Bijbel:Mattheüs 16

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; sommige woorden zijn anders vertaald. Voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 28 · 31 · 32 · 33
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 53 · 59
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26
Markus (inleiding), hoofdstuk: 8 · 12 · 14 · 15
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 9 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: · 2 11 · 12 · 13
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 7 · 16 · 17
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 12 · 13 · 14
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 3 · 13 · 14
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 3
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5 · 6 · 7 · 12 · 13 · 19 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Mattheüs 16: 1 En de farizeeen en sadduceeen kwamen naar Hem toe, en om Hem te verzoeken vroegen zij Hem hun een teken uit de hemel te tonen.

2 Hij echter antwoordde en zei tot hen: Wanneer het avond is geworden, zegt u: Mooi weer, want de hemel is rood;

3 en ‘s morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Het aanzien van de hemel weet u wel te onderscheiden, maar kunt u het de tekenen der tijden niet?

4 Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, en het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona. En Hij verliet hen en ging weg.

5 En toen de discipelen aan de overkant kwamen, hadden zij vergeten broden mee te nemen.

6 Jezus nu zei tot hen: Let op en past op voor het zuurdeeg van de farizeeen en sadduceeen.

7 Zij nu overlegden onder elkaar en zeiden: Dat is omdat wij geen broden hebben meegenomen.

8 Daar nu Jezus dit merkte, zei Hij: Waarom overlegt u onder elkaar, kleingelovigen, dat u geen broden hebt meegenomen?

9 Begrijpt u nog niet, en herinnert u zich niet de vijf broden van de vijfduizend, en hoeveel korven u meenam?

10 Of de zeven broden van de vierduizend, en hoeveel manden u meenam?

11 Hoe begrijpt u niet, dat Ik u niet over broden heb gesproken? Past u echter op voor het zuurdeeg van de farizeeen en sadduceeen.

12 Toen beseften zij, dat Hij niet had gezegd dat zij moesten oppassen voor het zuurdeeg van de broden, maar voor de leer van de farizeeen en sadduceeen.

13 Toen nu Jezus gekomen was in de streken van Caesarea-Filippi, vroeg Hij zijn discipelen aldus: Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is?

14 Zij nu zeiden: Sommigen: Johannes de doper; en anderen: Elia; en weer anderen: Jeremia of een van de profeten.

15 Hij zei tot hen: U echter, Wie zegt u dat Ik ben?

16 Simon Petrus nu antwoordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de levende God.

17 Jezus nu antwoordde en zei tot hem: Gelukkig ben jij, Simon, Bar-jona, want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is.

18 En ook Ik zeg je dat jij Petrus bent, en op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hades zullen haar niet overweldigen.

19 Ik zal je de sleutels van het koninkrijk der hemelen geven, en alles wat jij zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemelen, en alles wat jij zult ontbinden op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemelen.

20 Toen verbood Hij zijn discipelen, dat zij iemand zouden zeggen dat Hij de Christus was.

21 Van toen af begon Jezus zijn discipelen te tonen dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden vanwege de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en op de derde dag worden opgewekt.

22 En Petrus nam Hem terzijde en begon Hem te bestraffen en zei: God zij U genadig, Heer, dat zal U geenszins gebeuren.

23 Hij echter keerde Zich om en zei tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan, je bent Mij een aanstoot; want je bedenkt niet de dingen van God, maar de dingen van de mensen.

24 Toen zei Jezus tot zijn discipelen: Als iemand achter Mij wil komen, laat hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en Mij volgen.

25 Want wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest ter wille van Mij, zal het vinden.

26 Want wat zal het een mens baten als hij de hele wereld wint, maar zijn ziel erbij inboet? Of wat zal een mens geven in ruil voor zijn ziel?

27 Want de Zoon des mensen staat te komen in de heerlijkheid van zijn Vader met zijn engelen, en dan zal Hij ieder vergelden naar zijn doen.

28 Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van hen die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninkrijk.