Vervolging van christenen/Geschiedenis

Uit Christipedia

De geschiedenis van de vervolging van christenen begint al kort na de hemelvaart van de Heer Jezus. Vanaf het begin van Christus' gemeente (in Jeruzalem) tot op de huidige dag worden christenen vervolgd.

Joodse vervolgingen

Jezus waarschuwde zijn leerlingen dat zijn leerlingen door Joden en heidenen zouden worden vervolgd.

Markus 13:9  Kijkt u echter uit voor uzelf; zij zullen u overleveren aan raadsvergaderingen en in synagogen zult u worden geslagen en voor stadhouders en koningen zult u worden gesteld ter wille van Mij, tot een getuigenis voor hen; 13:10  en aan alle volken moet eerst het evangelie worden gepredikt. (Telos)

Destijds waren in het land van Israël de stadhouders Romeinen, de koningen leden van het koningshuis van Herodes. De eerste vervolging van de gelovigen greep plaats in het Heilige Land, tegen de gemeente van Christus in Jeruzalem. Nadat Stefanus, de eerste bloedgetuige onder de leerlingen van de Heer Jezus Christus, gedood was, met instemming van Saulus, brak er een grote vervolging uit.

Hnd 8:1 Saulus nu stemde ermee in, dat hij werd gedood. Er ontstond nu in die tijd een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en allen werden verstrooid door de landstreken van Judea en Samaria, behalve de apostelen. (...) Hnd 8:3 Saulus echter verwoestte de gemeente, terwijl hij huis na huis binnenging en mannen en vrouwen meesleepte, en hij leverde hen over in de gevangenis. (TELOS)

De vervolging had weliswaar verstrooiing tot gevolg, maar geen verstomming. Want:

Hnd 8:4 Zij dan die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het woord. (TELOS)

Later, toen Saulus bekeerd en wedergeboren was en tot gezant (apostel) van Christus was geroepen, bekende hij:

Hnd 26:11  En door al de synagogen heb ik hen dikwijls gestraft, en gedwongen te lasteren; en boven mate tegen hen woedende, heb ik [hen] vervolgd, ook tot in de buiten [landse] steden. (Telos)

1Co 15:9  Want ik ben de minste van de apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd te worden, daarom dat ik de Gemeente Gods vervolgd heb. (Telos)

Ook buiten Jeruzalem, in het Romeinse rijk, ondervonden de christenen tekenkanting en vervolging van de zijde van Joden, bijvoorbeeld in Thessalonika.

Hnd 17:5  De Joden echter werden jaloers, namen enige boze mannen van het gepeupel te hulp, veroorzaakten een volksoploop en brachten de stad in tumult; en zij kwamen op het huis van Jason af en trachtten hen voor het volk te brengen. Hnd 17:6  Toen zij hen echter niet vonden, sleepten zij Jason en enige broeders voor de stadsbestuurders en riepen: Dezen, die het aardrijk in oproer brengen, zijn ook hier gekomen, Hnd 17:7  en Jason heeft hen opgenomen; en dezen handelden allen tegen de verordeningen van de keizer door te zeggen dat er een andere koning is: Jezus. Hnd 17:8  En zij brachten de menigte en de stadsbestuurders, die dit hoorden, in verwarring. Hnd 17:9  En toen zij van Jason en de overigen een borgtocht hadden ontvangen, lieten zij hen gaan. (Telos)

Tiental Romeinse vervolgingen

In de eerste drie eeuwen werden christenen in het Romeinse rijk vervolgd. De Romeinse keizers vervolgden hen van 64 tot 305, doch met lange tussenpozen: van 211 tot 235, van 240 tot 257 en van 260 tot 303. Niet weinige geloofsgetuigen stierven een gewelddadige, smartvolle, bloedige dood (→ BloedgetuigeMartelaar). 

De geschiedenis maakt melding van zeer vele martelaren, die, om de getuigenis van Jezus Chris­tus, in de wrede vervolgingen door de Romeinse keizers op verschillende wijzen werden omgebracht, en wel in onderscheidene landen en koninkrijken. De volgende beschrijving is genoeg, om ieder de onmenselijke tirannie en wreedheid te tonen, door de heidense keizers jegens de vrome christenen en oprechte belijders van de christelijke waarheid gepleegd.

Het aantal van deze vervolgingen wordt gewoonlijk op tien geschat. Augustinus en Sulpitius Severus hebben deze overlevering gevestigd. Hierbij heeft men op het oog gehad de overeenkomst met de tien plagen van Egypte en de tien horens van het apocalyptische Beest (Opb. 18: 1-4), waaronder men de tien kerkvervolgers verstond.

Men onderscheidt de volgende vervolgingen:

  1. De eerste vervolging onder keizer Nero (keizer 54-68), in de jaren 64 - 67[1].
  2. De tweede vervolging onder Domitianus (keizer 81 - 96);
  3. De derde vervolging onder Trajanus (keizer 98 - 117);
  4. De vierde vervolging onder Marcus Aurelius (keizer 161-180) en Commodus (keizer 177-192) (2e helft van de 2e eeuw);
  5. De vijfde vervolging onder keizer Septimus Severus (keizer 193-211);
  6. De zesde vervolging onder keizer Maximinus;
  7. De zevende vervolging onder keizer Decius (keizer 249-251 n.C.);
  8. De achtste vervolging onder de keizers Valerianus en Gallienus;
  9. De negende vervolging christenen onder keizer Aurelianus;
  10. De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen, begonnen onder de keizers Diocletianus en Maximianus, en voortgezet onder Maxentius, Licinius en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 

Hieronder wordt van deze tien vervolgingen iets meegedeeld.

1e eeuw

Eerste vervolging, onder Nero (64 — 67)

De eerste van de tien vervolgingen onder de keizers van Rome vond plaats Nero. Aanleiding was de grote brand van Rome in het jaar 64. Het gerucht ging rond dat de keizer de brand had aangestoken om Rome in ongeëvenaarde luister te kunnen herbouwen. Om aan de volkswraak te ontkomen, wierp hij de schuld op de christenen.

De wreedaard liet de beschuldigden in zakken naaien, die van binnen met hennep aangevuld en van buiten met pek en hars bestreken waren, en liet ze daarop 's nachts in zijn tuinen verbranden, terwijl de keizer bij het licht van deze „levende fakkels” in een wagen rondreed om zich door de menigte te laten toejuichen. Onder zijn regering verwierven de apostelen Petrus en Paulus de kroon der martelaren (67 na Chr.).

Sinds Nero was praktisch de stelling van kracht: „Christianos esse non licet: Het is niet geoorloofd, dat er christenen zijn”. Dit primitieve edikt wordt aan Nero toegeschreven.

De keizers Vespasianus (keizer 69 - 79 n.C.) en Titus (keizer 79 - 81 n.C.) lieten de christenen met rust.

Tweede vervolging, onder Domitianus (81 — 96)

De tweede vervolger was keizer Domitianus. Deze had grote behoefte aan geld, daar de schatkist door weergaloze verkwistingen was uitgeput, terwijl de belastingen al uiterst hoog waren opgedreven, waardoor de handel zeer werd gedrukt. Door een uitgebreid klik-systeem wist hij dat het christendom zeer vele aanhangers telde onder de rijke patricische families. Het vermogen nu van ter dood veroordeelden en verbannenen verviel aan de keizer.

Bij zijn geldnood en zijn haat tegen de christennaaam kwam de vrees. De tot Christus bekeerde Jood en kroniekschrijver Hegesippus (2e eeuw n.C.), aangehaald door de kerkhistoricus Eusebius, verhaalt dat Domitianus „beducht was voor de komst van de Christus"[2], want door heel het Oosten ging het gerucht dat de heerschappij der wereld aan een afstammeling van David zou toebehoren.

In de christenen, inzonderheid in Jezus' bloedverwanten, zag hij een dreigend gevaar voor zijn troon. Daarom beval hij, volgens Eusebius, de verwanten van de Heer in Palestina op te sporen en naar Rome te voeren. Spoedig evenwel liet hij, bij het zien van hun vereelte handen, zijn ongegronde vrees varen en zond hen naar hun vaderland terug. Niettemin deed hij talrijke christenen folteren en ter dood brengen, onder wie zijn eigen neef Flavius Clemens[3].

2e eeuw

Derde vervolging, onder Trajanus (98 — 117)

De derde vervolging had plaats onder keizer Trajanus (keizer 98 - 117 n.C.) De vervolging begon op zijn bevel. Hij was opgehitst door Mamertinus, stadhouder te Rome, en Tarquinus, overste van de heidense afgoderijen. De afgodendienaars brachten ook geld op, en gaven schatting om de Christenen te vervolgen en uit te roeien, alles onder het voorwendsel, dat de christenen onwillig waren om de goden te aanbidden en met offeranden te vereren, en dat zij vijanden van hen en van de Romeinse republiek waren. Onder de regering van Trajanus moesten christenen Christus vervloeken om verder te mogen leven.

Omstreeks het jaar 112 vroeg Plinius, stadhouder van Bithynië, de keizer om raad. Deze antwoordde, dat Plinius goed gehandeld had met allen gevangen te nemen en terecht te stellen, die het christendom standvastig bleven belijden.

Hij verbood opsporingen van de christenen. Ook wees hij een niet ondertekende (anonieme) beschuldiging af; niemand mocht anoniem een christen aangeven. Wettig aangebrachten liet hij straffen, als ze bleven weigeren het christendom te verloochen en de goden te vereren (edikt van 112). De christenen werden dus niet aangeklaagd en gestraft als schuldig aan eenheid misdrijf, doch enkel en alleen omdat ze christenen waren, die hun geloof en hun Heer trouw bleven. Daardoor zijn er vele christenen onder deze Romeinse keizer vermoord.

Onder de beroemdsten, welke als offers vielen, behoorde: Simeon, opziener van de gemeente van Christus te Jeruzalem (marteldood omstreeks 107 of later), en Ignatius, opziener van de gemeente van de Heer te Antiochië. 

Hadrianus (117-138)

Keizer Hadrianus, die regeerde van 117 tot 138, was de christenen niet zeer vijandig. Het keizerlijke besluit van 112 bleef echter van kracht. Toen keizer Hadrianus de Joden de besnijdenis verbood, brak een hevige opstand van de Joden uit, die na drie jaar (132-135) werd gebroken. Geheel het land van Israël werd verwoest en op de bodem van Jeruzalem werd een heidense stad met heidense tempels gebouwd. Daar het christendom door de heidenen beschouwd werd als een Joodse sekte, prikkelde deze opstand tot vervolging van de christenen. Quadratus, die leefde in Klein-Azië[4], bood de keizer een apologie (verdedigingsschrift) van het christendom aan. „De daden van onze Verlosser - — schrijft hij o.a. — zijn steeds zichtbaar geweest. De door Hem genezenen en van de dood opgewekten leefden nog geruime tijd na zijn tocht op deze aarde; velen hebben zelfs tot in onze dagen geleefd".

Antoninus Pius (138-161)

Ook onder keizer Antoninus Pius, die regeerde 138 — 161, bleef het edikt van Trajanus uit het jaar 112 zijn kracht behouden. Wel was hij voor de christenen niet wreed en verbood hij elke volksoploop tegen hen, doch de toestand bleef hachelijk. Justinus (100/114-ca. 165) bood de keizer een verdedigingsschrift (apologie) aan. In Klein-Azië viel de Polycarpus, opziener van de gemeente van Christus te Smyrna, als offer der vervolging.

