Exodus 3

Uit Christipedia

Exodus 3 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd. De volgende hoofdstukken van Exodus zijn op Christipedia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:

Exodus: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40.

Samenvatting

In het kort: Mozes’ roeping. — God verschijnt aan Mozes bij de Horeb in een brandend braambos (1-6) en deelt hem zijn voornemen mee, zijn volk uit Egypte te verlossen en naar "een goed en ruim land, een land vloeiend van melk en honing" te brengen (7-8). Begaan met het lot van het onderdrukte volk, beveelt Hij Mozes, tot Farao te gaan en de Israëlieten uit Egypte te leiden (9-10). Als Mozes betuigt hiertoe niet in staat te zijn, geeft God hem de verzekering van Zijn hulp (11-12). Op zijn vraag naar de naam van de God van Israëls voorvaderen, krijgt hij ten antwoord "Ik zal zijn, die Ik zijn zal" (13-15), benevens de last, mét de oudsten van Israël Farao te verzoeken dat het volk de woestijn moge intrekken om aan Jahweh te offeren (16-18). Farao zal dit weigeren, maar God zal hem door wondertekenen ertoe dwingen (19-20); terwijl de Egyptenaren goedwillig vele schatten aan de heengaande Israëlieten zullen meegeven (21-22).

1

Ex 3:1  En Mozes hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de woestijn, en hij kwam aan de berg Gods, aan Horeb. (CP[1])

Mozes hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader. Niet zijn eigen kudde. Met deze ervaring als herder zal hij de kudde van God, zijn hemelse Vader, hoeden.

De berg Gods, aan Horeb. Waar God hem nu zal verschijnen en waar God later aan het volk van Israël zich zal openbaren. Sommigen menen dat Midian in het tegenwoordige Saoedi-Arabië ligt en de berg Horeb daar is gevonden.

2

Ex 3:2  En de Engel des HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde in het vuur, en het braambos werd niet verteerd. (SV)

De Engel des HEEREN. Die God Zelf is, zie vers 4.

In een vuurvlam.

Heb 1:7  En van de engelen zegt Hij wel: ‘Die zijn engelen tot geesten maakt en zijn dienaars tot een vuurvlam’, (Telos)

De ogen van de Heer Jezus zijn als een vuurvlam:

Opb 1:14  en zijn hoofd en haar als witte wol, als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam (Telos)

Opb 2:18  En schrijf aan de engel van de gemeente in Thyatira: Dit zegt de Zoon van God, die zijn ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten aan blinkend koper gelijk: (Telos)

Opb 19:12  En zijn ogen zijn als een vuurvlam en op zijn hoofd zijn vele diademen en Hij heeft een geschreven naam, die niemand kent dan Hijzelf. (Telos)

4

Ex 3:4  Toen de HEERE zag, dat hij zich daarheen wendde, om te bezien, zo riep God tot hem uit het midden van het braambos, en zeide: Mozes, Mozes! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! (SV)

Zo riep God uit het midden van het braambos. God is dezelfde als de Engel des HEEREN (vers 2).

Mozes, Mozes! Twee maal. Vergelijk:

1Sa 3:10  Toen kwam de HEERE, en stelde Zich daar, en riep gelijk de andere malen: Samuël, Samuël! En Samuël zeide: Spreek, want Uw knecht hoort. (SV)

5

Ex 3:5  En Hij zeide: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig land. (SV)

Is heilig land. Waarschijnlijk omdat God tegenwoordig was.

6

Ex 3:6  Hij zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes verborg zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zien. (SV)

De God van ... God verwijst telkens naar vier enkelingen, waarvan Hij de God is. Hij is de God van het volk Israël, ja, van alle volken.

Ro 3:29  Is God alleen de God van de Joden? Niet ook van de volken? Ja, ook van de volken; (Telos)

Maar ook van de enkeling, van mij.

Hij vreesde God aan te zien. Begrijpelijk reactie van Mozes.

God is later zichtbaar geworden door zijn zoon Jezus Christus.

Joh 14:9  Jezus zei tot hem: Ben Ik zo lange tijd bij u en heb je Mij niet gekend, Filippus? Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien; hoe zeg je dan: Toon ons de Vader? (Telos)

7

Ex 3:7 En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. (SV)

Ik heb hun smarten bekend. Hetzelfde Hebreeuwse werkwoord, yada, wordt ook in 2:25 gebruikt.

Ex 2:25  En God zag de kinderen Israëls aan, en God kende [hen]. (SV)

Later zal God de Zoon de smarten op een bijzondere wijze kennen.

Jes 53:3  Hij was veracht, en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, en verzocht in krankheid; en [een] [iegelijk] was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. (SV)

8

Ex 3:8  Daarom ben Ik neergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaänieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten. (CP[1])

Daarom ben Ik neergekomen, dat Ik het verlosse. Zo zal de Zoon van God later neerkomen, de gestalte van een mens aannemend, om te verlossen.

En het opvoere uit dit land. Hebreeuws werkwoord: alah. Werkwoordstam: hiphil. De betekenis is: opvoeren, doen opgaan, doen omhooggaan. Het is alsof de opname van de Gemeente van Christus al wordt aangeduid.

Naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig. Ook ons wacht in de hemel een ruim en heerlijk land, een hemels Vaderland.

