Genesis/Hoofdstuk 13

Uit Christipedia
Genesis > Hoofdstuk 13
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Genesis:


Hoofdstuk 13 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Gen. 13:1 Vertrek uit Egypte

Ge 13:1  Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem. (SV)

Naar het zuiden. 'Zuiden' is de vertaling van het Hebreeuwse woord נגב, negeb, van een niet voorkomende stam in de betekenis van "verdroogd zijn". De NBG51-vertaling heeft 'het Zuiderland'. De NBV2004-vertaling en de Naardense Bijbelvertaling hebben 'de Negev'. Abraham trok niet naar het zuiden van Egypte, maar naar het zuiden van Kanaän: het zuidelijk gedeelte van het latere grondgebied van Juda, waarin Bersjeba lag. Dat gebied heeft ook nu de Negev. Abraham was eerder van Beth-El naar het zuiden vertrokken en van daar naar Egypte.

Ge 12:8 En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-el, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-el tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde daar den HEERE een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. Ge 12:9 Daarna vertrok Abram, gaande en trekkende naar het zuiden. Ge 12:10 En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar [was] in dat land. (SV)

Nu trok hij via dat zuiden weer terug naar Beth-EL

Ge 13:3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-el toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-el, en tussen Ai; (SV)

De geografische uitdrukking 'het zuiden' is dus hier gebruikt vanuit het gezichtspunt in het Beloofde Land.

Gen. 13:2

Ge 13:2  En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud. (SV)

Zeer rijk. Zijn have en die van Lot was "veel" (vers 6). Die rijkdom had hij aan Farao te danken, die hem omwille van Sarai goed had gedaan.

Ge 12:16  En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en dienstmaagden, en ezelinnen, en kamelen. (CP[1])

Later zal het volk Israël, na vele jaren van verdrukking in Egypte, eveneens schatten van de Egyptenaars meenemen.

Gen. 13:7

Ge 13:7  En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaänieten en Ferezieten in dat land. (SV)

De Kanaänieten. Afstammelingen van Kanaän.

Ge 12:6  En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaänieten [waren] toen ter tijd in dat land. (SV)

Gen. 13:10

Ge 13:10  En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de hele vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, [was] [zij] als de hof des HEEREN, als Egypteland, als u komt te Zoar. (CP[1])

De hele vlakte der Jordaan. De vlakte aan beide zijden van die rivier, van het meer Gennesareth tot aan het dal van Siddim ten zuiden van de huidige Dode Zee.

Geheel bevochtigde. Door haar zijtakken.

Zoar. Ligt ten zuiden van de Dode Zee. Zie kaart hierboven.

Gen. 13:12

Ge 13:12  Abram [dan] woonde in het land Kanaän; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe. (SV)

De steden der vlakte. In de vlakte van de Jordaan lagen: Sodom, Gomorra, Adama, Zeboïm en Zoar (Bela).

Gen. 13:15

Ge 13:15  Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. (SV)

Zal ik u geven. Zie ook vers 17. Eerst is er sprake van een land dat God Abram zal wijzen (12:1). Dan, in het land gekomen, te Sichem, belooft God hem het land aan zijn "zaad" te geven (12:7). Nu wordt het uitdrukkelijk ook aan Abram gegeven.

Gen. 13:16

Ge 13:16  En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden. (SV)

Als het stof der aarde. Ontelbaar. God had al in Ur beloofd hem tot "een groot volk" maken (12:2).

Gen. 13:18

Ge 13:18  En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamré, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar de HEERE een altaar. (CP[1])

Bouwde aldaar de HEERE een altaar. Evenals hij dat gedaan had in Sichem, nadat God hem verschenen was en een belofte gedaan had (12:7), en tussen Bethel en Ai (12:8; 13:4).

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.