Vierde vervolging

Mozaïek voorstellend de onthoofding van Justinus

Marcus Aurelius. Marcus Aurelius (keizer van 161-180), de opvolger van Antoninus Pius, was een aanhanger van de stoïcijnse wijsbegeerte. Hij liet zich zowel door de ophitsingen van de heidense wijsgeren als uit politieke beweegredenen tot vervolging van de christenen verleiden. In de verspreiding van het christendom zag hij 't grootste gevaar voor het bestaan van de Romeinse staat. De vervolging was dan ook algemeen en zeer hevig. Te Rome werd o.a. de christelijke wijsgeer en apologeet Justinus, die ook deze keizer een verweerschrift of apologie had aangeboden, onthoofd.

Het ergst woedde de vervolging in Gallië. Celcus schreef (178): men zag de christenen opgejaagd, langs alle kanten ronddolend, zwervend, opgespoord, omdat men ze wilde uitroeien.

Te Lyon, waar heidense slaven op de pijnbank hun christelijke meesters van de afschuwelijkste misdaden besehuldigden, stierven onder anderen de 90-jarige bisschop Photinus, de diaken Sanctus en de maagd en slavin Blandina na de vreselijkste folteringen.

Commodus. Commodus (keizer van 177-192), die stond onder de invloed stond van zijn christelijke gemalin Marcia, was persoonlijk geen vervolger van de christenen; doch hij hinderde de stadhouders niet in hun christenvervolging.

3e eeuw

Vijfde vervolging (202-211)

De vijfde vervolging van de christenen barstte uit in het begin van de 3e eeuw, in het tiende jaar der regering van Septimius Severus, Romeins keizer van 193 — 211. De aanleiding tot deze vervolging was, dat de eerrovers en lasteraars allerlei valse beschuldigingen uitstrooiden jegens de christenen, namelijk, dat zij oproerige lieden waren, die zich jegens de keizerlijke majesteit misdroegen, doodslagers, tempelrovers, bloedschenders, die in hun samenkomsten de kaarsen uitbliezen en zich aan allerlei ontucht en ondeugd overgaven, kindermoordenaars, menseneters gelijk, dat zij een ezelskop als God vereerden, maar bovenal dat zij de goden verachtten, en dat daarom vanwege hen ongeluk en rampen de mensen was overkomen. 

Keizer Severus verbood door het edikt van 202 onder zware straffen, christen te worden. De vervolging woedde het ergst in Afrika, nadat de gelovigen Eusebius en Tertullianus daar hun geschriften hadden opgesteld. Een grote menigte christenen werd naar Alexandrië, in Egypte, gebracht, waar zij om de naam van Christus op velerlei wijzen gedood werden. Te Carthago stierven o.a. Perpetua en Felicitas (203) de marteldood. Tot de voornaamste martelaren van die tijd behoren Leonidas (te Alexandrië), de vader van kerkleraar Origenes, en Irenaeüs, opziener. Ca. 205 werden te Alexandrië de maagd Potamina, een leerling van Origenes, en haar moeder Marcella omgebracht met ziedende pek[5]. Mogelijk is ook Albanus van Engeland in deze periode onthoofd.

De vier volgende keizers waren de christenen gunstig gezind. Alexander Severus plaatste zelfs naast Abraham en Orpheus de beeltenis van Christus. Ook liet hij Bijbelspreuken op de paleiswanden aanbrengen. En het terrein, dat herbergiers de christenen betwistten, wees hij dezen toe met de woorden: „Het is beter, dat de Godheid op welke wijze ook daar vereerd wordt, dan dat die grond geschonken wordt aan herbergiers”.[6]

Zesde Vervolging

De zesde vervolging greep plaats onder keizer Maximinus I Trax, die regeerde van 235 tot 238. Zijn edikt beval, de overheden der Kerk terecht te stellen, en daardoor de kudde te verstrooien. Paus Pontianus (gestorven 235), en de beroemde priester en tegenpaus Hippolytus (gestorven 235), naar Sardinië verbannen, bezweken in de mijnen. Het edikt werd niet overal en niet in zijn volle gestrengheid uitgevoerd.

Na die vervolging genoot de Kerk weer rust. In deze jaren van vrede nam het getal van Jezus' volgelingen aanzienlijk toe. Vele voorname families omhelsden de leer van de Verlossers. Overal begonnen de christenen tempels te bouwen en openlijk godsdíenstoefeningen te houden. Vrij talrijk waren de gelovigen, die gewichtige staatsambten bekleedden, of leefden en verkeerden aan het keizerlijk hof.

Deze lange vrede had bij vele christenen verslapping ten gevolge gehad. Toen kwam de storm der vervolging de Kerk zuiveren. Zeer velen bleven trouw, doch ook velen vielen af. Hevige strijd ontstond er over het weer opnemen van deze laatsten in de Kerk.

Zevende vervolging

De zevende vervolging van de christenen begon in 249. Het was een zeer grote en wrede vervolging, en wel onder de regering van keizer Decius, die regeerde van 249-251. Decius vervolgde uit politiek, van 249 - 250. Hij wilde de oude Romeinse wereldmacht herstellen op de grondslag van de oude Romeinse godsdienst. In zijn oog was het christendom de gevaarlijkste vijand van de Romeinse staat. Door algemene wetten wilde hij het christendom uitroeien. „Liever - zei hij - een mede-keizer in Rome, dan een paus.”[7]

Het christendom moest dus vernietigd, alle christenen tot offeren aan de afgoden en aan de keizer gedwongen worden. Door openbare, langdurige martelingen trachtte men de christenen tot afval te brengen. Men wilde geen martelaren meer maken, maar apostaten (afvalligen). Daarin slaagde men niet zelden.

Christenen werden in vier groepen onderscheiden.

  1. Libellatici: die een libellum kochten, een certificaat dat verklaarde dat zij hadden op de voorgeschreven wijze hadden geofferd of daartoe bereid waren;
  2. Thurificati: die wierook brandden;
  3. Sacrificati: die offerden;
  4. Confessores: die belijdenis deden, de belijders.

In deze tijd was er een hevige discussie in de kerk of de gevallen christenen wel terug mochten in de kerk.

Sommigen dachten dat hij de vervolging beval uit haat jegens keizer Filippus, die de christelijke godsdienst had aangenomen. Maar Cyprianus, die in die tijd leefde, schrijft de aanleiding tot deze vervolging aan de christenen zelf toe. "Men moet (zegt hij) het inzien en belijden, dat de grimmige en vernielende benauwdheid, die onze kudde voor het merendeel verwoest heeft en nog zonder ophouden verwoest, om onze zonden ons is overkomen, omdat wij de weg des Heeren niet bewandelen, en de hemelse geboden ons tot onze zaligheid gegeven, niet bewaren. Onze Heere heeft de wil Zijns Vaders volbracht, en wij volbrengen de wil van onze Heere niet. Ieder onzer benaarstigt zich om geld en goederen te vergaderen, de hovaardij na te jagen; men maakt zich schuldig aan afgunst en tweedracht, verzaakt de eenvoudigheid en verloochent de boze wereld alleen niet woorden en niet met daden, behaagt zichzelf en mishaagt allen. Wij worden aldus geslagen, gelijk wij verdienen; want welke plagen, welke slagen verdienen wij niet?" etc.

En elders schrijft hij: "Indien men de oorzaak van de jammer en het ongeluk kent, zal men gemakkelijk een geneesmiddel vinden voor de wond. De Heere heeft Zijn huisgezin willen beproeven; en, aangezien de langdurige vrede, de lering en tucht, die ons van de hemel gegeven waren, bedorven had, zo heeft de hemelse straf het onmachtige, ja bijna had ik gezegd het slapende geloof, wederopgewekt. En, daar wij door onze zonden nog meer verdienden te lijden, heeft nochtans de allerbarmhartigste Heere zo genadig met ons gehandeld, dat al wat er is geschied, veeleer een bezoeking scheen dan een vervolging. Ieder benaarstigde zich, om zijn bezittingen te vermeerderen, en men vergat wat de gelovigen of de Christenen in de tijd der Apostelen. gedaan hebben, of altijd behoorden te doen; men wendde, integendeel, alle naarstigheid aan, om als door een onverzadigbare brand van gierigheid de rijkdommen op te hopen en te vermeerderen. Onder de priesters vond men geen behoorlijken ijver om God te dienen; onder de dienaars geen oprecht geloof, in de werken geen barmhartigheid, in de zeden geen tucht." Tot dusverre Cyprianus.

In deze bloedige vervolging werden vele Christenen, uit de aanzienlijken en uit de lage stand, in vele landen en steden van het gehele keizerrijk onder ongehoorde pijnigingen ter dood gebracht. Van de martelaren kunnen genoemd worden: Alexander, opziener van de gemeente te Jeruzalem; Babylas, opziener van de gemeente te Antiochië. Alexandrië was als het ware de schouwplaats van alle tirannie. Daar werd onder anderen omgebracht de bejaarde man Metranus, de vrouw Coïntha, de bejaarde maagd Apollonia, en Serapion.

Onmenselijk was de marteling van de Godgewijde maagd Agatha, een aanzienlijke vrouw van het eiland Sicilië. Nadat zij lang gefolterd, met fakkels geschroeid, gruwelijk verminkt, boven gloeiende kolen geblakerd en op potscherven gewenteld was, stierf zij eindelijk (ca. 250) in de kerker met de woorden: „Heer, die mij van de jeugd af bewaard, de liefde tot de wereld van mij weggenomen en mij over alle folteringen hebt doen zegevieren, neem mij op in uw eeuwige woning.”[6]

Ook de geleerde Origenes werd te Tyrus gruwelijk gepijnigd, zodat hij enige jaren later, ca. 254, aan de gevolgen van de doorstane mishandelingen bezweek.

Na een jaar schorste de keizer de uitvoering van zijn edikt. Nu volgde een periode van rust tot 257.

Achtste vervolging

De achtste vervolging vond plaats onder de keizers Valerianus I (keizer 253 - 260 n.C.) en Gallienus (keizer 256 - 258 n.C.). Valerianus I zette in 257 een minder bloedige, doch meer doordachte vervolging in. De tovenaar Macrianus was zijn boze genius. De vervolging was vooral gericht tegen de christelijke Romeinse adel. Op de weigering aan de Romeinse goden te offeren volgden verbanning, verbeurdverklaring van goederen en terechtstelling.

Een eerste edict verbood de bijeenkomsten van de christenen en het betreden van de begraafplaatsen en godshuizen op straffe van onthoofding, Ook gebood het aan alle opzieners, oudsten en dienaren (diakenen) te offeren op straffe van verbanning. Een tweede edict verordende de terechtstelling van de hele 'geestelijkheid', terwijl de ambtenaren uit hun ambt ontzet, van hun goederen beroofd, en, indien zij volhardden, onthoofd zouden worden. Hun vrouwen en kinderen werden verbannen. Ontelbaar velen van elke stand en leeftijd ondergingen de marteldood.

258. In deze vervolging stierven te Carthago de opziener en kerkleraar Cyprianus (258 n.C.). In datzelfde jaar stierf in Rome de marteldood opziener ('paus') Sixtus II samen met vier diakens. Drie dagen later onderging de diaken Laurentius daar de marteldood. 153 christenen werden in ongebluste kalk geworpen.

Laurentius te Rome op een rooster verbrand (of werd hij onthoofd?)

De vervolging, begonnen in 257, werd in 260 door Gallienus (keizer van 253 tot 268), beëindigd.[8] Hij was de christenen gunstig gezind. De verbeurd verklaarde goederen en de begraafplaatsen werden teruggegeven, de godsdienstoefeningen, behoudens enige beperkingen, toegestaan (tolerantie-edict).

269. Op 14 februari 269 werd een priester, genaamd Valentinus, onthoofd, omdat hij de bevelen van de Romeinse keizer Claudius II, dat Romeinse soldaten niet mochten trouwen, negeerde. Hij sloot huwelijken in het geheim en werd na verloop van tijd betrapt.

