Jozua (boek)/23

Uit Christipedia
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.
Jozua: 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | 18 | 19 | 20 | 21 | 22 | 23 | 24

Hoofdstuk 23 van Jozua (boek) wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Samenvatting

In het kort: Jozua vermaant het volk. - Jozua ontbiedt de vertegenwoordigers van Israël, en verzekert hun dat God ook de overgebleven Kanaänieten zal uitstoten, als Israël maar niet tot hen ingaat en hun goden dient (1-7); want gelijk trouw aan God hun de zege over hun vijanden verschafte, zou het tegendeel hen in hun macht overleveren (8-13); gelijk elke belofte tot dusverre vervuld was, zou dan iedere bedreiging uitkomen (14-16).

Joz. 23:4

Joz 23:4  Ziet, ik heb u deze overige volken door het lot doen toevallen, ten erfdeel voor uw stammen, van de Jordaan af, met al de volken, die ik uitgeroeid heb, en tot de grote zee, tegen de ondergang der zon. (CP[1])

De grote zee. D.i. de Middellandse Zee.

Tegen de ondergang der zon. De zon gaat onder in het westen. Ten opzicht van het land Israël gaat de zon onder in de Middellandse Zee.

Joz. 23:5

Joz 23:5  En de HEERE, uw God, Zelf zal hen uitstoten voor ulieder aangezicht, en Hij zal hen van voor ulieder aangezicht verdrijven; en gij zult hun land erfelijk bezitten, gelijk als de HEERE, uw God, tot u gesproken heeft. (SV)

Uitstoten. Uit het land of de plaatsen waar zij wonen. Vergelijk 'verdrijven' in dit vers.

Verdrijven. Zie vers 9.

Joz. 23:9

Joz 23:9  Want de HEERE heeft van uw aangezicht verdreven grote en machtige volken; en u aangaande, niemand heeft voor uw aangezicht bestaan, tot op dezen dag toe. (SV)

Verdreven. Zie vers 5.

Beschouwing

Alleen de ervaringen van Gods trouw en goedheid kunnen ons niet baten, en geen zegen voor ons verspreiden, indien wij niet voortdurend in gemeenschap met God blijven. Dit belangrijke en ernstige beginsel, waarop wij wel mogen achtgeven, wordt ons in het hoofdstuk op treffende wijze voor ogen gesteld.

In het rustig bezit van het land van hun erfenis, terwijl Jahweh hun rust gegeven had van al hun vijanden rondom, richt Jozua hun blik op al hetgeen hun God voor hen gedaan had. En waarlijk zij hadden veel van Zijn macht en goedheid ondervonden. Welke heerlijke overwinningen hadden zij behaald! Talrijke volken hadden zij uitgeroeid; vele reuzen verslagen; machtige ste­den ingenomen. En Jahweh zou voortgaan hen te zegenen en hun de overwinning te schenken. Al de vijanden, die er nog overgebleven waren, zouden in hun hand worden gegeven. Niemand zou voor hen bestaan. Een terugblik op de afgelegde weg moest hen Gods machtige hulp doen prijzen, en de belofte van Gods voortdurende trouw en goedheid kon hen bekwamen tot de strijd.

Maar dit kon niet baten, indien zij niet bleven wandelen in de wegen des Heeren. Hun overwinningen, hun ondervindingen van Gods trouw en macht konden hen niet bewaren, evenmin als de wetenschap, dat God altijd Dezelfde blijft, hun kracht geven kon.

Dit is hoogst belangrijk voor ons. Wat wij ondervonden hebben, de ervaringen, die wij heb­ben opgedaan, de overwinningen, die wij hebben behaald, stellen ons niet in staat om heden een enkele overwinning te behalen. Het gebeurt heel licht, dat, wanneer men Gods goedertieren­heid en hulp ondervonden heeft, men zich daarin zozeer verblijdt, dat men er op gaat steunen, en vergeet, hoe men elke dag nodig heeft, in Gods gemeenschap te blijven, en kracht bij God te zoeken.