9

Ex 3:9  En nu, zie, het geschrei der kinderen Israëls is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken. (SV)

Het geschrei der kinderen Israëls is tot Mij gekomen. Hij heeft het gehoord (vers 7).

Ook heb Ik gezien de verdrukking. Zie vers 7.

10

Ex 3:10  Zo kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (de kinderen Israëls) uit Egypte voert. (SV)

Opdat gij Mijn volk ... uit Egypte voert. In vers 8 heeft God gezegd dat Hij het opvoert uit Egypte. Wie voert nu op en uit? Het antwoord is: God voert Israël op en uit door de dienst van Mozes. Hij gebruikt een mens. Zo zal Hij zich ook bedienen van Jezus, de Zoon van God, de mens zal worden, om mensen uit de wereld op en uit te voeren.

11

Ex 3:11  Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israëls uit Egypte zou voeren? (SV)

Wie ben ik? Een eenling, 80 jaar oud en slecht ter tale. Als we op onszelf zien, voelen we ons dikwijls onmachtig, onbekwaam.

12

Ex 3:12  Hij dan zei: Ik zal voorzeker met u zijn, en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden heb: wanneer u dit volk uit Egypte geleid hebt, zult ulieden God dienen op deze berg. (CP[1])

God voorzegt (1) dat Mozes het volk zou uitleiden, en (2) dat het uitgeleide volk God zou dienen op de berg Horeb.

God dienen. Merkwaardig is dat de Engel van Jahweh, die God is, niet zegt "Mij dienen". De Zoon, die hier aan het woord is, zoekt de eer van de Vader, terwijl Deze de eer van Zoon Zoon zoekt.

Deze berg. De berg Horeb (vers 1).

14

Ex 3:14  En God zeide tot Mozes: IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen Israëls zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! (SV)

IK ZAL ZIJN, Die IK ZIJN ZAL. Naar Zijn welbehagen zal Hij allerlei zijn, terwijl Hij steeds Zichzelf blijft. Vergelijk de Heer Jezus:

Heb 13:8  Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en tot in eeuwigheid. (Telos)

En dat terwijl Hij, onze Heer, de verlosser, de goede herder, het brood des levens, de rots met water, de grondslag van de gemeente, de hoeksteen van het Godsgebouw, de bruidegom enz. is.

15

Ex 3:15  Toen zei God verder tot Mozes: Aldus zult u tot de kinderen Israëls zeggen: Jahweh, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de God van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam eeuwiglijk, en dat is Mijn gedachtenis van geslacht tot geslacht. (CP[1])

Aldus zult u tot de kinderen Israëls zeggen. Desgelijks ook tot de oudsten van Israël (vers 16).

Jahweh. Onder de naam Jahweh was God al bekend aan Abraham, Izak en Jakob. Deze Jahweh stelt zich nu voor als IK ZAL ZIJN (14).

Dat is Mijn gedachtenis. Onder die naam wil Hij in herinnering gehouden worden. De naam keert in verkorte vorm terug in de naam van Jezus = Jah is heil.

1Co 11:24  en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: ‘Dit is mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot mijn gedachtenis’. 1Co 11:25  Evenzo ook de drinkbeker na de maaltijd, en Hij zei: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in mijn bloed; doet dit, zo dikwijls u die drinkt, tot mijn gedachtenis’. (Telos)

16

Ex 3:16  Ga heen, en verzamel de oudsten van Israël, en zeg tot hen: De HEERE, de God uwer vaderen, is mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob, zeggende: Ik heb ulieden getrouwelijk bezocht, en hetgeen ulieden in Egypte is aangedaan; (SV)

Getrouwelijk. God is trouw aan zijn volk en aan zijn verbond met hun vaderen.

Bezocht. Dat heeft zijn volk in Egypte niet gemerkt, doordat God (nog) niet aan hen verschenen is.

Ex 3:7  En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. (SV)

De Heer Jezus heeft zijn volk bezocht en zich aan hetzelve vertoond, en een kleine minderheid heeft Hem herkend. En niet alleen is de Heer Jezus gekomen en verschenen, Hij heeft aan de verdrukking deelgenomen. Hij is door de Romeinen (en door zijn broeders) verdrukt en gedood.

17

Ex 3:17  Daarom heb Ik gezegd: Ik zal ulieden uit de verdrukking van Egypte opvoeren, tot het land der Kanaänieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten; tot het land, vloeiende van melk en honig. (SV)

Daarom heb ik gezegd. Tot Mozes, zie vers 8.

Ex 3:8  Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaänieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten. (SV)

18

Ex 3:18  En zij zullen uw stem horen; en u zult gaan, u en de oudsten van Israël, tot de koning van Egypte, en ulieden zult tot hem zeggen: De HEERE, de God der Hebreeën, is ons ontmoet; zo laat ons nu toch gaan de weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij Jahweh, onze God, offeren! (CP[1])

Zult tot hem zeggen enz. Niet om zijn volk definitief te laten vertrekken, maar een geringer verzoek: om God offers te brengen.

Opdat wij Jahweh, onze God, offeren. Niet verlossing, maar de eer van God staat voorop. Hij is het waard dat wij Hem eren, omdat Hij goed en rechtvaardig en liefderijk is.

Bron

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Ex. 3 is onder wijziging verwerkt op 30 maart 2021.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.