Negende vervolging

De negende vervolging onder Aurelianus (keizer 270 - 275 n.C.) was minder hevig en duurde slechts kort.

Daarna genoot de Kerk weer geruime tijd rust. Deze schonk haar een wonderbare bloei. Overal verrezen prachtige kerken. In Rome waren omstreeks het jaar 300 meer dan 40 kerken. Het geloof won veld, ook onder de hoogste kringen. Keizerlijke ambtenaren, zelfs stadhouders van provincies, behoorden tot de christenen; zij werden van het offeren aan de goden vrijgesteld.

Constantius I Chlorus, in 293 lid geworden van een vierhoofdig keizerschap en heersend in het West-Romeinse rijk, voelde niets voor een vervolging. Hij zei dat men niet kon vertrouwen op mensen, die ontrouw waren aan hun God. Ook keizer Diocletianus (regeerde 284 — 305), heersend in het Oost-Romeinse rijk, toonde zich eerst welwillend voor het christendom, tot in 303 een edikt van hem en zijn medekeizers de vreselijkste van alle vervolgingen deed losbarsten. Subregent Caesar Calerius, ook lid van het vierhoofdig rijksbestuur, die geheel onder de invloed stond van zijn moeder Romula, priesteres van de godin Cybele, was zijn boze geest.

Sebastianus, officier in het Romeinse leger, was een gunsteling van keizer Diocletianus (keizer van 284-305). Toen Sebastianus beleed christen te zijn, werd hij gemarteld. Hij werd aan een boom gebonden als doelwit voor de boogschutters uit het leger. Bij het losmaken bleek hij nog te ademen. Daarop werd hij doodgeknuppeld. Dit gebeurde in het jaar 288. Hij is bekend als 'Sebastianus van Rome', ook 'van Milaan'. [9]

ca. 300 werd omgebracht de schrijver Theodorus van Cyrene, Lybië, die weigerde, tegen het bevel van Diocletianus in, de Heilige Boeken in te leveren. De gelovige vrouwen Cyrilla, Aroa en Lucia, die hem in de gevangenis in afwachting van zijn terechtstelling terzijde stonden, deelden omwille van Christus in hetzelfde lot.[10]

4e eeuw

302. Tegen dit jaar of in 311 stierven als martelaar de weldoener Julianus van Antinoë, Egypte (of van Antiochië, Syrië), met zijn vrouw Basilissa, en Antonius, een ouderling, Anastasius, een pasgedoopte, alsmede Marcionilla (ook geschreven Martionilla[11]) en haar kind Celsus (ook geschreven Celso[11])[12].

Ca. 302 werd na afschuwelijke folteringen onthoofd de ouderling Auxentius, die in de Armeense stad Satala woonde. De Armeniër Eustratius, die als generaal diende in het Romeinse leger aldaar, zag de martelingen van de ouderling aan en verklaarde aan de landvoogd Lysias dat ook hij christen. De met hem bevriende soldaat Eugenius schreeuwde de landvoogd toe: "Ik ben ook christen, Lysias! Hoor je wel: ik ben ook christen!" Terwijl nu de christenen door de stad werden gevoerd om aan het volk getoond te worden, keek Mardarius (of genoemd Maodatius), een gewone burger, toe vanaf het dak van zijn huis. Onmiddellijk verliet hij zijn vrouw en twee jonge dochtertjes, rende achter de beulen aan en riep hun in het gezicht: "Ik ben ook christen! Net als Eustratius hier." Ook Orestes, een soldaat van rijzige gestalte, bevriend met Eustratius, bekende aan de landvoogd christen te zijn, en werd eveneens opgepakt. Tenslotte stierven allen de marteldood. Eugenius en Mardarius werden doodgemarteld. "Maodatius werd bij de tenen opgehangen en met gloeiende priemen doorboord, verder, met fakkels verbrand zijnde, van het tijdelijke leven beroofd"[13]. Orestes werd op een ijzeren gril geroosterd en Eustratius werd verbrand in een oven.[14]

Tiende vervolging (303-313)

De tiende grote en bloedige vervolging van de christenen begon in het begin van de 4e eeuw onder de keizers Diocletianus (keizer 284 — 305) en Maximianus (medekeizer 286 — 305), en werd voortgezet onder Maxentius, Licinus en Maximinus, tot in het zevende jaar van Constantinus (of Constantijn) de Grote. 

In het jaar 302 na Christus' geboorte, in het 19e jaar der regering van keizer Diocletianus, gaf deze bevel tot een grote en wrede vervolging van de christenen. Van deze vervolging, die de tiende genoemd wordt, zegt de gelovige schrijver Sulpicius Severus (leefde 363 — ca. 422) het volgende: 

Omtrent 50 jaren na hem (te weten, keizer Valerianus), onder de regering van Diocletianus en Maximianus, brak de allerhevigste vervolging uit, die tien jaren achtereen Gods volk plaagde. In die tijd was genoegzaam de gehele wereld be­smet met het heilig bloed van de martelaren, want men liep als om strijd tot deze heerlijke en beroemde martelingen. Door op een waardige en heerlijke wijze te sterven, werd toen de eer, die een martelaar toekomt, met grotere ijver gezocht, dan men nu, door ongepaste en zondige eergierig­heid gedreven, de bisschoppelijke ambten najaagt. De wereld werd nimmer door enige oorlog meer onderdrukt; nimmer hebben wij met groter triomf overwinningen behaald, dan toen wij door tienja­rige verdrukking en geweld toch niet konden overwonnen worden. 

Diocletianus wilde het christendom uitroeien door: 1e liquidatie van de kerkelijke leiding; 2e verwoesting van alle kerken; 3e vernietiging van alle christelijke literatuur; 4e uitroeien (vermoorden) van alle christenen.

In deze vervolging werd Diocletianus ook aange­zet en geholpen door zijn mederegent Maximianus. Diocletianus woedde tegen de christenen in het oosten, Maximianus tegen die in het westen van het rijk. Eerst woedde Diocletianus tegen de christensoldaten, die reeds een groot deel van het leger uitmaakten. Een geheel legioen, met de gelovige Mauritius aan het hoofd, werd ter dood gepijnigd[15]. In het jaar 303 echter begon de algemene vervolging. Edikt volgde op edikt. Het eerste beval de verwoesting van alle christenkerken en het verbranden van de heilige boeken, het tweede verordende de kerkering van alle opzieners en ouderlingen; het derde bedreigde alle gelovigen die weigerden aan de goden te offeren, met pijnbank en dood. Het vierde, dat in 304 verscheen, gebood op doodstraf aan alle christenen het offeren aan de afgoden. Op de strengste wijze werden deze edikten door meedogenloze rechters en beulen uitgevoerd. Men wedijverde in het uitdenken van nieuwe en immer pijnlijker folteringen.

In de vervolging, door Diocletianus en Maximianus begonnen, en die op buitengewoon wrede wijze plaats had, onderscheidde zich vooral Maximianus, die haar op ontzettende wijze voort­zette. Door de stadhouders Peucetius, Quintianus, Theotecus en anderen liet hij de christenen zeer wreed mishandelen. Zij werden levend verbrand, aan de wilde dieren voorgeworpen om vernield te worden, aan kruisen genageld, in grote menigte in de zee verdronken, met de hongerdood in de gevangenis gestraft, onthoofd, handen en voeten afgehouwen en aldus in het leven gelaten; terwijl het genade most heten wanneer zij in de grootste ellende bleven verkeren, en van al hun bezit­tingen beroofd werden.[16] Galerius, keizer van 305 tot 311, doodde in één maand tienduizend christenen. Dikwijls moesten de beulen wegens de menigte der slachtoffers van vermoeidheid hun vreselijke arbeid staken.

303. Onder de martelaren in het eerste jaar van de vervolging (303) zijn te noemen de lector Procopius van Scythopolis[17], onthoofd te Caesarea, de eerste martelaar onder Diocletianus[18], verder de hofbeambte Petrus, de kamerheren Dorotheüs en Gorgoneüs, Anthimus opziener te Nicomedië, Tyrannion opziener te Tyrus, Zenobius te Sidon, Silvanus te Gaza, secretaris Eustrathius, de militair Georgius van Cappadocië, de ouderling Artemon[19] te Laodicea, Felix te Salona in de toenmalige Romeinse provincie Pannonië, thans Dalmatië, een streek in Kroatië. Quirinus (ook Cirinus), opziener te Siscia (ook Scesca, Seseg of Sissek = Sissah aan de Save in Kroatië) werd, omwille van zijn geloof in de Heer Jezus Christis, door toedoen van Amantius, prefect van de toenmalige Romeinse provincie Pannonië, met een molensteen om de hals verdronken in de rivier de Rába, in de buurt van Sabaria (= Steinamanger; nu: Szombathely in West-Hongarije)[20].

In Aquilea, Noord-Italië, werd ca. 303 op bevel van de keizer onthoofd Chrysogonus[21]. In Alexandrië, Egypte, sterven samen als martelaren Filemon en de diaken en maatschappelijk hooggeplaatste Apollonius. Hun hielen werd doorboord, met een touw door die wonden werden ze vastgebonden aan een kar en vervolgens door de stad gesleept en tenslote met het zwaard gedood en in de zee geworpen. Bij het zien van hun heldhaftige houding zouden Arianus en enkele anderen zich tot Christus hebben bekeerd.[22]

In Canopus, gelegen in de Egyptische Nijldelta, werden ca. 303 onthoofd de onbaatzuchtige arts en monnik Cyrus van Alxandrië, zijn leerling en voormalig soldaat Johannes, en vier vrouwen: Athanasia met haar drie dochters Theodota, Theoctista en Eudoxia. De vrouwen waren gefolterd en in de gevangenis geworpen. Cyrus en Johannes waren uit Arabië gekomen om de vrouwen, wier lot hen bekend was geworden, te bemoedigen en te vermanen tot standvastigheid. Maar nog voordat zij de vrouwen konden spreken, werden zij gegrepen en voor het oog van de vrouwen zelf aan allerlei gruwelijke folteringen onderworpen. Doch de vier zusters en de beide broeders in de Heer bleven tot in de dood standvastig in hun trouw aan Christus.[23]

In Beneden-Mysië (= huidige Sillistrië, Bulgarije) werden ca. 303 de voorlezer en Schriftuitlegger Maximus van Durostorum (een plaats aan de benedenloop van de Donau), met zijn beide leerlingen Quinctillianus en Dadas veroordeeld en onthoofd omwille van Christus[24]. In Frankrijk stierf ca. 303 als martelaar de voormalige soldaat Julianus van Brioude (ook van Auvergne)[25]. Omstreeks datzelfde jaar stierven in Klein-Azië als martelaren Eusebius van Nicomedië, in Bithynië, tezamen met Neon, Leontius, Longinus en nog vier anderen.[26]

Schilderij van Agnes in de kathedraal van Pisa, Italië. Ze wordt vaak met een lam afgebeeld.

304. In 303 of 304 (het tweede jaar van de vervolging) stierf te Antiochië (Syrië) de diaken Romanus van Caesarea een gruwelijke marteldood.

In het land Israël werden, om de naam van Christus, ter dood gebracht: Fortunata, een maagd te Caesarea, tezamen met haar broers Carponius, Evaristus en Priscianus[27].