Verzwakt de gemeenschap met God, dan weet de duivel wel een gelegenheid te vinden, om ons te doen struikelen of de nederlaag te doen lijden, want hij kent onze zwakke zijde, en weet uit­nemend van onze onwaakzaamheid partij te trek­en. Daarom is het zo nodig, dat wij bedenken dat, wat wij gisteren genoten of ondervonden, ons heden niet helpen kan. Alleen in voort­durende gemeenschap met God ligt onze kracht. Wandelen wij niet in gemeenschap met God, dan mogen wij honderden ervaringen van Gods trouw en macht kunnen opnoemen, het zal ons niet voor struikelen bewaren.

Wanneer wij ons evenwel in Gods gemeenschap bevinden, dan kunnen de ervaringen, die wij van Zijn goedheid en trouw hebben opgedaan, ons uitnemende dien­sten bewijzen. Als wij in zware strijd of in grote moeilijkheden zijn, en wij bevinden ons in gemeenschap met God, dan zal de herinnering aan hetgeen God vroeger deed, aan Zijn hulp in andere moeilijkheden, aan de macht mede Hij ons de overwinning deed behalen, sterken, bemoedigen en vertrouwen inboezemen.

In zijn strijd tegen Goliath werd David gesterkt door de herinnering aan de leeuw en de beer, die hij door Gods hulp had verslagen. „Laat ons toch in de hand van de Heer vallen, want Zijn goedertierenheden zijn vele,” zei David tot de profeet Gad, toen deze hem van Godswege bestrafte over de volkstelling. „Met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur,” riep hij uit, toen hij dacht aan al de uitreddingen en de verlossingen van de Heer. Maar dezelfde man zei eens in moedeoosheid en ongeloof: „Nu zal ik nog één der dagen omkomen door de hand van Saul,” en hij nam de vlucht naar het land der Filistijnen!­

"De grote fout van vele christenen is," schreef Herman Cornelis Voorhoeve in 1926[2], "dat zij teren op hetgeen zij vroeger genoten hebben. Als wij hen horen spreken, dan vernemen wij meestal, wat zij voor 20 of 30 jaren ondervonden of genoten hebben. Met veel smaak kunnen zij daarvan vertellen, en soms hoog daarvan opgeven. Maar als men dan naar het tegenwoordig genot vraagt, dan krijgt men òf een ontwijkend ant­woord, òf men hoort de klacht: 'Ja, het is niet altijd zonneschijn; er komen ook wel eens wolken.' Het hart is niet gelukkig. Het geweten is verontreinigd. De duivel heeft invloed ge­kregen. En dan behelpt men zich, om toch een zeker genot te smaken, en zichzelf op te drin­gen, dat men toch wel een waar christen is, met wat men vroeger van Gods hulp en trouw ondervonden heeft. Ach! dit is zo arm. Want als men niet gelukkig is, dan blijft het hart toch koud, al spreekt men ook nog zoveel over zijn vroegere ondervindingen. Kracht is er niet. Ge­loof en moed evenmin. Blijdschap en vrede ook niet. Wat anderen prijzen, is slechts schijn. O, men deed veel beter, om zich voor God te ver­ootmoedigen; om de oorzaak op te sporen, waardoor het geluk verdwenen is; om de zonde te belijden, die de gemeenschap heeft verbroken."

Bronnen

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van de samenvatting van Joz. 23 is onder wijziging verwerkt op 22 dec. 2020.

H.C. Voorhoeve Jzn., De strijd des geloofs. Beschouwing over het boek Jozua ('s Gravenhage: J.N. Voorhoeve, 1926). Tekst van de beschouwing van hoofdstuk 23 is onder wijziging verwerkt op 1 maart 2021.

Voetnoten

  1. Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. H.C. Voorhoeve Jzn., De strijd des geloofs. Beschouwing over het boek Jozua ('s Gravenhage: J.N. Voorhoeve, 1926), blz. 183-184. Spelling van het citaat is gemoderniseerd.