Genesis/Hoofdstuk 9

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Genesis 9)
Genesis > Hoofdstuk 9
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Genesis:


Hoofdstuk 9 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Gen. 9:1

Ge 9:1   En God zegende Noach en zijn zonen, en Hij zei tot hen: Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt, en vervult de aarde! (CP[1])

Zie ook vers 7.

Zegende. In 8:17 heeft God de dieren gezegend, hoewel het woord 'zegende' daar niet voorkomt.

Na de schepping van de mens zegende God de man en zijn vrouw:

Ge 1:28  En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt! (SV)

En zijn zonen. De mannen worden gezegend, de vrouwen worden niet genoemd. Zie ook vers 8. Daar de mannen de hoofden van hun vrouwen zijn en zij in hun huwelijk één vlees zijn, zijn dezen mee inbegrepen.

Gen. 9:2

Ge 9:2  En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. (SV)

Merk op dat nu niet gesproken wordt, zoals in Gen. 1:28, van 'heerschappij' over de dieren, maar van 'vrees', 'verschrikking'. Zijn deze uitdrukkingen gelijk in betekenis als 'heerschappij', of duiden ze op iets anders?

Gen. 9:5

Ge 9:5  En voorwaar, Ik zal uw bloed, van uw zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand van de mens, van de hand van een man zijn broeder zal Ik de ziel van de mens eisen. (CP[1])

Dit vers staat in verband met het volgende vers. Als het (onschuldige) bloed van een mens vergoten wordt, zal God het bloed van de dader, een mens of een dier, eisen, invorderen.

Gen. 9:6

Ge 9:6  Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden; want God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt. (CP[1])

Want God heeft de mens naar Zijn beeld gemaakt. Zulk een dodelijk vergrijp aan een mens is daarom een vergrijp aan de goddelijke Majesteit. God is rechter, maar de mens, naar Gods beeld gemaakt, mag in dit soort gevallen (door middel van de menselijke overheid, die het zwaard draagt[2]) de doodstraf toepassen.

Gen. 9:7

Ge 9:7  Maar ulieden, weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt; teelt overvloedig voort op de aarde, en vermenigvuldigt daarop. (CP[1])

Zie ook vers 1.

Teelt overvloedig enz. Zie 8:17, dat de dieren betreft.

Gen. 9:8

Ge 9:8  Voorts zeide God tot Noach, en tot zijn zonen met hem, zeggende: (SV)

En tot zijn zonen. Zie vers 9. Hun vrouwen worden niet genoemd. Daar zij echter de hoofden van hun vrouwen zijn, zijn dezen mee inbegrepen.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 Vertaling of hertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling
  2. Ro 13:3  Want de overheidspersonen zijn niet voor het goede, maar voor het kwade werk te vrezen. Wilt u nu de overheid niet vrezen, doe het goede, en u zult lof van haar hebben, Ro 13:4  want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar als u het kwade doet, vrees dan; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, een wreekster tot straf voor hem die het kwade bedrijft. (Telos)