In 304 werden te Bologna (Italië) om hun geloof omgebracht Agricola en zijn dienaar Vitalis, in Mérida (Spanje) de 13-jarige maagd Eulalia en in Sirmium, een stad op de Balkan, Anastasia van Sirmium[28]. Omstreeks deze tijd werd Cassianus, onderwijzer te Imola (Italië), met priemen gestoken en omgebracht. Kort na 303 is mogelijk ook Albanus van Engeland onthoofd. In 304 stierf als martelaar Marcellinus[29], opziener van de gemeente te Rome. Victor van Milaan, of Victor de Moor (= zwart van huiskleur), was afkomstig uit Mauretanië (= ongeveer het noorden van het huidige Marokko en Algerije), was soldaat van de keizerlijke lijfwacht van het pretorium te Milaan. Omdat hij weigerde te offeren aan de Romeinse goden, werd hij met stokken afgeranseld, met vloeibare lood overgoten en tenslotte met het zwaard onthoofd[30].

In 304 werd Gordius van Caesarea (in Cappadocië, in het huidige Turkije) gedood, nadat hij openlijk zijn geloof tijdens een volksfeest had beleden en hij gefolterd was om hem van zijn geloof af te brengen. Circa 304 werd te Rome de Godgewijde maagd Soteris, die weigerde de goden te offeren, geslagen en eindelijk onthoofd. Ambrosius van Milaan, een verwante van haar, heeft haar martelaarschap beschreven.

Euplius van Catania in Sicilië, Italië, diaken, stierf ca. 304 als martelaar, omdat hij in het openbaar met de vier evangeliën rondliep en er voor belangstellenden uit voorlas. Toen hij weigerde aan de goden Apollo, Mars en Aesculapius te offeren, omdat hij alleen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest wilde eren, werd hij gruwelijk gefolterd en stierf[31]. In 304 of 305 onderging te Rome het 12- of 13-jarige meisje Agnes, om de naam van Christus, en wel onder stadhouder Sempronius, de marteldood.

Rond 304 stierven ook Vitus van Sicilië (of van Lucanië)[32] en Vincentius, diaken te Saragossa (Spanje)[33] de marteldood.

Anysia, een maagd te Thessalonika, Griekenland, werd op straat door een soldaat onzedelijk lastiggevallen. Ze beleed christen te zijn, duwde hem van zich af en spuwde hem in het gezicht. gevallen. Woedend trok hij zijn zwaard en stak haar tussen de ribben, waarop zij dood bloedde.[34] De vrouwen Agapè, Irene en Chionia werden ca. 304 in Thessalonika ter dood gebracht, omdat ze tegen het uitdrukkelijk verbod van de overheid heilige schriften afschreven en in huis bewaarden[28].

305. In 305 dwong Galerius zowel Diocletianus als Maximianus tot afstand. Toen werd de vervolging nog heviger.

In 305, het derde jaar van de vervolging, werd zekere Lucius, een jongeman van 20 jaren, bij Caesarea in de zee geworpen en aldus omgebracht[35]. Dorothea, een maagd, werd onthoofd. Pantaleon van Nicomedië, lijfarts van de keizer Maximianus en diens vrouw, beleed dat hij een christen was. Daarop liet de vorst hem onmenselijke wreedheden ondergaan. Tenslotte werd hij onthoofd.[36] Op zijn lijdensbaan had hij tot metgezellen zijn leermeester Hermolaüs, een voortreffelijk belijder van Christus, en Hernippus en Hermocras, die eveneens gedood werden[11]. Omstreeks 305 werd Januarius, opziener van de gemeente van God te Napels en te Benevento, in Pozzuoli - volgens de overlevering samen met andere christenen - onthoofd. Juliana, een maagd te Nicomedië (Kelin-Azië), die het huwelijk met een ongelovige raadsheer en rechter afsloeg, werd ook, na verscheidene martelingen om de naam van Christus ondergaan te hebben, door onthoofding om het leven gebracht.

306. in het vierde jaar van de vervolging. op 28 oktober 306, in het vierde jaar werd Maxentius, de zoon van keizer Maximianus, Romeins keizer, hoewel niet erkend werd door de andere keizers. Hij regeerde tot 312. Het gebied onder zijn controle bestond uit Italië, Africa, Corsica en Sardinië. Maxentius evenaarde zijn vader Maximianus in wreedheid. In het begin van zijn regering gaf hij zich evenwel voor een christen uit, en gebood dat men de vervolging van de christenen zou staken, terwijl hij nochtans geen middelen onbeproefd liet, om hen te kwellen en verdriet aan te doen.

In 306 stierf als martelaar te Alexandrië door onthoofding Phileas, opziener van de gemeente te Thmuïs (Egypte). In datzelfde jaar [37] stierven de marteldood omwille van Christus: Timotheus van Gaza, die in het vuur werd verbranding; Thecla, die in het theater aan de wilde dieren werd prijsgegeven; Agapius, die niet lang daarna in de buurt van Caesarea in zee werd gegooid en verdronk. In Tarsus, in de provincie Cilicië, werden van het leven beroofd de gelovige vrouwen Cyrenia en Juliana. In Klein-Azie (Pontus) stierf als martelaar de soldaat Theodorus Tiro[38].

307. In 307, het vijfde jaar van de vervolging, stierven de marteldood Theodosia (of Theodora) van Tyrus (of van Caesarea), een maagd van omtrent 18 jaren oud te Tyrus, die in de zee bij Caesarea werd verdronken[39]. In Alexandrië werd na vele martelingen onthoofd de jonge maagd Catharina.

In 307 of 308 stierf de marteldood Thea van Caesarea. Ze was met andere christenen in Gaza gearresteerd, overgebracht naar Caesarea en gemarteld. Bij het zien van de gruwelijke mishandeling van Thea, die tenslotte levend werd verbrand, schreeuwde een vrouw uit het publiek, Valentina genaamd: "Hoe lang denk je nog mijn zuster zo beestachtig te folteren?" Zij werd naar voren geleid en bekende christin te zijn. Daarop werd zij gedwongen op het altaar wierook te branden voor de Romeinse goden. Men bond haar handen tezamen, stak er brandende wierook tussen en sleepte haar naar het altaar. Dit trapte zij echter ondersteboven. Daarom moest ook zij de marteldood door het vuur ondergaan. Tenslotte werd ook een christen genaamd Paulus naar het schavot geleid. Toen de beul het zwaard ophief om hem het hoofd af te hakken, hield hij even in, omdat hij de veroordeelde hoorde bidden voor de bekering van de Joden, de Samaritanen, de heidenen, de rechter die de bevelen van de keizer uitvoerde, de keizer die de christenen vervolgde en voor de beul die op het punt stond hem te doden.[40]

In het Westen stonden Constantijn (de zoon van Constantius Chlorus, en in edelmoedigheid hem gelijk) en Maxentius (zoon van Maximianus, en in wreedheid het evenbeeld van zijn vader) tegenover elkaar. In het Oosten Licinius (zwager van Constantijn) en Maximinus. Maxentius kreeg in 306 de macht te Rome in handen. Hij verbande Marcellus, opziener van de gemeente van Christus te Rome (gestorven 309), en Eusebius, opziener van dezelfde gemeente (gestorven 310), en voerde te Rome een waar schrikbewind.

309. In 309, het zevende jaar van de vervolging, stierf als martelaar door onthoofding Pamphilus[41], ouderling te Caesarea. Omstreeks die tijd stierf door onthoofding ook Menas[42], een soldaat, afkomstig uit Egypte.

310. In 310, het achtste jaar van de vervolging werden, om de naam van Christus, de volgende gelovigen ter dood gebracht. ln het land van Israël onder anderen Biblis en Aquilina, een meisje van twaalf jaren[13]. Ca. 310 stierf in Alexandrië de hoogbegaafde maagd Catharina de marteldood[43]. In 310 werden aan martelingen onderwerpen Theodorus, opziener van de gemeente van Christus te Pentapolis, in Lybië, tesamen met de diaken Ireneüs en de beide voorlezers Serapion en Ammonius. Hun tongen werden afgesneden, maar zij overleefden hun marteling en stierven later in vrede[44].

311. Keizer Galerius, die de christenen verwoed had vervolgd, stierf in mei een natuurlijke dood. Op 30 april 311 had hij op zijn sterfbed, mede namens de keizers Constantijn en Licinius, het zogenaamde ‘Edict van Tolerantie’ of ‘Edict van Nicomedia’ uitgevaardig, inhoudende dat christenen hun geloof weer mogen naleven, mits zij de maatschappelijke orde niet aantasten[45].

In dit jaar, het negende jaar van de vervolging, werden, zo meldt de geschiedenis ons[46], om de christelijke godsdienst omgebracht in Egypte: Petrus, Nilus en Patermythius, die allen verbrand werden. Nog veertig anderen werden onthoofd. Om haar christelijke belijdenis werd omgebracht het 13-jarig meisje Fausta[47], woonachtig in Cyzicus, een plaats in het noordwesten van het huidige Turkije. Haar standvastigheid te midden van de wrede martelingen bewoog ook Evilasius, een heidense priester, om christen te worden. Deze werd eveneens gedood.

Circa 311 stierf te Alexandrië de marteldood de ouderling Faustus; alsook de Fileas, Hesychius, Pacomius en Theodorus, bisschoppen van dorpen in de omgeving. Met hen werden nog zeker 660 christenen om gebracht (sommige bronnen geven 560)[48].

In december werd onthoofd Petrus van Alexandrië, die vanaf 300 aartsbisschop van Alexandrië was. Hij stierf de marteldood samen met Leucius en Severus van Alexandrië, omdat hij in het openbaar zijn geloof had beleden. De tiende-eeuwse bisschop en historicus Severus van Ashmumein verhaalt ons hoe Petrus onder de keizer Diocletianus werd opgepakt en in de gevangenis werd geworpen. Toen de keizer hiervan op de hoogte werd gesteld, beval hij Petrus te onthoofden. Dit werd belemmerd door een groot aantal christenen die zich bij gevangenis verzamelden en bereid waren te sterven voor de opziener. De soldaten stelden de executie uit, omdat ze de menigte niet wilden afslachten of een rel wilden veroorzaken. Petrus vreesde voor het leven van zijn kudde en adviseerde de soldaten om hem uit de gevangenis te smokkelen door een gat in een bepaalde muur te breken die hij zou aanwijzen. Zo kon hij dan uit de gevangenis worden gesmokkeld en zijn straf krijgen. Severus beschrijft het moment waarop de patriarch de marteldood stierf:

"En hij ... ontblootte zijn nek, die zuiver was voor de Heer, en zei tegen hen: «Doe wat u bevolen is». Maar de soldaten vreesden dat hen moeilijkheden zouden overkomen vanwege hem. Dus keken ze elkaar aan, en niet één van hen durfde zijn hoofd af te hakken, vanwege de angst die op hen was gevallen. Toen overlegden ze samen en zeiden: «Aan hem die zijn hoofd afhakt zal ieder van ons vijf denarii[49] geven». Nu waren het zes personen; en een van hen had wat geld; dus haalde hij vijf en twintig denarii uit de munten en zei: «Hij die naar hem toe gaat en zijn hoofd afhakt, zal dit geld van mij en van de vier anderen ontvangen». Dus ging een van de mannen naar voren, verzamelde zijn moed en hakte het hoofd van de heilige martelaar en patriarch Petrus af."[50]
Silvanus, Lukas en Mocius aan de wilde dieren voorgeworpen. Schildering uit 985.

312. In 312 liet men Silvanus (ook Silvinus genoemd), opziener te Emesa, een stad bij Apamea, in Syrië, met de diaken Lukas en de voorlezer Mocius (of Mucius) in de gevangenis verhongeren. Daarna werden zij aan de wilde dieren ter verslinding voorgeworpen, maar die lustten ze niet. Achtergelaten stierven deze christenen van uitputting. Medechristenen haalden de ontslapenen 's nachts op en begroeven ze. Kort daarna werd de arts Julianus aangehouden en gekruisigd. Misschien was hij een van de gelovigen die het lichaam van Silvanus hadden geborgen. Men doodde de Julianus door een spijker door zijn hoofd te drijven.[51]

In 312 werd te Nicomedië in Klein-Azië om zijn christelijke belijdenis omgebracht de ouderling en Bijbelgeleerde Lucianus van Antiochië[52] (Syrië).

