Genesis/Hoofdstuk 13
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
Genesis:
- Hoofdstuk 1
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12
- Hoofdstuk 13
- Hoofdstuk 14
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 20
- Hoofdstuk 21
- Hoofdstuk 22
- Hoofdstuk 23
- Hoofdstuk 24
- Hoofdstuk 25
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Hoofdstuk 28
- Hoofdstuk 29
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 30
- Hoofdstuk 31
- Hoofdstuk 32
- Hoofdstuk 33
- Hoofdstuk 34
- Hoofdstuk 35
- Hoofdstuk 36
- Hoofdstuk 37
- Hoofdstuk 38
- Hoofdstuk 39
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 40
- Hoofdstuk 41
- Hoofdstuk 42
- Hoofdstuk 43
- Hoofdstuk 44
- Hoofdstuk 45
- Hoofdstuk 46
- Hoofdstuk 47
- Hoofdstuk 48
- Hoofdstuk 49
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 50
- Hoofdstuk 6
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 9
- Onderwerpen
Hoofdstuk 13 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Gen. 13:1 Vertrek uit Egypte
Ge 13:1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem. (SV)
Naar het zuiden. 'Zuiden' is de vertaling van het Hebreeuwse woord נגב, negeb, van een niet voorkomende stam in de betekenis van "verdroogd zijn". De NBG51-vertaling heeft 'het Zuiderland'. De NBV2004-vertaling en de Naardense Bijbelvertaling hebben 'de Negev'. Abraham trok niet naar het zuiden van Egypte, maar naar het zuiden van Kanaän: het zuidelijk gedeelte van het latere grondgebied van Juda, waarin Bersjeba lag. Dat gebied heeft ook nu de Negev. Abraham was eerder van Beth-El naar het zuiden vertrokken en van daar naar Egypte.
Ge 12:8 En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. Ge 12:9 Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden. Ge 12:10 En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar [was] in dat land. (SV)
Nu trok hij via dat zuiden weer terug naar Beth-EL
Ge 13:3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-el, en tussen Ai; (SV)
De geografische uitdrukking 'het zuiden' is dus hier gebruikt vanuit het gezichtspunt in het Beloofde Land.
Gen. 13:2
Ge 13:2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud. (SV)
Zeer rijk. Zijn have en die van Lot was "veel" (vers 6). Die rijkdom had hij aan Farao te danken, die hem omwille van Sarai goed had gedaan.
Ge 12:16 En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en dienstmaagden, en ezelinnen, en kamelen. (CP[1])
Later zal het volk Israël, na vele jaren van verdrukking in Egypte, eveneens schatten van de Egyptenaars meenemen.
Gen. 13:7
Ge 13:7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaänieten en Ferezieten in dat land. (SV)
De Kanaänieten. Afstammelingen van Kanaän.
Ge 12:6 En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaänieten [waren] toen ter tijd in dat land. (SV)
Gen. 13:10
Ge 13:10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de hele vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, [was] [zij] als de hof des HEEREN, als Egypteland, als u komt te Zoar. (CP[1])
De hele vlakte der Jordaan. De vlakte aan beide zijden van die rivier, van het meer Gennesareth tot aan het dal van Siddim ten zuiden van de huidige Dode Zee.
Geheel bevochtigde. Door haar zijtakken.
Zoar. Ligt ten zuiden van de Dode Zee. Zie kaart hierboven.
Gen. 13:12
Ge 13:12 Abram [dan] woonde in het land Kanaän; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe. (SV)
De steden der vlakte. In de vlakte van de Jordaan lagen: Sodom, Gomorra, Adama, Zeboïm en Zoar (Bela).
Gen. 13:15
Ge 13:15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. (SV)
Zal ik u geven. Zie ook vers 17. Eerst is er sprake van een land dat God Abram zal wijzen (12:1). Dan, in het land gekomen, te Sichem, belooft God hem het land aan zijn "zaad" te geven (12:7). Nu wordt het uitdrukkelijk ook aan Abram gegeven.
Gen. 13:16
Ge 13:16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden. (SV)
Als het stof der aarde. Ontelbaar. God had al in Ur beloofd hem tot "een groot volk" maken (12:2).
Gen. 13:18
Ge 13:18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamré, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar de HEERE een altaar. (CP[1])
Bouwde aldaar de HEERE een altaar. Evenals hij dat gedaan had in Sichem, nadat God hem verschenen was en een belofte gedaan had (12:7), en tussen Bethel en Ai (12:8; 13:4).