Jesaja (boek)/Hoofdstuk 13
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
Jesaja (boek):
- Hoofdstuk 1
- Hoofdstuk 10
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12
- Hoofdstuk 13
- Hoofdstuk 14
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 20
- Hoofdstuk 21
- Hoofdstuk 22
- Hoofdstuk 23
- Hoofdstuk 24
- Hoofdstuk 25
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Hoofdstuk 28
- Hoofdstuk 29
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 30
- Hoofdstuk 31
- Hoofdstuk 32
- Hoofdstuk 33
- Hoofdstuk 34
- Hoofdstuk 35
- Hoofdstuk 36
- Hoofdstuk 37
- Hoofdstuk 38
- Hoofdstuk 39
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 40
- Hoofdstuk 41
- Hoofdstuk 42
- Hoofdstuk 43
- Hoofdstuk 44
- Hoofdstuk 45
- Hoofdstuk 46
- Hoofdstuk 47
- Hoofdstuk 48
- Hoofdstuk 49
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 50
- Hoofdstuk 51
- Hoofdstuk 52
- Hoofdstuk 53
- Hoofdstuk 54
- Hoofdstuk 55
- Hoofdstuk 56
- Hoofdstuk 57
- Hoofdstuk 58
- Hoofdstuk 59
- Hoofdstuk 6
- Hoofdstuk 60
- Hoofdstuk 61
- Hoofdstuk 62
- Hoofdstuk 63
- Hoofdstuk 64
- Hoofdstuk 65
- Hoofdstuk 66
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 13 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Jes. 13:1
Jes 13:1 De last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft. (SV)
Last. Godsspraak, hier wat de profeet heeft gezien en moet verkondigen, namelijk betreffende, gelijk zal blijken, de verwoesting van het Babylonische rijk. Zie Last voor het hoofdartikel over dit begrip.
Jes. 13:2
Jes 13:2 Heft op een banier, op een hogen berg; verheft een stem tot hen; beweegt de hand omhoog, dat zij intrekken door de deuren der prinsen. (SV)
De deuren der prinsen. De poorten of deuren waardoor de edelen van Babel ingaan.
Jes. 13:3
Jes 13:3 Ik heb aan Mijn geheiligden bevel gegeven; ook heb Ik tot Mijn toorn geroepen Mijn helden, de vrolijken Mijner hoogheid. (SV)
Mijn geheiligden. De instrumenten van Gods gramschap, die Hij daartoe heeft bestemd.
Tot Mijn toorn geroepen. Om werktuigen, 'instrumenten van Zijn gramschap' (vers 5) te zijn,
Jes. 13:5
Jes 13:5 Zij komen uit verren lande, van het einde des hemels; de HEERE en de instrumenten Zijner gramschap, om dat ganse land te verderven. (SV)
Van het einde des hemels. Van de verste of zeer veraf gelegen plaats onder de hemel, gezien vanuit Israël.
De instrumenten Zijner gramschap. Die tot Zijn toorn geroepen zijn, vers 3.
Dat ganse land. Van Babel.
Te verderven. Zie vers 6, 9 ('verwoesting'),
Jes. 13:6
Jes 13:6 Huilt gijlieden, want de dag van de HEER is nabij; hij komt als een verwoesting van de Almachtige. (CP[1])
Huilt gijlieden. Want de dag van de Heer brengt ellende en verwoesting.
De dag van de HEER. De dag waarop God zijn toorn openbaart en zijn oordelen ten uitvoer brengt. Zie ook vers 9.
Een verwoesting. Zie vers 9 'verwoesting', en vers 5, 'om dat ganse land te verderven'.
Jes. 13:9
Jes 13:9 Ziet, de dag van de HEER komt, gruwelijk, met verbolgenheid en hittige toorn, om het land te stellen tot verwoesting, en zijn zondaars daaruit te verdelgen. (CP[1])
De dag van HEER. Zie vers 6.
Met verbolgenheid en hittige toorn. Zie ook vers 3, 5.
Het land. Of: de aarde.
Tot verwoesting. Zie vers 5, 6.
Zondaars. Zie vers 11.
Zijn zondaars daaruit te verdelgen. Dat is een nieuw gegeven. Niet alleen verwoesting van stad en land, ook massale sterfte van de zondige mensen. Er blijven weinig mensen over (vers 12).
Jes. 13:10
Jes 13:10 Want de sterren des hemels en zijn gesternten zullen haar licht niet laten lichten; de zon zal verduisterd worden, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. (SV)
Van de hemel zal het licht van zon, maan en sterren ophouden.
Op de oordeelsdag, die onze Heer en Heiland moest doormaken, hield de zon eveneens op te schijnen.
Jes. 13:11
Jes 13:11 Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken, en over de goddelozen hun ongerechtigheid; en Ik zal de trots van de hovaardigen doen ophouden, en de hovaardij van de geweldenaars zal Ik vernederen. (CP[1])
Zie daar de schets van de oorzaak die Gods toorn heeft verwekt.
De goddelozen. Zie vers 9, 'de zondaars'.
Jes. 13:12
Jes 13:12 Ik zal maken, dat een sterveling dierbaarder zal zijn dan dicht goud, en een mens dan fijn goud van Ofir. (CP[1])
De zondaars worden verdelgd (vers 9). Hun aantal is zo groot, dat er weinig stervelingen overblijven.
Vergelijk:
Jes 24:6 Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewoners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig stervelingen over. (NBG51)
Fijn goud van Ofir. Ofir was een bekende plaats, ver in het zuiden, waar goud gewonnen werd.
Voetnoot