Genesis/Hoofdstuk 30

Uit Christipedia
Genesis > Hoofdstuk 30
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Genesis:


Hoofdstuk 30 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Samenvatting

Kort: Vervolg Jakobs zegen in kinderen (1-24), Jakobs zegen in aardse rijkdom (35-43).

Rachel, ontevreden over haar onvruchtbaarheid, geeft Jakob haar dienstmaagd Bilha, die hem Dan en Naftali baart (1-8). Insgelijks geeft Lea, ophoudend te baren, Jakob haar dienstmaagd Zilpa, die hem Gad en Aser baart (9-13). Ruben vindt liefdesappels, die met Rachel 'ruilt' voor Jakob, die dan bij haar inkomt. God verhoort Lea en zij baart Issaschar, Zebulon en een dochter Dina (14-21). Ten laatste baart ook Rachel Jozef (22-24). Wanneer nu Jakob begeert met zijn huisgezin naar zijn land te trekken, houdt Laban hem met een nieuw beding van loon (25-34). Jakob wordt, tegen Labans vermoeden, zeer rijk door God gezegend (35-43).

Gen. 30:6

Ge 30:6 Toen zeide Rachel: God heeft mij gericht, en ook mijn stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom noemde zij zijn naam Dan. (SV)

Dan. D.i. "Rechter", zie Dan.

Gen. 30:8

Ge 30:8 Toen zeide Rachel: Ik heb worstelingen Gods met mijn zuster geworsteld; ook heb ik de overhand gehad; en zij noemde zijn naam Nafthali. (SV)

Naftali = “mijn strijd”, zie Naftali.

Gen. 30:11

Ge 30:11  Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn naam Gad. (SV)

Gad. D.i. 'geluk', zie Gad.

Gen. 30:13

Ge 30:13  Toen zeide Lea: Tot mijn geluk! want de dochters zullen mij gelukkig achten; en zij noemde zijn naam Aser. (SV)

Aser. D.i. 'gelukkig', zie Aser.

Gen. 30:14

Ge 30:14   En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, en hij vond Dudaïm in het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaïm. (SV)

Dudaïm. In moderne vertalingen: liefdesappels.

Gen. 30:18

Ge 30:18  Toen zeide Lea: God heeft mijn loon gegeven, nadat ik mijn dienstmaagd aan mijn man gegeven heb; en zij noemde zijn naam Issaschar. (SV)

Issaschar. Zie Issaschar.

Gen. 30:20

Ge 30:20  En Lea zeide: God heeft mij, mij [heeft] [Hij] begiftigd met een goede gift; ditmaal zal mijn man mij bijwonen; want ik heb hem zes zonen gebaard; en zij noemde zijn naam Zebulon. (SV)

Zebulon. D.i. 'Bijwoning', zie Zebulon.

Gen. 30:21

Ge 30:21  En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar naam Dina. (SV)

Dina. D.i. 'Uitspraak'. Zie Dina.

Gen. 30:24

Ge 30:24  En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. SV)

Jozef. D.i. 'toe te voegen', 'te vermeerderen'. Zie Jozef.

Bron

Statenvertaling. Tekst van de samenvatting van het hoofdstuk is onder wijziging verwerkt op 5 okt. 2020