Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Jesaja (boek):


Hoofdstuk 51 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Jes. 51:1

Jes 51:1  Hoort naar Mij, u, die de gerechtigheid najaagt, u, die Jahweh zoekt! aanschouwt den rotssteen, [waaruit] ulieden gehouwen bent, en de holligheid van de bornput, [waaruit] u gegraven bent. (CP[1])

U die de gerechtigheid najaagt. Zie vers 5, 6, 7.

De rotssteen, [waaruit] ulieden gehouwen bent, en de holligheid van de bornput, [waaruit] u gegraven bent. Dat zijn Abraham en Sarah (zie vers 2), voorgesteld als dode zaken (rotssteen, bornput). Het ontstaan van Israëls volk was een wonder van Gods Almacht. Bij de mens scheen het een onmogelijkheid, dat uit de 100-jarige Abraham en uit de 90-jarige Sara nog een zoon zou geboren worden. Daarom wordt hier Abraham bij een rotssteen vergeleken, de moederschoot van Sara bij een groeve, waaruit iets te voorschijn wordt gebracht.

Lu 3:8  Brengt dan vruchten voort, de bekering waardig; en begint niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader! Want ik zeg u, dat God uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. (Telos)

Jes. 51:2

Jes 51:2  Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, [die] ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij [nog] alleen was, en Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde hem. (SV)

Toen hij [nog] alleen was. Zonder kind.

Jes. 51:3

Jes 51:3  Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs. (SV)

De HEERE zal Sion troosten. Het bedroefde Sion (49:13-14).

Jes. 51:5

Jes 51:5  Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit, en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten, en op Mijn arm zullen zij hopen. (SV)

Mijn gerechtigheid. Vers 6: die zal niet verbroken worden. Zie ook vers 1: „Hoort naar Mij, u die de gerechtigheid najaagt". Vers 8: "Mijn gerechtigheid is eeuwig".

Mijn armen zullen de volken richten; ... op Mijn arm zullen zij hopen. Zie vers 9.

Jes. 51:6

Jes 51:6  Heft ulieder ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. (SV)

Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden. Zie ook vers 8. Vers 5: Gods gerechtigheid is nabij.

Jes. 51:8

Jes 51:8  Want de mot zal ze opeten als een kleed, en het schietwormpje zal ze opeten als wol; maar Mijn gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten. (SV)

Schietwormpje. Herziene Statenvertaling: mottenlarve.

Mijn gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten. Zie ook vers 6.

Jes. 51:9

Jes 51:9  Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm van Jahweh! ontwaak als in de verleden dagen, [als] [in] de geslachten van ouds; bent U het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die de zeedraak verwond hebt? (CP[1])

Arm van Jahweh. Zie vers 5.

Die Rahab uitgehouwen hebt, Die de zeedraak verwond hebt? De Herziene Statenvertaling heeft 'zeemonster' in plaats van 'zeedraak'.

Ps 89:10 (89:11) Ú hebt Rahab als een dodelijk gewonde verbrijzeld, U hebt Uw vijanden verstrooid met Uw sterke arm. (HSV)

God heeft eertijds Rahab, de grote macht van Egypte, verslagen, het zeemonster, de Egyptische farao, verwond. Zie het volgende vers. Voor de farao als zeemonster getypeerd, vergelijk:

Eze 29:3 Spreek, en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zál u, farao, koning van Egypte, groot zeemonster, dat in het midden van zijn rivieren ligt, dat gezegd heeft: Mijn Nijl is van mij en ik heb die zelf voor mij gemaakt! (HSV)

Jes. 51:10

Jes 51:10  Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren des groten afgronds, droog gemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daardoor gingen? (SV)

Dat gebeurde bij de uittocht van Israël uit Egypte.

Bron

Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Jes. 51:1. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 26 feb. 2020.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.