Spoedig ontbrandde de strijd tussen Maxentius en zijn bondgenoot Maximinus enerzijds, en Constantijn., verbonden met Licinus, anderzijds. Constantijn trok met zijn leger uit Gallië tegen Maxentius op. Hevige ontzetting greep hem echter aan bij de aanblik van 's vijands overmacht. In deze nood nam hij zijn toevlucht tot de God van de christenen. Toen vertoonde zich aan de hemel een kruis met het stralende onderschrift: „Overwin hierdoor”[53] De volgende nacht verscheen hem volgens Eusebius de Heiland zelf, die hem beval, een vaandel met dit teken te vervaardigen om het vóór zijn leger uit te doen dragen. Bij het aanbreken van de dag ontbood Constantijn enige kunstenaars en gelastte hun, een gouden kruis te smeden, benevens een met goud doorwerkt vaandel te borduren, waarop de beeltenissen van hem en zijn kinderen zouden voorkomen. Het vaandel werd gehangen aan de dwarsbalk van het kruis, op welks spits een gouden met edelgesteenten bezette kroon prijkte versierd met het naamcijfer van Christus, een ineengestrengelde P en X. Deze vaan was van nu af de legerstandaard en heette Labarum. Zijn dragers, vijftig van de dapperste en vroomste soldaten, werden in geen enkele slag gewond, en waar het veldteken verscheen, was de overwinning beslist.[1]

De slag begon. De 28ste oktober 312 behaalde Constantijn een schitterende zegepraal. Triomferend trok de overwinnaar de stad Rome binnen. De Senaat richtte ter ere van Constantijn een prachtige triomfboog op en een standbeeld, dat in plaats van een scepter de kruisvaan in de hand hield met het opschrift: „Door dit heilbrengend teken, het zinnebeeld van ware kracht, heb ik de Stad van het juk van de overweldiger bevrijd”.[1]

313. In het voorjaar van 313 vaardigde keizer Constantijn met zijn zwager Licinius het edikt van Milaan uit. Dit bevatte de volgende bepalingen:

  1. de vervolging van de Christenen moet gestaakt worden;
  2. alle staatsburgers mogen het Christendom omhelzen. Wie een anderen cultus willen volgen (op z'n minst 9/10 van de bevolking was niet-christen), genieten dezelfde vrijheid;
  3. alle geannexeerde kerken, begraafplaatsen en goederen moeten worden teruggegeven;
  4. de kerken en gemeenten moeten het recht van bezit en het erfrecht hebben.

Zó trad de kerk van Christus, na een verdrukking van drie eeuwen, glorierijk en zegepralend uit de strijd te voorschijn naar de belofte van haar Goddelijke Stichter: „Houdt moed! Ik heb de wereld overwonnen!” Christenen verlieten de catacomben.

Licinius overwon Maximinus in de slag van Adrianopel (april 313).

De chris­tenen genoten weer rust door Constantijn, die hen grote gunst bewees. Licinius evenwel, zijn medebestuurder in het rijk, regerend in het oosten, gaf zich gedurende enige tijd wel voor een chris­ten uit, maar legde later dit masker af, en gaf zich in het openbaar aan afgoderij over.

316. Licinius begon de Kerk weer te vervolgen (o.a. de veertig Martelaren van. Sebaste). Deze vervolging vanaf 316 wordt wel de elfde genoemd. Hij ver­volgde toen op zeer wrede wijze de christenen, deed hun dagelijks geduchte pijnigingen aan, en liet hen op velerlei wijzen ter dood brengen. Maar de almachtige God, die de zijnen niet ten enenmale verlaat, en de kwaden naar verdiensten straft, be­stuurde het dat keizer Konstantijn de overwinning op hem behaalde, en hem eindelijk geheel ten onder bracht.

323. Licinius werd op 3 juli bij Byzantium door Constantijn verslagen. Constantijn was nu alleenheerser.

Nu hij alleen keizer was geworden, wendde hij terstond alle middelen aan, om het Rijk van Christus uit te breiden, en de afgoderij, niet alleen waar hij door zijn macht zulks doen kon, maar ook bij alle andere vorsten en volken, uit te roeien.

In dezen tijd gingen Indiërs en Armeniërs tot het christendom over, terwijl ook Perzen tot Christus werden bekeerd. Maar aan­gezien zulk een overgang zonder vervolging en bloedstorting in deze tijden wel niet kon plaats hebben, zette de satan de wijzen, Magiërs genaamd, en de Joden tegen de christenen op.

341. In april 341 (of 342) werd Simeon bar Sabas, de opziener van de gemeenten in de Perzische metropool Seleukeia-Ctesiphon aan de Eufraat, onthoofd onder de heerschappij van koning Sapores II, omdat hij weigerde de zon en het vuur te aanbidden, maar God beleed als de Schepper van de zon en van alle dingen en bovendien weigerde hij de dubbele belasting te innen die van christenen werd geëist om de oorlog tegen de Romeinen te bekostigen. Toen een rijksgrote, Ustazades, die tevoren christen geweest, doch onder druk afvallig geworden was, zich voor hem neerboog, bracht de grijsaard hem zijn afval met zo harde bestraffing onder ogen, dat hij zich openlijk weer als christen deed kennen[54]. Met ongeveer honderd medegelovigen, inclusief Ustazades, werd Simeon ter dood gebracht door onthoofding. Hij moest toekijken naar de onthoofding van de christenen die samen met hem veroordeeld waren; hij bad voor iedereen, moedigde elke martelaar aan om trouw te zijn. Hij versterkte de martelaren versterkt met de hoop op de toekomstige opstanding, en met het onvermengd genot van de godzaligheid, dat hij krachtig met de Schrift bewees. Hij zei: "Zó te sterven is een waarachtig leven; maar God te ver­zaken is een gewisse dood. Al worden wij ook door niemand gedood, wij moeten toch eens ster­ven; want dit is het einde van allen die geboren zijn en leven. Daarna volgt de eeuwigheid, die voor ieder echter niet hetzelfde wezen zal, want ieder ontvangt loon naar wat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Onder alle schatten is er geen beter of zaliger dan te sterven voor de naam van God." Onder deze toespraak van Simeon, gingen zij moedig de dood te gemoet. Simeon zelf was toen de laatste die werd terechtgesteld.[55]

11e eeuw

In het land Israël worden christenen, ook pelgrims, verdrukt door moslims. Om de verdrukking te bestrijden en het heilige land te bevrijden van de moslimheerschappij organiseert de Kerk kruistochten. De eerste begint in het jaar 1096.

13e eeuw

1243. In dit jaar werden door de bisschop van Narbonne op een kasteel niet ver van Toulouse gelegen gevangen genomen 224 personen, die beschuldigd werden de ketterij van de Albigenzen aan te hangen; en aangezien zij in hun leer volhardden, werden zij allen verbrand.[56]

15e eeuw

Veel gelovigen in de eerste tijd van de hervormingsbeweging waren nog weinig verlicht, en verdroegen toch velerlei martelingen met standvastigheid. Door het lange tijdsverloop zijn vele namen van hen verloren ge­gaan. De onderdrukking door de zogenaamde geestelijkheid strekte zich uit tot de burgers en de mindere standen, en zelfs priesters en bisschoppen bleven niet van de verdrukking verschoond.

1415. In de Duitse stad Konstanz wordt de Boheemse priester Johannes Hus, na kwellende gevangenschap, door het Concilie van Constanz[57] (1414-1818) veroordeeld en ondanks het beloofde vrijgeleide van de keizer, op de brandstapel verbrand.

Johannes Hus te Konstanz verbrand.

1416. In Konstanz wordt de Boheemse geleerde Hiëronymus van Praag, een geestverwant van Johannes Hus, verbrand, na veroordeeld te zijn op het Concilie van Konstanz.

1417. In de Duitse stad Regensburg, in Beijeren, worden Ulrich van Vahendres en Hendrik Raadgever, twee priesters in die stad, verbrand om de Evangelische waarheid, die zij moedig hadden voorgestaan en verdedigd.

Op 21 okt. wordt in de Franse stad Montpellier de hervormingsgezinde non Katharina Saube veroordeeld en verbrand.

Op 14 december wordt de Engelse edelman John Oldcastle, heer van Cobham, als een ketter veroordeeld, aan een galg als op een wagen gezet en opgehangen en vervolgens verbrand.

1419-1434. Hussietenoorlogen: een reeks van gebeurtenissen en veldslagen aangeduid die tussen 1419 en ongeveer 1434 plaatsvonden in het gebied van het toenmalige koninkrijk Bohemen (tegenwoordig Tsjechië). In deze jaren voerden de Rooms-Duitse keizer en de Rooms-Katholieke Kerk militaire acties uit tegen de protestantse hussieten, vernoemd naar Johannes Hus. De meeste slagen werden gewonnen door de hussieten, die ook de meeste voordelen kregen na afloop van de Hussietische Oorlogen.[58]

1420. Na de dood van Johannes Hus (1415) en Hiëronymus van Praag (1416) nemen velen de leer van het heilige Evangelie aan, en geven met hun bloed aan de waarheid getuigenis. Onder dezen bevindt zich, benevens vele anderen, Hendrik Groenvelder, die van de orde van het pauselijke priesterdom tot de ware kennis van Christus was gekomen, en in de Duitse stad Regensburg verbrand was, in het jaar 1420. De Praagse koopman Johannes Krasa wordt om zijn christelijke belijdenis, "de dwaling van Hus", op 11 maart 1420 verbrand te Breslau. Op 7 juli van dit jaar wordt in Bohemen verbrand de geliefde pastoor Wenceslaus van Arnostowitz, zijn kapelaan, vier werklieden en vier kinderen, van wie de oudste 11 jaar is. De reden is dat de eerste twee het avondmaal met brood èn wijn bediend hadden en de anderen daaraan deelgenomen hadden. De pastoor weigerde tegenover de bisschop dat gebruik af te zweren.

1421. Op 20 april wordt ook Nikolaas Hochta te Praag, om zijn belijdenis van de Evangelische waarheid, verbrand.[11]

Op 30 mei worden 24 burgers in de Boheemse stad Litoměřice (in het Duits en Nederlands ook geheten 'Leitmeritz'), in het noordwesten van het huidige Tsjechië, door verdrinking ter dood gebracht. De burgemeester van de stad, Pichel genaamd, een wreed en bedrieglijk mens, liet ’s nachts vier en twintig van de voornaamste burgers, en onder die zijn eigen schoonzoon, gevangen nemen, en in een kelder van een toren werpen. Toen zij door de honger en koude half dood waren, liet hij hen eindelijk, in overleg met de bevelhebbers van keizer Sigismund (de rooms-koning Sigismund van Luxemburg, die tevens koning van Bohemen en Hongarije was), gewapenderhand eruit halen, sprak het doodsvonnis over hen uit, deed hun de handen en voeten aan elkaar binden, op wagens leggen, en beval dat zij naar de oever van de Elbe zouden worden gevoerd om daar verdronken te worden.

