Exodus 14
Exodus 14 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd. De volgende hoofdstukken van Exodus zijn op Christipedia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:
■ Exodus: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40. |
Samenvatting
God wijst de Israëlieten de weg, die zij gaan moeten (1-4). Farao achtervolgt hen (5-9). Als de Israëlieten dit horen, worden zij zeer gevreesd en murmureren tegen Mozes (10-12). Mozes bemoedigt en versterkt hen (13-14). God geeft aanwijzingen aan Mozes en zegt wat Hij zal doen (15-18). De Engel van God en de wolkkolom stellen zich achter het leger van Israël. De wolk scheidt de Egyptenaren van de Israëlieten (19-20). Mozes klieft de zee, waarna de Israëlieten op het droge doorgaan (21-22) De Egyptenaars volgen hen, maar God werkt hen tegen (23-25). Op Gods bevel strekt Mozes zijn hand over de zee uit, waarna zij weerkeert en Farao en zijn leger verdrinkt (26-28). Het verloste Israël vreest God en gelooft in Hem en aan Mozes Zijn knecht (29-31).
13
Ex 14:13 Doch Mozes zei tot het volk: Vreest niet, staat vast, en ziet het heil van Jahweh, dat Hij heden aan ulieden doen zal, want de Egyptenaars, die u heden gezien hebt, zult u niet weer zien in eeuwigheid. (CP[1])
Ziet het heil van Jahweh. Kort daarna zal Mozes zingen: "Hij is mij tot een heil geweest".
Ex 15:2 De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; deze is mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke woning maken; Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen! (SV)
14
Ex 14:14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil zijn. (SV)
Kort daarna, als Jahweh voor het volk gestreden heeft, zal Mozes zingen:
Ex 15:3 De HEERE is een krijgsman; HEERE is Zijn Naam! Ex 15:4 Hij heeft Farao’s wagenen en zijn heir in de zee geworpen; en de keure zijner hoofdlieden zijn verdronken in de Schelfzee. (SV)
15
Ex 14:15 Toen zei de HEERE tot Mozes: Wat roept u tot Mij? Zeg de kinderen Israëls, dat zij voorttrekken. (CP[1])
Wat roept u tot Mij? Vertrouwen op God sluit Hem vurig aanroepen niet uit. Ook Mozes vond de dreigende situatie spannend.
16
Ex 14:16 En u, hef uw staf op, en strek uw hand uit over de zee, en klief haar, opdat de kinderen Israëls door het midden der zee gaan op het droge. (CP[1])
Het stil moeten zijn (vs. 14) betekent geen passiviteit: het volk moet voorttrekken (15) en Mozes moet met de staf een handeling verrichten.
Klief haar. Zie vers 21, waar het klieven geschiedt. In werkelijkheid is het God die de zee klieft, met inzet van mens (Mozes) en natuur (oostenwind), doch Mozes wordt zodanig betrokken en ingezet, dat het klieven hem wordt toegeschreven.
19
Ex 14:19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israël ging, vertrok, en ging achter hen; de wolkkolom vertrok ook van hun aangezicht, en stond achter hen. (SV)
De Engel Gods. De Engel van Jahweh, d.i. de Heer Jezus, of anders wellicht de aartsengel Michaël.
Merkwaardig is dat de Engel loskomt of los was van de wolkkolom, waarin toch God aanwezig was.
20
Ex 14:20 En zij kwam tussen het leger der Egyptenaren, en tussen het leger van Israël; en de wolk was te gelijk duisternis en verlichtte den nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen nacht. (SV)
Tussen. Het is alsof de wolk de gedaante van een scheidsmuur aannam.
