Bijbel:Mattheüs 12

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; sommige woorden zijn anders vertaald. Voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 28 · 31 · 32 · 33
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 53 · 59
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 9 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: · 2 11 · 12 · 13
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 12 · 13 · 14
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 3 · 13 · 14
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5 · 6 · 7 · 12 · 13 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Mattheüs 12: 1 In die tijd ging Jezus op de sabbat door de korenvelden; zijn discipelen nu kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten.

2 Toen de farizeeen dit echter zagen, zeiden zij tot Hem: Zie, uw discipelen doen wat niet geoorloofd is te doen op sabbat.

3 Hij echter zei tot hen: Hebt u niet gelezen wat David deed toen hij honger had, en zij die bij hem waren?

4 Hoe hij het huis van God inging en de toonbroden at, die hij niet mocht eten, en ook zij niet die bij hem waren, behalve alleen de priesters?

5 Of hebt u niet gelezen in de wet, dat op de sabbat de priesters in de tempel de sabbat ontheiligen en onschuldig zijn?

6 Ik zeg u echter, iets groters dan de tempel is hier.

7 Als u echter had geweten wat het is: ‘Barmhartigheid wil Ik en geen offer’, dan zou u de onschuldigen niet hebben veroordeeld.

8 Want de Zoon des mensen is Heer van de sabbat.

9 Toen Hij vandaar vertrok, kwam Hij in hun synagoge.

10 En zie, er was een mens met een verschrompelde hand. En zij vroegen Hem: Is het geoorloofd op de sabbat te genezen? -om Hem te kunnen aanklagen.

11 Hij zei echter tot hen: Welk mens zal er onder u zijn die een schaap zal hebben, en als dit op de sabbat in een kuil valt, het niet zal grijpen en eruit halen?

12 Hoeveel dan gaat een mens een schaap te boven! Daarom is het geoorloofd op de sabbat goed te doen.

13 Toen zei Hij tot de mens: Strek uw hand uit. En hij strekte die uit en zij werd hersteld, gezond als de andere.

14 De farizeeen nu gingen naar buiten en beraadslaagden tegen Hem dat zij Hem zouden ombrengen.

15 Daar Jezus dit echter wist, vertrok Hij vandaar; en vele menigten volgden Hem en Hij genas hen allen.

16 En Hij waarschuwde hen dringend dat zij Hem niet openbaar zouden maken;

17 opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet Jesaja, die zei:

18 ‘Zie, mijn knecht die Ik heb verkoren, mijn geliefde in Wie mijn ziel welbehagen gevonden heeft! Ik zal mijn Geest op Hem leggen, en oordeel zal Hij de volken verkondigen.

19 Hij zal niet twisten of schreeuwen, en niemand zal zijn stem op de straten horen;

20 een geknakt riet zal Hij niet verbreken en een walmende vlaspit zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning;

21 en op zijn naam zullen volken hopen’.

22 Toen werd een bezetene bij Hem gebracht, blind en stom; en Hij genas hem, zodat de stomme sprak en zag.

23 En alle menigten waren buiten zichzelf en zeiden: Is Deze niet de Zoon van David?

24 Toen de farizeeen dit echter hoorden, zeiden zij: Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beelzebul, de overste van de demonen.

25 Jezus echter kende hun gedachten en zei tot hen: Elk koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en elke stad die of elk huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet standhouden.

26 En als de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld: hoe zal zijn koninkrijk dan standhouden?

27 En als Ik door Beelzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.

28 Als Ik echter door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God tot u gekomen.

29 Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst de sterke bindt? En dan zal hij zijn huis beroven.

30 Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, verstrooit.

31 Daarom zeg Ik u: elke zonde en lastering zal de mensen worden vergeven; maar de lastering van de Geest zal niet worden vergeven.

32 En wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem worden vergeven; maar wie tegen de Heilige Geest spreekt, het zal hem niet worden vergeven, niet in deze eeuw en niet in de toekomstige.

33 Of stel: de boom is goed, en dan ook zijn vrucht goed; of stel: de boom is bedorven, en dan ook zijn vrucht bedorven. Want aan de vrucht wordt de boom gekend.

34 Adderengebroed, hoe kunt u goede dingen spreken, terwijl u boos bent? Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond.

35 De goede mens brengt uit zijn goede schat goede dingen voort, en de boze mens brengt uit zijn boze schat boze dingen voort.

36 Ik zeg u echter, dat van elk zinloos woord dat de mensen zullen spreken, zij rekenschap zullen geven in de dag van het oordeel.

37 Want op grond van uw woorden zult u gerechtvaardigd en op grond van uw woorden zult u veroordeeld worden.

38 Toen antwoordden sommigen van de schriftgeleerden en farizeeen Hem en zeiden: Meester, wij willen van U een teken zien.

39 Hij antwoordde echter en zei tot hen: Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, en het zal geen teken worden gegeven dan het teken van de profeet Jona.

40 Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.

41 Mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en het veroordelen, want zij bekeerden zich op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier!

42 De koningin van het Zuiden zal worden opgewekt in het oordeel met dit geslacht en het veroordelen, want zij kwam van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen; en zie, meer dan Salomo is hier!

43 Wanneer nu de onreine geest van de mens is uitgegaan, gaat hij door dorre plaatsen, op zoek naar rust, en vindt die niet.

44 Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis waar ik ben uitgegaan. En als hij komt, vindt hij het leegstaan, geveegd en geordend.

45 Dan gaat hij heen en neemt zeven andere geesten met zich mee, bozer dan hijzelf, en zij komen binnen en wonen daar; en het laatste van die mens wordt erger dan het eerste. Zo zal het ook zijn met dit boos geslacht.

46 Terwijl Hij nog tot de menigten sprak, zie, zijn moeder en zijn broers stonden buiten en trachtten Hem te spreken.

47 En iemand zei tot Hem: Zie, uw moeder en uw broers staan buiten en trachten u te spreken.

48 Hij antwoordde echter en zei tot hem die tot Hem sprak: Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?

49 En Hij strekte zijn hand over zijn discipelen uit en zei: Zie, mijn moeder en mijn broeders!

50 Want wie de wil doet van mijn Vader die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder.