Genesis/Hoofdstuk 2

Uit Christipedia
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Genesis:


Hoofdstuk 2 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Gen. 2:1

Ge 2:1  Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde, en al hun heir (SV)

Alzo zijn volbracht de hemel en de aarde. Vergelijk hoofdstuk 1 vers 1:

Ge 1:1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. (SV)

En al hun heir. Al de schepselen in de hemel en op de aarde: de hemellichamen, de planten, de dieren, de mensen.

Gen. 2:2

Ge 2:2  Als nu God op de zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. (CP[1])

Op de zevende dag volbracht had Zijn werk. Er was niets meer te scheppen overgebleven, zodat slechts onderhouding en vernieuwing nodig was, en ook daartoe waren reeds de krachten in het bestaande gelegd.[2]

Heeft Hij gerust. Vergelijk de Naardense vertaling:

Ge 2:3  God zegent de zevende dag en heiligt die; want daarop heeft hij sabbat gehouden van al zijn werk, dat God geschapen heeft om te maken. (NaB)

God hield op iets nieuws te scheppen en keerde in de rust van Zijn algenoegzaam wezen terug, waaruit Hij bij en met de schepping als het ware getreden was.[2]

Gen. 2:3

Ge 2:3  En God heeft de zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij daarop gerust heeft van al Zijn werk, dat God scheppende gemaakt had. (CP[1])

Gezegend. Eerder in het scheppingsverslag heeft God gezegend: de zeedieren en de vogels (1:22) en de mensen (1:28).

Geheiligd. Afgezonderd, apart gesteld, een bijzondere bestemming gegeven. Een deel van de christenheid houdt deze dag als rustdag, in navolging van Israël, in gehoorzaamheid aan het sabbatsgebod in de wet van Mozes. Zie verder bij Sabbat.

Scheppende gemaakt had. Scheppende tot stand had gebracht. Vergelijk:

Ge 2:3  En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht. (NBG51)

Gen. 2:4

Ge 2:4 Dit zijn de geboorten van de hemelen en van de aarde, toen zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en de hemelen maakte. (CP[1])

Dit vers en het eerste deel van vers 5 grijpen terug op het scheppingsverslag. Vervolgens worden bijzonderheden toegevoegd, waarbij wordt ingezoomd op de schepping van de mens en zijn leefomgeving.

Gen. 2:5-6

Ge 2:5  En alle struik van het veld, eer hij in de aarde was, en al het kruid van het veld, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om de aardbodem te bouwen, Ge 2:6  Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde de hele aardbodem. (CP[1])

God had het niet doen regenen op de aarde. Hoewel er wateren boven het uitspansel waren (Gen. 1:6-7).

Gen. 2:7

Ge 2:7  En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. (SV)

Wij krijgen hiermee extra informatie over de schepping van de mens. De eerste mens is geformeerd uit het stof der aarde. Daarna werd hij levend gemaakt door de goddelijke levensadem. De evolutietheorie over het ontstaan van de mens uit het dier is dus onjuist.

Alzo werd mens tot een levende ziel. De mens is een ziel.

Gen. 2:8

Ge 2:8  Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had. (SV)

Ook had de HEERE God een hof geplant. Dat moet een bijzondere plaats zijn geweest, die God boven de liefelijk en mooi tooide. Een lusthof die ook 'Paradijs' zou worden genoemd. Er is thans (en misschien ook reeds toentertijd) een hemelse paradijs van God, zie Paradijs.

In Eden. Waarschijnlijk in het Armeense hoogland, zie Eden (landstreek)

Gen. 2:9

Ge 2:9  En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijs; en de boom des levens in het midden van de hof, en de boom der kennis van goed en van kwaad. (CP[1])

God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten. Een grote verscheidenheid van bomen, die zich onderscheiden door vorm, bast, bladeren en vruchten.

Ge 1:11 En God zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutjes, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo. Ge 1:12 En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. (SV)

De boom des levens in het midden van de hof. Deze boom zou na de zondeval ontoegankelijk worden. Zie Boom des levens. In het hemelse paradijs van God is de boom van het leven. De Heer Jezus heeft gezegd:

Opb 2:7  Wie een oor heeft, laat hij horen wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, die zal Ik te eten geven van de boom van het leven die in het paradijs van God is. (Telos)

In het nieuwe, hemelse Jeruzalem is de boom van het leven.

Opb 22:1 En hij toonde mij een rivier van levenswater, blinkend als kristal, die uitging vanuit de troon van God en van het Lam. Opb 22:2 In het midden van haar straat en aan beide zijden van de rivier was de boom van het leven, die twaalf soorten vruchten draagt en elke maand zijn vrucht geeft; en de bladeren van de boom zijn tot genezing van de naties. (TELOS)

En de boom der kennis van goed en van kwaad. Hiervan zou Mannin, door de slang overgehaald, eten, en Adam met haar.

