Bijbel:Markus 14

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26 · 28
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20 · 22
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 20 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Markus 14: 1 Het pascha en het feest van de ongezuurde broden nu was na twee dagen. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten hoe zij Hem met list zouden grijpen en doden;

2 want zij zeiden: Niet op het feest, opdat er niet misschien opschudding onder het volk komt.

3 En toen Hij in Bethanie was in het huis van Simon de melaatse, kwam er, terwijl Hij aanlag, een vrouw met een albasten fles met balsem van echte, kostbare nardus; zij brak de albasten fles en goot die uit op zijn hoofd.

4 Nu waren er sommigen die haar dit zeer kwalijk namen bij zichzelf en zeiden: Waartoe is deze verkwisting van de balsem gebeurd?

5 Want deze balsem had voor meer dan driehonderd denaren verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden. En zij werden zeer verontwaardigd tegen haar.

6 Jezus echter zei: Laat haar begaan. Waarom valt u haar lastig? Zij heeft een goed werk aan Mij verricht.

7 Want de armen hebt u altijd bij u en wanneer u wilt, kunt u hun weldoen; Mij echter hebt u niet altijd.

8 Zij heeft gedaan wat zij kon; zij heeft van tevoren mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis.

9 Ja, voorwaar, Ik zeg u: overal waar dit evangelie wordt gepredikt in de hele wereld, zal ook van wat deze heeft gedaan, gesproken worden tot haar gedachtenis.

10 En Judas Iskariot, een van de twaalf, ging weg naar de overpriesters om Hem aan hen over te leveren.

11 Toen zij nu dit hoorden, verblijdden zij zich en beloofden hem geld te geven; en hij zocht hoe hij Hem bij gelegenheid zou overleveren.

12 En op de eerste dag van de ongezuurde broden, waarop men het pascha slachtte, zeiden zijn discipelen tot Hem: Waar wilt U dat wij heengaan en toebereidselen maken dat U het pascha eet?

13 En Hij zond twee van zijn discipelen weg en zei tot hen: Gaat de stad in en u zal een mens tegemoet komen die een kruik water draagt; volgt hem,

14 en waar hij ook naar binnen gaat, zegt tot de heer des huizes: De Meester zegt: Waar is mijn gastverblijf waar Ik het pascha met mijn discipelen kan eten?

15 En hij zal u een grote, toegeruste, bereide bovenzaal wijzen, en bereidt het ons daar.

16 En zijn discipelen gingen heen en kwamen in de stad en vonden het zoals Hij hun had gezegd, en zij bereidden het pascha.

17 En toen het avond was geworden, kwam Hij met de twaalf.

18 En terwijl zij aanlagen en aten, zei Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal overleveren, een die met Mij eet.

19 Zij begonnen bedroefd te worden en een voor een tot Hem te zeggen: Ik toch niet?

20 Hij nu zei tot hen: Een van de twaalf, hij die met Mij in de schotel indoopt.

21 Want de Zoon des mensen gaat wel heen zoals van Hem geschreven staat, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen wordt overgeleverd. Het zou goed voor hem zijn, als die mens niet geboren was.

22 En terwijl zij aten, nam Hij brood en nadat Hij had gezegend, brak Hij het en gaf het hun en zei: Neemt, dit is mijn lichaam.

23 En Hij nam een drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die en zij dronken allen daaruit.

24 En Hij zei tot hen: Dit is mijn bloed, dat van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt.

25 Voorwaar, Ik zeg u, dat Ik geenszins meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op die dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het koninkrijk van God.

26 En nadat zij de lofzang hadden gezongen, gingen zij naar buiten naar de Olijfberg.

27 En Jezus zei tot hen: Allen zult u ten val komen, want er staat geschreven: ‘Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden’.

28 Maar nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea.

29 Petrus echter zei tot Hem: Ook al zullen allen ten val komen, ik echter niet.

30 En Jezus zei tot hem: Voorwaar, Ik zeg je dat je vandaag, in deze nacht, voordat de haan tweemaal kraait, Mij driemaal zult verloochenen.

31 Hij sprak echter zeer nadrukkelijk: Al moest ik met U sterven, ik zal U geenszins verloochenen. En evenzo zeiden zij ook allen.

32 En zij kwamen aan een plaats, Gethsemane geheten, en Hij zei tot zijn discipelen: Gaat hier zitten terwijl Ik bid.

33 En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met Zich mee. En Hij begon ontsteld en zeer beangst te worden,

34 en Hij zei tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd tot de dood toe; blijft hier en waakt.

