Exodus 9
Exodus 9 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd. De volgende hoofdstukken van Exodus zijn op Christipedia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:
■ Exodus: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40. |
Samenvatting
In het kort: veepest, zweren, hagel. Farao wordt bedreigd, dat, als hij de kinderen van Israël langer zal ophouden, als vijfde plaag een zeer zware pest over het vee komen zal. Deze komt werkelijk op de bepaalde tijd, verschoont echter het vee van de Israëlieten, gelijk de Heere gezegd had. Farao overtuigt er zich nauwkeurig van dat Israël gespaard gebleven is, doch laat nog het volk niet vertrekken. (1-7). Zonder voorafgegane aankondiging volgt op de vorige plaag aanstonds de zesde. Mozes en Aäron moeten as uit de oven van farao nemen en naar de hemel strooien; daarvan komen zwarte blaren aan mensen en aan vee, zodat de tovenaars die eveneens met zweren bedekt waren, zich uit de omgeving van de koning moeten terughouden. Intussen verstokt God farao’s hart, dat hij naar Mozes en Aäron ook ditmaal niet hoort. (8-12). De volgende plaag is een in Egypte ongekend zware hagelbui. Degenen die Jahweh's woord hadden leren vrezen, wordt vooraf gelegenheid gegeven, om nog tijdig hun knechten en hun vee van het veld te voeren, en zich voor schade te vrijwaren. (13-35)
Plaag van de hagel (13-35)
Daar nu het gericht van de goddelijke verstokking op farao rust, worden de drie volgende plagen reeds van dien aard, dat zij voorbereidingen zijn tot de laatste beslissende slag, en worden zij met bijzondere nadruk de hardnekkige koning aangekondigd. De eerstvolgende plaag, waarover in dit gedeelte gehandeld wordt, is een hagel, zoals er nog nooit in Egypte geweest was.
32
Ex 9:32 Maar de tarwe en de spelt werden niet geslagen; want zij waren zacht (CP[1])
Spelt. In de Lutherse vertaling is in plaats van 'spelt', 'rogge' vertaald, terwijl toch die vrucht bedoeld wordt, waarvan de Egyptenaars, gelijk wij van de rogge, gewoon waren brood te bakken.
Zij waren zacht. Statenvertaling: 'zij waren bedekt'. Zij hadden nog geen aren, zij waren nog niet zo opgegroeid, of zij konden zich nog herstellen en vrucht geven.
Vlas en gerst (vers 31) komen in Egypte veel vroeger tot rijpheid dan tarwe en spelt. De plaag kwam, aldus Karl August Dächsel[2], waarschijnlijk in de maand maart; tot op de uittocht van de kinderen van Israël (hfdst.12 en 13) verliepen dan - volgens Dächsel - nog ongeveer drie weken.
Bron
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Exodus 9:32. Enige tekst hiervan, alsmede de tekst van de samenvatting van Ex. 9, is onder wijziging verwerkt op 21 mei 2021.
Voetnoten
- ↑ Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
- ↑ Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).