Genesis/Hoofdstuk 12: verschil tussen versies
(Nieuwe pagina aangemaakt met '{{Commentaar hoofdstuk}} == Gen. 12:1 == Ge 12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het lan...') |
k (→Gen. 12:5) |
||
Regel 27: | Regel 27: | ||
'''De zoon van zijn broer.''' Lot was de zoon van Abrams broer Haran. Haran was in Ur gestorven (11:28). |
'''De zoon van zijn broer.''' Lot was de zoon van Abrams broer Haran. Haran was in Ur gestorven (11:28). |
||
'''Zielen, die zij verkregen hadden in Haran.''' De kinderen. |
'''Zielen, die zij verkregen hadden in Haran.''' De kinderen. Niet (al het) dienend personeel, dat verkregen zij van Farao in Egypte (vers 16) |
||
== Gen. 12:16 == |
|||
Ge 12:16 En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en dienstmaagden, en ezelinnen, en kamelen. (CP<ref name=":0" />) |
|||
'''Dienstmaagden.''' Onder wie, waarschijnlijk, de Egyptische [[Hagar]], bij wie Abram later zijn zoon [[Ismaël]] zal verwekken. |
|||
== Voetnoot == |
== Voetnoot == |
Versie van 5 mei 2020 07:22
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
Genesis:
- Hoofdstuk 1
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12
- Hoofdstuk 13
- Hoofdstuk 14
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 20
- Hoofdstuk 21
- Hoofdstuk 22
- Hoofdstuk 23
- Hoofdstuk 24
- Hoofdstuk 25
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Hoofdstuk 28
- Hoofdstuk 29
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 30
- Hoofdstuk 31
- Hoofdstuk 32
- Hoofdstuk 33
- Hoofdstuk 34
- Hoofdstuk 35
- Hoofdstuk 36
- Hoofdstuk 37
- Hoofdstuk 38
- Hoofdstuk 39
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 40
- Hoofdstuk 41
- Hoofdstuk 42
- Hoofdstuk 43
- Hoofdstuk 44
- Hoofdstuk 45
- Hoofdstuk 46
- Hoofdstuk 47
- Hoofdstuk 48
- Hoofdstuk 49
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 50
- Hoofdstuk 6
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 9
- Onderwerpen
Hoofdstuk 12 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Gen. 12:1
Ge 12:1 De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. (SV)
Het land, dat Ik u wijzen zal. Wellicht heeft Abram al te horen gekregen dat hij naar Kanaän moest gaan, aangezien zijn vader Terach met Abram en anderen naar het land Kanaän gingen en te Haran kwamen, waar zij woonden en waar Terach is gestorven (Gen. 11:31-32). Merk op dat God nog niet belooft het land te zullen geven. God zou hem een land wijzen waar hij moest wonen.
Gen. 12:2
Ge 12:2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken; en wees een zegen! (SV)
Ik zal u tot een groot volk maken. Sarai, Abrams huisvrouw, was echter onvruchtbaar (11:30).
Uw naam groot maken. Abrahams naam is groot geworden, bij de meerderheid van de wereldbevolking, te weten bij Joden, christenen en moslims.
Groot. Een groot volk, een grote naam, een grote zegen (vers 3).
Gen. 12:3
Ge 12:3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten van het aardrijk gezegend worden. (CP[1])
In u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Te weten door Jezus Christus, die een zoon van Abraham wordt genoemd.
Mt 1:1 Geslachtsregister van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham. (Telos)
Gen. 12:4
Ge 12:4 En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. (SV)
Gelijk de HEERE tot hem gesproken had. Waarschijnlijk reeds in de Chaldeeuwse stad Ur, vanwaar zijn vader Terach vertrokken was richting Kanaän (11:31).
Gen. 12:5
Ge 12:5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, de zoon van zijn broer, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij trokken uit, om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. (CP[1])
De zoon van zijn broer. Lot was de zoon van Abrams broer Haran. Haran was in Ur gestorven (11:28).
Zielen, die zij verkregen hadden in Haran. De kinderen. Niet (al het) dienend personeel, dat verkregen zij van Farao in Egypte (vers 16)
Gen. 12:16
Ge 12:16 En hij deed Abram goed, om harentwil; zodat hij had schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en dienstmaagden, en ezelinnen, en kamelen. (CP[1])
Dienstmaagden. Onder wie, waarschijnlijk, de Egyptische Hagar, bij wie Abram later zijn zoon Ismaël zal verwekken.