Richteren 15
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
De volgende hoofdstukken van Richteren zijn op Christipedia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:
■ Richteren, hoofdstuk: 1 • 2 • 3 • 4 • 5 • 6 • 7 • 8 • 9 • 10 • 11 • 12 • 13 • 14 • 15 • 16 • 17 • 18 • 21 |
Hoofdstuk Richteren 15 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Samenvatting
Als Simson van de vader van zijn vrouw verneemt, dat zij aan een ander is gegeven, steekt hij de oogst van de Filistijnen in brand (1-5). Wanneer zij uit boosheid daarover haar en haar vader verbrand hebben, wreekt hij zich bloedig (6-8). De Judeeërs leveren hem, met zijn goedvinden, gebonden aan de Filistijnen over, maar hij verbreekt de koorden en verslaat duizend man met een ezelskaak (9-18). Wanneer hij van dorst versmacht, klooft God een plaats en ontsluit zodoende een bron (18-19). Simson richt Israël twintig jaar (20).
1
Ri 15:1 En het geschiedde na [sommige] dagen, in de dagen van de tarweoogst, dat Simson zijn huisvrouw bezocht met een geitenbokje, en hij zei: Laat mij tot mijn huisvrouw ingaan in de kamer; maar haar vader liet hem niet toe in te gaan. (CP[1])
De dagen van de tarweoogst. Tarwe wordt geoogst in de droge tijd van het einde van april tot het begin van juni.
6
Ri 15:6 Toen zeiden de Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon van den Thimniet, omdat hij zijn huisvrouw heeft genomen, en heeft haar aan zijn metgezel gegeven. Toen kwamen de Filistijnen op, en verbrandden haar en haar vader met vuur. (SV)
En verbrandden haar en haar vader met vuur. Wat zij eerder hadden gedreigd te zullen doen (14:15), zij het om een andere oorzaak.
8
Ri 15:8 En hij sloeg hen, de schenkel en de heup, [met] een grote slag; en hij ging af, en woonde op de hoogte van de rotskloof Etam. (CP[1])
De schenkel en de heup. Hij sloeg hen de schenkel en de heup. Dit is een spreekwoordelijke uitdrukking, om daarmee aan te duiden, dat hij hen sloeg zonder enige sparen te laten gelden. Onze uitdrukking ervoor is deze: armen en benen stuk slaan. NBV2004: "hij sloeg er ongenadig op los". De bedoeling wordt in het volgende nader verklaard, waar gezegd wordt dat hij hen sloeg met een grote slag.
De rotskloof Etam. Zie Etam.
13
Ri 15:13 En zij spraken tot hem, zeggende: Neen, maar wij zullen u wel binden, en u in hun hand overgeven; doch wij zullen u geenszins doden. En zij bonden hem met twee nieuwe touwen, en voerden hem op van de rots. (CP[1])
Wat Simson hier wedervaart, nl. door zijn volksgenoten gebonden worden en overgeleverd te worden aan de overheersende vijand, is ook de Heiland Jezus wedervaren.
Joh 11:47 De overpriesters dan en de farizeeen riepen de Raad bijeen en zeiden: Wat doen wij? want deze mens doet vele tekenen. Joh 11:48 Als wij Hem zo laten begaan, zullen allen in Hem geloven; en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als ons volk wegnemen. Joh 11:49 Maar een van hen, Kajafas, die in dat jaar hogepriester was, zei tot hen: Joh 11:50 U weet niets, en u bedenkt niet, dat het nuttiger voor ons is dat een mens sterft voor het volk en niet de hele natie verloren gaat. Joh 11:51 Dit nu zei hij niet uit zichzelf, maar daar hij hogepriester in dat jaar was, profeteerde hij dat Jezus zou sterven voor het volk; Joh 11:52 en niet alleen voor het volk, maar opdat Hij ook de verstrooide kinderen van God tot een zou vergaderen. Joh 11:53 Van die dag af dan beraadslaagden zij om Hem te doden. Joh 11:54 Jezus dan wandelde niet meer vrijuit onder de Joden, maar ging vandaar naar het land bij de woestijn, naar een stad die Efraim heette, en bleef daar met de discipelen. (Telos)
Mt 27:2 En nadat zij Hem hadden gebonden, leidden zij Hem weg en leverden Hem over aan Pontius Pilatus, de stadhouder. (Telos)
15
Ri 15:15 En hij vond een vochtig ezelskinnebakken, en hij strekte zijn hand uit, en nam het, en sloeg daarmede duizend man. (SV)
Door een ezelskaak, die spreekt van de dood van het dier, doodt Simson duizend mannen. Dat doet denken aan:
Heb 2:14 Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood te niet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, (Telos)
17
Ri 15:17 En het geschiedde, als hij geëindigd had te spreken, zo wierp hij het kinnebakken uit zijn hand, en hij noemde dezelve plaats Ramath-lechi. (SV)
Ramath-lechi. Dat is 'Kaakbeenhoogte'[2]. Lechi = Kaakbeen.
18
Ri 15:18 Als hem nu zeer dorstte, zo riep hij tot den HEERE, en zeide: Gij hebt door de hand van Uw knecht dit grote heil gegeven; zou ik dan nu van dorst sterven, en vallen in de hand dezer onbesnedenen? (SV)
De sterke Simson was onmachtig om in zijn dorst te voorzien. Dorst kon hem verslaan. Ook sterke mannen blijven zwakke schepselen, die van Gods gunst en gaven afhankelijk zijn.
19
Ri 15:19 Toen kloofde God de holle plaats, die in Lechi is, en er ging water uit van dezelve, en hij dronk. Toen kwam zijn geest weder, en hij werd levend. Daarom noemde hij haar naam: De fontein des aanroepers, die in Lechi is, tot op dezen dag. (SV)
De holle plaats. Of holte. In het Hebreeuws één woord, dat letterlijk betekent: mortier, vijzel. Dit woord komt in de Bijbel alleen nog voor in Spr. 27:22.
Spr 27:22 Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken. (SV)
Toen kloofde God ... en er ging water uit. God slaat en er wordt een bron ontsloten. Dat gebeurde ook tijdens Israëls woestijnreis.
Christus werd geslagen, opdat wij water des levens zouden ontvangen en onze dorst gelest zou worden en onze geest vernieuwd en verlevendigd zou worden.
20
Ri 15:20 En hij richtte Israël, in de dagen der Filistijnen, twintig jaren. (SV)
Twintig jaren.
Ri 16:31 Toen kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op, en brachten [hem] opwaarts, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israël gericht twintig jaren. (SV)
Bron
Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Richt. 15:8. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 27 juli 2021.