Bijbel:Ezechiël 36

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26 · 28
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20 · 22
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 20 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Ezechiël 36: 1 En u, mensenkind! profeteer tot de bergen Israëls, en zeg: U bergen Israëls! hoort een woord van Jhwh.

2 Zo zegt mijn Heer Jhwh: Omdat de vijand van u zegt: Haha! zelfs de eeuwige hoogten zijn ons ten erve geworden!

3 Daarom profeteer en zeg: Zo zegt mijn Heer Jhwh: Daarom, omdat men u van rondom verwoest en opgeslokt heeft, opdat u voor het overblijfsel van de heidenen ten erve zoudt zijn, en u opgenomen bent in de spraak van [hun] tong en [in] opspraak van het volk;

4 Daarom, u bergen Israëls! hoort een woord van mijn Heer Jhwh: Zo zegt mijn Heer Jhwh tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen, tot de verwoeste eenzame plaatsen en tot de verlaten steden, die tot een roof en tot een spot geworden zijn voor het overblijfsel van de heidenen, die rondom zijn;

5 Daarom, zo zegt mijn Heer Jhwh: Zo Ik niet in het vuur van Mijn ijver gesproken heb tegen het overblijfsel van de heidenen, en tegen het hele Edom; die Mijn land zichzelf ten erve gegeven hebben met blijdschap van heel het hart, met begerige plundering, opdat de landerij daarvan tot roof zou zijn!

6 Daarom profeteer van het land Israëls, en zeg tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen: Zo zegt mijn Heer Jhwh: Ziet, Ik heb in Mijn ijver en in Mijn grimmigheid gesproken, omdat u de smaad van de heidenen gedragen hebt;

7 Daarom, zo zegt mijn Heer Jhwh: Ik heb Mijn hand opgeheven; zo niet de heidenen, die rondom u zijn, zelf hun schande zullen dragen!

8 Maar u, o bergen Israëls! u zult weer [uw] takken geven, en uw vrucht voor Mijn volk Israël dragen, want zij komen naderbij.

9 Want ziet, Ik ben bij u, en Ik zal u aanzien, en u zult gebouwd en bezaaid worden.

10 En Ik zal mensen op u vermenigvuldigen, het hele huis Israëls, [ja], dat geheel; en de steden zullen bewoond, en de eenzame plaatsen bebouwd worden.

11 Ja, Ik zal mens en beest op u vermenigvuldigen, en zij zullen talrijk zijn en vruchtbaar zijn; en Ik zal u doen bewonen, als in uw vorige tijden en Ik zal het beter maken dan in uw aanvangen; en u zult weten dat Ik Jhwh ben.

12 En Ik zal mensen op u doen wandelen, [namelijk] Mijn volk Israël, die zullen u erfelijk bezitten, en u zult hun ter erfenis zijn, en u zult ze voortaan niet meer beroven.

13 Zo zegt mijn Heer Jhwh: Omdat zij tot u zeggen: u bent [een] [land], dat mensen opeet, en u bent [een] [land], dat uw volken berooft;

14 Daarom zult u niet meer mensen opeten, en uw volken niet meer doen struikelen, spreekt mijn Heer Jhwh.

15 En Ik zal maken, dat men de schimp van de heidenen niet meer over u hoort, en u zult de smaad van de naties niet meer dragen; en u zult uw volken niet meer doen struikelen, spreekt mijn Heer Jhwh.

16 Voorts geschiedde het woord van Jhwh tot mij, zeggend:

17 Mensenkind! het huis Israëls, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij dat met hun weg en met hun handelingen; hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinheid van een afgezonderde [vrouw].

18 Daarom goot Ik Mijn grimmigheid over hen uit, omwille van het bloed dat zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, [waarmee] zij dat verontreinigd hadden.

19 En Ik verstrooide hen onder de heidenen, en zij werden verspreid in de landen; Ik oordeelde ze naar hun weg en naar hun handelingen.

20 Als zij nu tot de heidenen kwamen, waarheen zij getrokken waren, ontheiligden zij Mijn heilige Naam, omdat men van hen zei: Dezen zijn het volk van Jhwh, en zijn uit Zijn land uitgegaan.

21 Maar Ik verschoonde [hen] om Mijn heilige Naam, dien het huis Israëls ontheiligde onder de heidenen, waarheen zij gekomen waren.

22 Daarom zeg tot het huis Israëls: Zo zegt mijn Heer Jhwh: Ik doe het niet om uwentwil, u huis Israëls! maar om Mijn heilige Naam, dien ulieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarheen u gekomen bent.

23 Want Ik zal Mijn grote Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien u in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik Jhwh ben, spreekt mijn Heer Jhwh, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn.

24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen.

25 Dan zal Ik rein water op u sprengen, en u zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.

26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven.

27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat u in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.

28 En u zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en u zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.

29 En Ik zal u verlossen van al uw onreinheden; en Ik zal roepen tot het koren, en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen.

30 En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst van het veld vermenigvuldigen; opdat u de smaadheid van de honger niet meer ontvangt onder de heidenen.

31 Dan zult u gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen, die niet goed waren; en u zult een walging van u zelf hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen.

32 Ik doe het niet om uwentwil, spreekt mijn Heer Jhwh, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, u huis Israëls!

33 Zo zegt mijn Heer Jhwh: Ten dage, als Ik u reinigen zal van al uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen, en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden.

34 En het verwoeste land zal bebouwd worden, in plaats dat het een verwoesting was, voor de ogen van een ieder, die er doorging.

35 En zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden; en de eenzame en de verwoeste en geruïneerde steden zijn vast [en] bewoond.

36 Dan zullen de heidenen, die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn, weten, dat Ik, Jhwh, de geruïneerde plaatsen bebouw, [en] het verwoeste beplant. Ik, Jhwh, heb het gesproken en zal het doen.

37 Zo zegt mijn Heer Jhwh: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal ze vermenigvuldigen als een kudde van mensen.

38 Gelijk de geheiligde schapen, gelijk de schapen van Jeruzalem op hun gezette hoogtijden, zo zullen de eenzame steden vol zijn van mensenkudden; en zij zullen weten, dat Ik Jhwh ben.