Gen. 2:10

Ge 2:10  En een rivier was voortgaande uit Eden, om deze hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. (CP[1])

Een rivier. De naam van de rivier wordt niet genoemd, wel de namen van haar vier armen (vers 11v.). De algemene bron van deze vier rivieren is niet meer te vinden. Door de zondvloed, waarbij de fonteinen van de afgrond geopend werden, is zeker zulk een verandering op de aarde ontstaan, dat geen nauwkeurige overeenstemming meer te vinden is tussen deze beschrijving en de tegenwoordige streek.[2] Een rivier levert water en water is een levensvoorwaarde voor planten, mens en dier.

Voortgaande uit Eden. Daar ontspringend.

Om deze hof te bewateren. Water is noodzakelijk voor de groei en bloei van het geboomte in de hof.

En werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden. De rivier verdeelde zich in en vanaf Eden in vier hoofdrivieren, vier hoofdwateren, of aanvangen, beginselen van stromen. Het water vermeerderde zich. De vier stromen moesten als het ware de zegen van Eden door de gehele wereld verspreiden.[2]

Ps 36:7  (36-8) Hoe heerlijk is uw genade, o God! Daarom zoeken de kinderen der  mensen Hun toevlucht in de schaduw uwer vleugelen; Ps 36:8  (36-9) Zij verzadigen zich met het vet van uw woning, Gij laaft ze aan uw stroom van geneugten.  Ps 36:9  (36-10) Want bij U is de bron van het leven, In ùw licht aanschouwen wij  licht. (Canis)

Vergelijk de rivier die uit de toekomstige tempel van Ezechiël als een stroompje voortkomt en gaandeweg dieper wordt.

De Heer Jezus heeft gezegd:

Joh 10:10  De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verderven; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben, en het overvloedig hebben. (Telos)

Gen. 2:11

Ge 2:11  De naam van de eerste rivier is Pison; deze is het, die het hele land van Havila omloopt, waar het goud is. (CP[1])
Goud

Pison. De naam spreekt van vermeerdering, toeneming. Of de rivier nog bestaat, is onbekend. Zie Pison voor het hoofdartikel.

Havila. Misschien een streek tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee, zie Havila.

Waar het goud is. Hier wordt als eerste een kostbaar gesteente genoemd. In vers 12 volgen sardónix en (mogelijk) bedolah.

Een rivier, goud en andere kostbare gesteenten zullen te vinden zijn in het Nieuwe Jeruzalem. Meer nog, deze stad is 'zuiver goud, aan zuiver glas gelijk' (Opb. 21:18). De straat van de stad is 'zuiver goud, als doorzichtig glas' (Opb. 21:21). Door de stad stroomt een rivier van levenswater. De rivier gaat uit van de troon van God en van het Lam (Opb. 22:1).

Gen. 2:12

Ge 2:12  En het goud van dit land is goed; daar is ook bedólah, en de steen sardónix. (SV)
Sardonyx

Bedólah. Een geurige hars of een kostbaar gesteente. Zie Bedólah voor het hoofdartikel.

Sardónix. Of Onyx. Zie Sardonyx voor het hoofdartikel.

Gen. 2:13

Ge 2:13  En de naam van de tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Koesj omloopt. (CP[1])

Gihon. Of Gichon. De naam betekent 'uitbrekend'. Men weet niet aan welke huidige rivier deze rivier gelijk is. Zie Gihon voor het hoofdartikel.

Koesj. Het gebied van het huidige zuidelijk Egypte, Soedan en de Hoorn van Afrika. Mozes, de schrijver van Genesis, huwde - vermoedelijk na de dood van zijn eerste vrouw Zippora - een Koesjitische vrouw (Num. 12:1). Zie Koesj voor het hoofdartikel over het gebied.

Een andere mening over het land Koesj in dit vers is die van Karl August Dächsel, volgens wie het niet gaat om het latere Koesj of Ethiopië, maar om het Aziatische Cosséa, dat zich naar de Kaukasus uitstrekt[3].

Gen. 2:14

Loop van Eufraat en Tigris
Ge 2:14 En de naam der derde rivier [is] Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier [is] Frath. (SV)

Hiddékel. Een overschrijving in de vertaling door Luther en in de Statenvertaling van het Hebr. Chidekel = vlug. De LXX heeft 'Tigris'. Het gaat om de rivier Tigris. Daniël schreef:

Da 10:4 En op den vier en twintigsten dag der eerste maand, zo was ik aan den oever der grote rivier, welke is Hiddekel. (SV)

Frath. Dit is de rivier Eufraat.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 Vertaling of hertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. 2,0 2,1 2,2 2,3 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901). Enige tekst van het commentaar op Genesis 2 is onder wijziging verwerkt.
  3. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 2.