Numeri 22

Uit Christipedia

Numeri 22 is een hoofdstuk van Numeri, een geschrift in de Bijbel, en telt 41 verzen.

Hoofdstukken van Numeri samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31
Verzen van Numeri 22 becommentarieerd: · 8 · 22 · 28 · 36 · 39 · 41

Samenvatting

Bileam. 1 Israël legert zich in de vlakke velden van Moab. 2-4 Balak, de koning der Moabieten, spreekt tot de oudsten van Midianieten zijn vrees voor Israël uit. 5-6 Hij zendt gezanten tot Bileam te Pethor aan de Eufraat met de bede Israël te komen vervloeken. 7-14 Jahweh verbiedt in de nacht Bileam met hen mee te gaan; omdat Israël een gezegend volk is. Bileam gehoorzaamt, en de Moabitische vorsten gaan Balak dit bescheid brengen. 15-20 Deze zendt andermaal een gezantschap, om zijn bede te herhalen; Bileam verklaart niets anders te kunnen doen dan wat Jahweh hem gelast, maar laat hen opnieuw bij zich overnachten. Jahweh vergunt hem nu, hen te vergezellen, met de waarschuwing, niets te zeggen dan wat hij zal gebieden. 21-35 Bileam gaat mee. Maar God wordt hierover vertoornd, en de Engel van Jahweh verspert Bileam de weg. Tweemaal wijkt zijn ezelin voor de engel uit; de derde keer gaat zij liggen en spreekt Bileam verwijtend toe. 31-34 Eindelijk gaan zijn ogen open en ziet hij de engel met getrokken zwaard voor zich staan, waarop hij zich neerbuigt en tot de terugkeer bereid verklaart; maar de engel vergunt hem verder te gaan, met de waarschuwing, niets te zeggen dan wat Jahweh hem zal bevelen. 36-38 Balak komt aan de grens van zijn land Bileam tegemoet en verwijt hem zijn dralen; waarop de ziener opnieuw verklaart dat hij alleen in overeenstemming met Jahweh’s gebod spreken kan. 39-41 Samen gaan zij daarop naar de stad Kirjath-Huzoth, waar Balak een offermaal aanricht. De volgende morgen begeven zij zich naar de hoogten van Baäl, vanwaar Bileam het volk Israël kan zien.

8

8 Hij dan zei tot hen: Overnacht hier deze nacht, dan zal ik u een antwoord brengen, gelijk als Jahweh tot mij zal gesproken hebben. Toen bleven de vorsten der Moabieten bij Bileam. (CP[1]) 

Gelijk als Jahweh tot mij zal gesproken hebben. Blijkbaar wist hij van de God van Israël, die Israël wonderdadig had uitgeleid uit Egypte. In vs. 18 noemt hij Jahweh zelfs "mijn God".

22

22 Doch de toorn van God werd ontstoken, omdat hij heentrok; en de Engel van Jahwen stelde Zich in de weg, hem tot een tegenstander; hij reed nu op zijn ezelin, en twee van zijn jongens waren bij hem. (CP[1])  

Doch de toorn van God werd ontstoken, omdat hij heentrok. Dit heengaan, die tocht van Bileam was tegen Gods wil (vgl. vs.32). Hendrik van Griethuysen verklaart aldus: "Hieruit blijkt, dat in het hart van Bileam meer en meer de neiging zich openbaarde, om het aangeboden loon te verdienen. Het was dan ook vooral de gemoedsgesteldheid van de man, waarover de toorn van de Heere ontbrandde. De Heere had hem toegelaten te vertrekken, maar onder voorwaarde, dat hij alleen moest spreken wat Hij zou zeggen, en nu, zoals op te maken valt uit Deut.33:5, Joz.24:10, overdenkt Bileam en begeert hij de wil van Balak te volbrengen. Dit doet de toorn van de Heere over hem ontbranden en dit veroorzaakt, dat de Heere een tegenpartij van hem wordt."[2]

Tegenpartij. Oftewel tegenstander. Zie vs. 32.

Jongens. Jonge knechten.

28

28 Jahweh nu opende de mond van de ezelin, die tot Bileam zei: Wat heb ik u gedaan, dat u mij nu driemaal geslagen hebt? (SV)  

Jahweh nu opende de mond van de ezelin. Hij had eerst de ogen geopend voor de onzichtbare engel.

36

36 Als Balak hoorde, dat Bileam kwam, zo ging hij uit, hem tegemoet, tot de stad der Moabieten, welke aan de grens van de Arnon [ligt], die aan de uiterste grens is. (SV) 

De stad der Moabieten, welke enz. Waarschijnlijk de stad Ar-Moab, vroeger de hoofdstad, ten tijde van Bileam een gewone grensstad. Zie Moab.

Arnon. De rivier die de noordgrens van Moab vormde. Zie Arnon.

39

39 En Bileam ging met Balak; en zij kwamen te Kirjath-huzzoth. (SV) 

Kirjath-huzzoth. Lag ergens ten noorden van de rivier Arnon. Zie Kirjath-Huzoth.

41

41 En het geschiedde des morgens, dat Balak Bileam nam, en voerde hem op de hoogten van Baäl, dat hij van daar zag het uiterste van het volk. (CP[1])  

Dat hij van daar zag het uiterste van het volk. Hij overzag geheel het volk Israël, tot de uiterste rijen toe. Op een volgende berg zal Bileam alleen een deel van het volk zien.

Nu 23:13 Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan een andere plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van daar! (SV)

Bron

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Numeri 22 is onder wijziging verwerkt op 16 jan. 2024.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. Aangehaald in: Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).