Te gelijk duisternis enz. De wolk was tegelijk, naar de zijde van de Egyptenaren, duisternis, zodat deze de reeds aanbrekende nacht voor hen nog donkerder maakte, en verlichtte tevens naar de zijde van Israël, als een heldere wolk, de nacht, zodat de een tot de ander, d.w.z. de Israëlieten en de Egyptenaren tot elkaar, niet naderde de hele nacht; want de Israëlieten, als bij dag wandelend, konden hun schreden verhaasten, terwijl de Egyptenaren, met de dichtste duisternis voor zich, zich slechts langzaam konden voortbewegen. Voor de Israëlieten gaf de wolk licht, voor de Egyptenaren vermeerderde zij als het ware nog de duisternis.
Het teken van Gods zichtbare tegenwoordigheid maakt aldus scheiding tussen de ongelovige wereld en het volk van God. Het Evangelie is een reuk van dood ten dode voor de ongelovigen, of een reuk van leven ten leven voor Gods volk.
21
Ex 14:21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de zee, zo deed de HEERE de zee weggaan, door een sterke oostenwind, die ganse nacht, en maakte de zee droog, en de wateren werden gekliefd. (CP[1])
Toen Mozes ... , zo deed de HEERE ... De HEERE wachtte totdat Mozes had gedaan wat hij moest doen.
De wateren werd gekliefd. Mozes moest de wateren klieven (vs. 16). Het is de HEER die het bewerkstelligt, door een natuurmiddel, een sterke oostenwind.
22
Ex 14:22 En de kinderen Israëls zijn ingegaan in het midden van de zee, op het droge; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter [hand] en aan hun linkerhand. (SV)
Een muur. Zie vers 29. Dat kan niet enkel uit de oostenwind verklaard worden. Een bovennatuurlijke kracht moet hier werkzaam zijn.
25
Ex 14:25 En Hij stiet de raderen van hun wagens weg, en deed ze zwaarlijk voortvaren. Toen zeiden de Egyptenaars: Laat ons vluchten van het aangezicht van Israël, want de HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. (CP[1])
En Hij stiet de raderen van hun wagens weg, en deed ze zwaarlijk voortvaren. God werkte tegen.
De HEERE strijdt voor hen tegen de Egyptenaars. De Egyptenaars hadden nu door wat de bovennatuurlijke oorzaak was.
27
Ex 14:27 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee; en de zee kwam weder, tegen het naken van den morgenstond, tot haar kracht; en de Egyptenaars vluchtten die tegemoet; en de HEERE stortte de Egyptenaars in het midden der zee. (SV)
Mozes had een werkzaam aandeel in de strijd. Wacht met Zijn handeling tot Mozes zijn handeling heeft verricht. God zet mens en middel (wind, zee) in.
Tot haar kracht. Die bruisende kracht van overspoeling en verzwelging werd tegengehouden door God.
De HEERE stortte de Egyptenaars in het midden der zee. De Egyptenaars hadden de nieuwgeboren jongetjes van Israël in het water van de Nijl geworpen, nu werpt de God der wrake het leger van Egypte in het water van de Schelfzee.
29
Ex 14:29 Maar de kinderen Israëls gingen op het droge, in het midden der zee; en de wateren waren hun een muur, aan hun rechter [hand] en aan hun linkerhand. (SV)
Een muur. Zie vers 22.
30
Ex 14:30 Alzo verloste de HEERE Israël aan dien dag uit de hand der Egyptenaren; en Israël zag de Egyptenaren dood aan den oever der zee. (SV)
Israël zag de Egyptenaren dood aan den oever der zee. De aangespoelde lijken bewezen dat Israëls vijanden werkelijk waren omgekomen.
31
Ex 14:31 Ook zag Israël de grote hand, die de HEERE aan de Egyptenaren bewezen had; en het volk vreesde de HEERE, en geloofde in de HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht. (CP[1])
Geloofde in de HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht.
Joh 14:1 Laat uw hart niet ontroerd worden. U gelooft in God, gelooft ook in Mij. (Telos)
Bron
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Ex. 14:20. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 2 juli 2012.
Statenbijbel uitgegeven door het Nederlandsch Bijbelgenootschap, Amsterdam, 1923. Tekst van de samenvatting van Ex. 14 is onder wijziging verwerkt op 2 juli 2021.