Numeri 14

Uit Christipedia

Numeri 14 is een hoofdstuk van Numeri, een geschrift in de Bijbel, en telt 33 verzen.

Hoofdstukken van Numeri samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33
Verzen van Numeri 14 becommentarieerd: · 2 · 9 · 11 · 21 · 22 · 25

2

2 En al de kinderen Israëls murmureerden tegen Mozes en tegen Aäron; en de gehele vergadering zeide tot hen: Och, of wij in Egypteland gestorven waren! of, och, of wij in deze woestijn gestorven waren! (SV)  

Och, of wij in deze woestijn gestorven waren! Die wens is vervuld - als straf.

1Co 10:1 Want ik wil niet, broeders, dat u onbekend is, dat onze vaderen allen onder de wolk waren, allen door de zee zijn heengegaan, 1Co 10:2  allen tot Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, 1Co 10:3  allen hetzelfde geestelijke voedsel aten 1Co 10:4  en allen dezelfde geestelijke drank dronken. (Want zij dronken uit een geestelijke steenrots die volgde; de steenrots nu was Christus.) 1Co 10:5  Maar in de meesten van hen had God geen welgevallen, want zij zijn neergeveld in de woestijn. 1Co 10:6 en deze dingen gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte in het kwade zouden hebben, zoals zij er begeerte in hadden. (Telos)

9

9 Alleen zijt tegen den HEERE niet wederspannig! en vreest gij niet het volk dezes lands; want zij zijn ons brood! hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons; vreest hen niet! (SV)  

Want zij zijn ons brood. D.i. wij zullen hen met zo weinig moeite ten onder brengen, ja te niet maken, als men een stuk brood opeet; zij zullen niet ons, wij zullen hen verslinden[2].

Nu 24:8  God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van een eenhoorn; hij zal de heidenen, zijn vijanden, verteren, en hun gebeente breken, en met zijn pijlen doorschieten. (SV)

De 7:16  Gij zult dan al die volken verteren, die de HEERE, uw God, u geven zal; uw oog zal hen niet verschonen, ... (SV)

Hun schaduw is van hen geweken. In het Oosters spraakgebruik komt 'schaduw' zeer dikwijls voor in de betekenis van 'bescherming', terwijl de 'hitte van de zon' dan verdrukking aangeeft. 'Schaduw' in de betekenis van 'bescherming van God' komt gedurig voor in de Heilige Schrift. Tot nog toe had God de bewoners van Kanaän gespaard, omdat hun zonde nog niet volkomen was, maar nu was de tijd van de bezoeking daar en zou God ophouden, Zijn beschermende of sparende hand over hen uit te strekken.[2]

11

11 En de HEERE zeide tot Mozes: Hoe lang zal mij dit volk terge[1]n? En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb? (SV)  

En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb? God had grote tekenen onder hen gedaan. Desondanks geloofden zij niet God hen veilig in het beloofde land zou brengen. Hetzelfde wedervoer de Heiland. De overpriesters en de farizeeën erkenden dat Jezus "vele tekenen" had gedaan, maar zij geloofden Hem helaas niet.

Joh 11:47  De overpriesters dan en de farizeeen riepen de Raad bijeen en zeiden: Wat doen wij? want deze mens doet vele tekenen. ... Joh 11:53  Van die dag af dan beraadslaagden zij om Hem te doden. (Telos)

Hun geloof deed hen besluiten om Hem te doden. Het ongeloof van Israël deed het volk besluiten Jozua en Kaleb te stenigen. God verhinderde de steniging van deze geloofsmannen, maar niet de kruisiging van Zijn rechtvaardige knecht Jezus.

21

21 Echter, zo waar ik leef en de aarde met de heerlijkheid van Jahweh vervuld zal worden, (CP[1])

De heerlijkheid van Jahweh. Die gezien is door de ongehoorzame mannen (vs. 22).

22

22 Omdat al de mannen, die gezien hebben Mijn heerlijkheid, en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en Mij nu tienmaal verzocht hebben, en Mijner stem niet zijn gehoorzaam geweest; (CP[1]) 

Mijn heerlijkheid. Zie vs. 21.

25

25  De Amalekieten nu en de Kanaänieten wonen in het dal; wendt u morgen, en maakt uw reize naar de woestijn, op den weg naar de Schelfzee. (SV) 

De Amalekieten nu en de Kanaänieten. Daarvan zeiden de tien verspieders: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want zij zijn ons te sterk (13:31).

Nu 13:29  De Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de Hethieten, en de Jebusieten, en de Amorieten wonen op het gebergte; en de Kanaänieten wonen aan de zee, en aan den oever van de Jordaan. Nu 13:30  Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes, en zeide: Laat ons vrijmoedig optrekken, en dat erfelijk bezitten; want wij zullen dat voorzeker overweldigen! Nu 13:31  Maar de mannen, die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. (SV)

Wonen in het dal. In dat dal, aan de overzijde van het thans voor Israël gelegen gebergte. Zij zouden thans, nu het volk zo tegen God rebelleert, inderdaad te sterk zijn; Israël kan dus niet tegen hen optrekken, noch hun aanval afwachten[2].

Wendt u morgen enz. Israël moest zich omwenden en zijn reis weer terug maken naar de woestijn, op de weg naar de Schelfzee, en dus in de richting van de plaats, van het volk gekomen was[2].

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. 2,0 2,1 2,2 2,3 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).  Enige tekst van het commentaar is onder wijziging verwerkt op 22 en 27 sept 2023.