Toen het volk dit vernam, liep het samen met de vrouwen, kinderen, bloedverwanten en vrienden, en weenden en maakten groot misbaar. Terwijl dit plaats had, verscheen ook de dochter van de burgemeester, viel met gevouwen handen de vader te voet, en bad om het leven van haar man, die onder de gevangenen was. Maar de vader, harder dan een steen, beval haar niet langer te wenen en zei dat zij niet wist, wat zij bad."Kun jij," vroeg hij, "geen waardiger man dan deze krijgen?" Toen zij zag dat haar vader niet te verbidden was, stond zij op met de woorden: "U zult mij, o vader, niet meer uithuwelijken." En terwijl zij op haar borst sloeg, volgde zij, met hangende haren, haar man en de anderen.

Toen deze martelaren aan de oever van de Elbe gebracht waren, werden zij van de wagens geworpen. Terwijl de schuiten werden gereed gemaakt, verhieven zij hun stemmen, riepen de hemel en de aarde aan tot getuigen van hun onschuld, namen afscheid van hun vrouwen, kinderen en vrienden, vermaanden hen tot standvastigheid, drukten hun op het hart dat zij liever Gods Woord dan menselijke verdichtsels moesten aanhangen, baden God voor hun vijanden, en bevalen hun zielen Gode aan.

Daarna werden zij in de schuiten gebracht, naar het midden van de rivier gevaren, en gebonden aan handen en voeten, in de rivier geworpen en verdronken. Met stokken en grote vorken, beslagen met ijzer, stonden de scherprechters aan de oevers, om te verhoeden dat zij aan de oever zouden komen; terwijl zij die dit, hoewel half dood, beproefden, werden doorstoken en naar de diepte gestoten.

Toen de dochter van de burgemeester de ogen op haar man sloeg, sprong zij tenslotte in de rivier, en terwijl zij hem omhelsde, poogde zij hem uit de stroom te verlossen. Maar, aangezien de rivier te diep was, en haar man niet kon losgemaakt worden, en het ingezwolgen water hem deed zinken, verdronken zij beiden. De volgende dag werden zij, zoals zij elkaar hadden omvat, opgehaald en begraven. Dit had plaats op 30 mei 1421.[59]

Ps 116:15  Kostbaar is in de ogen des HEREN de dood van zijn gunstgenoten. (NBG51)

Op 23 juli van hetzelfde jaar werd te Praag in een vat gesloten en verbrand zekere schoenmaker, Wen­ceslaus genaamd. Hem werd ten laste gelegd dat hij, toen de priester het sacrament ophief, niet wilde opstaan, ja, na afloop daaraan de rug had toegekeerd, en zodoende het sacrament onteerd.

Op 21 augustus werden samen in één vat gesloten en verbrand Martin Loquis en Procopius Jednooky. Een half jaar eerder, op 26 februari, was Martinus gevangen genomen. Hij werd beschuldigd "dat hij de dwalingen van de Waldenzen betreffende het sacrament van het avondmaal invoerde; en dat hij met ergerlijke ontheiliging leerde dat het brood van het avondmaal en de drinkbeker ge­geven moest worden in de handen van de avondmaal­gangers." Op de voorbede van de gelovigen te Tabor, een stad in de Tsjechische regio Zuid-Bohemen, werd hij uit de gevangenis ontslagen. Om de haat en het woeste geweld van zijn tegen­standers te ontgaan, vatte hij het voornemen op, om met een andere leraar, Procopius Jednooky, naar Moravië te gaan. Toen zij door Chrudim trok­ken, werden zij herkend, en door de bevelhebber van de stad, Dionysius, gevangen genomen en in boeien geklonken, terwijl men hun vroeg hoe zij over het sacrament van het altaar dachten. Daarop antwoordde Martinus antwoordde: "Het lichaam van Christus is in de hemel; Hij heeft één lichaam en geen meer­dere gehad". De bevelhebber, die zulk een zogenaamde godslastering niet kon verdragen, gaf hem een slag in het gezicht en beval aan de scherprechter zich gereed te houden om de ketter te ver­branden.

Ambrosius echter, pastoor te Hiadisko , die daar tegenwoordig was, verzocht dat zij aan hem zouden overgegeven worden. Hij nam hen mee naar Hia­disko, hield hen daar vijftien dagen gevangen, en poogde op verschillende wijzen hen tot bekentenis en herroeping van hun dwalingen , zoals hij meende, te brengen. Maar hij bevond dat zij standvastiger waren dan hij dacht, en zond hen naar de Tsjechische stad Raudnitz. Daar werden zij in een duistere gevangenis gezet, waar zij gedurende twee maanden, zonder dat iemand toegang tot hen had, vertoefden, en op onderschei­dene wijzen werden gepijnigd. Men brandde hun gaten in het lichaam, totdat de ingewanden er ge­deeltelijk uithingen, opdat zij bekennen zouden waar zij deze dwalingen hadden geleerd, wie hun geest­verwanten te Praag waren, terwijl men hen trachtte te dwingen enige namen van de zodanigen bekend te maken. Toen zij aangespoord werden, dat zij van de weg der dwaling tot de waarheid zouden terugkeren, antwoordden zij al lachende: "Niet wij, maar jullie moeten er aan denken om terug te keren; want jullie zijn van Gods Woord tot de be­driegerijen van de antichrist afgedwaald, en jullie bidden het schepsel aan in plaats van de Schepper".

Als zij tot de strafplaats, waar het vuur ont­stoken was, werden geleid; vermaanden de mispriesters hen dat zij het volk zouden verzoeken voor hen te bidden, waarop zij ten antwoord gaven: "Wij hebben die gebeden niet nodig. Doch chris­tenen, bidt voor uzelf en voor hen die u ver­leiden, dat de allergenadigste Vader geve, dat u de duisternis mag verlaten". Op de gerechtsplaats aangekomen werden zij beiden in één vat gesloten en verbrand. Dit gebeurde op de 21ste augustus in het jaar van onze Heer 1421.[60]

1423. 2 maart. William Taylor, godgeleerde en priester, wordt te Smithfield, Engeland, als ketter (lollard) verbrand.

De verbranding van William White (1428)

1424. Jan Draandorp, een edelman uit de Duitse stad Meissen, in Saksen, wordt om de belijdenis van de goddelijke waarheid, te Worms omgebracht.[11]

1426. Petrus Tornauw ontving, om dezelfde reden als Jan Draandorp, de doodstraf te Spiers, een stad in Duitsland.

1428. William White, uit Kent, was een priester in Engeland, wordt als lollard veroordeeld en te Norwich verbrand.

1430. Richard Hoveden, een eenvoudige ambachtsman te Londen, wordt als ketter (lollard) veroordeeld en bij de Tower te Londen verbrand.

1431. Thomas Bagley, een vicaris-priester van de pa­rochie te Momenden (thans Manuden), in het Engelse graafschap Essex, was een voortreffelijk leerling en aanhanger van John Wyclif. Hij werd in 1431 door de bisschoppen te Londen ver­oordeeld en ontwijd. Hij "werd ervan beschuldigd te hebben verklaard dat als een priester in het sacrament brood tot God maakte, hij een God maakte die door ratten en muizen kan worden gegeten; dat de farizeeën van die tijd, de monniken en de nonnen en de broeders en alle andere bevoorrechte personen die door de kerk werden erkend, ledematen van Satan waren; en die oorbiecht aan de priester was niet de wil van God maar van de duivel."[61]. De lollard Beglay werd levend op het Smitsveld (Smithfield) te Londen verbrand op 10 maart 1431.

Verbranding van Thomas Rhedon

1433. Pavel Kravař, ook genoemd Paul Craw of Paulus Craw, een arts[62], ge­boren in het koninkrijk Bohemen, werd in de nabijheid van de stad St. Andries, in Schotland, gevangen genomen en beschuldigd, dat hij daar gekomen was om de leer van John Wyclif en Johannes Hus te verbreiden; om welke reden hij door de bisschop Hendrik (Henry Wardlaw[62]) ver­oordeeld werd, en aan de wereldlijke rechter overgegeven, om als ketter te worden verbrand. Dit gebeurde in het jaar 1433[63]. De reden waarom hij veroordeeld werd was, aldus Haemstede[13], dat hij moedig verwierp en verachtte het boze, afgodische denken van de pausgezinden, aangaande het sacrament van het avondmaal, de aanroeping van gestorven heiligen, de oorbiecht en andere dingen , die zij op schandelijke wijze in de christelijke gemeente hadden ingevoerd.

1436. Te Rome wordt de Franse monnik en priester Thomas Rhedon, die Frankrijk had verlaten in de hoop in de godsdienstige hoofdstad een beter geestelijke leven te vinden, maar er vleselijke, goddeloze toestanden aantrof en deze in zijn toespraken bestraffend aanwees, daar werd hij wegens ketterij veroordeeld, gepijnigd en levend verbrand.

1453. Reijnold Pekocke, bisschop te Chichester, een plaats in het zuid-oosten van Engeland, werd door de valse bisschoppen in Engeland, om de belijdenis van de ware leer van het evangelie, op vreselijke wijze verdrukt. Nadat hij van zijn bisschoppelijke waar­digheid ontzet was, werd hij, zoals sommigen enigen hebben geschreven, tot aan zijn dood gevangen gehouden; ofschoon anderen menen dat hij in het geheim werd omgebracht in 1453.

1455. In dit jaar werd te Berlijn omgebracht - zo verhaalt de Engelse geschiedschrijver Baleüs - een zekere Mattheüs Hager, om de belijdenis van het evangelie, en omdat hij, zonder twijfel, de zaak van Johannes Hus in Duitsland voorstond.

1473. In dit jaar, tijdens de regering van koning Eduard de vierde, koning van Engeland van 1461-1483, werd Johannes Goose (wiens ook geschreven wordt als John Goose en Iohn Goose), een zeer godzalig en standvastig dienaar van Christus, om de goddelijke waarheid, als een ketter veroordeeld, en in augustus op het plat van de Tower, of de gevangenis te Londen, levend verbrand.

1479. In de Duitse stad Mainz werd de Duitse theoloog en prediker Johannes van Wesel als ketter tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij stierf twee jaar later in 1481. Hij was een voorloper van de kerkhervormer Maarten Luther.

1490. In Engeland bevond zich, zo verhaalt Haemstede[60], een ridder genaamd Rogier Dule, die om de belijdenis en het voorstaan van de goddelijke waarheid, werd opgehangen en gewurgd, en wel in het jaar 1490.

1494. In het 9de jaar van de regering van Hendrik de zevende, koning van Engeland, werd, op de 28ste april, een zeer eerbare weduwe, Joan Boughton[64], moeder van vrouwe Young, die meer dan tachtig jaren oud was, op het Smitsveld te Londen levend verbrand, omdat zij van de artikelen (geformuleerde geloofsuitspraken) van John Wyclif er acht vrijmoedig beleed en voorstond.[60]

1498. De Italiaanse monnik en boeteprediker Girolamo Savonarola wordt met zijn vrienden Fra Dominico en Silvestro op het marktplein van Florence opgehangen, waarna hun lijken werden verbrand en hun as in de rivier de Arno werd geworpen.

16e eeuw

1503. In het jaar 1503 werd te Salisbury levend ver­brand een zekere Richard Smart, en wel omdat men bevond dat hij de geschriften van John Wyclif gelezen en anderen geleerd had, dat het sacrament van het altaar niet het ware lichaam van Christus is, en ook omdat hij aan zekere John Stilman (zie hierna) de geschrif­ten van Wyclif had geleend.

1504. Onder de regering van Wladislaus II, koning van Bohemen (1471-1516), in het jaar onzes Heeren 1504, liet de baron van Schamberg, zes mannen behorende tot de rechtzinnigen, die zich toen Fratres unitatis, dat is, Broeders der eendracht, noemden, in het dorp Augesd hij Tusta gevangen nemen, en in de stad Bor veroordelen om verbrand te worden. Hun namen waren Matthias Prokop, schoenmaker, Johannes Shimonovita, wever, Bartholomeüs Icranovita, kuiper[65], Johannes Herbeck, pottenbakker en de broeders Johannes en Nikolaas Madribka, bouwlieden. Toen zij naar de strafplaats geleid werden, vroeg de baron hun in welk geloof zij zo hardnekkig wilden sterven. “In dat geloof", zeiden zij, "dat alleen rust op Jezus Christus, Die van God gegeven is als de enige Verzoener der wereld, de enige hoop en zaligheid van allen die in Hem geloven."

Zij toonden zeer moedig hun vonnis te willen ondergaan. Toen de overste aan Nikolaas Madribka, die hij boven de anderen zeer genegen was, het leven beloofde, als hij slechts enige tijd van beraad, al was het ook een geheel jaar, eiste, antwoordde Nikolaas, na een ogenblik te hebben nagedacht, onmiddellijk, "Ik wil liever met mijn andere broeders om de goddelijke waarheid sterven, dan hen na zulk een kleine tijd alleen te volgen"; en zo betrad hij met de anderen de brandstapel.[60]

1507. In het jaar onzes Heeren 1507 werd Thomas Norice, geboren te Brochfort, in Suffolk, door de bisschop veroordeeld om levend verbrand te worden, omdat hij geweigerd had, de gestorvenen heiligen en hun beelden te aanbidden, of die te begroeten met het gebed van de Heer. Geduldig verdroeg hij dit lijden te Norwich en wel op de 31e maart.

1508. In Chepingsadbery, een stad in Engeland, werd in 1508 een zeer godzalige vrouw, om de belijdenis van het evangelie, ver­brand, en wel onder de regering van Hendrik de zevende, koning van Engeland (1485-1509). Haar naam is ons niet bekend. Zij was veroordeeld door Whytington, de kanselier van de bisschop. Nadat zij haar leven in de vuurdood gegeven had, vertrok het talrijke volk van de gerechtsplaats. Op de weg kwam opeens een stier aanlopen, die aan de hand van de slachter was ontsnapt. Het beest liep voorzichtig, alsof het mensen wilde vermijden, maar dan kwam het met zijn hoornen op de kanselier af, die zich voor de losgebroken stier in een hoekje had verborgen, en reet diens buik open, met dodelijke afloop.[66]

1510. In dit jaar werden er te Norwich, in Engeland, om het artikel van het sacrament des altaars, twee personen levend verbrand, namelijk Thomas, een priester, en Thomas Bongay. De eerstgenoemde woonde in een klein stadje, Eckels genaamd. Daar werd hij ontwijd en naar Norwich gebracht om verbrand te worden. Terwijl hij, na zijn ontwijding, nog geruime tijd in de gevangenis vertoefde, liet hij zich door enigen overreden zijn geloof te verzaken. Toen hij later daarover berouw had, werd hem tot straf opgelegd dat hij van de gevangenis tot de gerechtsplaats, waar hij als een slachtoffer zijn leven zou eindigen, op zijn ontblote voeten op distels en dorens die weg moest afleggen.

Niet lang daarna werd ook Thomas Bongay, een eerzaam en hoog bejaard man, in de stad Norwich, tot de brandstapel veroordeeld, omdat hij sinds veertien jaren het sacrament van geen Roomse priester had willen ontvangen, daar hij van de mis, die hij voor afgodisch hield, een gruwel had.

1511. In dit jaar werd in Bohemen Andries Poliwka, een burger die afgoderij in de Rooms-Katholieke Kerk hekelde, veroordeeld tot de vuurdood.

1512. Omstreeks dit jaar werd een hoog bejaard man, Pop genaamd, een wever van beroep, in het Belgische stadje Ayen, om de zaak (kwestie) van het sacrament des altaars, met de vuurdood gestraft.

1518. In Engeland werd John Stilman aangeklaagd omdat hij zich uitsprak tegen het aanbidden van beelden, en daarvoor had hij Wickliff geprezen en gezegd dat hij een heilige in de hemel was; en dat diens boek Wyclif's Wicket een goed en heilig boek was. Stilman werd ondervraagd op verschillende punten en veroordeeld wegens ketterij. Kort daarna werd hij in het openbaar verbrand in Smithfield.

1523. Op 1 juli worden Hendrik Voes en Jan van Essen, augustijner monniken die de Bijbelgetrouwe opvattingen van Luther zijn toegedaan, op een schavot te Brussel ontwijd en op een brandstapel openlijk verbrand. Zij zijn de eerste slachtoffers van de inquisitie in de Nederlanden die voor hun geloofsovertuiging op de brandstapel hun zielen aan de Heer offerden.

1524. Te Antwerpen wordt een priester, genaamd Nicolaüs, die Gods woord predikt en het evangelie standvastig belijdt, in een zak genaaid en bij de stadskraan in het water geworpen.

Onthoofding van Klaus Hottinger te Lucern

Omstreeks dit jaar werd Georgius, predikant te Halle, omdat hij het avondmaal van de Heer onder twee gestalten, te weten brood en wijn, bediende, onder opruiing van de priesters, door enige straatschenders gegrepen en niet ver van Asschenburg op jammerlijke wijze verbrand.

In maart werd te Lucern, Zwitserland, met het zwaard onthoofd de schoenmaker en radicale kerkhervormer Klaus Hottinger. Hij wordt beschouwd als de eerste martelaar van de Reformatie in Zwitserland.

In september werd in Wenen, in Oostenrijk, de burger Caspar Tauber, die de christelijke vrijheid verdedigde en weigerde zijn opvatting te herroepen, onthoofd en zijn lichaam verbrand.

In hetzelfde jaar werd ook te Wenen een boek­binder, Georgius genaamd, om de belijdenis van de waarheid, door een zware straf op de brandstapel Gode opgeofferd.

Te Praag in Bohemen, werd ook nog een ander christen verbrand, omdat hij het goddeloze leven van de priesters en de kloosterbeloften vaar­wel had gezegd, en tot een eerlijk en Gode welbehagelijk leven in het huwelijk was overgegaan.

In december wordt te Heide, in Noordduitse landstreek Dithmarschen, de Augustijner monnik en lutherse prediker Hendrik van Zutphen, die Nederland was geboren, tot de dood toe mishandeld.

Jan de Bakker op de brandstapel (19e-eeuwse afbeelding)

In Dithmarschen werd ook, om de naam van Jezus Christus en zijn heilig Evangelie, gevangen genomen een zeker man Johannes ge­naamd. Deze heeft niet alleen grote smaadheid en verdriet geleden, maar werd ook, daar hij zich standvastig aan de Evangelische waarheid vasthield, ter dood gebracht.

1525. In juli wordt Johannes de Klerck, een wolkammer, in de Franse stad Metz ter dood werd veroordeeld en op gruwelijke wijze omgebracht, omdat hij aldaar beelden die door het volk op afgodische wijze werden vereerd, had verbroken.

Jan de Bakker, ook bekend onder de naam Jan van Woerden of in het Latijn Johannes Pistorius Woerdensis, was het eerste slachtoffer in de noordelijke Nederlanden die door een vonnis van de inquisitie in de Nederlanden op de brandstapel kwam. Hij werd verbrand op 15 september 1525.

In ditzelfde jaar werd de Duitse pastoor Wolfgang Schuch vals beschuldigd van het aanzetten tot ongehoorzaamheid aan de overheid. Om de waarheid van het evangelie werd hij verbrand in de stad Nancy, hoofdstad van het toenmalige hertogdom Lotharingen.

William Tyndale's einde op aarde.

In ditzelfde jaar werd er in de Duitse Boerenoorlog (1524-1525) een vroom predikant in zijn huis opgehangen.

1526. Peter Spengler, een vrome en geleerde pastoor in Schlatt, een dorp in de Duitse streek Breisgau, wordt om het evangelie van Jezus Christus en om zijn Lutheranisme, veroordeeld en verdronken.

1536. Circa 6 okt. wordt William Tyndale, die de Bijbel in het Engels vertaalde, in Antwerpen opgepakt en te Vilvoorde, nabij de Belgische stad Brussel, wegens 'ketterij' gewurgd en vervolgens verbrand. Zijn laatste woorden zijn: "Heer, open de ogen van de koning van Engeland."

1555. Op 26 maart wordt de 19-jarige William Hunter als ketter verbrand, omdat hij weigerde de mis zoals voorgeschreven door koningin Mary. In plaats van aan de mis deel te nemen las hij de Bijbel. Hij stierf met Psalm 51 op zijn lippen en zei tegen zijn broer: "Ik ben niet bang."[67]

18e eeuw

1793. Op 16 nov. worden 90 katholieke priesters en nonnen in de rivier Loire verdronken, omdat zij 'vijanden' van de Franse Revolutie zijn. In de daaropvolgende weken worden op deze wijze meer dan 4000 mensen omgebracht in de zogenoemde 'nationale badkuip'.

20e eeuw

1900. Op 9 juli werden in de stad Taiyuan, de hoofdstad van de Chinese provincie Shanxi, 45 buitenlandse christenen voor de gouverneur Yuxian geleid, waarvan 33 protestanten en 12 Rooms-katholieken, benevens een aantal inlandse christenen. Op bevel van de gouverneur moesten ze onthoofd worden. Omstanders verwonderden zich over de standvastigheid en rust van de vreemdelingen. Op enkele kinderen na huilde niemand of maakte ook maar enig geluid. De eerste die onthoofd werd was de Engelse baptistenpredikant Farthing. "Zijn vrouw klampte zich aan hem vast, maar hij schoof haar vriendelijk terzijde en knielde voor de soldaten neer zonder een woord te zeggen. Met één klap van de beul werd hij onthoofd," verhaalt een verslag[68]. Ook deze vrouw en haar kinderen werden daarna onthoofd. Onder de Rooms-katholieken was de 34-jarige Nederlandse Kaatje Dierckx[69]. Een van de ter dood veroordeelde vrouwen zei: ‘We kwamen allemaal naar China om u het goede nieuws en de redding door Jezus Christus te brengen. We hebben u geen kwaad gedaan, waarom behandelt u ons zo?’ Na de terechtstelling werden sommige afgehouwen hoofden in kooien geplaatst, die in de poorten van de stadsmuur werden opgehangen.

Mt 10:18  en zowel voor stadhouders als koningen zult u geleid worden om Mij, tot een getuigenis voor hen en de volken. Mt 10:19  Wanneer zij u echter overleveren, weest niet bezorgd hoe of wat u moet spreken, want het zal u op dat uur gegeven worden wat u moet spreken; (Telos)

21e eeuw

1956. Op 8 januari worden vijf zendelingen - Jim Elliot, Pete Fleming, Ed McCully, Nate Saint en Roger Youderian - vermoord door de Waodani-stam in Ecuador. Later zullen vele van de moordenaars gelovig worden, en de hun stam zal een Bijbel in de eigen taal krijgen.

2016.

Kaart: Ranglijst christenvervolging 2016 (bron: Open Doors). In de donkerrood gekleurde landen is de verdrukking het zwaarst.

2017. De invloed van islamitisch fundamentalisme neemt toe. In overwegend boeddhistische en hindoeïstische landen komt een religieus nationalisme op[70].

2023. De verdrukking van christenen neemt sterk toe. 1 op de 7 christenen, oftewel 365 miljoen van hen, heeft er mee te maken. 4.998 christenen worden vermoord om hun geloof. 14.766 kerken en gebouwen worden aangevallen of in brand gestoken, met name in met name in Nicaragua, China en India. In Afrika, ten zuiden van de Sahara, vallen moslimstrijders doelgericht christenen aan.