35 En Hij ging iets verder, viel op de aarde en bad dat, als het mogelijk was, dat uur aan Hem mocht voorbijgaan.

36 En Hij zei: Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt.

37 En Hij kwam en vond hen in slaap, en Hij zei tot Petrus: Simon, slaap je? Was je niet in staat een uur te waken?

38 Waakt en bidt, opdat u niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.

39 En opnieuw ging Hij weg en bad, terwijl Hij hetzelfde woord sprak.

40 En toen Hij opnieuw kwam, vond Hij hen in slaap, want hun ogen waren zeer zwaar geworden, en zij wisten niet wat zij Hem moesten antwoorden.

41 En Hij kwam voor de derde maal en zei tot hen: Slaapt nu verder en rust. Het is zover. Het uur is gekomen; zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van de zondaars.

42 Staat op, laten wij gaan, zie, hij die Mij overlevert is nabij.

43 En terstond, terwijl Hij nog sprak, kwam Judas eraan, een van de twaalf, en met hem een menigte met zwaarden en stokken, van de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten vandaan.

44 Nu had hij die Hem overleverde, met hen een teken afgesproken en gezegd: Die ik zal kussen, Die is het; grijpt Hem en leidt Hem welverzekerd weg.

45 En hij kwam en ging terstond naar Hem toe en zei: Rabbi! En hij kuste Hem innig.

46 Zij nu sloegen de handen aan Hem en grepen Hem.

47 Een van hen echter die daarbij stonden, trok zijn zwaard en trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.

48 En Jezus antwoordde en zei tot hen: Als tegen een rover bent u erop uitgegaan met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen?

49 Dagelijks was Ik bij u in de tempel aan het leren, en u hebt Mij niet gegrepen: maar de Schriften moeten vervuld worden.

50 En zij verlieten Hem en vluchtten allen.

51 En een jongeman volgde Hem, die een linnen kleed om het ongeklede lichaam geslagen had, en zij grepen hem;

52 hij liet echter het linnen kleed achter en vluchtte ongekleed van hen weg.

53 En zij leidden Jezus weg naar de hogepriester; en alle overpriesters, oudsten en schriftgeleerden kwamen bijeen.

54 En Petrus volgde Hem uit de verte, tot binnen in de voorhof van de hogepriester; en hij zat samen met de dienaren zich te warmen bij het vuur.

55 De overpriesters nu en de hele Raad zochten een getuigenis tegen Jezus om Hem te doden, en zij vonden er geen.

56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, en de getuigenissen waren niet eenstemmig.

57 En er stonden enigen op die een vals getuigenis tegen Hem aflegden

58 en zeiden: Wij hoorden Hem zeggen: Ik zal dit met handen gemaakte tempelhuis afbreken en na drie dagen een ander, zonder handen gemaakt, opbouwen.

59 En ook zo was hun getuigenis niet eenstemmig.

60 En de hogepriester stond in hun midden op en ondervroeg Jezus aldus: Antwoordt U niets? Wat getuigen dezen tegen U?

61 Hij echter zweeg en antwoordde niets. Opnieuw ondervroeg de hogepriester Hem en zei tot Hem: Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?

62 Jezus nu zei: Ik ben het. En u zult de Zoon des mensen zien zitten aan [de] rechterhand van de kracht en zien komen met de wolken van de hemel.

63 De hogepriester nu scheurde zijn kleren en zei: Waarom hebben wij nog getuigen nodig?

64 U hebt de lastering gehoord; wat vindt u ervan? Zij allen nu veroordeelden Hem als de dood schuldig.

65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen en zijn gezicht te bedekken en Hem met vuisten te slaan en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaren sloegen Hem in het gezicht.

66 En toen Petrus beneden in de voorhof was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester,

67 en toen zij Petrus zich zag warmen, keek zij hem aan en zei: Ook u was bij die Nazarener, bij Jezus.

68 Hij loochende het echter en zei: Ik weet niet en ook begrijp ik niet wat u zegt. En hij ging naar buiten naar het portaal, en de haan kraaide.

69 En toen het dienstmeisje hem zag, begon zij opnieuw te zeggen tot hen die daarbij stonden: Deze is een van hen.

70 Hij loochende het echter opnieuw. En kort daarna zeiden zij die daarbij stonden opnieuw tot Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want u bent ook een Galileeer.

71 Hij begon zich echter te vervloeken en te zweren: Ik ken die mens niet over Wie u spreekt.

72 En terstond kraaide de haan voor de tweede maal. En Petrus herinnerde zich het woord dat Jezus tot hem gezegd had: Voordat de haan tweemaal kraait, zul je Mij driemaal verloochenen. En toen hij daaraan dacht, weende hij.