Genesis/Hoofdstuk 16
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
Genesis:
- Hoofdstuk 1
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12
- Hoofdstuk 13
- Hoofdstuk 14
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 20
- Hoofdstuk 21
- Hoofdstuk 22
- Hoofdstuk 23
- Hoofdstuk 24
- Hoofdstuk 25
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Hoofdstuk 28
- Hoofdstuk 29
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 30
- Hoofdstuk 31
- Hoofdstuk 32
- Hoofdstuk 33
- Hoofdstuk 34
- Hoofdstuk 35
- Hoofdstuk 36
- Hoofdstuk 37
- Hoofdstuk 38
- Hoofdstuk 39
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 40
- Hoofdstuk 41
- Hoofdstuk 42
- Hoofdstuk 43
- Hoofdstuk 44
- Hoofdstuk 45
- Hoofdstuk 46
- Hoofdstuk 47
- Hoofdstuk 48
- Hoofdstuk 49
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 50
- Hoofdstuk 6
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 9
- Onderwerpen
Hoofdstuk 16 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Gen. 16:1
Ge 16:1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. (SV)
Hagar. Wellicht had zij Hagar verkregen in Egypte, waar zij met Abram enige tijd vertoefd had, daar door Farao genomen was en weer aan Abram teruggegeven was, misschien met Hagar erbij (Gen. 12:14v).
Gen. 16:3
Ge 16:3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw. (SV)
Hem tot een vrouw. Er ontstond een tweede wettige huwelijksverbintenis. Eerst daarna ging Abram tot haar in.
Gen. 16:4
Ge 16:4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen. (SV)
Veracht. Jammer dat Hagar dat deed. Hagar zal later door Sarai worden vernederd (16:6).
Gen. 16:6
Ge 16:6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht. (SV)
Vernederde haar. Hagars verachting van Sarai werd door de laatste vergolden met vernedering. Het ene kwaad verwekt het andere.
Gen. 16:7
Ge 16:7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. (SV)
De weg van Sur. Hagar vlucht via de weg van Sur naar haar thuisland Egypte. Zie Sur en kaart hieronder.
Gen. 16:8
Ge 16:8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! (SV)
De Engel laat blijken dat hij weet wie zij is en wat haar maatschappelijke positie is. Dan stelt hij haar twee vragen. Hij wist de antwoorden, maar geeft haar gelegenheid haar verhaal te doen, haar nood mee te delen.