Ranglijst christenvervolging 2024 van Open Doors, uitgegeven in het begin van het jaar 2024. In de donkerrood gekleurde landen is de verdrukking het zwaarst.

Op de ranglijst christenvervolging van Open Doors met betrekking tot het jaar 2023 staan de volgende landen in de top tien: 1. Noord-Korea, 2. Somalië, 3. Libië, 4. Eritrea, 5. Jemen, 6. Nigeria, 7. Pakistan, 8. Soedan, 9. Iran, 10. Afghanistan.[71] Acht van deze landen hebben een moslimmeerderheid. Eritrea is overwegend 'christelijk' (70% van de bevolking) met een grote moslimminderheid (30%)[72], onder een dictatoriaal regiem dat de godsdienstvrijheid erg beperkt.

Bronnen

Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Online, met enigermate gemoderniseerde spelling: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend en onder wijziging verwerkt.

H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk. Venloo: G. Mosmans senior, 1926. Enige tekst van blz. 37-47 is onder wijziging verwerkt in 2018-2019.

Christenvervolging, een kort artikel eerder op Christipedia verschenen. Tekst hiervan is deels overgenomen op de huidige pagina en wel op 19 maart 2023.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk. Venloo: G. Mosmans senior, 1926.
  2. Eusebius, Kerkelijke geschiedenis, III, hoofdstuk XX, nr. 1.
  3. Uit de opschriften van de catacomben weet men, dat het christendom reeds in de eerste eeuw tot in de hoogste geslachten was doorgedrongen. Men treft er namen aan uit de huizen der Cornelii, Ceeilii, Emilii enz.
  4. Niet te verwarren met een naamgenoot die in dezelfde tijd leefde en opziener was van de gemeente van Christus in Athene. Zie http://www.heiligen.net/heiligen/09/21/09-21-0200-quadratus-athene.php
  5. Zie https://en.wikipedia.org/wiki/Basilides_and_Potamiana
  6. 6,0 6,1 Aangehaald in H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk. Venloo: G. Mosmans senior, 1926.
  7. Cyprianus, Ep. 52. Aangehaald door H.M.H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk (Venloo: G. Mosmans senior, 1926) blz. 42.
  8. https://nl.wikipedia.org/wiki/Valerianus_I#Christenvervolging Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 3 maart 2019.
  9. Sebastianus van Rome, Heiligen.net, geraadpleegd op 5 mei 2019.
  10. Zie http://www.heiligen.net/heiligen/07/04/07-04-0300-theodorus.php
  11. 11,0 11,1 11,2 11,3 11,4 Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671.
  12. Bron: https://www.heiligen.net/heiligen/01/09/01-09-0302-julianus.php. Geraadpleegd 18 aug. 2019.
  13. 13,0 13,1 13,2 Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881.
  14. Bron: http://www.heiligen.net/heiligen/12/13/12-13-0302-eustratius.php
  15. Dat was het Thebaanse legioen (Legio Thebaïca), volgens de overlevering in het Egyptische Thebaïs gerecruteerd, en dat geheel bestond uit christenen. Het werd ± 300 bij Agaunum (Saint-Maurice in het Zwitserse kanton Wallis) gemarteld, omdat het, onder aanvoering van de gelivige Mauritius, weigerde de christenen te vervolgen. Volgens een latere overlevering zouden ook Gereon met 318 gezellen te Keulen en Victor met 330 gezellen te Xanten en een groot aantal Trierse martelaren tot het Thebaanse legioen behoord hebben. De oudste legende van bisschop Eucherius van Lyon (± 400) bewijst in elk geval, dat in Agaunum een groot aantal Romeinsche soldaten de marteldood geleden hebben.
  16. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881, blz. 46-47. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 10 maart 2019.
  17. Ook genoemd Procopius van Caesarea, niet te verwarren met een latere naamgenoot. Over hem, zie het artikel http://www.heiligen.net/heiligen/07/08/07-08-0303-procopius-caesarea.php
  18. Volgens http://www.heiligen.net/heiligen/07/08/07-08-0303-procopius-caesarea.php
  19. Over Artemon, zie http://www.heiligen.net/heiligen/10/08/10-08-0303-artemon.php
  20. Bron: Quirinus van Siscia, Heiligen.net, geraadpleegd 11 aug. 2019.
  21. https://de.wikipedia.org/wiki/Chrysogonus_von_Aquileia
  22. Zie http://www.heiligen.net/heiligen/03/08/03-08-0303-filemon.php
  23. Bron: Cyrus van Alexandrië, Heiligen.net. Geraadpleegd op 25 aug. 2019.
  24. † ca 303  Maximus van Durostorum met Quinctillianus en Dadas. Heiligen.net. Geraadpleegd 18 aug. 2019.
  25. Bron: https://www.heiligen.net/heiligen/08/28/08-28-0303-julianus.php. Geraadpleegd 18 aug. 2019.
  26. Bron: https://www.heiligen.net/heiligen/04/24/04-24-0303-eusebius.php. Geraadpleegd op 18 aug. 2019.
  27. Bron: https://www.heiligen.net/heiligen/10/14/10-14-0304-fortunata.php, geraadpleegd 21 juli 2019.
  28. 28,0 28,1 http://www.heiligen.net/heiligen/12/25/12-25-0304-anastasia.php
  29. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Paus_Marcellinus
  30. Victor van Milaan, Heiligen.net. Geraadpleegd 19 mei 2019.
  31. Euplius van Catania, Heiligennet, geraadpleegd 4 nov. 2018. Volgens Adrianus Haemstedius, aangehaald werk, werd hij onthoofd.
  32. http://www.heiligen.net/heiligen/06/15/06-15-0304-vitus.php
  33. Zie https://www.heiligen.net/heiligen/01/22/01-22-0304-vincentius-valencia.php en https://nl.wikipedia.org/wiki/Vincentius_van_Zaragoza.
  34. Bron: http://www.heiligen.net/heiligen/12/30/12-30-0304-anysia.php. Over haar zie ook: https://en.wikipedia.org/wiki/Anysia_of_Salonika en https://www.heiligenlexikon.de/BiographienA/Anysia_von_Thessaloniki.html
  35. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881, blz. 46.
  36. Zie http://www.heiligen.net/heiligen/07/27/07-27-0305-pantaleon.php
  37. Dit jaartal wordt genoemd door http://www.heiligen.net/heiligen/08/19/08-19-0306-timotheus.php. Adrianus Haemstedius, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. (Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881) blz. 43, dateert de marteldood van Timotheüs, Thecla en Agapius in het tweede jaar van de vervolging, dat is in het jaar 304.
  38. Zie https://www.heiligen.net/heiligen/11/09/11-09-0306-theodorus.php
  39. Adrianus Haemstedius, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben van Christus onzen zaligmaker af tot het jaar 1655. (Rotterdam: D. Bolle, 1881) blz. 47. Meer informatie over Theodosia op Heiligen.net: http://www.heiligen.net/heiligen/04/02/04-02-0307-theodosia.php.
  40. Thea van Cesarea, Heiligen.net, geraadpleegd 19 mei 2019.
  41. Adrianus Haemstedius, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben van Christus onzen zaligmaker af tot het jaar 1655. (Rotterdam: D. Bolle, 1881) blz. dateert zijn dood in 307, in het eerste jaar van keizer Maxentius.
  42. Informatie over hem is te vinden op Heiligen.net: http://www.heiligen.net/heiligen/11/11/11-11-0295-menas.php
  43. Zij is bekend als Catharina van Alexandrië. Haar bestaan wordt echter betwijfeld. Zie https://de.wikipedia.org/wiki/Katharina_von_Alexandrien . Zie ook http://www.heiligen.net/heiligen/11/25/11-25-0310-catharina.php
  44. Bron: https://www.heiligen.net/heiligen/03/26/03-26-0310-theodorus.php. Geraadpleegd op 18 aug. 2019.
  45. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Christenvervolgingen_door_Diocletianus,_Galerius_en_Maximinus
  46. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881, blz. 47.
  47. Zie verder bij https://en.wikipedia.org/wiki/Fausta_of_Cyzicus
  48. Bron: http://www.heiligen.net/heiligen/11/26/11-26-0311-faustus.php
  49. Een denaar was een dagloon.
  50. Vertaald uit een artikel: https://en.wikipedia.org/wiki/Peter_I_of_Alexandria
  51. Silvanus van Emesa, Heiligen.net, geraadpleegd 10 maart 2019.
  52. https://www.heiligen.net/heiligen/01/07/01-07-0312-lucianus.php
  53. Het "In hoc signo vinces" ("In dit teken zult u overwinnen") komt in betekenis ermee overeen.
  54. Nicolaas Godfried Kampen, De geschiedenis der Christelijke kerk in de vroegste eeuwen. Tot op den tijd der kruistogten. Haarlem: Erven F. Bohn, 1839. Blz. 123. Enige tekst over Ustazades is onder wijziging verwerkt. Over Ustazades spreekt uitvoeriger: Adrianus Haemstedius, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben van Christus onzen zaligmaker af tot het jaar 1655. (Rotterdam: D. Bolle, 1881) blz. 51. mestede
  55. Zie https://www.heiligenlexikon.de/MRFlorilegium/17April.html
  56. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881, blz. 60. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 9 mei 2021.
  57. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Concilie_van_Konstanz
  58. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Hussietenoorlogen. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 24 april 2022.
  59. Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655 (Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881), blz. 83-84). Online, met enigermate gemoderniseerde spelling: http://www.iclnet.org/pub/resources/text/nederlandse/haemstedius-martelaren.htm. Hieraan is tekst ontleend en onder wijziging verwerkt.
  60. 60,0 60,1 60,2 60,3 Adrianus Haemstede, Historie der martelaren; Die, om de getuigenis der evangelische waarheid, hun bloed gestort hebben, van Christus onze Zaligmaker af tot het jaar 1655. Amsterdam: 1671. Herziene druk 1881. Tekst hiervan is onder wijziging verwerkt.
  61. Aangehaald in: https://www.executedtoday.com/2019/03/10/1431-thomas-bagley-lollard-martyr/
  62. 62,0 62,1 Bron: https://blog.historicenvironment.scot/2021/04/trial-of-pavel-kravar/
  63. Zie https://www.jstor.org/stable/25529680. Andere genoemde jaartallen zijn 1431 en 1432. Het jaar is 1433 schijnt het meest waarschijnlijk.
  64. Zie ook https://en.wikipedia.org/wiki/Joan_Boughton, en https://en.wikisource.org/wiki/Dictionary_of_National_Biography,_1885-1900/Boughton,_Joan
  65. Volgens het woordenboek van Van Dale (2009) kan 'kuiper' betekenen: 1. vatenmaker, tonnenmaker; 2. haringpakker; 3. arbeider aan de papierkuip.
  66. Zie een vollediger verslag in: Vervolging van christenen
  67. Bron: https://twitter.com/VOM_USA/status/1772660053448802399, bericht van Voice of the Martyrs USA, 26 maart 2024.
  68. Arthur Smith, China in Convulsion (1901). Aangehaald in: https://www.harryknipschild.nl/harryknipschild.nl/?view=article&id=359:20-kaatje-dierckx-1866-1900-een-martelares-uit-ossendrecht
  69. Over haar, zie https://www.harryknipschild.nl/harryknipschild.nl/?view=article&id=359:20-kaatje-dierckx-1866-1900-een-martelares-uit-ossendrecht en https://nl.wikipedia.org/wiki/Marie_Adolphine.
  70. Bron: Nieuwsbrief Open Doors dd. 18 jan. 2018.
  71. Bron: nieuwsbrief van Open Doors dd. 17 jan. 2024.
  72. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Eritrea. Geraadpleegd 17 jan. 2024.