomen
Matth. 13 : 5 v wortel geen - hebben
Matth. 13 : 21 wortel zonder -
Mark. 4 : 6 wortel ontbrekend
Mark. 4 : 16 wortel geen - in zichzelf hebben
Luk. 8 : 13 wortel geen - hebben
Rom. 15 : 12 wortel wortel van Isai
1 Tim. 6 : 10 wortel geldzucht - van alle kwaad
Hebr. 12 : 15 wortel van bitterheid opschietend
Jud : 12 wortel ontworteld
Opb. 4 : 5 wortel Christus, de - van david
Opb. 5 : 5 wortel van David: Heer Jezus
Opb. 22 : 16 wortel Christus de - van David
Jes. 37 : 31 wortelen nederwaarts - en opwaarts vrucht dragen
Matth. 13 : 5 v wortelen en gronden (diepe aarde)
Col. 2 : 7 wortelen geworteld in Christus
Ez. 20 : 47 woud fig. mensenmassa
Gen. 50 : 15 wraak vermeende -
Lev. 19 : 18 wraak laat af van -
Deut. 32 : 41 wraak Gods - over zijn tegenstanders
Richt. 16 : 28 wraak geval
1 Sam. 15 : 3 wraak door God: geval: Amalek
1 Sam. 24 : 13 wraak overgeven aan God: geval
1 Sam. 25 : 39 wraak aan God overlaten
1 Sam. 26 : 10 wraak aan God overgeven
2 Sam. 3 : 27 wraak bloed-: Abner
2 Sam. 22 : 48 wraak God geeft mij volkomen -
2 Kon. 9 : 7 wraak door God: geval
Ps. 58 : 11 wraak aanschouwen
Ps. 58 : 11 wraak Gods - aanschouwen
Ps. 58 : 12 wraak bloed-
Ps. 58 : 12 wraak bloedige -oefening
Ps. 59 : 6 wraak roep om - door God
Ps. 59 : 14 wraak gebed om -
Ps. 79 : 10 wraak bidden om - van het vergoten bloed
Ps. 94 : 1 wraak God der wraken
Ps. 94 : 1 v wraak roep om - door God
Ps. 99 : 8 wraak doen: door God: over zonden
Ps. 143 : 12 wraak roep om - (toepassing)
Ps. 149 : 7 wraak doen: over de heidenen
Spr. 6 : 34 wraak dag der -: om overspel
Jes. 1 : 24 wraak door God
Jes. 47 : 3 wraak nemen: door God: op Babel
Jes. 63 : 4 wraak aan God de -
Jer. 9 : 9 wraak door God
Jer. 10 : 25 wraak roep om - aan de heidenen
Jer. 11 : 20 wraak God bidden zijn - te tonen
Jer. 17 : 18 wraak roep om -: door Jeremia
Jer. 20 : 12 wraak van God: begeren te zien
Jer. 51 : 6 wraak van de HEER
Jer. 51 : 36 wraak God zal Israëls – wreken
Klg. 3 : 60 wraak van vijanden: God ziet die –
Luk. 21 22 wraak dagen van -
Rom. 12 : 19 wraak aan God is de –
1 Thess. 4 : 6 wraak door God: tegen overspel
1 Thess. 4 : 6 wraak en tucht door God
2 Thess. 1 : 8 wraak brengen: door de Heer Jezus
2 Tim. 4 : 14 wraak nalaten: want de Heer vergeldt
Hebr. 10 : 30 wraak aan God de -
Jud : 9 wraak nalaten
Ps. 44 : 17 wraakgierige
Lev. 25 : 43 wreed wrede heerschappij
Spr. 11 : 17 wreed versus goedertieren
Spr. 12 : 10 wreed
2 Kon. 8 : 12 wreedheid van Hazaël voorzegd
Spr. 27 : 4 wreedheid oorzaak
Gen. 4 : 15 wreken zevenvoudig -
Gen. 4 : 24 wreken zeventig maal zeventig
Lev. 19 : 18 wreken u zult niet -
Richt. 5 : 2 wreken door God: hier bezongen
Richt. 16 : 28 wreken zich -: door Simson: aan de Filistijnen
1 Sam. 24 : 13 wreken door God: van iemand: aan iemand anders
2 Kon. 9 : 3 wreken God wreekt het bloed van Zijn knechten
2 Kon. 9 : 7 wreken door God: het bloed van zijn knechten
Ps. 99 : 8 wreken en vergeven: door God
Jes. 1 : 24 wreken zich -: door God
Jer. 5 : 29 wreken zich -: door God: aan Israël
Rom. 12 : 19 wreken zich –: na te laten
2 Cor. 10 : 6 wreken
Opb. 6 : 10 wreken door God: hierom gevraagd door de martelaren
1 Thess. 4 : 6 wreker God een -
Gen. 6 : 11 wrevel de aarde was vervuld met -
1 Sam. 25 : 31 wroeging