Bijbel:Johannes 12

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; sommige woorden zijn anders vertaald. Voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 28 · 31 · 32 · 33
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 53 · 59
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 9 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: · 2 11 · 12 · 13
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 12 · 13 · 14
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 3 · 13 · 14
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5 · 6 · 7 · 12 · 13 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Johannes 12: 1 Jezus dan kwam zes dagen voor het pascha in Bethanie, waar Lazarus was, de gestorvene, die Jezus uit de doden had opgewekt.

2 Zij maakten daar dan een maaltijd voor Hem klaar, en Martha diende; Lazarus nu was een van hen die met Hem aanlagen.

3 Maria dan nam een pond balsem van onvervalste, kostbare nardus, zalfde de voeten van Jezus en droogde zijn voeten met haar haren af; en het huis werd met de geur van de balsem vervuld.

4 Een van zijn discipelen echter, Judas Iskariot, zoon van Simon, die Hem zou overleveren, zei:

5 Waarom is deze balsem niet verkocht voor driehonderd denaren en aan de armen gegeven?

6 Dit zei hij echter, niet omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als degene die de beurs had, droeg wat erin werd gedaan.

7 Jezus dan zei: Laat haar begaan; zij heeft dit bewaard voor de dag van mijn begrafenis.

8 Want de armen hebt u altijd bij u, maar Mij hebt u niet altijd.

9 De grote menigte van de Joden dan wist dat Hij daar was; en zij kwamen, niet alleen om Jezus, maar ook opdat zij Lazarus zagen die Hij uit de doden had opgewekt.

10 De overpriesters nu beraadslaagden om ook Lazarus te doden,

11 omdat velen van de Joden om hem heengingen en in Jezus geloofden.

12 De volgende dag, toen de grote menigte die naar het feest was gekomen, hoorde dat Jezus naar Jeruzalem kwam,

13 namen zij de takken van de palmbomen en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer, en: De koning van Israel!

14 Jezus nu vond een jonge ezel en ging erop zitten, zoals geschreven staat:

15 ‘Vrees niet, dochter van Sion; zie, uw koning komt, gezeten op een ezelsveulen’.

16 Dit begrepen zijn discipelen eerst niet; maar toen Jezus was verheerlijkt, toen herinnerden zij zich dat dit van Hem geschreven stond en dat zij dit met Hem hadden gedaan.

17 De menigte dan die bij Hem was toen Hij Lazarus uit het graf geroepen en hem uit de doden opgewekt had, getuigde daarvan.

18 Daarom ging de andere menigte Hem ook tegemoet, omdat zij hadden gehoord dat Hij dit teken had gedaan.

19 De farizeeen dan zeiden tot elkaar: U ziet dat u niets vordert; zie, de hele wereld is Hem achterna gelopen.

20 Nu waren er enkele Grieken onder hen die opgingen om op het feest te aanbidden;

21 dezen dan gingen naar Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en vroegen hem aldus: Heer, wij wensen Jezus te zien.

22 Filippus kwam en zei het Andreas; Andreas en Filippus kwamen en zeiden het Jezus.

23 Maar Jezus antwoordde hun en zei: Het uur is gekomen dat de Zoon des mensen wordt verheerlijkt.

24 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij alleen; maar als zij sterft, draagt zij veel vrucht.

25 Wie zijn leven liefheeft, verliest het; en wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren tot het eeuwige leven.

26 Als iemand Mij dient, laat hij Mij volgen; en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren.

27 Nu is mijn ziel ontroerd, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit dit uur? Maar daarom ben Ik in dit uur gekomen.

28 Vader, verheerlijk uw naam! Er kwam dan een stem uit de hemel: Ik heb hem verheerlijkt en Ik zal hem opnieuw verheerlijken.

29 De menigte dan die daar stond en dit had gehoord, zei dat er een donderslag was geweest. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.

30 Jezus antwoordde en zei: Niet om Mij is deze stem er geweest, maar om u.

31 Nu is het oordeel van deze wereld; nu zal de overste van deze wereld worden buitengeworpen.

32 En als Ik van de aarde ben verhoogd, zal Ik allen tot Mijzelf trekken.

33 Dit nu zei Hij om aan te duiden wat voor een dood Hij zou sterven.

34 De menigte dan antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet gehoord dat de Christus tot in eeuwigheid blijft; en hoe zegt U dan dat de Zoon des mensen moet worden verhoogd? Wie is die Zoon des mensen?

35 Jezus dan zei tot hen: Nog een korte tijd is het licht onder u; wandelt terwijl u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heengaat.

36 Terwijl u het licht hebt, gelooft in het licht, opdat u zonen van het licht wordt. Dit sprak Jezus, en Hij ging weg en verborg Zich voor hen.

37 Maar hoewel Hij zoveel tekenen in hun bijzijn had gedaan, geloofden zij niet in Hem;

38 opdat het woord van de profeet Jesaja werd vervuld, dat hij heeft gezegd: ‘Heer, wie heeft onze prediking geloofd? En aan wie is de arm van de Heer geopenbaard?’

39 Daarom konden zij niet geloven, omdat Jesaja opnieuw heeft gezegd:

40 ‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard, opdat zij niet met hun ogen zien en met hun hart begrijpen en zich bekeren, en Ik hen gezond maak’.

41 Dit zei Jesaja omdat hij zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak.

42 Toch geloofden ook zelfs velen van de oversten in Hem; maar om de farizeeen beleden zij Hem niet, opdat zij niet uit de synagoge werden gebannen;

43 want zij hadden de eer van de mensen meer lief dan de eer van God.

44 Jezus nu riep en zei: Wie in Mij gelooft, gelooft niet in Mij, maar in Hem die Mij heeft gezonden.

45 En wie Mij aanschouwt, aanschouwt Hem die Mij heeft gezonden.

46 Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft.

47 En als iemand mijn woorden hoort en niet bewaart, oordeel Ik hem niet; want Ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om de wereld te behouden.

48 Wie Mij verwerpt en mijn woorden niet aanneemt, heeft dat wat hem oordeelt: het woord dat Ik heb gesproken, dat zal hem oordelen op de laatste dag.

49 Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken; maar de Vader die Mij heeft gezonden, die heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken moet.

50 En Ik weet dat zijn gebod eeuwig leven is. Wat Ik dan spreek, spreek Ik zo als de Vader Mij heeft gezegd.